80
Romp
Prevertebrale spieren (A, B)
Romp
Tot de prevertebrale spieren behoren de m.rectus capitis anterior, de m.longus capitis en de m.longus colli. De m.rectus capitis anterior (1) loopt van de massa lateralis atlantis (2) naar de pars basilaris ossis occipitalis (3). Deze spier werkt mee bij het vooroverbuigen van het hoofd. Innervatie: plexus cervicalis (C1). De m.longus capitis (4) ontspringt aan de tubercula anteriora van de dwarsuitsteeksels van de 3e-6e halswervel (5), loopt omhoog en heeft zijn aanhechting aan de pars basilaris ossis accipitalis (6). Beide mm.longi capitis buigen het hoofd naar voren. Eenzijdig geprikkeld kan een m.longus capitis meewerken bij het zijwaarts buigen van het hoofd. Innervatie: plexus cervicalis (C1-C4). De m.longus colli (7) heeft door drie vezelgroepen een bijna driezijdige vorm. Zijn laterale bovenste vezels (8) ontspringen aan de tubercula anteriora van de dwarsuitsteeksels van de 5e-2e halswervel (9) en hechten aan het tuberculum anterius atlantis (10). De laterale onderste vezels (11) ontspringen aan de corpora van de 1e-3e borstwervel (12) en lopen naar het tuberculum anterius van de dwarsuitsteeksels van de 6e halswervel (13). De mediale vezels (14) lopen van de corpora van de bovenste borst- en onderste halswervels (15) naar de corpora van de bovenste halswervels (16). Eenzijdig geprikkeld buigt en draait de spier de halswervelkolom opzij. Beide mm.longi colli kunnen de halswervelkolom naar voren buigen. Elektromyografisch onderzoek heeft aangetoond dat deze homolaterale spier zowel bij zijwaarts buigen als bij draaien van de halswervelkolom meewerkt. Innervatie: plexus cervicalis en brachialis (C2-C8).
Trapvormige spieren (A, B) De mm.scaleni zijn de craniale voortzetting van de intercostale musculatuur en ontspringen aan de ribrudimenten van de halswervels. Ze zijn de belangrijkste spieren voor een rustige inademing, omdat ze
het 1e en 2e ribbenpaar en daarmee het bovenste deel van de thorax opheffen. Hun werking wordt versterkt bij achterovergebogen hals. Eenzijdig geprikkeld kunnen ze ook de halswervelkolom zijwaarts buigen. Als varie¨teit komt soms een m.scalenus minimus voor die, uitgaande van de 7e halswervel, aansluit aan de m.scalenus medius. Hij insereert aan de pleurakoepel. De m.scalenus anterior (17) ontspringt aan de tubercula anteriora van de dwarsuitsteeksels van de (3e) 4e-6e halswervel (18) en hecht aan het tuberculum m.scaleni anterioris (19) van de eerste rib. Innervatie: plexus brachialis (C5-C7). De m.scalenus medius (20) heeft zijn oorsprong aan de tubercula posteriora van de dwarsuitsteeksels van de (1e-)2e-7e halswervel (21). Hij insereert aan de 1e rib en aan de membrana intercostalis externa van de 1e tussenribruimte (22). De aanhechting aan de 1e rib ligt achter de sulcus a.subclaviae. Innervatie: plexus cervicalis en brachialis (C4-C8). De m.scalenus posterior (23) ontspringt aan de tubercula posteriora van de dwarsuitsteeksels van de 5e-7e halswervel (24) en loopt naar de 2e (3e) rib (25). Deze spier kan ontbreken. Innervatie: plexus brachialis (C7-C8). Bij ongeveer een derde van alle mensen komt een m.scalenus minimus voor. Deze ontspringt aan het tuberculum anterius van de dwarsuitsteeksels van de 7e halswervel en bereikt de fibreuze koepel van de pleura en de 1e rib. Bij het ontbreken van deze spier bevindt zich hier een lig.transversocupulare (Hayek). Innervatie: plexus brachialis (C8). Klinische opmerking: Tussen de m.scalenus anterior en de m.scalenus medius bevindt zich de scalenuspoort (26), ook ‘achterste scalenuspoort’ genaamd. Door dit gat loopt de plexus brachialis (zie p. 360 en dl. 3) en ook de a.subclavia. Deze kan bij retroversie van de arm tussen rib en sleutelbeen afgeklemd raken. Met de m.longus colli vormt de m.scalenus anterior naar de mediale zijde toe het trigonum scalenovertebrale (27) (zie p. 366).