2
Spelling
In het vorige blok heb je geleerd hoe je werkwoorden in de tegenwoordige tijd moet spellen. Soms wil je ook schrijven over dingen die al zijn gebeurd. Dan gebruik je de verleden tijd of het voltooid deelwoord. In deze paragraaf leer je hoe je dat doet. Tekst 2 Verwarrende werkwoorden Lopen wordt liep, maar hopen niet hiep. Laten wordt liet, maar praten niet priet. Komen wordt kwam, maar dromen niet dram. Vragen wordt vroeg, maar zagen niet zoeg, Vliegen wordt vloog, maar wiegen niet woog. Uit: Joke van Leeuwen, Waarom een buitenboordmotor eenzaam is.
Voordat je aan deze paragraaf begint: • ken je het verschil tussen de stam en de ik-vorm van een werkwoord. (blok 1) Aan het einde van deze paragraaf: • kun je klankveranderende (sterke) werkwoorden onderscheiden van klankvaste (zwakke) werkwoorden; • kun je de persoonsvorm vervoegen in de verleden tijd; • kun je het voltooid deelwoord vervoegen. TREK KADER GROTER/KLEINER TOTDAT DIT NIET MEER ZICHTBAAR IS
2.6 Weet je het nog? Opdracht 20 T1
B
Schrijf in je eigen woorden op wat het verschil is tussen de stam en de ik-vorm van een werkwoord.
71
16868_Blok 1-6_hv.indb 71
25/03/15 09:02