Op niveau onderbouw havo/vwo

Page 24

Grammatica

2

Opdracht 16  T1 B

1 Verdeel alle zinnen van opdracht 9 in zinsdelen. Sla na elke zin een regel over. 2 Schrijf onder elk zinsdeel het vraagwoord dat bij het zinsdeel hoort.  Opdracht 17

T1 B

Maak van de volgende zinnen goede zinnen. Zet bij elke zin de volgende stappen: Stap 1: Schrijf de persoonsvorm op. Stap 2: Schrijf daarvoor op wie de handeling uitvoert. Stap 3: Maak van de overige woorden eerst goede zinsdelen. Stap 4: Zet deze zinsdelen in een goede volgorde achter de persoonsvorm. Stap 5: Zet strepen tussen de zinsdelen. Stap 6: Schrijf het aantal zinsdelen achter de zin op. 1 De stormschade bestelde nieuw na de scherm een kitesurfer. 2 Op de sloeg na in Paola les haar de iPad aantekeningen. 3 Favoriete willen altijd op de programma hun vriendinnen zien vrijdagavond. 4 Voorwerpen hebben belangrijke de grafrovers uit gestolen piramides.  Opdracht 18

Gebruik voor deze opdracht je schema met zinsdelen van opdracht 14, vraag 4-5. T1 B 1 Maak bij elk werkwoord een zin. Gebruik hiervoor de informatie uit het schema. Houd je aan het volgende: Bij twee werkwoorden maak je een zin waarin: – het werkwoord een voltooid deelwoord is. – het werkwoord een infinitief is. – het werkwoord een persoonsvorm in de verleden tijd is. 2 Hussel de woorden van de zin door elkaar, zodat de zin onbegrijpelijk wordt. Bijvoorbeeld: Een heeft aan brief zijn Daan bureau geschreven allerliefste aan vriendin zijn. 3 Ruil je zinnen van vraag 2 met die van een klasgenoot die niet bij jou in de buurt zit. 4 Herschrijf de gehusselde zinnen van je klasgenoot tot goede zinnen. Zet strepen tussen de zinsdelen. Schrijf het aantal zinsdelen achter de zin op. 5 Geef het werk aan de klasgenoot van wie jij de gehusselde zinnen hebt ontvangen. 6 Kijk vraag 4 na van je klasgenoot.  Opdracht 19  T1 B T2

1 De buurman zag de postbode met de verrekijker. a Verdeel deze zin op twee manieren in zinsdelen. b Leg het betekenisverschil uit. 2 Je hebt geleerd dat werkwoorden een handeling uitdrukken. Werkwoorden kunnen ook een proces of een toestand uitdrukken: Proces: De bal rolt. Toestand: De bal ligt. a Schrijf nog twee werkwoorden op die een proces uitdrukken. b Schrijf nog twee werkwoorden op die een toestand uitdrukken. c Maak het schema voor de basiszin voor de werkwoorden van vraag a en b.

70

16868_Blok 1-6_hv.indb 70

25/03/15 09:02


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.