Op niveau 3 vmbo-gt_H1-3_inkijkexemplaar

Page 1


NEDERLANDS

Leerwerkboek A 3 vmbo-gt

Slim leren, zeker slagen

Wil jij slim leren, zeker slagen?

Examenbundel

Oefen met echte examenopgaven per onderwerp en met complete examens. In het boek en online.

Oefenen, oefenen, oefenen

Uitleg b� de antwoorden

Oriëntatietoets geeft aan hoe je ervoor staat

Examenidioom

Speciaal voor de examens Duits, Engels en Frans.

Een grote woordenschat zorgt voor beter tekstbegrip

Duidel� ke voorbeeldzinnen

Ook voor de schoolexamens

Samengevat

De perfecte samenvatting om je voor te bereiden op je examen.

Zo leer je precies wat je moet weten.

Complete examenstof

R� tjes en defi nities

Geen lappen tekst

Zeker Slagen!

Zo leer je efficiënter leren.

J e leert hoe je moet leren

Hulp b� plannen

Je kr� gt zelfi nzicht en zelfvertrouwen

Op niveau

3 vmbo-gt

Leerwerkboek A

Alinde Haan

Geertje Plug

Jante Rittersma

Sandra van de Ven

1 vmbo-bk vmbo-kgt vmbo-gt/havo havo/vwo vwo

2 vmbo-bk vmbo-kgt vmbo-gt/(h) havo/(vwo) vwo

3 vmbo-b vmbo-k vmbo-gt havo vwo

4 vmbo-b vmbo-k vmbo-gt

Bureauredactie

MR Taal

Vormgeving

Studio Michelangela

Over ThiemeMeulenhoff

ThiemeMeulenhoff is een educatieve uitgeverij die zich inzet voor het voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs. De mensen van ThiemeMeulenhoff zijn er voor onderwijsprofessionals - met ervaring, expertise en doeltreffende leermiddelen. Ontwikkeld in doorlopende samenwerking met de mensen in het onderwijs om samen het onderwijs nog beter te maken.

We ontwikkelen lesmethodes die goed te combineren zijn met andere leermiddelen, naar eigen inzicht aan te passen en bewezen effectief zijn. En natuurlijk worden al onze lesmethodes zo duurzaam mogelijk geproduceerd.

Zo bouwen we samen met de mensen in het onderwijs aan een mooie toekomst voor de volgende generatie.

Samen leren vernieuwen. www.thiememeulenhoff.nl

ISBN 978 90 06 23831 0 Editie 3, druk 1, oplage 1, 2025

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2025

Omslagfotografie

Studio Kluif

Opmaak

Crius Group

Alle rechten voorbehouden. Tekst- en datamining, AI-training en vergelijkbare technologieën niet toegestaan. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl.

De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd.

ROOD ORANJE
BLAUW PAARS

Zo werk je met Op niveau

Structuur

hoofdstuk inhoud

thema Aan de hand van een thema werk je aan je taalvaardigheid. Je gaat aan de slag met het geven, beoordelen en interpreteren van informatie. Je leest, beluistert en schrijft teksten en je oefent met het voeren van gesprekken en met presenteren. Tegelijkertijd werk je aan persoonlijke vaardigheden zoals bronnen kritisch lezen, en je mening vormen over wat je leest. Daarnaast vergroot je je woordenschat met schooltaalwoorden, themawoorden en woorden uit de teksten.

fictie In deze hoofdstukken gaat het over de kracht van het verhaal. Je maakt kennis met verschillende verhalen, je leest en vertelt verhalen en je luistert ernaar. Je leert praten, schrijven en presenteren over de verhalen die je leest en je leert hoe je zelf verhalen kunt schrijven.

taalverzorging grammatica Je leert met welke woordsoorten en zinsdelen zinnen kunnen worden opgebouwd, zodat je dit in teksten op de juiste manier kunt toepassen.

spelling Je oefent de regels van spelling en leestekens, zodat je deze in teksten op de juiste manier toepast.

formuleren Je leert zinnen logisch en goed op te bouwen, zodat je in teksten of gesprekken correcte zinnen kunt formuleren.

taalbewustzijn Je leert meer over taalgebruik, taalvarianten en woordvorming, zodat je meer inzicht krijgt in het verschijnsel taal.

• Formatieve evaluatie: De thematische hoofdstukken en fictiehoofdstukken werken toe naar een eindopdracht waarin je alles uit het hoofdstuk toepast. Deze hoofdstukken sluiten af met een terugblik waarin je terugkijkt op het hoofdstuk, jezelf beoordeelt en bepaalt wat je beter wilt doen.

• Zelftoets en dictee: In de hoofdstukken taalverzorging sluit je de onderdelen grammatica, spelling en formuleren af met een zelftoets. Bij spelling kun je ook oefenen met een dictee.

• Differentiatie: Wil je verder oefenen op jouw niveau? Online vind je extra oefeningen op verschillende niveaus bij de thematische hoofdstukken en de hoofdstukken taalverzorging.

Licentie

Alle opdrachten en theorie staan ook in de online leeromgeving. Daar kun je ook extra oefenmateriaal vinden, bijvoorbeeld van andere niveaus en andere leerjaren.

Taalvaardigheden Lezen, luisteren, schrijven, spreken, fictie

Vakoverstijgende vaardigheden

Bijv. begrijpen, analyseren, interpreteren, discussiëren, samenvatten

Wij zijn taal

Taalkennis Spelling, grammatica, formuleren, woordenschat, taalbewustzijn

Ontwikkeling identiteit

Bijv. kitisch denken, sociaal-culturele vaardigheden, samenwerking, motivatie, bewustzijn van de kracht van taal

Leerstofoverzicht 3 vmbo-gt

- Sociale en culturele vaardigheden

1 Start: Introductie fictie 1 Grammatica Woordsoorten:

Herhaling: - Zelfstandig werkwoord - Hulpwerkwoord - Koppelwerkwoord

Zinsdelen:

Herhaling: - Naamwoordelijk gezegde - Bouwplan van een zin - Bijwoordelijke bepaling Zelftoets en differentiatie

2 Duik in verhalen

1) Meike Pelgrim, Dwarsloper

2) Carlie van Tongeren, Alleen thuis

3) Ludwig Volbeda, Oever - Leeservaring beschrijven - Leestips

2 Spelling Werkwoordspelling: Herhaling: - Voltooid deelwoord - Gebiedende wijs

Leestekens: - Koppelteken

Spellingregels: - Samenstellingen Zelftoets, dictee en differentiatie

- Kritisch denken - Informatievaardigheden - Mediawijsheid - Zelfregulering

1 Start: Over taal Woordenschat en woordraadstrategieën (online)

1 Grammatica Woordsoorten:

Herhaling: - Voegwoord - Bijvoeglijk naamwoord

Zinsdelen: - Enkelvoudige en samengestelde zinnen - Hoofdzin en bijzin Zelftoets en differentiatie

2 De taal die je hoort Groepsgesprek over meertaligheid - Aantekeningen maken - Manieren van lezen - Kernzin - Gesprek voeren

3 Verhalen vertellen - Fanfictie - Dialogen schrijven

4 Over verhalen en gedichten

Erna Sassen, Neem nooit een beste vriend

- Verhalen

- Meer of minder realistisch

- Levensechte personages

- Beeldspraak

- Stijlfiguren

5 Eindopdracht Fanfictie schrijven

3 Formuleren

- Formuleringsfouten: congruentiefout

Herhaling: - Formuleringsfouten: verkeerd (verwijs)woord, dan en als, dubbele ontkenning.

- Hoofdletters en leestekens

- Hele zinnen

- Publiek aanspreken

- Komma Zelftoets en differentiatie

4 Taalbewustzijn

Herhaling: - Voorvoegsels en achtervoegsels

3 De taal die je spreekt Vraaggesprek houden

- Vragen stellen

- Onderwerp verkennen

- Interview

4 De taal die je typt Onderzoeksverslag schrijven - Zoekvragen formuleren

- Bruikbaarheid van informatie beoordelen - Verslag

2 Spelling Werkwoordspelling: Herhaling: - Samengestelde zin

- Werkwoorden uit het Engels

Leestekens: - Trema

Spellingregels: Herhaling: - Meervoud Zelftoets, dictee en differentiatie

1 Start: Over toekomst Woordenschat en woordraadstrategieën (online)

5 Taal op de werkvloer

Enquête afnemen en beschouwende tekst schrijven

- Alinea’s verbinden

- Tekstverbanden en signaalwoorden

- Enquête

- Schrijfdoelen en tekstsoorten

- Inleiding, middenstuk, slot

3 Formuleren

- Formuleringsfouten: contaminatie, dat/alsconstructie

Herhaling: - Verwijswoorden

- Signaalwoorden

- Stijlfiguren: herhaling, opsomming, tegenstelling en overdrijving Zelftoets en differentiatie

4 Taalbewustzijn

- Taal- en spraaktechnologie

2 Keuzes maken voor de toekomst Curriculum vitae maken - Tekstverbanden en signaalwoorden - Schrijfdoelen en tekstsoorten - Curriculum vitae

3 Jouw werk in de toekomst Sollicitatiebrief schrijven - Motivatiebrief schrijven

4 Jezelf presenteren in de toekomst Pitch houden en sollicitatiegesprek voeren

- Presentatie geven

- Sollicitatiegesprek

5 Dromen over de toekomst

Interview afnemen en artikel schrijven

- Interview

- Artikel schrijven

Terugblik

6 Eindopdracht

Taalonderzoek doen

Terugblik en differentiatie

6 Eindopdracht Je droombaan pitchen

Terugblik en differentiatie

- Sociale en culturele vaardigheden

1 Start: Introductie fictie

1 Grammatica Woordsoorten: - Aanwijzend voornaamwoord - Betrekkelijk voornaamwoord

- Onbepaald voornaamwoord

Herhaling: - Persoonlijk, bezittelijk, vragend voornaamwoord

Zinsdelen: - Bedrijvende en lijdende vorm

Herhaling: - Bijwoordelijk bepaling Zelftoets en differentiatie

2 Duik in verhalen

1) Lara Reims, Lucht

2) Buddy Tegenbosch, Jimi Fender Johnson

3) Selma Noort, Als de hemel valt - Leestips

3 Verhalen vertellen

- Een verhaal vaart geven

- Vertelvolgorde

2 Spelling

Werkwoordspelling:

Herhaling: - Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

- Voltooid deelwoord

Leestekens: Herhaling: - Komma

Spellingregels: - Homofonen

Herhaling: - Bijvoeglijk naamwoord, voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord, te + hele werkwoord als bijvoeglijk naamwoord Zelftoets, dictee en differentiatie

3 Formuleren

- Formuleringsfouten: lijdende vorm, ontspoorde zin

- Pleonasme

- Tautologie

Herhaling:

- Wederkerend voornaamwoord

- Vaste voorzetsels

Zelftoets en differentiatie

4 Over verhalen en poëzie

Kate Alice Marshall, Mijn naam is Jess

Cooper en ik leef nog

- Genres

- Proloog en epiloog

- Vertelperspectief

- Spanning

- Soorten rijm

5 Eindopdracht

Verhaal schrijven en vertellen

4 Taalbewustzijn - Bedreigde talen

- Mediawijsheid - Samenwerken

1 Start: Over gezondheid Woordenschat en woordraadstrategieën (online)

2 De gezondheid van jongeren

Overtuigende tekst schrijven

- Overtuigende tekst

- Een tekst schrijven

1 Grammatica Woordsoorten: Herhaling: - Alle woordsoorten

Zinsdelen: Herhaling: - Alle zinsdelen - Hoofdzin en bijzin - Lijdende zinnen Zelftoets en differentiatie

2 Spelling Werkwoordspelling: Herhaling: - Gebiedende wijs - Werkwoorden vervoegen

Spellingregels: Herhaling: - Meervouds-n bij verwijzingen

Zelftoets, dictee en differentiatie

- Kritisch denken - Sociale en culturele vaardigheden

1 Start: Over cultuur Woordenschat en woordraadstrategieën (online)

2 Jeugdcultuur

Overtuigende ingezonden reactie schrijven

- Standpunt en argument

- Objectieve en subjectieve teksten

- Objectieve en subjectieve argumenten

- Ingezonden reactie

- Sociale en culturele vaardigheden

1 Start: Introductie fictie

2 Duik in verhalen 1) Jante Wortel, Weerlicht 2) Valentijn de Heer, Beste mevrouw Eva 3) Abi Daré, Het meisje met de luidende stem - Ruimte en sfeer

- Thema en moraal

- Leestips

3 Gezondheid op school

Overtuigende brief schrijven

- Tekstverbanden en signaalwoorden

- Zakelijke brief of e-mail

3 Formuleren

- Stijlfiguren: ironie, sarcasme

Herhaling:

- Alle stijlregels

- Formuleringsfouten: foutief pleonasme, foutieve tautologie, storende herhaling Zelftoets en differentiatie

4 Gezondheid thuis

Overtuigende presentatie houden

- Hoofdzaken, bijzaken

- Uitnodiging

- Inleiding en slot van een presentatie

5 Gezondheid in jouw omgeving

Informerend artikel schrijven

- Hoofdgedachte

- Samenvatten

- Informerende tekst

4 Taalbewustzijn - Schriftsystemen

3 Straatcultuur

Reclame maken

- Stijlfiguren - Beeldspraak

- Woorden met een gevoelswaarde

- Een reclametekst schrijven

3 Verhalen vertellen

- Opmaak van verhalende teksten

- Persoonlijke leesvoorkeur

4 Wereldculturen

Discussiëren over een stelling

- Verbale en non-verbale communicatie

- Discussie

4 Over verhalen en poëzie

Lucy Adlington, Het rode lint

- Recensie

- Verbanden tussen strofen

5 Culturele diversiteit

Jouw cultuur presenteren

- Tekst en beeld

5 Eindopdracht Muurschildering ontwerpen

Terugblik

6 Eindopdracht

Selfcare tijdschrift maken

Terugblik en differentiatie

6 Eindopdracht

Reclameposters culturele diversiteit

Terugblik en differentiatie

Terugblik

H6 Verhalen over kansen

Symbolen

In de leerwerkboeken kom je de volgende symbolen tegen.

Ga naar de Op niveau-website of zoek iets op internet.

Je werkt aan de vaardigheid Lezen.

Je werkt aan de vaardigheid Kijken.

Je werkt aan de vaardigheid Luisteren.

Je werkt aan de vaardigheid Schrijven.

Je werkt aan de vaardigheid Spreken of Gesprekken.

Werk aan je persoonlijke ontwikkeling én aan Nederlands.

Werk samen met een of meer klasgenoten.

Het boek geeft het niveau van het leesfragment aan.

Bij deze opdracht gebruik je strategieën van Woordenschat.

Inhoud

1 Verhalen over liefde

Inleiding

Verliefd zijn en liefhebben zijn belangrijk voor iedereen. Ze hebben veel invloed op je leven en er horen diepe emoties bij. Er horen ook belangrijke vragen bij: Wat is echte liefde? Moet ik mijn gevoel volgen of naar mijn verstand luisteren? Wat wil ik en wat zijn mijn grenzen? Omdat iedereen deze vragen herkent, zijn er zoveel boeken, films en liedjes over liefde. Je kunt erbij wegdromen of iets wijzer worden over keuzes die je wilt maken. Laat je meenemen in een wereld van liefde!

Je leert:

1 praten over diversiteit, liefde en andere culturen;

2 uitleggen hoe herkenbaar een verhaal voor jou is;

3 uitleggen hoe realistisch een verhaal is;

4 reageren op het denken, voelen en handelen van personages;

5 uitleggen wat een verhaal met je doet;

6 relaties tussen personages beschrijven;

7 beeldspraak herkennen en benoemen;

8 stijlfiguren herkennen en benoemen;

9 je persoonlijke reactie op een verhaal onderzoeken door zelf verhalen te schrijven;

10 goede dialogen schrijven.

1 Wat ga ik leren?

In jouw vriendengroep hoor je het volgende gesprek.

'Echt? Ben je verliefd op háár?'

'Ja. Ze is zo zelfverzekerd, ze weet wat ze wil. Dat vind ik heel cool.'

'Dat is wel waar, ja. Niet iemand die altijd maar als een hondje achter je aan loopt.'

'Precies!'

'Maar is zij niet een beetje té?'

'Hoe bedoel je: té? Te wat?'

'Beetje bazig misschien? Echt, ik vraag me af of zij wel goed voor je is. Ze gaat wel heel erg haar eigen gang. Een beetje rekening houden met elkaar is toch ook belangrijk?'

'Tja… Maar ze is zó leuk…'

Bekijk de leerdoelen van dit hoofdstuk.

Welke drie leerdoelen kunnen jou helpen om op een goede manier verder te komen in zo'n gesprek? Leg ook uit waarom. 1 2 3

Nergens zonder jou

1.1 Start

LEERDOELEN

• Je kijkt vooruit naar de dingen die je in dit hoofdstuk gaat leren.

2 Luisteren naar liefdesliedjes

Luister en kijk naar de volgende liedjes: Guus Meeuwis, Nergens zonder jou, Tych, Te laat en Kevin & Jade Lauren, Trust.

a Welk ideaal over liefde haal jij bij elk liedje eruit?

Trust

b Welk liedje verwoordt voor jou het best wat echte liefde is?

Leg je keuze uit. Gebruik een of twee citaten uit de liedtekst.

c Over welk ideaal zou jij graag een verhaal willen lezen?

1.2 Duik in verhalen

Je leert:

• praten over diversiteit, liefde en andere culturen;

• uitleggen hoe herkenbaar een verhaal voor jou is;

• reageren op het denken, voelen en handelen van personages;

• uitleggen wat een verhaal met je doet;

• relaties tussen personages beschrijven.

LEERDOELEN

Te laat

Lekker lezen

3 Een kort verhaal lezen (1)

Lees het verhaal Dwarsloper

a Tessel merkt aan haar lijf dat ze verliefd is.

Noem drie dingen die ze merkt.

b Herken je wat Tessel voelt?

Noem verschillen en overeenkomsten met wat jij voelt als je verliefd bent.

c Er is een verschil tussen Tessels gevoel en haar verstand. Wat zegt haar gevoel en wat zegt haar verstand?

d Tessel vindt zichzelf niet dapper. Ben je het met haar eens?

Leg je antwoord uit.

e Heb jij weleens moeten kiezen tussen gevoel en verstand? Leg uit wat je koos en waarom je die keuze maakte.

f Gaat het goed komen met de liefde tussen Simon en Tessel? Voorspel in enkele zinnen hoe het verhaal verder gaat.

DWARSLOPER

Tessel heeft zich in een opwelling aangesloten bij een jongerenklimaatmars onder leiding van Simon. Ruim duizend scholieren lopen in een aantal dagen van Utrecht naar Brussel. De klimaatcrisis boeit haar niet, maar ze is helemaal klaar met school en haar ouders. Ze wil niet gevonden worden en dus is ze voor de groep niet Tessel, maar Tessa. Langzamerhand krijgt ze steeds meer bewondering voor Simon en zijn idealen.

Het was nog druk op het strandje. Mensen zaten te genieten van de laatste zonnestralen van de dag. Een paar kinderen waren pootje aan het baden. Ik herkende groepjes van ons en kletste even met Tobias, die zich met zijn Amersfoortse vrienden en een verzameling drankjes en snacks in het zand had geïnstalleerd.

Hij bood me wat te drinken aan, maar ik bedankte en liep verder over het strand, net zo lang totdat ik een rustige plek had gevonden.

Ik ging zitten, trok mijn sneakers uit en begroef mijn bepleisterde voeten in het lauwe zand. Ver boven mijn hoofd klonk het geschreeuw van een paar meeuwen. Ik tuurde naar de overkant van de rivier waar het op een wit, rechthoekig gebouw na, vrij leeg was, met alleen maar gras en bomen.

Maar toen ik mijn hoofd naar rechts draaide en wat beter keek, zag ik windmolens en nog verder weg de grijze gebouwen en de rookpluimen van de haven.

Ik liet het strandzand door mijn vingers lopen.

'Zit je je zonden te overdenken?' klonk een bekende stem boven mijn hoofd.

Ik keek naast me. Zag blote voeten in het zand.

'Mag ik naast je komen zitten?' vroeg Simon.

'Tuurlijk,' zei ik.

Wat moest ik anders zeggen?

En er was een stuk van mij, het niet verstandige stuk, het bonkende-hart-stuk, dat het geweldig vond dat hij hier nu was. Geweldig was niet eens het juiste woord. Het voelde zoals de lucht die nu boven de Schelde hing in rood en goud en oranje.

Simon keek opzij, lachte naar me en ik lachte terug.

Mijn hart bonkte in mijn keel.

Ik trok mijn voeten uit het zand en sloeg mijn armen om mijn knieën.

'Die lucht is fantastisch,' zei Simon.

Er hobbelden een paar kwakende eenden voor ons langs en aan de rand van het water liep een man met een hond. Ik durfde haast niet te ademen.

De ondergaande zon maakte een gouden streep over de Schelde. Een streep tussen hem en mij. Maar Simon pakte mijn hand en vlocht zijn vingers door de mijne.

'En ik vind jou ook fantastisch,' zei hij.

Ik voelde dat hij naar me keek, maar ik kon niet terugkijken.

Niet denken, niet denken. Alleen mijn wang tegen de zijne. Alleen zijn hand door mijn haren. Alleen zijn neus tegen mijn neus en onze lippen die elkaar vonden.

Ik wilde dat ik dapper was. Dat ik gewoon tegen hem zou kunnen zeggen: luister eens, Simon, ik moet even eerlijk zijn. Met dat hele klimaatgebeuren heb ik eigenlijk niks, maar

jou vind ik geweldig. Je ogen, je haren, je mooie mond. Hoe je praat, hoe je luistert, hoe je stil bent, hoe je kwaad wordt en het dan weer goedmaakt. Ik ken niemand zoals jij.

Maar ik kreeg het mijn bek niet uit.

Want hier zat de leukste jongen van de wereld. Die net tegen me gezegd had dat hij me fantastisch vond. Die met me wilde zoenen. Nog eens en nog eens en nog eens. Die me soms even aankeek met lichtjes in zijn ogen.

Alleen al de gedachte dat hij teleurgesteld in me zou zijn, gaf me zo'n ongelooflijk faalgevoel. Tien keer erger dan al die middelmatige cijfers waar ik mee thuis was gekomen. Twintig keer erger dan mevrouw Halfhide die tegen me zat te preken met mijn ouders erbij.

Dus ik was niet dapper. En elke keer als Simon begon te praten, drukte ik mijn lippen op de zijne.

Geen woorden, geen woorden. Gewoon even alles vergeten, heel dicht bij hem zijn, mijn gezicht verstoppen in zijn nek en het kuiltje kussen bij zijn sleutelbeen.

De tijd vergeten, mezelf vergeten.

Totdat het koud en donker werd.

Uit: Mijke Pelgrim, Dwarsloper

4 Een kort verhaal lezen (2)

Lees het verhaal Alleen thuis

a Voor de dichte deur van de bakker laat Lennon een kans voorbijgaan.

Welke oplossing gebruikt hij om zichzelf toch in beweging te krijgen?

Leg ook uit waarom deze strategie kan helpen.

b Hoe zie je dat de vrouw in de bakkerij geen zin heeft om Lennon te helpen?

Noem drie dingen.

c Waarom wil Lennon per se een taart voor Juna kopen, denk je?

d Welke twee tegenstrijdige gevoelens heeft Juna als de anderen voor haar zingen?

Ze voelt en

e 'Dit is gewoon te lief. En dat snap ik niet.' (regel 76-77)

Leg in je eigen woorden uit wat Juna eigenlijk zegt met deze twee zinnen.

f Lennon overwint zichzelf door de actie met de taart voor Juna. Hoe zou Juna zichzelf kunnen overwinnen aan het einde van het verhaal?

g Een gezinshuis is een huis waar kinderen worden opgevangen die niet meer thuis kunnen wonen. Het is geen instelling met wisselende begeleiders, maar een gewoon huis met ouders en vaak ook eigen kinderen. Lennon vond het eerst helemaal niet fijn dat zijn ouders een gezinshuis begonnen.

Hoe zou jij het vinden om in een gezinshuis te wonen? Geef minimaal drie argumenten, met zowel voordelen als nadelen.

ALLEEN THUIS

James en Hanna, de ouders van Lennon, zijn een tijd geleden een gezinshuis begonnen. Op dit moment wonen Melody en Raymi bij hen, een ook Juna. Juna is jarig. Haar moeder heeft beloofd langs te komen en taart mee te nemen, maar ze is – alweer – niet komen opdagen. En dus is er geen taart. Als Lennon dat ontdekt, rent hij naar de bakker. Helaas, hij is te laat…

Lennon

Ik kijk naar het raam. Naar de mevrouw die druk bezig is met opruimen, met de kassa, met weet ik veel wat je allemaal moet doen in een bakkerij.

5 10 15 20

Toen ik wegging van huis, wist ik dit helemaal zeker. Zelfs mijn moeder wist het zeker, want zij drukte me gauw nog briefgeld in mijn handen voordat ik de deur uit vloog.

De mevrouw van de bakkerij kijkt nu mijn kant op. Dit is mijn kans!

Die ik voorbij laat gaan.

Pfff.

Waarom sta ik zoveel te denken?

Waarom dóé ik niet gewoon iets?

Wat is nu het ergste wat kan gebeuren? Dat alle taart op is? Dat die mevrouw boos een taart in mijn gezicht duwt? Er bestaat sowieso niets ergers dan jarig zijn en dat je bloedeigen moeder je laat zitten.

Het volgende moment sta ik op het raam te tikken. Dan harder (tak), nog harder (tok). Volgens mij ziet de mevrouw me best, maar probeert ze me te negeren. Dan druk ik net als Juna mijn gezicht tegen de ruit, en ik roep ‘Hallo!’, zodat ze echt niet meer om me heen kan.

In schildpadtempo komt ze deze kant op. Met zeer duidelijke tegenzin drukt ze op een knopje om de schuifdeur te openen. Ze blokkeert onmiddellijk de ingang. ‘Jongeman, we zijn gesloten.’

Dat wil ik natuurlijk niet horen. En ‘jongeman’ ook niet: we leven toch niet in de kasteeltijd?

‘Ik heb echt dringend taart nodig,’ zeg ik.

Meewarig neemt ze me in zich op. Haar wenkbrauwen, die toch al griezelig dun zijn, zijn nu halverwege haar voorhoofd waardoor ze er nog enger uitziet. ‘Die zijn bijna allemaal op.’ ‘Ah, bijna!’ reageer ik, onverwacht snel en scherp. ‘Dus er is er nog een?’

‘Er is er nog een, inderdaad.’ ‘Mag ik die kopen?’

Ik kijk wanhopig smekend, ik herken mezelf niet, maar het gaat helemaal vanzelf. Ik wil die taart en ik wil die taart nu. En ik wil die taart nog harder als die ouwe vrouw me blijft aankijken met zo’n zuinig mondje.

‘Ik heb de kassa al afgesloten’ zegt het zuinige mondje nu. ‘Alstublieft?’ Ik pak het briefgeld en houd het haar voor. Alsof we personages in een film zijn en ik haar probeer om te kopen om iets heel erg vreselijks te doen in plaats van een taart mee te krijgen die ze anders waarschijnlijk toch moet weggooien als ze morgen geen klanten met diarree in hun broek wil.

En dan de verlossing, zuinig, maar dat doet er nu niet toe: ‘Vooruit dan maar. Als die taart zó belangrijk voor je is.’

Als ik buiten de grote doos onhandig een stukje opendoe op mijn roestige bagagedrager, zie ik dat de taart er ook wel heel erg vreselijk uitziet.

Juna

‘Een roze taart?’

‘Wauw, wat een mooie,’ zegt Melody oprecht.

‘Het was de allerlaatste,’ verklaart Lennon zwetend, maar stralend.

Ik pijnig mijn ogen nog een keer door naar het geglazuurde geval te kijken: de bovenkant in een perzikroze tint, rondom paarsroze met witte strepen, bovenop gedecoreerd met fuchsiaroze koekjes, lichtroze chocoladebloemen en rozerode frambozen.

‘Mooi geregeld, Lennon,’ zegt James. ‘Kom, we snijden ‘m aan.’

‘Zal ik Raymi ook roepen?’ vraagt Hanna me en ik knik zomaar.

Even later zitten we, dik na vijven, met z’n zessen aan tafel. Hanna steekt de 1 en de 6 aan en ze begint zachtjes te zingen: ‘Er is er één jarig, hoera hoera…’

James zingt uit volle borst mee en de anderen zo’n beetje mompelend, of zelfs playbackend, want welke persoon van boven de twaalf gaat er wel vrijwillig meezingen?

Het voelt zo ongemakkelijk en pijnlijk dat ik wil schreeuwen dat ze hun monden moeten houden of onder de tafel wil gaan zitten tot het over is. Tegelijkertijd wil ik, of iets in mij, dit ook dolgraag meemaken.

‘Blazen, Juna!’

Ik hang over de tafel om de kaarsjes uit te blazen. Dat doe ik met overgave en een beetje spuug, en ze zijn meteen alle twee uit.

‘En niet je wens hardop zeggen, hè.’

Ik schud nee. Hoewel dat ook niet nodig zou zijn.

Iedereen weet dat ik mijn verjaardag het liefst wilde vieren met mijn moeder en Syl. Of met mijn oma. Of anders met mijn vader, want hij is in ieder geval familie.

En toch zijn zij er nu. Met taart. Voor mij.

75

Ik spuit er een enorme dot slagroom op en prop net zoveel taart in mijn mond als erin past. Terwijl ik dat doe, kijk ik naar Lennon die recht tegenover me zit. Hoewel zijn mond schuilgaat achter een gordijn van slagroom en glazuur, kan ik aan zijn ogen zien dat hij lacht.

Ik moet iets tegen hem zeggen als ik deze hap heb doorgeslikt. Maar ik weet niet wat. Of misschien weet ik het wel, maar krijg ik het mijn strot niet uit. Dit is gewoon te lief. En dat snap ik niet.

Uit: Carlie van Tongeren, Alleen thuis

5 Luisteren naar een kort verhaal

Luister naar het verhaal Oever.

a Noteer tijdens het luisteren drie woorden die voor jou de sfeer in het verhaal weergeven. Denk niet lang na; noteer wat er spontaan in je opkomt.

b Welke vragen roept dit verhaal bij jou op?

Noteer in ieder geval twee vragen.

6 Een kort verhaal lezen (3)

Lees het verhaal Oever.

a Wat doe jij als een gesprek waar je bij bent dreigt uit te lopen op ruzie ?

b Jips vader vraagt: 'Wie is de gelukkige?' (regel 15)

Waarom vraagt hij dit?

c Jips vader laat weten dat het niet uitmaakt of Jip verliefd is op een meisje of een jongen. Wat vind je van de manier waarop hij dit zegt?

d In het gesprek worden onderwerpen aangesneden waar Jips moeder en Jip het liever niet over willen hebben.

Welke afleidingsmanoeuvres gebruiken ze?

Jips moeder:

Jip:

e Wat is Jips echte probleem in dit verhaal, volgens jou?

Leg uit waarom je dat denkt.

f Wat heeft het maken van een zelfportret te maken met liefde?

OEVER

Bij het avondeten klaagde mijn vader over een boek dat hij kwijt was en mijn moeder beet hem toe dat zijn boek op de trap lag, naast de koekoeksklok, en dat ze er bijna haar nek over had gebroken.

Er hing geen thermometer in de keuken maar anders gaf die het vriespunt aan.

Denk aan iets leuks, Jip, iets leuks.

En toen maakte ik een fout.

'Was het bij jullie eigenlijk liefde op het eerste gezicht?' vroeg ik.

Mijn moeder verslikte zich in een hap sperzieboontjes.

Blijkbaar had ik het hardop gezegd.

'Nee,' antwoordde ze schor.

'Ja,' antwoordde mijn vader tegelijk.

Het viel stil. De staart van Wies kwam boven de salontafel uit, in de vorm van een vraagteken.

Mijn vader schraapte zijn keel.

'Wie is de gelukkige?' vroeg hij opgewekt.

'Niemand,' zei ik.

'Aparte naam,' zei mijn moeder.

'Ik was gewoon nieuwsgierig,' zei ik.

Ik weet niet of ik nieuwsgierig was. Eigenlijk dacht ik na over een onderwerp om mijn ouders af te leiden, voordat er ruzie zou komen. Een ruzie gevolgd door stilte, een stilte waarin de aandacht van mijn ouders zou ronddwalen en op de verkeerde plekken terecht zou komen. Zoals de onregelmatige plukjes haar die ik steeds stiekem terugduwde onder mijn pet.

Maar het liep anders.

Mijn vader legde zijn bestek neer en leunde met zijn kin op zijn handen. Hij keek zoals alleen hij kan kijken. Alsof je een boek bent waar hij tergend langzaam in bladert.

En toen, ik wil het bijna niet opschrijven, toen zei hij, 'je weet het hè, die Niemand mag ook een meisje zijn. Dat vinden wij ook goed.'

De staart van Wies veranderde in een uitroepteken.

Hij keek opzij, naar mijn moeder. 'Ik wil het toch maar eens gezegd hebben.'

Ik keek naar mijn moeder. Ze knikte.

Ze keek naar haar bord en zei, 'wat heb je vandaag gedaan.'

Ze vergat het vraagteken aan het einde van de zin.

'Niks. Gelezen. Ik moet eigenlijk voor school een tekenopdracht maken, maar ik zit een beetje vast,' zei ik.

'Hè? Jij? Bij tekenen?' zei mijn vader. 'Hoe komt dat?'

Ik haalde mijn schouders op. 'Kweenie.'

'Kweenie, dat is wel een leuke achternaam voor Niemand,' grapte mijn vader.

'Hans, schei uit, Jip is iets aan het vertellen.'

Ik vond mezelf wel uitgepraat.

'Komt wel goed. Geen paniek,' zei mijn moeder na een tijdje.

Ze herhaalde het nog eens. 'Geen paniek.'

Als mijn moeder geen paniek tegen je zegt, dan weet je gegarandeerd dat ze binnen vijf minuten zelf in paniek gaat raken.

'Wat is de opdracht?' vroeg mijn vader. Wies sprong op schoot. Dat mag ze helemaal niet tijdens het eten, nu zei niemand er iets van. Ik probeerde het eten weer op te starten door het goede voorbeeld te geven en over de rug van Wies heen een hap te nemen maar er viel een sperzieboontje in haar vacht. Ik legde het terug op het bord.

'Wist je dat luiaards een soort algen in hun vacht hebben groeien, die ze zelf opeten? Grappig hè?' zei ik. Niet grappig blijkbaar.

'Is dat dan kannibalisme?' probeerde ik nog.

Het werkte niet. Niemand wilde over luiaards praten. Mijn ouders bleven me alleen afwachtend aankijken. Ik keek naar de oortjes van Wies en aaide ze traag. Uiteindelijk zei mijn moeder, 'ach ja, het is toch maar tekenen.'

Ik werd gelijk boos.

'Nou. Als ik niets inlever haal ik gewoon een nul,' bromde ik.

'Een NUL? Zei je nou een NUL?' zei mijn moeder. 'Voor zó'n vak? Kan dat überhaupt?'

Ik knikte.

'Afgríjselijk,' zei mijn moeder.

'Als je een nul haalt, zou ik trots op je zijn,' zei mijn vader. 'Ha-ha.'

'Ik meen het hoor, Jip,' zei hij. 'Het lijkt me goed voor je als je weer eens een keer een flinke onvoldoende haalt.'

'Ja welja!' riep mijn moeder. 'Dan blijft Jip gewoon nóg een keer zitten!'

'Wat was nou de opdracht?' zei mijn vader.

'Laat maar. Na het eten ga ik weer naar boven en dan lukt het vast wel.'

'Eten lukt je anders ook niet.' Mijn moeder wees naar de sperzieboontjes op mijn bord.

'En nog iets, we hadden iets afgesproken. Geen pet aan tafel, doe die pet af en –'

'Maak een zelfportret,' zei ik vlug.

Toen ik het hardop uitsprak klonk het opeens helemaal niet zo moeilijk.

Uit: Ludwig Volbeda, Oever

7

Verhalen vergelijken

Gebruik de verhalen Dwarsloper, Alleen thuis en Oever

a In alle drie de verhalen gaat de hoofdpersoon iets uit de weg.

Beschrijf voor elke hoofdpersoon wat dat is.

Tessel

Juna

Jip

b In welke hoofdpersoon kun jij je het best verplaatsen?

Leg je antwoord uit.

c Kijk terug naar jouw idealen over liefde in opdracht 2.

Welk verhaal zet jou aan het denken?

Noteer enkele vragen of gedachten bij een van jouw idealen.

d Denk na over jouw leeservaring.

Gebruik de theorie Leeservaring beschrijven. Kies telkens een van de drie verhalen die je gelezen hebt en vul de zin aan.

1 Het verhaal maakt me het meest nieuwsgierig, want

2 Het verhaal raakt me het meest, want

3 Het verhaal past het best bij mij, want

Leeservaring beschrijven

THEORIE

Als je een verhaal leest, doet dat iets met je. Het verhaal raakt je bijvoorbeeld, je kunt goed meeleven met de hoofdpersoon of juist niet. Of je vindt het verhaal goed uitgewerkt of juist niet. Dit is je leeservaring.

Beoordelingswoorden helpen je jouw leeservaring onder woorden te brengen. Je legt je keuze uit door argumenten of voorbeelden te geven bij de beoordelingswoorden.

'Dit verhaal vind ik ongeloofwaardig, omdat de hoofdpersoon veel grote problemen heeft die wel heel makkelijk worden opgelost.'

'Wat de hoofdpersoon in dit verhaal meemaakt, vind ik schokkend. Haar docent misbruikt zijn macht en zij kan daar helemaal niets tegen doen!'

Beoordelingswoorden kunnen verschillende dingen zeggen:

• Wat het verhaal met je doet.

Bijvoorbeeld: spannend, saai, griezelig, verwarrend, humoristisch.

• Hoe realistisch je een verhaal vindt.

Bijvoorbeeld: herkenbaar, leerzaam, slecht uitgewerkt, realistisch, ongeloofwaardig.

8 Gedichten lezen

Lees het gedicht Disconnectie

a Welk ideaal over liefde heeft de dichter volgens jou?

b Bedenk een andere titel voor het gedicht Disconnectie. Laat in de titel het ideaal doorklinken.

c Over welke moeilijke keuze gaat het gedicht?

d Welke gevoelens heeft de ik-persoon nadat hij de keuze heeft gemaakt?

Noem in ieder geval twee gevoelens.

e De ik-persoon vraagt zich af: Ben ik een egoïst als ik mezelf op de eerste plaats zet?

Wat vind jij?

DISCONNECTIE

We zitten niet meer op één lijn

Niet dezelfde frequentie

Toch gaan we geforceerd

Op zoek maar die connectie

Die er was maar nu niet meer is

Waarom zou ik kiezen voor detentie

Als vrijheid ook een keuze is

Met mijn gedachtegang achter tralies

Kan ik vastzitten in een zelf gecreëerde illusie

En dat is waanzin

Waarom zou ik mezelf dat aandoen?

Ik bedoel, liefde is mooi

En ik zal er altijd voor kiezen

Maar liefde is ook ingewikkeld

En met een roze bril op is alles mooi

Maar je bent toch niet mijn type

Al weet ik niet wat mijn type is

Er is geen boek dat mij kan leren hoe te houden van

De woorden op mijn lege bladzijdes ontstaan tijdens het leven

Ik moet beleven en daar leer ik van

Ik hou van je en dat weet je

Daarom zet ik een punt achter ons

Het is niet makkelijk maar beter

Het spijt me

Ik wou echt dat het anders kon

Want het doet jou meer pijn

Vergeef me

Ik verdien geen schoonheidsprijs

Voor de manier waarop

Een gevoel van opluchting stroomt door mijn lichaam.

Geparkeerde dromen kiezen weer een baan in mijn universum

Kom maar door, kom maar door

Geen spijt, soms klachten

Hersenspinsels betreden mijn gedachten

In gesprek met mezelf…

Ben ik gedoemd alleen te blijven?

Onzin! Oppervlakkig?

Ben ik een egoïst als ik mezelf op de eerste plaats zet?

Onzin! Ik zet stappen

Ben ik te ambitieus als ik een hoop dingen wil en ervoor ga?

Of ben ik lastig als ik niet naast mijn schoenen loop

Maar wel op mijn strepen ga staan?

Hoe dan ook

Ik wil niet handelen uit medelijden

Dus nogmaals het spijt me

Ik ga

Elten Kiene

9 Lied beluisteren

Luister naar het lied Adem je in en lees de tekst.

a Geef in één zin weer waar deze liedtekst volgens jou over gaat.

b Gebruik ook het gedicht Disconnectie.

Neem uit het gedicht Disconnectie en het lied Adem je in de versregel(s) over die je het mooist vindt.

ADEM JE IN

Als ik verdwaal

En er valt niets meer te halen

Vang je me op

Zelfs met troosteloze tranen

Je ziet me, je troost me, je viert me

En ik weet niet waarom

Je kiest me, je hoort me, verliest me

En ik weet niet waarom

Hoe jij ruikt

Is als thuis

Ik adem je in

Ik adem je uit

Wat je zegt

Maakt niks uit

Je ademt me in

Je ademt me uit

Ik zocht al die tijd al veels te lang

En veels te ver van mij

Nu breng jij me stilte

Ik adem je in

Je ademt me uit

Je ademt me uit

S10

Geen kind hoort alleen te zijn

Dus mag ik met je mee?

Als ik achteroverval

Vang je me meteen

Je ziet me, je troost me, je viert me

En ik weet niet waarom

Je kiest me, je hoort me, verliest me

En ik weet niet waarom

Hoe jij ruikt

Is als thuis

Ik adem je in

Ik adem je uit

Wat je zegt

Maakt niks uit

Je ademt me in

Je ademt me uit

Ik zocht al die tijd al veels te lang

En veels te ver van mij

Nu breng jij me stilte

Ik adem je in

Je ademt me uit

Je ademt me uit

Ervaringen uitwisselen

10 Verhalen en gedichten bespreken

Werk samen met twee klasgenoten of doe de opdracht klassikaal.

Gebruik de verhalen Dwarsloper, Alleen thuis en Oever, het gedicht Disconnectie en het lied Adem je in.

Bespreek de verhalen en gedichten.

Je kunt deze vragen gebruiken:

1 Tessel is niet helemaal eerlijk tegen Simon. Mensen zeggen soms in een relatie tegen elkaar: 'Wij hebben geen geheimen voor elkaar.' Wat vind jij van dat ideaal?

2 Welk advies over liefde zou jij willen geven aan Juna?

3 Denk je dat Jip verliefd is? Waarom denk je dat?

4 Van welke hoofdpersoon uit de drie verhalen begrijp je het best dat diegene iets uit de weg gaat? Welk advies zou je willen geven?

5 De ik-persoon zegt in Disconnectie: 'Het spijt me… Geen spijt… Dus nogmaals het spijt me.' Heeft deze persoon nu wel of geen spijt?

6 Welke overeenkomst zie je tussen de ik-persoon in Disconnectie en Juna?

7 Bij welk personage uit de verhalen past het lied Adem je in?

Leestips

Wil je meer verhalen lezen over liefde? Bekijk deze tips.

Ali Hazelwood, Check & Mate

Mallory Greenleaf was ooit een aanstormend schaaktalent, maar is nu helemaal klaar met de sport. Schaken heeft alles in haar leven overhoop gegooid. Wanneer ze met tegenzin meedoet aan een laatste liefdadigheidstoernooi, verslaat ze geheel onverwacht Nolan Sawyer, de huidige wereldkampioen. Nolan wil niets liever dan het opnieuw tegen Mallory opnemen. Maar waarom?

Splinter Chabot, Confettiregen

Naarmate hij ouder wordt ontdekt Wobie langzaam maar zeker dat hij anders is dan zijn broers, anders dan zijn meeste klasgenoten, anders dan wie hij dacht te zijn en wilde zijn. Langzaam sluipt er een grijze mist in zijn leven. Hij beschrijft zijn worsteling en zijn zoektocht.

Jayson Reynolds, Vierentwintig seconden vanaf nu 24 maanden geleden leerde Neon Aria kennen. Ze werden verliefd en hun relatie groeide. Nu zijn ze toe aan hun 'eerste keer'. Neon heeft advies gekregen van zijn zus, zijn ouders en zijn vrienden. Vierentwintig seconden vanaf nu zal het gaan gebeuren, tenminste, als Neon niet zo onzeker zou zijn. Want hoe doe je dat, respectvol en teder omgaan met je vriendin?

Carli van Tongeren, Grijs

Na een avond dansen en flirten tijdens het laatste strandfeestje van de zomer, lopen Chaja en Wes samen de duinen in. Beiden houden echter een ander gevoel over aan wat er daar gebeurt. Wes is trots op zijn verovering. Chaja had iets heel anders voor ogen toen ze meeliep en geeft zichzelf er de schuld van dat ze Wes niet heeft gestopt. Wat is de impact van deze avond als ze elkaar weer zien op school?

1.3 Verhalen vertellen

Je leert:

• praten over diversiteit, liefde en andere culturen;

• reageren op het denken, voelen en handelen van personages;

LEERDOELEN

• je persoonlijke reactie op een verhaal onderzoeken door zelf verhalen te schrijven;

• goede dialogen schrijven.

Schrijven

11 Fanfictie

Lees de theorie Fanfictie

a Denk aan je favoriete film, serie of boek van dit moment. Zoek op internet of hier fanfictie of fanart bij is gemaakt.

b Welke fanfictie zou jij bij je favoriete film, serie of boek schrijven? Noteer je idee in enkele zinnen. Beschrijf wie de hoofdpersoon wordt en wat je zou veranderen of toevoegen aan het originele verhaal.

THEORIE

Fanfictie

Als een boek of film je erg aanspreekt, kun je zelf verder fantaseren en verhalen schrijven op basis van de personages en gebeurtenissen. Zo schrijf je fanfictie (in het

Engels fan fiction). Er zijn allerlei manieren om je eigen draai aan het verhaal te geven: je kiest bijvoorbeeld een bijfiguur als hoofdpersoon, bedenkt een ander verhaal rondom de hoofdpersoon, verandert de plaats of de relaties tussen de personages of je geeft jezelf een rol in het verhaal. Fanfictie wordt vaak online gedeeld, bijvoorbeeld op Wattpad.com of Fanfiction.net.

Er is ook nog een ander soort fanfictie. Je bent fan van een artiest of band of een team en schrijft verhalen waarin jouw held of helden een rol spelen.

Naast fanfictie is er ook fanart, beeldende kunst naar aanleiding van bestaande verhalen.

Op een stille zomeravond op Zweinstein, weg van de drukte van het kasteel, zit Draco Malfidus over het Grote Meer te turen. Hij heeft veel om over na te denken.

Plotseling hoort hij zachte voetstappen achter zich. 'Je kunt de boodschap van de sterren beter horen als je je ogen dicht hebt, Draco.'

Zucht, Loena Leeflang en haar vage gebrabbel, net wat hij nu niét nodig heeft. Hij draait zich om en kijkt haar aan, een snedige en onplezierige opmerking al op zijn lippen, vast van plan haar zo snel mogelijk rechtsomkeert te doen maken.

En dan... misschien is het het maanlicht, of misschien komt het door alle wanhopige gevoelens in zijn hart, maar als zijn ogen de hare vinden klikt er iets: is Loena met haar zachte vriendelijkheid misschien toch precies wat hij nu wél nodig heeft?

12 Schrijven bij een verhaal (1)

Gebruik de theorie Dialogen schrijven

a Gebruik het verhaal Alleen thuis

Bedenk fanfictie waarin dit verhaal als volgt verdergaat: Lennon heeft die avond in de keuken een gesprekje met zijn moeder over de reactie van Juna op de taart. Wat later op de avond klopt Juna aan bij Lennons kamer. Schrijf een verhaal met twee gesprekken.

• Schrijf het gesprek dat Lennon heeft met zijn moeder.

• Schrijf het gesprek dat Juna heeft met Lennon.

• Verdeel de tekst met tussenkopjes in twee delen.

• Gebruik het ik-vertelperspectief, in het eerste gesprek is Lennon de verteller, in het tweede gesprek Luna.

b Vergelijk je tekst met de aanwijzingen in de theorie. Verbeter de inhoud van je tekst.

Dialogen schrijven

THEORIE

Gesprekken tussen personages, dialogen, vormen een belangrijk deel van een verhaal. Dialogen worden beter als je let op zowel de inhoud als de opmaak.

Zo schrijf je sterke dialogen:

• Een goede opmaak maakt duidelijk wie wat zegt.

• Gebruik niet te vaak aanwijzingen zoals 'zei hij' of 'zeg ik'. Vul in plaats daarvan de dialoog aan met gedachten of handelingen.

• In het echte leven bestaan gesprekken voor een deel uit standaardzinnetjes, zoals begroetingen. In fictie laat je die meestal weg. Geef alleen het deel van het gesprek weer dat er echt toe doet.

Ik deed de deur open. Daar stond Hassan, de regen drupte uit zijn haar. 'Ik kom even kijken hoe het met je gaat,' zei hij.

'Het gaat prima! Sorry, ik kan je niet binnenlaten.' Ik voelde mijn wangen rood worden van schaamte. Wat was ik toch een hufter.

'Oké.' Hassan trok zijn schouders nog wat hoger op. 'Nou, dan ga ik maar weer...' Ik keek hoe hij zich omdraaide en deed de deur dicht.

13 Schrijven bij een verhaal (2)

Gebruik het verhaal Oever. Gebruik de theorie Dialogen schrijven.

a Jip zit die avond in haar kamer. Het tekenen van een zelfportret lukt nog altijd niet.

Ze besluit iemand te bellen.

Schrijf een korte scène waarin het telefoongesprek voorkomt.

• Bedenk met wie Jip belt.

• Gebruik het ik-vertelperspectief.

• Jip is de ik-persoon.

b Werk samen met een klasgenoot. Lees elkaars teksten. Geef elkaar feedback.

Let daarbij op de punten in vraag d.

c Gebruik de feedback om je teksten te verbeteren.

d Hoe ging het schrijven van de verhalen?

• Ik schrijf op een creatieve manier een eigen verhaal op basis van een bestaand verhaal.

• Het verhaal voelt echt en raakt de lezer.

• Ik pas het vertelperspectief juist toe.

• Ik schrijf goede dialogen.

Vertellen

14 Dialogen spelen

Werk in een groep van drie.

a Bekijk jullie dialogen uit opdrachten 12 en 13. Kies de twee beste teksten.

b Verdeel in de groep de rollen: twee personages en een verteller. Oefen de dialogen.

Vertel zoveel mogelijk uit het hoofd.

c Speel de dialogen voor de klas of voor een andere groep na.

1.4 Over verhalen en poëzie

LEERDOELEN

Je leert:

• uitleggen hoe realistisch een verhaal is;

• beeldspraak herkennen en benoemen;

• stijlfiguren herkennen en benoemen.

Verhalen

15 Verhaal herkennen

Bekijk het fragment Goed eten is samen eten

a Vind je dit reclame?

Leg je antwoord uit.

b Lees de theorie Verhalen.

Beantwoord nog een keer de vraag of het fragment dat je zag reclame is.

THEORIE

Verhalen

Verhalen, of ze nu verzonnen of waargebeurd zijn, laten je dingen voelen en beleven. Verhalen raken je en kunnen je daardoor aanzetten tot actie. Deze eigenschap van verhalen wordt op veel plaatsen ingezet, bijvoorbeeld in het nieuws, in de politiek, in onderwijs en in reclame.

Een verhaal heeft deze kenmerken:

• Er zijn personages met wie je kunt meeleven.

• Er is een aanleiding die iets in beweging brengt: een probleem moet worden opgelost of een doel moet worden bereikt.

• Er is een volgorde van gebeurtenissen, met oorzaak en gevolg, een begin en een eind.

16

Verhaal lezen

a Bekijk het omslag en lees de flaptekst van het boek Neem nooit een beste vriend

Prachtige eigentijdse jeugdroman over vriendschap, verliefd worden en seks. Wat doe je als je je beste vriend niet meer kunt raadplegen? Joshua is woedend op Sergio, maar hij heeft hem ook nodig. Want hij weet zich geen raad met Lindsey – Lindsey die alle jongens gek maakt maar die moet huilen om ‘hoe ze naar haar kijken’, Lindsey die zoveel ingewikkelder in elkaar zit dan hij dacht. Wat bedoelt ze als ze een hartje-emoticon stuurt? Hoe ga je van zoenen verder naar seks? Hoe weet je wat de ander wil? En moet je per se verliefd zijn om seks te kunnen hebben? Als iemand Joshua’s vragen kan beantwoorden, is het Sergio.

Een hilarische, ontroerende, ontwapenende jeugdroman –vlammend opgeschreven door Erna Sassen, zoals alleen zij dat kan.

Noem drie dingen die duidelijk maken dat het hier gaat om een verhaal. Gebruik in je antwoord begrippen uit de theorie Verhalen

b Lees het verhaal Neem nooit een beste vriend. Welke zinnen in het verhaal maken dat je met Johsua kunt meevoelen? Neem minimaal twee zinnen over.

c Wat is in het verhaal de aanleiding die de gebeurtenissen op gang brengt?

d Gebruik de theorie Meer of minder realistisch. Wat vind je het minst realistisch aan dit verhaal?

e Hoe zal dit verhaal verdergaan?

Noteer in enkele zinnen je vermoedens.

THEORIE

Meer of minder realistisch

Een verzonnen verhaal kan lijken op de werkelijkheid, dan is het realistisch. Gebeuren er dingen die ongeloofwaardig zijn of die in werkelijkheid niet mogelijk zijn, dan is het verhaal niet-realistisch. Hoe realistisch je een verhaal vindt, laat je zien door het ergens op de realismelijn te zetten.

helemaal niet realistisch een beetje realistisch heel realistisch

NEEM NOOIT EEN BESTE VRIEND

Joshua is bevriend met Lindsey uit zijn klas. Hij kan goed tekenen. Lindsey heeft gezegd dat ze graag een keer door hem getekend wil worden.

Een paar dagen na de vechtpartijen tussen Sergio en Dylan, appte Lindsey of ze langs kon komen.

Dat kwam me eerlijk gezegd heel goed uit want ik zat me grof te vervelen nu Sergio en Dylan ruzie hadden. Mijn hele STRUCTUUR was weg. Niks samen trainen, joggen, relaxen of wandelaars pesten. De laatste toetsweek hadden we inmiddels achter de rug, de VAKANTIE stond ‘voor de deur’.

deze keer zag Lindsey er onder haar lange geile rode leren jas niet uit als een popster die allergisch is voor kledingstukken. 5 10 15 20

Nooit zo naar de vakantie uitgekeken als toen.

Niet dus.

Vandaar dat ik Lindsey appte:

– Wanneer je maar wil. Ik heb namelijk niks te doen en ik verveel me de tyfus.

Niet erg hard to get. Ik had meteen spijt.

Daarna schoot ik natuurlijk toch keihard in de stress want ja, het was wél Lindsey die ik had uitgenodigd, zonder Dylan deze keer, dus hoe zag ik dat nou eigenlijk voor me, ik en Lindsey

Lindsey en ik

SAMEN IN DIE SCHUUR???

Misschien konden we beter bij mijn vader in zijn werkkamer gaan zitten. Of ergens op een plein of in een drukke straat met veel verkeer of misschien kon mijn moeder langskomen of oma of Kaat...

Maar veel tijd om mezelf gek te maken of aan een kalmerende luchtsigaar te beginnen, had ik niet want ze stond binnen tien minuten al voor de deur.

En wat ik nooit voor mogelijk had gehouden:

Oog van de naald.

Ze had iets aan wat op een rood-zwart geblokte flanellen pyjama leek, het zal wel een ‘huispak’ zijn geweest. Net een houthakker op vakantie.

Misschien zag ze mijn verbazing.

‘Je zei dat ik iets aan moest waar ik me lekker in voel,’ legde ze uit.

‘Helemaal goed,’ zei ik snel.

Aan haar bewegingen te zien, droeg ze ook een prima functionerende sport-bh met de kwaliteiten van een kogelvrij vest. Kon niet beter, dus.

Maar er was toch nog een probleem.

Het poseren zelf.

Lindsey kan voor geen meter stilzitten. En ze voelde zich niet op haar gemak. Ze wisselde voortdurend van houding en vroeg de hele tijd of het goed was wat ze deed en dan moest ik zeggen dat het ‘helemaal perfect’ was, maar het werd steeds ongemakkelijker.

Misschien kon ze niet tegen stilte.

(Ik kan niet praten als ik teken.)

Na een half uur kreeg ik een idee. Ik vroeg haar of ze muziek wilde luisteren. Dan had ze iets te doen.

Dat wilde ze graag. Ze haalde onmiddellijk haar koptelefoon uit haar tas en zette die op haar hoofd. Dat was eigenlijk niet wat ik bedoelde maar aan de andere kant staat die koptelefoon haar fantastisch, en het grote voordeel was dat ze meteen dát kreeg wat ik zo prachtig aan haar vond bij het concert voor Dylans oma, ik weet er niet precies de woorden voor zonder meteen op een heel-erg-oude lul te lijken, zoals mijn vader en die slappe zak van een Leo.

Ze keerde naar binnen

Dat zijn de woorden.

Misschien heb ik een ouwelullenziel. (Dat zegt Leo altijd over mijn moeder: Ze heeft een oude ziel. En daar moet mijn moeder dan blij mee zijn, geloof ik. Oud betekent in Leo’s waanwereld hetzelfde als wijs.)

Ze keerde dus naar binnen, Lindsey.

En ik was meteen ontroerd. Ook een ouwelullenwoord, maar zo was het nu eenmaal. Lindsey met haar grote bek. In haar houthakkerspyjama. Met die koptelefoon op haar hoofd en die supervette hairextensions. Zachtjes wiegend op haar muziek.

Ik denk dat…

ik denk…

ik vond haar gewoon lief op dat moment. Echt.

Ze zat in kleermakerszit op de grond met haar gezicht naar het raam, of naar de grond, of naar haar handen. Zo nu en dan veranderde ze voorzichtig van houding. Ze ging op haar buik liggen met haar hoofd steunend op haar handen zoals Kaat soms een boek leest in de tuin, en op haar zij met haar hoofd op haar uitgestrekte arm; op haar rug met haar armen onder haar hoofd en haar benen opgetrokken, alles heel rustig en relaxed.

Ik maakte de ene schets na de andere terwijl ik meeluisterde naar de muziek uit haar koptelefoon, lekker zacht; ik hou niet van harde muziek tenzij ik compleet hyper met een hele groep tegelijk op en neer kan springen en de longen uit mijn lijf kan schreeuwen, dus dit was prettig. Een of andere Amerikaanse rapper op een gedempte beat.

Ik schetste haar zittend, liggend, met houtskool en met potlood, snelle lijnen en korte impressies, alles heel gemakkelijk en vanzelfsprekend.

Ik voelde me voor het eerst in tijden niet alleen.

En het deed me denken aan een eeuw geleden. Toen er iemand anders was bij wie ik me niet alleen voelde.

Maar dat deed geen pijn nu, die herinnering.

Ook voor het eerst.

Lindsey had in tegenstelling tot mij wél pijn.

We waren ongeveer een uur zo, apart van elkaar, samen aan het werk toen ik opeens tranen over haar wangen zag lopen. Ik schrok me rot. Wat was er aan de hand? Wat deed ik verkeerd? En wat moet je zeggen tegen een huilend meisje???

‘Lindsey, zullen we stoppen?’ vroeg ik.

Ze kon niet eens meer praten.

Maar ik dacht dat ze me niet verstond.

Ik liep naar haar toe en tikte zachtjes op haar schouder.

Ze schudde van nee, dat we niet hoefde te stoppen, maar ze zette wel haar koptelefoon af.

‘Waarom huil je?’ vroeg ik. Nogal dom. Maar dat zou ik bij Kato ook gedaan hebben. Denk ik.

Het duurde een tijd voordat Lindsey antwoord kon geven.

Ik bood haar mijn flesje water aan. En de rol wc-papier die ik altijd gebruik bij het aquarelleren.

Ook nogal dom, dat wc-papier.

En toen vroeg ik het nog maar een keer. Wat er aan de hand was.

Ze wilde er eigenlijk niet over praten volgens mij.

Maar ze stond ook niet op en ze liep niet weg.

‘Waarom moet je huilen, Lindsey?’

Na een hele tijd zei ze:

‘Niemand kijkt zo naar mij…’

Daar schrok ik weer heel erg van. En ik stamelde: ‘Hoe kijk ik dan?’ Waarmee ik bedoelde: Wat doe ik verkeerd? Dat ik je zo verdrietig maak?

We zaten daar maar, Lindsey met haar handen voor haar gezicht terwijl de tranen almaar tussen haar vingers door bleven druppen. en ik ik

er kwamen helemaal geen gedachten ook geen paniek trouwens het was alleen heel treurig en stil.

Ik durfde haar niet aan te raken, want dat had ik nog nooit gedaan dus ik wachtte maar gewoon af tot er iets zou komen.

Na lange tijd zwijgend naast elkaar zitten, zei ze, nog steeds met die tranen: ‘Jij ziet mij.’

Ik snapte het niet.

En eigenlijk moest ik toen zelf ook huilen, al wist ik niet waarom. Het klonk zo treurig, jij ziet mij…

‘Maar Lindsey, wat is er dan zo erg?’ vroeg ik toen ze eindelijk een beetje gekalmeerd was. Ze probeerde het uit te leggen.

Ze huilde

omdat ze nu pas voelde hoe pijnlijk het is hoe anderen naar haar kijken.

‘Hoe kijken die dan?’ vroeg ik.

‘Ze kijken alleen maar naar mijn borsten. Of naar mijn kont. Zelfs…’ nu begon ze weer heel hard te huilen, ‘zelfs als ik gewoon met ze praat…’ Ja.

Dat was me wel eens opgevallen op school.

Maar ik begreep er nog steeds helemaal niks van.

Lindsey!

Die niet anders doet dan jongens uitdagen. Die zelf zo vaak seksueel overschrijdend bezig is.

Vlak voor de toetsweek nog, toen ze haar geschiedeniscijfer omhoog ging ‘praten’. Praten met je tieten zeker! dacht ik toen. Een fokking kwartier duurde het. Ik zat erbij en keek ernaar.

De hele klas trouwens. Lekker hoor Lindsey. Fijn voor je dat je al die dingen hebt waarmee je je cijfers omhoog kan praten. Borsten, billen, blote buik. Maar mag het in je eigen tijd?!

Hoezo moest ze nu opeens huilen om hoe jongens naar haar keken?

Maar ik zag heus wel dat ze er echt heel verdrietig om was. Ik had best haar hand willen vasthouden. Of over haar rug willen aaien.

Maar ja.

Ik ben ook zo’n jongen!!!

En dat is dus ook een reden waarom ik bang was voor Lindsey. Dat ik net zo’n lul ben als al die anderen.

Want ik kijk óók naar haar op die manier die haar pijn doet!

Uit: Erna Sassen, Neem nooit een beste vriend

17 Personages en hun relaties

Gebruik het verhaal Neem nooit een beste vriend. Gebruik de theorie Levensechte personages

a Wat kom je te weten over Lindseys uiterlijk en haar kenmerken?

b Welke indruk krijg je van Lindsey, wat voor meisje is zij?

Laat zien welke twee verschillende kanten ze heeft.

c Hoe is de relatie tussen Joshua en Lindsey?

Beschrijf ook hoe hun relatie in de loop van het verhaal verandert.

d Is Joshua net zo eerlijk als Lindsey?

Leg je antwoord uit.

THEORIE

Levensechte personages

Een belangrijke taak van een schrijver van verhalen is personages zo 'tot leven te wekken' dat ze echt lijken: levensechte personages. Bij een hoofdpersoon gebeurt dat het uitgebreidst, maar ook bij bijfiguren is het belangrijk.

Een beschrijving van een personage bestaat uit verschillende onderdelen.

• uiterlijk (bijvoorbeeld: lichaam, gezicht, haar en kleding, maar ook houding, uitdrukkingen en gebaren)

• karaktereigenschappen (meestal niet direct genoemd, maar blijkend uit al het andere).

• kenmerken (zoals: leeftijd, gender, stem, gezondheid, sociale status, nationaliteit, gewoontes, talenten)

• voelen, spreken, denken en handelen

• relaties met andere personages

• ontwikkeling in de loop van het verhaal (verandering in denken, voelen of doen door gebeurtenissen)

18 Beeldspraak in verhalen

Gebruik de verhalen Oever en Neem nooit een beste vriend. Gebruik de theorie Beeldspraak

a In Oever gebruikt Jip het beeld van een thermometer. (regel 4)

Wat bedoelt ze met 'anders gaf die het vriespunt aan'?

b 'Hij keek zoals alleen hij kan kijken. Alsof je een boek bent waar hij tergend langzaam in bladert.' (regel 25-26)

Omschrijf in je eigen woorden hoe Jips vader kijkt.

c Neem uit het verhaal Neem nooit een beste vriend twee vergelijkingen met of zonder als over.

d 'Oog van de naald.' (regel 25)

Wat betekent dit beeld?

e 'Ze keerde naar binnen.' (regel 53)

Herschrijf deze zin, maar dan zonder beeldspraak.

f Waardeer jij deze verhalen meer doordat er veel beeldspraak in voorkomt?

Leg je antwoord uit.

THEORIE

Beeldspraak

Als je beeldspraak gebruikt, bedoel je niet letterlijk wat je zegt, maar figuurlijk. Er zijn verschillende soorten beeldspraak.

beeldspraak uitleg

voorbeeld vergelijking met als Je vergelijkt twee dingen met elkaar, verbonden door het woord als. In plaats van als zijn ook andere woorden mogelijk: zoals, alsof, net als en net.

Gedachten zoefden rond als papieren vliegtuigjes; zo'n beetje iedereen die ik wilde vergeten, was aanwezig en het werd met de seconde rumoeriger …

Uit: Sam Hepburn, Een slag in het donker vergelijking zonder als Je vergelijkt twee dingen met elkaar, maar een verbindingswoord ontbreekt.

Ze droeg een lichtgroene jurk met witgele bloemetjes. Een weiland met madeliefjes.

Uit: Koos Meinderts, De zee zien

19 Stijlfiguren in verhalen

Gebruik de verhalen Oever en Neem nooit een beste vriend. Gebruik de theorie Stijlfiguren

a Verbind de voorbeelden uit Oever met de juiste stijlfiguur.

...en dat ze er bijna haar nek over had gebroken. (regel 2-3) • • sarcasme

'Aparte naam.' (regel 17) • • herhaling

'Ha-ha.' (regel 68) • • ironie

'Een NUL? Zei je nou een NUL?' (regel 64)

• • overdrijving

b Neem uit Neem nooit een beste vriend twee opsommingen over.

c 'Vlak voor de toetsweek nog, toen ze haar geschiedeniscijfer omhoog ging 'praten'.'

(Neem nooit een beste vriend, regel 142)

Welke stijlfiguur herken je in deze zin?

● herhaling

● ironie

● opsomming

● overdrijving

● sarcasme

● tegenstelling

Stijlfiguren

THEORIE

Schrijvers en sprekers maken hun teksten vaak mooier door iets op een bijzondere manier te zeggen. Ze maken gebruik van stijlfiguren

Stijlfiguren kun je tegenkomen in verhalen, films, reclames, speeches en artikelen. Ze kunnen je tekst versterken of levendiger maken.

Enkele stijlfiguren zijn:

stijlfiguur uitleg

herhaling Je herhaalt woorden of zinnen of je zegt meerdere keren hetzelfde, maar telkens net iets anders.

opsomming Je zet een aantal dingen op een rij of noemt ze na elkaar op.

tegenstelling Je zet dingen tegenover elkaar, waardoor de verschillen opvallen.

voorbeelden

In zijn beroemde speech begint Martin Luther King acht zinnen op rij met 'I have a dream …'

'Dit werkstuk heeft ons bloed, zweet en tranen gekost.'

'Het brood is oud, maar m'n schoenen zijn vers.'

[Uit: De Jeugd van Tegenwoordig, ’t Gaat te fur] overdrijving Je maakt iets erger of groter dan het in werkelijkheid is.

ironie Je beschrijft iets op een beetje spottende manier, die niet kwetsend bedoeld is. Vaak zeg je het tegengestelde van wat er bedoeld wordt.

sarcasme Harde, bijtende spot die verder gaat dan ironie.

'Als mijn ouders me betrappen, krijg ik tachtig jaar huisarrest!'

'Dat is een lieverdje.'

Een leerling zegt tegen een docent die na lange tijd van ziekte weer op school is: ‘En, hoe was uw vakantie?’

Poëzie

20 Beeldspraak en stijlfiguren in poëzie

Gebruik het gedicht Disconnectie en het lied Adem je in (paragraaf 1.2). Gebruik de theorie

Beeldspraak en Stijlfiguren.

a Kies uit het gedicht Disconnectie een versregel waarin beeldspraak voorkomt.

Maak een tekening van het beeld.

b Neem uit het gedicht nog twee andere versregels met beeldspraak over.

Noteer de betekenis.

c Verbind de voorbeelden met de juiste stijlfiguur.

Waarom zou ik kiezen voor detentie

Als vrijheid ook een keuze is

Ik verdien geen schoonheidsprijs

Kom maar door, kom maar door

Ben ik gedoemd alleen te blijven?

ironie

overdrijving

tegenstelling

herhaling

d Van welke twee stijlfiguren maakt de dichter in Adem je in opvallend vaak gebruik?

■ herhaling

■ ironie

■ opsomming

■ overdrijving

■ sarcasme

■ tegenstelling

e Is de versregel 'Als ik verdwaal' een vergelijking met als?

Leg je antwoord uit.

1.5 Eindopdracht

• Je past toe wat je in dit hoofdstuk hebt geleerd.

Fanfictie schrijven

Inleiding

Je leest een boek over liefde en schrijft daar fanfictie bij.

Bekijk eerst het beoordelingsmodel.

Beoordelingsmodel

Fanfictie schrijven

Houd bij het schrijven van het verhaal rekening met deze punten:

Inhoud van het verhaal

LEERDOELEN

1 Je verhaal is geïnspireerd door het gelezen boek, en met name door een cliché over liefde dat je eruit haalt.

2 In het verhaal haal je het cliché of ideaal onderuit.

3 Je gebruikt humor en overdrijving.

4 In de dialogen staan zo weinig mogelijk standaardzinnen of overbodige zinnen.

5 Het verhaal heeft hetzelfde vertelperspectief als het origineel.

Vorm van het verhaal

1 Je houdt je aan de regels voor de opmaak van een dialoog.

2 Het verhaal telt ongeveer 300 woorden.

Boek lezen

Kies een boek waarin liefde een van de thema's is. Het mag gaan om romantische liefde, maar ook om liefde tussen vrienden, broers en zussen of (groot)ouders en kinderen.

Lees het boek.

Scène kiezen

Kies uit het boek een scène die je aanspreekt.

1 In de scène herken je een cliché of ideaalbeeld over liefde.

2 Neem de scène over en leg uit welk ideaal je herkent. Leg ook uit hoe jij denkt over dit ideaal of wat het met je doet. Bekende clichés zijn bijvoorbeeld:

• Echte liefde overwint alle problemen.

• Als je lang genoeg wacht, komt ooit jouw prins(es) op het witte paard langs.

• 'Haters to lovers' (twee mensen haten elkaar, maar leren elkaar beter kennen en worden verliefd)

• Ooit zal er iemand van jou gaan houden die knap, succesvol en rijk is.

Antiliefdesverhaal schrijven

Schrijf een nieuwe scène bij het verhaal.

Maak er een antiliefdesverhaal van. Houd bij het schrijven rekening met deze punten:

• Je mag een andere hoofdpersoon kiezen dan in het oorspronkelijke verhaal.

• Het verhaal gaat in tegen het cliché of ideaal dat jij herkende.

• Gebruik overdrijving en humor.

• In het verhaal komt minimaal een dialoog voor.

• Volg de regels voor de opmaak van dialogen.

• Gebruik hetzelfde vertelperspectief als in het originele verhaal.

• Je verhaal telt ongeveer 300 woorden.

Verhaal bespreken

Wissel je verhaal uit met een klasgenoot.

Bespreek de verhalen.

a Tegen welk cliché of ideaal gaat het verhaal in volgens je klasgenoot?

b Hoe sterk zijn de dialogen?

c Is het verhaal grappig?

d Onderstreep in je verhaal de zinnen die je klasgenoot de beste vindt.

Eindopdracht evalueren

a Hoe ging de eindopdracht?

• Mijn verhaal voelt echt en is grappig.

• Ik schrijf op een creatieve manier een eigen verhaal op basis van een bestaand verhaal.

• Ik pas het vertelperspectief juist toe.

• Ik schrijf goede dialogen.

• De opmaak is correct en maakt het verhaal prettig leesbaar.

b Je hebt een boek gelezen waarin liefde een van de thema's was. Welke wijsheid uit het verhaal is bruikbaar voor jou in je eigen situatie?

c Zou je vaker fanfictie willen schrijven?

Waarom wel of niet?

1.6 Terugblik

• Je kijkt terug op je werk.

Wat neem ik mee?

LEERDOELEN

a In dit hoofdstuk heb je meegeleefd met mensen in verhalen. Je hebt ontdekt dat dat verhalen anders maakt dan feitelijke teksten; verhalen doen iets met je. Je hebt geleerd hoe je goede dialogen schrijft en wat levensechte personages zijn. Kijk nu terug op het hoofdstuk.

Heb je de leerdoelen van dit hoofdstuk bereikt?

1 Ik kan praten over diversiteit, liefde en andere culturen.

2 Ik kan uitleggen hoe herkenbaar een verhaal voor mij is.

3 Ik kan uitleggen hoe realistisch een verhaal is.

4 Ik kan reageren op het denken, voelen en handelen van personages.

5 Ik kan uitleggen wat een verhaal met me doet.

6 Ik kan relaties tussen personages beschrijven.

7 Ik kan beeldspraak herkennen en benoemen.

8 Ik kan stijlfiguren herkennen en benoemen.

9 Ik kan een persoonlijke reactie op een verhaal onderzoeken door zelf verhalen te schrijven.

10 Ik kan goede dialogen schrijven.

b Door het lezen van liefdesverhalen kun je verkennen wat jij belangrijk vindt in de liefde en welke keuzes je zelf wilt maken in relaties.

Aan welk verhaal uit dit hoofdstuk heb je het meest gehad?

Leg je keuze uit.

c 'Leren over schrijftechnieken helpt je om betere verhalen te schrijven. Daardoor krijg je meer plezier in het schrijven.'

Ben je het met deze stelling eens?

Leg je antwoord uit.

2 Taalverzorging 1

Inleiding

Bij taalverzorging ontdek je van alles over taal. In dit hoofdstuk leer je met welke woordsoorten en zinsdelen je zinnen kunt opbouwen, zodat je dit op de juiste manier in een tekst kunt toepassen. Om je boodschap zo goed mogelijk te kunnen overbrengen, oefen je met de regels van spelling en het formuleren van goede zinnen. Ook leer je over de verschillende betekenissen van woorden en het samenstellen van woorden.

2.1 Grammatica

Je leert:

• deze woordsoorten herkennen en benoemen (herhaling): - zelfstandig werkwoord; - hulpwerkwoord; - koppelwerkwoord.

LEERDOELEN

• het naamwoordelijk gezegde herkennen en benoemen (herhaling).

• een bouwplan van een zin herkennen en gebruiken (herhaling).

• zinsdelen herkennen en benoemen (herhaling).

Woordsoorten

1 Hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord en koppelwerkwoord herkennen

Lees de theorie Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord en Koppelwerkwoord. Lees samen de kop van een artikel.

Femke Bol blijft een topper: wéér goud op de 400 meter horden

Is 'blijft' hier een zelfstandig werkwoord, een hulpwerkwoord of een koppelwerkwoord?

Leg uit waaraan je dat kunt zien.

Zelfstandig

werkwoord en hulpwerkwoord

THEORIE

Een werkwoord kan voorkomen als persoonsvorm, voltooid deelwoord en heel werkwoord (infinitief).

Je kunt werkwoorden ook indelen naar soort. Er zijn verschillende soorten werkwoorden.

1 zelfstandig werkwoord (zww). Dit is het werkwoord dat de handeling aangeeft in de zin.

1 Kelly bestudeert de paragraaf aandachtig. (bestudeert = pv)

2 Kelly heeft de paragraaf aandachtig bestudeerd. (bestudeerd = vdw)

3 Kelly zal de paragraaf aandachtig bestuderen. (bestuderen = heel werkwoord)

2 hulpwerkwoord (hww). Om het voltooid deelwoord en het hele werkwoord te kunnen schrijven is een hulpwerkwoord nodig als persoonsvorm. In het voorbeeld zijn dat heeft (zin 2) en zal (zin 3).

THEORIE

Koppelwerkwoord

Behalve het zelfstandig werkwoord en het hulpwerkwoord is er nog een werkwoordsoort: het koppelwerkwoord (kww).

• Er zijn negen werkwoorden die een koppelwerkwoord kunnen zijn: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen.

• Het koppelwerkwoord geeft geen handeling in de zin aan, maar het koppelt het onderwerp aan het deel van een zin waarin een bijvoeglijk en/of zelfstandig naamwoord staat. Het onderwerp doet niet iets, maar is iets.

1 Oscar is een gezellig huisdier

2 Mijn ouders worden soms gek van mijn gedrag.

In zin 1 is Oscar het onderwerp. Het werkwoord is geeft geen handeling aan, maar het koppelt Oscar aan een gezellig huisdier.

In zin 2 is Mijn ouders het onderwerp. Het werkwoord worden geeft geen handeling aan, maar het koppelt gek aan Mijn ouders

2 Werkwoorden benoemen

Markeer en benoem de werkwoorden in de zinnen. Geef elke werkwoordsoort een andere kleur.

Kies uit: hulpwerkwoord (hww) – koppelwerkwoord (kww) – zelfstandig werkwoord (zww)

1 Hind is al zeker een week in Marrakesh.

2 Die film lijkt wel leuk. Wat vind jij?

3 Mijn meme is door veel mensen bekeken.

4 Ik ben verbaasd over de vele klachten over onze school.

5 Het schoonmaken van het fietsenhok wordt nog een hele klus.

3 Werkwoorden gebruiken

a Maak de zinnen af met de aangegeven werkwoordsoort.

1 Maak deze zin zo af dat 'zijn' een zelfstandig werkwoord is.

Jayson en Tyrone zijn

2 Maak deze zin zo af dat 'zijn' een hulpwerkwoord is.

Jayson en Tyrone zijn

3 Maak deze zin zo af dat 'zijn' een koppelwerkwoord is.

Jayson en Tyrone zijn

b Vergelijk je zinnen van vraag a met die van een klasgenoot. Bespreek de verschillen. Verander zo nodig je eigen zinnen.

Zinsdelen

4 Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Lees de theorie Naamwoordelijk gezegde

Gebruik de zinnen:

1 Ons project is allang ingeleverd.

2 Ons project is heel mooi geworden.

a In welk zin staat een naamwoordelijk gezegde?

● zin 1

● zin 2

b Noteer het naamwoordelijk gezegde van die zin.

Naamwoordelijk gezegde:

c Leg uit waarom dit een naamwoordelijk gezegde is.

THEORIE

Naamwoordelijk gezegde

Als er een koppelwerkwoord in de zin staat, dan heeft de zin een naamwoordelijk gezegde (nwg).

1 De boom is prachtig.

2 De boom is ziek geworden.

In zin 1 staat het werkwoord is. Is geeft hier geen handeling aan, maar koppelt prachtig aan De boom. Het naamwoordelijk gezegde is: is prachtig

In zin 2 staan de werkwoorden is en geworden. Deze werkwoorden geven geen handeling aan. Het werkwoord 'geworden' koppelt ziek aan het onderwerp De boom. Het naamwoordelijk gezegde is: is ziek geworden

5 Naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde benoemen Benoem in elke zin het gezegde.

• Geef aan of er een werkwoordelijk gezegde (wwg) of naamwoordelijk gezegde (nwg) staat.

• Noteer ook het hele gezegde.

1 Het weer is vreselijk slecht geweest.

wwg of nwg?

hele gezegde:

2 De zon schijnt in mijn gezicht.

wwg of nwg?

hele gezegde:

3 De soep is heel lekker geworden.

wwg of nwg?

hele gezegde:

4 Wiskunde en economie zijn lastige vakken voor mij.

wwg of nwg?

hele gezegde:

5 Kayla wordt met de auto naar het feestje gebracht.

wwg of nwg?

hele gezegde:

6 Opa en opa blijven vanavond eten.

wwg of nwg?

hele gezegde:

6 Bouwplannen van basiszinnen maken

Lees de theorie Bouwplan van een zin.

Gebruik de zinnen:

1 Mijn zus heeft mijn fiets gerepareerd.

2 Farouk heeft Farida zijn telefoonnummer gegeven.

a Uit hoeveel delen bestaat het bouwplan van de basiszinnen?

zin 1: twee | drie | vier

zin 2: twee | drie | vier

b Vul voor elke zin het bouwplan in.

Komt een zinsdeel niet in de zin voor? Zet dan een streepje.

Wie voert de handeling uit? Wat is de handeling? Wat (is nodig)? Ander zinsdeel

Zin 1

Zin 2

c Welke vraag zou passen bij het extra zinsdeel in zin 2?

● Aan/Voor wie?

● Hoe?

● Waar?

● Wanneer?

d Benoem het extra zinsdeel in zin 2.

● bijwoordeljke bepaling

● lijdend voorwerp

● meewerkend voorwerp

● onderwerp

Bouwplan van een zin

THEORIE

Je bouwt een zin door zinsdelen met informatie toe te voegen. Als je een zin verdeelt in zinsdelen, dan zie je het bouwplan van je zin. Bij sommige werkwoorden weet je dat je bepaalde zinsdelen moet toevoegen en andere zinsdelen mag toevoegen. Dit heeft te maken met de betekenis van het werkwoord.

Het bouwplan van het werkwoord wassen bestaat uit drie delen. Bij het werkwoord 'wassen' stel je altijd twee vragen (wie? en wat?). Je moet dus twee delen aan het werkwoord toevoegen.

ander zinsdeel ander zinsdeel ander zinsdeel

De basiszin bestaat uit drie delen. Je kunt de zin langer maken door er delen aan toe te voegen.

Wie voert de handeling uit?

Wat is de handeling?

Wat (is nodig)? Waarmee? Wanneer? Waar?

Jessica wast haar handen

Jessica wast haar handen met zeep voor het eten in de keuken

7 Bouwplan maken

Vul het bouwplan van de zin in.

Komt een zinsdeel niet in de zin voor? Zet dan een streepje.

1 In het klaslokaal hangt een grote kaart van Europa.

Wat is de handeling?

Wie voert de handeling uit?

Wat (is nodig)? Voor/aan wie? Hoe / Waar / Wanneer?

2 Meneer De Groot heeft ons een prachtig verhaal verteld.

Wat is de handeling?

Wie voert de handeling uit?

Wat (is nodig)? Voor/aan wie? Hoe / Waar / Wanneer?

3 Mijn zusje is tijdens het skaten gevallen.

Wat is de handeling?

Wie voert de handeling uit?

Wat (is nodig)? Voor/aan wie? Hoe / Waar / Wanneer?

4 De coach van het andere team schreeuwde heel hard.

Wat is de handeling?

Wie voert de handeling uit?

Wat (is nodig)? Voor/aan wie? Hoe / Waar / Wanneer?

8 Bijwoordelijke bepaling herkennen

Lees de theorie Bijwoordelijke bepaling

a Verdeel de zinnen bij vraag b, hieronder, in zinsdelen. Het zijn dezelfde zinnen als in de vorige vraag.

• Zet een streep voor en achter de persoonsvorm.

• Verdeel de rest van de zin in begrijpelijke delen. Zet achter elk deel een streep.

b Ontleed de zinnen verder.

• Noteer het werkwoordelijk gezegde (wwg).

• Noteer het onderwerp (ond).

• Noteer het lijdend voorwerp (lv).

• Noteer het meewerkend voorwerp (mv).

• Noteer de bijwoordelijke bepaling (bwb).

Komt een zinsdeel niet in de zin voor? Zet dan een streepje.

1 In het klaslokaal hangt een grote kaart van Europa.

wwg = ond = lv = mv = bwb =

2 Meneer De Groot heeft ons een prachtig verhaal verteld.

wwg = ond = lv = mv = bwb =

3 Mijn zusje is tijdens het skaten gevallen.

wwg = ond = lv = mv = bwb =

4 De coach van het andere team schreeuwde heel hard.

wwg = ond = lv = mv = bwb =

c Vergelijk je antwoorden bij vraag b met de bouwplannen uit opdracht 7. Maak de zinnen af.

1 Het antwoord op de vragen 'Hoe?', 'Waar?' en 'Wanneer?' in het bouwplan geeft een in een zin.

2 Het antwoord op de vraag 'Aan/voor wie?' in het bouwplan geeft het van een zin.

THEORIE

Bijwoordelijke bepaling

Zinsdelen kunnen aangeven waar, wanneer, hoe of waarom iets gebeurt. Je noemt zo'n zinsdeel een bijwoordelijke bepaling (bwb).

Wat is de handeling? = werkwoordelijk gezegde

Wie voert de handeling uit? = onderwerp

Ander zinsdeel (waar?) = bijwoordelijke bepaling

Wie/wat is nodig bij de handeling? = lijdend voorwerp

Ander zinsdeel (wanneer?) = bijwoordelijke bepaling

Wie is de ontvanger? = meewerkend voorwerp

Ander zinsdeel (waarom?) = bijwoordelijke bepaling

• Om snel de bijwoordelijke bepaling te vinden, stel je vragen als: waar, wanneer, waardoor, waarmee, waarnaar, wanneer, hoe, hoeveel?

• Een bijwoordelijke bepaling begint vaak met een voorzetsel.

Linde | bewaarde | haar dagboek | onder haar bed. (waar?)

• Als vraagwoorden zoals waar, wanneer, waardoor, waarmee, enzovoort aparte zinsdelen zijn, zijn dat ook bijwoordelijke bepalingen.

Wanneer | viel | de stroom | uit?

• Zinsdelen die je gemakkelijk kunt weglaten als ook, wel, niet en toch zijn ook bijwoordelijke bepalingen.

Jamie | draagt | ook | een pet.

• Als er geen lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp in de zin staat, kunnen er wel een of meer bijwoordelijke bepalingen in de zin staan.

De poes | kon | urenlang | spinnen.

9

Basiszinnen schrijven en uitbreiden

Breid de basiszinnen uit met de aangegeven delen.

1 De deur valt dicht. Voeg 'hoe' toe.

2 Ik zet de beker neer. Voeg 'waar' toe.

3 Mijn moeder heeft een hotelkamer gereserveerd. Voeg 'wanneer' toe.

10 Zinsdelen herkennen en benoemen

Benoem de vetgedrukte zinsdelen.

Kies uit: werkwoordelijk gezegde (wwg) – naamwoordelijk gezegde (nwg) – onderwerp (ond) –lijdend voorwerp (lv) – meewerkend voorwerp (mv) – bijwoordelijke bepaling (bwb)

1 Heb jij die fiets hier zo onhandig neergezet?

2 Brandy heeft me mijn aquarelpotloden nog steeds niet teruggegeven.

3 Milan is voor de zoveelste keer zijn huissleutel kwijt.

4 Hang je jas eens even netjes aan de kapstok.

5 Je maquette van de Erasmusbrug is ontzettend mooi geworden!

6 We hebben de uitnodiging voor je verjaardagsfeest inmiddels ontvangen

7 Vorige week is de bliksem ingeslagen en is mijn computer doorgebrand.

8 Na de gewonnen wedstrijd namen de spelers hun coach op de schouders.

11

Zinsdelen benoemen

Lees de tekst 'Verdronken' hond na vijf weken teruggevonden

Benoem de vetgedrukte zinsdelen.

Kies uit: onderwerp (ond) – lijdend voorwerp (lv) – meewerkend voorwerp (mv) – werkwoordelijk gezegde (wwg) – naamwoordelijk gezegde (nwg) – bijwoordelijke bepaling (bwb)

'Verdronken' hond na vijf weken teruggevonden

Een Amerikaanse hond die verdween van een vissersboot blijkt toch niet te zijn verdronken, maar wist vijf weken te overleven (1) op een eilandje voor de kust van Californië

De achttien maanden oude Luna (2) werd vermagerd maar verder in goede gezondheid teruggevonden. Luna (3) is half herder, half husky en verdween op 10 februari van de boot van Nick Haworth toen hij een vangst binnenhaalde. Hoewel (4) hij samen met de marine twee dagen zocht naar het dier, werd de hond niet teruggevonden. Haworth ging er daarom van uit dat Luna was verdronken. Deze week stuurde de marinebasis Coronado (5) hem echter een bericht. Personeel had (6) Luna aangetroffen op het onbewoonde San Clemente Island, honderd kilometer uit de kust bij San Diego. Haworth denkt dat Luna zo'n drie kilometer (7) heeft moeten zwemmen om bij het eiland te komen. 'We (8) zijn meer dan dolblij dat ze terug is. Ik ben enorm trots op haar. Ik heb altijd al geweten dat het een vechter is.'

Naar: 'Verdronken' hond na vijf weken teruggevonden, www.nos.nl

ZELFTOETS

Testen hoe goed je dit onderdeel beheerst? Ga naar Op niveau online en maak de zelftoets.

VERDER OEFENEN?

Wil je verder oefenen op jouw niveau? Ga dan naar Op niveau online.

2.2 Spelling

Je leert:

LEERDOELEN

• de persoonsvorm spellen in de tegenwoordige tijd en de verleden tijd (herhaling);

• het voltooid deelwoord spellen (herhaling);

• werkwoorden vervoegen in de gebiedende wijs (herhaling);

• het koppelteken goed gebruiken;

• samenstellingen spellen (uitbreiding).

Werkwoordspelling

12 Voltooid deelwoord spellen

Lees de theorie Voltooid deelwoord

Lees de zinnen:

1 Dwight heeft de vloer geveegd.

2 De ploeg werd met 3-0 geklopt

3 Ik heb zijn verhaal nooit geloofd

a Waarom schrijf je 'geveegd' met een d op het eind en 'geklopt' met een t op het eind?

Leg het uit door het voltooid deelwoord langer te maken.

b Waarom schrijf je 'geloofd' met een -d op het eind?

Leg het uit met behulp van 't kofschip en de stam van het hele werkwoord 'geloven'.

THEORIE

Voltooid deelwoord

Bij klankveranderende werkwoorden kun je meestal horen hoe je het voltooid deelwoord spelt.

eten → Ik heb een appel gegeten. brengen → Hij heeft een boek gebracht.

Klankvaste werkwoorden hebben een voltooid deelwoord dat eindigt op -t of -d Soms kun je horen welke eindletter je moet schrijven in de verleden tijd. In het voltooid deelwoord schrijf je dezelfde letter die je hoort in de verleden tijd.

ik werkte → ik heb gewerkt

ik baalde → ik heb gebaald

Kun je niet horen of je -t of -d moet schrijven? Gebruik dan een van deze manieren.

1 Maak het voltooid deelwoord langer. Hoor je aan het eind een d of een t?

hele werkwoord langer maken voltooid deelwoord rijpen het gerijpte fruit hij is gerijpt rimpelen de gerimpelde huid hij is gerimpeld

2 Gebruik de regel van 't kofschip.

1 Neem de stam van het werkwoord.

2 Kijk naar de laatste letter van de stam.

3 Is dat een medeklinker uit 't kofschip of is het een x? - Ja? Schrijf dan -t - Nee? Schrijf dan -d.

13 Persoonsvorm of voltooid deelwoord invullen

Spel de werkwoorden in de tekst op de goede manier. Zorg dat elke werkwoordsvorm goed in de zin past.

Een 10 voor werkstuk in plat Limburgs, Finn vecht voor zijn dialect

"Je moet het zien als een stukje identiteit dat (1) (worden) afgenomen. Op mijn familie na spreekt bijna niemand meer mijn moedertaal." De 17-jarige Finn Heuts uit Brunssum wilde het Limburgse dialect onder de aandacht brengen. Hij besloot er een werkstuk over te schrijven, helemaal in het plat Limburgs.

Het (2) (leveren) hem een 10 op. "Het is doodzonde als het dialect verdwijnt."

Het aantal mensen dat vloeiend Limburgs kan, is de afgelopen jaren drastisch (3) (dalen). Van de ouderen kan nog zo'n driekwart het, maar bij jongeren is dat nog maar de helft.

Thuis spreekt Finn, die op dit moment eindexamen vwo doet, 'plat', zoals hij zijn eigen taal noemt. Zijn ouders hebben ervoor (4) (kiezen) om hem met de Limburgse taal op te voeden.

Volgens hoogleraar en taalkundige Marc van Oostendorp speelt familie een belangrijke rol bij het verdwijnen van het dialect. "Veel ouders denken dat hun kinderen verder in het leven komen als ze in het Nederlands worden (5) (opvoeden) Maar dat is een misverstand, omdat het juist op jonge leeftijd belangrijk is om kinderen te leren hoe rijk de taal is. Als je ze een ruim taalaanbod (6) (aanbieden), heeft dat ook positieve effecten op het Nederlands van hun kind." Een andere oorzaak is dat er meer verhuizingen zijn.

Finn begon zijn werkstuk in het Limburgs, maar liep al snel vast. Bijna elk woord moest hij opzoeken. "Tijdens mijn inleiding ben ik al vroeg (7) (overschakelen) naar het Nederlands. En met een lokale heemkundevereniging heb ik vervolgens doorgepraat over de juiste spelling in mijn regio, omdat deze per Limburgse

plaats (8) (verschillen). Het tweede deel van mijn werkstuk heb ik wel direct in het Limburgs (9) (doen)."

De reacties die Finn krijgt op zijn werkstuk noemt hij 'overweldigend', en die komen niet alleen van docenten en leerlingen. Ook honderden vreemden laten via sociale media

weten hoe blij ze zijn dat er aandacht wordt (10) (besteden) aan 'hun' Limburgs dialect.

Bron: www.rtl.nl

14 Persoonsvorm of voltooid deelwoord?

a Sommige werkwoorden kun je vervoegen met een -t en met een -d op het eind. Zijn de werkwoorden persoonsvormen of voltooid deelwoorden?

persoonsvorm voltooid deelwoord

1 berekent

2 berekend

3 gebeurd

4 gebeurt

5 behandeld

6 behandelt

b Maak met elk van deze woorden een zin waarin je het woord goed gebruikt. Je mag niets aan het woord veranderen.

1 berekent

2 berekend

3 gebeurd

4 gebeurt

5 behandeld

6 behandelt

c Werk in twee- of drietallen. Bespreek samen jullie zinnen bij vraag b. Hebben jullie de woorden goed gebruikt?

Verbeter zo nodig je eigen zinnen.

15

Gebiedende wijs gebruiken

Lees de theorie Gebiedende wijs

Vervoeg de werkwoorden in de tekst. Gebruik de gebiedende wijs.

Wikipedia-artikelen vertalen met de vertaaltool

De vertaaltool is een snelle en eenvoudige manier om een artikel in Wikipedia te vertalen in een andere taal. Deze tool maakt gebruik van machinevertaling. Om ermee te werken, heb je een Wikipedia-account nodig en moet je de tool aanzetten in je gebruikersinstellingen. Daarna kun je aan de slag.

De vertaaltool aanzetten in je gebruikersinstellingen (eenmalig)

1 (gaan) naar nl.wikipedia.org.

2 Log in met je gebruikersnaam en wachtwoord. Heb je nog geen account? er dan eerst een (aanmaken).

3 (selecteren) in het menu rechtsboven de optie 'bèta'. Hiermee open je het tabblad 'bètafuncties' in je gebruikersvoorkeuren.

4 Scrol naar beneden totdat je de optie 'Vertaling van inhoud' ziet. hier het vakje (aanvinken) om de tool te activeren.

5 (verdergaan) naar het einde van de pagina.

6 (klikken) op de blauwe knop 'Opslaan' om je nieuw ingestelde voorkeuren op te slaan.

Je hebt de vertaaltool nu geactiveerd.

Gebiedende wijs

THEORIE

Een zin die een bevel of aansporing geeft en waarin geen onderwerp staat, staat in de gebiedende wijs. De persoonsvorm is dan meestal het eerste woord in de zin. Je schrijft de persoonsvorm in de ik-vorm.

Word nu lid! Voeg een snufje zout toe. Loop rustig door.

Leestekens

16 Koppelteken

Lees de theorie Koppelteken

a Kijk naar het woordpaar: autoongeluk – auto-ongeluk. Bespreek de vragen en schrijf de antwoorden op.

tip  Lees de woorden hardop voor.

1 Wat kan er misgaan als je het woord spelt als 'autoongeluk'?

2 Hoe lost het koppelteken in 'auto-ongeluk' dit probleem op?

b Kijk naar de woordparen:

1 opnameunit – opname-unit

2 skiervaring – ski-ervaring

Leg uit waarom je 'opname-unit' en ski-ervaring' met een koppelteken schrijft.

THEORIE

Koppelteken

Een samenstelling schrijf je in het Nederlands aan elkaar (tuinstoel, langeafstandsloper). Soms levert dat uitspraakproblemen op. Als in een samenstelling twee klinkers uit verschillende lettergrepen naast elkaar staan die je als één klank kunt uitspreken, dan gebruik je een koppelteken (liggend streepje). Daarmee voorkom je dat het woord verkeerd wordt gelezen.

gala-avond familie-uitje domino-effect

Er zijn ook andere samenstellingen waarin je een koppelteken gebruikt. Hier volgt een overzicht van de belangrijkste regels voor het gebruik van een koppelteken in een samenstelling:

regels koppelteken voorbeeld

1 als getrouwde mensen hun achternaam combineren met die van hun partner meneer Jansen-van Dam

2 tussen twee gelijkwaardige delen zwart-wit, kip-kerriesalade

3 in samenstellingen met cijfers, letters of afkortingen 65-plusser, x-as, IQ-test

4 in samenstellingen die met Sint of St. beginnen Sint-Nicolaas, St.-Jakobus

5 bij sommige voorvoegsels niet-alledaags, ex-collega, non-actief, oud-directeur

Er zijn nog meer regels en uitzonderingen voor het koppelteken, te veel om te onthouden. Raadpleeg bij twijfel daarom altijd een woordenboek.

17 Koppelteken toevoegen

Voeg koppeltekens toe aan de woorden.

1 mediaaandacht

2 theeei

3 Vhalstrui

4 Sint Monica

5 negentiendeeeuws

6 mevrouw Smeets van der Schuit

7 hamkaastosti

8 exvriend

Spellingregels

18 Samenstellingen herkennen

Lees de theorie Samenstellingen

Waarom is 'hondestront' hier fout gespeld?

Gebruik het meervoud van 'hond' in je uitleg.

THEORIE

Samenstellingen

Een samenstelling maak je door twee of meer bestaande woorden samen te voegen tot een nieuw woord.

klas + lokaal = klaslokaal

korte + termijn + geheugen = kortetermijngeheugen

Soms moet je daartussen -e ,-(e)n of -s schrijven. In het overzicht vind je de regels voor deze tussenletters.

Is het eerst deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord?

nee ja

Schrijf -e: platteland (van het bnw plat) huilebalk (van het ww huilen)

Heeft het eerste deel (ook) een meervoud op -s?

nee ja

Schrijf -en: lampenkap koekenpan

Er zijn een paar uitzonderingen. Je schrijft geen tussen-n als:

• het eerste deel het tweede deel versterkt: beregoed, apetrots.

• er van het eerste deel maar één bestaat: zonnestraal, maneschijn.

• het eerste deel geen meervoud heeft: rijstepap, roggebrood.

19 Samenstellingen

Schrijf -e: gedachtegang aspergesoep

a Maak samenstellingen van de woorden. Kies steeds een woord uit de eerste kolom en een woord uit de tweede kolom. Je mag de woorden uit de kolommen maar één keer gebruiken.

blokken gebouw brood huis

gemeente kleed groente meel station meubel

tafel soep

tarwe toren

televisie trommel

1 woord 1 + woord 2

2 woord 1 + woord 2

3 woord 1 + woord 2 =

4 woord 1 + woord 2 =

5 woord 1 + woord 2 =

6 woord 1 + woord 2 =

7 woord 1 + woord 2 =

8 woord 1 + woord 2 =

b Kijk nog eens terug naar je antwoorden op vraag a. Vergelijk je antwoorden met die van een klasgenoot. Hebben jullie dezelfde woorden gemaakt?

20 Samenstellingen maken Maak samenstellingen van de woorden.

1 beer + sterk

2 asperge + soep

3 pan + koek

4 lade + kast

5 leraar + kamer

6 station + straat

7 zon + steek

8 tarwe + meel

21 Lange samenstellingen maken

Lees de theorie Samenstellingen: los of aan elkaar?

Maak samenstellingen of woordgroepen van de woorden.

1 lange + baan + schaatser

2 nieuw + veiligheid + systeem

3 korte + termijn + denken

4 wind + molen + installateur

5 grote + chocolade + letter

Samenstellingen: los of aan elkaar?

THEORIE

Samengestelde zelfstandige naamwoorden schrijf je zo veel mogelijk als één woord, omdat de delen samen één betekenis vormen. Als je een spatie gebruikt, verandert de betekenis.

hogesnelheidstrein – hoge snelheidstrein langeafstandsloper – lange afstandsloper

22 Effect van een spatie

Lees de theorie Samenstellingen: los of aan elkaar?

Bekijk het woordpaar: groteteennagel – grote teennagel.

Leg uit hoe de spatie de betekenis van het woord verandert.

23 Aaneenschrijven of koppelteken?

a Als je van deze woorden een samenstelling wilt maken, welke woorden worden dan waarschijnlijk verkeerd gelezen?

■ data + analyse

■ vanille + ijs

■ hobby + club

■ gala + jurk

b Schrijf de samenstellingen op.

■ functie + eisen + overzicht

■ bruine + bonen + soep

■ zon + energie + centrale

■ tien + euro + biljet

Gebruik een koppelteken bij samenstellingen die verkeerd gelezen kunnen worden.

1 data + analyse

2 vanille + ijs

3 hobby + club

4 gala + jurk

5 functie + eisen + overzicht

6 bruine + bonen + soep

7 zon + energie + centrale

8 tien + euro + biljet

ZELFTOETS

Testen hoe goed je dit onderdeel beheerst? Ga naar Op niveau online en maak de zelftoets.

VERDER OEFENEN?

Wil je verder oefenen op jouw niveau? Ga dan naar Op niveau online.

2.3 Formuleren

Je leert:

• hoofdletters en leestekens gebruiken (herhaling);

• afkortingen vermijden (herhaling);

• hele zinnen maken (herhaling);

• je publiek op de juiste manier aanspreken (herhaling);

• begrijpelijke woorden gebruiken (herhaling);

• komma's op de juiste plaats gebruiken (herhaling);

LEERDOELEN

• formuleringsfouten met als en dan, dubbele ontkenningen en verwijswoorden voorkomen (herhaling);

• congruentiefouten voorkomen.

Stijlregels

24 Leestekens aan een tekst toevoegen

Lees Stijlregel 1: Gebruik hoofdletters en leestekens uit de theorie Stijlregels.

Gebarentaal

hé jij daar je hebt vast weleens gehoord van gebarentaal, maar wist je ook dat er heel veel verschillende unieke gebarentalen zijn de gebarentaal die we in Nederland gebruiken noemen we nederlandse gebarentaal wil je de nederlandse gebarentaal leren omdat je zelf slechthorend of doof bent misschien is iemand die je kent slechthorend of doof je broer je zusje je beste vriendin of je nieuwe partner er zijn verschillende aanbieders van cursussen voor beginners en gevorderden dus aarzel niet langer en leer gebarentaal

Verbeter de zinnen. Voeg hoofdletters en leestekens toe: punten, komma's, dubbele punten, uitroeptekens en vraagtekens.

THEORIE

Stijlregels

Als je spreekt of een tekst schrijft, is het belangrijk dat je je houdt aan de stijlregels: de afspraken die zijn gemaakt over hoe een goede tekst eruitziet. Dan komt je boodschap zo goed mogelijk over. Besteed daarom bij elke tekst aandacht aan deze regels voor spelling, zinsbouw, leestekens en stijl.

1 Gebruik hoofdletters en leestekens

2 Gebruik geen afkortingen.

Een tekst waarin hoofdletters en leestekens zijn gebruikt, is makkelijker te lezen. De leestekens laten zien dat er een verband is tussen woorden en zinnen.

• Begin elke zin met een hoofdletter.

• Schrijf namen met hoofdletters.

• Zet achter een gewone zin een punt.

• Zet achter een vragende zin een vraagteken.

• Zet achter een uitroep een uitroepteken.

• Gebruik nooit meer dan één vraagteken of uitroepteken per keer.

• Gebruik een dubbele punt voor een opsomming.

• Gebruik komma's, zie stijlregel 10.

Schrijf in brieven, e-mails en teksten woorden altijd volledig uit.

3 Maak hele zinnen. Schrijf in elke zin een onderwerp en een gezegde.

4 Spreek je publiek op de juiste manier aan. Bij vrienden en bekenden hoef je niet zo na te denken over de woorden die je gebruikt. Je kiest dan voor informeel taalgebruik. Bij onbekenden denk je van tevoren wel goed na over je taalgebruik. Je kiest dan voor formeel taalgebruik.

5 Gebruik begrijpelijke woorden. Houd rekening met je publiek. Vermijd moeilijke woorden of leg ze uit.

10 Plaats komma's op de juiste plaats.

• tussen bijvoeglijk naamwoorden die van plaats kunnen wisselen;

• tussen de delen van een opsomming (behalve voor en of of);

• na een naam, aanhef of uitroep aan het begin van de zin;

• voor een naam, aanhef of uitroep aan het eind van de zin;

• voor een voegwoord (behalve en, of of dat);

• in een samengestelde zin tussen twee persoonsvormen.

25 Een tekst herschrijven

Lees deze Stijlregels:

• Stijlregel 2: Gebruik geen afkortingen

• Stijlregel 3: Maak hele zinnen

• Stijlregel 5: Gebruik begrijpelijke woorden

Volop mutsen en handschoenen in juni

'Kijk die vrouwen', zei ik vorig weekeinde op het terras van café 't Moortgat in Arnhem. 'Ze doen allemaal een muts op. Het is juni, man!'

Drie vrouwen waren hun fietsen aan (1) 't pakken. Eerst deden ze shawls om. Daar moest ik al om lachen. Toen kwamen de mutsen.

Nu was het ons (2) sws opgevallen dat veel mensen een muts droegen. Voor ons zaten (3) bijv. kerels met rare rode mutsjes. (4) Net kabouters. Zouden ze die mutsjes dragen als (5) symbool van (6) verbintenis?

Maar (7) d'r waren meer mutsen. Modemutsen. Mutsen om kaalheid of ongekamd haar te (8) maskeren. En dus de vrouwen van middelbare leeftijd, die eerst dikke jassen aan hadden gedaan, toen shawls en mutsen. 'Straks trekken ze nog handschoenen aan', zei ik tegen mijn gezelschap. En daar waren de handschoenen. (9) Wij nog harder lachen.

Herschrijf de tekst.

• Maak van de vetgedrukte afkortingen hele woorden.

• Maak van de schuingedrukte zinnen hele zinnen.

• Kies een eenvoudiger woord voor de vetgedrukte woorden.

26 Formeel en informeel taalgebruik

Lees Stijlregel 4: Spreek je publiek op de juiste manier aan uit de theorie Stijlregels

Zet de teksten in de juiste volgorde, van informeel naar formeel.

Uw nieuwe factuur staat voor u klaar in MijnNS. Het totaalbedrag is € 12,40. Het door u te betalen bedrag wordt omstreeks 21 mei via automatische incasso van uw rekeningnummer afgeschreven.

Wil je mij alsjeblieft € 4,50 betalen voor 'Drankje op terras' via Tikkie?

Hey ma, kun je ff wat voorschieten voor me lunch?

27 Uitnodiging herschrijven

Je wordt binnenkort 15 en wilt een groot feest vieren. Je uitnodiging voor je vrienden heb je klaar, maar je wilt ook grootouders, ooms en tantes uitnodigen.

Herschrijf de uitnodiging zodat hij ook geschikt is om naar je oudere familieleden te sturen.

Ewa, bijna 15 man! Fissa! 18 oktober op de strand bij Skevie. 1500 uur.

28 Komma's gebruiken

Lees Stijlregel 10: Plaats komma's op de juiste plaats uit de theorie Stijlregels

Zet komma's op de juiste plaatsen in de zinnen.

1 Mevrouw Langeveld wilt u zich zo snel mogelijk melden bij de receptie?

2 Waar heb je zin in: pizza pasta pannenkoeken of poffertjes?

3 Ik wil vanavond best koken maar ik moet om zes uur al bij de sportschool zijn.

4 Deze lange ingewikkelde tekst moet sterk versimpeld worden.

5 Zeg doe eens een beetje rustig met die ketchup. Hij hoeft niet in één keer op!

6 Als Hilaine haar huiswerk af heeft moet ze haar kamer nog opruimen.

Formuleringsfouten

29 Dubbele ontkenning verbeteren

Lees Stijlregel 13: Voorkom formuleringsfouten – dubbele ontkenning Verbeter de zinnen.

Zorg dat er geen dubbele ontkenning meer in de zin staat.

1 Wij zullen nooit niet aarzelen om onze vrienden te steunen.

2 De jongen blijft ontkennen dat hij niets met de zaak te maken heeft.

3 Haar ouders verbieden haar door de week 's avonds niet na acht uur thuis te komen.

4 Het nieuwe stoplicht moet voorkomen dat er niet nog meer ongelukken plaatsvinden.

5 Je blijft dit jaar zitten, tenzij je niet beter je best doet.

THEORIE

Stijlregel 13: Voorkom formuleringsfouten – dubbele ontkenning

Voorkom het gebruik van dubbele ontkenningen. Zo begrijpen anderen beter wat je bedoelt. Een dubbele ontkenning betekent dat je in de zin twee keer een ontkenning gebruikt (bijvoorbeeld nooit en geen). Daardoor zeg je het tegengestelde van wat je bedoelt. Je verbetert de zin door een ontkenning weg te halen of te vervangen.

fout: goed:

Ik maak nooit geen fouten.

Ik maak nooit fouten.

Ik maak geen fouten.

Ik wil voorkomen dat ik morgen niet in de file sta. Ik wil voorkomen dat ik morgen in de file sta. Ik wil zorgen dat ik morgen niet in de file sta.

30 Als en dan gebruiken

Lees Stijlregel 13: Voorkom formuleringsfouten – dan en als Maak de zinnen af. Gebruik als of dan.

1 In Nederland duurt de zomervakantie langer alle andere vakanties.

2 Op het station is een broodje twee keer zo duur in de kantine.

3 Deze film was veel leuker die van vorige week.

4 Op de kermis in de stad is het niet zo druk op onze dorpskermis.

5 Ik vier mijn verjaardag anders ik eerst van plan was.

6 Geloof me, Giulia's Italiaans is net zo goed haar Nederlands.

THEORIE

Stijlregel 13: Voorkom formuleringsfouten – dan en als

Gebruik dan na:

• de vergrotende trap: meer dan, kleiner dan, mooier dan

• ander, andere en anders: het is anders dan ik dacht

Gebruik als na:

• net zo en even: net zo groot als, even mooi als

• niet zo: niet zo groot als

• twee keer, drie keer, vier keer zo: vier keer zo groot als

31 Verkeerde woorden

Een bekende Rotterdamse uitdrukking luidt: 'Wat zeggie?' 'Azzie val, dan leggie.'

In Standaardnederlands is dit: 'Wat zeg je? Als je valt, dan lig je.'

Lees Stijlregel 13: Voorkom formuleringsfouten – verkeerd (verwijs)woord

Waarom is 'leg' hier fout en wat moet het wel zijn?

Stijlregel 13: Voorkom formuleringsfouten –verkeerd (verwijs)woord

THEORIE

Voorkom fouten in woordkeus en zinsbouw, zoals het gebruik van een verkeerd verwijswoord, een verkeerd woord of een verkeerde uitdrukking.

• Een verwijswoord gebruik je om te verwijzen naar andere woorden in de tekst. Als je het verkeerde verwijswoord gebruikt, is het niet duidelijk waar je naar verwijst.

fout De kinderen doen waar hun zin in hebben.

goed De kinderen doen waar ze zin in hebben.

• Sommige woorden of uitdrukkingen gebruik je niet zo vaak. Pas op dat je niet per ongeluk een verkeerd woord of een verkeerde uitdrukking gebruikt.

1 Alleen al via mond-op-mondreclame krijgt Roos veel nieuwe klanten. (mond-tot-mondreclame)

2 De mannen probeerden zich in een schuur te verschuilen tegen de politie. (verschuilen voor)

Als je twijfelt of je een verwijswoord, woord of uitdrukking juist gebruikt, raadpleeg dan een woordenboek. Daarin staat bij werkwoorden vaak ook welk voorzetsel erbij hoort.

Soms lijken twee woorden in vorm of betekenis erg op elkaar. Daardoor kun je ze gemakkelijk met elkaar verwarren.

1 leggen iets neerleggen liggen zich in liggende toestand bevinden

2 kennen weten wie of wat het is kunnen in staat zijn

3 hen lijdend voorwerp of na een voorzetsel hun meewerkend voorwerp

32 De goede woorden kiezen

Kies steeds het juiste woord.

Je mag een woordenboek gebruiken.

1 Wist jij dat Simon en Qadir elkaar al kenden | konden van de basisschool?

2 Voor grote aankopen, bijvoorbeeld een nieuwe telefoon, moet ik altijd toestemming aan me | mijn moeder vragen.

3 Na de rugbytraining leggen | liggen alle vuile tenues op een slordige hoop in de kleedkamer.

4 Onze tegenstanders denken dat ze gaan winnen, maar hun | ze zijn veel slechter dan wij.

5 Ik ben donateur | donor: als ik doodga, mogen ze al mijn organen gebruiken.

6 Mijn vader is al veertig, maar hij heeft nog steeds moeite met beslissingen maken | nemen.

33 Congruentie begrijpen

Lees Stijlregel 13: Voorkom formuleringsfouten – congruentiefout. Lees de zinnen:

1 Een op de vijf mensen krijgt dementie.

2 Twee op de vijf mensen voelen zich ongelukkig.

Bespreek samen de vragen. Schrijf jullie antwoorden op.

1 Kijk naar het onderwerp (het vetgedrukte deel) van zin 1 en van zin 2. Wat is het verschil tussen de twee onderwerpen?

2 Leg nu uit waarom je in zin 1 het enkelvoud gebruikt ('krijgt') en in zin 2 het meervoud ('voelen').

THEORIE

Stijlregel 13: Voorkom formuleringsfouten – congruentiefout

Het onderwerp en de persoonsvorm moeten congruent zijn. Dat betekent dat ze dezelfde kenmerken hebben. Als het onderwerp meervoud is, moet de persoonsvorm ook in het meervoud staan; als het onderwerp enkelvoud is, moet de persoonsvorm ook in het enkelvoud staan. Dat gaat soms mis. Dan is er sprake van een congruentiefout.

fout:

De groep jongeren hebben de reisleiding een origineel afscheidscadeau gegeven.

goed:

De groep jongeren heeft de reisleiding een origineel afscheidscadeau gegeven.

In 'de groep jongeren' is 'de groep' het belangrijkste woord, en dat is enkelvoud. De persoonsvorm moet dus ook in het enkelvoud.

fout:

goed:

1 op de 10 leerlingen geven te veel uit. 1 op de 10 leerlingen geeft te veel uit.

In '1 op de 10 leerlingen' is '1' het belangrijkste woord, en dat is enkelvoud. De persoonsvorm moet dus ook in het enkelvoud.

fout:

goed:

Mijn broer en ik ga morgen naar het strand. Mijn broer en ik gaan morgen naar het strand.

'Mijn broer en ik' is samen 'wij'. Dat is meervoud, dus moet de persoonsvorm ook in het meervoud.

34 Congruentie herkennen

a Markeer in elke zin de persoonsvorm.

Markeer ook het deel van het onderwerp dat bepaalt dat de persoonsvorm in het enkelvoud moet.

1 Een op de tien mensen in Nederland vindt het eten van insecten maar raar

2 Het gros van de tieners lijkt het zelfs echt vies.

3 Een meerderheid van de volwassenen wordt dan nog liever vegetariër.

4 Slechts een klein deel van de Nederlanders zegt wel insecten te willen eten.

b Markeer in elke zin het onderwerp en de persoonsvorm. Geef beide een verschillende kleur.

1 In Nederland hebben 5 op de 10 mensen overgewicht.

2 Mijn familie en ik zijn vorig jaar naar Friesland geweest.

3 Bart en zijn vrienden gaan elke week voetballen op het pleintje achter de school.

4 Elk jaar bezoeken grote groepen toeristen de Keukenhof.

5 De meeste jongeren hebben een smartphone.

35 Congruentie gebruiken

Vul de goede vorm van het werkwoord in.

1 Het gros van de arbeidsmigranten (gaan) uiteindelijk terug naar het land van herkomst.

2 Twee op de vijf meisjes uit groep 8 (zeggen) dat ze zich ongelukkig voelen.

3 Een van de twintig aanwezigen (vertrekken) al voor de toespraak afgelopen was.

4 In 2070 (wonen) er waarschijnlijk meer dan 20 miljoen mensen in Nederland.

5 Mijn vrienden en ik (praten) in de pauze over van alles en nog wat.

ZELFTOETS

Testen hoe goed je dit onderdeel beheerst? Ga naar Op niveau online en maak de zelftoets.

VERDER OEFENEN?

Wil je verder oefenen op jouw niveau? Ga dan naar Op niveau online

2.4 Taalbewustzijn

Je leert:

• voorvoegsels en achtervoegsels gebruiken (herhaling).

Woordvorming

36 Voorvoegsels begrijpen

Lees de theorie Voor- en achtervoegsels

Wat betekenen de vetgedrukte voorvoegsels?

Zoek de juiste betekenis erbij.

misverstand

ondankbaar

wanbeleid

herexamen

geen/slecht

opnieuw

niet

slecht/verkeerd

Voor- en achtervoegsels

LEERDOELEN

THEORIE

Voorvoegels en achtervoegsels hebben een vaste betekenis. Deze betekenis voegen ze toe aan het woord waar ze voor of achter staan.

onmogelijk niet mogelijk beweegbaar het kan bewegen fantasierijk met veel fantasie

Zie je een lang woord, kijk dan of het woord een voor- of achtervoegsel heeft. Dit kan je helpen bij het raden van de betekenis.

Als je een woord in een woordenboek opzoek, laat je het voor- of achtervoegsel weg.

37 Achtervoegsels begrijpen

a Wat betekenen de vetgedrukte achtervoegsels?

Zoek de juiste betekenis erbij.

aapachtig

meetbaar

ademloos

• • met weinig

• • met veel

• • een beetje als

waardevol • • zonder

suikerarm • • het kan

b Lees de zin:

Het was een doelpuntrijke wedstrijd.

Welke betekenis heeft het achtervoegsel 'rijke' hier?

● een beetje als

● het kan

● met veel

● met weinig

● zonder

38 Voorvoegsels en achtervoegsels gebruiken

Vul het woord met het goede voor- of achtervoegsel in.

1 zonder bodem

Die lening is een soort put: je kunt er geld in blijven stoppen.

2 niet nodig

Zulke sarcastische opmerkingen zijn echt totaal

3 het is een beetje als kers

Deze lippenbalsem smaakt een beetje .

4 met veel begrip

De leraar Duits reageerde toen Gitta uitlegde waarom ze te laat was.

5 niet gelukt

Onze cake is helemaal . Kijk dan, hij is ingezakt!

6 je kunt het dragen

Mijn oom heeft een barbecue. Zal ik vragen of hij die meeneemt naar de picknick?

3 Taal

Inleiding

Taal is onderdeel van het dagelijks leven. Iedereen gebruikt verschillende soorten talen. Zo kun je communiceren met online taal, formele taal, in een dialect, enzovoort. Je omgeving, wie je bent en de mensen met wie je praat bepalen het soort taal dat je gebruikt. Daarbij maakt het natuurlijk uit of je die taal hoort, spreekt of schrijft. Welke soorten taal beheers jij al en welke moet (of wil) je nog leren? In dit hoofdstuk lees en leer je over verschillende soorten taal. Aan het einde van het hoofdstuk doe je onderzoek naar taal bij jou op school of in jouw klas. Ontdek de verschillende kanten van taal in je dagelijks leven!

Je leert:

1 conclusies trekken op basis van relevante informatie;

2 bruikbare informatie zoeken voor het beantwoorden van een vraag of probleem;

3 beoordelen of informatie bruikbaar en betrouwbaar is;

4 informatie ordenen en analyseren;

5 de hoofdgedachte van een tekst formuleren;

6 hoofd- en bijzaken van elkaar onderscheiden;

7 kernzinnen in een tekst herkennen;

8 verbindingen tussen alinea's herkennen en gebruiken;

9 de conclusies van een tekst onder woorden brengen;

10 informatie en meningen interpreteren en samenvatten;

11 informatie uit verschillende teksten samenvoegen in een verslag of presentatie;

12 een tekst schrijven met verschillende meningen;

13 informatie verzamelen en verwerken via het houden van een vraaggesprek;

14 het eigen gespreksdoel tot uitdrukking brengen;

15 je stem en lichaamstaal gebruiken in een gesprek.

1 Wat ga ik leren?

Lees samen de leerdoelen van dit hoofdstuk. Bespreek ten minste drie dingen uit de leerdoelen die jullie al eerder bij Nederlands hebben geleerd.

a Wat weten jullie hier nog van?

b Noteer moeilijke of onbekende woorden uit de leerdoelen. Geef bij ieder moeilijk of onbekend woord ook de betekenis.

c Leg om de beurt aan elkaar in eigen woorden een leerdoel van dit hoofdstuk uit. Vertel bij elk leerdoel ook in welke situatie je dat leerdoel kunt gebruiken.

3.1 Start

LEERDOELEN

• Je kijkt vooruit naar de dingen die je in dit hoofdstuk gaat leren.

2 Taal is mooi

a Vind je de Nederlandse taal wel of niet mooi?

Leg je antwoord uit.

Bekijk het fragment Deens nieuws in het Nederlands

b Wat gebeurt er in het fragment?

Leg uit waarom dit gebeurt.

c Kun je verstaan wat er wordt gezegd in het fragment?

Leg uit waardoor dat komt.

d Welke taal vind je mooier klinken?

Leg uit waarom je dit vindt.

3 Taal is moeilijk

a Vind je de Nederlandse taal moeilijk of makkelijk?

Leg je antwoord uit.

Bekijk het fragment 'De Nederlandse taal is moeilijk geworden': hoe zit dat?.

b Welke informatie in het fragment wist je al?

c Welke nieuwe informatie heb je gehoord in het fragment?

d Welke taal lijkt jou moeilijk om te leren?

Leg uit waarom.

WOORDENSCHAT

Als je veel woorden kent, kun je beter zeggen wat je bedoelt, en kun je teksten beter begrijpen.

In de paragraaf Woordenschat leer je de betekenis van woorden. Ook leer je wat je kunt doen als je een woord niet kent.

Ga naar Op niveau online en oefen je woordenschat.

3.2 De taal die je hoort

Je leert:

LEERDOELEN

• bruikbare informatie zoeken voor het beantwoorden van een vraag of probleem;

• informatie en meningen interpreteren en samenvatten;

• kernzinnen in een tekst herkennen;

• het eigen gespreksdoel tot uitdrukking brengen;

• je stem en lichaamstaal gebruiken in een gesprek.

In iedere situatie een andere taal

4 De belangrijkste informatie uit een fragment halen a Bekijk de afbeelding. Wat zie je op de afbeelding?

b Lees de theorie Aantekeningen maken. Bekijk daarna het fragment Is het nou friet of patat tot minuut 07.03.

Maak aantekeningen van het fragment in het schema.

Tussendoor mag je het fragment stopzetten of een stukje terugkijken.

Hoe kun je volgens het fragment onderzoek doen naar de vraag of het 'friet' of 'patat' is?

Hoe ontstaan nieuwe woorden?

Waarom gebruiken mensen op de ene plek in een land andere woorden dan op een andere plek?

Hoe komt het dat wij een gevoel hebben bij woorden?

Wat is een sjibbolet?

c Kijk terug naar jouw antwoord bij vraag a. Vergelijk jouw antwoord met de informatie die je hebt gehoord in het fragment. Past jouw antwoord bij wat je in het fragment hebt gehoord? Leg je antwoord uit.

Aantekeningen maken

THEORIE

Je maakt aantekeningen om te onthouden wat je leest, ziet of hoort. Bijvoorbeeld als je informatie krijgt van je docent tijdens de les of als je een werkstuk maakt.

Aantekeningen maken doe je zo:

AANTEKENINGEN

Kleur

• je ziet wat bij elkaar hoort

Tekens

• • lijnen pijlen cirkels vraagteken uitroepteken

Tekst

• • alleen de belangrijkste dingen trefwoorden geen hele zinnen

Tekeningetjes

• simpel = herkenbaar

5

Verschillende soorten taal herkennen

Lees de tekst Standaardtaal, tussentaal en dialect. Gebruik de theorie Manieren van lezen

THEORIE

Manieren van lezen

een eerste indruk krijgen van een tekst voorspellend lezen

a Lees de inleiding.

voor het lezen

• nadenken over de tekst: wat weet je al over het onderwerp?

Wat is het leesdoel? Waarom ga je deze tekst lezen?

gericht zoeken naar een antwoord in de tekst

zoekend lezen

Waarmee wordt taal vergeleken?

de hele tekst lezen om deze te begrijpen begrijpend lezen

na het lezen

• nadenken over de tekst

• de betrouwbaarheid beoordelen

• de informatie verwerken

de hele tekst kritisch lezen om deze te beoordelen

kritisch lezen

b Vergelijk de kleding die je thuis draagt met de kleding die je op school draagt. Klopt de vergelijking in de inleiding volgens jou?

c Leg uit wat deze woorden betekenen.

1 standaardtaal (regel 22)

2 dialect (regel 43)

3 tussentaal (regel 54)

d Lees de theorie Kernzin. Hieronder zie je zinnen uit het middenstuk van de tekst. Geef aan welke zinnen kernzinnen zijn.

■ De standaardtaal is het Nederlands dat algemeen bruikbaar is in alle belangrijke sectoren van het openbare leven, zoals het bestuur, de rechtspraak, het onderwijs en de media.

■ Standaardtaal wordt ook wel Algemeen Nederlands of AN genoemd.

■ Een dialect is een lokale vorm van het Nederlands.

■ Steeds minder Vlamingen spreken een zuiver dialect.

■ Tussentaal is zowel de nette taal van de Vlaamse dialectsprekers die geen standaardtaal kunnen of willen spreken, als de ongedwongen taal van Vlaamse standaardtaalsprekers die in persoonlijker of informeler situaties geen dialect kunnen of willen spreken.

■ Tussentaal is niet duidelijk af te bakenen: er zijn verschillen van streek tot streek, van gebruiker tot gebruiker, van situatie tot situatie.

■ Een taalgebruiker maakt in elke situatie – soms bewust, maar heel vaak onbewust –de keuze om standaardtaal, dialect of tussentaal te gebruiken.

■ Een taalgebruiker past zijn taal dus voortdurend aan de situatie en de gesprekspartner aan: hoe persoonlijker of informeler de situatie wordt, hoe groter de kans dat hij elementen van tussentaal of dialect gebruikt.

e In welke taal voel jij je het meest thuis: standaardtaal, tussentaal of dialect?

Leg je antwoord uit.

THEORIE

Kernzin

Een goed opgebouwde alinea heeft altijd een kernzin: de zin waarin de belangrijkste mededeling van de alinea staat. Deze zin staat meestal vooraan in de alinea. Het is de eerste of tweede zin. Soms staat de kernzin achteraan. De andere zinnen van de alinea zijn voorbeelden of een toelichting bij de kernzin.

Middenstuk

Deelonderwerp

Tussenkopje

Kernzin: belangrijkste mededeling van de alinea Voorbeeld(en) of toelichting bij de kernzin

Inleidende zin

Kernzin:

belangrijkste mededeling van de alinea Voorbeeld(en) of toelichting bij de kernzin

Deelonderwerp Tussenkopje

Voorbeeld(en) of toelichting bij de kernzin

Kernzin: belangrijkste mededeling van de alinea

www.vlaanderen.be

STANDAARDTAAL, TUSSENTAAL EN DIALECT

Een man die zijn achtertuin gaat omspitten, doet dat niet in een duur pak. Hij trekt een tuinbroek en rubberlaarzen aan. Als diezelfde man 's avonds een feestelijk diner bijwoont, draagt hij zijn beste pak. En voordat hij onder de wol kruipt, trekt hij een pyjama aan. Dat vinden we vanzelfsprekend: in verschillende situaties draagt een mens nu eenmaal verschillende kleren.

Ook als taalgebruiker gebruikt u verschillende soorten Nederlands. De situatie waarin u zich bevindt, bepaalt mee welke soort taal u gebruikt, wilt gebruiken of verwacht wordt te gebruiken. Als u geen standaardtaal spreekt, kunt u bijvoorbeeld dialect spreken of informele omgangstaal, die ook wel tussentaal wordt genoemd. De grenzen tussen die soorten Nederlands zijn niet scherp te trekken, maar gradueel: standaardtaal loopt over in tussentaal en tussentaal loopt over in dialect.

De standaardtaal is het Nederlands dat algemeen bruikbaar is in alle belangrijke sectoren van het openbare leven, zoals het bestuur, de rechtspraak, het onderwijs en de media. In formele, officiële of zakelijke situaties wordt standaardtaal gebruikt: een leraar die voor de klas staat, een werknemer die een presentatie geeft, een nieuwslezer die berichten voorleest. Standaardtaal wordt ook gebruikt in situaties waarin de sociale afstand tussen de sprekers vrij groot is, bijvoorbeeld bij het eerste contact met onbekenden. Tijdens een sollicitatiegesprek kiezen de meeste sollicitanten bijvoorbeeld spontaan voor standaardtaal. Ook in zakelijke teksten schrijven en lezen we standaardtaal: een brief van de bank, artikelen in kranten en tijdschriften. Standaardtaal wordt ook wel Algemeen Nederlands of AN genoemd. Vroeger had men het over Algemeen Beschaafd Nederlands of ABN.

Een dialect is een lokale vorm van het Nederlands. Omdat elk dialect zijn eigen specifieke en plaatsgebonden kenmerken heeft – zoals een typische uitspraak, woordenschat en zinsbouw – is het maar in een beperkt aantal situaties bruikbaar: in contacten met mensen uit de directe omgeving, bijvoorbeeld thuis of bij familie, en in contacten met mensen uit hetzelfde dorp of dezelfde streek. Steeds minder Nederlanders spreken een zuiver dialect.

Tussentaal is zowel de nette taal van dialectsprekers die geen standaardtaal kunnen of willen spreken, als de ongedwongen taal van standaardtaalsprekers die in persoonlijker of informeler situaties geen dialect kunnen of willen spreken. Het is een omgangstaal die zowel kenmerken heeft van standaardtaal als van dialect. Tussentaal is niet duidelijk af te bakenen: er zijn verschillen van streek tot streek, van gebruiker tot gebruiker, van situatie tot situatie.

Een taalgebruiker maakt in elke situatie –soms bewust, maar heel vaak onbewust – de keuze om standaardtaal, dialect of tussentaal te gebruiken. Hij kiest de taal die volgens zijn inschatting het meest op zijn plaats is of het best het doel dient. Zo kan een leerkracht met zijn ouders dialect spreken, met zijn leerlingen in de klas standaardtaal en met sommige collega’s in de lerarenkamer tussentaal. Een taalgebruiker past

zijn taal dus voortdurend aan de situatie en de gesprekspartner aan: hoe persoonlijker of informeler de situatie wordt, hoe groter de kans dat hij elementen van tussentaal of dialect gebruikt. Als de situatie formeler is, zal hij zulke elementen minder toelaten en dus (dichter) bij standaardtaal uitkomen.

Je zou kunnen zeggen dat een taalgebruiker een mengtafel in zijn hoofd heeft, met een aparte schuifregelaar voor elk taalkenmerk. Welke schuifknoppen hij al dan niet bewust open- of dichtzet, en in welke mate hij dat

Standaardtaal en dialect

6 Onderzoek beoordelen

doet, is afhankelijk van de situatie of de gesprekspartneregel Bij mensen die met jonge kinderen praten, staat de jij-knop bijvoorbeeld vaak helemaal open: Heb jij een leuke dag gehad op school? Tegelijkertijd kunnen andere schuifknoppen minder open of helemaal dicht staan. Dat kan leiden tot inconsequenties zoals de vermenging van de u-vorm en de jij-vorm. Bijvoorbeeld: Heb jij uw koekje al op? in plaats van Heb jij je koekje al op?

Bron: www.vlaanderen.be

Lees de tekst Astrid Kersseboom spreekt het meest Standaardnederlands

a Je leest in de tekst dat er onderzoek is gedaan naar het Standaardnederlands. Hoe is dit onderzoek gedaan?

Noem twee onderdelen.

b Waar letten mensen op bij het beoordelen van standaardtaal?

c Wat is de conclusie van het onderzoek naar het Standaardnederlands?

Noem ook de plek(ken) in de tekst waar je die conclusie leest.

d Is het onderzoek betrouwbaar?

Leg met ten minste twee argumenten uit waarom het onderzoek wel of niet betrouwbaar is.

e Luister naar het fragment Introductie NOS Nieuws van de Week. Hierin hoor je Astrid Kersseboom praten.

Kan iedereen zo leren spreken volgens jou?

Leg met de informatie die je tot nu toe in dit hoofdstuk hebt gelezen en gehoord uit waarom wel of niet.

www.radiovisie.eu

ASTRID KERSSEBOOM SPREEKT HET MEEST STANDAARDNEDERLANDS

NPO Radio 1-presentatrice

Astrid Kersseboom is de meest

Standaardnederlands klinkende nieuwslezer, volgens onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen, waaraan bijna 400 mensen uit Vlaanderen en Nederland deelnamen.

Standaardnederlands is het begrip voor het Nederlands dat wordt gesproken in het onderwijs, de media, de rechtspraak, het bestuur en alle andere sectoren in het openbare leven.

Promovendus Raoul Buurke gebruikte in zijn onderzoek korte geluidsfragmenten van 24 Nederlandse nieuwslezers: 20 van de NOS en 4 van regionale omroepen uit het noorden van Nederland. Hij liet deelnemers aan zijn onderzoek steeds twee verschillende geluidsfragmenten beluisteren, waarna ze konden kiezen welke van de twee nieuwslezers het meest 'standaard' spreekt.

Uit de analyse kwam Astrid Kersseboom als meest Standaardnederlands sprekende

nieuwslezer naar voren, op de voet gevolgd door haar NOS-collega's Jeroen Overbeek en Jeroen Tjepkema.

Raoul Buurke over het onderzoek: "De uitslagen liggen behoorlijk dicht bij elkaar. De deelnemers gaven geregeld aan geen voorkeur te hebben. Ook uit de stellingen die de deelnemers hebben beoordeeld na het beluisteren van de geluidsfragmenten blijkt dat de verschillen vaak klein waren: de helft van de deelnemers gaf aan dat ze het lastig vonden om een keuze te maken. De vier nieuwslezers uit het noorden van het land klonken volgens de deelnemers wel minder Standaardnederlands dan de nieuwslezer van de NOS."

Bij de keuze tussen twee geluidsfragmenten waren voor de meeste deelnemers de klank van klinkers, medeklinkers en de intonatie van invloed. De woordvolgorde en de woordkeuze van de presentatoren was voor slechts een kleine groep mensen van belang.

7 Mening over dialect

a Luister naar (een van) de volgende liedjes:

2 Letste Leedje – Lex Uiting & Chantal Janzen

Wat voor dialect(en) denk je te horen?

b In de media, op school en in het openbare leven horen we het Standaardnederlands en geen dialect.

Waarom is dat denk je?

c Wat voor soort tekst verwacht je te lezen bij de titel: 'Dialect als schoolvak, nu écht!'?

● informerende tekst

● instructieve tekst

● overtuigende tekst

Lees de tekst 'Dialect als schoolvak, nu écht!'

d Noteer de betekenis van deze woorden.

1 streektaal (regel 7-8)

2 erkennen (regel 21)

3 waarborgen (regel 26)

e Wat is het standpunt van het Europeesk Buro foar Lytse Talen?

f Kijk terug naar het standpunt dat je in de vorige vraag hebt genoteerd.

Welke argumenten lees je ter onderbouwing van het standpunt in de tekst?

Noteer er ten minste drie.

1 Hier In 't Oosten – Leon Moorman

'Dialect als schoolvak: nu écht!'

Nedersaksisch moet een schoolvak worden op basisscholen in de Nedersaksische taalgebieden. Daar pleit het Europeesk Buro foar Lytse Talen (het Europees bureau voor kleine talen) voor in een brief aan informateur Edith Schippers. Het bureau wil dat de Nedersaksische streektaal, waaronder het Achterhoeks, als schoolvak opgenomen wordt in het komende regeerakkoord.

Ook de dialecten die worden gesproken in Groningen, Twente en Salland zouden –zoals dat nu al in de Friese taal gebeurt –volwaardige schoolvakken moeten worden op de basisschool. Het nieuwe kabinet zou zich daar hard voor moeten maken.

Als muziek in de oren

Het klinkt CDA-gedeputeerde Eddy van Hijum in de provincie Overijssel als mu-

8 Een gesprek over taal voorbereiden

ziek in de oren. Jarenlang streed hij voor landelijke erkenning. "Mensen die dialect spreken kennen daar, als ze op vreemde bodem komen, soms een gevoel van schaamte voor. Door het de erkenning van een schoolvak te geven, kan dat plaats maken voor trots. Daarnaast waarborg je meer dat het blijft bestaan."

Verder leert les de kinderen het dialect te onderscheiden van Nederlands. "Nu spreken ze de dialectwoorden van hun ouders af en toe dwars door het Nederlands. Wanneer je taalles geeft in Nedersaksisch kunnen de kinderen het beter scheiden van het Nederlands."

Respect

Pogingen in het verleden om de taal een schoolvak te maken liepen telkens op niets uit. "Maar de tijd is er naar, om het in te voeren", zegt Van Hijum over het dialect dat in delen van Nederland, Duitsland en Denemarken gesproken wordt. "De landelijke overheid stelt al jarenlang minderheidstalen te respecteren en te willen beschermen. Ze kunnen dat nu laten zien, door het Nedersaksisch een schoolvak te maken."

Bron: www.gelderlander.nl

Je gaat straks met drie klasgenoten een gesprek voeren over de verschillende talen en dialecten die zij spreken. Eerst bereid je de gesprekken voor.

a Onderzoek welke talen en dialecten er in de klas worden gesproken. Beantwoord voor je onderzoek de vragen in het schema.

Hoeveel klasgenoten zijn er opgegroeid met een dialect?

Hoeveel klasgenoten zijn er opgegroeid met een andere taal dan het Nederlands?

Hoeveel klasgenoten zijn er opgegroeid met het Standaardnederlands?

b Met welke drie klasgenoten ga je straks in gesprek?

c Het doel van het gesprek dat je gaat voeren is 'informeren'.

Wat wil je van je klasgenoten weten over de taal die of het dialect dat zij spreken? Noteer ten minste drie vragen.

d Om ervoor te zorgen dat je straks jouw gespreksdoel behaalt, moet je het gesprek goed voorbereiden. Maak een spiekbriefje voor de gesprekken die je gaat voeren met jouw klasgenoten.

Schrijf op je spiekbriefje:

• Hoe je het gesprek gaat openen.

• Wat je aan je klasgenoot wilt vragen.

• Wat je aan je klasgenoot wilt vertellen.

• Hoe je het gesprek gaat afsluiten.

e Lees de punten in het beoordelingsmodel in opdracht 9f.

Wat vind je belangrijk om op te letten bij het voeren van je gesprekken?

9 In gesprek over taal op school

Je gaat in gesprek met de drie klasgenoten dat je hebt voorbereid in opdracht 8. Lees de theorie Gesprek voeren.

THEORIE

Gesprek voeren

In een goed gesprek luister je naar elkaar, reageer je op de ander en stel je een vraag als je iets niet snapt. In een gesprek met je vrienden kun je elkaar gerust onderbreken. In een formeel gesprek doe je dat juist niet. Vaak is het dan ook verstandig om jezelf goed voor te bereiden: met welk doel voer je het gesprek? Hoe pak je dat aan?

Denk tijdens een gesprek aan deze gespreksregels:

• Begin je zelf een gesprek? Vraag dan eerst de aandacht. Vertel daarna waar het gesprek over gaat.

• Laat de ander uitpraten. Praat dus niet door iemand heen.

• Neem een actieve lichaamshouding aan. Zit of sta rechtop, ga niet hangen.

• Kijk vriendelijk en maak oogcontact. Zo toon je interesse en zie je of de ander je begrijpt.

• Stem je woordgebruik en spreektempo af op de ander.

• Reageer op de ander door te knikken, door vragen te stellen of door te reageren op het antwoord van de ander.

• Herhaal soms wat de ander zegt om te controleren of je het goed hebt begrepen.

• Betrek iedereen bij het gesprek.

Na afloop kun je controleren of iedereen heeft gezegd wat hij wilde zeggen. Bedank de ander(en) ook voor het gesprek.

a Ga vijf minuten in gesprek met de eerste klasgenoot.

• Maak gebruik van je voorbereiding uit opdracht 8.

• Houd tijdens het gesprek jouw gespreksdoel in de gaten.

• Let op de punten uit het beoordelingsmodel.

b Kijk na het gesprek samen naar de punten uit het beoordelingsmodel.

Geef jullie gesprek een tip en een top.

c Ga vijf minuten in gesprek de tweede klasgenoot.

• Maak gebruik van je voorbereiding uit opdracht 8.

• Houd tijdens het gesprek jouw gespreksdoel in de gaten.

• Let op de punten uit het beoordelingsmodel.

d Kijk na het gesprek samen naar de punten uit het beoordelingsmodel.

Geef jullie gesprek een tip en een top.

e Ga vijf minuten in gesprek met de laatste klasgenoot.

• Maak gebruik van je voorbereiding uit opdracht 8.

• Houd tijdens het gesprek jouw gespreksdoel in de gaten.

• Let op de punten uit het beoordelingsmodel.

f Beoordeel samen het laatste gesprek. Hoe is dit gesprek gegaan?

• Ik ben niet afgedwaald van het onderwerp van het gesprek.

• Ik heb het doel van mijn gesprek behaald.

• Ik heb de antwoorden en verhalen van mijn klasgenoten herhaald om te controleren of ik het goed heb begrepen.

• Ik heb mijn gesprekspartners laten uitpraten voor ik iets vroeg of vertelde.

• Ik heb actief (oogcontact, lichaamshouding, knikken, etc.) geluisterd naar mijn gesprekspartners.

g Heb je een verbetering gemerkt in de drie gesprekken die je hebt gevoerd? Leg uit waarom wel of niet.

3.3 De taal die je spreekt

Je leert:

• conclusies trekken op basis van relevante informatie;

• verbindingen tussen alinea's herkennen en gebruiken;

• informatie en meningen interpreteren en samenvatten;

LEERDOELEN

• informatie verzamelen en verwerken via het houden van een vraaggesprek.

Jongerentaal

10 Een cartoon bekijken

Bekijk de afbeelding Normaal Nederlands.

a In de cartoon lees je de afkorting A.N.

Waar staat deze afkorting voor?

b Waarom spreken de vrouw en de jongen op de afbeelding verschillend?

c Welke taal spreekt de jongen op de afbeelding?

d Kijk terug naar je antwoord bij de vorige vraag.

Is de taal die de jongen spreekt een dialect?

Gebruik voor je antwoord de omschrijving van dialect uit opdracht 5c .

11 Lezen over jongerentaal

Bekijk het fragment 'Onze Vader' in jongerentaal in Antwerpse kerk.

a Wat vind je ervan dat het gebed Onze vader is vertaald naar jongerentaal?

Lees de tekst 'Onze Vader' wordt 'Onze Bro' in Antwerpse kathedraal.

b Wat is het doel van jongerentaal volgens de tekst?

Markeer de zin uit alinea 3 waarin dit staat. Je kunt de zin herkennen aan een passend signaalwoord.

c Met welk doel is het Onze Vader in jongerentaal vertaald?

d Kijk terug naar het antwoord bij de vorige vraag. Is dit doel volgens jou bereikt?

Onderbouw je antwoord met een argument.

e De tekst die je hebt gelezen vertelt niet het hele verhaal. Welke mening mis je nog in de tekst?

'Onze

Vader' wordt 'Onze Bro' in Antwerpse kathedraal

"Onze bro, stallerend in de hoogte, U bent bae. Uw wereld is lit, Uw wil geschiede, no cap." Tijdens de zondagsmis in de kathedraal van Antwerpen bracht pastoor Bart Paepen gisteren wel een heel speciale versie van het 'Onze Vader'. De nieuwe versie, 'Onze Bro', werd geschreven door CHOO CHOO, een pop-up communicatiebureau opgericht door 25 studenten van de Belgian Advertising School.

Elke derde zondag van de maand vindt de Familia Cathedralisviering plaats in de Antwerpse kathedraal. Het is een mis waarbij allerlei generaties samenkomen, veel meer dan bij andere diensten. "Soms vraag ik mij af hoe we ervoor zorgen dat we tijdens deze mis een taal spreken die iedereen verstaat. Zeker voor jonge mensen is dat niet vanzelfsprekend", zegt pastoor Bart Paepen. "Deze week kreeg ik een mail van de oprichters van CHOO CHOO met een tekst die ik niet verstond,

maar waarvan ze mij verzekerden dat jongeren de woorden wél kennen."

"Met deze actie willen we aantonen hoe je met specifieke taal afstanden kan overbruggen, en mensen écht kan laten luisteren", zegt Robbe Hemeleers van Choo Choo, een communicatiebureau dat zich vooral focust op het bereiken van jongeren. "Taal is voor jongeren een manier om zich te onderscheiden van anderen, om hun identiteit weer te geven. Jongerentaal evolueert hierdoor razendsnel: met invloeden uit het Engels, Marokkaans en Frans, wordt die taal bijna onbegrijpelijk voor andere generaties. Met 'Onze Bro' illustreren we dus in de kathedraal hoe verbindend de juiste taal kan zijn. We verenigen verschillende generaties door het bekendste gebed uit de Katholieke Kerk in jongerentaal om te zetten."

Jouw identiteit in taal

12 Verschillende meningen horen

Bekijk het fragment Welke rol speelt de Nederlandse taal bij onze identiteit?.

a Welke twee vormen van de Nederlandse taal worden er besproken in het fragment?

b Waarom is het belangrijk dat we Nederlands blijven spreken? Noteer drie dingen.

c Straattaal is een mengelmoes van verschillende talen. Is straattaal volgens het fragment nog Nederlands?

Leg uit waarom wel of niet.

d Zijn de mensen die in het fragment aan het woord komen positief of negatief over het Nederlands? Geef een samenvatting van hun mening in één zin.

e In het fragment worden niet alle kanten van het onderwerp belicht. Welke mening ontbreekt er nog in het fragment?

13 Interviewtechnieken herkennen

Lees de tekst De invloed van taal op je identiteit.

a Wat betekenen deze woorden?

1 impact (regel 14)

2 destijds (regel 45)

3 met de paplepel ingegoten (regel 93-94)

b Kijk naar de vragen die de interviewer heeft gesteld. Wat valt je op aan de vragen?

c Lees de theorie Vragen stellen

De tweede vraag aan Onur is een doorvraag.

Hoe zijn alinea 2 en alinea 3 met elkaar verbonden?

Vragen stellen

e Hoe komt het dat de identiteit van Onur is gevormd door de talen die hij spreekt? 3.3

THEORIE

Er zijn verschillende soorten vragen die je kunt stellen als je informatie van een ander nodig hebt. Welke soort vraag je gebruikt, hangt af van wat je te weten wilt komen. Je kunt:

• open vragen stellen. Dit zijn vragen waarop je een uitgebreid antwoord wilt.

'Wat vind je van reizen met het openbaar vervoer?'

• gesloten vragen stellen. Dit zijn vragen waarop je een kort antwoord wilt (ja of nee).

'Ben je op de fiets gekomen?'

• doorvragen over een onderwerp. Je reageert dan met een nieuwe vraag op wat de ander net heeft geantwoord. Dit doe je om meer informatie te krijgen.

'Vertel daar eens iets meer over.'

'Waarom denk je dat?'

'Vind je het lastig om daarover te praten? Waarom?'

'Dat zeg je nou wel, maar ...'

d Wat doet de interviewer in de derde vraag?

DE INVLOED VAN TAAL OP JE IDENTITEIT

Waarschijnlijk voelt het voor velen als een doodgewone (en vooral stormachtige) maandag, maar op 21 februari valt er jaarlijks iets moois te vieren. Het is namelijk Internationale Moedertaaldag. Deze speciale dag staat volledig in het teken van meertaligheid en taalkundige en culturele diversiteit. Hoewel het Nederlands een verbindende factor heeft in ons land, zijn er veel Nederlanders die opgroeien in gezinnen waar andere of meerdere talen gesproken worden. De impact die dit heeft op de ontwikkeling van je identiteit kan enorm verschillen per persoon. FunX sprak hierover met Onur (30).

Yo Onur, jij bent thuis zowel met het Turks als Nederlands opgegroeid. Was dat een bewuste keuze van je ouders?

"Ik denk niet dat het een bewuste keuze was. Mijn vader beheerste het Nederlands niet goed genoeg, dus ik moest met hem wel Turks spreken. Mijn moeder heeft haar educatie deels in Nederland gehad en deels in Turkije. Ze beheerste de Nederlandse taal al, waardoor ik voornamelijk Nederlands met haar sprak. Ze had ook zoiets van: we wonen in Nederland dus je moet de taal goed beheersen. Los daarvan was het ook belangrijk om Turks te leren, omdat we natuurlijk familie hebben in Turkije en daar moest ik ook mee kunnen communiceren. Het grappige is wel dat toen mijn broertje

werd geboren mijn ouders het juist veel belangrijker vonden dat hij goed Nederlands sprak in plaats van Turks."

Dat verschil is wel interessant. Heeft je broertje het Turks uiteindelijk wel leren spreken?

"Hij spreekt het vrijwel niet. Hij verstaat het wel grotendeels en kan wel wat zinnetjes terugzeggen in het Turks, maar het is niet zo dat hij de taal net zo goed beheerst als ik. Dat komt ook, omdat mijn vader destijds veel meer vasthield aan de Turkse cultuur toen ik nog klein was. Mijn broertje en ik schelen elf jaar van elkaar en in die elf jaar na mijn geboorte heeft mijn vader zich ook steeds meer aangepast aan Nederland. Toen ik nog klein was, wilde hij voornamelijk dat ik Turks leerde, met veel Turken omging en het liefst ook met een Turkse meid thuiskwam. Tegen de tijd dat mijn broertje werd geboren, vond hij het vooral belangrijk dat hij goed Nederlands sprak."

Dus we kunnen wel stellen dat je culturele identiteit gebaseerd is op je Turkse achtergrond?

"De Turkse cultuur heeft mij wel gemaakt tot wie ik vandaag de dag ben, maar ik denk dat ik voornamelijk tussen twee werelden leef. In bepaalde gevallen ben ik wat meer Turks en in andere gevallen ben ik wat meer Nederlands. Op het werk ben ik anders dan wanneer ik met Turkse vrienden ben. Je past je gedrag en manier van praten daarop aan. In onze cultuur is het bijvoorbeeld ook normaal om een andere man een kus op de wang te geven. Een Nederlandse man zou dat waarschijnlijk heel vreemd vinden."

Je bent inmiddels al vier jaar vader, probeer je de taal ook door te geven aan je zoontje?

"Ik merk dat ik moeite heb met het doorgeven van de taal aan mijn zoontje. Dat komt voornamelijk, omdat mijn vriendin half

Nederlands half Indonesisch is. Thuis wordt er dan ook Nederlands gesproken, dus als ik

Turks spreek tegen mijn zoon dan vind ik dat lastig voor mijn vriendin, want zij begrijpt er niets van. Daarom heb ik voornamelijk

Nederlands met hem gesproken, maar ik wil eigenlijk wel dat hij de Turkse taal leert. Helaas ben ik daar niet vroeg genoeg mee begonnen. Hij herkent de taal wel als hij het hoort en verstaat hele simpele zinnetjes, zoals 'Trek je jas aan' of 'Vergeet je tas niet', maar hij kan het niet spreken."

Als je nu terugkijkt op je opvoeding, vond je het belangrijk dat je de taal hebt meegekregen?

"Zeker. Het Turks werd er met de paplepel ingegoten bij mij en daar pluk ik nu de

14 Vragen opstellen

vruchten van. Het is in veel gevallen handig om de taal te kunnen spreken, zoals op mijn werk. Ik werk in de haven en hoewel ik niet veel kennis heb van Turkse vaktaal helpt het alsnog om met klanten uit Turkije in het Turks te kunnen communiceren. Je maakt direct een connectie met ze en dat helpt. Daarnaast zijn er ook momenten waarop ik iets wil delen met iemand wat anderen niet hoeven te horen. Dan is het fijn dat ik dat in mijn eigen taal kan doen. Het heeft allemaal kleine voordelen om de taal van je ouders machtig te zijn."

Bron: www.funx.nl

Je voert straks een vraaggesprek met een klasgenoot. In dit vraaggesprek probeer je erachter te komen wat de invloed van taal is op de identiteit van je klasgenoot.

a Kijk terug naar het onderzoek dat je hebt uitgevoerd in opdracht 8a.

Met welke klasgenoot zou je het vraaggesprek willen voeren?

b Lees de theorie Onderwerp verkennen

Wat weet je al over de taal en/of cultuur waarmee jouw klasgenoot is opgevoed?

Maak een woordweb met deze informatie aan de hand van de 5W+1H-vragen.

THEORIE

Onderwerp verkennen

Als je het onderwerp voor een tekst of presentatie hebt gekozen, dan ga je het onderwerp verkennen

Je gaat na wat je allemaal over het onderwerp weet. Dit kun je op verschillende manieren doen:

• Beantwoord de 5W+1H-vragen bij het onderwerp.

• Maak een woordweb bij het onderwerp.

• Maak een overzicht van woordsoorten bij het onderwerp.

3.3

c Wat wil je nog meer weten over de taal, cultuur en identiteit van jouw klasgenoot?

Bedenk in totaal zes vragen.

• Noteer de vragen. Let op, stel open vragen.

• Doe inspiratie voor vragen op in de tekst De invloed van taal op je identiteit

d Laat je vragen lezen aan een andere klasgenoot dan degene met wie je je vraaggesprek gaat voeren.

Zijn jouw vragen duidelijk?

Verbeter de vragen die nog niet duidelijk zijn.

e Zet ter voorbereiding op je gesprek jouw vragen in een logische volgorde.

15 Een vraaggesprek voeren

In deze opdracht houd je het vraaggesprek dat je hebt voorbereid. Lees de theorie Interview.

THEORIE

Interview

Een interview is een vraaggesprek tussen iemand die vragen stelt (de interviewer) en iemand die de vragen beantwoordt (de geïnterviewde).

In een interview kun je verschillende vragen stellen. Je kunt vragen naar feiten of vragen naar iemands mening. Bedenk vooraf welke feiten of meningen je te weten wilt komen.

Gebruik de volgende tips als je iemand gaat interviewen:

Voor het interview:

• Bepaal je doel. Wat wil je weten van de geïnterviewde? Feiten of meningen?

• Bepaal wie je gaat interviewen.

• Maak een lijst met vragen die je wilt stellen. Houd rekening met het verschil in antwoorden op open en gesloten vragen.

• Controleer of je vragen kort en duidelijk zijn, zodat je ze niet hoeft uit te leggen.

• Zorg ervoor dat je de antwoorden kunt opnemen of gebruik pen en papier.

Tijdens het interview:

• Stel jezelf voor en vertel waar het interview over gaat.

• Stel één vraag tegelijk.

• Laat de geïnterviewde uitspreken en luister goed naar de antwoorden.

• Laat uit je verbale en non-verbale communicatie merken dat je goed luistert.

• Vraag door als je niet tevreden bent met het antwoord. Vraag bijvoorbeeld naar een reden, een voorbeeld of extra uitleg.

• Geef tussendoor een korte samenvatting of conclusie. Zo laat je merken dat je goed luistert en kun je controleren of je het goed hebt begrepen.

Na het interview:

• Bedank de geïnterviewde voor de medewerking.

Ga met je klasgenoot op een rustige plek zitten. Leg je vragen klaar en zorg dat je straks aantekeningen maakt. Let op de punten uit het beoordelingsmodel in vraag f.

a Voer het vraaggesprek. Maak aantekeningen.

b Bekijk je aantekeningen. Vat de antwoorden op de vragen samen in maximaal vijf zinnen.

c Laat je klasgenoot jouw samenvatting lezen. Klopt het wat je hebt opgeschreven?

d Kijk nog een keer naar je samenvatting. Ben je te weten gekomen wat je wilde? Leg uit hoe dat komt.

e Hoe is je vraaggesprek gegaan?

• Ik heb open vragen gesteld.

• Ik heb doorgevraagd naar redenen, voorbeelden of meer uitleg.

• Ik ben bij het onderwerp gebleven.

• Ik heb de informatie gekregen die ik wilde.

• Ik heb de informatie en meningen van mijn klasgenoot goed samengevat.

3.4 De taal die je typt

Je leert:

• conclusies trekken op basis van relevante informatie;

• beoordelen of informatie bruikbaar en betrouwbaar is;

• informatie ordenen en analyseren;

LEERDOELEN

• informatie uit verschillende teksten samenvoegen in een verslag of presentatie.

Digi-taal

16 Oude en nieuwe digi-taal vergelijken

Bekijk het fragment NOS Journaal jaaroverzicht 1996 – Internet.

a In het fragment hoor je 'digi-taal': woorden die de digitale wereld beschrijven.

Welke woorden hoor je?

b Kijk terug naar je antwoord bij de vorige vraag.

Welke van deze woorden gebruik je vandaag de dag nog steeds en welke woorden zijn verouderd?

Verdeel de woorden over de twee kolommen van de tabel.

woorden die ik nog gebruik woorden die zijn verouderd

c Lees de tekst 'Online is het nieuwe normaal' .

Noteer de betekenis van deze woorden.

1 neologisme (regel 21)

2 gedateerd (regel 38)

3 detox (regel 126-127)

d Wat voor soort internetwoorden worden tegenwoordig gebruikt?

Noteer de twee soorten die in de tekst worden genoemd.

e Er komen steeds nieuwe internetwoorden bij. Wat is het verschil tussen de digi-taal van vroeger en nu?

www.nemokennislink.nl

'ONLINE IS HET NIEUWE NORMAAL.'

Internet voegt woorden toe aan onze taal

Sinds de komst van internet en de daaruit voortvloeiende sociale media zijn er veel nieuwe woorden bijgekomen. Die woorden vertellen ons iets over de manier waarop we ons verhouden tot de onlinewereld. "Het internet is nu zo vanzelfsprekend dat we het niet meer benoemen."

'Ik app je later, want ik heb nu een meeting en ik moet nog even checken of de wifi het wel doet'. Een doodnormaal berichtje dat vijftien jaar geleden nog tot gefronste wenkbrauwen zou hebben geleid. De komst van het internet heeft niet alleen een heleboel nieuwe technologie gebracht, maar ook een stroom aan nieuwe woorden. Wat vertellen die woorden ons over de manier waarop we ons verhouden tot het internet?

We spraken erover met taalwetenschapper Vivien Waszink, die gespecialiseerd is in neologismen (nieuwe woorden). Aan het Instituut voor de Nederlandse Taal (INT) werkt ze als onderzoeker en redacteur van het Algemeen Nederlands Woordenboek (ANW) en een woordenboek over neologismen, het Woordenboek van Nieuwe Woorden (WNW).

Het internet kwam op in de jaren negentig. Zien we sindsdien een opkomst van internetwoorden?

"Ja, vanaf dat moment zijn er een heleboel woorden bijgekomen en omdat de techniek zich steeds verder ontwikkelt, blijven er nieuwe woorden komen. Ook de opkomst

van sociale media heeft natuurlijk voor een grote hoeveelheid nieuwe woorden gezorgd. Veel woorden verdwijnen ook wel weer, omdat ze gedateerd raken: 'sms’en' doe je bijna niet meer, dus dat kom je veel minder tegen. 'Appen' doet wel iedereen, meestal via Whatsapp. En er zijn sowieso een heleboel apps voor van alles en dat levert ook nieuwe woorden op, zoals 'betaalapp', 'datingapp' en 'fitnessapp'. Je kunt tegenwoordig zelfs een 'appaire' met iemand hebben: dat is een affaire die niet berust op fysiek contact maar op een intensieve uitwisseling via appberichten."

Gaat het dan vooral om tijdelijke woorden of zijn er ook veel blijvers?

"Het is een combinatie van beide. Maar je ziet ook dat mensen zaken die nog steeds bestaan, anders gaan benoemen. Dat komt doordat internet een andere plek heeft gekregen in onze samenleving, het is veel vanzelfsprekender of dominanter geworden. Vroeger zeiden mensen nog zoiets als 'ik ga even internetten', omdat dat een activiteit op zich was en je er moeite voor moest doen – er was zelfs een inbelgeluid voordat de verbinding met het internet tot stand kwam."

"Nu gebruiken we internet bij allerlei dingen in ons dagelijks leven zonder dat we ons er bewust van zijn. Dat betekent dat we het ook niet meer als zodanig benoemen. Als je de weg niet kent, zet je even Google Maps aan, en als je thuiskomt, doe je de lampen aan met een app – bij wijze van spreken. Dus veel dingen spelen zich tegenwoordig óók

online af via technologie waarbij je internet gebruikt."

Klopt het dat internetwoorden vooral uit het Engels komen?

"Veel woorden die over internet of apps gaan, lenen we inderdaad uit het Engels. Op het INT zijn we nu bezig met het maken van een online woordenboekje over datingtaal. Dat gaat veel over online daten en daar zit bijna alleen maar Engels in. Maar vaak vernederlandsen we die woorden wel. Bijvoorbeeld bij woorden als 'ghosting' (dat iemand uit je leven verdwijnt nadat jullie hebben gedatet) en 'zombeeing' (dat iemand na een radiostilte weer van zich laat horen), daar maken we in het Nederlands vaak 'ghosten' en 'zombiën' van."

Wat zijn typische internetwoorden van deze tijd?

"Er zijn veel woorden die te maken hebben met ons gedrag op sociale media, zoals bij online daten. Een voorbeeld is ‘haunting’. Dat is het impliciet aandacht aan iemand geven via sociale media, nadat je gedatet hebt, om zijn aandacht te trekken in de hoop dat diegene weer contact opneemt, bijvoorbeeld door zijn of haar posts te liken."

"Er komen natuurlijk ook woorden bij die over concrete toepassingen gaan. Wat we nu zien, is dat er veel nieuwe woorden komen met AI (artificiële intelligentie), omdat die

17 De taal van emoji ervaren

ontwikkeling in een versnelling zit: woorden als 'AI-buddy', voor virtuele assistent, en woorden die te maken hebben met ChatGPT, zoals 'chatbot' of 'AI-chatbot'."

Wat vertellen die nieuwe woorden ons over onze relatie met het internet?

"Een grote verandering ten opzichte van de beginjaren van het internet, is dat er nog maar weinig samenstellingen bijkomen met 'internet'. Denk aan 'internetbankieren', dat is zo vanzelfsprekend geworden dat je dat 'internet' er helemaal niet meer voor hoeft te zetten. Hetzelfde geldt voor 'online' in 'online shoppen' en 'online daten'. Ik gaf laatst een lezing over datingtaal, en toen had iemand in de zaal het wel over 'offline daten', wat laat zien dat 'online daten' het nieuwe normaal is. Mensen doen zo veel online dat ze zelfs na moeten denken over hun 'digitale erfenis': wat moet er na hun overlijden gebeuren met hun socialemediaprofielen.

"Omdat we nu de hele dag online zijn, komen er dus juist woorden bij om aan te geven dat je even niet online bent. Mijn dochter houdt bijvoorbeeld regelmatig een 'telefoondetox', ook wel 'digitale detox' genoemd. Anderen houden een 'Twittervakantie', 'twibbatical' of 'e-vakantie'."

Bron: www.nemokennislink.nl

Om een emotie uit te drukken kun je een emoticon sturen. Er bestaan ook veel mooie woorden om onze emoties te beschrijven. Naar aanleiding van gedichtendag is er daarom in 2017 in België een dichtbot gelanceerd die een gedicht schrijft bij een emoji.

a Bekijk de vier emoji:

b Lees de Emojipoëzie

Combineer de emoji's met de gedichten. Kies wat jij het beste vind passen.

Toe, alsjeblieft. Doe het voor mij. Ik zou je. Ik zal je. O, wil je?

Please, svp, per favore.

Doe het voor mij, mi amore.

Zou je? Zal je? O, wil je?

Maak iets in mij ongelofelijk blij.

Peter Theunynck

Laat je pedalen los, de wind zit in je rug je kunt het voelen, toch?

Sylvie Marie

Huilen is altijd een beetje verdrinken.

Van je hart tot aan je hoofd.

Van: Geert De Kockere

Een fluitje van een vent. Een tuitje van een mond.

Zonder te vliegen, kom ik los van de grond.

Flierefluitend, fladder ik melodieën in het rond.

Lucht wordt muziek door lippen, tong en mond.

Niet alleen lachen, ook fluiten is gezond.

Van: Dimitri Leue

c Vind je de gedichten een goede vertaling van de emoji? Leg je antwoord uit.

d Kies zelf een emoticon uit.

Schrijf een klein gedichtje bij de emoticon die je hebt uitgekozen. Het gedicht moet het gevoel vertalen dat die emoticon jou geeft.

18 Onderzoek begrijpen en beoordelen

Lees de tekst Wat als de ontvanger van een appje jouw aubergine niet snapt?.

a Waar heeft Lilian Stolk onderzoek naar gedaan?

b Waarom doet Stolk hier onderzoek naar?

c Zijn emoji's volgens de tekst een taal?

Leg je antwoord uit met informatie uit de tekst.

d Lees de theorie Zoekvragen formuleren.

Hoe kun je online opzoeken of Lilian Stolk een betrouwbare bron is?

Noteer een zoekvraag en leg uit hoe je tot deze zoekvraag gekomen bent.

THEORIE

Zoekvragen formuleren

Over sommige woorden of woordgroepen bij je onderwerp wil je meer informatie verzamelen. Hiervoor formuleer je een of meer zoekvragen. Als je een passend antwoord op je vraag wilt hebben, moet je de vraag goed formuleren. Zet daarbij in elk geval deze stappen:

1 Bedenk eerst wat je precies wilt weten.

2 Formuleer de vraag in goed Nederlands.

3 Lees je vraag en bedenk of de vraag duidelijk is gesteld.

4 Verander de vraag als het nodig is.

e Verzamel informatie met je zoekvraag . Lees de theorie Bruikbaarheid van informatie beoordelen. Is de informatie van Stolk over emoji bruikbaar?

Onderbouw jouw antwoord met informatie die je op internet gevonden hebt.

Bruikbaarheid van informatie beoordelen

THEORIE

Als je een tekst gaat schrijven of een presentatie gaat voorbereiden, dan ga je vaak op zoek naar informatie in teksten van anderen. Bij het beoordelen van de bruikbaarheid van informatie stel je jezelf drie vragen:

1 Is de informatie belangrijk voor wat ik wil vertellen?

2 Is de informatie betrouwbaar?

3 Spreekt de informatie zichzelf niet tegen?

WAT ALS DE ONTVANGER VAN JE APPJE JOUW AUBERGINE NIET SNAPT?

Emoji's zijn een groot onderdeel van onze dagelijkse communicatie geworden. Maar hoe weet je nou of je gesprekspartner een aubergine hetzelfde interpreteert als jij?

"We hebben voor het eerst met de hele wereld hetzelfde toetsenbord", zegt emoji-onderzoeker en kunstenaar Lilian Stolk. "Dat is best wel uniek, maar het kan ook spraakverwarring veroorzaken." Lilian schreef het Zonder Woorden Boek dat in maart verschijnt.

Ondanks dat we allemaal dezelfde symbolen zien, worden veel emoji's anders geïnterpreteerd. Lilian onderzocht hoe het kan dat verschillende culturen anders naar emoji's kijken. "Er was al veel onderzoek gedaan naar wat voor emoji's we gebruiken, maar niet naar hoe we dat doen."

De oorsprong van emoji's zorgt deels voor de 'spraakverwarring'. De eerste emoji's werden namelijk in Japan bedacht, waardoor veel emoji's een specifieke betekenis hebben voor Japanners. "Zoals de personen met hun hand in een bepaalde houding", zegt taaldeskundige Lieke Verheijen. "In Japan hebben die allemaal een bepaalde functie, maar wij interpreteren ze op een manier die ons goed uitkomt."

De grootste culturele verschillen zitten in de handgebaren: wat in Japan en westerse culturen een acceptabel handgebaar is, wordt in andere weer opgevat als een belediging. Maar ook bepaalde gezichtsuitdrukkingen als "gezicht met stoom uit neus" en "slaperig gezicht" zijn afgeleid van Japanse manga-strips, en betekenen iets anders dan wij denken.

Ook wat als humoristisch wordt gezien is cultureel bepaald. "In het Westen worden

bijvoorbeeld het doodshoofd, de alien en de clown vaak in humoristische context gebruikt", zegt Lieke. "Andere culturen vatten dat mogelijk anders op."

Vlnr: Japanse symbolen voor 'OK', verontschuldiging en iemand achter een infobalie

Er is dus een verschil tussen hoe de emoji is bedoeld en hoe hij wordt gebruikt. Dat dat het lastig maakt om er een vaste definitie aan te geven, merkt Jeremy Burge ook. Hij zit in de commissie die nieuwe emoji's keurt, en is oprichter van emoji-woordenboek Emojipedia. "Voor definities kijk ik naar de naam die de makers aan de emoji geven, maar ook naar hoe hij op Twitter wordt gebruikt."

Net als een taal ontwikkelt de betekenis van emoji's zich organisch. "In de loop van tijd kunnen betekenissen veranderen", zegt Jeremy. "Kijk naar de 'vuur'-emoji: die begon als gewoon natuurfenomeen, maar toen begonnen mensen het te gebruiken als een positief symbool."

"Grappig is dat oudere gebruikers vaak niet zo'n tweede betekenis kennen. Die komt vaak vanuit de meme-cultuur: jongeren pikken daardoor een nieuwe betekenis op, terwijl ouderen dat tweede woordenboek missen."

Zou je emoji's een taal kunnen noemen?

Lieke: "Tot op zekere hoogte is het wel een universele taal: sommige zijn heel duidelijk, maar andere weer heel subjectief. Die zijn te veel afhankelijk van de context. Je moet

zeker weten dat je gesprekspartner de emoji hetzelfde begrijpt als jij. Een echte taal is het dus niet."

Volgens Lilian zijn de emoji's meer een aanvulling op de bestaande taal. "In een echt gesprek gebruik je handgebaren en gezichtsuitdrukkingen, en je legt de klemtoon verschillend. Daarmee geef je nuance aan wat je zegt. Je kunt emoji's zien als een digitale vertaling van die nonverbale communicatie."

"Welke emoji's veel worden gebruikt zegt iets over waar een land waarde aan hecht", zegt Lieke. "Amerikanen gebruiken bijvoorbeeld vaker pistolen en pizza's, terwijl Fransen heel veel verschillende hartjes

sturen. Dat zegt iets over wat er leeft onder de bevolking."

Je omgeving heeft ook een grote invloed op hoe je emoji's gebruikt. "Als mensen in je kring bepaalde emoji's vaak gebruiken, neem je die snel over", volgens Lieke. "Dat kunnen dus ook mensen zijn die je niet persoonlijk kent, maar die je op sociale media vaak voorbij ziet komen."

Opvallend is dat wereldwijd de lachende emoji met tranen op de wangen het meest wordt gebruikt. "Mensen uiten blijkbaar vreugde wereldwijd hetzelfde", zegt Jeremy. "Misschien zijn we toch niet zo verschillend als we denken."

Bron: www.nos.nl

Online taalgebruik onderzoeken

19 Hoe doe je onderzoek?

Bekijk het fragment Wat is onderzoek?.

a Maak aantekeningen.

Beantwoord daarvoor de vragen in het schema.

Wat doet een onderzoeker?

Welke stappen doorloop je bij het doen van onderzoek?

Waaraan moet een onderzoeksvraag voldoen?

Wat zijn deelvragen?

b Wat is de betekenis van deze woorden?

1 specifiek

2 objectief

3 context

4 factoren

5 hypothese

c Waarom zou je onderzoek doen?

Noem twee redenen.

20 Onderzoek voorbereiden

Je gaat straks onderzoek doen naar online taal. Jouw onderzoeksvraag is: Hoe verraadt jouw whatsapp-taal je leeftijd?

a Lees bij opdracht 19a terug waaraan een goede onderzoeksvraag moet voldoen. Is de vraag 'Hoe verraadt jouw whatsapp-taal je leeftijd' een goede onderzoeksvraag?

Leg je antwoord uit.

b Maak een woordweb bij de onderzoeksvraag waarin je opschrijft wat je al van het onderwerp weet.

Gebruik de 5W+1H-vragen om jouw woordweb in te vullen.

c Lees de onderzoeksvraag nog eens.

Wat verwacht je dat het antwoord is op de vraag?

Schrijf je hypothese op.

21 Onderzoek doen

Je gaat informatie verzamelen om antwoord te geven op de onderzoeksvraag: Hoe verraadt jouw whatsapp-taal je leeftijd?

a Iemand die meedoet aan een onderzoek, noem je een proefpersoon. Voor jouw onderzoek heb je tien proefpersonen nodig: vijf jongeren en vijf personen van 40 jaar of ouder. Wie ga je vragen om mee te doen aan je onderzoek?

b Laat elke proefpersoon de tien stellingen beoordelen met eens of oneens. Houd de resultaten van iedere proefpersoon bij in een tabel zoals hieronder. eens oneens

1 Ik schrijf in mijn berichten op WhatsApp met hoofdletters.

2 Ik gebruik leestekens in mijn berichten op WhatsApp.

3 Ik gebruik emoticons in mijn berichten op WhatsApp.

4 Ik gebruik Engelse woorden in mijn berichten op WhatsApp.

5 Ik schrijf woorden met opzet anders/verkeerd in mijn berichten op WhatsApp.

6 Ik stuur spraakberichtjes via WhatsApp.

7 Ik whatsapp voor de gezelligheid.

8 Ik typ het liefst zo kort mogelijke berichten op WhatsApp.

9 Ik let op mijn spelling en verbeter woorden die ik verkeerd spel in mijn berichten op WhatsApp.

10 Ik maak gebruik van autocorrectie bij het typen van mijn berichten op WhatsApp.

c Geef bij iedere stelling aan hoeveel jongeren het ermee eens zijn.

1 Ik schrijf in mijn berichten op WhatsApp met hoofdletters.

2 Ik gebruik leestekens in mijn berichten op WhatsApp.

3 Ik gebruik emoticons in mijn berichten op WhatsApp.

4 Ik gebruik Engelse woorden in mijn berichten op WhatsApp.

5 Ik schrijf woorden met opzet anders/verkeerd in mijn berichten op WhatsApp.

6 Ik stuur spraakberichtjes via WhatsApp.

7 Ik whatsapp voor de gezelligheid.

8 Ik typ het liefst zo kort mogelijke berichten op WhatsApp.

9 Ik let op mijn spelling en verbeter woorden die ik verkeerd spel in mijn berichten op WhatsApp.

10 Ik maak gebruik van autocorrectie bij het typen van mijn berichten op WhatsApp.

een twee drie vier vijf

d Geef bij iedere stelling aan hoeveel mensen van 40 jaar en ouder het ermee eens zijn.

een twee drie vier vijf

• Ik schrijf in mijn berichten op WhatsApp met hoofdletters.

• Ik gebruik leestekens in mijn berichten op WhatsApp.

• Ik gebruik emoticons in mijn berichten op WhatsApp.

• Ik gebruik Engelse woorden in mijn berichten op WhatsApp.

• Ik schrijf woorden met opzet anders/verkeerd in mijn berichten op WhatsApp.

• Ik stuur spraakberichtjes via WhatsApp.

• Ik whatsapp voor de gezelligheid.

• Ik typ het liefst zo kort mogelijke berichten op WhatsApp.

• Ik let op mijn spelling en verbeter woorden die ik verkeerd spel in mijn berichten op WhatsApp.

• Ik maak gebruik van autocorrectie bij het typen van mijn berichten op WhatsApp.

22 Informatie zoeken

In deze opdracht kijk je goed naar de resultaten van je onderzoek. Je analyseert de antwoorden van je proefpersonen, zodat je straks antwoord kunt geven op de twee deelvragen van je onderzoek:

1 Welke verschillen zijn er tussen de whatsapp-taal van jongeren en die van volwassenen?

2 Hoe kun je de verschillen tussen de whatsapp-taal van jongeren en volwassenen verklaren?

a Kijk naar de resultaten van de jongeren bij opdracht 21c.

Met welke stellingen zijn de meeste jongeren het eens?

Zet de stellingen op volgorde van 1 (meest eens) naar 10 (minst eens).

b Je gaat op zoek naar informatie die de volgorde van de stellingen uitlegt. Gebruik bij deze opdracht de theorie Zoekvragen formuleren

Met welke zoekvraag ga je informatie verzamelen?

c Gebruik de theorie Bruikbaarheid van informatie beoordelen. Zoek online naar bruikbare informatie die het resultaat bij opdracht 22a kan uitleggen.

Waarom zijn de meeste jongeren het eens met de bovenste stellingen?

Schrijf ook de bron van jouw informatie op.

d Kijk naar de resultaten van de proefpersonen van 40 jaar en ouder bij opdracht 21d. Met welke stellingen zijn de meeste proefpersonen van 40 jaar en ouder het eens?

Zet de stellingen op volgorde van 1 (meest eens) naar 10 (minst eens).

e Je gaat op zoek naar informatie die de volgorde van de stellingen uitlegt.

Met welke zoekvraag ga je informatie verzamelen?

f Zoek online naar bruikbare informatie die het resultaat bij opdracht 22d kan uitleggen.

Waarom zijn de meeste proefpersonen van 40 jaar en ouder het eens met de bovenste stellingen?

Schrijf ook de bron van jouw informatie op.

23 Een onderzoeksverslag schrijven

Je schrijft een verslag over je onderzoek. Je geeft in je verslag een antwoord op de onderzoekvraag Hoe verraadt jouw whatsapp-taal je leeftijd? Dit doe je met behulp van de resultaten en de informatie die je online hebt opgezocht.

a Kijk terug naar je antwoorden bij opdracht 22.

Geef antwoord op de deelvragen van je onderzoek.

• Maak voor het beantwoorden van de eerste deelvraag gebruik van de resultaten uit je eigen onderzoek.

• Maak voor het beantwoorden van de tweede deelvraag gebruik van de informatie die je online hebt gevonden.

1 Welke verschillen zijn er tussen de whatsapp-taal van jongeren en die van volwassenen?

2 Hoe kun je de verschillen tussen de whatsapp-taal van jongeren en volwassenen verklaren?

b Vergelijk de antwoorden op de deelvragen met je hypothese bij opdracht 20c. Is je hypothese uitgekomen?

Leg je antwoord uit.

c Lees de theorie Verslag

Verslag

THEORIE

De resultaten van een onderzoek of enquête verwerk je in een verslag Een verslag is bestemd voor degene die opdracht heeft gegeven voor het onderzoek of de enquête.

Een verslag kan subjectief of objectief zijn. Een subjectief verslag is persoonlijk. Je geeft niet alleen de feiten, maar ook je mening. Een objectief verslag is zakelijk. Je geeft alleen de feiten en laat je persoonlijke mening achterwege.

Houd je aan de volgende indeling:

• In de inleiding schrijf je wat je hebt onderzocht, waarom je het hebt onderzocht en welke groep je hebt onderzocht.

• In de alinea's van het middenstuk schrijf je hoe je het onderzoek of de enquête hebt aangepakt en de resultaten. Behandel in elke alinea een ander deelonderwerp.

• In het slot schrijf je de conclusie van je onderzoek.

Vul het schrijfplan in voor je verslag.

• Schrijf in de inleiding de onderzoeksvraag op. Leg uit hoe je je onderzoek hebt uitgevoerd en wie je proefpersonen waren.

• Schrijf in de inleiding ook je hypothese op. Kijk daarvoor terug naar opdracht 20c.

• Schrijf in het middenstuk het antwoord op de deelvragen. Kijk daarvoor terug naar je antwoorden bij vraag a.

• Schrijf in het slot van je verslag een conclusie. De conclusie is een antwoord op de onderzoeksvraag.

• Bedenk een pakkende titel voor boven je verslag.

Schrijfplan

onderwerp: Hoe verraadt jouw whatsapp-taal je leeftijd? schrijfdoel: informeren

inleiding kernzin kernwoorden

alinea 1: introductie van het onderzoek

alinea 2: je hypothese

middenstuk kernzin kernwoorden

alinea 3: Welke verschillen zijn er tussen de whatsapp-taal van jongeren en die van volwassenen?

alinea 4: Hoe kun je de verschillen tussen de whatsapp-taal van jongeren en volwassenen verklaren?

slot kernzin kernwoorden

alinea 5: conclusie titel

d Schrijf het verslag.

• Maak gebruik van het schrijfplan dat je hebt ingevuld.

• Let op de punten uit het beoordelingsmodel in vraag e.

e Ruil jouw verslag met een klasgenoot en beoordeel elkaars tekst met het beoordelingsmodel. Hoe is jouw tekst beoordeeld?

• De structuur van mijn tekst past bij een onderzoeksverslag:

• In de inleiding introduceer ik mijn onderzoek.

• In het middenstuk beantwoord ik de deelvragen.

• In het slot beantwoord ik de onderzoeksvraag.

• Ik heb de resultaten uit mijn onderzoek verwerkt in mijn verslag.

• Ik heb informatie uit verschillende bronnen opgeschreven in mijn verslag.

• Ik begin iedere alinea in mijn verslag met een kernzin.

• Ik heb formele taal gebruikt in mijn verslag.

f In de eindopdracht van dit hoofdstuk ga je nog een keer een onderzoeksverslag schrijven. Wat wil je dan anders doen?

3.5 Taal op de werkvloer

Je leert:

LEERDOELEN

• bruikbare informatie zoeken voor het beantwoorden van een vraag of probleem;

• hoofd- en bijzaken van elkaar onderscheiden;

• de hoofdgedachte van een tekst formuleren;

• de conclusies van een tekst onder woorden brengen;

• verbindingen tussen alinea's herkennen en gebruiken;

• een tekst schrijven met verschillende meningen.

Jargon

24 Jargon verkennen

Bekijk het fragment Jargon en afkortingen bij de landmacht

a Wat betekent 'jargon' volgens het fragment?

b Welke voorbeelden van jargon hoor je in het fragment?

Noteer ten minste drie voorbeelden.

c Zoek de betekenis op van het jargon uit de vorige vraag.

d Bij de landmacht wordt ook veel gebruikgemaakt van afkortingen. In het fragment hoorde je hier een paar voorbeelden van.

Waarom zou de landmacht veel gebruikmaken van afkortingen?

25 Tekst over jargon begrijpen

Lees de tekst Apeldoorns taalboek voor nieuwe bouwvakker is schot in de roos

a Waarom is het boek Taal in de bouw geschreven?

b Lees alinea 4.

Waardoor ontstaat er miscommunicatie op de bouwplaats?

Noem drie redenen die genoemd worden in de tekst.

c Lees de theorie Manieren om alinea's met elkaar te verbinden

Op welke manier zijn de alinea's met elkaar verbonden?

Noteer ook het woord / de woorden waaraan je dit ziet.

• alinea 2 en 3

• alinea 3 en 4

Manieren om alinea's met elkaar te verbinden

THEORIE

In een goede tekst zijn de alinea's met elkaar verbonden. Door deze verbindingen begrijpt de lezer de tekst beter. Let hier ook op bij het schrijven van een tekst. Het helpt je om de tekst goed op te bouwen.

Je kunt verschillende manieren gebruiken om alinea's met elkaar te verbinden.

• signaalwoorden

Signaalwoorden zijn woorden of woordgroepen die laten zien wat het verband is tussen zinnen of alinea's. Bijvoorbeeld een opsomming of een tegenstelling.

• herhaling

Aan het begin van een nieuwe alinea herhaal je woorden uit de vorige alinea. Gebruik daarbij net andere woorden (synoniemen).

• zinnen met een verwijzing

Verwijs naar iets wat in de vorige alinea is gezegd. Gebruik hiervoor verwijswoorden (zoals: die, dat, deze, hiermee, hiervan, zulke, zo'n).

d Markeer de kernzinnen van alinea 4 en alinea 5.

e Gebruik de theorie Tekstverbanden en signaalwoorden.

Op welke manier zijn alines 4 en alinea 5 met elkaar verbonden?

• Noteer het verband tussen beide alinea's.

• Noteer ook het signaalwoord dat is gebruikt.

f Kijk terug naar je antwoord bij vraag b.

Waardoor ontstaat er nog meer miscommunicatie in de bouw volgens alinea 5?

g Wat is de hoofdgedachte van de tekst?

● Hoe moeten stagiaires en leermeesters in de bouw met elkaar communiceren?

● Het taalboek helpt stagiaires en leermeesters in de bouw om duidelijk met elkaar te communiceren.

● Het taalboek leert stagiaires het dialect van de regio te spreken.

● Het taalboek voorkomt miscommunicaties in de bouw.

Tekstverbanden en signaalwoorden

THEORIE

Met een signaalwoord of een groepje signaalwoorden kun je laten zien wat zinnen of alinea's met elkaar te maken hebben. Signaalwoorden kunnen verschillende soorten verbanden aangeven:

tekstverband uitleg voorbeelden

opsomming Je noemt verschillende dingen achter elkaar op.

tegenstelling Na een uitspraak beweer je meteen het tegengestelde.

reden Je geeft een reden. Een reden geeft aan waarom iemand iets wel of niet doet.

ook, verder, bovendien, nog, daarnaast, en, niet alleen ... maar ook, zowel ... als, ten eerste, ten tweede, vervolgens, ten slotte Hardlopen heeft veel voordelen. Ten eerste is het een goedkope sport.

maar, daarentegen, echter, integendeel, aan de ene kant ... aan de andere kant, daar staat tegenover, terwijl, toch Deze telefoon heeft een groter scherm, maar de foto's zijn minder goed.

daarom, want, omdat, namelijk Veel scholieren slaan het ontbijt over, omdat ze er geen tijd voor hebben. voorbeeld Je legt iets uit in een of meer voorbeelden.

bijvoorbeeld, als voorbeeld, zo, zoals In schoolkantines wordt steeds meer gezond eten verkocht, bijvoorbeeld vers fruit. middel-doel Je hebt een doel en er is een middel nodig om het doel te bereiken.

oorzaak-gevolg Er is iets gebeurd (de oorzaak), waardoor er iets anders gebeurde (het gevolg).

waarmee, daarmee, opdat, met dat doel, het doel is, door middel van, om ... te Ik gebruik een rekenmachine om de som uit te rekenen.

daardoor, hierdoor, doordat Doordat er te veel winkelpanden leegstaan, moet dit winkelcentrum gesloten worden. conclusie Nadat alles op een rijtje is gezet, volgt er een oordeel, een slotsom, het uiteindelijke resultaat.

dus, al met al, concluderend, kortom Alles is goed verlopen, we hebben veel geld binnengehaald en iedereen genoot. Kortom: de goededoelendag was een groot succes.

Apeldoorns taalboek voor nieuwe

bouwvakker is schot in de roos

Wat is een haakse slijper? En hoe zeg je netjes tegen je baas dat je op zaterdag niet kan overwerken? Een Apeldoorns boek over taal op de bouwplaats blijkt een schot in de roos.

Mowafak Nashawati (20) wil architect worden. De eerste stappen op weg naar dat doel zet de geboren Syriër bij Aventus en de Apeldoornse tak van leer-/werkorganisatie Bouwmensen. De opleiding bracht hem onder meer een stageplek als timmerman. Daarin bleek de praktijk van de werkvloer lastig. Niet omdat Nashawati de technische vaardigheden mist, maar vanwege de communicatie. "Als ze tegen mij zeggen 'pak de hamer', dan begrijp ik dat. Maar zinnen als 'We gaan straks hier de fundering maken' zijn moeilijker te volgen."

Conflict

Martien van Reen van Bouwmensen en Herman Rouwenhorst, docent Nederlands, herkennen het knelpunt. Ze zagen het al zo vaak voorbij komen dat ze tot het idee kwamen een praktisch boek te wijden aan het jargon van de bouwplaats. Dat ligt er nu: Taal voor de Bouw. Bedoeld voor statushouders, zij-instromers en Nederlanders die laaggeletterd zijn. In het boek staat onder meer een alfabetische lijst van gereedschap: van elk stuk een fotootje met de juiste Nederlandse benaming. "Zodat je wanneer je bijvoorbeeld een boormachine moet halen, weet welk type er bedoeld wordt." Maar er is ook aandacht voor

kwesties als discriminatie en Nederlandse omgangsnormen. "Wanneer ben je formeel, wanneer informeel? Als er een conflict dreigt, ga je dan op de vuist of stap je naar je leidinggevende voor een gesprek?

Hoe schrijf je een briefje om te melden dat je naar de tandarts moet? Als er gevraagd wordt of je op zaterdag extra kan werken, zegt je dan 'bekijk het even', of: 'Jammer genoeg heb ik dan een andere afspraak'?

Alle jongens die bij ons lopen zijn echt supergemotiveerd, maar als je je ongelukkig uitdrukt helpt dat niet."

Veiligheid

Miscommunicatie op de bouwplaats is voor alle partijen vermoeiend en het zorgt voor ergernissen, weten Rouwenhorst en Van Reen. Bij onvoldoende beheersing van de taal kan zelfs de veiligheid in het geding zijn. "Denk aan het lezen van instructies." Rouwenhorst heeft zelf geen ervaring in de bouw. Die achterstand was in dat geval een echte pre, vindt Van Reen. "Juist daardoor kan hij heel goed het jargon herkennen." Het zeer praktische boek dat dat opleverde helpt Nashawati enorm, geeft de 20-jarige aan. "Google translate werkt niet. Het boek wel: daar zie ik een fotootje waar gelijk bij staat dat het een blokschaaf is." De behoefte aan de uitgave blijkt groot. De verkoop loopt 'als een malle', vertelt Bouwmensen-communicatieadviseur Aram Waardenburg. Zowel individuele statushouders als aannemers en leer-/werkbedrijven bestellen het. Een week na de presentatie zijn bijna driehonderd exemplaren verkocht.

Dialect

Toch moet de oplossing niet alléén bij de nieuwkomers vandaan komen. Er ligt ook een taak voor hun collega's en met name de begeleiders van de leerlingwerknemers.

Die ervaren bouwvakkers zouden bijvoorbeeld op het gebruik van dialect kunnen

letten. Van Reen: "Helemaal als in dat dialect een woord ook nog eens verschillende betekenissen heeft. Ik had een keer een leermeester (begeleider, red.) aan de telefoon die over een statushouder zei: 'Heej versteet mie niet, 'ie proat geen Nederlands en wèt niet wat een sliepertie is.' Dat moet je mij dan ook even uitleggen, zei ik." Leerling Nashawati: "Gewoon Nederlands was voor mij soms al moeilijk, en dan kwam de ene collega uit Amsterdam en de ander uit Eindhoven of Venlo."

Taal

Van Reen: "Van dat soort dingen proberen we leermeesters meer bewust te maken; dat je het samen moet oplossen. Als dat besef er is, zie je gewoon dat duidelijk communiceren echt werkt." Waarbij sommige dingen vooral ervaring vragen om ze te begrijpen. "De humor in de keet tijdens de pauze. Tja, daar heb je wel even tijd voor nodig."

Bron: www.destentor.nl

in jouw toekomstige werk

26 Hoofdgedachte

formuleren

Lees de tekst Met straattaal proberen bedrijven jongeren naar hun vacatures te lokken

a Noteer de betekenis van deze woorden.

1 werven (regel 1)

2 profileren (regel 77)

3 intern (regel 83)

b Lees de inleiding en de eerste vier alinea's van de tekst.

Wat zijn de hoofdzaken?

■ Om jongeren te werven wordt in vacatureteksten soms de taal aangepast. (regel 1-2)

■ "Jij wilt die doekoe verdienen voor die fissa's, patta' of die flexe waggie." (regel 4-5)

■ Geschreven door klantcontactcentrum Webhelp Nederland, dat werkt voor KPN. (regel 10-12)

■ Bij Indeed, de grootste vacaturesite van Nederland, zien ze het steeds vaker. Werkgevers die een bepaalde doelgroep proberen te bereiken en daarom hun vacatureteksten omgooien. (regel 17-21)

■ Webhelp experimenteert zelfs met een 'emojivatie'. (regel 22-23)

■ Een plaatje van een computer kan bijvoorbeeld betekenen dat iemand handig is met computers. (regel 28-30)

■ "Door de krapte op de arbeidsmarkt is het moeilijker om personeel te vinden. En dus moeten werkgevers nieuwe dingen proberen om openstaande vacatures toch in te vullen." (regel 33-38)

c Wat zijn de kernzinnen van alinea 5 t/m 9?

• alinea 5:

• alinea 6:

• alinea 7:

• alinea 8:

• alinea 9:

d Kijk terug naar je antwoorden bij vraag b en c.

Wat is de hoofdgedachte van de tekst?

e Kijk terug naar je antwoorden bij vraag b, c en d.

Wat is de conclusie van de tekst?

• Noteer dit in je eigen woorden.

• Gebruik maximaal vijf zinnen.

Met straattaal proberen bedrijven jongeren naar hun vacatures te lokken

Om jongeren te werven wordt in vacatureteksten soms de taal aangepast. Straattaal en Engelse termen zijn populair.

"Jij wilt die doekoe verdienen voor die fissa's, patta's of die flexe waggie." Het is geen zin uit een rapnummer van een paar jaar geleden, maar het komt uit een recente vacaturetekst voor de functie van 'belbaas' (callcentermedewerker) voor telecombedrijf KPN. Geschreven door klantcontactcentrum Webhelp Nederland, dat werkt voor KPN.

De straattaal in de tekst, doekoe (geld), fissa's (feestjes), patta's (schoenen) en waggie (auto) moet jongeren over de streep trekken om op de functie te reageren. Bij Indeed, de grootste vacaturesite van Nederland, zien ze het steeds vaker. Werkgevers die een bepaalde doelgroep proberen te bereiken en daarom hun vacatureteksten omgooien.

Webhelp experimenteert zelfs met een 'emojivatie'. Een laagdrempelige manier voor werkzoekenden om in contact te komen met recruiters. Via emoji's (digitale plaatjes) laten ze weten waar ze goed in zijn en wat ze zoeken in een nieuwe baan. Een plaatje van een computer kan bijvoorbeeld betekenen dat iemand handig is met computers.

Ze moeten wel, zegt Arjan Vissers van Indeed. Hij adviseert bedrijven over hoe ze het beste mensen kunnen werven. "Door de krapte op de arbeidsmarkt is het moeilijker om personeel te vinden. En dus moeten werkgevers nieuwe dingen proberen om openstaande vacatures toch te in te vullen."

Straattaal is technisch niet handig

Een goede vacature verplaatst zich in de doelgroep en is tegelijkertijd goed vindbaar in de algoritmes van het internet, legt Vissers uit. "Het gebruik van straattaal spreekt een bepaalde doelgroep aan en doet iets met de uitstraling van het bedrijf. Maar een tekst met alleen maar straattaal is technisch gezien niet handig. Omdat algoritmes ervoor zorgen dat juist vacatures waarin woorden staan die werkzoekenden vaak gebruiken in zoekmachines, goed zichtbaar zijn." Vissers: "Als je een baan zoekt, google je niet naar termen als 'fissa's'."

En dus zijn er woorden nodig die ervoor zorgen dat je een vacature snel te zien

krijgt (zoektermen) en woorden die je vervolgens doen besluiten om te reageren (doelgroeptermen). Pure markering, geeft Vissers toe. En dat is een proces van vallen en opstaan. "Je ziet vaak dat bedrijven voor één vacature twee verschillende teksten maken en vervolgens kijken welke het beste werkt." [...]

Indeed ziet het gebruik van straattaal nu vaker, bij zowel grote als kleine bedrijven. Ook Engelse termen zijn in trek. Op dit moment neemt 'dataninja', een ander woord voor analist, aan populariteit toe. En bij ING werk je in een 'tribe' (stam) in plaats van in een team. Vissers: "We waarschuwen werkgevers wel, te veel nieuwe woorden en je hebt de kans dat je online onvindbaar wordt."

Profileren op inclusiviteit

Een andere trend die Vissers opvalt: steeds meer werkgevers die op zoek zijn naar jonge mensen profileren zich met hun inzet op diversiteit en inclusiviteit. "Anders dan vorige generaties vindt vooral Generatie Z (jongeren geboren tussen 1995 en 2012, red.) het belangrijk dat bedrijven daarmee bezig zijn", zegt hij.

Hij adviseert werkgevers om intern te testen of een tekst door de doelgroep gewaardeerd wordt. "Je kunt jonge collega's om hun mening vragen", zegt hij. "Meet vervolgens wat wel en niet werkt door het aantal reacties bij te houden en sollicitanten om feedback te vragen."

De functie van 'belbaas' is inmiddels ingevuld. Deze treedt in dienst bij Webhelp en wordt uitgeleend aan KPN. "De vacatureteksten zijn tot stand gekomen zonder bemoeienis van KPN en passen eigenlijk niet zo bij KPN", laat een woordvoerder van het Telecombedrijf weten.

27 Vaktaal ontdekken

a Eind vorig jaar heb je een profiel gekozen voor de bovenbouw. Welk profiel heb jij gekozen?

b Wat zou je later willen worden met dit profiel? Schrijf dat beroep in het midden van een leeg A4.

c Kijk terug naar je antwoord bij de vorige vraag. Maak een woordweb met jargon dat volgens jou bij dit beroep hoort.

d Zoek online naar vacatures van het beroep dat jij later zou willen uitoefenen. Vul jouw woordweb aan met het jargon dat je verder nog tegenkomt.

28 Een enquête opstellen en afnemen

Je wilt graag te weten komen of mensen het goed vinden dat in bepaalde situaties jargon gebruikt wordt. Je gaat daarvoor een enquête opstellen en afnemen.

Lees de theorie Enquête

Enquête

THEORIE

In enquête wordt informatie verzameld door dezelfde vragen aan een groep mensen te stellen.

• Bepaal het doel. Denk na over wat je precies wilt weten met je enquête.

• Kies de doelgroep. Bepaal wie je enquête gaat invullen.

• Formuleer vragen. Maak vragen die aansluiten bij je doel en doelgroep. Gebruik zowel open als gesloten vragen.

• Ontwerp de enquête. Zorg ervoor dat je enquête er duidelijk en overzichtelijk uitziet.

• Verzamel de antwoorden. Verstuur de enquête en verzamel de antwoorden van de deelnemers.

• Analyseer de resultaten. Bekijk de antwoorden en trek conclusies.

a Wat is het doel van je enquête?

b Kies je in je enquête voor open of gesloten vragen? Leg je antwoord uit.

c Kies minimaal twee van de vragen hieronder voor jou enquête.

■ Waar heb jij te maken met jargon?

■ Waarom is het gebruik van jargon volgens jou wel of niet nodig?

■ Wat levert het gebruik van jargon volgens jou op?

■ Tegen welke moeilijkheden loop je aan als je jargon hoort?

■ Tegen welke moeilijkheden loop je aan als je jargon gebruikt?

■ Wat vind je ervan dat we jargon gebruiken?

d Formuleer zelf nog een open vraag voor je enquête.

e Wie laat je jouw enquête invullen?

Kies drie proefpersonen.

Vraag je proefpersonen of ze je enquête willen invullen.

f Noteer de enquêtevragen in de tabel hieronder.

Laat je enquête invullen.

proefpersoon 1 proefpersoon 2 proefpersoon 3

vraag 1:

vraag 2:

vraag 3:

29 Onderzoeksresultaten analyseren

a Kijk naar de enquetes die je proefpersonen hebben ingevuld.

Lees hun reacties op de vragen.

Markeer de hoofdzaken in hun meningen .

b Welke overeenkomsten lees je in de meningen van je proefpersonen?

c Welke verschillen lees je in de meningen van jouw drie proefpersonen?

d Je hebt de meningen van drie proefpersonen met elkaar vergeleken. Welke conclusie kun je trekken over de meningen van de drie proefpersonen?

• Noteer deze in je eigen woorden.

• Maak gebruik van je antwoorden bij vraag b en c.

• Gebruik maximaal vier zinnen.

30 Een beschouwende tekst schrijven

a Lees de theorie Schrijfdoelen en tekstsoorten. Je gaat straks een beschouwende tekst schrijven.

THEORIE

Schrijfdoelen en tekstsoorten

Een schrijver heeft een bedoeling met zijn tekst. Dit noem je het schrijfdoel. Je krijgt bijvoorbeeld uitleg over hoe iets werkt of je leest wat er is gebeurd.

Bij elk schrijfdoel hoort een tekstsoort. Tekstsoorten kun je tegenkomen in geschreven en in gesproken vorm.

schrijfdoel tekstsoort uitleg voorbeelden

informeren informerende tekst alleen (nieuwe) informatie over een onderwerp nieuwsbericht, verslag, zakelijke brief, werkstuk, journaal instructie geven instructietekst aanwijzingen over hoe je iets moet doen, hoe iets werkt of gebruikt moet worden recept, gebruiksaanwijzing, videotutorial, routebeschrijving

beschouwen beschouwende tekst verschillende kanten van een onderwerp laten zien, aan het nadenken zetten

achtergrondtekst in krant, tijdschrift of online, column of weblog, documentaire, probleemoplossende discussie, vergadering

overtuigen betogende tekst met redenen van een mening overtuigen ingezonden brief, recensie, meningtekst in krant, tijdschrift of online, column of weblog, discussie

activeren activerende tekst overhalen of zorgen dat iemand in actie komt om iets te doen of te kopen

reclame, advertentie, folder, klachtenbrief, brochure

Leg uit wat een beschouwende tekst is.

b Lees de theorie Inleiding, middenstuk, slot

Inleiding, middenstuk, slot

Titel

Inleiding alinea 1

doel: lezer nieuwsgierig maken naar de tekst

Middenstuk alinea 2 deelonderwerp 1

alinea 3 deelonderwerp 2

Manieren (vaak voorkomend):

•het onderwerp aankondigen

THEORIE

Een tekst bestaat meestal uit drie delen: inleiding, middenstuk en slot. Elk deel heeft een functie binnen de hele tekst. ONDER

alinea 4 deelonderwerp 3

Slot alinea 5 doel: tekst afsluiten

•een kort, grappig of bijzonder verhaaltje vertellen

•een of meer vragen stellen

•de aanleiding voor het schrijven van de tekst noemen

•een voorbeeld geven

Tussenkopje

Tussenkopje

Tussenkopje

Manieren:

•een korte samenvatting van de tekst geven

•een conclusie van de tekst geven

•een advies geven

•een oproep doen

Bron

Vul voor je beschouwing het schrijfplan in.

• Kies een manier om je beschouwing in te leiden.

• Beschrijf in de eerste alinea van het middenstuk de hoofdzaken van de meningen uit je enquête.

• Leg in de tweede alinea van het middenstuk uit wat de overeenkomsten zijn tussen deze meningen.

• Leg in de derde alinea van het middenstuk uit wat de verschillen zijn tussen deze meningen.

• Schrijf in het slot van je beschouwing een conclusie. Maak gebruik van een passend signaalwoord om de conclusie in te leiden.

• Formuleer de hoofdgedachte van je beschouwing. De hoofdgedachte van je beschouwing komt terug in de inleiding en in het slot van je tekst.

• Bedenk tot slot een pakkende titel voor boven je beschouwing.

Schrijfplan

tekstsoort: beschouwing

hoofdgedachte: inleiding

middenstuk kernzin kernwoorden

alinea 1 hoofdzaken alinea 2 overeenkomsten alinea 3 verschillen

slot titel

c Kijk naar de punten in het beoordelingsmodel bij vraag f.

Schrijf een eerste versie van je beschouwing.

• Gebruik maximaal 350 woorden.

• Maak gebruik van je schrijfplan.

d Ruil je beschouwing met een klasgenoot.

Beoordeel elkaars tekst.

Maak gebruik van het beoordelingsmodel.

e Herschrijf je beschouwing.

Verwerk in de tweede versie van je beschouwing de feedback die je van je klasgenoot hebt gekregen.

f Kijk je beschouwing na. Hoe beoordeel jij je tekst?

• Ik heb mijn beschouwing duidelijk opgebouwd met een inleiding, een middenstuk en een slot.

• Ik heb de hoofdgedachte opgeschreven in de inleiding en het slot.

• Ik heb de verschillen en overeenkomsten van meerdere meningen vergeleken in het middenstuk.

• Ik ben iedere alinea begonnen met een kernzin.

• Ik heb meerdere signaalwoorden gebruikt om tekstverbanden aan te geven.

3.6 Eindopdracht

• Je past toe wat je in dit hoofdstuk hebt geleerd.

Onderzoek naar taal in de klas

Inleiding

LEERDOELEN

In dit hoofdstuk heb je gelezen, geluisterd, gesproken en geschreven over taal. Je hebt geleerd over tweetaligheid en dialect en hoe belangrijk je taal is voor je eigen identiteit. Je weet ook dat het het belangrijk is om elkaars taal te leren verstaan. Al deze informatie gebruik je bij de eindopdracht.

In deze eindopdracht doe je onderzoek naar taal bij jou in de klas. Je gebruikt de resultaten van dit onderzoek om een beschouwing te schrijven bij een onderzoeksvraag.

Lees de eindopdracht eerst helemaal, zodat je weet wat je moet doen.

Bekijk ook alvast het beoordelingsmodel.

Beoordelingsmodel

Let bij het beoordelen van je verslag op deze punten:

• Het verslag begint met een pakkende inleiding waarin het onderzoek en de hypothese worden geïntroduceerd.

• In het middenstuk worden de deelvragen beantwoord. Voor iedere deelvraag is er een aparte alinea.

• Elke alinea begint met een kernzin. Gevolgd door voorbeelden en/of een uitleg.

• Er worden verbindingswoorden gebruikt om het verband tussen de alinea's aan te geven.

• In het slot van het verslag staat een conclusie met daar in het antwoord op de onderzoeksvraag.

Onderzoek opzetten

a Kies een onderzoeksvraag voor je verslag.

Je mag ook een eigen onderzoeksvraag formuleren. Let dan op de kenmerken van een goede onderzoeksvraag.

● Met welke taal kunnen de leraren op jouw school de leerlingen het beste bereiken?

● Wat zeggen de verschillende talen van jouw klasgenoten over de identiteit van jouw klas?

● Wat zijn de kenmerken van jongerentaal bij jou in de klas?

● Mijn onderzoeksvraag is

b Maak een woordweb van je voorkennis over de onderzoeksvraag die je hebt gekozen.

Gebruik daarvoor de 5W+1H-vragen.

c Met deelvragen beantwoord je onderdelen van de onderzoeksvraag.

Noteer drie deelvragen bij je onderzoeksvraag.

• Begin je deelvragen met de woorden wie, wat, waar of wanneer.

• In iedere deelvraag stel je één vraag die aansluit bij de onderzoeksvraag.

d Zet je deelvragen in een logische volgorde.

e Wat verwacht je dat het antwoord zal zijn op je onderzoeksvraag?

Noteer je hypothese.

Onderzoek doen

a Zoek in tenminste twee bronnen van dit hoofdstuk naar informatie die je kunt gebruiken bij het beantwoorden van je deelvragen.

• Noteer deze informatie.

• Zet bij de informatie uit welke bron (uit welke tekst of welk fragment) deze komt.

b Zoek in ten minste twee online bronnen naar betrouwbare en bruikbare informatie voor het beantwoorden van jouw deelvragen.

• Noteer deze informatie.

• Zet bij de informatie uit welke bron (van welke website) deze komt.

c Naast het zoeken naar bruikbare informatie in bronnen, is het ook belangrijk om informatie te verzamelen door het doen van onderzoek. Je gaat daarom drie proefpersonen interviewen.

Formuleer zes interviewvragen die passen bij je onderzoeksvraag en deelvragen.

• Zorg dat je open vragen stelt.

• Zorg dat je met het interview informatie verzamelt die je niet online kunt vinden.

vraag 1

vraag 2

vraag 3

vraag 4

vraag 5

vraag 6

d Kijk terug naar de interviewvragen. Kies drie vragen die je straks gaat stellen.

e Welke drie proefpersonen van je school wil je interviewen?

f Zoek een rustige plek op met je proefpersonen. Interview elke proefpersoon.

• De interviews duren bij elkaar maximaal tien minuten.

• Maak aantekeningen tijdens het interview en/of neem het interview op.

• Stel doorvragen tijdens het interview.

Onderzoeksresultaten analyseren

a Kijk terug naar je aantekeningen die je hebt gemaakt tijdens de interviews. Markeer in je aantekeningen de hoofdzaken die zijn gedeeld in het interview.

b Welke overeenkomsten vallen je op in de antwoorden van je proefpersonen?

c Welke verschillen vallen je op in de antwoorden van je proefpersonen?

d Teken drie kolommen op een A4. Schrijf boven iedere kolom een van de de deelvragen van je onderzoek.

Bepaal bij iedere deelvraag welke informatie of mening uit je interviews erbij hoort. Schrijf dat op in de bijbehorende kolom.

Onderzoeksvragen beantwoorden

a Kijk terug naar de informatie die je hebt verzameld bij de opdracht Onderzoek doen vraag a en b Beantwoord je deelvragen met de informatie die je uit het hoofdstuk en online hebt verzameld.

b Bij de vorige vraag heb je op iedere deelvraag een antwoord geformuleerd. Vul de antwoorden op je deelvragen aan met de meningen uit je interviews.

c Schrijf een conclusie op basis van alle informatie en meningen. De conclusie geeft een antwoord op jouw onderzoeksvraag.

d Vergelijk je antwoord op de onderzoeksvraag met de hypothese uit de opdracht

Onderzoek opzetten vraag e.

Is je verwachting uitgekomen?

Leg uit hoe dat komt.

Verslag schrijven

Je schrijft een verslag waarin je antwoord geeft op je onderzoeksvraag. Je beantwoordt die onderzoeksvraag met de informatie en meningen die je tijdens je onderzoek hebt verzameld.

a Vul het schrijfplan in voor je verslag.

• Schrijf in de inleiding over de aanleiding van je onderzoek, je hoofdvraag, je hypothese en hoe je het onderzoek hebt uitgevoerd.

• Beantwoord in het middenstuk in iedere alinea een van je drie deelvragen.

• Schrijf in het slot van je verslag een conclusie. Die conclusie is ook het antwoord op je onderzoeksvraag.

Schrijfplan

onderzoeksvraag: hoofdgedachte:

inleiding kernzin kernwoorden

alinea 1: de introductie van je onderzoek

alinea 2: je hypothese

middenstuk kernzin kernwoorden

alinea 3: antwoord deelvraag 1

alinea 4: antwoord deelvraag 2

alinea 5: antwoord deelvraag 3

Schrijfplan (vervolg)

slot kernzin kernwoorden

alinea 6: conclusie, antwoord op de onderzoeksvraag

titel

b Schrijf de eerste versie van je onderzoeksverslag.

• Je verslag bestaat uit minimaal 350 woorden.

• Denk aan de stijlregels.

• Gebruik formele taal.

• Let op de punten uit het beoordelingsmodel.

• Let op het verbeterpunt dat je hebt genoteerd bij opdracht 23f.

c Ruil je tekst met de tekst van een klasgenoot en lees elkaars tekst. Geef je klasgenoot feedback met een tip en een top voor het verslag. Maak gebruik van de punten uit het beoordelingsmodel.

d Schrijf een definitieve versie van je verslag. Noteer ook een pakkende titel en passende tussenkopjes.

Eindopdracht evalueren

a Hoe beoordeel jij je onderzoeksverslag?

1 Mijn verslag begint met een pakkende inleiding waarin ik het onderzoek en mijn hypothese introduceer.

2 Ik heb iedere deelvraag beantwoord in een nieuwe alinea van het middenstuk van mijn verslag.

3 Ik begin iedere alinea met een kernzin.

4 Ik geef extra informatie bij de kernzin, zoals voorbeelden en uitleg.

5 Ik maak gebruik van verbindingswoorden tussen de alinea's.

6 Ik trek in het slot van mijn verslag een conclusie en geef daarmee een antwoord op de onderzoeksvraag.

b Onderzoek doen en een onderzoeksverslag schrijven moet je kunnen voor het uitvoeren van je PWS.

Wat heb je in deze opdracht geleerd voor het schrijven van jouw PWS?

Schrijf tenminste één ding op.

3.7 Terugblik

• Je kijkt terug op je werk.

Wat neem ik mee?

LEERDOELEN

In dit hoofdstuk heb je veel gelezen, gehoord en geleerd over taal. Kijk nu terug op de leerdoelen van het hoofdstuk. Oefen daarna verder op je eigen niveau.

a Wat heb je in dit hoofdstuk geleerd over taal? Noteer ten minste één ding.

b Hoe goed beheers je de leerdoelen van dit hoofdstuk?

1 Ik kan een conclusie trekken op basis van relevante informatie.

2 Ik kan bruikbare informatie zoeken voor het beantwoorden van een vraag of probleem.

3 Ik kan beoordelen of informatie bruikbaar en betrouwbaar is.

4 Ik kan informatie ordenen en analyseren.

5 Ik kan de hoofdgedachte van een tekst formuleren.

6 Ik kan hoofd- en bijzaken van elkaar onderscheiden.

7 Ik kan kernzinnen in een tekst herkennen.

8 Ik kan verbindingen tussen alinea's herkennen en gebruiken.

9 Ik kan de conclusies van een tekst onder woorden brengen.

10 Ik kan informatie en meningen interpreteren en samenvatten.

11 Ik kan informatie uit verschillende teksten samenvoegen in een verslag of presentatie.

12 Ik kan een tekst schrijven met verschillende meningen.

13 Ik kan informatie verzamelen en verwerken via het houden van een vraaggesprek.

14 Ik kan een eigen gespreksdoel tot uitdrukking brengen.

15 Ik kan mijn stem en lichaamstaal gebruiken in een gesprek.

c Met welk leerdoel zou je nog verder aan de slag willen/moeten?

Leg uit hoe je hiermee aan de slag gaat.

VERDER OEFENEN?

Via Op niveau online kun je verder oefenen op jouw niveau. Kijk naar de smileys die je hebt gekozen en bepaal wat bij jou past:

Heb je vooral en gekozen? Doe dan de basisopdrachten. Heb je vooral en gekozen? Doe dan de plusopdrachten.

Wij zijn taal

We hebben letters in ons DNA en in onze chromosomen. Zelfs een bloedgroep met één of twee letters. Het hele alfabet zit in ons. Taal zit in ons. Zo kunnen we uitdrukken wie we zijn, wat we denken en wat we voelen. Bovendien helpt taal ons om contact met anderen te maken en de wereld te begrijpen. Met Op niveau ontdek je het plezier, de kracht en de duizend-en-een mogelijkheden van taal.

Elk mens wil zo goed mogelijk uit de verf komen. Jezelf ontwikkelen tot wie je bent. Taal is daarin onmisbaar. In deze lesmethode ontdek je stap voor stap hoe taal je belevingswereld vergroot. Daarom is Nederlands in Op niveau niet in losse delen geknipt – van taalkennis tot persoonlijke vaardigheden – maar zien we het als een stevig vlechtwerk, dat je zelf creëert. Zo ervaar je het nut en de noodzaak van de lesstof. Van a tot z. Want ook jij bent taal.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.