Feniks 2 vwo - leerboek - hoofdstuk 1

Page 1


verleden

, heden.

Auteurs

Cor van der Heijden

Anjo Roos

Eugenia Smit

Frank Tang

Jos Venner

Stef Vink

Eindredactie

Ronald den Haan

Eugenia Smit

COLOFON

Ontwerp omslag

Studio Fraaj, Rotterdam

Opmaak omslag

Studio Vlak

Beeld omslag

© Rijksmuseum Boerhaave, Leiden / Foto Tom Haartsen

Beeldresearch

Liane Volgers, Utrecht

Ontwerp binnenwerk

Tom Lamers, Reclamers, Veghel

Opmaak

Olaf Staal, Staalboek, Veendam

Tekenwerk en cartografie

EMK, www.emk.nl

Over ThiemeMeulenhoff ThiemeMeulenhoff is een educatieve uitgeverij die zich inzet voor het voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs. De mensen van ThiemeMeulenhoff zijn er voor onderwijsprofessionals – met ervaring, expertise en doeltreffende leermiddelen. Ontwikkeld in doorlopende samenwerking met de mensen in het onderwijs om samen het onderwijs nog beter te maken. We ontwikkelen lesmethodes die goed te combineren zijn met andere leermiddelen, naar eigen inzicht aan te passen en bewezen effectief zijn. En natuurlijk worden al onze lesmethodes zo duurzaam mogelijk geproduceerd.

Zo bouwen we samen met de mensen in het onderwijs aan een mooie toekomst voor de volgende generatie. Samen leren vernieuwen.

www.thiememeulenhoff.nl

ISBN 978 90 06 99292 2

Editie 3, druk 2, oplage 1, 2025

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2025

Alle rechten voorbehouden. Tekst- en datamining, AI-training en vergelijkbare technologieën niet toegestaan. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl.

De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden. Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd.

ClimatePartner certified product climate-id.com/YI43H3

CO2 measure reduce contribute

Zo werk je met Feniks 4

Tijd van ontdekkers en hervormers

1 De ontdekking van de wereld 6

Oriëntatie 6

1.1 De Zijderoute 8

1.2 Een zeeweg naar het oosten 12

1.3 Een zeeweg naar het westen 16

1.4 Een zeeweg rondom de wereld 20

1.5 De Azteken Wereldgeschiedenis 24

Op onderzoek bij de Azteken Verdieping 26

Afsluiting 28

Tijd van ontdekkers en hervormers Tijd van regenten en vorsten

2 Hervorming en Opstand 30

Oriëntatie 30

2.1 De Renaissance 32

2.2 Onrust in de kerk 36

2.3 Onrust in de Nederlanden 40

2.4 De Opstand 44

2.5 Het Mogolrijk van Akbar Wereldgeschiedenis 48

Op onderzoek naar Erasmus Verdieping 50

Afsluiting 52

Tijd van regenten en vorsten

3 De Republiek in de zeventiende eeuw 54

Oriëntatie 54

3.1 De Republiek en Europa 56

3.2 De VOC en Azië 60

3.3 De WIC, Afrika en Amerika 64

3.4 Cultuur in de Republiek 68

3.5 Handel in het koninkrijk Benin Wereldgeschiedenis 72

Op onderzoek in de WIC-kolonie in Brazilië

Verdieping 74

Afsluiting 76

Tijd van regenten en vorsten

Tijd van pruiken en revoluties

4 Verlichting en Franse Revolutie 78

Oriëntatie 78

4.1 De Verlichting 80

4.2 De macht van de koning 84

4.3 De Franse Revolutie 88

4.4 Napoleon, de revolutiegeneraal 92

4.5 Catharina de Grote van Rusland Wereldgeschiedenis 96

Op onderzoek naar democratie in de Franse Revolutie

Verdieping 98

Afsluiting 100

Tijd van burgers en stoommachines

5 Industriële revolutie 102

Oriëntatie 102

5.1 Grote veranderingen in Engeland 104

5.2 De fabriek met stoomkracht 108

5.3 Liberalen en socialisten 112

5.4 Modern imperialisme 116

5.5 Brits-Indië Wereldgeschiedenis 120

Op onderzoek in de fabrieken Verdieping 122

Afsluiting 124

Tijd van burgers en stoommachines

6 Nederland in de negentiende eeuw 126

Oriëntatie 126

6.1 Nederland en België eventjes één land 128

6.2 Het begin van de parlementaire democratie 132

6.3 Nederland raakt verzuild 136

6.4 Eind aan de slavernij 140

6.5 Kartini, een Javaanse strijdster voor vrouwenrechten Wereldgeschiedenis 144

Op onderzoek in de verkiezingsuitslagen Verdieping 146 Afsluiting 148

Tijd van regenten en vorsten Tijd van pruiken en revoluties Tijd van burgers en stoommachines

7 Het ontstaan van de Verenigde Staten 150 Oriëntatie 150

7.1 Kolonisten en inheemsen 152

7.2 De Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog 156

7.3 De Amerikaanse Burgeroorlog 160

7.4 Economische ontwikkeling 164

7.5 Japan wordt imperialistisch Wereldgeschiedenis 168

Op onderzoek in Iowa Verdieping 170 Afsluiting 172

Overzicht van vaardigheden 174

Begrippen 176

Illustratieverantwoording 178

Je gaat werken met de geschiedenismethode Feniks. De methode bestaat uit een leerboek en een werkboek. In Feniks werk je vanuit de opdrachten. Zo ben je actief met de stof bezig en word je geholpen de hoofdzaken uit de tekst te halen. De methode is een LRN-line methode. Dat

Leerboek

Elk hoofdstuk begint met een Oriëntatie. Je maakt hierin kennis met het tijdvak.

De Oriëntatie start met een grote afbeelding die iets zegt over het onderwerp van het hoofdstuk. De tekst in het gekleurde kader vertelt meer over wat je ziet op de afbeelding.

In het onderdeel ‘In dit hoofdstuk’ lees je waarover het hoofdstuk gaat.

Daarna zie je twee afbeeldingen die het verleden vergelijken met het heden

Onder in de Oriëntatie vind je een tijdbalk waarin is aangegeven over welk tijdvak het hoofdstuk gaat.

Elke paragraaf start ook weer met een grote afbeelding

Daarna volgt een tekst in een gekleurd kader. Deze tekst legt uit wat je op deze afbeelding ziet.

Hierna zie je de leerdoelen waarmee je aan de slag gaat. Na de leerdoelen begint de ‘gewone tekst’ van de paragraaf.

Dit is de tekst die je moet leren. In elke paragraaf staan ook tekstbronnen en beeldbronnen. Deze bronnen hebben allemaal een nummer. Dit zijn geen leerteksten. In het werkboek vind je opdrachten over deze bronnen.

Sommige paragrafen hebben een tekst in een kader over een historische vaardigheid of over ons bestuur. Deze tekst moet je ook leren.

De paragraaf Wereldgeschiedenis gaat over een ander deel van wereld. De paragraaf speelt zich wel af in de tijd waarover het hoofdstuk gaat. In deze paragraaf leer je nieuwe stof, maar worden ook vergelijkingen gemaakt met de stof uit de eerdere paragrafen.

betekent dat de methode ook een digitaal deel heeft. In de digitale versie kun je in een opdracht doorklikken naar een filmpje of geluidsfragment, of iets anders wat je nodig hebt bij de opdracht.

De paragraaf ‘Op onderzoek…’ is een verdiepingsopdracht. Met deze opdracht verdiep je je in een bepaald onderwerp uit de periode waarover het hoofdstuk gaat. De paragraaf begin met een stelling. Via bronnen onderzoek je of deze stelling klopt, of dat je een andere mening hebt.

Werkboek

In het werkboek begint een paragraaf met de opdracht

‘Wat weet je al?’. Met deze opdracht kun je zien wat je al weet over het onderwerp van de paragraaf. Onder het kopje ‘Basisstof’ volgen daarna de ‘gewone’ opdrachten van een paragraaf. Aan het begin van een opdracht staat welke tekst of welke bronnen je moet gebruiken om de opdracht te kunnen maken. In een opdracht staan soms ook tekstbronnen en beeldbronnen. Ook deze bronnen hebben allemaal een nummer. Voor dit nummer staat ‘opdrachtbron’.

In elke paragraaf is er een opdracht die extra aandacht besteedt aan waarom het onderwerp belangrijk is. Boven deze opdrachten staat een gekleurd kader met daarin de tekst ‘het belang van geschiedenis’ en een korte uitleg. In deze opdracht ga je zelf ontdekken waarom het onderwerp belangrijk is.

Er zijn opdrachten waarmee je extra oefent met historische vaardigheden. Boven de opdrachten staat dan ‘Je oefent …’ en dan volgt de historische vaardigheid waarmee je oefent.

In de Afsluiting staan alle belangrijke gebeurtenissen, leerdoelen, vaardigheden en begrippen van het hoofdstuk bij elkaar.

Soms heb je voor een opdracht een computer of een tablet nodig, bijvoorbeeld om iets op te zoeken. Dat zie je aan het tablet-icoontje.

Sommige opdrachten doe je met z’n tweeën of in een groepje

Bij deze opdrachten staat een icoontje met twee hoofdjes (tweetal) of een icoontje met drie hoofdjes (groepje) .

Aan het einde van de paragraaf test je of je de leerdoelen van de paragraaf beheerst. Boven deze opdrachten staat

‘Wat weet je nu?’

Tot slot vind je aan het einde van een paragraaf de leerdoelen waarmee je in deze paragraaf aan de slag bent gegaan. Achter deze leerdoelen staat welke opdrachten bij welk leerdoel horen.

1 De ontdekking van de wereld

Oriëntatie

Europese handelaren in Azië

Het is druk op de steiger. Twee roeiboten hebben handelswaar gebracht. Ze komen van de grote schepen, die niet dichter bij de kust kunnen komen omdat het water daar te ondiep is. Als je goed kijkt, zie je op een van die schepen een vlag met het wapen van Zeeland: een rode leeuw tegen een gele achtergrond met daaronder golven. De twee andere schepen komen uit Engeland en uit Spanje. Op de steiger overleggen groepjes handelaren over de prijs van de koopwaar. Helemaal links lopen twee mannen in zwarte kleding met een grote witte kraag om. Zo was de Europese mode voor bestuurders in die tijd. Waarschijnlijk gaan ze naar het grote fort aan de andere kant van de baai. Dat hebben de Europeanen daar gebouwd om een veilige plek te hebben aan deze verre kust.

Hendrik Vroom noemde zijn schilderij ‘Handelsschepen in Oost-Indië’. Waar precies in OostAzië dat was, vond hij niet belangrijk. Hij wist ook dat een situatie als op dit schilderij nooit voorkwam, want er was felle concurrentie tussen de Europeanen die overzee handeldreven. Ze hielden hun zeeroutes geheim en vochten op land en op zee met elkaar om de ander uit een handelsgebied te verjagen. Vermoedelijk wilden zijn opdrachtgevers met dit schilderij laten zien dat je ook vreedzaam kunt handeldrijven.

Dit schilderij is aan het begin van de zeventiende eeuw gemaakt. Toen voeren Europese schepen al ruim honderd jaar over de oceanen nadat ze zeeroutes hadden ontdekt naar verre streken.

Bron 1 Schilderij door Hendrik Vroom (1614).

In dit hoofdstuk

Al eeuwenlang gebruikten Europeanen graag luxeproducten uit Azië. Die kochten ze van handelaren aan de randen van Europa. Aan het eind van de Middeleeuwen werd dat moeilijker. Europeanen voeren toen de zee op om zelf handelsroutes naar Indië te vinden. Zo noemden zij het hele gebied in het zuiden en oosten van Azië waar die producten vandaan kwamen.

Portugese ontdekkers vonden in 1498 een route naar Indië door om de zuidpunt van Afrika te varen. Columbus probeerde dat in opdracht van de Spaanse koning en koningin via het westen, en kwam in 1492 aan in een werelddeel dat de Europeanen nog niet kenden en dat ze later Amerika noemden.

De gevolgen waren enorm. Tussen Amerika en de andere werelddelen was eeuwenlang geen contact geweest. Nu ontstond er handel over de oceanen en werden planten, dieren, ziektes én mensen tussen Europa, Azië, Afrika en Amerika uitgewisseld.

Voor de Amerikaanse volken was de komst van de Europeanen een ramp. Binnen honderd jaar was de Midden- en Zuid-Amerikaanse bevolking met tachtig procent afgenomen en waren de machtige rijken van de Azteken en Inca’s verdwenen.

Door de ontdekkingsreizen kregen Europeanen een ander beeld van de wereld, te zien op de kaarten die in die tijd snel veranderden. Maar ook hun denken óver die wereld veranderde.

Dit hoofdstuk gaat over die ontdekkingsreizen en hoe daardoor de wereld veranderde.

Bron 2 Scheepsbouw in de vijftiende eeuw. Tekening uit de Neurenbergkroniek (1493).
Bron 3 Scheepsbouw in onze tijd. Foto uit 2024.

1.1 De Zijderoute

Bron 4 Handel in specerijen. Afbeelding uit een van de boeken over de reizen van Marco Polo (rond 1410).

Specerijen uit Azië

Drie handelaren zijn in gesprek, een vierde komt aanlopen. De man in het midden, met de punthoed op, toont de peperkorrels die hij aan zijn Europese collega’s wil verkopen. Peperkorrels zijn rode besjes die boeren in de zon laten drogen. Ze krimpen dan en hun schil kleurt zwart. Als je die korrels raspt, krijg je de peper die wij in veel voedsel gebruiken. In de andere zak zitten stukken schors van de kaneelboom. Ook die kun je raspen tot poeder: kaneel. Als de koop gesloten is, zullen de handelaren de peper en kaneel vanuit deze plek in Azië naar Europa brengen, want daar is de vraag naar specerijen groot. Met specerijen bedoelen we de gedroogde zaden, bloemknoppen, wortels, pitten of schors van tropische planten met een sterke geur en smaak. In de Middeleeuwen gebruikten mensen graag veel peper, kaneel, gember, nootmuskaat en kruidnagels in hun eten. Als ze het konden betalen tenminste, want specerijen waren heel duur. Je kon er dus mee laten zien dat je bij de elite hoorde. Specerijen werden ook gebruikt als geurstof, als een soort parfum. Maar het allerbelangrijkste was volgens de middeleeuwers de geneeskrachtige werking. Van specerijen kon je medicijnen maken en zelfs door hun geur zouden sommige zieken genezen. De handel in specerijen en andere producten van Azië naar Europa nam in de vijftiende eeuw sterk af. Waardoor? En welke oplossing zochten Europese vorsten en handelaren hiervoor? Je leest het in deze paragraaf.

LEERDOELEN

• Je kunt uitleggen waarom Europeanen nieuwe handelsroutes overzee zochten.

• Je kunt beschrijven welk wereldbeeld Europeanen in de late Middeleeuwen hadden.

Tussenhandel

Al sinds de Romeinse tijd brachten handelaren luxeproducten uit Indië naar Europa. Uit China kwam bijvoorbeeld porselein en zijde. De Indonesische eilanden leverden vooral specerijen, en India specerijen, edelstenen, katoen en indigo (een blauwe kleurstof). Omdat de producten uit verschillende landen kwamen, waren er meerdere handelsroutes van en naar Indië. Aan de oostkust van de Middellandse Zee werden de producten verkocht aan handelaren uit Italiaanse steden, zoals Genua en Venetië, die ze verder Europa in brachten. Een andere route had als eindpunt Constantinopel Hier werden goederen uit het oosten geruild voor Europese producten zoals wol, wijn en glaswerk. De havenstad Alexandrië was een eindbestemming voor goederen die via de Indische Oceaan naar de Rode Zee en vandaar over land door Egypte naar de Middellandse Zeekust werden vervoerd. Dit netwerk van handelsroutes over land en over zee kreeg later de naam Zijderoute. Door de enorme afstanden was er veel tussenhandel. Chinese zijde die iemand in bijvoorbeeld India kocht, was daar eerst door een andere handelaar gebracht. En misschien had die het in Indonesië weer van een ándere handelaar gekocht, die met zijn schip uit China kwam. Als zo’n product uiteindelijk in Europa kwam, was het dus al vele malen gekocht en verkocht. En iedere keer was het product duurder geworden, want elke koopman wilde er natuurlijk iets aan verdienen. Bovendien moest hij de kosten voor zijn reis terugverdienen. Aziatische en Arabische handelaren profiteerden van die tussenhandel, want Europeanen reisden zelden zelf naar Indië.

De Italiaanse reiziger Marco Polo schreef:

“In Bagdad maken ze zijden en goudbrokaten stoffen met geborduurde vogels en andere dieren erop. Het is de grootste stad van die streek. Midden door de stad stroomt een enorme rivier waarover je helemaal naar de Indische Zee kunt varen, en dus is het er een komen en gaan van kooplieden met hun handelswaar. De kooplieden die naar Indië reizen, bevaren die rivier tot aan een stad die Khis heet, en daar bereiken ze de Indische Zee. Tussen Bagdad en Khis ligt de stad Basra en bij die stad groeien de beste dadels van de wereld.”

Naar: Marco Polo, De wonderen van de Oriënt (rond 1300).

Bron 5

Bron 6 Toeristen zijn per bus gekomen om deze zestiende-eeuwse karavanserai (serai betekent ‘herberg’) in Iran te bekijken. Hier konden handelaren langs de Zijderoute, die voor hun veiligheid in groepen (karavanen) reisden, overnachten. De toegangspoort was hoog genoeg voor hun kamelen met bepakking.

VAARDIGHEID CONTINUÏTEIT EN VERANDERING

Historici bestuderen gebeurtenissen in het verleden. Gebeurtenissen die bij elkaar horen, kunnen een ontwikkeling laten zien. Om die te begrijpen, kijken historici naar wat daarin hetzelfde bleef en wat er veranderde.

Mensen hebben altijd met elkaar gehandeld en daarvoor gereisd. Daarvan zijn zelfs voorbeelden uit de prehistorie bekend. Dit is een voorbeeld van continuïteit, van wat hetzelfde bleef. Maar hoe er werd gereisd, welke producten er werden verhandeld en waarmee ze werden betaald, was niet altijd hetzelfde. Dat zijn voorbeelden van veranderingen.

Door te kijken naar continuïteit en verandering in een ontwikkeling kun je periodes in de geschiedenis met elkaar vergelijken.

Het Ottomaanse Rijk

In de dertiende eeuw veroverden Mongolen vanuit het oosten een enorm gebied in Azië. Zij waren oorspronkelijk nomadische herders en jagers die op de steppen langs de Chinese noordgrens woonden. Mongolen, ook wel Tataren of Tartaren genoemd, waren uitstekende ruiters die een gevreesd leger vormden dat zeer wreed en gewelddadig optrad tegen ieder die zich tegen hen verzette. Turkse volken in midden-Azië vluchtten voor de oprukkende Mongolen naar Anatolië, het deel van het huidige Turkije dat in Azië ligt. Ze veroverden dat op de Byzantijnen, want Anatolië lag in het Byzantijnse Rijk. Onder leiding van legerleider Osman stichtten zij er het Osmaanse of Ottomaanse Rijk. Daar bleef het niet bij: de Ottomanen breidden hun rijk uit naar het noorden en westen. Het Byzantijnse Rijk, dat verzwakt was door de kruistochten, verloor steeds meer terrein. Uiteindelijk veroverden de Ottomanen in 1453 Constantinopel. Daarmee kwam er een einde aan het Byzantijnse Rijk. Nog geen vijftig jaar later hadden Ottomanen ook grote delen van de Arabische wereld en van de Afrikaanse noordkust in handen, en heersten ze over het oostelijk deel van de Middellandse Zee. Hiermee waren de Ottomanen een nieuwe macht tussen de Arabische en Europese handelaren. Zij hieven hoge handelsbelastingen, waardoor producten uit Indië voor de Europeanen nóg duurder werden. Bovendien kwamen er minder producten uit Indië. Een deel van de Zijderoute liep door het Mongoolse Rijk, en de Mongolen hadden er altijd voor gezorgd dat handelaren veilig door hun gebied konden gaan. Maar toen vanaf de veertiende eeuw het Mongoolse Rijk uiteenviel, werd reizen daar gevaarlijker en nam het handelsverkeer af.

Wereldkaarten

Toen producten uit Azië schaars en duurder werden, bedachten Europeanen dat ze die beter zélf uit Indië konden halen. Maar hoe? De Ottomanen en andere volken ten oosten van de Middellandse Zee zouden niet toestaan dat Europese handelaren via hun gebieden zouden reizen. De enige mogelijkheid was over de zee in het westen. Maar kon dat wel?

In de vijftiende eeuw waren wereldkaarten zeldzaam. Ze werden met de hand getekend, meestal in opdracht van een belangrijke bestuurder. Wat er op de kaart stond, was dus alleen bekend bij de geleerde die de kaart had gemaakt en bij de eigenaar ervan. Bovendien waren deze kaarten gemaakt om er kennis uit de Bijbel of andere ideeën in weer te geven. Ze waren niet bedoeld voor een zeeman die wilde weten hoe een kustlijn precies liep, en waar kliffen en zandbanken lagen in de buurt van een haven. Kapiteins maakten wel eigen kaarten of reisgidsen, op basis van wat ze zelf zagen en hoorden. Maar deze kaarten gingen vooral over de kust langs de Middellandse Zee. Handelaren voeren wel voorbij Gibraltar naar het noorden: naar de Vlaamse handelssteden of bijvoorbeeld naar Engeland om daar wol te halen. Maar dan voeren ze zoveel mogelijk langs de kust. Niemand was ver de oceaan op gevaren naar het onbekende zuiden of westen.

Wereldbeeld

Veel mensen denken dat middeleeuwers bang waren om van de aarde af te vallen als ze ver de zee op voeren, omdat de aarde plat zou zijn. Maar dat is niet waar: de oude Grieken wisten al dat de aarde een bol was en ook in de Middeleeuwen waren de meeste mensen daarvan overtuigd. Ze zagen het bijvoorbeeld aan de schaduw van de aarde bij een maansverduistering. En van Arabische handelaren die ver naar het zuiden waren gereisd hoorden ze dat de schemering daar korter duurt. Dat kan alleen doordat de aarde een bol is. Volgens het wereldbeeld van de Europeanen in die tijd waren er drie werelddelen: Europa, Azië en Afrika. Daar omheen lag één oceaan, meenden ze. Dat Azië heel groot was, was bekend door de Zijderoute. En door de Arabische karavaanhandel door de Sahara wisten ze dat er volken ten zuiden van die enorme woestijn leefden, want daarvandaan haalden de Arabieren ivoor, goud en slaven. Ook Afrika moest dus groot zijn. Maar hoe groot precies? Dat wist niemand. Hoe ver moest je varen voordat je de zuidelijkste punt van Afrika bereikte? En kon je daarvandaan naar Indië varen? Niemand die dat wist. En dan was er nog een probleem: de schepen die op de Middellandse Zee voeren, waren galeien. Die werden geroeid, met alleen een klein zeil ter ondersteuning. Deze schepen waren ontworpen om lading te vervoeren over vrij korte afstanden. Voor verre reizen over de oceaan waren ze ongeschikt.

Bron 7 Wereldkaart uit 1482, gebaseerd op het werk van Ptolemaeus, een Grieks-Romeinse wiskundige uit de tweede eeuw. Hij bedacht het raster van lengte- en breedtegraden op een kaart. Ook bedacht hij hoe je op een platte kaart de ronding van de aarde kunt laten zien. De gezichtjes boven en onder stellen de windrichtingen voor.

Portugezen in Japan

In de Japanse havenstad Nagasaki heeft een Portugese handelaar zijn koopwaar voor zich uitgestald. Waarschijnlijk heeft hij ook zijde bij zich die hij in China heeft gekocht. Daar is in Japan veel belangstelling voor, maar de Chinese keizer heeft handel met zijn vijand Japan verboden. Handelen met de Portugezen mag wél. Andersom heeft China veel zilver nodig voor zijn muntgeld, wat Japan weer volop produceert. De handelaar zal op de terugreis naar Portugal daarom eerst weer naar China varen, om daar koper en zilver uit Japan te verkopen. Als tussenpersoon tussen twee vijanden doet hij goede zaken.

Maar eerst heeft hij hier afgesproken met zijn Japanse collega’s. Ze komen al aanlopen. Achter hen dragen hun bedienden de goederen die geruild kunnen worden. Met een handgebaar begroeten ze de Portugees. Zullen de moeders rechtsboven aan hun kinderen uitleggen wat die vreemde man hier doet? Hoewel de Portugezen hier al sinds 1543 komen, verbazen de Japanners zich nog steeds over hun grote neuzen, onhandige zware kleding en Afrikaanse slaven. En omdat de Portugezen het Japanse schrift niet kunnen lezen, geen eetstokjes gebruiken, zich zelden wassen en zelfs hun emoties tonen, noemen de Japanners hen namban: zuidelijke barbaren.

Wat opvalt zijn de vier mannen in lange, zwarte kleding. Het zijn priesters, want op de Portugese schepen voeren ook missionarissen mee. Behalve handeldrijven wilden de Portugezen ook het christendom verspreiden.

In deze paragraaf lees je hoe de Portugezen een zeeroute naar Indië vonden en hoe ze daar een winstgevende handel konden opzetten.

LEERDOELEN

• Je kunt beschrijven hoe Portugezen een zeeweg naar Indië ontdekten.

• Je kunt uitleggen hoe Portugezen in Azië handeldreven en hoe ze er concurrentie kregen van andere Europese landen.

Bron 8 Detail op een beschilderd Japans kamerscherm, gemaakt tussen 1593 en 1600.

Prins Hendrik de Zeevaarder

De Portugezen waren de eerste Europeanen die lange handelsreizen over de oceaan durfden te maken. Dat kwam vooral door prins Hendrik, een zoon van de Portugese koning. Als jonge man had hij meegeholpen de stad Ceuta in Noord-Afrika te veroveren. Dit was het eindpunt van de Arabische handelskaravanen uit Zuidwest-Afrika. Na de verovering van Ceuta viel die handel grotendeels stil. Hendrik besloot daarop dat de Portugezen dan maar zelf producten uit Zuidwest-Afrika moesten halen. Dat kon alleen over zee, want over land zouden de Arabieren hen tegenhouden. Hij nam de beste cartografen (kaartenmakers) en zeelui in dienst en liet hen alle beschikbare kennis verzamelen over scheepsbouw, navigatie en cartografie. Hij besteedde veel geld aan de bouw van karvelen, een nieuw type zeilschip. Een karveel was kleiner dan een galei, maar sneller en wendbaarder, en groot genoeg om voor een lange reis voorraad mee te nemen voor twintig man bemanning. Een ander nieuw type zeilschip was de nau, wat de Nederlanders een kraak noemden. Een kraak was groter dan een karveel, had meerdere masten en was geschikt om veel handelswaar mee te nemen én zware kanonnen. Ook liet Hendrik, naast het al bekende kompas, nieuwe en handige navigatie-instrumenten ontwikkelen. Bij het vinden van een route naar Zuidwest-Afrika had de prins nóg een doel. Volgens de verhalen toen was ergens in Afrika een groot, christelijk koninkrijk. De koning ervan heette Pape Jan. Hendrik wilde dat koninkrijk vinden en een bondgenootschap met Pape Jan sluiten om samen tegen de Arabieren te strijden. Zijn schepen moesten dus ook Pape Jan vinden.

Langs de westkust van Afrika

Vanaf 1424 stuurde prins Hendrik vele expedities de zee op. Elke kapitein verkende de Afrikaanse westkust een stukje verder naar het zuiden, maar steeds hadden ze bij thuiskomst hetzelfde bericht: ze hadden enkel onbewoonde woestijn gezien. Pas na twintig jaar bereikte een Portugese kapitein de kust ten zuiden van de Sahara, waar mensen en dieren leefden en talloze plantensoorten groeiden. De Portugezen namen direct tweehonderd mensen gevangen en verkochten die als slaven in de West-Afrikaanse stad Lagos (nu in Nigeria). Hiermee was de expeditie opeens winstgevend. Al snel voeren er jaarlijks vijfentwintig karvelen en één kraak naar deze kust, en terug met onder meer peper, slaven, goud en ivoor. Ook verkenden Portugezen het binnenland door met hun snelle en lichte karvelen rivieren op te varen en stuurden zij expedities dieper landinwaarts op zoek naar Pape Jan, die zij nooit zouden vinden. De grote kraak wachtte dan voor de kust, als een drijvend fort. Door verhalen over nog grotere rijkdommen in het zuiden reisden de Portugezen verder, ook nadat prins Hendrik was overleden. Vanaf toen hielden ze hun expedities geheim. Maar het staat vast dat Bartolomeu Diaz in 1488 rondom Kaap de Goede Hoop voer, de zuidpunt van Afrika. Hoewel hij zag dat je vandaar naar het noorden kon varen, keerde hij om: zijn voorraden waren op en de bemanning was uitgeput.

Bron 9

Ivoren zoutvaatje, gemaakt in de vijftiende eeuw. De anonieme Nigeriaanse kunstenaar heeft onderaan enkele Portugezen afgebeeld. Het zout zit in de bol, die je open kunt klappen, met daarboven een sterk vereenvoudigd Portugees schip.

Vasco da Gama’s eerste reis

Toen een zeeroute naar Indië haalbaar bleek, vertrok in 1497 Vasco da Gama met vijf schepen en honderdzeventig man uit Portugal. Zijn opdracht was het vinden van handelssteden in Indië om daar een winstgevende handel op te zetten. Da Gama voer niet langs de Afrikaanse westkust, maar via het midden van de Atlantische Oceaan naar het zuiden. Die route naar Kaap de Goede Hoop is korter en bovendien kon hij zo het meest profiteren van de windrichting en zeestromen. Vanaf Kaap de Goede Hoop volgde hij de Afrikaanse oostkust naar het noorden. Halverwege die kust vond hij een Arabische zeeman bereid hem te vertellen hoe hij de Indische Oceaan kon oversteken naar India. In 1498 bereikte hij de stad Calicut (nu: Kozhikode).

De samorijn, zoals de vorst van Calicut heette, was niet onder de indruk van de geschenken van de Portugezen (vier zijden lakens, zes visserspetten, vier stukken koraal, twee vaten olijfolie, een kist suiker en een pot honing), en hij weigerde zaken met hen te doen. Later kon Da Gama toch specerijen inkopen, maar door tegenwerking van Arabische handelaren in Calicut veel minder dan hij had gehoopt.

In 1499 kwam Da Gama in Portugal terug met twee schepen en vijfenvijftig bemanningsleden. Toch werd zijn reis als een succes beschouwd: de weg naar Indië lag open en de specerijen leverden meer geld op dan de expeditie had gekost.

Uit het dagboek van een bemanningslid van Da Gama, over de aankomst in Calicut:

“Die nacht gingen we bij de stad Calicut voor anker. Een dag later kwamen vier boten naar ons toe, waarop kapitein Da Gama een van onze zeelieden (een veroordeelde misdadiger) met hen mee naar Calicut stuurde. Ze brachten de man naar twee moslims uit Tunis, die Spaans en Italiaans spraken. Hij werd begroet met de volgende woorden: ‘Moge de duivel je halen! Wat komen jullie hier doen?’ ”

Naar: Verslag van Vasco da Gama’s eerste reis naar India (1498).

Bron 10

Vasco da Gama’s tweede reis

In 1502 keerde Da Gama terug naar Calicut, nu met een zwaarbewapende vloot. Hij beval de samorijn alle Arabieren de stad uit te jagen. Toen de vorst probeerde te onderhandelen, liet Da Gama de stad beschieten. Volgens sommige historici liet Da Gama ook tientallen willekeurige mensen vermoorden, en stuurde hij hun afgehakte handen en neuzen naar de samorijn met een briefje waarin stond dat deze er maar curry van moest maken.

De vorst kon niet anders dan beloven voortaan met alleen Portugezen handel te drijven.

Da Gama voer naar Portugal terug met een kostbare lading, maar liet vijf schepen achter om de veroverde stad te bewaken.

De Portugezen maakten ook handelsafspraken met andere heersers in Indië, vaak met grof geweld maar soms ook op vreedzame wijze. Al snel deden ze volop mee in de plaatselijke handelsnetwerken en waren ze een zeemacht op de Indische Oceaan. De Portugezen bouwden daarvoor handelsposten langs de kusten: factorijen. Dat waren forten met soldaten en kanonnen, en pakhuizen en woningen voor de handelaren. In de haven bij de factorij konden zij hun schepen aanleggen, voorraad verversen en handelswaar in- en uitladen.

Het effect van de Portugese zeeroute was groot. In Europa werden Portugezen de concurrenten van Italiaanse handelaren, want producten uit Indië kwamen nu zonder tussenhandel naar West-Europa. Peper bijvoorbeeld was in 1502 in Lissabon vijf keer goedkoper dan in Venetië.

Bron 11 In 1509 wonnen de Portugezen de Slag om Diu, een belangrijke haven in de Zijderoute. Ze versloegen een gezamenlijk vloot van Indische vorsten die werden geholpen door Arabieren en Ottomanen. Miniatuur uit het Boek van Akbar, door Abu al-Fadl (1590-1595).

Een Nederlandse spion

Het lukte de Portugezen niet om de zogeheten Kaaproute geheim te houden. De Nederlander Jan Huygen van Linschoten werkte voor een Portugese bisschop en moest van hem de geheime kaarten kopiëren. Hoewel er de doodstraf op stond, smokkelde Van Linschoten deze kaarten naar de Nederlanden.

Toen de route bekend was, stuurden ondernemende Amsterdammers in 1595 een expeditie onder leiding van Cornelis de Houtman naar Indië, later de Eerste Schipvaart genoemd. Ze wilden specerijen inkopen op Java (Indonesië).

Met een zuidelijke route over de Indische Oceaan wist De Houtman de Portugezen te vermijden. Eenmaal op Java dwongen de Nederlanders met geweld de plaatselijke heersers om met hen handel te drijven. Vanaf toen was het Portugese monopolie op de zeehandel met Indië voorbij.

Behalve Nederlanders gingen ook Engelsen vanaf het einde van de zestiende eeuw volop deelnemen aan de Indische handel. Dit leidde tot gevechten daar tussen Europeanen, op zee én op het land. De Portugezen verloren daardoor veel factorijen. Maar ook door andere oorzaken verloor Portugal aan invloed. In Japan bijvoorbeeld hadden Portugese missionarissen tienduizenden mensen bekeerd tot het christendom. Christenen hadden toegang tot de internationale handel én tot de Europese vuurwapens, die tot die tijd in Japan onbekend waren. Ze vormden dus een bedreiging voor de eigen leiders. Bovendien waren die bang dat via het christendom de Europeanen invloed zouden krijgen in Japan. Daarom liet het Japanse bestuur vanaf 1639 geen Portugezen meer toe en kregen Nederlanders het monopolie op de handel met Japan.

12

De Portugese zeevaarder Pedro Cabral was in 1500 door een storm op de Atlantische Oceaan op de kust van Brazilië geland. De vele lijnen in de kaart hebben te maken met de navigatie met een kompas. 1.2 Een zeeweg

uit 1502, met

de

Bron
Wereldkaart
daarop
plaatsen waar Portugezen waren geweest.

Een rijk werelddeel

Goud, dat is wat de arbeiders naar de Spanjaarden links brengen. Ze schudden de manden voor hun voeten leeg en lopen dan weer terug naar de berg. Anderen zijn daar hard aan het werk om het goud en zilver uit de mijn te halen. Deze mensen zijn vrijwel naakt, want zo stelde de tekenaar zich de bewoners van Zuid-Amerika voor. Zelf was hij daar nooit geweest, maar iedereen in Europa wist dat Spaanse schepen vanaf het midden van de zestiende eeuw enorme hoeveelheden goud en zilver vanuit Amerika naar Europa brachten. Bijna honderd jaar eerder, in 1492, kwam de eerste Europeaan aan in Amerika: Columbus. Deze ontdekkingsreiziger was met drie schepen uit Spanje vertrokken om in opdracht van de Spaanse koning en koningin een zeeroute naar Indië via het westen te vinden. Wekenlang voeren ze over de Atlantische Oceaan zonder land te zien. Toen de bemanning ongerust werd, loog Columbus over de afstand die de schepen hadden afgelegd. Hij maakte die kleiner, zodat ze minder ver van de Spaanse kust leken. Toch maakten sommige mannen al plannen om hem overboord te gooien, om dan te kunnen omkeren. Net op tijd kwamen ze aan bij San Salvador, volgens Columbus het meest oostelijke eiland van Indië. Maar hij vergiste zich: hij was in Amerika. Alleen wist toen niemand in Europa dat dat werelddeel bestond. Deze paragraaf gaat over Spaanse ontdekkingsreizigers die naar het westen voeren. Je leest ook hoe en waarom Spanjaarden daar grote gebieden in bezit namen.

LEERDOELEN

• Je kunt uitleggen hoe Spanjaarden grote delen van Amerika in bezit namen.

• Je kunt uitleggen wat het Verdrag van Tordesillas inhield.

• Je kunt beschrijven wat de gevolgen waren van de Spaanse aanwezigheid voor de inheemse bevolking van Midden- en Zuid-Amerika.

Bron 13 Mijnbouw in Zuid-Amerika. Tekening (ingekleurd) door Theodor de Bry (1590).

1.3 Een

Columbus’ plan

De Italiaanse zeeman Columbus kwam in 1476 na een schipbreuk in Lissabon terecht. Daar werd hij cartograaf. Een paar jaar later presenteerde Columbus een plan aan de Portugese koning: hij wilde via het westen een zeeroute naar Indië vinden. Dit was een logische gedachte. Volgens de Bijbel bestond de aarde vooral uit land. Geleerden hadden berekend dat de oceaan een zevende deel van de aardbol besloeg. Er kon dus niet heel veel zee tussen Europa en Azië zijn. Azië was bovendien groot; mensen wisten dat het zich ver naar het oosten uitstrekte.

Maar de koning was niet geïnteresseerd in nieuwe avonturen, omdat de Portugese expedities langs de Afrikaanse westkust net wat gingen opleveren. Daarna probeerde Columbus de Spaanse koning en koningin voor de westwaartse route te interesseren. Na lang aarzelen besloten ze zijn expeditie te steunen. Op 3 augustus 1492 vertrok Columbus met een kraak en twee karvelen uit Sevilla (Spanje). Toen zij bij een Caribisch eiland kwamen, was hij ervan overtuigd dat dit het meest oostelijke eiland van Indië was. De mensen die hij daar ontmoette, noemde hij daarom indianen.

Bij terugkeer berichtte Columbus het Spaanse koningspaar dat hij Indië had bereikt en dat er kansen lagen voor handel. Daarbij overdreef hij de rijkdom die hij er dacht te vinden. Columbus reisde nog enkele keren naar Amerika en kwam onder meer aan in Cuba en Jamaica. Tot aan zijn dood geloofde hij dat dit Indië was.

Het Verdrag van Tordesillas

De ‘ontdekking’ van Amerika maakte dat Spanje, net als Portugal, een zeemacht werd. Dat zou de twee landen met elkaar in conflict kunnen brengen. Beide landen wilden dat voorkomen. Daarom wilden ze afspreken wie in welk deel van de wereld mocht handeldrijven. Ze vroegen daarvoor de hulp van de paus. In die tijd vond men het normaal dat de paus bepaalde wie de macht kreeg over een nietchristelijk gebied. Iedereen zou immers een beslissing van de paus respecteren. In 1494 sloten de twee landen een verdrag bij het Spaanse plaatsje Tordesillas. Op de kaart van dit zogeheten Verdrag van Tordesillas stond een noord-zuidlijn door de Atlantische Oceaan. Alles ten oosten van die lijn was voor de Portugezen en alles ten westen ervan voor de Spanjaarden. Maar met de wetenschappelijke instrumenten van toen was het onmogelijk om heel precies vast te stellen waar op zee die lijn liep. Daarom werd er niet moeilijk gedaan toen de Portugees Cabral in 1500 in Brazilië landde (bron 12) en dat dit dertig jaar later een Portugese kolonie werd.

De paus noemde in het verdrag ook een tweede doel van de ontdekkingsreizen: ‘Jullie zijn bij dezen uitverkoren, met Gods genade, om de genoemde landen en eilanden, en hun inwoners, onder jullie bewind te krijgen, en hen tot het katholieke geloof te brengen.’

Bron 14 12 oktober 1492: Christoffel Columbus en zijn bemanning komen aan in Amerika. Tekening door Theodor de Bry (1590).

Conquistadores

Na Columbus verkenden vele andere Spaanse ontdekkingsreizigers het gebied. Al gauw vermoedden zij dat achter de eilanden van het Caribisch gebied een groot, onbekend land lag. Amerigo Vespucci bijvoorbeeld, een Italiaan in Spaanse dienst, voer vanaf Brazilië ruim tweeduizend kilometers langs de oostkust van Zuid-Amerika naar het zuiden. Hij schreef in 1503 in een brief dat het een Mundus Novus (‘Nieuwe Wereld’) was, omdat hij daar vele onbekende volken, dieren en planten had gezien en langs de monding van enorm brede rivieren was gevaren. Nog een voorbeeld van een ontdekker die na Columbus kwam, is Vasco Núñez de Balboa. Hij stak Panama van oost naar west over, toevallig op het smalste stuk, en zag als eerste Europeaan de Grote Oceaan. Hij noemde die Zuidzee en nam die in bezit voor Spanje.

De ontdekking van een nieuwe wereld, waar het goud voor het oprapen zou liggen, trok een ander soort Spanjaarden aan: conquistadores (‘veroveraars’). Ze waren meestal eerst soldaat geweest. Zij kwamen niet voor de handel, maar wilden gebieden veroveren en rijk worden. Thuis hadden ze de verhalen gehoord over El Dorado, een stad van goud die diep in het Zuid-Amerikaanse oerwoud verborgen lag, en ze waren vastbesloten om deze stad te vinden. Ze trokken de binnenlanden in en namen grote gebieden in bezit, namens de Spaanse koning en koningin. De inheemse volken kenden geen ijzer, de Europeanen wel. Daarom wonnen de conquistadores zelfs met weinig man gemakkelijk een gevecht, ook doordat hun tegenstanders onbekend waren met paarden, vechthonden en vuurwapens.

Azteken en Inca’s

Bron 15

Cortés en zijn mannen vechten tegen de Azteken. Ze worden geholpen door krijgers van de Tlaxcalans, een volk dat door de Azteken werd onderdrukt. Tekening in Lienzo de Tlaxcala (rond 1550).

In Amerika leefden talloze volken. Sommige volken leefden als jager-verzamelaars, andere volken woonden in steden en gebruikten een geschreven taal.

De machtige Azteken bijvoorbeeld woonden in stadstaten in wat nu Mexico is. Conquistador Hernán Cortés zou met een legertje van nog geen vijfhonderd man binnen een paar jaar de Azteekse beschaving wegvagen. Je leest er meer over in paragraaf 1.5. Ook de beschaving van de Inca’s zou grotendeels worden verwoest. Het enorme rijk van dit volk lag in wat nu ongeveer Peru is. Het werd bestuurd vanuit de stad Cuzco. Door het hele rijk liepen verharde wegen waarlangs koeriers en soldaten reisden met boodschappen en opdrachten van de Sapa Inca (‘de enige Inca’), hun koning. Hij was de politieke en godsdienstige leider en volgens de Inca’s een kind van de zonnegod die zij vereerden. Al het goud was van hem, want goud was het zweet van de zon. Conquistador Francesco Pizarro had over dit goud gehoord en wilde het gebied veroveren. In 1532 ontmoette hij Inca-

koning Atahualpa. Deze had ingestemd met een ontmoeting zonder wapens. Wel waren er vijfduizend Inca-soldaten aanwezig, tegen ongeveer honderdzeventig Spanjaarden. Tijdens de bijeenkomst vielen de Spanjaarden plotseling aan en ‘doodden de indianen als mieren’, zoals het bevel van Pizarro was geweest. Pizarro nam Atahualpa gevangen en vroeg als losgeld een kamer van zeven bij vijf meter vol goud en zilver. Toen Pizarro dat had gekregen, vermoordde hij Atahualpa. Omdat de Inca-soldaten geen commando’s meer kregen van hun leider veroverde Pizarro vervolgens met gemak het hele Inca-rijk.

Kolonisatie

Toen Spanjaarden grote delen van Zuid- en Midden-Amerika hadden veroverd, kregen succesvolle conquistadores en hoge militairen van de Spaanse koning daar elk een gebied in leen. Zij mochten de mensen die er leefden voor zich laten werken en hen belasting laten betalen. Een deel van de winst was voor de Spaanse overheid, de rest was voor henzelf. In ruil daarvoor moesten zij de inheemse bevolking beschermen en bekeren tot het christendom. Vooral in het Caribisch gebied legden Spanjaarden plantages aan: grote landbouwbedrijven waarop één gewas werd verbouwd, zoals tabak of suikerriet. De tropische producten van deze plantagekoloniën waren bedoeld voor de Europese markt. Behalve in de landbouw moesten de inheemsen in de mijnbouw werken, vooral toen in 1544 in Bolivia bij de stad Potosi in een berg zilver werd ontdekt. Het is de grootste zilvermijn in de geschiedenis en lange tijd zorgde het zilver uit Potosi voor meer dan de helft van de wereldproductie. Het mijnen van het zilver was eenvoudig voor de Spanjaarden, want de hele ‘Potosi-berg’ leek wel van zilver gemaakt en de kosten voor het zware werk waren laag: de mijnwerkers betaalden belasting in de vorm van arbeid. De regels die er waren om uitbuiting van de inheemse bevolking te voorkomen, werden nauwelijks gecontroleerd. Inheemsen werden daardoor vaak zeer slecht behandeld. Als ze probeerden te vluchten, werden ze gruwelijk gestraft. Daarnaast stierven ze massaal aan ziekten die de Europeanen onbewust hadden meegebracht, zoals de pokken, pest, griep of mazelen. Voor de inheemse bevolking waren deze ziekten nieuw, zodat de mensen er geen immuniteit (weerstand) tegen hadden.

De Spaanse priester Bernardino de Sahagún was zich bewust van het lot van de inheemse bevolking:

“Toen de Spanjaarden kwamen, is hen zoveel geweld aangedaan en zijn ze zozeer verwoest, dat er geen schaduw meer is overgebleven van wat hun cultuur vroeger was. Daarom worden zij nu gezien als barbaren en als mensen van zeer laag allooi, terwijl zij in feite vele andere landen voorbijstreefden, als we bepaalde vormen van tirannie, die hun wijze van regeren kenmerkte, buiten beschouwing laten.”

Naar: De Sahagún, Algemene geschiedenis van de zaken van Nieuw-Spanje (1540-1569).

Bron 17

Bron 16 De zilvermijn in de Potosi-berg. Tekening (ingekleurd) door Theodor de Bry (1590).

1.4 Een zeeweg rondom de wereld

De zilvervloot

Het Spaanse schip helemaal links is in nood. Het staat in brand nadat het met kanonnen is beschoten door het schip rechts ervan, en lijkt te zinken. Ook het grote schip rechts is Spaans. Het schiet twee van zijn kanonnen af, waarschijnlijk om een achtervolger van zich af te slaan. Deze Spaanse schepen zijn galjoenen. Een galjoen is een grote kraak met een lage voorkant die ver naar voren steekt. Hierdoor kunnen er ook kanonnen aan de voorkant van het schip ingebouwd worden. Bovendien maakte een extra zeil aan de lange boegspriet het schip beter wendbaar. Galjoenen waren daardoor snelle en grote vrachtschepen, die zich met hun tientallen kanonnen, grote bemanning en vele soldaten aan boord goed konden verdedigen tegen zeerovers.

Eenmaal per jaar, als de winden het gunstigst waren en vóór het stormseizoen, stak een konvooi (groep) Spaanse galjoenen vanuit Amerika de Atlantische Oceaan over. De schepen brachten koloniale producten, goud en vooral heel veel zilver naar Spanje. Om veiligheidsredenen was de vertrekdatum geheim, want de Spaanse zilverloot was een geliefde prooi voor andere landen. In oorlogstijd was het namelijk toegestaan om handelsschepen van de vijand aan te vallen en in beslag te nemen, zoals in bron 18 lijkt te gebeuren. Dan heetten de daders niet zeerovers, maar kapers. De komst van grote hoeveelheden goud en zilver naar Europa was een van de gevolgen van de ontdekkingsreizen in de zestiende eeuw. Over deze en andere gevolgen gaat deze paragraaf.

LEERDOELEN

• Je kunt uitleggen welke gevolgen de handelscontacten tussen Amerika en Europa hadden.

• Je kunt uitleggen waardoor er in Midden- en Zuid-Amerika een mengcultuur ontstond.

• Je kunt beschrijven hoe door de ontdekkingsreizen het wereldbeeld van de Europeanen veranderde.

Bron 18 Schilderij door Cornelius Verbeeck (1618-1620).

1.4 Een

In drie jaar de wereld rond

De ‘Tordesillas-lijn’ over de Atlantische Oceaan liep in theorie door aan de andere kant van de aardbol. Waar die lijn precies liep, was onbekend, maar het idee was dat Azië in het Portugese deel lag en Amerika in het Spaanse. Dat was niet wat de Portugese zeevaarder Magellaan dacht. Na een ruzie met zijn koning was hij naar Spanje vertrokken. Magellaan vroeg de Spaanse koning om een expeditie naar de Molukken te steunen. Al een paar jaar haalden de Portugezen daar kruidnagel en nootmuskaat vandaan en verkochten dat voor veel geld in Europa. Magellaan stelde voor om vanuit Amerika naar de Molukken te varen, want hij wist zeker dat deze eilanden aan de Spaanse kant van de Tordesillas-lijn lagen. De Spanjaarden hadden dus het recht om daar de Portugezen te verjagen en de winstgevende specerijenhandel over te nemen, vond hij. Hij wist de Spaanse koning van zijn plan te overtuigen, want Magellaan had op een van zijn reizen zelf de Molukken bezocht. Hij was op die reis verantwoordelijk geweest voor de navigatie, dus hij wist ook waar ze lagen. In 1519 vertrok Magellaan met vijf schepen en tweehonderdvijftig bemanningsleden uit Spanje. Na drie jaar kwam daarvan één schip met achttien overlevenden terug: de eerste mensen die rondom de aarde waren gevaren. Magellaan was daar niet meer bij, want hij was op de Filippijnen door inheemsen vermoord. Maar hij had met zijn expeditie aangetoond dat je vanuit Europa via Amerika Azië kunt bereiken. Vanaf toen voer er ook een Spaanse zilvervloot van Zuid-Amerika naar de Filippijnen. Het zilver werd daarvandaan naar China vervoerd, waar men er muntgeld van maakte.

Bron 19 Een wereldkaart in een atlas uit 1543. Hierop is met een lijn de wereldreis van Magellaan aangegeven. Een tweede lijn loopt tussen Peru en Europa: de route van het Spaanse zilver uit de Potosi-berg naar Europa. In Midden-Amerika werd de lading over land met muilezels van de west- naar de oostkust vervoerd, waar galjoenen klaarlagen voor de jaarlijkse overtocht over de Atlantische Oceaan.

Een weg langs het noorden?

In de loop van de zestiende eeuw waagden kapiteins van steeds meer Europese landen zich op de oceaan. Ook zij zagen kansen in gebieden die ze ontdekten. Zij vonden dat ze niets te maken hadden met het Verdrag van Tordesillas, en de Franse koning spotte zelfs dat zo’n verdrag niet in de Bijbel stond. Vanaf toen was het voor de landen ‘pakken wat je pakken kunt’ en bepaalde de sterkte van een vloot wie waar de macht had. Engeland stichtte rond

1600 bijvoorbeeld koloniën aan de oostkust van Noord-Amerika, en Frankrijk in wat nu Canada is.

Nederlanders reisden naar Indië, zoals je eerder las. Maar de zeeweg daarheen was lang en vol gevaren, ook door de Portugese aanwezigheid op zee. Zou er geen kortere weg zijn naar bijvoorbeeld China en Japan? Want als je om de zuidpunt van Afrika naar Indië kon varen, dan kon dat misschien ook via het noorden: boven Azië langs.

De Friese zeeman en cartograaf Willem

Barentsz probeerde het drie keer. De eerste twee keer moest hij omkeren omdat hij geen doorgang door de met ijs bedekte zee vond.

Bron 20 Gerrit de Veer voer mee met Barentsz en hield tijdens de reis een dagboek hij. Deze tekening stond in het boek dat hij bij thuiskomst uitgaf. Anonieme tekenaar (1598).

Tijdens zijn derde reis (1596-1597) kwam zijn schip zelfs in het ijs vast te zitten en moesten hij en zijn bemanning overwinteren op het eiland Nova Zembla. Barentsz vond met zijn reizen geen zeeroute via het noorden, maar ontdekte wel Spitsbergen. Die eilandengroep zou hierna veel gebruikt worden voor de Nederlandse walvisvaart.

Columbiaanse uitwisseling: planten en dieren

De contacten tussen Europa, Afrika, Amerika en Azië veranderden de wereld. Dieren, planten en landbouwgewassen kwam via de handel in andere continenten. Omdat Columbus als eerste Europeaan in Amerika aankwam, noemen historici dit de Columbiaanse uitwisseling. De Amerikaanse tabak, avocado, chocola, mais, tomaten en aardbeien bijvoorbeeld waren in Europa tot aan de zestiende eeuw onbekend. Dat geldt ook voor de aardappel, die vanaf de achttiende eeuw in veel Europese landen het belangrijkste voedsel werd. Ook in Afrika en Azië was de aardappel nieuw en zou er onderdeel van het dagelijkse voedsel worden. Andersom brachten de Europeanen onder meer rijst, tarwe, appels en uien naar Amerika. Soms verliep de uitwisseling over meerdere werelddelen. Bijvoorbeeld suikerriet. Suikerriet groeide op de Indonesische eilanden. Nu gingen Spanjaarden en Portugezen het verbouwen op plantages in Amerika. Hetzelfde geldt voor koffie. Nederlanders brachten het van Oost-Afrika naar Indonesië, waar het op plantages werd verbouwd. Een Franse zeeman smokkelde daarvandaan wat plantjes naar Midden-Amerika, zodat ook daar koffieplantages kwamen.

De inheemse Amerikaanse volken hadden nauwelijks veeteelt. De Europeanen introduceerden kippen, varkens, geiten, schapen, koeien en paarden in Amerika. Het paard had onder meer gevolgen voor de landbouw, want de inheemse volken kenden geen trekdieren. Voortaan kon het paard een ploeg trekken. De cavia en de kalkoen zijn voorbeelden van dieren die uit Amerika naar Europa zijn gebracht.

Columbiaanse uitwisseling: ziekten, mensen en religie

Zoals je eerder las, stierven inheemse Amerikanen massaal aan Europese ziekten. Andersom was de seksueel overdraagbare ziekte syfilis voor de Europeanen waarschijnlijk nieuw. Hier zouden vooral soldaten aan sterven.

Doordat er al snel te weinig gezonde mensen waren, ontstond er in de plantagekoloniën een gebrek aan arbeidskrachten. Als oplossing werden mensen uit Afrika gehaald, die handelaren daar als slaven konden kopen. Je leest hier meer over in hoofdstuk 3. Hierdoor ontstond er in de Midden- en Zuid-Amerikaanse samenleving een mengcultuur, ook doordat

mensen relaties aangingen en samen kinderen kregen. Toch zou iemands afkomst zijn positie in de samenleving blijven bepalen: mensen van Europese afkomst stonden hoog en mensen van inheemse en Afrikaanse afkomst laag in de hiërarchie.

Een mengcultuur ontstond ook doordat Spaanse en Portugese missionarissen het christendom verspreidden. Soms mengden religieuze tradities zich. Zo verwoestten de Spanjaarden een Azteekse tempel voor de moedergodin Tonantzin. Ze bouwden op die plaats een kerk gewijd aan Jezus’ moeder Maria. De pas bekeerde christelijke Azteken kwamen er bidden tot Maria, die ze Tonantzin bleven noemen.

Een ander voorbeeld is de Mexicaanse Día de Muertos (‘Dag van de Doden’) op 1 en 2 november.

Op die dagen herdenken katholieken hun heiligen en overledenen met een bezoek aan het kerkhof. Katholieke Mexicanen doen dat ook, maar feestelijk en met ‘griezelige’ versieringen in de vorm van skeletten en doodshoofden. Op het kerkhof offeren ze drank en eten aan de zielen van de doden, die op die dag even zouden terugkeren naar de aarde. Dit lijkt op de voorouderverering van de Azteken: een feestdag waarop zij schedels van hun voorouders tentoonstelden.

21 Dit schilderij heet de Potosi-Madonna (op een religieuze afbeelding wordt Maria madonna genoemd). Schilderij van een onbekende maker uit de zeventiende eeuw. Een nieuw wereldbeeld

In minder dan een halve eeuw was het wereldbeeld van de Europeanen ingrijpend veranderd. De wereld bleek veel groter en heel anders dan gedacht. Door de ontdekkingsreizen werd hier veel informatie over verzameld en weergegeven in kaarten. Daarop zagen mensen dat de aarde vooral uit zee bestaat en niet vooral uit land, zoals in de Bijbel staat. Een ontdekking was ook dat je over zee overal kunt komen. De zee was niet langer de grens rondom de toen bekende wereld, maar werd een weg, met drukbevaren handelsroutes. Ook de positie van Europa veranderde. Tot die tijd was het een uithoek van de wereld. Nu lag het centraal en was met zijn vele kusten en ijsvrije havens geschikt voor scheepvaart.

Door de wereldwijde handel raakten de economieën van landen met elkaar verbonden en beïnvloedden ze elkaar. Het Amerikaanse zilver bijvoorbeeld had gevolgen voor de Europese economie. Omdat er meer zilvergeld kwam, werd het minder waard. Veel mensen vervielen daardoor in armoede, terwijl de handel een kleine groep kooplieden, meestal burgers, juist heel rijk maakte.

Ook de kennismaking met andere volken maakte indruk, want buiten Europa bleken niet enkel ‘wilden’ te leven. Hoe kon het dat niet-christenen ook een beschaving hadden ontwikkeld, die Europese reizigers soms zelfs bewonderden? Wat wisten ze eigenlijk van de wereld?

Dit maakte dat veel mensen niet meer alleen uitgingen van het wereldbeeld uit de Bijbel. De mens zélf, die zelfstandig kon nadenken, werd steeds belangrijker. De wereld ging hierdoor al wat lijken op die in onze tijd. Daarom noemen we de periode vanaf de zestiende eeuw de Vroegmoderne Tijd

Bron

1.5 De Azteken

Bron 22 Azteekse schrijvers maakten codices (enkelvoud: codex): boeken over de cultuur en geschiedenis van hun volk. Ze deden dat ook na de verovering van hun rijk door de conquistadores. Tekening in de Florentijnse Codex (rond 1550).

Een machtige stadstaat

Deze conquistadores onder leiding van Hernán Cortés zijn op weg naar hun eerste ontmoeting met de koning van de Azteken. Een vrouw leidt de stoet. Haar naam is Malinche en zij haat de Azteken. Die hebben haar volk, de Maya, overwonnen. Daarom wijst ze Hernán Cortés, die achter haar loopt, de weg en helpt ze hem door zijn tolk te zijn.

De Aztekenkoning heette Motecuzoma en de Azteken beschouwden hem als een god. Hij woonde in Tenochtitlan, een van de stadstaten van het Aztekenrijk in wat nu Mexico is. Tenochtitlan had ongeveer 250.000 inwoners. Geen enkele Europese stad in die tijd was zo groot. Op de grote tempelpiramides midden in de stad offerden de Azteken jaarlijks duizenden krijgsgevangenen aan de zon- en oorlogsgod Huitzilopochtli. Ze moesten dan eerst de 114 treden van de tempel beklimmen. Eenmaal boven sneed een priester het hart van het levende slachtoffer eruit, waarna het dode lichaam weer van de trap af werd gegooid.

Cortés bereikte in 1519 met zo’n vijfhonderd man de stad. Motecuzoma ontving hem met geschenken. Toen er spanningen ontstonden tussen de Azteken en de Spanjaarden probeerde Motecuzoma de vrede te bewaren door nog meer goud en zilver te geven. Maar dit maakte de hebzucht van de Spanjaarden alleen maar groter. Cortés liet Motecuzoma gevangennemen en belegerde Tenochtitlan. Tijdens het gevecht kwam Motecuzoma om. Na de overwinning liet Cortés de stad verwoesten. Hetzelfde deed hij met andere Azteekse steden. Na enkele jaren bestond de Azteekse beschaving niet meer.

Waarom lieten de machtige Azteken de Spanjaarden toe in hun stad? Je leest het in deze paragraaf.

LEERDOELEN

• Je kunt beschrijven hoe de eerste ontmoeting tussen de Azteken en de conquistadores verliep.

• Je kunt uitleggen waardoor het Aztekenrijk overwonnen kon worden.

Tenochtitlan
Nederland

Toen de Azteken hoorden dat er een ‘vreemdeling uit het oosten’ naar hun stad kwam, vermoedden ze dat dit Quetzalcoatl was, een god die naar het oosten was vertrokken en had beloofd ooit over de zee terug te keren. Daarom stuurde Motecuzoma een groep hoge edelen vooruit met geschenken:

“Zij ontmoetten de Spaanse bevelhebber Cortés tussen de Witte en de Rokende Berg en de Popocatepetl. Zij gaven de Spanjaarden een gouden vaandel en een vaandel van quetzalveren en een gouden halsketting. En nadat zij het gegeven hebben, lachten de Spanjaarden herhaaldelijk en opgewonden, zij zijn uitermate verheugd, zij zijn vrolijk en grijpen herhaaldelijk als apen naar het goud, het is alsof daarmee hun innerlijk tot rust komt.”

Naar: Florentijnse Codex (rond 1550).

Bron 23

Motecuzoma ontvangt de Spanjaarden met veel eer, en geeft ze opnieuw kostbare geschenken.

“De Spanjaarden trokken onmiddellijk de quetzal-veren van de gouden schilden en vaandels. Ze verzamelden al het goud in een grote heuvel en staken alles in brand, ongeacht de waarde ervan. Vervolgens smolten ze het goud om tot staven.”

Naar: Florentijnse Codex (rond 1550).

Bron 25

Op een feest gaat het plotseling mis.

“De Spanjaarden renden allemaal naar voren, gewapend alsof ze voor de strijd waren. Ze sloten de ingangen en doorgangen. Ze plaatsten bewakers zodat niemand kon ontsnappen en renden toen het Heilige Plein op om de feestvierders af te slachten. Ze renden tussen de dansers door en drongen zich naar de plek waar de drums werden bespeeld. Ze vielen de drummer aan en hakten zijn armen af. Toen hakten ze zijn hoofd eraf en het rolde over de vloer. Ze vielen alle feestvierders aan, staken ze, spietsten ze, sloegen ze met hun zwaarden. Sommigen van hen vielen ze van achteren aan, en die vielen meteen op de grond met hun ingewanden eruit hangend. Anderen onthoofdden ze of spleten hun hoofd in stukken. Toen het nieuws van dit bloedbad buiten werd gehoord, klonk er een luide kreet: ‘Mexicanen, kom rennen! Breng je speren en schilden mee! De vreemdelingen hebben onze krijgers vermoord!’ Deze kreet werd beantwoord met een gebrul van verdriet en woede: het volk schreeuwde en jammerde. De kapiteins verzamelden zich onmiddellijk. Ze droegen allemaal hun speren en schilden. Toen begon de strijd.”

Naar: Verslag van een Azteekse edelman.

Bron 26

De Azteken worden ongerust als ze merken hoe grof de Spanjaarden tegen de edelen zijn en per se Motecuzoma willen ontmoeten. Daarop stuurt de koning tovenaars naar de Spanjaarden en laat hoofdwegen versperren, alles om ze tegen te houden – maar tevergeefs. Motecuzoma is wanhopig: ‘Wat nu, wat staat ons nog te doen? Wat moeten wij doen om de ware uitweg te vinden? Wij zijn ons aan het overgeven aan iets wat ons zal verwonden.’ Niemand weet wat te doen.

“En terwijl dit gebeurde, en het hier in Tenochtitlan bekend werd, ging niemand meer naar buiten. Geen moeder kwam meer op straat, niemand wilde meer aan het werk gaan. De straten waren leeg en schoon, keurig geveegd en onbetreden, niemand stak de weg nog over, niemand vertoonde zich meer, allen bleven binnenshuis, ieder was op zichzelf en algemeen voelde men zich bedrukt. De gewone burger zei: ‘Moge komen wat komt! Wat zal het nog zijn dat we kunnen uitrichten? Want wij zullen sterven, wij zullen ondergaan, want wij zitten op onze dood te wachten.’”

Naar: Florentijnse Codex (rond 1550).

Bron 24

Bron 27 Cortés valt Tenochtitlan aan. Tekening in de Florentijnse Codex (rond 1550).

www.thiememeulenhoff.nl/feniks

Geschiedenis voor vwo

Jan Pietersz Dou uit Leiden was landmeter van beroep. Rond 1600 bedacht hij het instrument dat je op de voorkant van dit boek ziet. Het heet een Hollandse cirkel, omdat het in het buitenland zo werd genoemd. Een landmeter plaatste voor zijn werk dit instrument horizontaal op een stok. In elk uitsteeksel rondom de koperen schijf zit een spleet. Daar kijkt hij door. Door deze vizieren heel precies te richten, kon hij denkbeeldige driehoeken in het landschap berekenen en zo land in kaart brengen. De Hollandse cirkel was een verbetering van de winckelkruis. Dat meetinstrument heeft maar vier vizieren en die zitten vast. Daardoor kon je er alleen rechte hoeken mee meten. Dou bedacht er een draaischijf bij met twee extra vizieren. Dat maakte dat je er álle hoeken mee kon meten. Op deze Hollandse cirkel zit in het midden een kompas. Instrumentenmaker Antonius Hoevenaer heeft dat er zelf in geplaatst, want voor het meten van hoeken is dat niet nodig. Zijn naam staat ook op de schijf. In 1654 is Hoevenaer in Leiden geregistreerd als instrumentenmaker, dus rond die tijd zal hij deze Hollandse cirkel hebben gemaakt.

Scan de QR-code voor meer informatie over landmeten in de zeventiende eeuw.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.