9789006691702_Op niveau LRN-line leerwerkboek 4 vwo

Page 1

NEDERLANDS

Bovenbouw Leerwerkboek

4 vwo

Naam:

Klas:

Op niveau

4 vwo

Leerwerkboek

Ruud Alers

Everlien Flier

Paul Merkx

Jeanette Muurmans

Bregje van Oel

Zarina Rimbaud-Kadirbaks

Eva Vervoort

Eindredactie:

Hanneke Molenaar-Wassinkmaat

Marieke Smeenk

Over ThiemeMeulenhoff

ThiemeMeulenhoff ontwikkelt slimme flexibele leeroplossingen met een persoonlijke aanpak. Voor elk niveau en elke manier van leren. Want niemand is hetzelfde.

We combineren onze kennis van content, leerontwerp en technologie, met onze energie voor vernieuwing. Om met en voor onderwijsprofessionals grenzen te verleggen. Zo zijn we samen de motor voor verandering in het primair, voortgezet en beroepsonderwijs.

Samen leren vernieuwen.

www.thiememeulenhoff.nl

ISBN 978 90 06 69170 2

Eerste druk, eerste oplage, 2023

© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2023

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën,

opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl).

Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl.

De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.

2 ROOD ORANJE GEEL BLAUW PAARS 1 vmbo-bk vmbo-gt/havo havo/vwo vwo 2 vmbo-bk vmbo-(k)gt havo(/vwo) vwo 3 vmbo-b vmbo-k vmbo-gt havo vwo 4 vmbo-b vmbo-k vmbo-gt havo vwo 5 vwo 6 Vormgeving Studio Michelangela Omslagfotografie Studio Kluif Opmaak Crius Group Bureauredactie Marieke Smeenk
3 Inhoud H1 INFORMATIE EN MEDIA Oriëntatie 8 Lezen Tekstsoorten en tekstvormen 10 Schrijven Informerende en uiteenzetttende teksten 36 Spreken, kijken een luisteren Publiek en presentatie 50 Terugblik op het thema 63 H2 AMBITIE EN TALENT Oriëntatie 64 Lezen Tekststructuur 66 Schrijven Recensie, column en blog 96 Spreken, kijken en luisteren Interviews 107 Terugblik op het thema 113 H3 INVLOED EN MACHT Oriëntatie 114 Lezen Argumenteren 116 Schrijven Betogende teksten 146 Spreken, kijken en luisteren Discussie en debat 159 Terugblik op het thema 169 TAALVERZORGING EN TAALBEWUSTZIJN Oriëntatie 170 Spelling en interpunctie 171 Formuleren 175 Taalbewustzijn 179 Terugblik 189 THEORIE EN RUBRICS Overzicht theorieonderdelen 190 Theorie 196 Rubrics 283 Verantwoording 297

Zo werk je met Op niveau

Op niveau tweede fase is een methode die je helpt taalvaardig te worden: je leert teksten te doorgronden, te analyseren, te vergelijken en erop te reflecteren. Je leert goed te schrijven, te spreken en te argumenteren. Je werkt ook verder aan je persoonlijke vaardigheden zoals kritisch en creatief denken, samenwerken en zelfstandig werken, mediawijs en sociaal en cultureel vaardig zijn. Je leert je mening vormen over wat je leest en ziet, en je leert deze goed overdacht onder woorden te brengen zodat je boodschap duidelijk en overtuigend overkomt.

Taalvaardigheden

Vakoverstijgende vaardigheden

Bijvoorbeeld begrijpen, analyseren, interpreteren, discussiëren, samenvatten

Lezen, luisteren, schrijven, spreken Wij zijn taal

Ontwikkeling identiteit

Bijvoorbeeld kritisch denken, sociaal-culturele vaardigheden, samenwerking, motivatie, bewustzijn van de kracht van taal

Taalkennis Spelling, formuleren, woordenschat, taalbewustzijn

Je kunt de opdrachten op verschillende manieren doorwerken: modulair of lineair. Bij de lineaire route werk je per hoofdstuk en varieer je in de vaardigheden. Bij de modulaire route werk je langere tijd aan modules van één vaardigheid.

Licentie

Alle opdrachten en theorie staan ook in de online leeromgeving. Daar kun je ook extra oefenmateriaal vinden, bijvoorbeeld van andere niveaus en leerjaren. Ook vind je hier ingesproken leesteksten, leestips en powerpoints met uitleg bij de theorie.

Ieder taalvaardigheidshoofdstuk is als volgt opgebouwd:

Oriëntatie op thema en leerdoelen

Module Lezen Theorie Extra online materiaal

Module Schrijven Theorie Rubric Extra online materiaal

Module Spreken, kijken, luisteren (SKL) Theorie Rubric Extra online materiaal

Terugblik op thema en leerdoelen

4

Een module bestaat uit:

Opbouw module Lezen Schrijven SKL

Introductie en leerdoelen: een overzicht van wat je gaat leren in deze module.

Instaptoets (online): een toets waarin je je kennis test van de theorie en leerdoelen die in deze module aan bod komen.

Woordenschat: een opdracht die je helpt om teksten beter te begrijpen en je schrijf- en spreekopdrachten te verrijken.

Taalverzorging: een opdracht om je schrijfvaardigheid te verbeteren.

Oefenen: een serie opdrachten die je stap voor stap meenemen naar het gewenste niveau.

Formatieve opdracht en reflectie: test of je op het gewenste niveau bent. Oefen online verder als dat nog niet zo is.

Eindopdracht: bij Lezen een examentekst waarop je de leerdoelen uit het hoofdstuk toepast en oefent met examenvragen.

Bij Schrijven en Spreken, kijken, luisteren is dit de opdracht waarmee je laat zien dat je de leerdoelen beheerst.

Pictogrammen

In de leerwerkboeken kom je de volgende pictogrammen tegen:

10 Een geel bolletje verwijst naar een theorieonderdeel achter in het boek.

Een blauw bolletje geeft het leerdoel aan.

Ga naar Op niveau online of zoek iets online op Werk aan je persoonlijke vaardigheid én aan Nederlands

Werk in tweetallen

Werk samen met meerdere medeleerlingen.

Bewaar het resultaat van deze opdracht in je Taalportfolio.

Examenvraag.

Powerpoint met uitleg van de theorie beschikbaar in Op niveau online

Bij deze opdracht oefen je met meer vaardigheden tegelijk.

Ik kan dit uitleggen/voordoen.

Ik kan dit goed.

Ik kan dit een beetje.

Ik kan dit nog niet.

5
x
x x
x x x
x x
x x
x x x
x x x
x x x

Leerstofoverzicht Op niveau 4 vwo

Hoofdstuk 1 Informatie en media

Lezen Schrijfdoelen, tekstsoorten en tekstvormen

- leesmanieren, woordraadstrategieën

- onderwerp, deelonderwerpen, hoofdgedachte

- titel, ondertitel, tussenkopjes

- kernzinnen

- citeren, in eigen woorden, volledige zinnen

- schrijfdoel, tekstsoort

- feitelijke en waarderende uitspraken

- standpunten, argumenten

- intenties, opvattingen, gevoelens schrijver

- publiek

Schrijven Uiteenzetting

- nieuwsbericht, verslag, uiteenzetting

- doel en publiek

- schrijfplan

- vormgeving en beeld

- bronvermelding

- feedback

Spreken, kijken en luisteren

Presentatie

- doel en publiek

- non-verbale communicatie

- spreekplan

- passende hulpmiddelen

- feedback

Hoofdstuk 2 Ambitie en talent

Tekststructuur

- verwijs- en verbindingswoorden

- verbanden, signaalwoorden

- inleiding, middenstuk, slot

- alinea’s

- tekststructuren

- teksten vergelijken (structuur)

Schrijven met persoonlijke invalshoek

- structuur

- stijlfiguren, beeldspraak

- recensie, column, blog, online reactie

Interview - structuur

- gespreks- en vraagtechnieken

6
Online Extra opdrachten

Hoofdstuk 3 Invloed en macht Taalverzorging en taalbewustzijn

Argumenteren

- standpunt, argumenten, drogreden

- aanvaardbaarheid argumentatie

- argumentatieschema’s

- bijzonder taalgebruik, beeldspraak, stijlfiguren

Spelling en interpunctie

- werkwoordsvormen

- uit het Engels geleende werkwoorden

- meervoud van zelfstandige naamwoorden

- verkleinwoorden

- bijvoeglijke naamwoorden

- hoofdletters en kleine letters

- spellingtekens (apostrof, trema, liggend streepje en weglatingsstreepje)

- interpunctie

Formuleren

Betogende teksten

- standpunt, argumenten, drogreden

- bijzonder taalgebruik, beeldspraak, stijlfiguren

- betogende tekst, ingezonden brief, betoog

- stijlfouten

- zinsbouw

- verwijsfouten

Taalbewustzijn

- geschiedenis van het Nederlands

- taalverandering

- etymologie

Discussie en debat

- standpunt, argumenten, drogreden

- kritisch luisteren

- bijzonder taalgebruik, beeldspraak, stijlfiguren

- betogende presentatie, discussie, debat

- homoniemen, synoniemen, antoniemen

- samenstellingen, afleidingen

- reflectie op taalgebruik

7

Invloed en macht 3

'Yes, we can,' zei de voormalig Amerikaanse president Barack Obama. Ben jij je ervan bewust dat deze verkiezingsslogan heel strategisch is gekozen door het team rondom Obama? In dit hoofdstuk staan invloed en macht centraal. Hoe kun je taal inzetten om je doelen te bereiken en om mensen te overtuigen? Hoe formuleer je zelf een duidelijk standpunt? Welke argumenten zijn krachtig tijdens een betoog, een discussie of een debat?

114

Oriëntatie 1

Je orienteert je op het thema van dit hoofdstuk. Bespreek de vragen met een medeleerling.

a Waar denk je aan bij de term 'invloed'?

b Wat zijn invloedrijke personen, volgens jou? Licht je antwoord toe en noem er minstens twee.

c Probeer jij weleens invloed op iemand uit te oefenen? Zo ja, hoe doe je dat?

Oriëntatie 2

Bekijk het videofragment Pittige discussie over de werkende moeder. Voorzitter Humberto Tan heeft actrice Tanja Jess en zakenvrouw Olcay Gulsen te gast. De gasten discussiëren over de vraag of je als vrouw een carrière én het moederschap goed kunt combineren.

a Wat is het standpunt van Tanja Jess en dat van Olcay Gulsen?

b Wat is volgens Tanja het probleem en de oplossing?

c Wat is volgens Olcay het probleem en de oplossing?

d Met wie ben je het eens en waarom? Licht je antwoord toe.

Bekijk de zeven overkoepelende leerdoelen van dit hoofdstuk. Deze leerdoelen pas je toe in leesteksten, betogende teksten en tijdens een discussie of een debat.

Overkoepelende leerdoelen taalvaardigheid

• Ik kan argumenten herkennen en beoordelen op aanvaardbaarheid en zelf argumenten formuleren.

• Ik kan argumentatie samenvatten en zelf een argumentatie opbouwen tot een betoog.

• Ik kan bijzonder taalgebruik beoordelen en zelf bijzonder taalgebruik gebruiken in geschreven en gesproken teksten.

Overkoepelende leerdoelen persoonlijke vaardigheid

• Ik heb vertrouwen in mijn eigen vermogen tot redeneren.

• Ik ben bereid om eigen zienswijzen te heroverwegen of te herzien.

• Ik kan mij openstellen voor gevoelens en opvattingen van anderen (individuen of groepen) in de wereld, en positieve en negatieve aspecten hiervan benoemen.

• Ik luister naar en reageer vanuit respect en begrip op anderen.

Je werkt deze overkoepelende leerdoelen verder uit in Lezen, Schrijven en Spreken, kijken en luisteren.

115
LEERDOELEN

Argumenteren

Met sporten wil je winnen, maar wist je dat je ook met woorden kunt winnen? Kijk maar naar influencers, politici en reclamemakers: met hun boodschap willen ze jou van hun standpunt overtuigen en vaak ook tot actie aanzetten. En wat denk je van apps die je steeds laten doorscrollen naar een nieuw bericht op het scherm? Om je te beïnvloeden gebruikt een schrijver of spreker argumenten. Het leuke van argumenteren is dat je het zelf ook elke dag doet. Je probeert bijvoorbeeld je ouders ervan te overtuigen dat je echt naar dat concert moet gaan, of je vriend of vriendin om met jou te gaan sporten of gamen.

In deze module leer je wat voor argumenten er zijn en welk effect ze kunnen hebben. Welke argumenten zijn sterk, zwak of zelfs misleidend? Hoe bouwt de schrijver zijn argumentatie op? En welke taalmiddelen gebruikt hij om je te verleiden? Hoe beter jij de argumentatie van een ander doorziet, hoe beter je zelf kunt argumenteren.

1, 2 Woordenschat opdracht 3

Taalverzorging opdracht 4, 5

Oefenen Opbouw van argumentatie analyseren

Argumentatie en schrijfdoel vergelijken

opdracht 6, 7

opdracht 8, 9, 10

Bijzonder taalgebruik herkennen opdracht 11, 12

Argumentatie beoordelen opdracht 13, 14

Oefenen met alle leerdoelen opdracht 15, 16, 17, 18, 19

Reflectie en Reflectie opdracht 20 eindopdracht Eindopdracht opdracht 21

116 Lezen MODULE INHOUD
Start Introductie opdracht
3

Introductie

In deze opdrachten bekijk je een videofragment en lees je een tekst over influencers. Ook maak je kennis met de leerdoelen die bij Lezen aan de orde komen.

1 Hoe denk jij over influencers?

Bekijk het videofragment Strengere regels voor kinderen die online reclame maken

a Wat vind je ervan dat kinderen op YouTube, TikTok en Instagram reclame maken? Onderbouw je mening met argumenten voor of tegen. Wissel je mening uit met die van een medeleerling.

b Lees de tekst Voor echtheid en transparantie volg je de genuinfluencer. De betekenis van de meeste lastige woorden kun je goed afleiden uit de context. Wat betekent de term 'portemanteauwoorden' (regel 1) volgens jou?

c 'Het jonge publiek is sociale media steeds meer als nieuwsbronnen gaan gebruiken en wil worden beïnvloed door kennis en wijsheid.' (regel 16-17) Is deze bewering ook op jou van toepassing? Licht je mening toe.

d Waarom willen grote merken als Chanel en Mac Cosmetics samenwerken met genuinfluencers (alinea 3), denk je?

e In alinea 4 schrijft de schrijver wat spottend over 'de allergrootste influencers' (regel 26). Citeer twee woordgroepen waarin duidelijk sprake is van ironie. Een woordgroep of zinsgedeelte bestaat uit twee of meer woorden. Je mag dus niet de hele zin noteren.

f Wat bedoelt de schrijver met 'de activistische Generatie Z' (regel 39)?

g Wat vind jij van de opvattingen van generatie Z, zoals ze in alinea 5 worden beschreven? Licht je antwoord toe.

Ieder volk krijgt de porte-manteauwoorden die het verdient. De online gemeenschap wordt daarom met enige regelmaat getrakteerd op een nieuwe samenvlechting van ‘influencer’ en iets of iemand met invloed. Zo hebben we onze eigen gravinfluencer Eloise van Oranje en staat YouTube vol met kleuters die pakketjes unboxen, oftewel kindfluencers. Er zijn de fitfluencers en de gymfluencers, voor ontevredenheid over je dijbenen moet je bij de thinfluencers zijn en laatst zag ik dat Dolly Parton ‘de ultieme vaccinfluencer’ werd genoemd. Vorige week werd de grote toekomstbelofte van het influencerschap aangekondigd in onder meer The Guardian en Vogue Business: de genuinfluencer, een combinatie van influencer en het Engelse woord voor oprecht (genuine).

De term genuinfluencer komt uit de koker van trendvoorspellingsbedrijf WGSN, dat er in januari al over schreef. Mede door de pandemie1 zou de aloude influencerstrategie – het showen van bezittingen en daarmee het aansporen tot kopen – niet langer houdbaar zijn. Het jonge publiek is sociale media steeds meer als nieuwsbronnen gaan gebruiken en wil worden beïnvloed door kennis en wijsheid. Niet door wat men heeft, maar door wat men kan bieden. Waar de kijker zich het afgelopen decennium gewillig overgaf aan de oogver-

117
Voor echtheid en transparantie volg je de genuinfluencer
1 5 10 2 15 3 Lezen

blindende weelde en gedokterde schoonheid van de Kardashians en consorten, wordt er nu naar echtheid en transparantie verlangd.

Volgens Vogue Business werken grote merken als Chanel en Mac Cosmetics daarom steeds vaker samen met kleine influencers die niet ook voor allerlei andere bedrijven de boer op gaan. Influencers met een paar honderdduizend volgers (een schijntje in die sector), die hun bekendheid niet te danken hebben aan de nieuwste designertassen, maar aan hun eerlijke posts over maatschappelijke ongelijkheid, geestelijke gezondheid of het klimaat.

Nu zie je al wel langer dat ook de allergrootste influencers hun stinkende best doen om echter over te komen, naast hun bestaan als wandelende reclamezuil. Want ook zij hebben, eerlijk waar, last van puistjes, angsten en een opgeblazen buik. Ze hebben meningen over racisme, bosbranden en ingewikkelde oorlogen, maar altijd binnen het betamelijke. Het is ook een vrij onmogelijke opgave, echt willen zijn en ondertussen als een herdershond je miljoenenpubliek bij elkaar zien te houden. Voor de doorgewinterde kijker voelt zo’n halfbakken ontboezeming al gauw als een toneelstukje.

Voor de echte genuinfluencer zal het verdienmodel dan weer even zoeken zijn. Eén samenwerking te veel en de eerste vier letters van dat mooie woord moeten worden ingeleverd. Maar misschien is geld voor deze groep wel écht minder belangrijk. Neem bijvoorbeeld Greta Thunberg, veel meer dan een genuinfluencer natuurlijk, maar wel de blauwdruk van de onbaatzuchtig idealistische jongere met wie socialemediagebruikers momenteel weglopen. Ze staat deze maand op de cover van de Scandinavische Vogue, een modeblad dat naast vervuilende adverteerders ook de activistische Generatie Z2 moet zien te behagen. Thunberg is daarom niet gehuld in hebberig makend designertextiel, maar zit in het bos in een gewaad van tweedehandstrenchcoats. Koop geen nieuwe spullen, wil ze er maar mee zeggen, een boodschap die voor de individuele influencer weinig lucratief zou zijn, maar voor de mensheid als geheel des te meer. Kwestie van prioriteiten.

1 pandemie: de wereldwijde epedimie als gevolg van het coronavirus

2 Generatie Z: de generatie die geboren is tussen 1996 en 2015

Uit: de Volkskrant

2 Met welke leerdoelen

ga je oefenen?

In deze opdracht staan de leerdoelen waarmee je in deze module gaat oefenen. Bij elk leerdoel wordt verwezen naar theorie.

a Maak in Op niveau online de instaptoets om te bepalen hoe goed je de leerdoelen nu al beheerst. Bekijk je resultaten en vul daarna het schema in.

1 Ik kan onderscheid maken tussen standpunt en argument.

74 Standpunt, argumenten en argumentatie

2 Ik kan onderscheid maken tussen feitelijke en waarderende argumenten en tussen drogreden en argument.

76 Feitelijke en waarderende argumenten 77 Soorten argumenten

80 Drogredenen

118
◯ ◯ ◯ ◯
◯ ◯ ◯ ◯ 20 3 25 4 30 5 35 40 Invloed en macht

3 Ik kan de argumentatie op aanvaardbaarheid beoordelen.

80 Drogredenen 81 Argumentaties beoordelen

4 Ik kan argumentatieschema's herkennen.

78 Argumentatiestructuren 79 Argumentatieschema's

5 Ik kan een tekst of tekstdeel met argumenten in een schema zetten en samenvatten.

70 Samenvatten en schematiseren

6 Ik kan taalgebruik beoordelen en beeldspraak of stijlfiguren als hyperbool en ironie herkennen.

106 Bijzonder taalgebruik en retoriek 107 Beeldspraak

108 Stijlfiguren 109 Bijzondere woordkeus

b Geef de leerdoelen een cijfer van 1 t/m 6, waarbij je 1 het belangrijkst vindt en 6 het minst belangrijk.

Woordenschat

In deze opdracht oefen je met woorden uit de teksten van Lezen en woorden rond het thema Invloed en macht

3 Hoe groot is jouw woordenschat?

a Vul het juiste woord in de zinnen in. Soms moet je de vorm van het woord veranderen.

Kies uit: associatie – chronisch – devies – morrend – paradoxaal – pikant – pro-sociaal – uniform

1 De columns van Ilja Pfeijffer zijn populair bij de lezers, want ze bevatten nogal wat uitspraken en zijn aantrekkelijk geschreven.

2 Door de aanhoudende hitte en droogte is er in grote delen van Zuid-Europa een tekort aan water ontstaan.

3 Als je een standpunt wilt verdedigen, kun je goed gebruikmaken van woorden die een positieve oproepen met jouw onderwerp.

4 Het kabinet legde zich neer bij het voorstel van de oppositie om de wegenbelasting te verlagen.

5 Scholen in Nederland zijn moeilijk zover te krijgen dat ze kledingvoorschriften instelllen voor leerlingen.

6 Helpen, samenwerken en geven zijn vormen van gedrag waar het onderwijs ook in moet investeren.

7 Continuïteit maar ook ruimte voor vernieuwing, dat is ons

8 In de omgang is de voetballer zachtaardig en beleefd, maar op het veld is hij snoeihard. Het lijkt een combinatie.

119
◯ ◯ ◯ ◯
◯ ◯ ◯ ◯
◯ ◯ ◯ ◯
◯ ◯ ◯ ◯
64 3 Lezen

b Met argumenten probeert een schrijver zijn standpunt te onderbouwen en jou als lezer te beïnvloeden. Lees de vetgedrukte woorden die te maken hebben met argumenteren en combineer ze met de juiste betekenisomschrijving.

alert reageren op een uitspraak

aan je eergevoel appeleren

zich conformeren aan het standpunt van de meerderheid

een empirisch argument

generaliserende uitspraken doen

manipuleren door valse informatie te geven

bezwaar maken tegen een ongefundeerde uitspraak

zich profileren door duidelijk je mening te geven

retorisch taalgebruik bezigen

het standpunt van je tegenstander ridiculiseren

de grote rivaliteit tussen twee partijen

een suggestieve vraag

• • aanpassen

• • attent, waakzaam

• • beïnvloeden met oneerlijke middelen

• • belachelijk maken

• • de aandacht op jezelf vestigen

• • een beroep doen op

• • geldig, krachtig

• • ongegrond, nergens op gebaseerd

• op grond van eigen ervaring of onderzoek

• • waarin je al een aanwijzing voor een antwoord geeft

een valide argument

Taalverzorging

• waarin je een algemene conclusie trekt uit één voorbeeld

• • waarin je taaltrucjes / middelen om te overtuigen gebruikt

• • wedijver, jaloezie

In deze opdrachten oefen je met het herkennen van drogredenen en het formuleren van een argumentatie.

81 80

4 Hoe herken je drogredenen?

120
Foute argumenten (drogredenen) worden soms onbewust gebruikt, maar ze worden ook vaak met opzet gebruikt om je te beïnvloeden. Door kritisch te lezen en te letten op ongenuanceerd en suggestief taalgebruik kun je drogredenen herkennen. Combineer de voorbeeldzinnen met de juiste drogreden. Invloed en macht

Alcohol drinken is helemaal niet slecht voor je gezondheid. Mijn opa dronk elke dag een paar glaasjes whiskey en is 96 geworden.

Vrijheid van meningsuiting is voor mij erg belangrijk, omdat ik vind dat iedereen moet kunnen zeggen wat hij of zij denkt.

Als je leerlingen zelf laat kiezen welke opdrachten ze maken, luisteren ze straks helemaal niet meer naar de docent en doen ze alleen waar ze zelf zin in hebben.

Iedereen weet toch dat die minister een slapjanus is! Hij heeft nog niets voor elkaar gekregen.

Jij vindt dat ik gezonder moet eten, maar je bent zelf ook niet bepaald slank.

'Oekraïne kan kiezen voor de verstikkende invloed van Rusland of die van het Westen,' meende de columnist.

De kippen van die boer zijn allemaal ziek of lusteloos. Dat moet wel komen door de slechte kwaliteit van het voer.

• • cirkelredenering

• • onjuiste oorzaakgevolgrelatie

• • ontduiken van de bewijslast

• • overdrijven van voor- of nadelen

• • overhaaste generalisatie

• • persoonlijke aanval

• • vals dilemma

5 Hoe formuleer je een argumentatie?

Bij een tekst wordt vaak gevraagd om een uitspraak toe te lichten. Hoe formuleer je dan de argumenten om die uitspraak te onderbouwen of juist te weerleggen? Bij zulke open vragen antwoord je in een of meer volledige zinnen. Gebruik verbindingswoorden om samenhang in je antwoord aan te brengen. Voor een duidelijk en goed geformuleerd antwoord krijg je meer punten op je toets en je examen. Schrijf een korte argumentatie bij de uitspraak 'Online lessen kunnen een goede invloed hebben op je schoolresultaten.' Formuleer je argumentatie in vijf tot tien volledige zinnen. Maak daarbij gebruik van opsommende en redengevende signaalwoorden als ook, bovendien en want, omdat, daarom, namelijk

Bedenk zelf twee of drie argumenten of gebruik een of meer van de volgende argumenten:

• de les opnemen en later terugkijken;

• met een of meer medeleerlingen je notities delen;

• afspreken met je docent dat je vragen mag stellen of sturen.

EXTRA OPDRACHTEN

Wil je verder oefenen met woordenschat en spelling? Maak dan de extra opdrachten in Op niveau online. In het hoofdstuk Taalverzorging en taalbewustzijn vind je ook veel opdrachten over spelling.

121
TIP
78 74 3 Lezen

Opbouw van argumentatie analyseren

In deze opdrachten onderzoek je aan de hand van een tekst over geschenken hoe de schrijver een goede argumentatie opbouwt.

6 Wat is de invloed van geschenken?

Lees de tekst De zachte wurggreep van een cadeautje

a Wat zijn de belangrijkste functies van alinea 1?

□ aanleiding tot schrijven noemen

□ belangstelling wekken

□ hoofdonderwerp introduceren

□ opbouw van de tekst aankondigen

b Leid de betekenis van de woorden af uit de context.

1 gerieven (regel 47)

2 dominantie (regel 80-81)

3 scepsis (regel 113)

c 'Interessant dus dat een brouwer dit door scholieren laat onderzoeken.' (regel 19-20) Leg uit waarom de schrijver de geciteerde uitspraak doet. Formuleer je antwoord in een of meer volledige zinnen. Gebruik maximaal 35 woorden.

d 'Maar intussen is het nog steeds zo dat opdrachtonderzoek te vaak gunstig uitpakt voor de opdrachtgever.' (regel 31-33) Met welk type argument onderbouwt de schrijver de geciteerde uitspraak in alinea 3?

◯ emoties

◯ ervaringen

◯ veronderstellingen

◯ voorbeelden

e 'Wetenschappers vinden het moeilijk om dat van zichzelf te geloven.' (regel 50-51)

1 Wat bedoelt de schijver met 'dat' in de geciteerde zin?

2 Met welke twee soorten argumenten onderbouwt de schrijver de geciteerde uitspraak in alinea 4? Een argument op basis van:

□ ervaring

□ gezag of autoriteit

□ onderzoek

□ vergelijking

□ voorbeeld

f Welk argumentatieschema herken je in alinea 5? Argumentatie op basis van:

◯ algemene uitspraak en voorbeelden

◯ gezag of autoriteit

◯ kenmerk of eigenschap

◯ oorzaak en gevolg

◯ voor- en nadelen

g Vergelijk alinea 6 met alinea 7. De schrijver geeft alinea 6 in zijn tekst een heel andere functie dan alinea 7. Leg het verschil tussen beide alinea's uit.

122
107 74 77 79 81 Invloed en macht

h Wat is de belangrijkste functie van alinea 8?

◯ aanbeveling

◯ afweging

◯ conclusie

◯ samenvatting

i Leg de betekenis van de titel uit aan de hand van de strekking van de tekst. Let op de beeldspraak in de titel. Formuleer in een of meer volledige zinnen.

De zachte wurggreep van een cadeautje

‘Is het verantwoord om alcoholvrij bier aan te bieden aan jongeren?’ Vier scholieren wilden daar een onderzoek naar doen en vroegen mij om advies. Meestal zeg ik nee op die dingen, maar hier was de opdrachtgever een brouwerij. Dat maakte het pikant. Alcoholvrij bier bevat minder suiker dan cola, maar waar het om draait is natuurlijk of alcoholvrij bier de overstap naar gewoon bier vergemakkelijkt. Dat staat niet vast, al zijn er aanwijzingen in die richting. Jongeren zelf denken wel dat alcoholvrij bier een opstapje vormt naar gewoon bier en staatssecretaris Blokhuis denkt dat kennelijk ook. Hij heeft in het Nationaal Preventie Akkoord laten vastleggen dat alcoholvrij bier niet bestemd is voor jongeren onder de achttien jaar. Reclame ervoor mag sinds kort ook niet meer op die leeftijdsgroep worden gericht. Interessant dus dat een brouwer dit door scholieren laat onderzoeken. Ik stelde de jongelui een andere onderzoeksvraag voor: wat voor effect op de uitkomst heeft het, als onderzoek gebeurt in opdracht van een bedrijf? Een tijd lang hoorde ik niets. Toen kreeg ik een mail van de opdrachtgever, tevens eigenaar van de brouwerij. Hij legde uit dat de leerlingen op zoek waren naar een onderwerp, ze kwamen toevallig bij hem terecht en hij had een vraag over alcoholvrij bier waar hij ze bij kon begeleiden. Het klonk allemaal vrij onschuldig. Maar intussen is het nog steeds zo dat opdrachtonderzoek te vaak gunstig uitpakt voor de opdrachtgever.

Farmaceutische industrie

Wetenschappers die onderzoek doen in opdracht van bedrijven krijgen daar van het bedrijf subsidie voor. Dat schept op zich al verplichtingen. Het leidt ook tot etentjes, con-

gresreizen en kerstpakketten betaald door het bedrijf. Onderzoekers werpen de suggestie dat ze daardoor worden beïnvloed met kracht van zich af. Ze zijn er oprecht van overtuigd dat hun wetenschappelijk oordeel en handelen niet worden beïnvloed door een etentje. Inderdaad komt het niet veel voor dat onderzoekers bewust hun onderzoek en hun uitkomsten vervalsen om een sponsor te gerieven. Wel geeft het krijgen van een geschenk de ontvanger onbewust het gevoel dat hij iets terug moet doen. Wetenschappers vinden het moeilijk om dat van zichzelf te geloven. Bij artsen in de VS dacht 84 procent dat ze na een bezoek van een vertegenwoordiger van een farmaceutische industrie, met bijbehorende cadeautjes, niet meer geneesmiddelen van dat bedrijf zouden gaan voorschrijven. 61 procent dacht echter dat hun collega’s dat wél zouden doen. Dat deden artsen inderdaad vaak, ook als ze dat van zichzelf niet geloofden. Positieve illusies over de eigen kwaliteiten zijn wijdverbreid; de meeste mensen denken dat ze beter autorijden dan de gemiddelde automobilist.

Eten van iemand krijgen is een krachtige stimulans om iets terug te doen. Samen met de gegroeide persoonlijke contacten en het belang van de onderzoekssubsidie maakt dat de wetenschapper terughoudend om iets nadeligs over het product van zijn opdrachtgever naar buiten te brengen. Bij het ontwerpen van de studie, de analyse en interpretatie van de data en het communiceren naar de media gaat hij onwillekeurig uitkomsten die vervelend zijn voor de opdrachtgever vermijden of verzachten. Daardoor komen die studies meestal gunstig uit voor de sponsor die ze heeft betaald. Sociaal-psychologen en antropologen hebben de effecten van geschenken uitgebreid bestu-

123
1 5 10 15 2 20 25 30 35 3 40 45 4 50 55 60 5 65 70 75 6 3 Lezen

deerd, van Papoea’s in Nieuw-Guinea tot miljardairs in de VS. Daaruit blijkt telkens weer dat het geven van geschenken de gever dominantie geeft over de ontvanger. Zelfs het krijgen van een pen, een pakje sigaretten of een kop koffie creëert een gevoel van verplichting; de ontvanger hoort iets terug te doen. De regel dat ambtenaren alleen geschenken onder de vijftig euro mogen aannemen helpt dus minder dan men denkt. Vandaar misschien dat farmaceutische bedrijven hun eigen medewerkers al heel lang verbieden om zelfs het kleinste cadeautje aan te nemen.

Captain of industry

Ik ken dat gevoel van verplichting uit eigen ervaring en u misschien ook. Een aantal jaren geleden vroeg een captain of industry mij om hem bij te praten over voeding. Doe ik graag, zei ik, zolang ik mijn eigen koffie mag betalen.

Tuurlijk, geen probleem! Na een geanimeerd gesprek verdween hij naar achteren en betaalde voor ons beiden de rekening. Toen ik erop

stond mijn koffie zelf te betalen protesteerde hij. Bedrag van niks! Uiteindelijk accepteerde hij morrend mijn 5,20 euro.

Bij dokters is het aannemen van cadeaus van de industrie nu wat teruggedrongen. Scholen daarentegen moedigen leerlingen juist aan om onderzoekjes te doen in opdracht van een bedrijf. Dat is de geest des tijds. Ooit waren onze helden militairen zoals Jan van Speijk (‘dan liever de lucht in!’), kunstenaars zoals Rembrandt of staatslieden zoals Drees. De held van onze tijd is de jonge start-upondernemer; leerlingen worden aangemoedigd zich te koesteren in zijn uitstraling. Iets meer scepsis tegenover bedrijven zou voor kinderen gezonder zijn. En geen bier, niet met en niet zonder alcohol.

Martijn Katan is biochemicus en emeritus hoogleraar Voedingsleer aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Voor bronnen, cijfers en belangen zie mkatan.nl.

Uit: NRC

7 Wat is jouw mening over de invloed van geschenken?

Volg de stappen.

1 Vorm een groepje met twee of drie medeleerlingen.

2 Bedenk voor jezelf waarom de tekst De zachte wurggreep van een cadeautje belangrijk is om te lezen (of waarom niet). Noteer twee punten uit de tekst.

3 Bespreek met elkaar de punten die jullie hebben genoteerd. Licht elk punt toe. Stel elkaar vragen als iets niet duidelijk is.

Het doel van het gesprek is uitwisselen van elkaars meningen. Laat elkaar dus rustig uitpraten en vraag daarna om een toelichting of extra uitleg.

124
TIP
80 85 90 7 95 100 8 105 110 115 Invloed en macht

Argumentatie en schrijfdoel vergelijken

In deze opdrachten analyseer je twee teksten over stemrecht voor jongeren. Je vergelijkt de teksten ook met elkaar.

8 Is stemrecht voor jongeren zinvol?

Lees de tekst Laat jongeren ook stemmen, dommer dan de volwassenen zullen ze het heus niet doen

a Hoe probeert de schrijver jou met de titel nieuwsgierig te maken naar zijn tekst? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.

b 'Ik voel dat daar iets paradoxaals in zit ...' (regel 7-8) Wat bedoelt de schrijver met deze opmerking?

Zoek zo nodig de betekenis van 'paradoxaal' op in een (online) woordenboek.

c De schrijver spot in alinea 2 met de opvatting van volwassenen over jongeren.

1 Wat is de opvatting van volwassenen?

2 Waarom klopt die opvatting niet volgens de schrijver?

d Van welk stijlmiddel maakt de schrijver gebruik in alinea 3?

◯ antithese

◯ hyperbool

◯ retorische vraag

◯ understatement

e 'Dat zou inderdaad heel stom zijn.' (regel 18-19) Wat bedoelt de schrijver met de geciteerde uitspraak? Geef antwoord in één volledige zin.

f Welk argumentatieschema herken je in alinea 4? Argumentatie op basis van:

◯ algemene uitspraak en voorbeelden

◯ kenmerk of eigenschap

◯ oorzaak en gevolg

◯ vergelijking

◯ voor- en nadelen

g 'En zo nemen domme mensen ... is toch oneerlijk?' (regel 32-33) Het citaat bevat een conclusie op basis van voorbeelden die eerder in alinea 4 en 5 zijn gegeven. Hoe luidt die conclusie? Formuleer je antwoord in één volledige zin.

h Alinea 7 sluit af met een aanbeveling die wordt ondersteund met het argument: 'Het zou zomaar kunnen ... te gaan denken.' (regel 39-40) Welke type argument herken je in de geciteerde zin? Een argument op basis van:

◯ autoriteit

◯ controleerbaar feit

◯ emotie

◯ ervaring

◯ nuttig of gewenst gevolg

◯ voorbeeld

125
108 74 77 81 3 Lezen

Laat jongeren ook stemmen, dommer dan de volwassenen zullen ze het heus niet doen

Ken je die mensen die zeggen dat je ‘in het nu’ moet leven? Niet in het verleden blijven hangen en je zeker geen zorgen maken over later, maar echt nu hier zijn, is het devies – het heden voelen, ruiken en beleven, want dat is het enige wat echt bestaat. Het klinkt best simpel, maar toch kost het honderden euro’s aan zenmeditatie om deze gelukzalige staat te bereiken. Ik voel dat daar iets paradoxaals in zit, maar ik laat het bij dat gevoel. Ook dat is verlichting.

Puberbrein

Alleen jongeren kunnen het allemaal zonder cursussen, in het hier en nu leven. Sterker nog, er wordt wel beweerd dat ze niet anders kunnen. Ze denken niet goed na over de gevolgen van hun daden, willen direct bevrediging van hun verlangens en de toekomst boeit hen niet zo. Het gekke is dat daar door volwassenen dan weer helemaal niet lovend over wordt gesproken. Want die pubers zijn niet verlicht, die hebben gewoon onderontwikkelde hersenen (hier voel ik dan weer iets ironisch bij, maar ook dat laat ik verder). Zij hebben een puberbrein. Mijn ervaring is dat jongeren het niet leuk vinden als je telkens over dat minderwaardige breintje begint, als ze iets belangrijks vergeten of iets doms doen. Alsof ze niet meetellen en we ze pas serieus moeten gaan nemen als hun hersenen volgroeid zijn. Dat zou inderdaad heel stom zijn.

Domme mensen met volgroeide hersenen

Want kijk eens naar al die types die kennelijk wel volgroeide hersenen hebben. Zijn die dan wel in staat na te denken over de gevolgen van hun acties en rekening te houden met de toekomst? Het lijkt er niet op. Het zijn de ouderen die het klimaat naar de knoppen helpen, oorlog voeren en niets doen aan ongelijkheid tussen arm en rijk, man en vrouw en wit en zwart; die buitenlandse investeerders oproepen zich op de Nederlandse huizenmarkt te begeven en studiebeurzen lukraak afschaffen en weer (enigszins) instellen; die alle principes overboord gooien als er geld verdiend kan worden.

Als je een beetje oog had voor de toekomst zou je toch nooit zo afhankelijk worden van Russisch gas1? Of wereldkampioenschappen organiseren in landen waar ze arbeiders als slaaf behandelen en zelfs dood laten gaan? Er is weleens onderzocht dat Brexit niet was doorgegaan als jongeren aan het referendum hadden mogen meedoen. Maar ja, dat mochten ze dus niet. En zo nemen domme mensen met volgroeide hersenen beslissingen over die toekomst die zijzelf nauwelijks meer hoeven mee te maken, maar de jongeren wel. Dat is toch oneerlijk?

Stemrecht

Of het door zencursussen komt weet ik niet, maar het is duidelijk dat onze machthebbers te veel in het nu leven en de toekomst vergeten. Jongeren kunnen alleen maar toekijken (en meelopen in klimaatmarsen), terwijl volwassenen hun aarde verwoesten. Dat is frustrerend. Geef ze (zeg, vanaf zestien jaar) stemrecht en laat ze meebeslissen. Dommer dan de volwassenen zullen ze het heus niet doen. Het zou zomaar kunnen dat stemrecht voor mensen met een puberbrein politici aanspoort ook echt aan hun belangen te gaan denken. Want misschien

126
1 5 10 2 15 3 20 4 25 5 30 35 6 7 40 Invloed en macht

bekommeren de hoge heren en dames in Den Haag zich niet altijd om burgers, maar voor kiezers zijn ze nog steeds bang. Geef de jeugd de toekomst.

Teun van de Keuken

1 Toen Rusland Oekraïne binnenviel, bleek dat westerse landen erg afhankelijk waren van Russisch gas. Daardoor werd het lastig te stoppen met het invoeren van Russisch gas om dit land financieel te straffen.

Uit: de Volkskrant

9 Hoe denken jongeren over stemrecht?

Lees de tekst Ze zijn zestien jaar en mochten al stemmen: 'Wij zijn nog fris en jong, wij zijn de toekomst'

a Kun jij uit de titel afleiden met wat voor tekst je te maken hebt? Licht je antwoord toe.

b 'Vooral D66 en GroenLinks pleiten voor stemrecht vanaf zestien jaar.' (regel 18-20) Met welk type argument onderbouwen D66 en GroenLinks hun standpunt? Een argument op basis van:

◯ ervaring

◯ gezag of autoriteit

◯ nut of gewenst gevolg

◯ vergelijking

◯ veronderstelling

c 'Maar ruimte voor een experiment is er wel met als achterliggende gedachte dat het de politieke betrokkenheid van jongeren vergroot.' (regel 26-28) Welk type argument bevat de geciteerde zin?

Licht je keuze toe.

d 'Ik merk dat ... vol viezigheid en sigarettenpeuken.' (regel 40-44) Welk type argument bevat het citaat? Een argument op basis van:

◯ autoriteit

◯ emotie

◯ ervaring

◯ ongewenst gevolg

e 'Dat wij puur zijn ... geen vooropgezette mening.' (regel 57-60) Het geciteerde argument bevat een verzwegen argument, een argument dat niet is uitgesproken. Van welk verzwegen argument is sprake? Geef antwoord in één volledige zin.

f Welke functie hebben de alinea's 17 en 18, in aansluiting op alinea 2 en 3?

◯ afweging

◯ conclusie

◯ samenvatting

◯ uitwerking

◯ verklaring

g De tekst bevat de mening van vier jongeren die gebruik hebben gemaakt van hun stemrecht.

Van welke jongere spreekt de mening je het meest aan? Licht je keuze toe. Wissel jouw mening en argumenten uit met die van een medeleerling.

Bij opdracht 11 van Schrijven leer je hoe je een betogende ingezonden brief schrijft over stemrecht voor jongeren. Bij opdracht 7 van Spreken, kijken en luisteren leer je hoe je een discussie voert over dit onderwerp.

127
81 74 76 77 3 Lezen

Ze zijn zestien jaar en mochten al stemmen:

Stemmen doe je vanaf je achttiende. Niet dus. Voor de Rotterdamse wijkraden mocht je woensdag ook als zestienjarige al het stemhokje in. De jongeren die dat gedaan hebben, deden het vooral om de jeugd een stem te geven. En dat is nodig ook, vinden Doortje, Isis, Adriaan en Lafayette. ‘Wij hebben een andere blik op de wereld.’

krant vond vier piepjonge kiezers van zestien jaar die gebruik hebben gemaakt van hun stemrecht, omdat ze liever vandaag dan morgen invloed willen hebben op de wereld om hen heen, hun wijk dus.

Lafayette de Laive

Wat vind jij ervan dat je al mag stemmen?

‘Super. Zo leer je al vroeg dat het belangrijk is om ook de volgende keren naar het stembureau te gaan. Hoe leuk is dat. Het maakt je zelfstandiger.’

Wat is daar voor jou belangrijk aan? ‘Ik merk dat ik soms denk: waarom veranderen ze dat niet in de wijk? Ik zie speelveldjes vol viezigheid en sigarettenpeuken. Kinderen van deze generatie hoeven niet de deur uit om vrienden te maken, dat kan ook via games. Maak het dus aantrekkelijker om naar buiten te gaan.’

Adriaan, Lafayette, Isis en Doortje hebben als zestienjarigen gestemd voor de wijkraden in Rotterdam. Liever vandaag dan morgen willen ze invloed hebben op de wereld om hen heen.

De Kieswet heeft bepaald dat je achttien jaar of ouder moet zijn om voor de gemeenteraad te mogen stemmen. Verkiezingen voor de wijkraad in Rotterdam – of zoals in Amsterdam de stadsdeelraad – vallen níét onder de Kieswet. Dat geeft beide grote steden de ruimte om zelf een leeftijdsgrens te bepalen.

In de Tweede Kamer woedt al langer een discussie of de leeftijdsgrens ook voor andere verkiezingen omlaag zou moeten. Vooral D66 en GroenLinks pleiten voor stemrecht vanaf zestien jaar. Zij wijzen naar buurlanden als Duitsland en België, waar bij sommige verkiezingen al vanaf zestien jaar mag worden gestemd. In Malta geldt dat zelfs voor alle verkiezingen die gehouden worden. Een meerderheid is er tot dusver echter niet voor.

Maar ruimte voor een experiment is er wel met als achterliggende gedachte dat het de politieke betrokkenheid van jongeren vergroot. Deze

Hoe heb je je keuze gemaakt? ‘Ik was op het basketbalveldje, toen er ineens foto’s van een jongen werden gemaakt. Ik herkende hem als een kandidaat, Thomas de Gooijer. We raakten in gesprek en dat was leuk.’

Doortje Cooiman

Wat vind jij ervan dat je al mag stemmen? ‘Leuk! Wij zijn nog fris en jong. Wij zijn de toekomst. Dus is het goed dat je nu al mag meedenken en keuzes leert maken.’

Wat is daar voor jou belangrijk aan? ‘Dat wij puur zijn. Onze keuze is nog niet bepaald door wat de buitenwereld vindt. We hebben nog geen vooropgezette mening. Daarom is het ook goed dat er jonge kandidaten zijn om op te stemmen.’

Hoe heb je je keuze gemaakt? ‘Da’s een beetje dubbel. Ik ben zelf ook verkiesbaar in mijn wijk, omdat jongeren een frisse, open blik hebben. Ik wil echt luisteren naar de bewoners. Niet zoals in de “hogere politiek” die de mensen wel hoort, maar niet luistert. Ik wil vooral jongeren en vrouwen vertegenwoordigen.’

128
‘Wij zijn nog fris en jong, wij zijn de toekomst’
1 5 2 10 15 3 20 25 4 30 5 35 6 40 45 7 50 8 55 9 60 10 65 Invloed en macht

Isis Deibel

Wat vind jij ervan dat je al mag stemmen?

‘Verrassend dat het kon! Wat fijn dat ik mijn stem al kan laten horen en niet hoef te wachten tot ik achttien jaar ben. Het gaat tenslotte wel om mijn toekomst en over mijn lot.’

Wat is daar voor jou belangrijk aan? ‘Wij zijn meer met de wijk bezig dan onze ouders. Wij groeien echt in die wijk op, we gaan niet ergens anders heen om te werken of zo. Dus moeten jongeren er ook een stem in krijgen hoe hun buurt eruitziet.’

Heb je een keuze kunnen maken? ‘Ik heb best lang getwijfeld. Er was voor onze wijk jammer genoeg niet heel veel keus. Ik vond het in elk geval belangrijk om op een vrouw te stemmen.’

Adriaan Kröner

Wat vind jij ervan dat je mag stemmen? ‘Goed dat dit kan. Ouderen zijn anders opgegroeid. Als jongere ben je het vaak niet met je ouders eens, maar als zestienjarige krijg je ook best veel mee. Wij hebben een andere blik op de wereld.’

Wat is daar voor jou belangrijk aan? ‘Dat je je nú moet verdiepen in wat beter kan en wat de standpunten van anderen zijn. Het is goed om op jonge leeftijd betrokken te worden, te zien hoe de wereld daarmee omgaat en om je eigen mening op te bouwen.’

Hoe heb je je keuze gemaakt? ‘Ik heb me ingelezen in de kandidaten. Ik heb voor een jongere gekozen, Casper Geselschap, die ideeën heeft

over plantsoentjes en sportveldjes. Daar hebben ouderen minder mee.’

Hoe zit het precies?

Dat D66 en GroenLinks uitgesproken voorstander zijn van verlaging van de stemgerechtigde leeftijd, is niet verwonderlijk. Zij trekken doorgaans relatief veel jonge kiezers. In de Kamer is er tot dusver echter geen meerderheid om de stemgerechtigde leeftijd verder te verlagen. CDA-minister Hanke Bruins Slot van Binnenlandse Zaken zei onlangs in een debat dat zij – net als haar voorganger Kajsa Ollongren (D66) – wil vasthouden aan een ‘uniforme’ leeftijd van achttien jaar. Zij wijst daarbij ook naar opinieonderzoek van I&O Research in opdracht van Binnenlands Bestuur, waaruit blijkt dat driekwart van de Nederlanders tegen een lagere stemgerechtigde leeftijd is. Zelfs onder de groep zestien- en zeventienjarigen zelf bleek 51 procent het daarmee eens. Tegelijkertijd riep de Raad voor het Openbaar Bestuur het kabinet eerder op te experimenteren met de kiesgerechtigde leeftijd. Onder de noemer ‘jong geleerd is oud gedaan’ zouden jongeren eerder politiek betrokken kunnen worden als ze al voor hun achttiende zouden mogen stemmen, is het idee.

Cock Rijneveen

Uit: AD

10 Hoe vergelijk je teksten over stemrecht voor jongeren?

a Wat is het belangrijkste schrijfdoel van de twee teksten Laat jongeren ook stemmen, dommer dan de volwassenen zullen ze het heus niet doen en Ze zijn zestien jaar en mochten al stemmen: 'Wij zijn nog fris en jong, wij zijn de toekomst'? Licht je keuze toe.

b Noem één verschil tussen beide teksten in taalgebruik. Let vooral op woordkeus en stijl.

c Welke tekst spreekt jou het meest aan? Noem twee argumenten bij je mening. Wissel je mening met argumenten uit met die van een medeleerling.

Bijzonder taalgebruik herkennen

In deze opdrachten lees je een tekst over hoe je met woorden anderen kunt beïnvloeden.

11 Hoe kan taalgebruik je beïnvloeden?

Lees de tekst Framing: het spel met de taal

129
70 11 75 12 80 13 85 14 90 15 95 16 100 17 105 110 18 115 120 125 74 76 106 108 109 109 74 79 81 106 3 Lezen

a Wat is het belangrijkste schrijfdoel van de tekst? Licht je keuze toe.

b In alinea 1 t/m 3 laat de schrijver af en toe blijken wat hij vindt van het boek Handboek Framing. Het spel met de taal. Citeer drie woorden of woordgroepen uit alinea 1 t/m 3 waaruit blijkt dat de schrijver positief denkt over het boek dat hij bespreekt.

c Combineer de woorden uit de tekst met de juiste betekenisomschrijving. Let op de context.

ingenieus (regel 9) • • gegroepeerd

geclusterd (regel 23) • • overheersen

domineren (regel 35) • • slim bedacht, vindingrijk

normatieve (regel 118 en 122) • • wat te maken heeft met hoe het hoort / het fatsoen

morele (regel 129 en 139) • • volgens de norm of wat gewenst is

d Maak de opbouw van alinea 4 duidelijk door in het schema bij elk tekstdeel het juiste functiewoord in te vullen. Twee functiewoorden kun je twee keer in het schema gebruiken.

Kies uit: aanleiding – uitspraak – verduidelijking – verklaring – veronderstelling – voorbeeld

Tekstdelen Functiewoorden

'Politiek is ... woorden domineren.' (regel 34-35)

'Woorden die ... achter zit.' (regel 35-37)

'Zo kun ... heeft.' (regel 37-40)

'Dit omdat, ... kunnen gebruiken.' (regel 40-43)

'Of heb ... wetenschappers gebruikt,' (regel 44-45)

'omdat het ... beetje opwarming.' (regel 45-46)

e In alinea 5 somt de schrijver twee clusters van vergelijkbare woorden op. Bestudeer het eerste cluster. Beantwoord de vragen in een of meer volledige zinnen.

1 Maak duidelijk dat de woorden van het eerste cluster inhoudelijk met elkaar samenhangen.

2 Als een politicus deze woorden zou gebruiken, wat wil hij dan over het onderwerp zeggen? Licht je antwoord toe.

f In alinea 7 worden de frames van de voorstanders van wapenbezit toegelicht. Bedenk met een medeleerling twee frames die de tegenstanders van (onbeperkt) wapenbezit zouden kunnen gebruiken.

Wapenbezit is in de Verenigde Staten vaak onderwerp van discussie. Zoek zo nodig online naar informatie over dit onderwerp.

g 'Zo gebruikte de FNV ooit het frame dat werkgevers 'flexverslaafd' zijn ...' (regel 85-86)

1 Wat bedoelt de FNV met het geciteerde frame?

2 Waarom gebruikte juist de FNV dit frame? Zoek zo nodig online naar informatie.

130
TIP
Invloed en macht

h Wat zeggen de frames 'stopwatchcultuur' en 'zorgminuten' (regel 105) over de manier van werken in de zorg?

www.platformoverheid.nl

FRAMING: HET SPEL MET DE TAAL

Politiek is een strijd om ideeën en opvattingen. En die strijd voeren we met taal en woorden. Dat zegt Hans de Bruijn, hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit in Delft, in zijn onlangs verschenen bundel met columns over het verschijnsel ‘framing’ in de politiek. Het boek toont met praktische voorbeelden aan wat framing is en hoe ingenieus onze debatten soms zijn.

Strijd om taal

Politiek is een strijd om taal. En over de vraag wiens woorden domineren. Woorden die op het eerste oog niet verkeerd klinken, maar waar soms een hele wereld achter zit. Zo kun je bijvoorbeeld spreken over ‘opwarming van de aarde’, waar Donald Trump een sterke voorkeur voor heeft. Dit omdat, vooral in de Verenigde Staten, mensen merken dat het nog steeds extreem koud kan zijn in de winter. En we dus best een beetje opwarming kunnen gebruiken. Of heb je het over ‘klimaatverandering’, zoals door wetenschappers gebruikt, omdat het om veel meer gaat dan een klein beetje opwarming. De impact van dit soort woorden kan volgens

Onbewust weet iedereen wel wat er met framing wordt bedoeld. Toch is het moeilijk om goed grip te krijgen op het verschijnsel. Meestal wordt framing als iets negatiefs gezien. Namelijk als een instrument waarbij een ‘tegenstander’ of ‘opponent’ publiekelijk in een negatief daglicht wordt gesteld of op het verkeerde been wordt gezet. In 2011 schreef Hans de Bruijn al het boek Framing over de theorie achter dit verschijnsel. Nu is er het vervolg Handboek Framing. Het spel met de taal. Over hoe met goede woorden een debat kan worden gewonnen. In het boek zijn ruim honderd voorbeelden van het spel met taal samengebracht, geclusterd rond vijfentwintig thema’s. Door de columns uit het dagblad Trouw te bundelen worden ook een aantal patronen zichtbaar in de manier waarop taal wordt gebruikt in het publieke debat. Voor wie aan debatten deelneemt, publiekelijk, thuis, in de kroeg of op het werk, is dit een zeer inspirerend boek. Met mooie praktijkvoorbeelden en tientallen aanwijzingen over hoe je wel en niet debatteert.

De Bruijn nog eens toenemen wanneer sprake is van een woordfamilie. Een cluster van vergelijkbare woorden die worden gebruikt. Denk aan woorden als ‘massa­immigratie’, ‘economische vluchteling’, ‘islamisering’, ‘gezinshereniging’, ‘ketenmigratie’ en ‘islamitische terroristen’. Of aan woorden als ‘stopwatchcultuur’, ‘zorgminuten’, ‘spreadsheetmanagement’, ‘afvinkcultuur’ en ‘graaiers in maatpakken’. Met ‘frames’ kan een politiek debat worden gedomineerd. Een frame zou je volgens De Bruijn dan ook het beste kunnen zien als een denkraam. Door bepaalde woorden te gebruiken bouw je een denkraam op, een kader van waaruit jij en anderen gaan denken. En waardoor de luisteraar bewust of onbewust een bepaalde richting op wordt geduwd. Een mooi voorbeeld dat De Bruijn gebruikt zijn de woorden die in de Verenigde Staten terugkomen in het debat over wapenbezit. Zo gebruiken voorstanders van wapenbezit teksten als: ‘Iedere Amerikaan heeft recht op zelfverdediging,’ ‘Wapens doden niet, mensen doden,’ en ‘De beste verdediging tegen een bad guy met een wapen, is een good guy met een wapen.’

Wat gebeurt hier, vraagt De Bruijn zich af. Het zijn voorbeelden waarbij de voorstander van wapenbezit de nadruk legt op ‘het recht’ om

131
1 5 10 2 15 3 20 25 30 4 35 40 45 5 50 55 6 60 65 7 70 75 3 Lezen

een wapen te dragen. En waardoor een tegenstander in de hoek wordt gedrukt als iemand die jou dat ‘recht’ wil ontnemen.

Kenmerken

De Bruijn noemt vijf kenmerken waaraan een goed frame moet voldoen. Die kenmerken zorgen ervoor dat je tegenstander in het debat wordt verleid om in dat frame te stappen. Ten eerste bekt een goed frame lekker en blijft dit makkelijk hangen. Zo gebruikte de FNV ooit het frame dat werkgevers ‘flexverslaafd’ zijn, de VVD dat ‘vandalen gaan betalen’ en de tegenstanders van ruimere bevoegdheden om burgers te controleren dat de overheid koos voor een ‘sleepwet’. Frames zijn met andere woorden metaforen of associaties. Zo associeert ‘flexverslaafd’ aan ‘seksverslaafd’. Ten tweede is iedereen het met een goed frame intuïtief eens. Dataverzameling in de vorm van een sleepnet, werkgevers die flexverslaafd zijn en vandalen die moeten betalen, natuurlijk zijn we het daarmee eens.

Ten derde zit in een goed frame vaak een schurk. Zo zijn de flexverslaafden de werkgevers en de voorstanders van een sleepwet de gluurders bij de overheid die het heerlijk vinden in ons leven te snuffelen en geen boodschap hebben aan onze privacy. Ten vierde sluit een goed frame aan bij onze waarden of bij onderstromen in de samenleving. Zo sluiten de eerdergenoemde frames over ‘stopwatchcultuur’ en ‘zorgminuten’ goed aan bij de onderstroom in de samenleving tegen marktwerking in publieke sectoren als de zorg.

Ten vijfde gaat het volgens De Bruijn om het gebruik van taal in het publiek debat. Een goed frame raakt aan de kernwaarden van de tegenstander in het publieke debat. Een mooi voorbeeld is het door De Bruijn gebruikte frame waarin je tegen een VVD’er zegt dat zijn voorstel ‘het voor ondernemers in Nederland moeilijker maakt om te ondernemen’. Wordt dit frame gebruikt, dan kan de betreffende VVD’er dit niet meer onbesproken laten.

De normatieve waardering van framing

In de korte inleiding in het boek geeft De Bruijn onder meer een overzicht van vier standpunten die aan de orde komen in discussies over de

normatieve waardering van framing. Framing is fout en je mag dus niet framen, luidt het eerste standpunt. Dit omdat je bij framing bewust een vertekend beeld geeft van de werkelijkheid. Het tweede standpunt is dat framing fout is, maar dat je mag framen omdat wanneer je dat niet doet en je tegenstander wel, je het debat verliest. Het derde standpunt is dat je een morele plicht hebt tot framen. Als je staat voor een goede zaak en je wilt zoveel mogelijk medestanders verzamelen, dan hoort ook framing daarbij. Om mensen te raken en in beweging te brengen. Het vierde standpunt is dat het niet om goed of fout gaat, maar dat je er niet aan ontkomt. Iedereen kijkt immers vanuit een bepaald perspectief naar de werkelijkheid.

Wat in dit rijtje ontbreekt is standpunt vijf: als je wilt framen, heb je de (morele) verantwoordelijkheid om je in het debat aan feiten te houden en geen onwaarheden of onzin te verkopen. En niet te duiken wanneer je daarop wordt aangesproken. Een goed voorbeeld is de discussie die onlangs in De Wereld Draait Door1 (DWDD) ontstond over het theaterprogramma

‘Niets te verbergen’ van De verleiders. In DWDD hadden de acteurs van De verleiders een paar onzinnige en onjuiste uitspraken gedaan over door de AIVD gebruikte opsporingsmethoden.

Het programma leverde zo veel kritiek op dat DWDD zich genoodzaakt zag er een vervolg aan te geven door acteurs in debat te laten gaan met BZK­minister Ollongren en onderzoeksjournalist Huib Modderkolk. Waarbij de acteurs in het programma ruiterlijk toegaven dat ze op een aantal punten verkeerd zaten. Framing gaat met andere woorden niet alleen over ‘het spel met taal’ en publiekelijk vermaak, maar ook over feiten, waarheid en verantwoordelijkheid.

1 Televisieprogramma dat van 2005­2020 op werkdagen werd uitgezonden.

Dave van Ooijen

Hans de Bruijn, Handboek Framing. Het spel met de taal, Atlas Contact, 151 pagina’s, 2019.

132
80 8 85 90 95 9 100 105 10 110 115 11 120 125 130 135 12 140 145 150 155 Invloed en macht
Uit: platformoverheid.nl

12 Wat vind jij van framing?

In alinea 11 en 12 komen vijf standpunten (stellingen) aan de orde over framing. Volg de stappen.

1 Vorm een groepje met twee of drie medeleerlingen.

2 Kies een van de stellingen over framing of formuleer een eigen stelling:

• Framing is fout en je mag dus niet framen.

• Framing moet een belangrijke plaats krijgen in het onderwijs.

3 Geef bij jullie stelling zowel argumenten voor als tegen. Licht ze waar mogelijk toe met voorbeelden van frames. Zet de argumenten met toelichting in een schema.

4 Wissel jullie schema uit met dat van een ander groepje. Bespreek overeenkomsten en verschillen.

5 Neem het schema op in je leesdossier.

Stelling:

Argumenten voor de stelling Argumenten tegen de stelling

Argumentatie beoordelen

In deze opdrachten analyseer je de argumentatie in een tekst over duurzaam leven en je beoordeelt deze kritisch.

13 Hoe kun je milieuvriendelijker leven?

Lees de tekst Een wedstrijdje in groene uitdagingen, is dat wel zo'n goed idee?

a De schrijver wil in deze tekst de belangstelling van de lezer wekken.

1 Op welke drie manieren doet hij dat?

2 Leg uit waarom hij dit doet. Baseer je antwoord op alinea 1 t/m 3.

b In alinea 2 worden twee voorbeelden genoemd om milieuvriendelijker te leven: koud douchen en je auto laten staan (regel 11-12). Bedenk enkele andere voorbeelden die jou aanspreken om milieuvriendelijker te leven. Wissel je voorbeelden uit met die van een medeleerling.

133
74 79 76 106 109 81 70 74 77 78 3 Lezen

c Combineer de woorden uit de tekst met de juiste betekenisomschrijving. Let op de context.

apathie (regel 25) • • gedrag waarbij je andere mensen helpt zonder eigenbelang

minuscuul (regel 42) • • heel erg klein

altruïsme (regel 48) • • hulpmiddel waarmee je iets op gang brengt

fundamentele (regel 76-77) • • lusteloosheid, onverschilligheid

hefboom (regel 138-139) • • wezenlijke, echte

d 'Het is een simpel psychologisch gegeven ... het internetspelletje Wordle.' (regel 20-24) Uit welke twee delen bestaat de argumentatie in het geciteerde tekstgedeelte?

□ bewering

□ constatering

□ stelling

□ veronderstelling

□ voorbeelden

e 'Groene uitdagingen versterken ... het systeem meeveranderen.' (regel 28-32) Welk type argument herken je in het citaat? Een argument op basis van:

◯ autoriteit

◯ ervaring

◯ moreel argument

◯ nut of gewenst gevolg

◯ vergelijking

f Welke kritiek uiten Ingrid Robeyns en Karim Benammar op groene uitdagingen in alinea 5 en 6? Vat hun argumentatie samen in een of meer zinnen van maximaal 30 woorden. Beperk je tot het standpunt en het hoofdargument. Laat voorbeelden weg.

g 'Koude douches hebben per saldo weinig effect op het klimaatprobleem.' (regel 53-55) Welke van de acties of uitdagingen die in alinea 6 en volgende worden genoemd heeft volgens jou het meeste effect? Waarom? Motiveer je mening en wissel van gedachten met een medeleerling.

h In welk opzicht verschillen Karim Benammar en Ingrid Robeyns van mening en waarom, gelet op alinea 8 en 9? Vat de argumentatie van beide filosofen samen in volledige zinnen. Geef antwoord in maximaal 50 woorden.

i Ingrid Robeyns stelt de vraag: 'Is het bijvoorbeeld echt leuker om op vakantie te gaan naar plekken waar je alleen met het vliegtuig kan komen?' (regel 94-97) Wat is jouw antwoord op die vraag? Motiveer je mening en wissel van gedachten met een medeleerling.

134
Invloed en macht

Een wedstrijdje in groene uitdagingen, is dat wel zo’n goed idee?

In het Filosofisch Elftal stelt Trouw een vraag over het nieuws aan twee filosofen uit een poule van elf. Vandaag: van ‘groene uitdagingen’ worden mensen gelukkiger dan van wijzende vingertjes. Maar zijn ze ook zinvoller?

Dit jaar ontvangen bijna 21.000 Nederlanders wekelijks een ‘groene challenge’ in hun mailbox, zo berichtte Trouw eerder deze week. Leden van de Facebookgroep ‘52 Weken Duurzaam’ dagen elkaar uit om milieuvriendelijker te leven, door bijvoorbeeld koud te douchen of hun auto te laten te staan.

Met wijzende vingertjes hebben de ‘milieupositivisten’ achter deze initiatieven weinig op, vertelden ze. Hun motto bij elke uitdaging: ‘Word je er gelukkig van, dan houd je het vol. Zo niet, dan skip je het.’ Duurzaam leven verbinden aan geluksgevoel en prestaties, is dat een goed idee?

na het volbrengen van hun wekelijkse uitdaging tevreden zijn over hun bijdrage als milieuvriendelijke consument, en vervolgens concluderen dat het klimaatprobleem opgelost zou zijn als iedereen maar hun voorbeeld zou volgen. En dat klopt niet, want het is slechts een minuscuul stukje van de oplossing.’

Benammar: ‘Klopt, veel groene uitdagingen hebben enkel symboolwaarde. Symbolen kunnen een krachtig psychologisch effect hebben, maar het blijven symbolen, dat moeten deelnemers zich realiseren. In plaats daarvan kun je ook uitgaan van het effectief altruïsme van Oxford-filosoof William MacAskill. Het idee daarvan is: als je de hoeveelheid geluk in het leven wil maximaliseren en de hoeveelheid pijn wilt minimaliseren, moet je berekenen hoe je dat het effectiefst doet. Koude douches hebben per saldo weinig effect op het klimaatprobleem. Je kan beter zorgen voor duurzame stroomvoorziening, dan kan je zo warm of koud douchen als je wilt. Vervolgens is de vraag dan: hoe krijg je dat het beste voor elkaar? Koop je zelf een zonnepaneel, of zet je je pensioenfonds onder druk om in zonne-energie te investeren?’

Filosoof Karim Benammar denkt van wel: ‘Het is een simpel psychologisch gegeven dat mensen door zulke uitdagingen geprikkeld worden, kijk maar naar de populariteit van de stappenteller en het internetspelletje Wordle. In deze tijd van ecologisch doemdenken ligt apathie op de loer. Mensen worden overweldigd door het klimaatprobleem en denken dat ze daar in hun eentje geen enkele invloed op hebben. Groene uitdagingen versterken het idee dat je handelen wel degelijk effect heeft. Jij bent onderdeel van het systeem, dus als je verandert, moet het systeem meeveranderen.’

‘Wel vrees ik een tevredenheidseffect,’ waarschuwt Ingrid Robeyns, hoogleraar Ethiek aan de Universiteit Utrecht. ‘Deelnemers kunnen

Robeyns: ‘Als Nederlandse burger heb je bovendien democratische rechten in een land dat per hoofd van de bevolking ver boven de planetaire vervuilingsnormen zit. Ik zou als groene uitdaging graag zien dat mensen een brief naar hun gemeente moeten schrijven over het belang van bijvoorbeeld windmolens. Anders blijft het politieke domein te veel buiten beschouwing.’

Benammar: ‘Wat mij betreft zitten de groene uitdagingen ook te veel gevangen in het dominante denkkader, dat schaarste als uitgangspunt heeft. Wij denken dat alles altijd maar minder moet: minder vlees eten, minder vliegen, minder warm water gebruiken. Maar volgens mij is schaarste niet ons fundamentele probleem. We moeten niet mínder energie opwekken, maar ánders. We kunnen andere keuzes maken, uit hernieuwbare energiebronnen putten. Dus als je aan groene uitdagingen

135
1 5 2 10 3 15 20 4 25 30 5 35 40 6 45 50 55 60 7 65 70 8 75 80 3 Lezen

meedoet, vergeet dan niet om ook dat schaarstekader ter discussie te stellen.’

Robeyns vindt dat je schaarste wel nog gewoon moet meewegen. ‘Over tien jaar is er misschien geen schaarste aan duurzame energie meer, maar op dit moment speelt die schaarste wel degelijk. Dus heb je domweg minder uitstoot als je de verwarming lager zet en geen vlees meer eet. We kunnen niet blind erop vertrouwen dat nieuwe technieken het klimaatprobleem zullen oplossen. Ik hoop vooral dat mensen binnen de Facebookgroep van 52 Weken Duurzaam verder discussiëren over het goede leven. Is het bijvoorbeeld echt leuker om op vakantie te gaan naar plekken waar je alleen met het vliegtuig kan komen? Door zulke vragen te stellen gaan mensen verbanden zien tussen hun individuele consumptiepatronen en de structurele veranderingen die nodig zijn.’

Benammar ziet ook een gevaar in het wedijveren met uitdagingen. ‘Dat kan ontsporen in een wedstrijdje zelfopoffering. Het idee dat elke verandering een offer is sluit naadloos aan op de calvinistische Nederlandse volksaard, waarbij je jezelf pijnigt om een goed mens te zijn: ik offer mezelf op door ijskoud te douchen, maar op die manier voel ik me wel superieur aan de buurman. Maar ik denk dat deze milieupositivisten juist iets anders proberen. Zij zijn op zoek naar gedrag dat ze persoonlijk fijn vinden én dat bijdraagt aan een betere wereld. Deelnemers doen hun uitdaging bovendien niet alleen, ze zijn onderdeel van een online gemeenschap.’

Robeyns: ‘Dat maakt inderdaad uit voor de effectiviteit, zolang die gemeenschap ondersteu-

nend blijft. Het is wel nodig om te accepteren dat het voor de een moeilijker is dan voor de ander om een bijdrage aan het duurzaamheidsvraagstuk te leveren. Iemand die al tien jaar veganist is kan gemakkelijk roepen dat alle anderen ook zo moeten gaan leven, maar veel mensen zijn nu eenmaal opgegroeid met het idee dat bij elke maaltijd een lap vlees hoort.’

Benammar: ‘Uiteindelijk is elke bijdrage nodig en welkom, ook bijdragen die vooral symboolwaarde hebben. Daarnaast kan je maatschappijkritisch blijven. Volgens journalist Jaap Tielbeke begint een beter milieu niet bij onszelf, want bedrijven produceren in de regel veel meer dan individuen. Als individuele consument kan je uit schuldbesef braaf je flesjes recyclen, maar blijf daarnaast vooral die bedrijven onder druk zetten om ons geen suikerwater in plastic flesjes meer te verkopen. Pak het probleem bij de bron aan.’

Robeyns: ‘Daar ben ik het roerend mee eens. Op zijn best is 52 Weken Duurzaam een hefboom voor effectievere acties, zoals het aandeelhoudersactivisme van FollowThis, de burgerlijke ongehoorzaamheid van Extinction Rebellion, of het beleid van groene politieke partijen. Maar als groene uitdagingen leiden tot verdringing van structurele politieke actie, dan lacht de directeur van Shell in zijn vuistje.’

Maurice van Turnhout

Uit: Trouw

14 Hoe voer je actie voor het milieu?

Bekijk het videofragment van Amber blokkeert samen met Extinction Rebellion het Weena. De actie tegen fossiele brandstoffen van de groep Extinction Rebellion (XR) vindt plaats op het Weena, een straat in het centrum van Rotterdam. Volg de stappen.

1 Vorm een groepje met twee of drie medeleerlingen.

2 Wat betekent de naam Extinction Rebellion (XR)? Zoek zo nodig online naar informatie over de actiegroep.

3 Bespreek met elkaar een of meer van de volgende stellingen:

• Acties zoals die van Extinction Rebellion zijn een goede manier om fossiele energiebedrijven ter verantwoording te roepen en de overheid te bereiken.

• Kennis van en bewustwording over klimaat en milieu moeten een verplicht onderdeel van het lesprogramma op de middelbare school worden.

• Burgerlijke ongehoorzaamheid is een recht van iedere burger.

4 Maak een schema waarin je de argumenten voor en tegen een van de stellingen opsomt.

136
9 85 90 95 100 10 105 110 115 11 120 125 12 130 135 13 140 145 74 78 79 Invloed en macht

Oefenen met alle leerdoelen

In deze opdrachten analyseer en vergelijk je twee teksten over machtsmisbruik en agressie. Verder oefen je nog een keer met de theorie en alle leerdoelen van deze module.

15 Hoe kan macht leiden tot misbruik?

Lees de tekst The Voice leert ons dat het hoog tijd is voor een nieuw geluid

a Alinea 1 bevat het standpunt van de schrijver dat in de rest van de tekst wordt uitgewerkt. Vat het standpunt samen in één volledige zin. Gebruik maximaal 20 woorden.

b Leid de betekenis van de woorden af uit de context.

1 urgentie (regel 10)

2 issue (regel 56)

3 statement (regel 64)

c 'In de showbusiness ligt machtsmisbruik altijd op de loer, omdat het een lucratieve industrie is met een grote aantrekkingskracht op jonge mensen.' (regel 11-13) De argumentatie in het citaat bestaat uit drie delen. Welke functiewoorden zijn op de drie delen achtereenvolgens van toepassing?

Kies uit: aanleiding – argument – beoordeling – conclusie – stelling – toelichting

d 'Onze samenleving is gebouwd op onderdrukkende systemen zoals het patriarchaat, kolonialisme en het kapitalisme.' (regel 21-23) Wie zijn in de drie onderdrukkende systemen de onderdrukkers? En wie de onderdrukten? Vul het schema in. Zoek zo nodig online naar informatie.

Onderdrukkers Onderdrukten

patriarchaat

kolonialisme

kapitalisme

e Welk argumentatieschema herken je in alinea 4? Argumentatie op basis van:

◯ algemene uitspraak en voorbeelden

◯ autoriteit

◯ kenmerk of eigenschap

◯ oorzaak en gevolg

◯ vergelijking

f De argumentatie in alinea 5 is vooral opgebouwd volgens het voorwaardelijk verband.

1 Citeer de zin die de voorwaarde bevat.

2 Met welk signaalwoord maakt de schrijver duidelijk wat de gevolgen zijn als aan de voorwaarde is voldaan?

g Volgens de schrijver zou het opsporen en bestraffen van grensoverschrijdend gedrag de hoogste prioriteit moeten krijgen, 'omdat geweld door mannen een van de grootste gezondheidsproblemen is van ons land.' (regel 36) Welke kritiek kun jij als lezer van de tekst op het geciteerde argument geven? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.

h In alinea 6 gebruikt de schrijver beeldspraak om de kandidaten in talentenjachten aan te duiden.

1 Citeer drie voorbeelden van beeldspraak met betrekking tot de kandidaten.

2 Waarom gebruikt de schrijver juist deze beelden in alinea 6?

137
107 70 74 78 79 80 81 5 14 4 3 6 3 Lezen

i Formuleer de hoofdgedachte van de tekst in één volledige zin van maximaal 20 woorden.

Let bij het bepalen van de hoofdgedachte vooral op de slotalinea's.

‘Het lijkt wel besmettelijk’ is vaak te horen nu de één na de andere melding van seksueel grensoverschrijdend gedrag naar buiten komt. Alsof het een virus is dat zich van buitenaf aan ons opdringt. Dat het juist bij The Voice of Holland is, hét familieprogramma van de Nederlandse televisie, waar nu seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt gemeld, laat zien dat het gif niet van buiten komt. Het zit in de wortels van onze cultuur.

Hoewel door #MeToo het bewustzijn voor seksueel grensoverschrijdend gedrag enorm is toegenomen, wordt de urgentie om daadwerkelijk iets te veranderen niet overal gevoeld. In de showbusiness ligt machtsmisbruik altijd op de loer, omdat het een lucratieve industrie is met een grote aantrekkingskracht op jonge mensen.

Een programma als The Voice of Holland heeft dus een enorme verantwoordelijkheid richting kwetsbare (vaak jonge) deelnemers. Niet alleen de juryleden die direct over hun lot beslissen, iedereen die bij het programma werkt verhoudt zich in een machtspositie ten opzichte van de deelnemers. Dat iemand op een prominente positie als Jeroen Rietbergen dat niet begrijpt, zegt genoeg over hoe weinig prioriteit wordt gegeven aan bewustzijn over machtsmisbruik binnen de organisatie.

De situatie bij The Voice of Holland moet echter niet als uitzondering worden behandeld, het illustreert eerder hoe de macht in onze maatschappij is georganiseerd. Onze samenleving is gebouwd op onderdrukkende systemen zoals het patriarchaat, kolonialisme en het kapitalisme. Systemen die een bepaalde groep mensen bevoordelen, waardoor de macht ongelijkwaardig verdeeld is. Deze systemen voeden onze instituties en overtuigingen, waardoor ongelijkwaardigheid voor ons ‘neutraal’ is en dit soort situaties ‘normaal’ aanvoelen.

Daarom kijken we er niet van op dat het bijna altijd om mannelijke daders gaat en vrouwelijke of non-binaire1 slachtoffers. Als onze samenleving op gelijkwaardige systemen was gebouwd, dan waren instituties zodanig ingericht dat het belang van slachtoffers voorop stond, omdat de groep die direct geraakt wordt net zoveel te zeggen heeft. Dan zouden we slachtoffers aanmoedigen aangifte te doen, omdat we het voor elkaar zouden krijgen daders te veroordelen. Dan zouden we het onmogelijk maken dat organisaties contracten met hoge boetes inzetten om mensen te ontmoedigen naar buiten te treden. Dan zou het opzettelijk verzwijgen van seksueel grensoverschrijdend gedrag binnen organisaties actief worden opgespoord en bestraft. Dan zou niemand nonchalant de schouders ophalend zeggen ‘boys will be boys’ of de schuld bij het slachtoffer leggen. Dan zou het de hoogste prioriteit krijgen, omdat geweld door mannen een van de grootste gezondheidsproblemen is van ons land. Maar helaas laat de realiteit iets anders zien.

The Voice of Holland illustreert ook perfect hoe doorgeslagen kapitalisme werkt. Over de rug van kwetsbare mensen wordt ontzettend veel geld verdiend. Kandidaten in talentenjachten

138
TIP
The Voice leert ons dat het hoog tijd is voor een nieuw geluid
5 1 5 2 10 3 15 20 4 25 5 30 35 6 Invloed en macht

zijn winstgevende producten die in korte tijd zoveel mogelijk moeten opleveren. Zij worden gelokt met mooie beloftes en uitzicht op een glansrijke muzikale carrière. Maar er is ieder seizoen weer een nieuwe ster. Kandidaten hebben een korte houdbaarheidsdatum en hun welzijn op de lange termijn heeft geen invloed op de kijkcijfers van dat seizoen en heeft dus geen prioriteit. Het zijn wegwerpartikelen die tegen zo laag mogelijke kosten moeten worden geproduceerd, met alle gevolgen van dien.

Hoewel de situatie bij The Voice pijnlijk blootlegt hoe lang de weg nog te gaan is, is er ook hoop. Om dit soort machtsstructuren bloot te leggen en te ontmantelen zijn moedige mensen nodig. Slachtoffers die ondanks alle beschuldigen en publieke vernedering die bij een melding of aangifte komen kijken, zich uitspreken. Journalisten zoals Tim Hofman en zijn BOOS-team die zich inzetten om zaken aan het licht te krijgen, ondanks druk vanuit machtige mediabedrijven die direct invloed kunnen hebben op hun werk. Sponsoren als T-Mobile die zich als eerste terugtrekken en hiermee andere commerciële partners de kans geven te volgen. Juryleden zoals Anouk die direct verantwoordelijkheid nemen en ontslag indienen en hiermee druk uitoefenen op de rest van de juryleden en presentatoren om de principes zwaarder te laten wegen dan het riante salaris.

Seksueel overschrijdend gedrag is geen issue van individuen en hun directe omgeving. Het is een gif dat we collectief en actief bij de wortels moeten aanpakken. Het is tijd voor gelijkwaardige systemen waarin welzijn van alle mensen belangrijker is dan financieel gewin voor een paar machtige mensen en organisaties. Het is tijd om de macht opnieuw in te richten. Een mooie kans voor The Voice om het roer radicaal om te gooien en de families van Nederland te laten zien dat het ook anders kan.

Terugkomen met een all-female / non-binary jury, presentatie, productie en management en procedures om gelijkwaardigheid en veiligheid te garanderen voor alle deelnemers. Dat zou een statement zijn waarmee dit zinkende schip misschien nog gered zou kunnen worden.

Nadine Ridder is strateeg, opiniemaker en inclusiviteitsexpert2

1 die zich niet thuisvoelen in de categorieën man of vrouw

2 Inclusiviteit gaat over wie ergens aan mag meedoen, wie mag meepraten en wie meebeslist. Een expert geeft adviezen over het omgaan met grenzen, leiderschap en macht.

Uit: NRC

16 Wat is jouw mening over machtsmisbruik?

Volg de stappen.

1 Vorm een groepje met twee of meer medeleerlingen.

2 Wat vinden jullie van de volgende uitspraken uit de tekst? Onderbouw jullie mening met een argument voor en een argument tegen.

• 'Kandidaten in talentenjachten zijn winstgevende producten die in korte tijd zoveel mogelijk moeten opleveren.' (regel 39-40)

• 'Terugkomen met een all-female / non-binary jury, presentatie, productie en management en procedures om gelijkwaardigheid en veiligheid te garanderen voor alle deelnemers.' (regel 62-63)

17 Welke invloed heeft gedrag?

Lees de tekst Agressie woekert in de samenleving en dat hebben we zelf laten gebeuren, zegt de auteur van 'Het Agressieparadijs'

139
40 45 7 50 55 8 60 9 74 76 77 81 123 106 74 79 3 Lezen

a In alinea 1 staat de boodschap die Caroline Koetsenruijter in haar nieuwe boek wil meegeven. Wat is de belangrijkste functie van alinea 2 en 3 in aansluiting op alinea 1?

◯ begripsomschrijving

◯ hypothese

◯ oorzaak

◯ toelichting

◯ toepassing

b In alinea 3 staan enkele voorbeelden van agressief taalgebruik. Heb jij ook weleens te maken gehad met uitingen van agressie? Wissel je ervaringen uit met die van een medeleerling.

c Welk argumentatieschema herken je in alinea alinea 4 en 5? Argumentatie op basis van:

◯ algemene uitspraak en voorbeelden

◯ autoriteit

◯ oorzaak en gevolg

◯ vergelijking

◯ voor- en nadelen

d 'Nederland is op agressiegebied koploper in Europa, schrijft Koetsenruijter in haar boek.' (regel 43-44) Bevat het citaat een standpunt of een constatering, gelet op alinea 6 en 7? Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.

e Formuleer een tussenkopje voor alinea 8 dat de functie ervan goed weergeeft.

f Wat bedoelt de schrijver met de opmerking dat 'de anonimiteit online een rol' speelt (regel 00)?

Agressie woekert in de samenleving en dat hebben we zelf laten gebeuren, zegt de auteur van ‘Het Agressieparadijs’

Nederland heeft een agressieprobleem. Dat is, kort gezegd, de boodschap van Caroline Koetsenruijter in haar nieuwe boek Het Agressieparadijs dat maandag verschijnt.

Het gaat niet alleen om de ernstige incidenten als met de ambulancemedewerkers in Biddinghuizen, die eerder deze week werden mishandeld door omstanders. Ze doelt ook op scheldpartijen, bedreigingen en intimidaties. ‘Boa’s, winkelpersoneel, baliemedewerkers, journalisten, verpleegkundigen. Volgens het laatst beschikbare onderzoek voor corona, uit 2019, kreeg 29 procent van de werkenden in Nederland te maken met agressie en geweld,’ zegt Koetsenruijter.

In het dagelijks leven adviseert ze organisaties hoe om te gaan met agressie en traint ze medewerkers. Koetsenruijter hoort zo een hoop voorbeelden uit de praktijk. Zoals een ambu-

lancemedewerker die in een woning iemand aan het reanimeren is en te horen krijgt: ‘als zij het niet redt, dan jij ook niet’. Of scheldpartijen als ‘domme bimbo’ of ‘ik betaal jouw salaris, dus jij doet wat ik zeg, trut’ aan de balie in het gemeentehuis omdat een foto voor een paspoort wordt afgekeurd.

140
4 1 1 5 2 10 15 3 20 25 Invloed en macht
Een verslaggever van PowNed werd in Urk aangereden door een kerkganger.

Tegen een stootje kunnen

‘We sluiten onze ogen voor dit type agressie,’ zegt Koetsenruijter. ‘De meeste incidenten worden niet eens gemeld bij de werkgever. De boodschap aan werkenden is: agressie hoort erbij, je moet tegen een stootje kunnen. Ondertussen proberen we het gedrag te verklaren met opmerkingen als: iemand zit niet zo lekker in zijn vel. Of: het zal ook wel aan de professional hebben gelegen.’

Agressie is zo gaan woekeren in de samenleving, zegt ze. ‘Iemand die agressie inzet, krijgt niet te horen dat hij een grens is overgegaan. Hij ziet dat intimiderend gedrag werkt en zal het de volgende keer weer toepassen.’

Europees koploper

Nederland is op agressiegebied koploper in Europa, schrijft Koetsenruijter in haar boek. ‘Uit een Europese enquête naar werkomstandigheden blijkt dat we drie keer zo hoog scoren op het gebied van agressie tegen werkenden vergeleken met België en zeven keer zo hoog vergeleken met Portugal.’

Is het echt zo erg gesteld met het gedrag van Nederlanders? De cijfers liegen niet, zegt Koetsenruijter. Maar, voegt ze eraan toe, ‘de meeste mensen deugen, om Rutger Bregman te citeren. Zo’n 60 tot 70 procent is pro-sociaal en is geneigd zich te bekommeren om de ander. Het gaat dus om een minderheid die zich weinig aantrekt van anderen en het leven ziet als een strijdtoneel.’

Waar dat gedrag vandaan komt, vindt ze moeilijk te verklaren. ‘Je kunt het in ieder geval niet afschuiven op corona, want het is al veel langer aan de gang. Ik denk dat het te maken heeft met individualisering. We moeten het zelf opknappen, dat is ook al jaren de boodschap van het kabinet. Het hangt ook samen met een publieke norm.

We zeggen hier graag: een brutaal mens heeft de halve wereld. Ook doen autoriteitsverschillen er niet meer zo toe. Een patiënt heeft zelf al gegoogeld, dus pikt het niet als de arts bepaalde medicijnen niet wil geven. En daarnaast spelen sociale media en de anonimiteit online een rol. Bijna de helft van de intimidaties vindt online plaats.’

Stopgesprek

Hoe de agressie te stoppen? Daarvoor moet de sociale norm veranderen, zegt Koetsenruijter. ‘Zoals door de #MeToo-beweging is gebeurd. Slachtoffers van seksueel geweld en intimidatie laten meer van zich horen, ook werkenden die te maken krijgen met agressie zouden zich meer kunnen uitspreken.’

En degene die agressie gebruikt, moet daar de negatieve consequenties van gaan ondervinden. Daarvoor wijst Koetsenruijter naar werkgevers.

‘Het moet duidelijk zijn waar werknemers incidenten kunnen melden en binnen 48 uur moet er ook iets met die melding worden gedaan. Een leidinggevende kan bijvoorbeeld een stopgesprek voeren met de agressor. Duidelijk maken dat als het nog eens gebeurt, iemand niet meer welkom is.

Je kunt ook denken aan het opleggen van civiele boetes voor agressief gedrag. Agressie kost organisaties veel geld. De medewerker die ermee te maken krijgt, moet misschien een halfuur bijkomen, of erger, valt uit. De leidinggevenden moet met de melding aan de slag. Die kosten kun je, als je het goed regelt, doorberekenen aan iemand. Een aantal banken in Nederland doet dat al.’

Kristel van Teeffelen

Uit: Trouw

18 Wat is jouw mening over de invloed van gedrag?

In de tekst Agressie woekert in de samenleving en dat hebben we zelf laten gebeuren, zegt de auteur van 'Het Agressieparadijs' licht Caroline Koetsenruijter het agressieprobleem toe en ze bespreekt ook mogelijke oplossingen. Vorm een groepje met twee of drie medeleerlingen. Bespreek met elkaar de volgende vragen.

1 Wat vinden jullie van de oplossingen die de schrijver in alinea 10 t/m 12 noemt om agressief gedrag te stoppen? Onderbouw je mening met argumenten.

2 Zien jullie nog andere oplossingen? Licht deze toe.

141
4 30 35 5 40 6 45 50 7 55 8 60 65 9 70 75 10 80 11 85 90 12 95 100 74 81 13 3 Lezen

19 Hoe vergelijk je teksten?

Vergelijk de teksten The Voice leert ons dat het hoog tijd is voor een nieuw geluid en Agressie woekert in de samenleving en dat hebben we zelf laten gebeuren, zegt de auteur van 'Het Agressieparadijs'

a Welke inhoudelijke overeenkomsten tussen beide teksten kun je noemen? Noem twee punten.

b Wat is het schrijfdoel van de teksten? Licht je keuze toe.

c Wat valt je op aan het taalgebruik in beide teksten? Licht je antwoord toe.

Reflectie

In deze reflectieopdracht kijk je of je alle leerdoelen van deze module hebt behaald.

20 Heb je de leerdoelen behaald?

a Bij opdracht 15 t/m 19 zie je bij bijna iedere vraag een of meer leerdoelen staan. Kijk nog eens naar deze vragen. Welke vragen had je goed en welke vond je lastig?

b Aan het begin van de module heb je een schema met alle leerdoelen ingevuld, zie opdracht 2. Neem dit schema nog een keer door. Bij welke leerdoelen ben je vooruitgegaan? Welke leerdoelen vind je nog lastig? Vul het schema met de leerdoelen opnieuw in. Doe dit met een andere kleur, zodat je goed je voortgang kunt zien.

EXTRA OPDRACHTEN

Wil je verder oefenen? Ga dan naar Op niveau online

Eindopdracht

In deze eindopdracht oefen je met een examentekst. Zo weet je wat je volgend jaar te wachten staat en kun je je goed voorbereiden. Doe de resultaten van deze eindopdracht in je leesdossier. Zo krijg je inzicht in je leesontwikkeling.

21 Ben je een betere lezer geworden?

a Lees de tekst Misschien eerst eens begrijpen wat ons overkomen is

1 De auteur introduceert eerst het probleem dat ze later gaat analyseren. In welke alinea's introduceert de auteur het probleem?

2 Uit de alinea's 1 en 2 kun je het standpunt afleiden, dat de auteur in de tekst uitwerkt. Wat is het impliciete standpunt van de tekst zoals dat blijkt uit alinea 1 en 2?

◯ De overheid laat zich meer leiden door financiële prikkels dan door didactische uitgangspunten.

◯ De politiek zou zich meer zorgen moeten maken over de grootschalige digitalisering.

◯ Het is zorgelijk dat de digitale technologie uitgangspunt is voor nieuw onderwijsbeleid.

◯ Zowel bedrijfsleven als overheid baseren nieuw beleid op een maatschappelijke digitale verslaving.

3 De auteur vindt dat het onderwijsbeleid dat in alinea 2 wordt geschetst niet voortgezet moet worden. Zie: 'Maar wie zou nu dat beleid nog omarmen?' (regel 19) Welk argument geeft de auteur bij dit standpunt? Geef een samenvattend antwoord in één volledige zin van maximaal 15 woorden. Gebruik geen voorbeelden.

142
109 106 6 Invloed en macht

4 Combineer de woorden uit de tekst met de juiste betekenisomschrijving. Let op de context.

gamificeren (regel 16) • • afleiding, amusement

gestage (regel 56) • • meeleven (medelijden) met iemand

empathie (regel 91) • • spelelementen gebruiken, bijvoorbeeld om iets te leren

compassie (regel 91) • • voortdurende, geleidelijke

vertier (regel 118) • • zich kunnen inleven in anderen

5 In alinea 6 staat de metafoor 'diepzeeduiker in een zee van woorden' (regel 63). Citeer uit alinea 6 drie zinnen of zinsgedeelten die duidelijk maken wat de auteur met dit voorbeeld van beeldspraak bedoelt. Geef korte citaten: niet langer dan een zin of woordgroep.

6 Welk argumentatieschema herken je in alinea 7? Argumentatie op basis van:

◯ algemene uitspraak en voorbeelden

◯ kenmerk of eigenschap

◯ oorzaak en gevolg

◯ vergelijking

◯ voor- en nadelen

7 'Twee derde van de zieke werknemers zit thuis vanwege deze klachten, meldde het Centraal Bureau voor de Statistiek.' (regel 81-83) Alinea 7 van de tekst is op te vatten als een volledige redenering die eindigt met het bovenstaande citaat als argument. Geef aan of je de gebruikte argumentatie juist vindt of niet en leg uit waarom. Kies een van onderstaande zinnen en maak die af. Gebruik voor het aanvullen van de gekozen zin niet meer dan 25 woorden.

Zin 1: Dat twee derde van de zieke werknemers thuiszit vanwege deze klachten is in deze redenering wel relevant, want ...

Zin 2: Dat twee derde van de zieke werknemers thuiszit vanwege deze klachten is in deze redenering niet relevant, want ...

8 Welke stelling wordt in alinea 8 beargumenteerd? Geef antwoord in je eigen woorden en formuleer één volledige zin.

9 In de tekst worden vraagtekens gezet bij de gesignaleerde digitalisering. Wat zijn volgens alinea 6 t/m 8 van de tekst de drie belangrijkste negatieve gevolgen van deze digitalisering?

10 Welke van de onderstaande uitspraken geeft het doel van de tekst het best weer met betrekking tot onderwijs? De tekst wil de lezer ervan overtuigen dat er ...

◯ beperkingen moeten worden gesteld aan de digitalisering van het onderwijs.

◯ genuanceerder moet worden gedacht over de gevolgen van digitalisering in het onderwijs.

◯ goede kanten en slechte kanten zitten aan de digitalisering van het onderwijs.

◯ recentelijk te weinig aandacht was voor de digitalisering van het onderwijs.

11 Met welke van de onderstaande beschrijvingen is de toonzetting van tekst 4 het best te typeren?

De toonzetting van de tekst is vooral

◯ analyserend en bezorgd

◯ constructief en genuanceerd

◯ moraliserend en ironisch

◯ zakelijk en vilein

143
3 Lezen

b Digitalisering dringt door in je privéleven en op school. Je wordt ermee geconfronteerd, of je dat wilt of niet. Hoe ga jij hiermee om? Bevat de tekst van Joke Hermsen voor jou interessante informatie of standpunten? Volg de stappen.

1 Vorm een groepje met twee of drie medeleerlingen.

2 Bespreek met elkaar waarom de tekst belangrijk is om te lezen (of waarom niet). Noteer (individueel) minimaal twee punten.

3 Wissel jullie punten met elkaar uit. Licht elk punt toe. Maak daarbij gebruik van eigen ervaringen. Geef elkaar de tijd om de punten toe te lichten met argumenten en voorbeelden. Stel vragen als er iets niet duidelijk is.

c Doe de resultaten van je eindopdracht in je leesdossier.

Misschien eerst eens begrijpen wat ons overkomen is

In amper twintig jaar zijn we wereldwijd verslaafd geraakt aan dingen met een beeldscherm. Het kost ons moeite deze dingen een paar uur uit te zetten. We zijn bang dat we iets zullen missen. We willen toch snel nog even iets opzoeken. We voelen lichte paniek als we ergens geen bereik hebben. Online neurose wordt dat ook wel genoemd, of ‘digibesitas’. Horen we hier veel debatten over? Is Den Haag in rep en roer? Niet echt. De digitale technologie wordt om economische redenen kritiekloos omarmd of zelfs gepromoot, zoals door Sander Dekker die er als staatssecretaris van Onderwijs voor pleitte het hele onderwijs ‘in rap tempo te digitaliseren’. Technobedrijven die het onderwijs zelfs willen ‘gamificeren’, omdat leerlingen anders niet meer tot leren te verleiden zijn, krijgen ruim baan.

Maar wie zou nu dat beleid nog omarmen? Wie heeft er inmiddels geen kennis genomen van de vele onderzoeken over de negatieve invloed van digitalisering op de cognitieve en sociale vermogens? Om over de nek- en rugpijnen, de slapeloosheid en aandachtsstoornissen nog maar te zwijgen.

Misschien moeten we eerst eens proberen te begrijpen wat ons precies overkomen is. Computers, iPads en smartphones onderscheiden zich van de oude dingen hierin dat zij geen besloten ding op zich zijn, maar een medium dat verwijst naar iets buiten het ding: het world wide web met zijn oneindige informatiestromen, onbegrensde werelden en dus ook onbegrensde mogelijkheden. Het is dit onbegrensde karakter dat ons parten begint te spelen.

144
1 5 2 10 15 3 20 25 4 30 35 Invloed en macht

We kunnen immers altijd nog verder zoeken, nog meer informatie inwinnen, nog meer berichten plaatsen, nog meer Facebookvrienden krijgen, nog meer artikelen raadplegen of nog meer vakantiehuisjes opzoeken. De postbode komt niet één keer, maar honderden keren per dag. Onze aandacht wordt voortdurend onderbroken door zoemende, trillende of piepende beeldschermen of telefoons. Omdat de nieuwe dingen geen einde kennen, valt er niets af te ronden of te voltooien en wordt onze informatiehonger maar niet gestild.

Diverse auteurs, van Nicholas Carr tot Sherry Turkle en Hans Schnitzler, hebben de afgelopen jaren de onderzoeken over de invloed van de digitalisering op een rijtje gezet. We kunnen weliswaar steeds sneller informatie vinden, maar we zijn steeds slechter in staat om deze aandachtig te lezen en er een weloverwogen mening over te vormen. De nieuwe technologie lijkt op een gestage en sluipende manier onze kritische vermogens aan te tasten. We consumeren informatie in plaats van erover na te denken. ‘Vroeger kon ik me moeiteloos verdiepen in een boek of een lang artikel,’ schrijft Carr. ‘Nu laat mijn concentratie na een bladzijde of twee al te wensen over. Ooit was ik een diepzeeduiker in een zee van woorden. Nu glijd ik over de oppervlakte als een jetskiër.’

De nieuwe dingen vragen om een intensieve vorm van mentaal multitasken. Ze laten ons werkgeheugen volstromen met informatie en dwingen ons brein te jongleren met wat hersenwetenschappers ‘omschakelkosten’ noemen. Van de ene naar de andere informatiebron zappen onderbreekt onze aandacht, waardoor onze hersenen zich steeds moeten heroriënteren, wat veel energie kost. Ons brein heeft tijd en rust nodig om de vele informatie goed te kunnen verwerken, maar die gunnen we onszelf niet. Gevolg is een overspanning van het brein, met als eerste symptomen concentratieproblemen en slapeloosheid, en vervolgens ernstiger klachten als chronische stress, ADHD, hoofdpijnen, burn-out en depressieve stoornissen. Twee derde van de zieke werknemers zit thuis vanwege deze klachten, meldde het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Het is ook een mythe dat we door de digitalisering daadwerkelijk met anderen verbonden zijn. Hoewel de communicatiefrequentie via

Facebook, e-mail, Twitter en sms vertienvoudigd is, blijkt uit onderzoek van onder anderen de Britse neuroloog Susan Greenfield dat we minder in staat zijn subtiele, typisch menselijke vormen van empathie en compassie voor anderen te voelen. Dat komt niet alleen doordat een like op Facebook of een kort sms-bericht qua betekenisvolle inhoud nu eenmaal niet te vergelijken is met een gesprek. Greenfield constateert een sterke afname van sociale vaardigheden als we hoofdzakelijk nog via beeldschermen communiceren. Lichaamstaal, oogcontact en stemgeluid trainen namelijk voor een aanzienlijk deel onze sociale vaardigheden. Voor een beeldscherm verleert het brein de technieken die ons in staat stellen de ander te peilen en te begrijpen.

Wie het onderwijs ‘in rap tempo’ wil digitaliseren, gaat voorbij aan deze inzichten en onderzoeken. Daarom brak ik in mijn boek Kairos een lans voor de vertellende docent, die niet alleen de sociale vaardigheden van de leerlingen traint, maar ook hun cognitieve en talige vermogens scherpt, zoals het onderscheiden van hoofd- en bijzaken, het interpreteren van een verhaal, het herkennen van een mening en het verzinnen en formuleren van tegenargumenten. ‘Reclaiming Conversation’1, vat Sherry Turkle, de auteur van Alone Together, dit treffend samen.

De tijd dat beeldschermen slechts voor snelle informatie of onschuldig vertier zorgden, ligt achter ons. Het zijn ook onruststokers, aandachtvreters en privacyschenders, die weliswaar de zakken van multinationals vullen, maar het onderscheid tussen mens en machine doen vervagen. We zullen een politiek debat moeten beginnen over de juiste maat van digitalisering, zowel op school, als op het werk en thuis.

1 Letterlijk vertaald: ‘het terugeisen van conversatie’.

Joke Hermsen (1961) is filosoof en schrijver van meerdere romans en essaybundels.

145
Uit: NRC 5 40 45 6 50 55 60 65 7 70 75 80 8 85 90 95 100 9 105 110 115 10 120 125 3 Lezen
vwo examen, 2021-II, tekst 4

INHOUD

Start

Betogende teksten

Een tekst waarin de mening van de schrijver duidelijk naar voren komt, is een betogende tekst. De schrijver wil je overtuigen van zijn standpunt: je moet bijvoorbeeld gaan inzien dat minder beeldschermtijd je gezondheid ten goede komt of dat je beter groente en fruit kunt eten dan fastfood. Maar ook jij moet kunnen overtuigen: tijdens je studie, op je werk of in je vriendennetwerk is het belangrijk dat je anderen kunt overtuigen van een goed idee of een nieuw inzicht.

Een betogende tekst kun je als artikel aantreffen in een krant of tijdschrift, soms ook in de vorm van een ingezonden brief, recensie, column of blog.

In deze module oefen je met het schrijven van een betoog en een ingezonden brief; deze vormen moet je beheersen voor je examen. Ook oefen je met het gebruik van beeldspraak en stijlfiguren. Hierdoor zet je je woorden nog meer kracht bij.

Oefenen

Introductie

Woordenschat

Taalverzorging

Standpunten en argumenten

Soorten argumenten en drogredenen

Betogende ingezonden brief

Betoog

Reflectie en Reflectie

eindopdracht Eindopdracht

opdracht 1, 2

opdracht 3

opdracht 4, 5

opdracht 6, 7

opdracht 8, 9, 10

opdracht 11

opdracht 12

opdracht 13

opdracht 14

146 Schrijven MODULE 146
3

Introductie

In deze opdrachten bekijk je een videofragment over hoe je je standpunt duidelijk formuleert. Ook maak je kennis met de leerdoelen die bij Schrijven aan de orde komen.

1 Hoe breng je je standpunt over?

Bekijk het videofragment Debatteren – Betogen. Dit fragment laat zien hoe je je standpunt overtuigend kunt brengen.

a In veel maatschappelijke situaties moet je je standpunt duidelijk formuleren. Welke situatie wordt geschetst in het videofragment?

b Wat is het doel van de spreker in deze situatie?

c In het fragment staat dat een goed betoog een 'Triple A-betoog' is. Waaruit bestaat Triple A?

d Hoe zou het raadslid zijn betoog kunnen beginnen? Bedenk een aantrekkelijke inleiding.

e Hoe zou het raadslid zijn betoog om het zwembad open te houden afsluiten? Formuleer een conclusie en leid deze in met een signaalwoord.

2 Met welke leerdoelen ga je oefenen?

In deze opdracht staan de leerdoelen waarmee je in deze module gaat oefenen. Bij elk leerdoel wordt verwezen naar theorie.

a Maak in Op niveau online de instaptoets om te bepalen hoe goed je de leerdoelen nu al beheerst. Bekijk je resultaten en vul daarna het schema in.

1 Ik kan een standpunt formuleren.

Standpunt, argumenten en argumentatie

2 Ik kan argumenten formuleren bij een standpunt.

74 Standpunt, argumenten en argumentatie 76 Feitelijke en waarderende argumenten 77 Soorten argumenten

3 Ik kan drogredenen herkennen en vermijden.

80 Drogredenen

4 Ik kan een betogende tekst schrijven volgens een bepaalde tekststructuur.

7 Tekststructuren 8 Voordelen-en-nadelenstructuur

9 Vroeger-en-nustructuur en vroeger-nu-toekomststructuur

10 Probleem-en-oplossingstructuur 11 Verschijnsel-enverklaringstructuur 12 Bewering-en-argumentstructuur

41 Betoog en ingezonden brief

5 Ik kan een ingezonden brief schrijven.

41 Betoog en ingezonden brief

6 Ik kan een betoog schrijven.

41 Betoog en ingezonden brief

7 Ik kan bijzonder taalgebruik opnemen in mijn betogende tekst om mijn tekstdoel te versterken.

107 Beeldspraak 108 Stijlfiguren

b Geef de leerdoelen een cijfer van 1 t/m 7, waarbij je 1 het belangrijkst vindt en 7 het minst belangrijk.

147
74
◯ ◯ ◯ ◯
◯ ◯ ◯ ◯
◯ ◯ ◯ ◯
◯ ◯ ◯ ◯
◯ ◯ ◯ ◯
◯ ◯ ◯ ◯
◯ ◯ ◯ ◯
3 Schrijven

Woordenschat

In deze opdracht oefen je met woorden rond het thema Invloed en macht

3 Hoe groot is jouw woordenschat?

a Lees de tekst Het is tijd voor een meningsvrije maandag. Kies de juiste woorden in de tekst. Gebruik een woordenboek als je de betekenis van een woord niet weet.

Kies uit: blokkades – cohesie – consensus – extremisme – fakenieuws – homogene – impasse –opponenten – pleiten – proportie

b De tekst Het is tijd voor een meningsvrije maandag bevat beeldspraak. Noteer wat de schrijvers bedoelen met de volgende zinnen of zinsgedeelten.

1 Het polderlandschap is veranderd in een mijnenveld van meningen. (alinea 1)

2 Een mening heeft zuurstof nodig. (alinea 5)

3 (...) in een land waarin stikstof ons de adem beneemt. (alinea 5)

4 Een dag waarop we elkaar geen vliegen afvangen. (alinea 6)

Het is tijd voor een meningsvrije maandag

Of het nu gaat over corona, stikstof, abortus, racisme of moslim (1) , we raken steeds verder verwijderd van de overlegcultuur waar Nederland bekend om is geworden. Het polderlandschap is veranderd in een mijnenveld van meningen. Wij

(2) voor rust in de tent, te beginnen met een meningsvrije maandag.

Terwijl de crises over elkaar heen buitelen, verliezen we elkaar uit het oog. Zelfs feitelijke informatie (modellen en data gebaseerd op wetenschappelijke (3) ) wordt ter discussie gesteld. Tegelijkertijd is waardigheid ver te zoeken. Op sociale media ga je allereerst los op de ander. Meningen zijn feiten geworden. Aan talkshowtafels is ‘het ik’ de norm. Ik voel en ik vind, dus ik ben. Zelfs discussies in de familieapp kunnen lelijke gevolgen hebben.

Den Haag roept om sociale (4)

. Beleidsdocumenten en politieke programma’s prediken verbinding, maar wie een debat in de Kamer volgt, ziet dat politici vooral op hun telefoon kijken. De politiek is een meningenmachine geworden waar

ijdelheid en ego’s tot bloei komen. Hoe komen we uit deze (5) ?

Leugenbankjes op Urk

Er valt iets te leren van kleinere (6)

gemeenschappen waar wereldproblemen in gemoedelijkheid worden opgelost. In Turkse theehuizen in Den Haag én op leugenbankjes op Urk komen oude mannen bij elkaar om het nieuws van de dag te bespreken. Grote wereldproblemen worden teruggebracht tot de (7) van dorp, wijk en familie. Altijd is er oog voor het verhaal achter de mening. ‘Morgen zien we elkaar wel weer.’

Interesse houden voor elkaar is voorwaarde om ingewikkelde debatten uit te kunnen houden. Een mening heeft zuurstof nodig. Geef belangstelling voor elkaar dus wat meer ruimte in een land waarin stikstof ons de adem beneemt. Daarom stellen wij een meningsvrije maandag voor. Een wekelijkse sabbat, vrij van ‘ik vind en ik voel’. Een dag zonder talkshows, online filmpjes van politieke optredens, getwitter, (8) op Facebook.

148
64 1 5 10 2 15 20 3 25 30 4 35 40 5 45 6 50 Invloed en macht

Een dag waarop we elkaar geen vliegen afvangen, maar ons verdiepen in de zorg of pijn van onze (9) in het debat.

Op een meningsvrije maandag heffen we de (10) op en kunnen we met de kop in de wind weer naar bui-

Taalverzorging

ten. Niet met een mening, maar met oprechte belangstelling voor de ander. Vraag niet ‘wat vind je ervan?’ maar ‘wat heb je meegemaakt?’, en laat je verrassen.

Uit: Trouw

In deze opdrachten oefen je met het maken van goede zinnen.

4 Hoe formuleer je goed leesbare zinnen?

a Als je in een zin woorden weglaat, krijg je een onvolledige zin. Dit heet telegramstijl. In formele teksten en in je antwoorden op examenvragen kun je beter geen telegramstijl gebruiken, maar volledige, goed leesbare zinnen formuleren. De volgende zinnen staan in telegramstijl. Maak volledige zinnen.

1 Last minute Canarische Eilanden: meer dan 200 zonnige dagen per jaar, paradijselijke stranden.

2 Twee oorzaken, enorme droogte en verkeerd natuurbeheer.

3 Ben zo weer terug, even langs oma, straks samen eten?

4 De dag was om voordat ik het wist: uitgeslapen, berichten gecheckt, muziek geluisterd, even gechild met Bas, toch nog te laat naar bed.

b Een zin die in de lijdende vorm staat, leest minder prettig dan een zin in de bedrijvende vorm. Noteer de bedrijvende vorm van de lijdende zinnen. Als een zin al bedrijvend is, hoef je deze niet te veranderen.

1 Er werd door de luchtvaartsector volop ingezet op innovatief verduurzamen.

2 De energie van hangjongeren kun je in de vakanties omzetten in iets nuttigs, maar zulke projecten worden door straatcoaches te weinig verzonnen of niet geconcretiseerd.

3 Provocerende acties brengen mensen niet nader tot elkaar, maar kunnen wel dingen openbreken. Soms is er namelijk ophef nodig om mensen in beweging te krijgen.

4 Door meer diversiteit aan gewassen in het veld wordt de kans op ziekten en plagen verminderd; bij mengteelt zijn bestijdingsmiddelen dus minder snel nodig.

5 Hoe schrijf je een tekst die prettig leest?

Zinnen van verschillende lengte en afwisseling in zinsbouw zorgen ervoor dat een tekst prettig leest. De tekst In de proeftuin ontdekt de boer het nut van de natuur bevat lange zinnen en heeft veelal dezelfde zinsopbouw. Verbeter de tekst door de zinsbouw te variëren en lange en korte zinnen af te wisselen.

In de proeftuin ontdekt de boer het nut van de natuur Een onooglijk hoekje van het erf kleurt vrolijk paars, rood en geel en langs de randen van een berg ingekuild gras bloeien hondsdraf, klaprozen en paardenbloemen. Op vijf hectare van zijn land experimenteert Luuk Hoenderken met mengteelt. 'Ik heb een veld met maisstokboon en een perceel met gersterwt,' vertelt de jonge boer, 'om zelf eiwitrijk voedsel

149
55 7 60 124 122 125 3 Schrijven

te kunnen maken ter vervanging van krachtvoer dat moet worden aangevoerd. Mais telen zijn we gewend en eerder hebben we ook gerst gehad, maar nu hebben we soorten die tegelijk op het veld staan en die je los van elkaar kunt oogsten, wat nieuw voor ons is.'

Bij mengteelt zijn bestrijdingsmiddelen minder snel nodig, sommige gewassen hebben ook minder mest nodig, terwijl de gemengde begroeiing kan zorgen voor een betere bedekking van de bodem waardoor die gemakkelijker water vasthoudt. 'De droogte van de laatste jaren is een belangrijke reden om te kijken of mengteelten goed uit kunnen pakken,' licht Hoenderken zijn keuze om mee te doen aan de proeftuin van natuurinclusieve landbouw toe.

Naar: Onno Havermans, Trouw

Verbeter de tekst door de zinsbouw te variëren en lange en korte zinnen af te wisselen.

EXTRA OPDRACHTEN

Wil je verder oefenen met woordenschat en spelling? Maak dan de extra opdrachten in Op niveau online. In het hoofdstuk Taalverzorging en taalbewustzijn vind je ook veel opdrachten over spelling.

Standpunten en argumenten

In deze opdrachten oefen je met het herkennen en formuleren van standpunten en argumenten.

6 Herken jij standpunten en argumenten in een tekst?

Lees de tekst Lang zal die leven. Noteer het standpunt en het argument van de schrijver van de tekst. Formuleer volledige zinnen.

www.langzaldieleven.nl

LANG ZAL DIE LEVEN

Lang zal die leven, lang zal die leven, Lang zal die leven in de gloria!

Die leve hoog, die leve hoog! Zo hoog! Zo hoog! Die leve hoog!

Er is er een jarig, hoera, hoera! Dat kun je wel zien, dat is die! ...

Die leve lang, hoera, hoera, die leve lang, hoera, hoera, die leve lang, hoera!

Even wennen?

Neutrale voornaamwoorden

De woorden hij en zij zijn specifiek mannelijk of vrouwelijk. Je moet kiezen, maar dat kan niet als de genderidentiteit van een persoon onbekend of onbepaald is. Soms schrijven we daarom hij/zij (uitgesproken als hij of zij of zelfs nadrukkelijk hij schuine-streep zij), maar dit ‘loopt niet lekker’, en leidt af. Bovendien sluit dat mensen uit die zich met geen van beide identificeren. Ook als een gender of geslacht wel wordt benoemd, maar irrelevant is, kan het afleiden van de boodschap. Met een neutraal voornaamwoord kun je altijd verwijzen naar iemand, ook als die een vrouw of een man is. Voor het meervoud heeft het Nederlands al neutrale voornaamwoorden: zij hebben. Het vragend voornaamwoord in wie

150
74 5 10 1 15 20 2 25 Invloed en macht

heeft verandert ook niet als het geslacht van de persoon al bekend is. We accepteren dat het geslacht in een zin onbekend of irrelevant kan zijn.

Maak opnieuw kennis met het woord die, dat makkelijk kan worden gezien als afkorting van diegene. Het woord die is in het Nederlands al lang in gebruik als genderneutraal aanwijzend voornaamwoord, maar kan ook fungeren als persoonlijk voornaamwoord. Een verkeerd gekozen genderspecifiek voornaamwoord kan vervelend zijn, maar een

Derde persoon enkelvoud

neutraal voornaamwoord zoals die, jullie of wie is ook intentieneutraal: het is geen compliment, maar vooral ook geen belediging. Als je een beter idee hebt, ga ervoor! Het gaat om het idee, niet om de specifieke uitvoering. Als jouw idee beter is, krijgt het vast vanzelf de navolging die het verdient. Maar het zal lastig zijn om iets te vinden dat net zo natuurlijk overkomt als Lang zal die leven, dat we al zeker tientallen jaren zingen. Natuurlijk is dat kun je wel zien, dat is die een nieuwe toepassing, maar het is helemaal niet vergezocht.

Mannelijk Vrouwelijk Neutraal

Geschikt voor % van de bevolking: 49% 49% 100%

Gangbare vormen:

onderwerpsvorm hij zij, ze die voorwerpsvorm hem, ’m haar, d’r die bezitsvorm zijn, z’n haar, d’r dies Voornaamwoorden met tweede naamval (achterhaald):

aanwijzend voornaamwoord diens dier dies vragend voornaamwoord wiens wier wies

Uit: www.langzaldieleven.nl

7 Hoe geef je jouw standpunt met argumenten?

Lees de tekst Lang zal die leven nog eens. Schrijf een reactie op de tekst met jouw standpunt. Geef hierbij minstens twee argumenten. Formuleer volledige zinnen en gebruik een signaalwoord om de argumenten te verbinden. Gebruik minimaal 60 woorden.

Soorten argumenten en drogredenen

In deze opdrachten oefen je met het herkennen en formuleren van verschillende soorten argumenten en drogredenen.

8 Herken je verschillende soorten argumenten?

Lees de tekst Gokreclame op tv verboden? Dan maar op het voetbalshirt. De tekst gaat over de oplossing die gokbedrijven zoeken voor het verbod op gokreclame: voetbalsponsoring. Verslavingshulpverleners vinden shirtreclame bij voetballers echter niet acceptabel. Noteer de soorten argumenten die zij gebruiken bij dit standpunt.

1 Soort argument van verslavingsdeskundigen in alinea 3.

2 Soort argumenten van de directeur van de Nederlandse ggz in alinea 9.

3 Soort argumenten gebruikt door Wilma Everaard, gespecialiseerd verpleegkundige in een interventiekliniek van de ggz, in alinea 10.

151
30 3 35 4 40 5 45 50 74 12 77 3 Schrijven

9 Wat is een drogreden?

a Bij een standpunt worden soms foute argumenten (drogredenen) gebruikt. Welke drogreden herken je in de argumentatie van de woordvoerder van Toto? 'Een woordvoerder van gokbedrijf Toto laat weten dat het bedrijf niemand aanzet tot gokken. "Sponsoring is iets heel anders dan reclame. We doen niets wat niet mag, het gaat om naamsbekendheid."' (alinea 13)

b Gokbedrijven zouden kunnen beweren dat de titel van de tekst een drogreden is. Welke drogreden herken je? Licht je antwoord toe.

Gokreclame op tv verboden? Dan maar op het voetbalshirt

De namen van gokbedrijven blijven ook de komende tijd overal in Nederland zichtbaar. Nu gokreclames vanaf 2023 verboden worden, kiezen ze sportsponsoring als alternatief. Verslavingsdeskundigen vinden het onbegrijpelijk dat dit is toegestaan.

Verdienmodel

Minister Conny Helder (Langdurige Zorg en Sport) wil ook zo snel mogelijk van de goksponsors af. Samen met haar collegaminister Franc Weerwind (Rechtsbescherming)

Nu gokreclames met rolmodellen verboden zijn, storten gokbedrijven zich op voetbalsponsoring. De afgelopen weken sloten veel voetbalclubs grote sponsorcontracten met online gokbedrijven. Komend jaar prijken de namen van Kansino, Betcity en Toto op shirts van eredivisieclubs, die dan weer wel gedragen mogen worden door rolmodellen.

Dat komt omdat sponsoring volgens de wet iets anders is dan reclame. De code voor kansspelen stelt dat je bij reclame probeert om iemand iets te laten kopen, sponsoring is ‘neutraal’ en bedoeld voor naamsbekendheid. Maar verslavingsdeskundigen zijn kritisch: zij vinden sponsoring net zo schadelijk als gerichte reclames.

kondigde ze daarom een verbod aan voor sponsoring door gokbedrijven vanaf 2024. De regel kan niet direct ingaan omdat voetbalclubs al contracten hebben afgesloten, de minister gunt sportclubs een goed verdienmodel. Vanaf 1 januari 2023 mogen gokbedrijven helemaal geen reclame meer maken op billboards, tv en radio. De sponsordeals met voetbalclubs werden vlak voor de wetswijziging op 29 juni beklonken. Ajax tekende op 8 juni een meerjarige overeenkomst met gokbedrijf Unibet. Op 13 juni werd bekend dat AZ Alkmaar met Kansino op het voetbalshirt gaat spelen. En Fortuna Sittard liet op 16 juni weten dat Betcity de nieuwe shirtsponsor van de club is.

Overigens worden alle Nederlandse betaalde voetbalclubs, behalve Roda JC, gesponsord door gokbedrijven. Maar shirtsponsoring is nieuw: gokbedrijven mogen pas op voetbalshirts staan sinds de invoering van de nieuwe kansspelwet in oktober 2021.

Toename verslaafden

Diezelfde wet maakte ook reclames door online gokbedrijven mogelijk. Omdat veel mensen illegaal en via buitenlandse bedrijven gokten, werd online gokken gelegaliseerd. Nederlandse gokbedrijven mochten reclame maken om zich in de markt te zetten. Wel moeten de gelegaliseerde bedrijven zorgen dat er ‘verantwoord gespeeld wordt’.

152
Commercieel directeur van Ajax Menno Geelen (rechts) toont de nieuwe sponsor.
80 3 3 1 5 2 10 15 3 20 4 25 30 35 5 40 6 45 50 7 55 Invloed en macht

Verslavingsklinieken zagen vervolgens een sterke toename van het aantal gokverslaafden in hun praktijken. De reclames werden in de maanden daarna deels verboden, waardoor sportsponsoring een slim alternatief werd. Recentelijk uitte de directeur van de Nederlandse ggz, Ruth Peetoom, stevige kritiek op sponsordeals met gokbedrijven. Zij zei dat de deals ‘haaks staan op alle inspanningen om gokverslaving tegen te gaan’ en dat spelers van Ajax ‘ook een rolmodel zijn’.

Sponsoring is moeilijker te vermijden

Wilma Everaard, gespecialiseerd verpleegkundige in een interventiekliniek van de ggz, zegt dat veel jonge gokverslaafden via sportwedstrijden zijn begonnen met gokken. Ze vindt het daarom kwalijk dat voetbalclubs hun naam verbinden aan gokbedrijven.‘In voetbalkantines wordt door jonge mensen constant geld ingezet op voetbalwedstrijden. Door de sponsordeals zijn gokbedrijven voor hen straks altijd en overal te zien.’

Dat is ook lastig voor mensen die proberen af te kicken, merkt Everaard op. ‘Ze kunnen er letterlijk niet omheen. Zo kunnen ze nooit gewoon naar een voetbalwedstrijd kijken.’ Sponsering kan in sommige gevallen zelfs effectiever zijn dan reclame, zegt Edith Smit, hoogleraar Persuasieve communicatie aan de Universiteit van Amsterdam. ‘Sponsoring werkt op meer vlakken en is moeilijker te vermijden, terwijl televisiereclame vaak wordt gezien als vervelend en opdringerig. Sponsors liften mee op het succes van een bedrijf. Daardoor dringt sponsoring makkelijker binnen bij de consument.’

Een woordvoerder van Toto laat weten dat het bedrijf niemand aanzet tot gokken. ‘Sponsoring is iets heel anders dan reclame. We doen niets wat niet mag, het gaat om naamsbekendheid.’

Tim van der Pal

10 Welke argumenten formuleer je bij het standpunt?

1 2 3

a Wat vind jij van shirtsponsoring door gokbedrijven? Formuleer nu zelf een standpunt met minimaal één argument.

b Noteer twee argumenten vanuit het standpunt van de tegenstander: de gokbedrijven die ervoor kiezen om hun naam op voetbalshirts af te drukken. Formuleer volledige zinnen en gebruik een signaalwoord om de argumenten te verbinden.

c Bedenk nu zelf per standpunt een drogreden.

Betogende ingezonden brief

In deze opdracht lees je een tekst over stemrecht voor jongeren en oefen je met het schrijven van een betogende ingezonden brief.

11 Hoe schrijf je een betogende ingezonden brief?

a Lees de tekst Laat jongeren ook stemmen, dommer dan de volwassenen zullen ze het heus niet doen (zie opdracht 8 van Lezen). Beantwoord de vragen en formuleer je antwoorden in volledige zinnen.

1 Wat is het standpunt over stemrecht voor jongeren van de schrijver Teun van de Keuken?

2 Welk argument geeft hij bij dit standpunt?

3 Welk subargument geeft hij hierbij?

153
Trouw
Uit:
8 60 9 65 70 10 75 80 11 85 12 90 95 13 80 74 75 77
108 7 12 41 74 77 107 3 Schrijven

b Lees ook de tekst Ze zijn zestien jaar en mochten al stemmen: 'Wij zijn fris en jong, wij zijn de toekomst' (zie opdracht 9 van Lezen). Formuleer nu zelf je standpunt over stemrecht voor jongeren. Voeg minstens twee argumenten toe. Formuleer volledige zinnen. Gebruik een signaalwoord met een redengevend verband tussen het standpunt en het eerste argument. Gebruik een signaalwoord met opsommend verband om de argumenten met elkaar te verbinden.

c Over de stemgerechtigde leeftijd lopen de meningen sterk uiteen. Wat is jouw standpunt? Schrijf als reactie op de tekst Laat jongeren ook stemmen, dommer dan de volwassenen zullen ze het heus niet doen een betogende ingezonden brief van minimaal 300 woorden met een bewering-enargumentstructuur. Maak hiervoor eerst een schrijfplan door het schema aan te vullen. Volg de stappen.

1 Volg stap 2 t/m 6 om het schrijfplan (zie QR-code) in te vullen. Zoek eventueel online naar meer informatie over dit onderwerp. Maak hier ook een bronvermelding van.

2 Bepaal het publiek en bedenk een titel voor je brief.

3 Noteer in de inleiding (alinea 1) het standpunt van de schrijver Teun van de Keuken en zijn argumentatie. Vermeld de bron (krant) en de datum van publicatie.

4 Formuleer als reactie daarop jouw eigen standpunt in alinea 2.

5 Geef daarna minstens twee argumenten bij jouw standpunt. Verbind deze met jouw standpunt door een signaalwoord. Gebruik tussen de argumenten een signaalwoord met opsommend verband. Voeg passende voorbeelden toe.

6 Formuleer een tegenargument in alinea 3. Zet aan het begin van deze alinea een signaalwoord met een tegenstellend verband.

7 Plaats in het slot (alinea 4) een conclusie. Gebruik hierbij een signaalwoord met een concluderend verband.

8 Schrijf nu met behulp van het schrijfplan een ingezonden brief volgens de bewering-enargumentstructuur. Formuleer minimaal één keer een zin met beeldspraak of een stijlfiguur. Plaats de titel uit je schrijfplan boven de tekst.

9 Wissel je ingezonden brief uit met die van een medeleerling. Geef elkaar feedback en gebruik hierbij het Feedbackformulier Schrijven: betogende ingezonden brief

10 Herschrijf je ingezonden brief met behulp van de aanwijzigingen uit het feedbackformulier.

11 Doe de eindversie van je ingezonden brief en het feedbackformulier in je schrijfdossier.

Betoog

In deze opdracht lees je een tekst over de vraag of de overheid een minimumleeftijd moet instellen voor het kopen van fastfood. Verder oefen je met het schrijven van een betoog.

12 Hoe schrijf je een betoog?

Mag de overheid zich bemoeien met wat mensen eten? Is dat betutteling of een aanmoediging om gezonder te leven? Hoe denk jij daarover? Lees de tekst Stel een leeftijdsgrens in voor fastfood

a Vind jij dat de overheid een minimumleeftijd mag instellen voor het nuttigen van fastfood? Noteer je standpunt in één volledige zin. Voeg daar een argument aan toe. Verbind beide delen met een signaalwoord.

b Bedenk een tegenargument bij jouw standpunt en argument. Noteer dit tegenargument in één volledige zin. Verbind het met jouw argument door een signaalwoord van tegenstelling te gebruiken.

c In opdracht d ga je een betoog schrijven over de rol van de overheid met betrekking tot gezond eten en leven. Voordat je dit betoog schrijft, maak je een schrijfplan. Kies een tekststructuur en vul het schrijfplan (zie qr-code) verder in.

154
124 57 108 7 41 74 77 107 Invloed en macht

d Schrijf een betoog met jouw standpunt over de rol van de overheid bij eetgedrag op basis van het schrijfplan dat je hebt gemaakt bij opdracht c. Zoek eventuele aanvullende informatie online. Bouw je betoog op volgens de gekozen tekststructuur en gebruik minimaal 400 woorden. Verwerk minstens één vorm van beeldspraak en/of stijlfiguren in je betoog. Volg de stappen.

1 Noteer de titel uit het schrijfplan boven de tekst.

2 Schrijf een aantrekkelijke inleiding waarin je jouw standpunt opneemt.

3 Schrijf een middenstuk met minstens twee argumenten, oplossingen of verklaringen, en een tegenargument. Gebruik signaalwoorden om de delen met elkaar te verbinden.

4 Schrijf een slot met een conclusie. Gebruik een signaalwoord met een concluderend verband.

5 Noteer, onder je betoog, de bronvermelding van de teksten die je hebt gebruikt.

6 Wissel je betoog uit met dat van een medeleerling. Geef elkaar feedback met behulp van het Feedbackformulier Schrijven: betoog

7 Herschrijf je betoog met behulp van de aanwijzigingen uit het feedbackformulier.

8 Doe de eindversie van je betoog en het feedbackformulier in je schrijfdossier.

Bij opdracht 5 van Spreken, kijken en luisteren leer je hoe je een betogende presentatie geeft.

Stel een leeftijdsgrens in voor fastfood

DEN HAAG – Het wetenschappelijk bureau van het CDA oppert dat er misschien een minimumleeftijd ingesteld moet worden om fastfood te mogen kopen. Zo’n leeftijdsgrens ‘vergelijkbaar met die voor de aanschaf van alcohol en tabak’ zou kunnen helpen om een ‘gezonde generatie’ op te voeden, zo staat in een onderzoek van het Wetenschappelijk Instituut (WI) van de partij.

voor kunnen afspraken gemaakt worden met de verkopers en producenten van ongezonde voeding, maar moeten misschien ook regels aangescherpt worden. De minimumleeftijd is daar een voorbeeld van. Hoe oud je zou moeten zijn om een burger of kapsalon te mogen kopen, is in het onderzoek niet uitgewerkt.

Makkelijk verkrijgbaar

Ongezond eten en drinken is makkelijker verkrijgbaar en aantrekkelijker dan gezonder eten, staat in het WI-onderzoek. Mensen worden steeds geconfronteerd met reclame en lage prijzen, inspelend op een ‘primitieve trek in ultrabewerkte waren’. Het WI zegt dat de ideeën om ongezond eten moeilijker te maken daarom niet betuttelend zijn. ‘We zouden evengoed kunnen stellen dat het aanbod zo dominant is geworden dat dát nu betuttelt.’

‘Het gaat erom dat kinderen jong vertrouwd raken met zorg voor zichzelf en een gezonde levensstijl,’ staat in een rapport waar Trouw als eerste over berichtte. Het WI zegt dat ‘instanties met een vormende invloed’, zoals consultatiebureaus en scholen, daar het best bij kunnen helpen.

Het rapport gaat ervan uit dat een gezondere leefstijl van kinderen ‘verder zal golven naar het gezin en de rest van de samenleving’. Daar-

Dat laatste punt maakte verantwoordelijk staatssecretaris Maarten van Ooijen (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) vorige maand ook al. Hij kondigde aan te kijken of het juridisch mogelijk is om de ‘wildgroei’ van fastfoodketens tegen te gaan. Dat doet hij op verzoek van gemeenten en vooral grote steden. Ook hij vindt dat het ouders en kinderen door ‘een haag van verleidingen’ te moeilijk gemaakt wordt om gezond te eten.

155
124 67 1 5 10 2 15 3 20 25 4 30 35 5 40 45 3 Schrijven

CDA-fractie vindt leeftijdsgrens voor fastfood te ver gaan

De Tweede Kamerfractie van het CDA ziet niets in een minimumleeftijd voor de verkoop van fastfood. Het Wetenschappelijk Instituut (WI) van die partij had zo’n maatregel voorgesteld om ervoor te zorgen dat jongeren en kinderen gezonder gaan eten. De afvaardiging van de partij in het parlement vindt dat echter ‘te ver gaan’, schrijft Kamerlid Anne Kuik op Twitter. Het WI stelde een grens ‘vergelijkbaar met die voor de aanschaf van alcohol en tabak’ voor in

Reflectie

een rapport over gezond eten. Kuik spreekt van ‘een belangrijk rapport’ van ‘een onafhankelijke denktank’. Over een deel van de aanbevelingen, ‘zoals het aanpakken van reclames voor ongezond eten of meer ruimte voor gemeenten om fastfoodketens te reguleren’, is ze positief. Zo niet over het idee voor een minimumleeftijd. ‘Als het probleem bij de fastfoodbedrijven ligt, moeten we daar de oplossing zoeken. En niet bij de jeugd,’ aldus Kuik.

Uit: De Telegraaf

In deze reflectieopdracht kijk je of je alle leerdoelen van deze module hebt behaald.

13 Heb je de leerdoelen behaald?

a Bij verschillende opdrachten in deze module zie je een of meer leerdoelen staan. Kijk nog eens naar deze vragen. Welke vragen had je goed en welke vond je lastig?

b Aan het begin van de module heb je een schema met alle leerdoelen ingevuld, zie opdracht 2. Neem dit schema nog een keer door. Bij welke leerdoelen ben je vooruitgegaan? Welke leerdoelen vind je nog lastig? Vul het schema met de leerdoelen opnieuw in. Doe dit met een andere kleur, zodat je goed je voortgang kunt zien.

c Is het je gelukt om aan de slag te gaan met de schrijfopdrachten? Denk hierbij aan het maken van een schrijfplan, het formuleren van een standpunt met argumenten en het schrijven van betogende teksten. Noteer je antwoord in maximaal 25 woorden.

d Geef in maximaal 25 woorden aan hoe de samenwerking met je medeleerlingen in deze module verliep. De samenwerking kan per opdracht verschillen. Noteer één positief punt en één verbeterpunt.

EXTRA OPDRACHTEN

Wil je verder oefenen? Ga dan naar Op niveau online

156
50 6 55 7 60 65 8 Invloed en macht

Eindopdracht

In deze eindopdracht maak je een schrijfplan en schrijf je een betogende tekst.

14 Ben je een betere schrijver geworden?

a Lees wat je nodig hebt voor deze opdracht en hoe je beoordeeld wordt. Kies uit een betogende ingezonden brief of een betoog.

Betogende ingezonden brief

• Onderwerp: Agressie in de samenleving Nederland heeft een agressieprobleem. Het gaat niet alleen om de ernstige incidenten met de ambulancemedewerkers en voetbalsupporters, maar ook om scheldpartijen, bedreigingen en intimidaties. Steeds meer mensen krijgen ermee te maken. Schrijf een ingezonden brief naar aanleiding van de tekst Agressie woekert in de samenleving en dat hebben we zelf laten gebeuren, zegt de auteur van 'Het Agressieparadijs'.

• Publiek: algemeen

• Schrijfdoel: betogen

• Omvang: 400 woorden

• Bronnen:

- tekst: Agressie woekert in de samenleving en dat hebben we zelf laten gebeuren, zegt de auteur van 'Het Agressieparadijs' (zie opdracht 17 van Lezen)

- twee zelfgekozen bronnen

Wat lever je in?

• een volledig ingevuld schrijfplan

• de eindversie van je ingezonden brief

• een bronvermelding

Beoordeling

De ingezonden brief, het schrijfplan en de bronvermelding worden beoordeeld door je docent met behulp van het Feedbackformulier Schrijven: betogende ingezonden brief

Betoog

• Onderwerp: (Seksueel) grensoverschrijdend gedrag

Hoewel door #MeToo het bewustzijn voor seksueel grensoverschrijdend gedrag enorm is toegenomen, wordt de noodzaak om daadwerkelijk iets te veranderen niet overal gevoeld. In de afgelopen jaren zijn veel gevallen van misstanden bekend geworden in de showbizz, in de sportwereld en bij gewone burgers.

Schrijf een betoog naar aanleiding van de tekst The Voice leert ons dat het hoog tijd is voor een nieuw geluid.

• Publiek: algemeen

• Schrijfdoel: betogen

• Omvang: 400 woorden

• Bronnen:

- tekst: The Voice leert ons dat het hoog tijd is voor een nieuw geluid (zie ook opdracht 15 uit Lezen)

- twee zelfgekozen bronnen

Wat lever je in?

• een volledig ingevuld schrijfplan

• de eindversie van je betoog

• een bronvermelding

157
3 Schrijven

Beoordeling

Het betoog, het schrijfplan en de bronvermelding worden beoordeeld door je docent met behulp van het Feedbackformulier Schrijven: betoog

b Volg de stappen.

1 Zoek naast de gegeven tekst uit Lezen twee nieuwe bronnen.

2 Markeer in de gevonden teksten de informatie die je wilt gebruiken.

3 Bepaal welke tekststructuur je gaat gebruiken.

4 Maak een schrijfplan. Bekijk het schrijfplan van opdracht 11c en 12c nog eens.

5 Maak een volledige bronvermelding.

6 Schrijf de betogende ingezonden brief of het betoog. Volg hierbij de opbouw van het schrijfplan. Zorg dat je tekst een duidelijke structuur heeft met een inleiding, middenstuk en een slot. Gebruik signaalwoorden om de argumenten met elkaar te verbinden en gebruik minimaal één keer bijzonder taalgebruik. Zet ook een titel boven je tekst.

7 Controleer je tekst aan de hand van het Feedbackformulier Schrijven: betogende ingezonden brief of het Feedbackformulier Schrijven: betoog

8 Verbeter je tekst.

9 Laat een medeleerling feedback geven op je tekst met behulp van een van de feedbackformulieren.

10 Herschrijf je tekst aan de hand van deze feedback.

11 Laat je ingezonden brief of je betoog beoordelen door je docent.

12 Doe de verschillende versies van je tekst en het feedbackformulier in je schrijfdossier.

158
Invloed en macht

Spreken, kijken en luisteren

Discussie en debat

In podcasts, vlogs of talkshows gaat het vaak over meningen en feiten. Als je een dergelijk programma bekijkt of beluistert, hoor je presentatoren en gasten die jou als toehoorder willen informeren en vaak ook overtuigen. Soms gebruiken sprekers daar argumenten voor die niet allemaal even 'eerlijk' zijn. Als je goed luistert, doorzie je welke gesprekstechnieken er gebruikt worden om het publiek of de tafelgasten te beïnvloeden. Ook thuis, op school en wellicht tijdens je bijbaantje hoor je regelmatig meningen van anderen. Je zult het lang niet altijd eens zijn met iedereen en soms zul je met goede argumenten moeten komen om je mening te verdedigen.

In deze module leer je om je mening te geven en om argumenten te formuleren. Ook oefen je met het voorbereiden en voeren van discussies en debatten. Hoe kun je als spreker je mening kracht bijzetten? En hoe kun je de andere deelnemers overtuigen?

INHOUD Start Introductie opdracht 1, 2, 3

Oefenen

Een discussie analyseren opdracht 4

Een betogende presentatie houden opdracht 5, 6

Een discussie voeren opdracht 7

Een debat analyseren opdracht 8, 9

Een debat voeren opdracht 10

Reflectie en Reflectie opdracht 11

eindopdracht Eindopdracht opdracht 12

159 159
MODULE 159
3

Introductie

In deze opdrachten denk je na over het nut van discussiëren en debatteren en oriënteer je je op het verschil tussen een discussie en een debat. Ook maak je kennis met de leerdoelen die bij Spreken, kijken en luisteren aan de orde komen.

1 Wat is het nut van discussiëren en debatteren?

Bij het vak Nederlands wordt er aandacht besteed aan verschillende discussievormen en het debat. Waarom is het belangrijk dat je dit leert? En wat is het verschil tussen discussiëren en debatteren?

a Maak twee mindmaps. Schrijf bij de ene mindmap 'discussie' in het midden en bij de andere 'debat'. Welke woorden komen bij je op? Noteer deze.

b Wissel je mindmaps uit met die van een medeleerling. Wat zijn de verschillen en overeenkomsten?

c Schrijf op wat je leert door te (oefenen met) discussiëren en debatteren. Waarom leer je deze vaardigheid bij Nederlands?

2 Wat zijn de spelregels van een debat?

Bekijk het videofragment Debatteren kun je leren: Wat is debatteren? (1.32 – 3.50).

a Hoe omschrijft de spreker de term debat? Leg in je eigen woorden uit wat een debat kenmerkt en wat de spelregels van een debat zijn.

b Welke spelregels ga jij vooral inzetten bij je eigen debat? Herschik de vier spelregels en maak zo je eigen ranking.

c Vergelijk je antwoorden met die van een medeleerling.

3 Met welke leerdoelen ga je oefenen?

In deze opdracht staan de leerdoelen waarmee je in deze module gaat oefenen. Bij elk leerdoel wordt verwezen naar de theorie.

a Maak in Op niveau online de instaptoets om te bepalen hoe goed je de leerdoelen nu al beheerst. Bekijk je resultaten en vul daarna het schema in.

1 Ik kan standpunten en feitelijke en waarderende argumenten onderscheiden.

74  Standpunt, argumenten en argumentatie 77  Soorten argumenten 80  Drogredenen

2 Ik kan kritisch luisteren naar discussies en debatten over maatschappelijke onderwerpen.

78  Argumentatiestructuren 79  Argumentatieschema's 80  Drogredenen

3 Ik kan een betogende presentatie houden over een maatschappelijk onderwerp.

41  Betoog en ingezonden brief

4 Ik kan actief deelnemen aan gesprekken en discussies in het kader van opleiding, stage en werk.

52  Meningvormende discussie 53  Besluitvormende discussie

54  Vergadering en overleg 82  Keuze discussie onderwerp

160
◯ ◯ ◯ ◯
◯ ◯ ◯ ◯
◯ ◯ ◯ ◯
◯ ◯ ◯ ◯ Invloed en macht

5 Ik kan actief deelnemen aan debatten.

83  Debatstelling 84  Debatvragen 85  Opbouw debat

6 Ik kan een debat voeren en daarbij beeldspraak en/of stijlfiguren inzetten.

107  Beeldspraak 108  Stijlfiguren

b Geef de leerdoelen een cijfer van 1 t/m 6, waarbij je 1 het belangrijkst vindt en 6 het minst belangrijk.

Een discussie analyseren

In deze opdracht bekijk je een videofragment van een discussie en analyseer je deze.

4 Hoe goed begrijp je een discussie?

Je gaat een videofragment bekijken van een meningvormende discussie waarin deelnemers het met elkaar oneens zijn. Bekijk het fragment Gangstermeisjes hebben grote mond bij De Wereld Draait Door (0.00 - 4.50).

a Vul het schema in. Wat is de centrale vraag van deze discussie? En welke mening en argumenten hebben de deelnemers?

Centrale vraag:

Gangstermeisjes

Documentairemaker

Mening: Mening:

Argumenten:

Argumenten:

b Een discussie kent verschillende fasen. De voorzitter heeft hierbij andere taken dan de deelnemers. De presentator heeft de rol van voorzitter en leidt de discussie. In hoeverre slaagt hij daarin? Licht je antwoord toe.

c Bij een discussie moet je een groepsgerichte bijdrage leveren. Bereiken de verschillende sprekers (presentator, gangstermeisjes, documentairemaker) hun doel volgens jou?

d Je gaat met een medeleerling in gesprek over dit videofragment. Je wilt erachter komen of je medeleerling vindt dat de gangstermeisjes gelijk hebben óf dat de documentairemaker gelijk heeft. Betrek in jullie gesprek de argumenten en de non-verbale communicatie van de deelnemers. De een begint met vragen stellen, de ander geeft antwoord. Wissel daarna van rol.

161
◯ ◯ ◯ ◯
◯ ◯ ◯ ◯
82 52 78 79 1 2 2 3 Spreken, kijken en luisteren

Een betogende presentatie houden

In deze opdrachten bereid je een betogende presentatie voor over een schoner (school)milieu en woon je een vergadering van de leerlingenraad over dit onderwerp bij.

5 Hoe houd je een betogende presentatie?

Bij Schrijven, opdracht 12, heb je geoefend met het schrijven van een betoog. Een betogende presentatie en een betoog lijken veel op elkaar. Je geeft dan namelijk schriftelijk of mondeling beargumenteerd je mening over een stelling.

Je gaat nu een betogende presentatie houden bij de leerlingenraad over een schoner (school)milieu. Voordat je deze betogende presentatie gaat houden, kies je een van de drie stellingen, zoek je hier informatie over op en maak je een spreekplan.

a Kies een van de drie stellingen.

• Stelling 1: Schoolbesturen moeten verspilling van papier en energie tegengaan.

• Stelling 2: De schoolkantines in Nederland moeten verspilling van plastic tegengaan.

• Stelling 3: Jongeren moeten (ook op school) duurzame keuzes maken.

b Bereid je presentatie voor. Formuleer twee valide argumenten voor de stelling en een tegenargument dat je gaat weerleggen. Bedenk een inleiding waarmee je je betogende presentatie begint (een aandachtstrekker), maak een duidelijke ordening van de argumenten en bedenk een mooie slotzin. Gebruik ook passende signaalwoorden en -zinnen. Neem voor de voorbereiding vijftien minuten de tijd. Je betogende presentatie duurt maximaal drie minuten. Vul eerst het spreekplan in.

Onderwerp Schoner (school)milieu: gezamenlijke verantwoordelijkheid

Stelling

Spreekdoel Overtuigen

Doelgroep/publiek Medeleerlingen

Tekstsoort Betogende presentatie

Opbouw Onderdeel/functie Inhoud Aanwijzingen/ hulpmiddelen

Inleiding Aandachtstrekker en stelling

Middenstuk Argument voor:

Argument voor:

Argument tegen:

Weerlegging:

Slot Afsluitende zin

c Geef je betogende presentatie. Doe deze opdracht samen met een medeleerling. Je medeleerling vult het Feedbackformulier Spreken: betogende presentatie in. Wissel daarna van rol.

d Bekijk de feedback en noteer op het feedbackformulier waar je op gaat letten bij een volgende spreekopdracht.

e Voeg het feedbackformulier in je dossier Spreken, kijken en luisteren

162
41 74 76 77 3 Invloed en macht

6 Hoe vergadert de leerlingenraad?

In opdracht 5 heb je geoefend met het houden van een betogende presentatie over een schoner (school)milieu. Een leerlingenraad heeft vaak ook inspraak over zaken als een schoner (school)milieu en vergadert hierover. Je gaat nu een besluitvormende vergadering van de leerlingenraad houden. Volg de stappen.

1 Doe deze opdracht samen met vier medeleerlingen. Verdeel de rollen. Eén leerling is voorzitter van de leerlingenraad, één leerling is hoofd facilitaire dienst, één leerling is kantinemedewerker en één leerling vertegenwoordigt jouw klas. Dan is er ook nog een leerling die notuleert.

2 Jullie gaan vergaderen over een van de eerdergenoemde stellingen (zie opdracht 5) over een schoner (school)milieu. Kies een stelling.

3 De voorzitter heeft als voornaamste taken het probleem helder te omschrijven en de vergadering te leiden. De deelnemers doen actief mee en dragen mogelijke oplossingen aan. De deelnemers bevragen elkaar kritisch over de mogelijke oplossingen: wat zijn de voor- en nadelen van de oplossingen? Elke leerling leeft zich in in zijn rol. Bereid samen de besluitvormende vergadering voor en gebruik hiervoor spreekkaartjes. Neem daar ongeveer vijf minuten de tijd voor.

4 Houd de vergadering. De vergadering duurt ongeveer een kwartier. Eén leerling maakt notulen. Deze notulen vormen de samenvatting van de vergadering. De notulist maakt ook een lijst met de belangrijkste besluiten van de vergadering.

5 Bespreek de vergadering en het verslag. Hoe vonden jullie de vergadering gaan? Is iedereen aan het woord geweest? Staan in het verslag de belangrijkste punten uit de vergadering?

Een discussie voeren

In deze opdracht bereid je een discussie voor over het onderwerp 'jongeren en stemrecht' en voer je deze.

7 Hoe voer je een meningvormende discussie?

Je gaat samen met vier medeleerlingen discussiëren over de volgende stelling: Kiesgerechtigde leeftijd verlagen van achttien naar zestien jaar? Niet doen! naar aanleiding van de tekst Laat jongeren ook stemmen, dommer dan de volwassenen zullen ze het heus niet doen uit Lezen (opdracht 8).

a Bereid de discussie voor. Lees de tekst Laat jongeren ook stemmen, dommer dan de volwassenen zullen ze het heus niet doen door en zoek online naar informatie en audiovisuele beelden. Formuleer daarna twee argumenten voor en twee tegen de stelling. Bedenk daarnaast voorbeelden bij je verschillende soorten argumenten. Maak aantekeningen. Neem daar ongeveer vijf minuten de tijd voor.

b Verdeel de rollen. Er zijn een voorzitter, twee deelnemers tegen de stelling en twee deelnemers voor de stelling. Er zijn ook twee observanten die feedback geven aan de hand van het Feedbackformulier Spreken: discussie

c Jullie gaan de discussie nu voeren. Gebruik je aantekeningen. De voorzitter vermeldt de stelling en geeft een korte inleiding. Daarna begint de discussie. Aan het einde van de discussie geeft de voorzitter een samenvatting. De discussie duurt ongeveer een kwartier. Wissel daarna van rol en zorg dat iedereen een keer spreker is geweest.

d Geef elkaar feedback. Noteer de positieve punten en een of meer verbeterpunten in het vak 'Feedback/opmerkingen' van het Feedbackformulier Spreken: discussie

e Doe het feedbackformulier in je dossier Spreken, kijken en luisteren

163
53 54 74 4 52 74 82 4 3 Spreken, kijken en luisteren

Een debat analyseren

In deze opdracht analyseer je een debat.

8 Hoe analyseer je een debat?

80 83 84 85

Een debat draait om een centrale vraag of stelling. Voor- en tegenstanders beargumenteren hun standpunt in verschillende spreekbeurten en binnen een bepaalde tijd. In elke spreekbeurt wordt er aan vier standaardvragen aandacht besteed.

Je gaat een videofragment van een debat over voetbal bekijken. De stelling in het fragment luidt als volgt: Voetbalclubs moeten een jaar lang worden uitgesloten van competitie als hun supporters zich discriminerend uiten

a Wat vind jij van deze stelling? Bespreek de stelling met een medeleerling. Welke argumenten kunnen jullie bedenken voor en tegen deze stelling?

b Bekijk nu twee gedeelten uit het videofragment NK debatteren – Discriminerende supporters bij voetbalclubs. Als eerste bekijk je de opbouwbeurt van de voorstanders (0.48 - 5.12) en daarna de opbouwbeurt van de tegenstanders (5.13 - 8.58). De debaters in het videofragment werken de vier debatvragen uit, zie hiervoor het schema. Maak aantekeningen tijdens het kijken en vul het schema in.

Stelling: Voetbalclubs moeten een jaar lang worden uitgesloten van competitie als hun supporters zich discriminerend uiten.

Opbouwbeurt voorstanders Opbouwbeurt tegenstanders

1 Bestaan er wel problemen bij het huidige beleid?

2 Veroorzaakt het huidige beleid inderdaad die problemen?

3 Lost het nieuwe beleid de problemen op?

4 Zijn de voordelen van het in te voeren beleid groter dan de nadelen ervan?

c Wissel je schema uit met dat van een medeleerling. Welke overeenkomsten en verschillen zijn er?

d Bekijk nogmaals de opbouwbeurt van de voorstanders (0.48 - 5.12) en de opbouwbeurt van de tegenstanders (5.13 - 8.58). Luister nu heel kritisch naar de argumenten. Om de ander te overtuigen kunnen de sprekers drogredenen gebruiken. Noem de soorten argumenten die genoemd worden in de opbouwbeurten en bepaal ook of de spreker een drogreden gebruikt.

164
1
Invloed en macht
2 2

De volgende vragen helpen je om de argumenten te analyseren en te kijken of er sprake is van een drogreden.

• Is het ene echt zeker met het andere te vergelijken?

• Leidt het ene echt altijd tot het andere?

e Bekijk nu de slotfragmenten van het videofragment (26.50 - 28.55, slotbeurt tegenstanders) en (29.10 - 31.10, slotbeurt voorstanders). Vergelijk de slotbeurten van de voor- en tegenstanders met elkaar.

1 Noteer 'de clash' (het meningsverschil) van het debat volgens de voor- en tegenstanders.

2 Geef aan welke slotbeurt je beter vindt en waarom. Denk hierbij niet alleen aan de argumentatie van de sprekers, maar ook aan hun stemgebruik en houding.

9 Waarom gebruik je beeldspraak in een debat?

In de politiek wordt tijdens een debat vaak beeldspraak gebruikt. Bekijk het videofragment Beeldspraak in de politiek (0.00 - 1.52).

a Noteer welke drie soorten beeldspraak in het fragment voorkomen. Licht je antwoord toe.

b Wat is het effect van beeldspraak en stijlfiguren in een debat, volgens jou?

Een debat voeren

In deze opdracht bereid je een debat voor en voer je dit.

10 Hoe houd je een debat?

Voordat je gaat debatteren tref je eerst verschillende voorbereidingen. Je kiest een stelling die een meningsverschil oproept. Je verzamelt argumenten voor zowel de voor- als de tegenstanders. Je probeert beide kanten van de stelling te onderzoeken: argumenten voor, argumenten tegen en weerleggingen. De argumenten worden vervolgens bij de standaardvragen geplaatst. Spreekkaartjes voor de drie spreekbeurten helpen de debaters om de juiste structuur aan te brengen en de spreektijd maximaal te benutten. In deze opdracht bereid je een debat voor en voer je dit. De voorbereiding doe je individueel en het debat voer je samen met vijf medeleerlingen.

a Kies een van de stellingen.

• Er moet strenge regelgeving over privacy komen voor socialmediabedrijven.

• Er moeten vaker protesten worden georganiseerd voor een beter klimaat

• De invloed van de complotdenkers moeten aan banden worden gelegd.

b Bereid het debat voor.

1 Zoek online naar informatie over je stelling. Besteed hier niet meer dan vijftien minuten aan. Gebruik niet alleen schriftelijke bronnen, maar zoek ook audiovisuele bronnen als bijvoorbeeld documentaires.

2 Maak spreekkaartjes (voor de verschillende beurten: opbouwbeurt, verweerbeurt en slotbeurt) waarin je de vier debatvragen uitwerkt. Werk ook de zes spreekronden uit (de opzetbeurt, verweerbeurt en slotbeurt) voor zowel de voor- als tegenstanders. Zorg dat de voor- en tegenstanders voldoende argumenten hebben. Verwerk ook minimaal één vorm van beeldspraak en/of een stijlfiguur in je spreekbeurt.

165 TIP
2 108 107 83 84 85 3 Spreken, kijken en luisteren

3 Een groepje van zes leerlingen debatteert. Verdeel de rollen: drie voorstanders en drie tegenstanders en verdeel de spreekbeurten: opzet-, verweer- en slotbeurt. Een ander groepje van zes leerlingen observeert en vult de feedbackformulieren in. Benoem een van de observanten als tijdbewaker.

c Voer het debat. Wissel na het eerste debat van rol. De observanten worden de debaters en andersom.

d Geef elkaar feedback en gebruik het Feedbackformulier Spreken: debat daarbij. Noteer de positieve punten en een of meer verbeterpunten in het vak 'Feedback/opmerkingen.'

e Doe het feedbackformulier in je dossier Spreken, kijken en luisteren

Reflectie

In deze reflectieopdracht kijk je of je alle leerdoelen van deze module hebt behaald.

11 Heb je de leerdoelen behaald?

a Bij verschillende opdrachten in deze module zie je een of meer leerdoelen staan. Kijk nog eens goed naar deze vragen. Welke vragen gingen goed en welke vond je lastig?

b Aan het begin van de module heb je een schema met alle leerdoelen ingevuld, zie opdracht 3. Neem dit schema nog een keer door. Bij welke leerdoelen ben je vooruitgegaan? Welke leerdoelen vind je nog lastig? Vul het schema met de leerdoelen opnieuw in. Doe dit met een andere kleur, zodat je goed je voortgang kunt zien.

c Geef in maximaal 25 woorden aan wat je vond van je eigen inzet. Geef ook een verbeterpunt voor jezelf aan.

d Geef in maximaal 25 woorden aan hoe de samenwerking met je medeleerlingen in deze module verliep. De samenwerking kan per opdracht verschillen. Noteer één positief punt en één verbeterpunt.

VERDER OEFENEN?

Wil je verder oefenen op jouw niveau? Ga dan naar Op niveau online

Eindopdracht

In deze eindopdracht geef je een betogende presentatie of neem je deel aan een debat.

12 Ben je een betere spreker geworden?

Bekijk eerst wat je gaat doen, wat je nodig hebt, wat je moet inleveren en hoe je beoordeeld wordt. Kies uit opdracht a (betogende presentatie) of b (debat).

a Betogende presentatie

Wat ga je doen?

Werk samen met twee medeleerlingen. Jullie gaan een betogende presentatie van zeven minuten voorbereiden, geven, filmen en er feedback op geven. De stelling van je betogende presentatie is: Er moet op scholen structurele aandacht komen voor het gevaar van framing

166
56 Invloed en macht

Wat heb je nodig?

• een smartphone of camera

• een leeg spreekplan

• drie lege Feedbackformulieren Spreken: betogende presentatie

Wat lever je in?

• een ingevuld spreekplan (met uitgewerkte argumenten)

• de gefilmde betogende presentatie

• een ingevuld feedbackformulier

• een bronnenlijst van de informatiebronnen (ongeveer vijf) die je hebt gebruikt

Hoe wordt je betogende presentatie beoordeeld?

• Eén medeleerling geeft feedback op je presentatie met behulp van het Feedbackformulier Spreken: betogende presentatie

• Je docent geeft de eindbeoordeling.

Volg de stappen.

1 Bereid de betogende presentatie voor. Doe dit individueel. Maak een spreekplan van je presentatie. Verwerk daarin de volgende punten:

• Noteer wat je al weet over het onderwerp.

• Breng je publiek in kaart.

• Zoek online of in de teksten van Lezen naar informatie over je onderwerp. Zie onder andere de tekst Framing: het spel met de taal uit Lezen. Bepaal steeds of de informatie uit een betrouwbare bron komt en maak een bronnenlijst. Gebruik niet alleen schriftelijke bronnen, maar zoek ook audiovisuele bronnen als documentaires.

• Noteer enkele argumenten bij je stelling.

• Noteer hoe je betogende presentatie gaat inleiden en afsluiten. Neem ook in je slot de hoofdzaken uit je presentatie op. Zorg dus voor een aantrekkelijke inleiding, een duidelijke ordening van de argumenten en een samenvattend slot.

• Noteer enkele signaalwoorden en kernwoorden die je in je presentatie gaat gebruiken. Gebruik een vorm van beeldspraak en/of een stijlfiguur. Stem je woordkeus af op het publiek.

• Noteer welke hulpmiddelen je gaat gebruiken.

2 Verdeel de taken. Twee medeleerlingen zijn het publiek. Een van de twee medeleerlingen zorgt ervoor dat de presentatie wordt gefilmd. Eén medeleerling geeft feedback op de presentatie met behulp van het Feedbackformulier Spreken: betogende presentatie

3 Geef je presentatie. Let op de tijd.

4 Geef na afloop het publiek (je medeleerlingen) de gelegenheid om vragen te stellen.

5 Bespreek de presentatie aan de hand van de twee ingevulde feedbackformulieren. Je medeleerlingen lichten hun feedback kort toe.

6 Welke feedback neem je mee als je een volgende keer gaat presenteren? Noteer de positieve kanten en de verbeterpunten.

7 Wissel van rol en herhaal de stappen 2 t/m 7. Zorg dat iedereen een keer spreker is geweest.

8 Geef je gefilmde presentatie en de feedbackformulieren aan je docent voor de eindbeoordeling.

9 Als je de docent deze beoordeeld heeft, doe je feedbackformulieren en je eindbeoordeling in je dossier Spreken, kijken en luisteren

b Debat

Wat ga je doen?

Werk samen met vijf medeleerlingen. Jullie gaan een debat van 22 minuten voorbereiden, voeren, filmen en er feedback op geven. Een ander groepje van zes leerlingen speelt het publiek en geeft feedback, waarbij één leerling het debat ook filmt. Na afloop van het debat geef je het publiek de gelegenheid tot het stellen van vragen.

167
3
kijken en luisteren
Spreken,

Wat heb je nodig?

• een smartphone of camera

• een stelling

• lege spreekkaartjes (per spreekbeurt)

• zes lege Feedbackformulieren Spreken: debat

Wat lever je in?

• een ingevuld spreekkaartje van jouw spreekbeurt

• het gefilmde debat

• een ingevuld feedbackformulier

• een bronnenlijst van de informatiebronnen (ongeveer vijf) die je hebt gebruikt

Hoe wordt je debat beoordeeld?

• Een leerling beoordeelt de spreekbeurt in het debat met behulp van het Feedbackformulier Spreken: debat

• Je docent geeft de eindbeoordeling.

Volg de stappen.

1 Bepaal de stelling. Kies uit deze stellingen:

• Als individu heb je geen invloed op het klimaatprobleem. (Zie onder andere de tekst Een wedstrijdje in groene uitdagingen, is dat wel zo'n goed idee? uit Lezen.)

• Sociale media spelen een belangrijke rol bij de toenemende agressie in onze samenleving. (Zie onder andere de tekst Agressie woekert in de samenleving en dat hebben we zelf laten gebeuren, zegt de auteur van 'Het Agressieparadijs' uit Lezen.)

2 Overleg wie de voor- en tegenstanders zijn en verdeel de drie spreekbeurten.

3 Bereid je spreekbeurt voor. Doe dit deels individueel en deels samen.

• Noteer wat je al weet over het onderwerp.

• Breng je publiek in kaart.

• Zoek online of in de teksten van Lezen naar informatie over je onderwerp. Bepaal steeds of de informatie uit een betrouwbare bron komt en maak een bronnenlijst. Gebruik niet alleen schriftelijke bronnen, maar zoek ook audiovisuele bronnen als documentaires.

• Noteer enkele argumenten bij de stelling die je gekozen hebt.

• Inventariseer met jouw partij (voor- of tegenstanders) welke argumenten het best zijn. Spreek onderling af welke (hoofd)argumenten het meest geschikt zijn voor de opbouwbeurt en welke (sub)argumenten het best geschikt zijn voor de verweerbeurt.

• Noteer hoe je jouw specifieke spreekbeurt gaat inleiden en afsluiten. Denk aan de speciale regels van elke spreekbeurt.

• Noteer enkele signaalwoorden en kernwoorden die je in je spreekbeurt gaat gebruiken. Stem je woordkeus af op het publiek.

• Maak je spreekkaartje (met je argumenten) definitief.

4 Verdeel de taken. Jullie eigen groepje van zes leerlingen debatteert. Een ander groepje van zes leerlingen is publiek en geeft feedback. Een van zes leerlingen uit het andere groepje zorgt er ook voor dat het debat wordt gefilmd. Spreek af wie feedback geeft, aan welke leerling en bij welke spreekbeurt.

5 Houd het debat. Let op de tijd.

6 Geef na afloop het publiek (je medeleerlingen) de gelegenheid om vragen te stellen.

7 Bespreek het debat aan de hand van de ingevulde Feedbackformulieren Spreken: debat. Je medeleerlingen lichten hun feedback kort toe.

8 Welke feedback neem je mee als je een volgende keer gaat debateren? Noteer de positieve kanten en de verbeterpunten.

9 Wissel van rol (de observanten worden de debaters en andersom) en herhaal de stappen 4 t/m 8.

10 Geef je gefilmde debat en de feedbackformulieren aan je docent voor de eindbeoordeling.

11 Als je de docent deze beoordeeld heeft, doe je feedbackformulieren en je eindbeoordeling in je dossier Spreken, kijken en luisteren

168
Invloed en macht

Terugblik op het thema

Terugblik 1

In dit hoofdstuk stond het thema Invloed en macht centraal. Je hebt teksten gelezen over klimaatverandering en voor welke uitdagingen we staan om beter voor onze wereld te zorgen. Ook heb je informatie gelezen en verwerkt over stemrecht voor jongeren en over de invloed die jongeren kunnen uitoefenen. Je hebt betogende teksten geschreven waarbij argumenten ingezet werden om jouw standpunt kracht bij te zetten. Je hebt deelgenomen aan discussies en debatten en kritisch geluisterd naar het standpunt van anderen en hun argumenten. Je hebt geoefend met de volgende overkoepelende leerdoelen:

Overkoepelende leerdoelen taalvaardigheid

• Ik kan argumenten herkennen en beoordelen op aanvaardbaarheid en zelf argumenten formuleren.

• Ik kan argumentatie samenvatten en zelf een argumentatie opbouwen tot een betoog.

• Ik kan bijzonder taalgebruik beoordelen en zelf bijzonder taalgebruik gebruiken in geschreven en gesproken teksten.

Overkoepelende leerdoelen persoonlijke vaardigheid

• Ik heb vertrouwen in mijn eigen vermogen tot redeneren.

• Ik ben bereid om eigen zienswijzen te heroverwegen of te herzien.

• Ik kan mij openstellen voor gevoelens en opvattingen van anderen (individuen of groepen) in de wereld, en positieve en negatieve aspecten hiervan benoemen.

• Ik luister naar en reageer vanuit respect en begrip op anderen.

Terugblik 2

Bekijk de overkoepelende leerdoelen nog een keer en kijk het hoofdstuk nog eens door. Bespreek de vragen met een medeleerling.

a Welke tekst vond je het meest interessant om te lezen en/of welk videofragment vond je het meest interessant om te bekijken?

b Waarom is het belangrijk om een beargumenteerde mening te hebben over onderwerpen die met invloed en macht te maken hebben? Licht je antwoord toe.

c Vind je het prettiger om je standpunt op papier weer te geven (bijvoorbeeld in een betoog of een ingezonden brief) of mondeling (bijvoorbeeld tijdens een discussie of een debat)? Leg je antwoord uit.

d Hoe kun je wat je geleerd hebt over argumentatie toepassen bij andere vakken? Kies een vak en licht je keuze toe.

169
3 Terugblik

Overzicht theorieonderdelen 4 vwo

190
Thema Nummer Onderdeel Module Hoofdstuk Structuur 1 Hoofdstructuur: inleiding, middenstuk, slot Lezen/Schrijven/SKL 2 2 Inleiding Lezen/SKL 2 3 Middenstuk Lezen/SKL 2 4 Slot Lezen/SKL 2 5 Onderwerp, deelonderwerp en hoofdgedachte Lezen/Schrijven/SKL 1 6 Onderwerp, onderzoeksvragen en hoofden deelvragen online 7 Tekststructuren Lezen Schrijven 2 3 8 Voordelen-en-nadelenstructuur Lezen Schrijven 2 3 9 Vroeger-en-nustructuur en vroeger-nutoekomststructuur Lezen Schrijven 2 3 10 Probleem-en-oplossingstructuur Lezen Schrijven 2 3 11 Verschijnsel-en-verklaringstructuur Lezen Schrijven 2 3 12 Bewering-en-argumentstructuur Lezen Schrijven 2 3 13 Verschijnsel-en-besprekingstructuur Lezen Schrijven 2 3 14 Functies van tekstgedeelten Lezen 2 15 Titel, ondertitel en tussenkopjes Lezen 1 16 Alinea en kernzin Lezen 1 17 Manieren om alinea's met elkaar te verbinden Lezen Schrijven SKL 2 1, 2 1 18 Soorten verbanden en signaalwoorden Lezen/Schrijven/SKL 2 19 Verbindingswoorden gebruiken Lezen/Schrijven 2 Doel en publiek 20 Schrijfdoelen, tekstsoorten en tekstvormen Lezen/Schrijven/SKL 1 21 Intentie van de schrijver Lezen 1 22 Publiekgerichtheid Lezen 1 23 Publiek in kaart brengen Schrijven/SKL 1 24 Inhoud afstemmen op publiek Schrijven/SKL 1 25 Tekstvormen afstemmen op publiek Schrijven 1 26 Interactie SKL 1 27 Gesprekstechnieken SKL 2 28 Vraagtechnieken SKL 2 29 Stemgebruik en lichaamstaal SKL 1 Theorie
191 Thema Nummer Onderdeel Module Hoofdstuk Tekstsoorten en -vormen 30 Zakelijke brief of e-mail 5/6 vwo 31 Opbouw zakelijke brief of e-mail 5/6 vwo 32 Formele indeling zakelijke brief of e-mail 5/6 vwo 33 Sollicitatiebrief 5/6 vwo 34 Motivatiebrief 5/6 vwo 35 Curriculum vitae (cv) 5/6 vwo 36 Klachtenbrief online 37 Nieuwsbericht Schrijven/SKL 1 38 Verslag Schrijven 1 39 Uiteenzetting Schrijven 1 40 Beschouwing 5/6 vwo 41 Betoog en ingezonden brief Schrijven/SKL 3 42 Recensie Schrijven 2, 3 43 Columns, blogs en online reacties Schrijven 2, 3 Gespreksvormen 44 Pitch 5/6 vwo 45 Presentatie SKL 1 46 Zakelijke gesprekken 5/6 vwo 47 Klachtengesprek online 48 Probleemoplossend gesprek online 49 Sollicitatie- of motivatiegesprek 5/6 vwo 50 Interview SKL 2 51 Aantekeningen maken SKL 1 52 Meningvormende discussie SKL 3 53 Besluitvormende discussie SKL 3 54 Vergadering en overleg SKL 3 Aanpak schrijven en spreken 55 Voorbereiding en schrijfplan Schrijven 1 56 Vormgeving Schrijven 1 57 Beeld Schrijven 1 58 Voorbereiding en spreekplan SKL 1 59 Hulpmiddelen bij een presentatie SKL 1 60 Luisterhouding SKL 1 61 Feedback geven en krijgen Schrijven/SKL 1 62 Herschrijven van een tekst Schrijven 1 Theorie
192 Thema Nummer Onderdeel Module Hoofdstuk Informatie zoeken, beoordelen en verwerken 63 Verschillende manieren van lezen Lezen 1 64 Woordraadstrategieën, woordenboek en woordenschat Lezen Schrijven 1 3 65 Citeren, met eigen woorden en in volledige zinnen Lezen 1 66 Informatiebronnen en bronvermelding Schrijven/SKL 1 67 Bruikbaarheid van informatie beoordelen Lezen 2 68 Informatie verwerken online 69 Teksten vergelijken 5/6 vwo 70 Samenvatten en schematiseren Lezen 3 71 Gegevens presenteren – onderzoeksverslag online 72 Werkstuk, praktische opdracht en profielwerkstuk online 73 Een taalportfolio maken Lezen/Schrijven/SKL 1 Argumenteren 74 Standpunt, argumenten en argumentatie Lezen/Schrijven/SKL 3 75 Feitelijke en waarderende uitspraken Lezen 1 76 Feitelijke en waarderende argumenten Lezen/Schrijven/SKL 3 77 Soorten argumenten Lezen/Schrijven/SKL 3 78 Argumentatiestructuren Lezen/SKL 3 79 Argumentatieschema's Lezen/SKL 3 80 Drogredenen Lezen/Schrijven/SKL 3 81 Argumentaties beoordelen Lezen 3 82 Keuze discussieonderwerp SKL 3 83 Debatstelling SKL 3 84 Debatvragen SKL 3 85 Opbouw debat SKL 3 Spelling en interpunctie 86 Schema werkwoordspelling Schrijven Spelling en interpunctie 1 Taalverzorging en taalbewustzijn 87 Engelse werkwoorden in het Nederlands Schrijven Spelling en interpunctie 1 Taalverzorging en taalbewustzijn 88 Spelling van samenstellingen 5/6 vwo Taalverzorging en taalbewustzijn 89 Aaneenschrijven 5/6 vwo Taalverzorging en taalbewustzijn 90 Meervoud van zelfstandige naamwoorden Spelling en interpunctie Taalverzorging en taalbewustzijn 91 Verkleinwoorden Spelling en interpunctie Taalverzorging en taalbewustzijn Theorie
193 Thema Nummer Onderdeel Module Hoofdstuk 92 Bijvoeglijke naamwoorden Spelling en interpunctie Taalverzorging en taalbewustzijn 93 Bijvoeglijk en zelfstandig gebruik van woorden als alle(n), beide(n), sommige(n), vele(n) 5/6 vwo Taalverzorging en taalbewustzijn 94 Woorden met een lastige spelling online Taalverzorging en taalbewustzijn 95 Hoofdletters Spelling en interpunctie Taalverzorging en taalbewustzijn 96 Kleine letters Spelling en interpunctie Taalverzorging en taalbewustzijn 97 Apostrof Spelling en interpunctie Taalverzorging en taalbewustzijn 98 Trema Spelling en interpunctie Taalverzorging en taalbewustzijn 99 Liggend streepje Spelling en interpunctie Taalverzorging en taalbewustzijn 100 Weglatingsstreepje Spelling en interpunctie Taalverzorging en taalbewustzijn 101 Getallen en cijfers 5/6 vwo Taalverzorging en taalbewustzijn 102 Afkortingen 5/6 vwo Taalverzorging en taalbewustzijn 103 Klemtoonteken en uitspraakteken 5/6 vwo Taalverzorging en taalbewustzijn 104 Woordafbreking 5/6 vwo Taalverzorging en taalbewustzijn 105 Interpunctie Lezen Spelling en interpunctie 1 Taalverzorging en taalbewustzijn Formuleren 106 Bijzonder taalgebruik en retoriek Lezen 3 107 Beeldspraak Lezen/SKL Schrijven 3 2, 3 108 Stijlfiguren Lezen/SKL Schrijven 3 2, 3 109 Bijzondere woordkeus Lezen 3 110 Helder en afwisselend formuleren 5/6 vwo Taalverzorging en taalbewustzijn 111 Formuleringsfouten 5/6 vwo Taalverzorging en taalbewustzijn 112 Verkeerd woord 5/6 vwo Taalverzorging en taalbewustzijn 113 Contaminatie 5/6 vwo Taalverzorging en taalbewustzijn Theorie

114 Vakterm, abstract of vaag woord (containerwoord) 5/6 vwo Taalverzorging en taalbewustzijn

115 Vreemd woord, barbarisme 5/6 vwo Taalverzorging en taalbewustzijn

116 Modewoord, neologisme en archaïsme, plat of grof woord 5/6 vwo Taalverzorging en taalbewustzijn

117 Storende woordherhaling, foutieve tautologie, foutief pleonasme, dubbele ontkenning

Formuleren Taalverzorging en taalbewustzijn

118 Niet-bedoelde dubbelzinnigheid Formuleren Taalverzorging en taalbewustzijn

119 Storend figuurlijk taalgebruik Formuleren Taalverzorging en taalbewustzijn

120 Overdrijving Formuleren Taalverzorging en taalbewustzijn

121 Woorden op de verkeerde plaats 5/6 vwo Taalverzorging en taalbewustzijn

122 Telegramstijl – woord(en) te weinig Lezen Schrijven Formuleren

1 3 Taalverzorging en taalbewustzijn

123 Congruentiefout Schrijven Formuleren 1 Taalverzorging en taalbewustzijn

124 Gebruik van de lijdende vorm Schrijven Formuleren 3 Taalverzorging en taalbewustzijn

125 Te weinig afwisseling in zinsbouw en zinslengte – te lange zinnen Schrijven online 3 Taalverzorging en taalbewustzijn

126 Tangconstructie Formuleren Taalverzorging en taalbewustzijn

127 Verkeerd aansluitende beknopte bijzin Formuleren Taalverzorging en taalbewustzijn

128 Losstaand zinsgedeelte Formuleren Taalverzorging en taalbewustzijn

129 Foutieve samentrekking 5/6 vwo Taalverzorging en taalbewustzijn

130 Foutieve inversie Formuleren Taalverzorging en taalbewustzijn

131 Geen symmetrie 5/6 vwo Taalverzorging en taalbewustzijn

132 Vewijswoorden Formuleren Taalverzorging en taalbewustzijn

194 Thema Nummer Onderdeel Module Hoofdstuk
Theorie

134 Etymologie Taalbewustzijn Taalverzorging en taalbewustzijn

135 Dialect 5/6 vwo Taalverzorging en taalbewustzijn

136 Sociolect online Taalverzorging en taalbewustzijn

137 Taalconventies online Taalverzorging en taalbewustzijn

138 Taalverandering Taalbewustzijn Taalverzorging en taalbewustzijn

139 Reflectie op taalgebruik Taalbewustzijn Taalverzorging en taalbewustzijn

140 Homoniemen, synoniemen en antoniemen Taalbewustzijn Taalverzorging en taalbewustzijn

141 Samenstellingen Taalbewustzijn Taalverzorging en taalbewustzijn

142 Afleidingen Taalbewustzijn Taalverzorging en taalbewustzijn

195 Thema Nummer Onderdeel Module Hoofdstuk Taalbewustzijn
133 Geschiedenis van het Nederlands Taalbewustzijn Taalverzorging en taalbewustzijn
Theorie

Theorie

1 HOOFDSTRUCTUUR: INLEIDING, MIDDENSTUK, SLOT

Om een tekst, geschreven of gesproken, begrijpelijk en aantrekkelijk te maken is het belangrijk te letten op een goede opbouw. Een zakelijke tekst (bijvoorbeeld een brief, betoog of achtergrondartikel) bestaat

meestal uit drie hoofddelen:

1 de inleiding;

2 het middenstuk;

3 het slot.

Elk deel heeft een eigen functie in de hele tekst en kan uit meer dan één alinea bestaan. Het middenstuk is vrijwel altijd uit meer alinea's opgebouwd, terwijl de inleiding en het slot vaak uit één alinea bestaan.

Inleiding [2]

Functies

• Belangstelling wekken

• Onderwerp introduceren

• Hoofdgedachte introduceren (soms)

• Opbouw aankondigen

• Aanleiding noemen

• Welwillend stemmen

Middenstuk [3] Deelonderwerpen uitwerken:

• per deelonderwerp één alinea (of een groepje alinea's)

• per alinea (of een groepje alinea's) een kernzin

Slot [4] Bevat meestal de belangrijkste boodschap, de hoofdgedachte:

• Samenvatting

• Conclusie

• Aanbeveling

• Afweging

• Oplossing

• Oproep

2 INLEIDING

Met de deur in huis vallen werkt niet altijd goed, en dat geldt ook voor teksten. Een tekst of presentatie begint over het algemeen met een inleiding. Deze bestaat vaak uit één alinea, maar soms uit meer alinea's. Vooral als de tekst wat langer is, gebruikt de schrijver meer alinea's om het onderwerp in te leiden.

Functies van de inleiding

Een inleiding heeft een bepaalde functie. Een goede inleiding heeft vaak meer dan één functie.

1 De belangstelling wekken

Een lezer of luisteraar heeft de keuze uit een enorm aanbod van geschreven en gesproken teksten. Niemand gaat alles lezen of naar alles luisteren. De inleiding moet de lezer daarom prikkelen om verder te lezen en de luisteraar verleiden om te blijven luisteren. Het moet een 'pakkende' inleiding zijn. Vaak bevat zo'n inleiding voorbeelden of een grappige anekdote.

voorbeeld

'Lekker op je sokken door de kamer lopen, zonder dekentje op de bank voor de buis, pyjama aan en toch niet verkouden worden. Het lijkt de droom van menigeen. Local warming helpt u deze droom verwezenlijken, want hiermee wordt comfortabel wonen werkelijkheid! Lees snel verder en ontdek zelf hoe Local warming werkt ...'

Uit: Eigen Huis Magazine (door Joost Marsman)

196
Theorie

2 Het onderwerp introduceren (of de hoofdgedachte naar voren brengen)

Een lezer en/of luisteraar wil meteen weten waar het over gaat. Op basis daarvan kan hij besluiten verder te lezen of luisteren.

voorbeeld

'Max Janse, hoofd van de ecodisplays Bush, Desert en Ocean heeft een onderzoek gedaan in onder meer Burgers Ocean. In deze tekst geeft hij een overzicht van ruim tien jaar (wetenschappelijk) onderzoek in de Ocean. Bij de verzorging van de Ocean komen veel vragen boven drijven. Onderzoek kan in die situaties veel nieuwe inzichten opleveren. Hoe worden praktische problemen opgelost en hoe wordt wetenschap toegepast in de Ocean?'

Uit: www.burgerszoo.nl

3 Aankondigen hoe de tekst is opgebouwd

Dit gebeurt vooral bij een langere uiteenzetting, een beschouwing of een betoog.

voorbeeld

Wanneer gevraagd wordt naar verklaringen van variaties in consumptieve gedragingen, wordt nogal eens verwezen naar het bestaan van zogenaamde 'leefstijlen'. (...) Waarom de een zich een moderne inrichting aanschaft en de ander een traditionele, of waarom de een zich bij voorkeur laaft aan een glas bier en de ander aan een citroenjenever, lijkt iets waarover men aan de hand van de opgesomde sociaal-structurele variabelen betrekkelijk weinig kan zeggen. In deze beschouwing besteden we aandacht aan deze vraagstukken. We belichten de zaak vanuit verschillende oogpunten en gaan in op de verschillende kwesties omtrent de te bespreken leefstijlen

Uit: H. Ganzeboom, Jaarboek MarktOnderzoekAssociatie

4 De aanleiding noemen

De schrijver geeft aan welke gebeurtenis of welk nieuwsfeit de aanleiding vormen voor de tekst die hij schrijft. Je kunt hierbij denken aan vragen als: waarom bespreekt de schrijver of spreker dit onderwerp? Hoe kwam hij op het idee?

voorbeeld

'Arnhemmer Mark de Vries kreeg afgelopen week de schrik van zijn leven toen er een bekeuring in de bus viel: 50.006 euro boete ...'

5 De lezer of luisteraar welwillend stemmen

Schrijvers en sprekers gebruiken de inleiding om het publiek welwillend te stemmen, zodat dit niet al te kritisch is. Schrijvers leiden hun verhaal in met behulp van een korte weergave van wat er speelt, 'beloven' een interessante tekst, zodanig dat de lezer geboeid raakt. Sprekers stellen zich bijvoorbeeld bewust bescheiden op. Ook zij willen eerst hun publiek welwillend stemmen. Dat doen ze door bijvoorbeeld eerst iets persoonlijks te vertellen, een compliment te geven, of een prijzenswaardige gebeurtenis in de geschiedenis van de organisatie waar ze spreken, te noemen.

197
Theorie

voorbeeld

In mei bezocht koning Willem-Alexander het internationale congres WCIT in Amsterdam. Tijdens zijn speech stelde hij dat internet heel belangrijk is voor jongeren die een kans willen maken op de arbeidsmarkt. Dit was het onderwerp van zijn speech.

Hij begon zijn speech echter met iets heel anders. Hij zei: 'Voordat ik mijn speech begin, wil ik de organisatie van dit congres hartelijk danken voor de uitnodiging. Bovendien wil ik de directeur van harte feliciteren met zijn verjaardag. Op een dag als deze dreigt een dergelijk feestelijk feit verloren te gaan. Jan, van harte proficiat met je verjaardag!'

Het publiek applaudisseerde en de koning had de volledige aandacht toen hij met zijn eigenlijke speech begon.

Een pakkende inleiding schrijven

Een van de functies van de inleiding is: belangstelling wekken. Maar hoe doe je dat? Hoe bouw je zelf een pakkende inleiding op? Geoefende schrijvers en sprekers hebben daarvoor een aantal handigheidjes in huis. Sommigen gebruiken zelfs bijna altijd dezelfde 'truc'. De volgende tips kunnen je helpen bij het maken van een aansprekende goede inleiding.

1 Begin met een of meer directe vragen. Als je een vraag kiest waarop niet meteen een voor de hand liggend antwoord te geven is, prikkelt dit de nieuwsgierigheid van de lezer.

voorbeeld

'Wat zou ú doen met een miljoen?'

2 Begin met een uitspraak in de vorm van een stelling, gevolgd door een vraag. Die vraag geeft dan het hoofdonderwerp van de tekst aan.

voorbeeld

'Een 5,6 is goed genoeg,' vindt mijn puberdochter. Maar is dat wel zo? En hoe denkt ze daarover als ze over een paar jaar op sollicitatiegesprek moet?

3 Begin met een retorische vraag: een vraag waarop je geen antwoord verwacht. Eigenlijk is het een mededeling in vraagvorm [108]

voorbeeld

'Bent u de ijzel ook zo zat?'

4 Begin met een verrassende, uitdagende, shockerende of sarcastische openingszin. Gebruik daarvoor stijlmiddelen als overdrijving, ironie en sarcasme [108]

voorbeeld

'Criminelen hebben het naar hun zin in Nederland.'

198
Theorie

5 Begin met een constatering: je stelt vast dat een bepaald verschijnsel of een bepaalde ontwikkeling plaatsvindt.

voorbeeld

'Steeds indringender bemoeit de overheid zich tegenwoordig met het privéleven van de burger.'

6 Vertel een korte anekdote. Een anekdote is een kort verhaaltje met een grappige of verrassende kern. De kern symboliseert een diepere waarheid of een meer algemene gedachte die je kunt gebruiken als kapstok voor je verhaal. Een kort verhaaltje of anekdote aan het begin is tien keer leuker dan het opdreunen van je boodschap. Soms is het waargebeurd, soms een broodjeaapverhaal. Hoe dan ook, het is bedoeld om de aandacht van de lezer te 'pakken'.

voorbeeld

'Een koppeltje ligt 's nachts aan de kant van de weg in de auto een beetje te zoenen. Plots vernemen ze via de radio dat er een seriemoordenaar ontsnapt is met een haak aan de stomp van zijn arm. Het meisje wordt bang en dwingt haar vriend om haar terug naar huis te rijden. Na wat gediscussieer brengt de vriend haar dan toch maar thuis. Als ze uitstappen, zien ze tot hun ontzetting dat er een haak aan hun autodeur is blijven hangen!'

7 Begin met een of meer voorbeelden om de belangstelling van de lezer te wekken.

voorbeeld

Stel: u wordt 's ochtends wakker in een bed dat u niet herkent. Of: uw buurman vraagt hoe uw bezoek aan de tandarts is verlopen terwijl u zich niet kunt herinneren dat u daar geweest bent. Of erger: iemand vraagt hoe u heet en u hebt werkelijk geen idee. Het kan zijn dat u dan last hebt van alzheimer. De kans is alleen groot dat u zich ook bovenstaande voorvallen niet kunt herinneren.

8 Begin met een citaat van een schrijver, filosoof of wetenschapper, citeer een deel van een gedicht of een paar regels uit een boek.

voorbeelden

'Half goed is niet goed, half waar is niet waar, halfheid leidt tot niets.'

Multatuli

'Ik zit mij voor het vensterglas onnoemelijk te vervelen.'

Godfried

MIDDENSTUK

In het middenstuk (of de kern van een tekst) behandelt de schrijver of spreker het onderwerp dat in de inleiding is aangeduid écht. Hij werkt dat onderwerp uit in een aantal deelonderwerpen. Daarbij wordt vaak een vraag uit de inleiding beantwoord. Bijvoorbeeld: 'Hoe kun je jouw wilskracht en discipline versterken?'

Soms behandelt de schrijver een deelonderwerp in een aparte alinea, maar bij een omvangrijk deelonderwerp gebruikt hij meerdere alinea's. In de ene alinea staat dan bijvoorbeeld een bewering die de

199
3
Theorie

schrijver in de volgende alinea's bewijst of met enige voorbeelden toelicht. Een nieuw deelonderwerp wordt vaak aangekondigd door middel van signaalwoorden of –zinnen en functiewoorden. Er zijn verschillende manieren om het middenstuk op te bouwen. Voor elke tekst kies je een tekststructuur die het best past bij jouw schrijfdoel. In [7] lees je alles over tekststructuren.

4 SLOT

Het slot heeft tot doel de tekst af te ronden. Hierna staan enkele manieren waarop dat kan. Vaak combineert een spreker of schrijver twee of drie van deze functies. Met een goed slot breng je je boodschap nog eens kort en krachtig onder de aandacht van je publiek.

De spreker of schrijver:

1 geeft een samenvatting in de laatste alinea. Hij zet de belangrijkste zaken nog even op een rijtje. Vooral bij uiteenzettingen en beschouwingen vind je een samenvattend slot. Signaalwoorden bij deze afsluiting zijn: kortom, zoals we zagen, al met al [18]

2 trekt een conclusie. Hij weegt in het middenstuk bijvoorbeeld de voor- en nadelen of verschillende zienswijzen tegen elkaar af. In het slot komt hij tot een conclusie die meestal aansluit op de vraagstelling uit de inleiding. Vooral aan het eind van betogende en activerende teksten vind je een concluderend slot. Signaalwoorden van conclusies zijn: dus, derhalve, daarom, al met al, concluderend, hieruit volgt [18]

3 doet een aanbeveling. Hij geeft goede raad of een advies over een bepaalde kwestie. Een aanbeveling kan worden ingeleid met: het zou een oplossing zijn als ... , ons advies is ... , het zou een goede zaak zijn als ...

4 maakt een afweging. Hij geeft bijvoorbeeld voor- en nadelen of verschillende mogelijke oplossingen, vergelijkt ze met elkaar en weegt ze tegen elkaar af. In het slot geeft hij alleen maar aan wat voor hem het zwaarste weegt. Afwegingen worden ingeleid met woorden als: enerzijds ... anderzijds, aan de ene kant ... aan de andere kant ... , de voorkeur geven aan ... , beter dan ...

5 doet een oproep. Hij vraagt de lezers iets te doen ('Boycot deze verkiezingen!') of te laten ('Ga niet stemmen!'). Deze afronding hoort bij activerende teksten.

6 spreekt een toekomstverwachting uit. Bijvoorbeeld: 'In de nabije toekomst zal een computerchip in de verpakking laten zien of vlees of vis in de koelkast nog vers is. Simpel scannen met je mobieltje is dan voldoende. Op die manier zullen we voedselverspilling kunnen verminderen.'

7 eindigt met een uitsmijter, een opvallende of verrassende uitspraak. Bijvoorbeeld: 'En proberen ze je ervan te overtuigen dat je dit salaris niet waard bent? Dan ga je lekker op zoek naar een andere baan. Want zo zijn Gen Z’ers dan ook wel weer.'

5 ONDERWERP, DEELONDERWERP EN HOOFDGEDACHTE

Een tekst, geschreven of gesproken, gaat over een bepaald onderwerp. Dat onderwerp kun je kort beschrijven. Meestal bestaat het uit één woord (over het algemeen een zelfstandig naamwoord) of uit enkele woorden (een zelfstandig naamwoord en een of meer bepalingen), bijvoorbeeld 'Cultuur', 'Cultuur in Nederland' of 'Cultuur in de achttiende eeuw'.

Het onderwerp wordt uitgewerkt in een aantal deelonderwerpen. Hierin worden de verschillende kanten van een onderwerp behandeld. Een deelonderwerp staat in een alinea of een reeks samenhangende alinea's. De schrijver kan de deelonderwerpen ook door middel van tussenkopjes aangeven.

De hoofdgedachte van een tekst is de kortst mogelijke samenvatting van een tekst. Dit is niet hetzelfde als het onderwerp. De hoofdgedachte geeft in één goed gestructureerde zin weer wat er over het onderwerp wordt gezegd. Let op: de hoofdgedachte is altijd een mededelende zin, nooit een vraag.

Aandachtspunten Lezen

Als je het onderwerp van een tekst wilt bepalen, neem je een tekst kort door. Je let dan vooral op de titel en de inleiding. Door het begin van de alinea's nauwkeurig te lezen, bepaal je de deelonderwerpen. De hoofdgedachte van een tekst bepaal je pas nadat je de hele tekst aandachtig hebt doorgelezen. Daarbij kun je de kernzinnen markeren. Vervolgens bestudeer je nog eens de titel, de inleiding en, vooral, het slot.

200
Theorie

De hoofdgedachte staat immers vaak in het slot. Als je de hoofdgedachte zelf moet formuleren, wordt vaak een maximaal aantal woorden vermeld. Houd je strikt aan dat aantal.

voorbeeld

Bank past plannen aan vanwege antihomowet in North Carolina

In de Amerikaanse staat North Carolina is een antihomowet aangenomen. Deze omstreden 'HB2-wet' verbiedt werknemers om juridische stappen te ondernemen als zij op de werkplaats worden achtergesteld of gepest omdat zij homoseksueel, biseksueel of transgender zijn.

De staat verbiedt het lokale overheden ook wetten aan te nemen die LHBT (lesbisch, homo-, biseksueel, transgender, red.) beschermen en discriminatie tegengaan. Bovendien verplicht de nieuwe wet transgenders gebruik te maken van het openbare toilet dat overeenkomt met het geslacht dat in hun paspoort staat.

John Cryan, de Britse topman van Deutsche Bank, nam dinsdag nadrukkelijk afstand van de wet en zei dat de wet op dit moment verdere investeringen in de Amerikaanse staat in de weg staat. 'Wij nemen onze belofte om een werkomgeving te creëren waarin iedereen zich welkom voelt, serieus,' zei hij.

Uit: www.nu.nl

Onderwerp van de tekst: antihomowet (of: antihomowet in North Carolina)

Hoofdgedachte van de tekst: De nieuwe antihomowetgeving in North Carolina leidt tot aanpassing van de plannen van de Deutsche Bank.

7 TEKSTSTRUCTUREN

Elke tekst, geschreven en gesproken, moet zo zijn opgebouwd dat er een samenhangend geheel ontstaat. Als je een tekst gaat schrijven, formuleer je een hoofdvraag bij je onderwerp. Het antwoord op de hoofdvraag is de hoofdgedachte die de lezer uit de tekst haalt. De samenhang ontstaat door de tekst een bepaalde structuur of opbouw te geven.

Als je een schrijfplan maakt, vermeld je daarin de tekststructuur die je gaat volgen [55]. Met name in langere teksten kun je tekststructuren combineren. Je gebruikt dan bijvoorbeeld niet alleen een verschijnselverklaringstructuur, maar ook een verschijnsel-besprekingstructuur. Door structuren te combineren wordt een langere tekst aantrekkelijker om te lezen. Als je de tekststructuren kent, kun je als lezer ook snel zien hoe de tekst in elkaar zit.

In het schema staan de meest voorkomende structuren.

Structuur Hoofdvraag

Voordelen-en-nadelenstructuur [8]

Vroeger-en-nustructuur [9]

Vroeger-nu-toekomststructuur [9]

Probleem-en-oplossingstructuur [10]

Verschijnsel-en-verklaringstructuur [11]

Bewering-en-argumentstructuur [12]

Verschijnsel-en-besprekingstructuur [13]

Wat zijn de voor- en nadelen?

Wat is er veranderd?

Wat is er veranderd en wat gaat er nog veranderen?

Op welke manier(en) kan het probleem worden opgelost?

Welke verklaringen zijn er voor dit verschijnsel te geven?

Waarom vind ik dat?

Welke aspecten kent dit verschijnsel?

201
Theorie

VOORDELEN-EN-NADELENSTRUCTUUR

Bij de voordelen-en-nadelenstructuur schetst de schrijver in de inleiding een verschijnsel met duidelijke voor- en nadelen. In het middenstuk behandelt hij bijvoorbeeld eerst alle voordelen en daarna alle nadelen. In het slotgedeelte staat dan een afweging, conclusie of een samenvatting.

De hoofdvraag is: wat zijn de voor- en nadelen? Gaat de schrijver niet verder dan deze beschrijving, maakt hij zelf geen keuze of afweging, dan heb je te maken met een uiteenzetting of een beschouwing. Als de schrijver een keuze maakt, de voor- en de nadelen tegen elkaar afweegt en een conclusie trekt, dan is er sprake van een betoog.

Opbouw bij de voordelen-en-nadelenstructuur

Inleiding schets van een verschijnsel of een ontwikkeling met positieve en negatieve kanten

Middenstuk overzicht van voor- en nadelen

Slot samenvatting, afweging of conclusie

voorbeeld

Onderwerp: Een verschijnsel met positieve en negatieve kanten.

• Bijvoorbeeld: Facebookaccounts

Vraag: Welke positieve en negatieve kanten zitten eraan?

• Welke voor- en nadelen heeft zo'n account?

Uitwerking: Behandeling van positieve en negatieve kanten.

• voordeel 1

• voordeel 2, enzovoort

• nadeel 1

• nadeel 2, enzovoort

• slot: samenvatting, afweging of conclusie

9 VROEGER-EN-NUSTRUCTUUR EN VROEGER-NU-TOEKOMSTSTRUCTUUR

Vroeger-en-nustructuur

In teksten met een vroeger-en-nustructuur gaat het altijd om een ontwikkeling in de tijd. In die ontwikkeling zet de schrijver twee perioden duidelijk tegenover elkaar: het verleden tegenover het heden.

In de inleiding vertelt hij om welk verschijnsel het gaat. In het middengedeelte beschrijft hij wat er in de loop van de tijd is veranderd, maar altijd zodanig dat twee perioden scherp tegenover elkaar staan. Het slot bevat een samenvatting, een conclusie of een aanbeveling.

De hoofdvraag is: wat is er veranderd? Als de schrijver alleen veranderingen beschrijft, is er sprake van een uiteenzetting. Als hij toont dat je op verschillende manieren tegen de veranderingen aan kunt kijken, dan gaat het om een beschouwing. Als de schrijver zijn eigen standpunt inneemt en daarvoor duidelijke argumenten aandraagt, dan heb je te maken met een betoog.

Opbouw bij de vroeger-en-nustructuur

Inleiding introductie van een ontwikkeling of verandering

Middenstuk beschrijving van twee (of meer) perioden

Slot samenvatting, conclusie of aanbeveling

202
8
Theorie

voorbeeld

Onderwerp: Een gegeven dat verandert in de tijd.

• Bijvoorbeeld: computergebruik

Vraag: Wat is er in de tijd veranderd?

• Hoe is het computergebruik in de loop der tijd veranderd?

Uitwerking: Beschrijving van de ontwikkeling in de tijd.

• computergebruik periode 1

• computergebruik periode 2

• computergebruik periode 3, enzovoort

• slot: samenvatting, conclusie of aanbeveling

Vroeger-nu-toekomststructuur

In teksten die een vroeger-nu-toekomststructuur hebben, gaat het eveneens om ontwikkelingen in de tijd. Daarbij valt het accent vaak meer op de geleidelijkheid van die ontwikkelingen dan op de scherpe tegenstellingen zoals bij de vroeger-en-nustructuur.

In de inleiding schetst de schrijver om welk verschijnsel het gaat. In het middenstuk beschrijft hij welke ontwikkelingen er tot nu toe zijn geweest en welke ontwikkelingen nog worden verwacht. Het slot bevat vaak een samenvatting, een conclusie en/of een aanbeveling.

De hoofdvraag is: wat is er al veranderd en wat gaat er nog veranderen? Verder kan deze structuur, afhankelijk van het schrijfdoel, op dezelfde wijze in uiteenzetting, beschouwing of betoog worden uitgewerkt als de vroeger-en-nustructuur.

Opbouw bij de vroeger-nu-toekomststructuur

Inleiding introductie van een ontwikkeling of verandering

Middenstuk • beschrijving van twee (of meer) opeenvolgende perioden

• schets van ontwikkeling in de toekomst

Slot samenvatting, conclusie of aanbeveling

voorbeeld

Onderwerp: Een gegeven dat is veranderd en nog gaat veranderen.

• Bijvoorbeeld: het milieu

Vraag: Wat is er al veranderd en wat zijn de toekomstige ontwikkelingen?

• Welke ontwikkelingen zijn er met betrekking tot het milieu?

Uitwerking: Beschrijving van de ontwikkeling in de tijd en een voorspelling.

• periode 1

• periode 2

• periode 3

• toekomst

• slot: samenvatting, conclusie of aanbeveling

203
Theorie

10 PROBLEEM-EN-OPLOSSINGSTRUCTUUR

In een tekst met een probleem-en-oplossingstructuur introduceert de schrijver in de inleiding het probleem, in het middenstuk leg hij uit waarom het een probleem is en presenteert hij meerdere oplossingen. In het slotgedeelte geeft hij aan op welke manier het probleem het best kan worden opgelost.

De hoofdvraag is: op welke manier(en) kan het probleem worden opgelost? De tekst met deze structuur is meestal een betoog of een beschouwing. De schrijver kan tot doel hebben de lezers te overtuigen (in een betoog), of tot denken aan te zetten (in een beschouwing). Kiest een schrijver niet voor een van de oplossingen, maar sluit hij af met een samenvatting, dan is de tekst een uiteenzetting.

Opbouw bij de probleem-en-oplossingstructuur

Inleiding introductie van het probleem

Middenstuk • uitleg waarom het een probleem is

• mogelijke oplossingen

Slot afweging, conclusie, aanbeveling of samenvatting

voorbeeld

Onderwerp: Een probleem dat om een oplossing vraagt.

• Bijvoorbeeld: agressie bij voetbalwedstrijden

Vraag: Op welke manier(en) kunnen we het probleem oplossen?

• Wat kunnen we doen tegen agressie bij voetbalwedstrijden?

Uitwerking: Beschrijving van mogelijke oplossingen.

• oplossing 1

• oplossing 2, enzovoort

• slot: afweging, conclusie, aanbeveling of samenvatting

11 VERSCHIJNSEL-EN-VERKLARINGSTRUCTUUR

Bij de verschijnsel-en-verklaringstructuur introduceert de schrijver in de inleiding een bepaald verschijnsel. In het middenstuk bespreekt hij het verschijnsel en somt hij mogelijke verklaringen op. Als het om een negatief verschijnsel gaat, noemt hij vaak ook oplossingen. Het slot bevat, afhankelijk van het schrijfdoel, een samenvatting of een conclusie/aanbeveling.

De hoofdvraag is: welke verklaringen zijn er voor dit verschijnsel te geven? Als de schrijver alleen verklaringen opsomt, heb je te maken met een uiteenzetting. Bij een beschouwing laat de schrijver wel zijn voorkeur blijken voor een van de verklaringen, maar zijn belangrijkste doel is de lezer aan het denken te zetten. Bij een betoog kiest de schrijver heel duidelijk voor één verklaring en hij geeft daar argumenten bij om de lezer te overtuigen van zijn gelijk.

Opbouw bij de verschijnsel-en-verklaringstructuur

Inleiding introductie van een verschijnsel

Middenstuk

• kenmerken van het verschijnsel

• mogelijke verklaringen

Slot aanbeveling, conclusie of samenvatting

In het middenstuk geeft de schrijver soms ook oplossingen (en niet alleen verklaringen). In dat geval is er sprake van een combinatie van twee structuren: de probleem-en-oplossingstructuur + de verschijnsel-enverklaringstructuur.

204
Theorie

voorbeeld

Onderwerp: Een verschijnsel dat verklaard moet worden.

• Bijvoorbeeld: toename gebruik van lachgas door jongeren

Vraag: Welke verklaringen zijn er voor dit verschijnsel?

• Hoe is te verklaren dat jongeren steeds meer lachgas gebruiken?

Uitwerking: Opsomming van mogelijke verklaringen.

• verklaring 1

• verklaring 2, enzovoort

• slot: samenvatting, conclusie en/of aanbeveling

12 BEWERING-EN-ARGUMENTSTRUCTUUR

Bij de bewering-en-argumentstructuur doet de schrijver in de inleiding een bewering. In het middenstuk geeft hij hiervoor allerlei argumenten en hij weerlegt mogelijke tegenargumenten. In het slot trekt hij een conclusie die terugverwijst naar de bewering (het standpunt, de stelling). Een tekst met een bewering-enargumentstructuur is altijd een betogende tekst.

De hoofdvraag is: waarom vind ik dat?

Opbouw bij de bewering-en-argumentstructuur

Inleiding bewering

Middenstuk argumenten en weerlegging van mogelijke tegenargumenten

Slot conclusie of aanbeveling

voorbeeld

Onderwerp: Iets waarover je van mening kunt verschillen.

• Bijvoorbeeld: fietshelm in Nederland verplicht stellen

Vraag: Welke argumenten zijn er voor mijn standpunt? Welke zijn ertegen?

• Waarom moet een fietshelm in Nederland (niet) verplicht worden gesteld?

Uitwerking: Opsomming van argumenten en weerlegging van tegenargumenten.

• argument 1

• argument 2, enzovoort

• tegenargument en weerlegging daarvan

• slot: conclusie of aanbeveling

13 VERSCHIJNSEL-EN-BESPREKINGSTRUCTUUR

In een tekst met de verschijnsel-en-besprekingstructuur noemt de schrijver in de inleiding een verschijnsel. In het middenstuk onderscheidt en beschrijft hij allerlei aspecten van dit verschijnsel. Het slot bevat meestal een samenvatting .

De hoofdvraag is: welke aspecten kent dit verschijnsel? Een tekst met een verschijnsel-enbesprekingstructuur is vrijwel altijd een uiteenzetting of een beschouwing. De schrijver geeft uitleg, beschrijft en kan de lezer daarbij tot denken aanzetten.

205
Theorie

Opbouw bij de verschijnsel-en-besprekingstructuur

Inleiding bespreking van een verschijnsel

Middenstuk bespreking van verschillende aspecten van het verschijnsel

Slot samenvatting

voorbeeld

Onderwerp: Iets wat verschillende kanten heeft.

• Bijvoorbeeld: het Nederlandse kiesstelsel

Vraag: Welke aspecten kent dit verschijnsel?

• Welke kenmerken heeft het Nederlandse kiesstelsel?

Uitwerking: Bespreking van verschillende onderdelen/aspecten.

• aspect 1

• aspect 2, enzovoort

• slot: samenvatting

14 FUNCTIES VAN TEKSTGEDEELTEN

Een tekstgedeelte (een alinea of een groep samenhangende alinea's) staat niet 'zomaar' in de tekst. De schrijver heeft er een bedoeling mee; hij geeft dat tekstgedeelte een bepaalde functie binnen de hele tekst. Als hij in het begin van de tekst een voorbeeld beschrijft, heeft dit tekstgedeelte de functie van voorbeeld of toelichting. Vervolgens kan hij het probleem onder woorden brengen dat hij zojuist heeft toegelicht: de probleemstelling. Daarna kan hij schrijven over de oorzaken van het probleem en kan hij mogelijke oplossingen bespreken.

Het is niet altijd gemakkelijk om de functie van een tekstgedeelte te onderscheiden. Bovendien kan een tekstgedeelte meer dan één functie vervullen.

In de volgende lijst vind je een overzicht van veelvoorkomende functies in alfabetische volgorde. Omdat het aantal mogelijke functies heel groot is, is deze lijst van functiewoorden niet compleet. Je zult dus zelf ook nog goed moeten nadenken en soms met een eigen omschrijving van de functie moeten komen. Ook kun je in de tekst synoniemen van de functiewoorden tegenkomen die je op weg helpen.

Functiewoord Omschrijving

Aanbeveling (advies) De schrijver geeft, meestal aan het eind van zijn artikel, een goede raad of goed advies.

Aanleiding De schrijver geeft aan welke gebeurtenis hem ertoe gebracht heeft zijn tekst te schrijven.

Afweging De schrijver weegt voor- en nadelen of mogelijke oplossingen tegen elkaar af en maakt zo een keuze.

Anekdote De schrijver vertelt een kort, kenmerkend of grappig verhaaltje, vaak ter inleiding van een probleem of verschijnsel.

Argument De schrijver doet een uitspraak waarmee hij een standpunt onderbouwt, hij geeft aan waarom hij iets vindt. Synoniem: reden.

Argumentatie De schrijver geeft meerdere argumenten voor bepaalde opvattingen. Synoniem: redenering/redenatie.

Beantwoording De schrijver geeft antwoord op een of meer vragen. Dat kunnen vragen van een ander zijn of van de schrijver zelf. Synoniem: antwoord.

206
Theorie

Functiewoord Omschrijving

Begripsomschrijving (definitie)

De schrijver probeert een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van een bepaald begrip te geven.

Beoordeling Een (positief of negatief ) oordeel over een onderwerp, opvatting of gebeurtenis.

Bewering (stelling) Een uitspraak die op twijfel of tegenspraak kan stuiten en die de schrijver dus met argumenten moet onderbouwen.

Synoniemen: mening, standpunt

Bewijs(voering) De schrijver probeert met feiten (uit onderzoek) de juistheid van een bepaalde stelling of theorie aan te tonen.

Conclusie De schrijver komt op grond van het voorafgaande (argumenten of gegevens) tot een gevolgtrekking.

Synoniem: gevolgtrekking

Constatering De schrijver stelt iets vast, merkt iets op.

Synoniem: vaststelling

Doelstelling De schrijver geeft aan wat hij met zijn tekst wil bereiken.

Gevolgen De schrijver beschrijft de gevolgen die door een bepaalde maatregel of een bepaald verschijnsel zijn veroorzaakt.

Hypothese Een voorlopige stelling (of veronderstelling) die de schrijver in de rest van zijn tekst probeert te bewijzen.

Karakterisering De schrijver geeft de voornaamste kenmerken van een verschijnsel.

Nuancering De schrijver zwakt een bewering of een standpunt (iets) af door te laten zien dat er ook andere gezichtspunten mogelijk zijn. Lijkt op: relativering

Onderbouwing De schrijver ondersteunt een stelling met argumenten en gegevens.

Ontkenning Een ontkenning volgt altijd op een bewering, meestal een uitspraak van een ander. De schrijver geeft de bewering weer en maakt dan duidelijk dat deze niet op waarheid berust.

Ontkrachting De schrijver ontkracht een bewering of argumentatie. Zie ook: tegenargument.

Oorzaak Een oorzaak geeft aan waardoor iets is ontstaan, waardoor iets is geworden zoals het is. Let op het verschil met de reden: bij een reden gaat het om wat een mens zelf wil of doet.

Oplossing Een oplossing volgt altijd na het schetsen van een probleem.

Oproep De schrijver vraagt, meestal aan het eind van zijn tekst, de lezers iets te doen.

Opsomming De schrijver geeft een reeks van meningen, voorbeelden, argumenten, verklaringen of verschijnselen.

Probleemstelling De schrijver geeft duidelijk aan over welk probleem zijn tekst gaat.

Relativering De schrijver wijst op het betrekkelijke van iets. Hij laat bijvoorbeeld zien dat er ook een andere kant aan een verschijnsel zit. Lijkt op: nuancering.

Samenvatting Aan het eind van een tekst of een tekstgedeelte vind je een samenvatting. De schrijver probeert in enkele zinnen de kern weer te geven.

Tegenargument De schrijver doet een uitspraak waarmee hij een standpunt ontkracht. Zie ook: ontkrachting

Tegenstelling De schrijver geeft aan dat een feit of bewering staat tegenover een ander feit of een andere bewering.

Tegenwerping De schrijver maakt bezwaar of heeft bedenkingen tegen een eerdere bewering of argumentatie (van een ander).

207
Theorie

Functiewoord Omschrijving

Theorie De schrijver geeft wetenschappelijke opvattingen die in de praktijk bewezen kunnen worden.

Toekomstverwachting De schrijver geeft zijn kijk op een mogelijke ontwikkeling.

Toelichting De schrijver geeft voorbeelden of nadere uitleg om zijn opvattingen te verduidelijken.

Toepassing Na een bepaalde theorie volgt de toepassing of de praktische uitvoering ervan.

Uitwerking In een uitwerking wordt een algemene stelling of theorie nader toegelicht of uitgelegd. De schrijver geeft bijvoorbeeld meer voorbeelden of meer gevolgen.

Verklaring De schrijver legt uit hoe een bepaald verschijnsel is ontstaan.

Vermoeden De schrijver geeft op grond van bepaalde aanwijzingen uiting aan een veronderstelling.

Verslag (van onderzoek) De schrijver vertelt wat er is onderzocht, soms ook hoe dat onderzoek is verlopen en wat de uitkomsten zijn.

Voorbeeld Een concrete verduidelijking van een bewering of verschijnsel.

Voorbehoud De schrijver stemt alleen met iets in, als aan een beperkende voorwaarde is voldaan.

Voorwaarde De schrijver stelt dat vóór iets kan gebeuren, er eerst iets anders moet gebeuren; dat laatste is dan de voorwaarde.

Vraagstelling Aan het eind van de inleiding vind je meestal een vraagstelling. De schrijver geeft aan op welke hoofdvraag hij een antwoord zal geven.

15 TITEL, ONDERTITEL EN TUSSENKOPJES

De titel is een van de belangrijkste onderdelen van een geschreven of gesproken tekst. Een goede titel heeft twee functies: enerzijds informeert een titel de lezer of luisteraar en maakt hij duidelijk waar de tekst of presentatie over gaat, anderzijds motiveert de titel om verder te lezen of te luisteren.

Als de titel je niet aanspreekt, ga je een tekst niet zo snel lezen of haak je af als je naar een presentatie luistert. Een titel moet dus nieuwsgierig maken. Bij korte(re) teksten kan een titel een beetje raadselachtig zijn, maar bij langere teksten is een informatieve titel die direct duidelijk aangeeft waar de tekst over gaat beter.

Aandachtspunten Lezen

Sommige teksten hebben ook een ondertitel of een chapeau. Deze kopjes of korte zinnen vormen een aanvulling op de titel. Ze zijn meestal wat langer dan de titel zelf. De ondertitel staat onder de titel, de chapeau (letterlijk: hoed) erboven.

Ook boeken hebben soms een ondertitel. Deze geeft extra informatie over het boek.

In een langere tekst staan vaak ook tussenkopjes. Een tussenkopje kan bij één alinea horen, maar ook bij meerdere. Tussenkopjes hebben een aantal functies:

• ze geven structuur;

• ze moeten – net als de titel – de lezer motiveren om verder te lezen;

• ze kondigen een deelonderwerp aan én stellen de lezer in staat een tekst snel te bekijken. Tussenkopjes helpen je zo te bepalen waar de tekst over gaat en of deze interessant genoeg is om verder te lezen. Het bekijken van tussenkopjes maakt deel uit van voorspellingen doen [63]

208
Theorie

ALINEA EN KERNZIN

Elke tekst is verdeeld in een aantal alinea's. In een geschreven tekst zijn de alinea's zichtbaar in de lay-out: aan het begin van een alinea springt de tekst meestal iets in en de laatste regel van een alinea wordt niet helemaal opgevuld. Ook kun je een witregel plaatsen tussen de alinea's. Wordt een tekst uitgesproken, dan kun je de alinea's herkennen doordat de spreker na elke alinea een korte pauze houdt.

Een goed opgebouwde alinea is een afgeronde eenheid. Je snijdt maar één deelonderwerp aan. De zin die het belangrijkste van een alinea weergeeft, noem je de kernzin. De kernzin staat meestal aan het begin of aan het eind van de alinea; de rest van de alinea is een uitwerking (een verduidelijking of toelichting). Een spreker kan de kernzin extra aandacht geven door op die zin de nadruk te leggen.

Soms, vooral bij wat langere alinea's, wordt een kernzin ingeleid door een aankondigende signaalzin die het verband legt tussen de alinea's. De kernzin staat dan vaak direct na deze overgangszin. De kernzin is dus meestal de eerste, tweede of laatste zin van de alinea.

Waar staan de kernzinnen in het volgende tekstfragment?

1 De laatste weken lijkt het monumentale Vondelpark soms wel een afgeleefd festivalterrein. De grasvelden liggen bezaaid met lege verpakkingen, rottende etenswaren en uitgebrande barbecues. Meerkoetjes zwemmen tussen het afval op zoek naar nestmateriaal. Muizen eten spicy spareribs. De ooievaar vangt vissticks. Het Vondelpark wordt weer grof misbruikt, al moet de zomer nog beginnen.

2 Er is gelukkig één effectieve maatregel die politici kunnen nemen én handhaven: een barbecueverbod. Daarmee wordt de belangrijkste afvalbron aangepakt en zal het Vondelpark aanmerkelijk schoner zijn na een zwoele zomeravond en -nacht.

Uit: havo-examen 2017-II, tekst 3 (bewerkt)

De kernzin van alinea 1 is de laatste zin. De zin bevat het probleem: het Vondelpark wordt weer grof misbruikt Dit probleem wordt toegelicht in de voorafgaande zinnen.

De kernzin van alinea 2 is de eerste zin. De zin bevat de oplossing van het probleem: politici kunnen een barbecueverbod instellen

Niet alle alinea's bevatten een kernzin. Lees de volgende beginalinea.

In 'De verhalenmachine' (1953), een verhaal van Roald Dahl, ontwerpt de hoofdpersoon een machine die in een kwartier tijd een volledige roman produceert. Daarna wordt 'minstens de helft' van alle Engelse romans door deze verhalenmachine gemaakt. Pure fictie?

Uit: havo-examen 2019-II, tekst 1

Deze alinea is een voorbeeld dat de schrijver geeft ter inleiding van de vraag die hij gaat beantwoorden: Kunnen slimme computers straks ook kunst maken?

209 16
Theorie

MANIEREN OM ALINEA'S MET ELKAAR TE VERBINDEN

De alinea's van een tekst staan uiteraard niet zomaar los onder elkaar. Tussen die alinea's bestaat een logisch verband. Je noemt dat alineaverbanden of tekstverbanden. Ook staan inleiding en slot niet los van het middenstuk, maar ze zijn ermee verbonden. Die verbanden tussen alinea's kun je op een aantal manieren aangeven, namelijk door:

1 Herhaling van woorden of woordgroepen

Aan het begin van een nieuwe alinea herhaal je woorden of woordgroepen, of synoniemen uit de vorige alinea. We noemen dat overlappers.

voorbeeld

(...) Sportartsen constateerden ook een duidelijk verband tussen het eten van koolhydraten en de conditie en het uithoudingsvermogen van de sporters. Door het eten van veel koolhydraten verhogen de sporters kun kansen op succes. Koolhydraten zitten voornamelijk in pasta's, zoals (...)

2 Signaalwoorden

Signaalwoorden zijn woorden of woordgroepen die alinea's verbinden. Ze geven niet alleen aan dat er een verband is, maar uit het signaalwoord kun je ook opmaken om welk verband het gaat. Zo'n woord heeft dus een duidelijke functie in de logische opbouw van de tekst.

voorbeeld

Het aanleggen van een extra sportveldje levert veel voordelen op. Maar veel buurtbewoners zijn bang voor overlast.

3 Signaalzinnen

Er zijn twee soorten signaalzinnen: aankondigende en terugblikkende.

voorbeeld

Ik zal verderop in de tekst een reeks bezwaren noemen (aankondigend). Eerder noemde ik al een reeks bezwaren (terugblikkend).

Een combinatie van dergelijke zinnen is ook mogelijk.

voorbeeld

De oplossingen die ik hiervoor noemde, zal ik later nog toelichten. Welke conclusie kunnen we uit genoemde onderzoeksresultaten trekken?

4 Overgangszinnen met een verwijzend woord

Overgangszinnen zijn samenvattende zinnen aan het begin of aan het eind van een alinea. Ze bevatten meestal een verwijzend woord zoals deze, die, dit, dat, dergelijke, zulke

voorbeeld

Het is beter voor het lichaam dat glucose mondjesmaat beschikbaar komt dan plotseling in een grote golf. Dat laatste doet zich voor na het eten van suiker en zetmeelhoudende producten, zoals aardappelen, witte rijst en wit brood.

210
17
Theorie

SOORTEN VERBANDEN EN SIGNAALWOORDEN

Met signaalwoorden kun je duidelijk maken hoe een tekst is opgebouwd en hoe de onderdelen ervan samenhangen. Je noemt signaalwoorden daarom ook wel structuuraanduiders. Je kunt het ook anders zeggen: een signaalwoord maakt duidelijk wat de functie van de alinea's ten opzichte van elkaar is en hoe zinnen met elkaar in verband staan.

Zie het schema waarin de verschillende soorten verbanden worden uitgelegd.

Soort verband Toelichting Voorbeelden

Tegenstellend verband Een tegenstellend verband geeft aan dat een feit of mening tegenover een ander feit of andere mening staat.

maar, daarentegen, doch, echter, integendeel, daar staat tegenover, enerzijds ... anderzijds, toch, hoewel, niettemin, terwijl

Vorig jaar snapte ik wiskunde nog, maar nu snap ik er niks meer van.

Opsommend verband Met dit verband kondig je een opsomming aan. Je geeft een reeks van argumenten, voorbeelden, verklaringen of oplossingen.

en, ook, niet alleen ... maar ook, bovendien, verder, nog, daarnaast, zowel ... als, vervolgens, tevens, ten eerste ... ten tweede, eerst, dan, daarna, ten slotte

Claire houdt van zwemmen, maar ook van hardlopen. Ik heb heerlijk gegeten: eerst een voorafje, daarna een heerlijk hoofdgerecht en ten slotte nog een verrukkelijk toetje.

Oorzakelijk verband Dit verband koppelt een oorzaak aan een gevolg. Een oorzaak ligt buiten de menselijke vrije wil; je kunt er niets aan doen.

Redengevend verband Met dit verband kondig je een reden aan. Een reden is een menselijke keuze of beslissing.

doordat, daardoor, zodat, waardoor, ten gevolge van, als gevolg van, hierdoor, vanwege, te danken aan, te wijten aan

Afgelopen nacht viel er meer dan een meter sneeuw. Daardoor stortte het dak van de sporthal in.

omdat, want, daarom, immers, namelijk, hierom, zodoende, vanwege, aangezien

De dakconstructie van de sporthal werd zwaar belast door de hoeveelheid sneeuw; daarom besloten de autoriteiten de sporthal te sluiten.

Toelichtend verband (voorbeeld)

Met dit verband leg je iets uit, licht je het een en ander toe (met voorbeelden).

Concluderend verband Hiermee leid je een conclusie of gevolgtrekking in.

Samenvattend verband Hiermee geef je een korte samenvatting van wat eerder is gezegd.

dat wil zeggen, zo, met andere woorden, bijvoorbeeld, ter illustratie, ter toelichting kan dienen ... , dat is het geval bij

Mijn neef vindt het spannend om nieuwe dingen te ontdekken; zo at hij laatst insecten.

dus, concluderend, derhalve, hieruit volgt

Mijn broer wil graag de nieuwste Audi; hij zal dus flink moet sparen.

kortom, samenvattend, om kort te gaan, alles bij elkaar, al met al, met andere woorden

De een wilde gaan bowlen, iemand anders ging liever karten, weer een ander kon helemaal niet komen; kortom: ons klassenuitje werd helemaal niks!

Voorwaardelijk verband Met deze signaalwoorden stel je een voorwaarde. Je stelt een eis waaraan moet worden voldaan voordat iets kan gebeuren.

als, indien, op voorwaarde dat, mits, tenzij, wanneer, in het geval dat, aangenomen dat

Ik wil je best helpen, op voorwaarde dat je dan zelf ook meewerkt.

211 18
Theorie

Soort verband Toelichting Voorbeelden

Vergelijkend verband Met dit verband geef je een vergelijking aan.

net als, zoals, evenals, hetzelfde, eenzelfde geval, soortgelijk, als, vergelijk, ... doet denken aan, een soortgelijk geval

Vergeleken met voorgaande jaren scoort Ajax nu wel heel erg slecht!

Doel-middel Met dit verband geef je aan dat er een middel nodig is om een doel te bereiken.

om ... te, opdat, daartoe, met het oog op, met behulp van, door middel van, met de bedoeling om

Ik gebruik een kurkentrekker om de fles te openen. (De kurkentrekker is hier het middel om de fles te openen; het openen van de fles is het doel.)

Chronologisch verband Met dit verband geef je aan hoe iets nu is ten opzichte van vroeger; het geeft een ontwikkeling in de tijd aan.

19 VERBINDINGSWOORDEN GEBRUIKEN

vroeger, nu, later, eerst, nadat, terwijl, daarna, inmiddels Vroeger vulde iedereen zijn belastingformulier met de hand in, maar intussen is de digitale snelweg zo 'gewoon' geworden, dat men de belastingen tegenwoordig digitaal invult.

Verbindingswoorden zijn essentieel bij het schrijven van een tekst of als je een presentatie voorbereidt. Met verbindingswoorden maak je duidelijk hoe de verschillende delen van je tekst met elkaar samenhangen. Je lezer of toehoorder kan je gedachtegang dan beter volgen.

Voor jezelf is het gebruik van verbindingswoorden een goed controlemiddel om te kijken of je tekst logisch is opgebouwd. Als je een oorzakelijk verbindingswoord gebruikt, hoort daarna de oorzaak te komen (je hebt hem immers aangekondigd met je verbindingswoord). Komt de oorzaak niet, dan raakt je lezer of toehoorder in verwarring en haakt hij wellicht af. Was je helemaal niet van plan een oorzaak te noemen, dan heb je het verkeerde verbindingswoord gebruikt. Verbindingswoorden hebben dus zowel voor de schrijver/spreker als voor de lezer/toehoorder een signaalfunctie.

voorbeeld

Sleutelen aan voedsel

1 Heeft u het ook gelezen? Nederland heeft een gentechvrije zone! Rond Nijmegen mag in een gebied van dertien hectare rond de stad geen boer genetisch gemodificeerde gewassen verbouwen. Persoonlijk was ik even vergeten wat er zo erg was aan gentech, maar een van de initiatiefneemsters legde het uit: 'Het is een aantasting van de biodiversiteit. De genetisch veranderde plant blijft overeind als je die met aangepast gif bespuit, maar de rest van het leven op het land en in de bodem gaat eraan. Bovendien is het zaad dat nodig is om gentechlandbouw te plegen, niet vrij verhandelbaar. Er rust patent op dat in handen is van een paar grote multinationals.'

2 Dat laatste klopt. Genetisch gemodificeerd zaad wordt vaak betrokken van agressieve multinationals, zoals het beruchte bedrijf Monsanto. Vooral voor arme landen, die verbeterde gewassen juist zo hard nodig hebben, is dat een groot probleem. Toch heeft dat bezwaar meer te maken met toezicht op monopolievorming, met regelgeving, dan met gentechnologie op zichzelf. Voor Afrikaanse boeren die wel aan gentech doen, is de Europese angst voor 'geklooi met voedsel' minstens zo'n groot probleem. Die angst kost hun namelijk een afzetmarkt.

Uit: havo-examen 2015-II

212
Theorie

SCHRIJFDOELEN, TEKSTSOORTEN EN TEKSTVORMEN

Elke tekst, geschreven of gesproken, heeft een bepaald doel. De schrijver of spreker wil met de tekst iets bereiken. Er zijn de volgende schrijfdoelen:

1 informeren (informatie geven, iets nieuws vertellen);

2 uiteenzetten (iets uitleggen, beschrijven of verklaren);

3 overtuigen (iets betogen, een standpunt innemen en dat met argumenten onderbouwen; proberen aan te tonen dat dit standpunt juist is);

4 beschouwen (iets van verschillende kanten belichten, de lezer aan het denken zetten; mogelijkheden ter overweging aanbieden);

5 activeren (de lezer tot actie laten overgaan, aanzetten iets te doen);

6 amuseren (de lezer vermaken, entertainen);

7 instrueren (aanwijzingen geven in het gebruik).

Sommige teksten hebben meerdere doelen, waarvan er een het belangrijkste is. Een betogende tekst kan bijvoorbeeld uiteenzettende elementen bevatten. In zo'n geval is er één hoofddoel, ondanks dat je meerdere doelen kunt herkennen.

Bij elk schrijfdoel hoort een tekstsoort. De belangrijkste tekstsoorten zijn:

1 Uiteenzetting: deze bevat vooral feiten. De schrijver geeft geen eigen mening, maar legt iets uit, beschrijft iets, verklaart iets of deelt iets mee. Een uiteenzetting is bedoeld om de lezers iets te laten begrijpen.

2 Betoog: dit is een tekst waarin de schrijver zijn standpunt met argumenten ondersteunt. Zijn doel is de lezer te overtuigen.

3 Beschouwing: dit is een tekst waarin de schrijver de lezer interpretaties, verklaringen of opinies van anderen voorlegt. Een beschouwing heeft als doel je over een kwestie te laten nadenken, zodat je je eigen mening kunt vormen. De schrijver is er niet op gericht de lezer te overtuigen.

De tekstvorm is de uitingsvorm van een tekst, dus hoe een tekst eruitziet. Denk aan een indeling in alinea's of een titel erboven, de lengte en lay-out. Sommige tekstvormen hebben een (min of meer) vaste vorm, zoals een zakelijke brief of een recept. Een tekstvorm is niet gekoppeld aan één schrijfdoel. Je kunt een artikel bijvoorbeeld gebruiken om je publiek te informeren (informerende tekst), maar ook om je publiek ergens van te overtuigen (overtuigende tekst). En een folder kan informatie geven, maar ook activeren. In het volgende schema vind je alles nog eens overzichtelijk weergegeven.

Schrijfdoel Uitgangspunt Tekstsoort Tekstvorm (voorbeelden)

Informeren Gegevens leveren, feiten opsommen. (objectief)

Informerende tekst

• nieuwsbericht

• verslag

• notulen

• voorlichtingsfolder

• werkstuk

• zakelijke brief

Uiteenzetten Feiten en hun samenhang. Uitleg geven, zodat de lezer het begrijpt. (objectief)

Overtuigen Vooral argumenteren, om de lezer voor het standpunt te winnen. (vooral subjectief)

Uiteenzettende tekst (uiteenzetting)

• overzichts- of achtergrondartikel in krant, tijdschrift of online

• tekst in schoolboek

• naslagwerk

• zakelijke brief

Betogende tekst (betoog)

• commentaar of opiniestuk in krant, tijdschrift of online

• recensie

• column of blog

• ingezonden brief

213 20
Theorie

Schrijfdoel Uitgangspunt

Beschouwen Van verschillende kanten belichten, de lezer laten nadenken over een bepaalde kwestie; uitleggen en mening laten vormen. (deels subjectief, deels objectief)

Activeren Aanzetten tot een handeling of gedrag; gericht op beïnvloeden. (vooral subjectief)

Tekstsoort Tekstvorm (voorbeelden)

Beschouwende tekst (beschouwing)

• achtergrondartikel in krant, tijdschrift of online

• column of blog

Activerende tekst

• advertentie, advertorial

• folder, flyer, brochure, pamflet

• ingezonden brief

• sollicitatiebrief

• recensie

• blog

Amuseren Amusement, vermaak bieden, vertellen. (vooral subjectief)

Amuserende tekst

• roman

• artikel in tijdschrift of online

• stripverhaal

• column of blog

Instrueren Aanwijzingen geven voor het gebruik. Instruerende tekst

21 INTENTIE VAN DE SCHRIJVER

• gebruiksaanwijzing

• routebeschrijving

• recept

Je krijgt bij teksten niet alleen vragen over schrijfdoel en tekstsoort. Er zijn ook vragen over de intenties, opvattingen en gevoelens van de schrijver. Hoe staat de schrijver tegenover zijn onderwerp?

De intentie van de schrijver kun je afleiden uit de manier waarop hij over het onderwerp schrijft en hoe hij zich opstelt. Hij kan bijvoorbeeld emotioneel, kwaad, enthousiast, geïrriteerd of betrokken zijn, maar ook juist neutraal, zoals in een nieuwsbericht en een wetenschappelijk onderzoek.

Om de gevoelens en opvattingen van de schrijver te ontdekken let je op de toon die hij gebruikt. Is hij ironisch, sarcastisch of juist heel serieus en to the point? De woordkeus en de schrijfstijl zeggen veel over de wijze waarop de schrijver tegen zijn onderwerp aankijkt. Overdrijft hij heel erg, gebruikt hij veel beeldspraak, maakt hij iets of iemand belachelijk? Of schrijft hij op een zakelijke manier? Zo kun je uit de stijl en het woordgebruik van de schrijver opmaken wat de intentie van de schrijver is.

Voorbeeld van een examenvraag die hiermee samenhangt

Hoe kan de houding van de schrijver ten opzichte van het onderwerp van de tekst het beste getypeerd worden?

a kritisch en betrokken

b bezorgd, maar weinig kritisch

c neutraal en afstandelijk

d zakelijk en professioneel

Nog een voorbeeldvraag

Wat voor toon kenmerkt de stijl van alinea's 3 en 5 vooral? Een

a hoogdravende toon

b ironische toon

c neerbuigende toon

d positieve toon

Meer over schrijfstijl, toon en bijzonder taalgebruik vind je in [106] en [109]

214
Theorie

Wij zijn taal

We hebben letters in ons DNA en in onze chromosomen. Zelfs een bloedgroep met één of twee letters. Taal zit in ons. Zo drukken we uit wie we zijn, wat we denken en wat we voelen. Bovendien helpt taal ons om contact met anderen te maken en de wereld te begrijpen. Met Op niveau ontdek je het plezier, de kracht en de duizend-eneen mogelijkheden van taal.

Je wilt jezelf ontwikkelen. Jouw eigen identiteit ontdekken. Taal is daarin onmisbaar. In deze lesmethode ontdek je hoe taalvaardigheid bijdraagt aan je persoonlijke ontwikkeling. Daarom werk je in Op niveau aan je taalkennis in samenhang met persoonlijke vaardigheden. Zo ervaar je het nut en de noodzaak van de lesstof. Van a tot z. Want ook jij bent taal.

9 789006 691702

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.