VOGELGIDS: BOURGOYEN

Auteurs: E. Van den Abbeele, G. Meyns, J. Smet, N. Rodts, R. Nullens en W. Mathijssen Uitgeverij HoGent; Natuur en Techniek
Auteurs: E. Van den Abbeele, G. Meyns, J. Smet, N. Rodts, R. Nullens en W. Mathijssen Uitgeverij HoGent; Natuur en Techniek
Dit is een duidelijke veldgids die meer uitleg geeft over courante vogelsoorten die voorkomen in de Bourgoyen Deze veldgids is in opdracht gemaakt voor het opleidingsonderdeel “project diermanagement” van het 2de jaar. Er werden ons verschillende projecten voorgesteld maar dit was het project dat ons het meeste lag. Met de kerngedachte om een kwalitatieve veldgids te schrijven zijn wij, 6 studenten die de opleiding agro- en biotechnologie aan Hogent volgen ons beginnen verdiepen in de wereld van de ornithologie. Samen met de heer Eddy Gadeyne zijn we te velde getrokken om met onze eigen ogen en oren bij te leren over de lokale vogels. Mevrouw Isolde Tack hielp ons met de grote lijnen te schetsen om de veldgids uit te schrijven. Hierdoor zijn we veel efficiënter te werk kunnen gaan.
De eerste stap was het bepalen van de te bespreken vogels. Er is gekozen om verschillende ordes te bespreken zodat de lezer een idee krijgt van de diversiteit en weelde die in de Bourgoyen-Ossemeersen rondvliegt. Meer over de Bourgoyen-Ossemeersen vind u terug onder het gelijknamige hoofdstuk. Vervolgens zijn er een aantal parameters opgesteld die zeker niet mogen ontbreken in een goede veldgids, bijvoorbeeld de herkenning en levenswijze van de vogel. In deze gids worden 30 vogelsoorten besproken.
Bourgoyen-Ossemeersen is een natuurgebied van 220 hectaren en is gelegen aan de Gentse stadsrand. Het is een van de meest vogelrijke natuurgebieden in Vlaanderen. Op de afbeelding hieronder ziet u de ligging van de Bourgoyen ten op zichtte van het centrum van Gent.
De Bourgoyen-Ossemeersen is opgedeeld in 6 deelgebieden met verschillende doelstellingen. In die deelgebieden zijn de beheersmaatregelen gericht op plantenvegetaties, de aanwezigheid van water- en weidevogels of op wandelrecreatie en natuureducatie. In dit natuurgebied lopen diverse onderzoeksprojecten en worden vegetatiestudies, broedvogelinventarisaties en tellingen van overwinterende watervogels uitgevoerd. Exotische planten en dieren zoals de Canadese gans, roodwangschildpad, Grote waternavel en waterteunisbloem worden actief bestreden.
De Bourgoyen-Ossemeersen ligt in een vallei, uitgeschuurd door de Leie. Het landschap bestaat uit vochtige graslanden die ’s winters onder water lopen, dit wordt ook wel meersen genoemd. Deze graslanden liggen op een bodem van klei waardoor het nauwelijks water door laat sijpelen. Het deel ten noorden van de Leie heet de Bourgoyen en het deel ten zuiden hiervan heet de Ossemeersen. Bijna centraal in de Bourgoyen ligt een zandige hoogte of ‘donk’ met daarop het historische Valkenhuis dat nu als beheersboerderij dienst doet. De Bourgoyen-Ossemeersen heeft een traditioneel open landschap en de bosjes beperken zich tot de randen en enkele opgehoogde percelen. Daarnaast zijn er ook nog houtkanten en bomenrijen.
Zoals reeds eerder vermeld stroomt de Leie door het natuurgebied. Dit is een bevaarbare waterloop. De Grijtgracht en de Loopgracht zijn de belangrijkste, onbevaarbare waterlopen. Daarnaast is er nog een grote plas aanwezig zijn, namelijk de Aalscholverplas en het hele natuurgebied heeft een netwerk van kleine sloten.
De Bourgoyen-Ossemeersen is vooral bekend door de grote aantallen watervogels in de winterperiode. Deze vogels worden aangetrokken door de overstroomde graslanden. Hierbij hebben we het over eenden zoals: smienten, wintertaling en slobeenden en ganzen zoals de Canadese ganzen en brandganzen, beide van exotische oorsprong. Daarnaast zijn er ook tal van steltlopers te zien, zoals: kieviten, wulpen, grutto’s en watersnippen. In de ruigten en rivierkanten broeden de kleine karekiet, bosrietzanger, rietzanger, rietgors en blauwborst.
Naast de vele vogelsoorten kan men ook allerlei zoogdieren waarnemen zoals konijnen, hazen, verschillende muizensoorten, spitsmuizen, vleermuizen, wezels, hermelijn, bunzing, steenmarter en vos. De meest algemene amfibieën in Vlaanderen komen hier ook voor, zoals de gewone pad, de bruine kikker, de groene kikker, de kleine watersalamander en de alpenwatersalamander. In de sloten wemelt het van de waterinsecten en in de zomerperiode vliegen er ook verschillende soorten libellen rond. De bloemenrijkdom lokt ook tal van vlinders.
De meeste percelen kennen een bonte mengeling van kleurrijke kruiden zoals gewone dotterbloem, echte koekoeksbloem, veldzuring, moerasspirea en moerasvergeet-mij-nietje. Hiernaast vindt men ook verschillende soorten grassen, zeggen en russen. Een van de meest typische landschapselementen is de knotwilg. De houtkanten bestaan uit elzen en wilgen, bomen die de hoge waterstand goed verdragen.
Taxonomie:
Orde: Anseriformes
Familie: Anatidae (eendachtigen)
Geslacht: Tadorna
Soort: Tadorna tadorna
Herkenning:
Adult: Snavel en poten helderrood. Kop en bovenhals donkergroen, lijkt soms zwart. Het kleed bevat verder witte en zwarte vlekken en een opvallende oranjebruine borstband. Het mannetje heeft een rode knobbel op de snavelbasis. Het vrouwtje heeft daar wat lichte veertjes. Verder zijn de geslachten gelijk.
Juveniel: Voorhoofd, kin, keel en vooraan aan de hals wit, kruin en achteraan de hals bruingrijs. Geen kastanjebruine borstband of zwarte buikstreep. In vlucht te onderscheiden aan witte rand achteraan de vleugel.
Lengte: 60-70 cm
Spanwijdte: 110-130 cm
Gewicht: 850-1400 gram
Voorkomen:
Wanneer: Het hele jaar rond in België te vinden, zeer talrijk in de winter.
Habitat: In duinen en op zandige en modderige kustvlaktes of bij zoetwatermeren en op akkers.
Status: Momenteel niet in gevaar.
Levenswijze:
Sociaal: Vormen koppels.
Foerageren: Meestal in ondiep water maar ook op schorren en akkers.
Broeden: Broed aan zeekusten, grote meren en rivieren. Bij voorkeur in open, onbegroeide gebieden. Nestelt zicht meestal in een grondhol of onder een dichte struik, zelden in een hol van een boom of onder gebouwen. Wegens hun opvallende verenkleed broed de bergeend daar waar ze beschermd zijn tegen landroofdieren. Meestal dient een konijnenhol als nestplaats, waarbij de rechtmatige eigenaren eerst worden verdreven. Het vrouwtje legt 8 à 10 eieren en broedt alleen terwijl het mannetje het hol bewaakt. Als de jongen na 29-31 dagen uitkomen worden ze meteen naar het water geleid. Dan kan het tot grote verliezen komen. In het broedgebied worden crèches gevormd waarbij 1 adulte vogel 50 tot 100 jongen begeleid.
Trek: Na de broedtijd trekt nagenoeg de gehele Europese populatie naar het Knechtsand in de Duitse bocht van de Elbe, waar tot 200.000 bergeenden van juli tot september gemeenschappelijk ruien.
Varia:
De naam bergeend komt doordat deze soort z’n eieren verbergt in konijnenholen en andere grondholen.
Taxonomie:
Orde: Anseriformes
Familie: Anatidae (eendachtigen)
Geslacht: Anser (grijze ganzen)
Soort: Anser anser
Herkenning:
Adult: Stevige bruingrijze gans, hals en kop iets lichter dan het lichaam. In de vlucht vallen de lichtgrijze voorvleugels op. Ondervleugels zijn tweekleurig: donker met een lichtgrijze voorkant. poten en snavel zijn oranje. De snavel is stevig en word wel eens vergeleken met winterpeen.
Juveniel: Nog geen oranje maar bruin-grijs-achtige snavel en poten. Het veerkleed is geelachtig bruingrijs.
Lengte: 75-90 cm
Spanwijdte: 147-180 cm
Gewicht: 3000-4000 gram
Voorkomen:
Wanneer: Geheel het jaar door buiten de wintertrek.
Habitat: Allerlei gebieden, maar altijd in nabijheid van water en open gebieden. Broeden daardoor in moerasgebieden tot op verkeersknooppunten. In de winter vooral op boerenland, meren, uiterwaarden en grote natte natuurgebieden.
Status: Niet bedreigd
Levenswijze:
Sociaal: Leven in sociale groepen.
Foerageren: Gras, plantenwortels, zaden, vruchten en jonge scheuten(van o.a. riet). In de winter ook op akkers aangevuld met oogstresten van mais, aardappelen en granen.
Broeden: Broedt van april tot in mei/juni. 1 legsel per jaar met 4-6 eieren. Broed graag in nabijheid van soortgenoten in een losse kolonie.
Trek: Trekkende vogelsoort.
Varia: 40 jaar geleden werd deze bestempelt als een zeldzame broedvogel, terwijl er nu meer dan ooit tevoren voorkomen.
Taxonomie:
Orde: Anseriformes
Familie: Anatidae (eendachtigen)
Geslacht: Branta (zwarte ganzen)
Soort: Branta canadensis
Herkenning:
Adult: De grote Canadese gans is een grote bruingrijze vogel met een zwarte hals en kop en een opvallende witte vlek in de hals. De beschrijving van deze gans kan variabel zijn door kruisingen met andere soorten zoals de kleine Canadese gans en de brandgans.
Juveniel: Deze is geel met grijs-groene vleugels op de borst en soms op het hoofd, afhankelijk van welke ondersoort het is. De snavel en poten zijn zwart van kleur.
Lengte: 66-71 cm
Spanwijdte: 110-130 cm
Gewicht: 150-230 gram
Voorkomen:
Wanneer: Komt het gehele jaar voor.
Habitat: Ze zijn te vinden in zoetwatermoerassen, meren en waterbekkens. Zolang er water in de buurt is, is er een kans op Canadese ganzen.
Status: Niet bedreigd.
Sociaal:
Foerageren: Deze ganzen zijn herbivoor, al durven ze soms toch dierlijke eiwitten oppikken. Ze foerageren vooral op graslanden bij water of in ondiep water. Ze eten vooral oogstresten zoals scheuten, wortels, gras en zaden.
Broeden: Ze broeden vooral op kleine zandige eilanden waar ze vier tot zeven eieren leggen. Dit gebeurt op een dikke pak donsveren. Het kan wel negen dagen lang duren vooraleer alle eieren gelegd zijn. Deze komen uit na 26 tot 30 dagen broeden. Het broeden start vanaf half maart, begin april en eindigt in mei. De jongen verlaten het nest al na een dag, dit gebeurt samen met de hele familie. Na anderhalf à twee maand vliegen de jongen uit.
Trek: De Canadese gans is voornamelijk een standvogel. Sommige exemplaren in Europa hebben een trekpatroon ontwikkeld naar veiligere gebieden om te ruien; de ‘ruitrek’. Dit gebeurt in de zomer van juni tot in september en op open water zoals plassen, meren en rivieren. Af en toe duikt er in de herfst een dwaalgast uit Noord-Amerika op.
Varia: Er zijn zeven ondersoorten, hiervan is de grootste de branta canadensis maxima.
Taxonomie:
Orde: Anseriformes
Familie: Anatidae (eendachtigen)
Geslacht: Cygnus (zwanen)
Soort: Cygnus olor
Herkenning:
Adult: De knobbelzwaan is de grootste onder de zwanen. Ze zijn sierlijk gebouwd en volledig wit van kleur. Ze hebben normaal gezien zwarte poten maar de Poolse kweekvormen hebben vleeskleurige poten. Daarnaast hebben ze een brede platte oranje snavel en heeft het mannetje een grote zwarte knobbel op de snavelbasis.
Juveniel: De jonge exemplaren hebben een bruin verenkleed terwijl de Poolse kweekvormen geboren worden met een wit verenkleed.
Lengte: 145-160 cm
Spanwijdte: 200-240 cm
Gewicht: 1000-1200 gram
Voorkomen:
Wanneer: Komt het gehele jaar voor.
Habitat: Deze zwanen zijn te vooral bij zoet water te vinden zoals; zoetwatermoerassen, akkers, meren en waterbekkens, rivieren en beken. Soms zijn ze ook zien aan de kust en de zee.
Status: Niet bedreigd.
Levenswijze:
Sociaal: Deze dieren zijn monogaam. Ze zoeken pas enkele jaren na sterfte van de oorspronkelijke partner een nieuwe partner.
Foerageren: Ze grazen graag op gras- en graanvelden maar zijn meestal te vinden in ondiep water waar ze grondelen om bij scheuten en wortels van waterplanten te komen. Occasioneel voeden ze zich ook op waterdieren.
Broeden: Hun nesten worden gebouwd uit enorme stapels riet en plantenstengels langs oevers. Ze leggen van vijf tot acht eieren en broeden 36 dagen lang. Dit in de periode van maart tot mei en vanaf drie, vier jaar oud. In de Benelux zijn er 5500-6500 broedparen te vinden.
Trek: De knobbelzwaan is een echte standvogel die enkel aan een ruitrek doet. Dit doen ze op open water tussen mei en juni.
Varia:
Rond de 1e helft van de 20e eeuw is de donsmarkt ingestort. Hierdoor zijn alle knobbelzwanen massaal vrijgelaten en vermengd met de al aanwezige wilde soortgenoten.
Taxonomie:
Orde: Anseriformes
Familie: Anatidae (Eendachtigen)
Geslacht: Anas
Soort: Anas clypeata
Herkenning:
Adult: Middelgroot met korte hals en opvallende lange, brede snavel.
♂: groene kop, witte borst, kastanjebruine buik en flanken. Bovenzijde van voorvleugel lichtblauw, spiegel groen met witte voorrand.
♀: lijkt op Wilde Eend, maar heeft enorme snavel en donkerbruine buik, contrasterend met witte ondervleugel. Spiegel dof groengrijs zonder witte achterrand. Bovenzijde van voorarm dof lichtgrijs.
Juveniel: Als adult ♀, maar kruin en achterhals donkerder en buik iets lichter.
Lengte: 44-52 cm
Spanwijdte: 73-82 cm
Gewicht: 400-1000 gram
Voorkomen:
Wanneer: In Europa verblijven slobeenden soms jaarrond op dezelfde plaats, maar deze soort trekt normaal gesproken naar Zuid- Europa of zo ver als tropisch Afrika. De slobeend arriveert vanaf maart op de broedgronden en vertrekt daar weer tussen september en oktober.
Habitat: Komt voor in vegetatierijke ondiepe meren en moerassen. In voorjaar en najaar vaker op vijvers en meren te zien. In winter schaarser door gedeeltelijke wegtrek naar West- en Zuid-Europa.
Status: Bijna in gevaar.
Levenswijze:
Sociaal: Meestal in paren of kleine groepen.
Foerageren: Grondelt weinig, maar gebruikt speciaal aangepaste snavel om hoofdzakelijk aan wateroppervlak naar plantaardig voedsel te zoeken.
Broeden: De broedperiode van de slobeend start vanaf april en kan duren tot begin juni. Deze soort heeft normaal gesproken één legsel van ongeveer 9-11 eieren, maar kan bij het verloren gaan van het eerste legsel een tweede starten. Slobeenden broeden in paartjes of losse groepen. Soms op slechts enkele meters afstand van elkaar. Het vrouwtje bouwt een nest vlakbij water en goed verstopt tussen vegetatie, vaak op een klein eilandje. Het mannetje blijft meestal tot de eileg bij het nest.
Trek: In Europa verblijven slobeenden soms jaarrond op dezelfde plaats, maar deze soort trekt normaal gesproken naar Zuid- Europa of zo ver als tropisch Afrika. De slobeend arriveert vanaf maart op de broedgronden en vertrekt daar weer tussen september en oktober.
Varia:
Slobeenden kunnen 30 jaar oud worden.
Taxonomie:
Orde: Charadriiformes
Familie: Charadriidae (kieviten en plevieren)
Geslacht: Vanellus (kieviten)
Soort: Vanellus vanellus
Herkenning:
Adult: Deze vogels hebben een zeer typische kenmerk; een unieke zwarte kuif. Verder hebben ze een zwart-wit verenkleed met unieke opvallende brede vleugels. Ook de vleugels zijn onderaan zwart-wit. Enkel de rug en de staart hebben een andere kleur. De rug heeft een groen-paarse metaalglans en de staart is onderaan roestbruin . Het vrouwelijk exemplaar is minder contrastrijk, heeft een kortere kuif en spitsere vleugels. Buiten de broedperiode hebben ze een lichtere keel en lijken de geslacht veel meer op elkaar.
Juveniel: Jongen hebben een kortere kuif die bruin is. Algemeen is hun pluimenkleed doffer dan deze van een volwassen exemplaar.
Lengte: 28-31 cm
Spanwijdte: 70-76 cm
Gewicht: 150-300 gram
Voorkomen:
Wanneer: Komt het gehele jaar voor.
Habitat: De kievit is vooral te vinden in de buurt van zoetwatermoerassen, de kust en de zee, akkers, meren en waterbekkens. Ook op open landschappen zijn ze te vinden.
Status: Bedreigd.
Levenswijze:
Sociaal: Ze zijn zeer territoriaal aangelegd over hun eigen nestgebied en tegenover andere soorten vogels. Ze leven semi-koloniaal of in een harem
Foerageren: Deze kieviten voeden zich vooral in groep. In de zomer concurreren ze onder elkaar, tijdens de winter met meeuwen en plevieren. Ze voeden zich met kleine ongewervelden zoals wormen, spinnen en slakjes en zijn dus carnivoor. Een bekend fenomeen die bij deze vogels te zien is, is trappelen. Ook in nachten met volle maan foerageren deze vogels.
Broeden: Ze beginnen met broeden in maart en eindigen rond juni, met een duidelijke piek van maart tot mei. Ze maken een ondiep kuiltje in de grond en leggen hier strootjes over. Dit gebeurt in een open ruimte, met kort gras en kale plekken, met zicht op eventuele gevaren. Ze leggen een of twee keer per jaar gemiddeld vier eieren Deze komen uit na 26 tot 29 dagen broeden en na 35 tot 40 dagen vliegen de jongen uit. Deze vogels vertonen een sterk verdedigend gedrag over hun nest en jongen. De broedparen variëren van 200.000 tot 300.000 aantallen.
Trek: De kievit is zowel een standvogel, een wintergast als een doortrekker
Varia:
De zwarte kraai, de grote mantelmeeuw, de zilvermeeuw en de hermelijn is het grootste gevaar voor kieviteieren.
Taxonomie:
Orde: Charadriiformes
Familie: Laridae (meeuwen)
Geslacht: Larus
Soort: Larus ridibundus
Herkenning:
Adult: Een bekende, zeer lichte, kleine meeuw met een donkere kop in de zomer, witte kop met zachtgrijze zweem op kruin en donkere vlek op de oogstreek in de winter. Vleugel is donkergrijs op de onderzijde naar de punt toe met een scherpe witte streep. Snavel helderrood met donkere punt en poten licht helderrood in winter, snavel pruimrood en poten scharlaken tot warm kastanjebruin in zomer.
Juveniel: Veel donkerbruin tot chocoladebruin op de rug, nek en over de verdere zilvergrijze armvleugel.
Lengte: 34-37 cm
Spanwijdte: 100-110 cm
Gewicht: 225-350 gram
Voorkomen:
Wanneer: Komt het gehele jaar voor.
Habitat: De kokmeeuw is te vinden in allerlei gebieden. In steden en bebouwde kom, agrarisch gebied, meren en waterbekkens en tot slot aan kust en zee.
Status: Kwetsbaar
Levenswijze:
Sociaal: Ze zijn erg agressief tegenover elkaar.
Foerageren: Ze vangen insecten en andere kleine ongewervelden, waaronder veel aardwormen, op gras en geploegde akkers. Ze vangen al vliegend insecten, vooral vliegende mieren, en pikken rupsen en zelfs fruit uit loofbomen. Ze vangen ook visjes en andere waterdieren, vanaf de oppervlakte in de vlucht of grijpen ze na een ondiepe duik.
Broeden: Ze nestelen in kolonies van twee tot enkele honderden paren. De nesten variëren van kuiltjes in de modder of gras tot aanzienlijke bouwsels in riet of zeggen. De 2-3 eieren komen uit na 23-26 dagen.de jongen vliegen wanneer ze ongeveer 35 dagen oud zijn.
Trek: Kokmeeuwen trekken ’s winters naar het binnenland om te foerageren en om te slapen op meren. Broedvogels uit het noorden trekken in de herfst naar het zuiden en westen. De adulte vogels vertrekken in het voorjaar plotseling en snel naar hun broedkolonies. Onvolwassen vogels blijven in hun wintergebied tot later in het voorjaar of zelfs tot de zomer.
Varia:
Broedende kokmeeuwen zijn vaak trouw aan traditionele locaties, zelfs als deze in de loop der jaren van karakter veranderen.
Taxonomie:
Orde: Charadriiformes
Familie: Laridae (Meeuwen)
Geslacht: Larus
Soort: Larus argentatus
Herkenning:
Adult: Witte kop, hals en buik, grijs op de rug en vleugels. Opvallende witte vlekken op de zwarte slagpennen. Kenmerkende roze poten. Rode vlek aan het uiteinde van de onderste snavelhelft. In de winter enige donkere strepen op kop en nek. Geen onderscheid tussen de seksen te zien.
Juveniel: Voornamelijk bruin met een donkere snavel en opvallende strepen op de vleugels.
Lengte: 54-60 cm
Spanwijdte: 123-148 cm
Gewicht: 750-1200 gram
Voorkomen:
Wanneer: Het gehele jaar door.
Habitat: Kust en binnenland. Vaak in steden en vuilnisbelten.
Status: Bijna in gevaar.
Levenswijze:
Sociaal: Solitair of in groep.
Foerageren: Omnivoor: eet vis, krabben, regenwormen, afval, aas, eieren, jongen van andere vogels, ...
Broeden: Begint vanaf eind april aan de broedperiode. Heeft één broedsel per jaar met 2-3 eieren. Broedduur 25-33 dagen. Vooral het vrouwtje broedt de eieren uit. Broedt voornamelijk in kustgebieden op de grond . Doordat vossen de nesten regelmatig leegroven, verlegt hij zijn broedgebied deels naar steden waar hij op daken broedt. Na 35 tot 49 dagen kunnen de jongen vliegen.
Trek: De zilvermeeuw blijft vooral hier. Hoewel sommige individuen wel naar het zuiden vliegen. In de winter bezoeken ook zilvermeeuwen uit Noord- en Oost-Europa ons land.
Varia:
De gele snavel met rode vlek is de sleutelprikkel voor kuikens om te bedelen om voedsel.
Taxonomie:
Orde: Charadriiformes
Familie: Scolopacidae (strandlopers en snippen)
Geslacht: Limosa (grutto’s)
Soort: Limosa limosa
Herkenning:
Adult: Steltloper met lange poten en een lange, rechte snavel met een oranjerode basis. Zwarte staart, witte stuit en zwarte vleugels met een brede witte vleugelbaan. Deze witte vleugelbaan is duidelijk zichtbaar op de onderste rechter foto. Zomerkleed: de kop en hals zijn steenrood, een witte buik en lager zijn de rode borst en flanken zwart gebandeerd. Dit is zichtbaar op de onderste linker foto. Het mannetje is vaak grijzer op de vleugels en tertials en het vrouwtje is vaak lichter van kleur en heeft meer beige. Het vrouwtje ziet u op de bovenste linker foto. Winterkleed: grijs vanboven, vanonder effen grijs van nek tot flanken. Korte witte wenkbrauwstreep voor het oog. De bovenste rechter foto is een foto van een Grutto in winterkleed.
Juveniel: Grijze dekveren en kop, lange en forse snavel met roze basis en een roodachtige hals en borst. Mantel met grote donkere vlekken. Dit kan men duidelijk zien op de middelste rechter foto.
Lengte: 40-44 cm
Spanwijdte: 62-70 cm
Gewicht: 280-500 gram
Voorkomen:
Wanneer: Komt het gehele jaar door hier voor. De broedvogels van IJsland brengen de winter door in West-Europa. Terwijl in de zomer de Europese ondersoort hier voorkomt.
Habitat: Zoetwatermoerassen, kust en zee, akkers, meren en waterbekkens.
Status: Kwetsbaar
Levenswijze:
Sociaal: Tijdens het foerageren vormen deze vogels een dichte zwerm. Ze komen occasioneel samen voor met tureluurs.
Foerageren: Peurt met gevoelige snavel in water en zachte modder en vindt zijn prooi op zicht en gevoel. Peurt met de snavel verticaal en maakt heftige, plotselinge, snelle en diepe steken wanneer hij een prooi heeft gevonden.
Broeden: Ze gebruiken hoogvenen en heidevelden, maar de meeste broeden in veenweidegebieden, vooral in gebieden met een hoge grondwaterstand. Hierdoor kunnen legsels mislukken omdat het nest onder water loopt. De 34 eieren worden in een ondiep kuiltje in de grond gelegd, soms open en bloot, soms verborgen onder vegetatie. De eieren worden 22-24 dagen bebroed. De jongen verlaten het nest al snel na het uitkomen. Ze foerageren vanaf het begin gemakkelijk en vliegen na 25-30 dagen.
Trek: Zomergast, doortrekker.
Varia:
De Europese broedvogels brengen de winter door in Afrika, waar ze te maken krijgen met problemen die veroorzaakt worden door de klimaatsveranderingen. De moddervlaktes rond het Tsjaadmeer zijn belangrijke overwinteringsgebieden voor tienduizenden Grutto’s, maar de meren ten zuiden van de Sahara hebben een onzekere toekomst en staan nu al grote delen van het jaar droog.
Taxonomie:
Orde: Charadriiformes
Familie: Scolopacidae (strandlopers, snippen en wulpen)
Geslacht: Numenius (wulpen)
Soort: Numenius arquata
Herkenning:
Adult: Zeer lange en gebogen snavel die langer is bij de vrouwtjes. Op de middelste rechter foto ziet u de kop en de lange, gebogen snavel van de wulp. Effen gezicht en diffuse wenkbrauwstreep, de kruin is nauwelijks donkerder, lichte ring rond het oog. In de vlucht witte sigaar vanboven (stuit en rug). De ondervleugels zijn gebandeerd. Op de onderste linker foto ziet u het verenkleed van de wulp. Op de bovenste linker foto ziet u 2 wulpen in vlucht.
Juveniel: Getande bandering op het achterdeel.
Lengte: 50-60 cm
Spanwijdte: 80-100 cm
Gewicht: 575-950 gram
Voorkomen:
Wanneer: Het gehele jaar door.
Habitat: Zoetwatermoerassen, kust en zee, akkers, meren en waterbekkens, rivieren en beken.
Status: Bedreigd
Levenswijze:
Sociaal: Rust in groepen, maar foerageert vaak alleen of in zeer losse groepen. Op de middelste linker foto ziet u een groep wulpen in rust.
Foerageren: Het voordeel van de kromme snavel voor de wulp is nog steeds onderwerp van debat. Het zou de vogel een beter zicht kunnen geven op zijn snavelpunt, zodat hij nauwkeuriger kan foerageren. Waarschijnlijk kan hij wormen gemakkelijker uit de modder trekken, in een lange achterover leunende trekactie. Als de snavel in natte modder of zand gedraaid kan worden, kan de wulp ook prooien ontdekken in een groter gebied dan met simpel gepeur met een rechte snavel. De punt is in ieder geval gevoelig en prooien die zich verbergen in zand of modder, onder zeewier, in poeltjes of onder vegetatie kan men met de snavel zowel voelen als grijpen. De vogel schudt krabben om de poten af te breken en wast zeepieren voordat hij ze eet. Op de bovenste rechter foto ziet u een foeragerende wulp met zijn/haar snavel in de modder.
Broeden: Het nest is een met gras gevoerd kuiltje in vegetatie. De vier eieren komen na 27 – 29 dagen uit. De jongen vliegen als ze ongeveer vijf weken oud zijn. Op de onderste rechter foto ziet u een wulp met een kuiken op het nest.
Trek: Standvogel en doortrekker.
Varia:
De lange gebogen snavel is een veelzijdig gereedschap dat wordt gebruikt om mee te pikken en te peuren en zijdelings onder graspollen en in modderbanken te steken, voor het slopen van krabben en zelfs voor het vangen van vliegende insecten. Het geprefereerde voedsel is afhankelijk van de snavellengte, zodat er een verschil in dieet is tussen mannetjes en vrouwtjes, die nu eenmaal een langere snavel hebben.
Taxonomie:
Orde: Corociiformes (scharrelaarvogels)
Familie: Alcedinidae (ijsvogels)
Geslacht: Alcedo
Soort: Alcedo atthis
Herkenning:
Adult: Unieke vogel met een grote kop, lange snavel en een korte staart, die kleiner is dan de meeste mensen denken. Felblauwe stuit. Bij het mannetje is de ondersnavel zwart en bij het vrouwtje is de ondersnavel grotendeels oranjerood. Uniek groenblauw en oranje patroon met wit op de wangen.
Juveniel: Het juveniel is valer met zwartige poten.
Lengte: 16-17 cm
Spanwijdte: 24-26 cm
Gewicht: 35-40 gram
Voorkomen:
Wanneer: Van maart tot oktober.
Habitat: De ijsvogel komt zo goed als overal voor waar water aanwezig is; zoetwatermoerassen, kust en zee, meren en waterbekkens, rivieren en beken.
Status: Kwetsbaar
Levenswijze:
Sociaal: Leeft voornamelijk solitair, in het broedseizoen in paarverband.
Foerageren: De ijsvogel duikt voor vis en waterinsecten, hetzij vanaf een zitpost of na kort bidden. Hij eet zijn prooi op zijn zitpost.
Broeden: Hij graaft een smalle, ronde tunnel in een aarden oever. Er worden 6-7 eieren gelegd, die na 19-21 dagen uitkomen.
Trek: Sommige gaan bij koud weer naar de kust. De vogels uit Oost-Europa trekken s’ winters naar het zuiden en westen.
Varia:
IJsvogels grijpen hun prooi, ze spietsen hem niet.
Taxonomie:
Orde: Suliformes
Familie: Phalacrocoracidae (Aalscholvers)
Geslacht: Phalacrocorax
Soort: Phalacrocorax carbo
Herkenning:
Adult: Groot met lange, dikke hals met knik. Kopprofiel iets wigvormig en hoekig, snavel stevig. Overwegend zwart met in fel zonlicht blauwe of groene glans. De vleugels hebben een zwarte schubtekening en zijn brons getint. Naakte huid aan basis van ondersnavel keel, omgeven door wit. Witte dijvlek alleen in broedseizoen. Kruin, achterhoofd en achterhals met variabele hoeveelheid wit.
Juveniel: Bovenzijde donkerbruin, onderzijde met variabele hoeveelheid wit (vooral op midden van keel, borst en buik). 1ste jaars: vaak met veel wit op onderdelen, soms met vlekkerige borst en buik met scherp contrast tussen wit en donker. 2de -3de jaars: verenkleed wordt geleidelijk donkerder en glanzender tot adulte kleed wordt verkregen.
Lengte: 77-94 cm
Spanwijdte: 121-149 cm
Gewicht: 2000-2500 gram
Voorkomen:
Wanneer: Het gehele jaar door.
Habitat: Leeft nabij zout en zoet water. Broedt in kolonies nabij grote wateren en veelal in bomen. Op eilanden die vrij zijn van predatie ook op de grond of in riet.
Status: Momenteel niet in gevaar.
Sociaal: Rust vaak in grote dichte groepen op zandbanken, rotsen, palen of in bomen. Foerageren: Eten bijna uitsluitend vissen. Ze duiken met kleine sprong vanuit zwemhouding onder water tijdens het speuren naar vissen.
Broeden: Broedperiode begint soms al in december. Late broedsels tot in juni. Tweede legsels vanaf half april, maar lagere aantallen. Broedt in kolonies, dicht bij visrijk water. In het binnenland in moerasbossen, aan de kust ook in duinen, kwelders en op eilanden. Broedt in bomen, op de grond of in riet. Nest van gemiddeld 3-4 eieren. Broedduur 27-31 dagen. Jongen vliegensvlug na zo'n 50 dagen.
Trek: Trekbewegingen afhankelijk van geografische regio. Britse vogels verlaten broedgebieden en vertrekken naar de kust of naar visrijke gebieden landinwaarts. Aalscholvers van rond Kaspische en Baltische zee overwinteren in open wateren of trekken naar Middellandse Zee. Deze uit West-Europa verspreiden zich of trekken zuid tot zuidwestwaarts naar open meren of kustgebieden, tot aan Tunesië. Wegtrek van onze aalscholvers bij streng winterweer, overwegend zuidwaarts tot aan Middellandse Zee. Tijdens trek en in winter in ons land aalscholvers uit Oostzeegebied en Noord-Duitsland.
Varia:
Deze vogels kunnen tot negen meter diep duiken om op vis te jagen. Hun verenkleed bevat echter geen waterafstotende vetlaag . Daarom zie je ze soms met opengesperde vleugels zitten om te drogen.
Taxonomie:
Orde: Passeriformes
Familie: Acrocephalidae
Geslacht: Acrocephalus
Soort: Acrocephalus scirpaceus
Herkenning:
Adult: De kleine karekiet is egaal geel-bruin bovenaan en vuilwit onderaan. Ze hebben een relatief lange snavel in vergelijking met de bosrietzanger. Tussen mannelijke en vrouwelijke exemplaren is er zo goede als geen verschil.
Juveniel: Sterk gelijkend op de adulte versie.
Lengte: 13 cm
Spanwijdte: 18-21 cm
Gewicht: 11-15 gram
Voorkomen:
Wanneer: Deze zangvogel is te spotten van april tot in september en oktober.
Habitat: Ze verblijven vooral in zoetwatermoerassen en lage struiken.
Status: Momenteel niet bedreigd
Levenswijze:
Sociaal: Leven samen met andere soorten.
Foerageren: De kleine karekiet is een carnivoor. Ze eten insecten, spinnen en slakjes die ze vinden in het riet en in struiken.
Broeden: Hun nesten worden geweven rond rietstengels en zijn gevoerd met fijn gras en haar als isolatie. Ze broeden hun drie- tot vijftal eieren uit in 9 tot 14 dagen. De jongen vliegen al uit na 9 à 13 dagen. Deze zangers zingen van half april tot eind juli en broeden van mei tot augustus.
Trek: Ze zijn echte zomergasten en doortrekkers. De Europese exemplaren trekken meestal richting Afrika.
Varia:
Deze soort vogels wordt vaak geparasiteerd door de koekoek.
Taxonomie:
Orde: Passeriformes
Familie: Acrocephalidae
Geslacht: Acrocephalus
Soort: Acrocephalus schoenobaenus
Herkenning:
Adult: Bruine staart, roestbruine stuit, bruin gestreepte rug en lichte kop met fijn donkerbruin gestreepte kruin met zwarte kopkant in contrast met de brede witte of beige wenkbrauwstreep en donkere teugel en oogstreep.
Juveniel: Ongeveer zoals adult maar met fijn gestippelde langs gestreepte voorborst.
Lengte: 13 cm
Spanwijdte: 17-21 cm
Gewicht: 10-13 gram
Voorkomen:
Wanneer: Heel het jaar buiten trek.
Habitat: Drassige grond begroeid met riet, struiken en hogere planten.
Status: Niet bedreigd
Levenswijze:
Sociaal: Leeft in groep.
Foerageren: Insecten, spinnen, slakken en wormen.
Broeden: Nest laag boven de grond in het riet. 1-2 broedsels per jaar, 4-7 eieren per broedsel, 13-15 dagen broedduur.
Trek: Trekvogel, overwinterd in tropisch West-Afrika.
Varia:
Lijkt extreem veel op de bosrietzanger.
Taxonomie:
Orde: Passeriformes (zangvogels)
Familie: Corvidae (kraaiachtigen)
Geslacht: Pica (eksters)
Soort: Pica pica
Herkenning:
Adult: Matzwarte kop, zwarte snavel, witte schouders. witzwarte handpennen.
Juveniel: Meer zwartbruin in het verenkleed met kortere staart en zonder metaalachtige schijn.
Lengte: 46 cm
Spanwijdte: 50 cm
Gewicht: 200-300 gram
Voorkomen:
Wanneer: Heel het jaar door.
Habitat: Ze worden overal gezien buiten de boomloze gebieden.
Status: Niet bedreigd
Levenswijze:
Sociaal: Leven meestal solitair
Foerageren: Kevers en andere insecten, kleine zoogdieren, eieren van andere vogels.
Broeden: 5-7 eieren, 1 broedsel per jaar, eileg eind maart-juni. In de vork van een tak van de boom.
Trek: Standvogel.
Varia:
Zijn vogels die totaal geen schuwheid kennen in bepaalde toeristische gebieden.
Taxonomie:
Orde: Passeriformes
Familie: Corvidae (kraaiachtigen)
Geslacht: Garrulus (gaaien)
Soort: Garrulus glandarius
Herkenning:
Adult: Bruinroze lichaam, zwarte staart, zwarte vleugels met witte armpenbasis, bruinroze armpendekveren. De handpendekveren zijn gebandeerd in blauw, zwart en wit. Wit gezicht met brede zwarte snorstreep, zwart gestreepte kruin, witte iris. Witte onderstaart. Op de middelste foto ziet u het verenkleed van de gaai.
Juveniel: Hebben minder intensieve kleuren op het lichaam.
Lengte: 35 cm
Spanwijdte: 52-58 cm
Gewicht: 140-190 gram
Voorkomen:
Wanneer: Het gehele jaar door.
Habitat: Hoge struikgewassen, loofbossen, naaldbossen en gemengde bossen.
Status: Momenteel niet in gevaar.
Levenswijze:
Sociaal: Voornamelijk solitair, behalve in de voortplantingstijd.
Foerageren: De gaai eet noten, zaden, bessen, insecten en soms kleine zoogdieren of vogels en eieren. In de herfst verzamelen ze hiervan grote aantallen die ze begraven voor later gebruik, waarbij de locatie wordt onthouden zodat het voedsel in de late winter en de lente weer kan opgegraven worden. Op de bovenste foto ziet u een foeragerende gaai. Eikels vormen een belangrijk onderdeel van het dieet v.d. gaai. Zoals eerder vermeldt worden ook deze begraven in de herfst. De gaaien spelen een cruciale rol bij het verspreiden van eikenbossen.
Broeden: De 5-7 eieren worden in 16-17 dagen uitgebroed. Ze worden in een nest van takken gelegd in de vork van een boom. Op de onderste foto ziet u een gaai die de kuikens voedt.
Trek: Standvogel.
Varia:
Gaaien durven kraaien, uilen en haviken aanvallen. Ze vallen deze dieren lastig terwijl ze hun geluiden nabootsen. Gaaien hebben vaak last van vederluizen en proberen zich hiervan te ontdoen door een mierenbad te nemen. De mieren spuiten mierenzuur op het verenkleed en dit zou een reinigende werking hebben en helpt zo de gaai om van allerlei parasieten af te komen.
Taxonomie:
Orde: Passeriformes
Familie: Corvidae (kraaien)
Geslacht: Corvus
Soort: Corvus corone
Herkenning:
Adult: Grote, zwarte kraai met een brede kop en dikke snavel, strak bevederd en slank. In vlucht zijn de gevingerde vleugels recht en is de kop kort. Hij vliegt met zware, nadrukkelijke vleugelslagen.
Juveniel: Idem adult exemplaar
Lengte: 45-47 cm
Spanwijdte: 93-104 cm
Gewicht: 540-600 gram
Voorkomen:
Wanneer: Komt het gehele jaar door voor.
Habitat: De zwarte kraai komt overal voor; steden en bebouwde kom, agrarische gebieden, bergen hoogvlaktes en kloven, gemende bosses, kust een zee, zoetwatermoerassen.
Status: Momenteel niet in gevaar
Levenswijze:
Sociaal: Ze leven solitair.
Foerageren: Hij vangt vooral grote insecten en eet graan, aangevuld met de kleine knaagdieren en vogels (ook eieren en jongen uit nesten) die hij te pakken kan krijgen. Hij eet ook dode vis, schelpdieren en afval. Honderden kunnen foerageren op geploegde akkers en vuilnisbelten.
Broeden: Grote nesten van takken in bomen of struiken in open gebieden. Maximaal 6 eieren die uitkomen na 18-19 dagen.
Trek: Standvogel.
Varia:
Deze vogels lijken enorm hard op de zwarte raaf.
Taxonomie:
Orde: Passeriformes
Familie: Muscicapidae (vliegenvangers)
Geslacht: Luscinia
Soort: Luscinia svecica
Herkenning:
Adult: Man: blauwe kin en borst (met witte vlek in het midden), zwarte band onder de blauwe borst en oranjebruine staartbasis. Vrouw: ontbrekende blauwe borst, lichte wenkbrauwstreep en dezelfde oranjebruine staartbasis met zwarte eindband.
Juveniel: Donkerdere kleuren en lijkt sterk op de juveniele roodborst.
Lengte: 13-14 cm
Spanwijdte: 26-30 cm
Gewicht: 17-30 gram
Voorkomen:
Wanneer: Geheel het jaar buiten de trek.
Habitat: Weide en moerasgebieden, lage bomen en struiken
Status: Niet bedreigd
Levenswijze:
Sociaal: Leeft in groep Foerageren: Insecten, larven, wormen en slakjes
Broeden: Broed begint vanaf april tot juli, 1-2 legsels, 3-7 eieren per broedsel, 12-14 dagen broed. Nest op de grond, verstopt tussen vegetatie en het nest is aan de binnenkant bekleedt met pluisjes en/of paardenhaar. De jongen zitten 1314 dagen op het nest.
Trek: Trekvogel
Varia:
Juveniel van de blauwborst lijkt veel op het juveniel van de roodborst.
Taxonomie:
Orde: Passeriformes
Familie: Muscicapidae
Geslacht: Erithacus
Soort: Erithacus rubecula
Herkenning:
Adult: Klein met oranjerood ‘gezicht’ en oranjerode kin, keel en borst, en dunne, lange poten. Lijkt vaak grote kop te hebben. Zet soms veren op resulterend in ronde en compacte indruk, maar maakt vaker slanke indruk. Het onderlijf is witgrijzig en wordt bruiner op de flanken. Bruin boven op de kop en vleugels met een bleke vleugelstreep. Geen onderscheid tussen de seksen te zien.
Juveniel: Geheel verenkleed fijn gevlekt, zonder oranjerood.
Lengte: 12,5-14 cm
Spanwijdte: 20-22 cm
Gewicht: 16-22 gram
Voorkomen:
Wanneer: Het gehele jaar door.
Habitat: Nestelt in holle boomstompen, tussen boomwortels en andere holten dicht bij de grond. Te vinden in tuinen, parken en bossen.
Status: Momenteel niet in gevaar.
Levenswijze:
Sociaal: Solitair en territoriaal.
Foerageren: Voedsel: insecten, slakjes en wormen. Fruit en zaden. Foerageert meestal op de grond. In winter ook op voedertafels.
Broeden: Broedt van april tot in juli. Heeft in die periode 2 legsels, met ieder 5-7 eieren. Broedduur: 12-15 dagen. Halfholenbroeder, maar bouwt ook open nesten; broedt op of laag boven de grond in een boom, muur of in dichte klimplanten. Het is een slordig nest van grassen en bladeren. De jongen zitten 13-15 dagen op het nest. Als ze zijn uitgevlogen jongen worden ze nog 2-3 weken verzorgd.
Trek: Een deel van onze broedvogelpopulatie trekt tussen augustus en november richting Spanje en Portugal, zij keren in het vroege voorjaar weer terug. Het deel dat hier blijft, krijgt gezelschap van soortgenoten uit Duitsland, Polen en de Scandinavische landen. Voorjaarstrek tot eind april. Nachttrekker.
Varia:
Een van de populairste tuinvogels. Zijn kleurige uiterlijk verhult zijn agressieve karakter want Roodborstjes zijn zeer territoriaal. Ze zingen het hele jaar melodieus om hun territorium af te bakenen.
Taxonomie:
Orde: Passeriformes
Familie: Paridae (echte mezen)
Geslacht: Parus (koolmezen)
Soort: Parus major
Herkenning:
Adult: Grootste mees met blauwzwarte kop en witte wang. Zwarte kin loopt door als brede streep midden over de gele onderzijde. Groene rug, grijsblauwe vleugels met witte vleugelbaan; grijsblauwe staart met witte rand. De zwarte streep is langer en breder bij het mannetje dan bij het vrouwtje.
Juveniel: Lijkt op adult maar heeft een gelige wangvlek zonder complete zwarte band aan de onderrand.
Lengte: 14 cm
Spanwijdte: 22-25 cm
Gewicht: 16-21 gram
Voorkomen:
Wanneer: Het hele jaar door.
Habitat: Praktisch te vinden in alle bostypes behalve in naaldwouden bij voorkeur echter in gemengde bossen en lichte en open boomgroepen: in dorpen en steden in tuinen, kleine parken en zelfs in boomloze gebieden met voldoende broedplaatsen; strand- strand en zwerfvogel.
Status: Momenteel niet in gevaar
Levenswijze:
Sociaal: Leeft in groep Foerageren: Insecteneter en zaden.
Broeden: Broedt zowel in bossen (ook taiga) als in de nabijheid van mensen in parken en tuinen. Nestelt in nestkast of boomholte maar ook in ventilatiekanalen of brievenbussen. 1-2 legsels per jaar vanaf eind maart; 6-12 eieren. Het nest wordt 2 weken door het vrouwtje bebroed het mannetje helpt bij de 3 weken lange nestperiode met het voeren van de jongen. Daarna blijft de familie nog 3 weken samen. Broedt zowel in bossen (ook taiga) als in de nabijheid van mensen in parken en tuinen. Nestelt in nestkast of boomholte maar ook in ventilatiekanalen of brievenbussen.
Trek: Standvogel.
Varia:
Zang al aan de eind van de winter te horen.
Taxonomie:
Orde: Passeriformes
Familie: Passeridae (mussen)
Geslacht: Passer
Soort: Passer domesticus
Herkenning:
Adult: Mannetje warmbruin van boven en grijzig van onderen; grijze kruin, zwarte oogstreep, zwarte bef met rafelige onderrand en witte vleugelband. Snavel grijs en in broedtijd zwart. Vrouwtje verschilt niet veel van juveniel stadium.
Juveniel: Niet sterk getekend. Lijkt op afstand matbruin van boven en vaalwit van onderen. Brede vaalgele wenkbrauwstreep en lichtbruine of bruingele veerranden. Snavel grijs. Poten roze.
Lengte: 14-15 cm
Spanwijdte: 24 cm
Gewicht: 19-25 gram
Voorkomen:
Wanneer: Het hele jaar door te vinden
Habitat: De huismus is een uitgesproken cultuurvolger en houdt zich voornamelijk op in de nabijheid van bewoning. Zowel landelijk als stedelijk.
Status: Kwetsbaar
Levenswijze:
Sociaal: Sluiten zich graag samen tot grote zwermen.
Foerageren: Voeden zich het liefst met granen/zaden. De jongen eten voornamelijk insecten.
Broeden: Nestelen zich in allerlei holtes, waarin ze hun weinig zorgvuldig gebouwde bolvormige nest bouwen
Trek: Standvogel
Varia:
Korte tjilpende roepen die verlengd zijn tot zang. Zit in gedrongen houding met ingetrokken poten. Moeizame, onhandige vlucht met continu snorrende vleugelslagen.
Taxonomie:
Orde: Passeriformes
Familie: Phylloscopidae
Geslacht: Phylloscopus
Soort: Phylloscopus collybita
Herkenning:
Adult: Lijkt op Fitis, maar is iets kleiner en doffer gekleurd. Gele oogstreep boven elk oog met een zwarte streep door het midden. Wittig onderlijf met wisselend geel op de wangen en flanken. De rest van het bovenlijf is donker bruingroen. De puntige snavel is donker. De poten en tenen zijn zwart. Geen onderscheid tussen de seksen te zien.
Juveniel: Als adult, maar vaak wat geler of grijzer en meer donzig uiterlijk
Lengte: 10-12 cm
Spanwijdte: 15-21 cm
Gewicht: 6-9 gram
Voorkomen:
Wanneer: Overwegend zomergast (maart-oktober).
Habitat: Bossen, parken en tuinen met hoge bomen en struiken.
Status: Momenteel niet in gevaar.
Levenswijze:
Sociaal: Solitair.
Foerageren: Voedsel: ongewervelde dieren. Foerageert op rusteloze wijze, voortdurend bewegend , fladderend en speurend naar prooien op takjes en bladeren.
Broeden: Broedperiode van half april tot eind juni. Heeft twee broedsels per jaar, met 5-6 eieren. Broedduur 13-15 dagen. Het ovenvormige nest met zij-ingang ligt goed verstopt in dichte vegetatie, of vlak boven de grond. Het nest wordt vervaardigd van droge bladeren, gras en mos en van binnen met veertjes bekleed. Jongen zitten 14-16 dagen op het nest en worden nog 10-14 dagen na uitvliegen gevoed.
Trek: Overwegend zomergast (maart-oktober), overwintert rond Middellandse Zee en ten zuiden van Sahara, klein aantal blijft in zachte winters in België en Nederland.
Varia:
De Tjiftjaf is vooral te herkennen aan zijn zang: hij roept zijn eigen naam.
Taxonomie:
Orde: Passeriformes
Familie: Turidae (lijsters)
Geslacht: Turdus (echte lijsters)
Soort: Turdus merula
Herkenning:
Adult: Bruinzwart met gele, dunne langsstrepen op de bovenzijde en krachtig gevlekte onderzijde in dezelfde kleuren.
Juveniel: Man: geheel zwart met gele oogring en donkergele snavel. Vrouw: donkerbruin met een iets lichtere bruingevlekte keel en borst.
Lengte: 26 cm
Spanwijdte: 34-38.5 cm
Gewicht: 80-110 gram
Voorkomen:
Wanneer: Heel het jaar door
Habitat: Verspreid over heel het land, tuinen, bossen, parken en bosschages.
Status: Niet bedreigd
Levenswijze:
Sociaal: Leven meestal als koppel man vrouw Foerageren: Wormen, insecten, bodemdiertjes, bessen en fruit
Broeden: 2 legsels per jaar, 4-5 eieren, broedduur 11-15 dagen. Heggen, struiken en lage bomen.
Trek: Standvogels meestal maar sommige trekken 's nachts naar Zuid-West Europa
Varia:
Het is één van de meest algemene vogels in België.
Taxonomie:
Orde: Piciformes
Familie: Picidae (spechten)
Geslacht: Dendrocopos
Soort: Dendrocopos major
Herkenning:
Adult: Bont verenkleed met brede witte velden op de schouders. Grote zwarte snorstreep van snavel tot aan de hals, isoleert zo een witte cirkel op de wang en zijhals. Zwarte kruin en wit voorhoofd. Het achterkop is bij mannetjes rood en zwart bij het vrouwtje. Rode anaalstreek en ongebandeerde flanken. Op de middelste linker foto ziet u een vrouwtje en op de middelste rechter foto ziet u een mannetje. Op de onderste rechterfoto ziet u nog eens de kop van een mannetjes grote bonte specht in detail.
Juveniel: Heeft een rode kruin die zwart omzoomd is. Op de bovenste rechter foto ziet u een juveniele grote bonte specht.
Lengte: 22-23 cm
Spanwijdte: 34-39 cm
Gewicht: 70-90 gram
Voorkomen:
Wanneer: Het gehele jaar
Habitat: Hoge struikgewassen, loofbossen, naaldbossen en gemengde bossen
Status: Momenteel niet in gevaar
Levenswijze:
Sociaal: Solitair, behalve in het broedseizoen.
Foerageren: Eet het hele jaar door insecten en in de winter veel zaden. Deze vogel eet ook eieren en jongen van andere vogels. Hij peurt in spleten, zoekt onder bast en hakt in hardhout, waarbij hij zijn forse, krachtige snavel als een beitel gebruikt en slurpt voedsel op met zijn lange, kleverige tong Op de bovenste linker foto ziet u een foeragerend mannetje
Broeden: Hakken een nestholte uit met een diameter van 5-6 cm. De 4-7 eieren komen uit in 10-13 dagen. Op de onderste linker foto ziet u een mannetje die een juveniele grote bonte specht voedt.
Trek: Standvogel.
Varia:
De spechtenschedel heeft een paar unieke aanpassingen zodat het roffelen tegen bomen niet leidt tot hoofdpijn of hersenschade. Zo hebben spechten relatief weinig hersenvocht waardoor de trillingen die bij het roffelen ontstaan slechts in beperkte mate via dit vocht de hersenen kunnen bereiken. Bovendien zit tussen de snavel en het voorhoofd een sponsachtig bot. Deze beschermlaag vangt de meeste trillingen op, waardoor ze niet tot de hersenen kunnen doordringen.
Taxonomie:
Orde: Accipitriformes
Familie: Accipitridae (havikachtigen)
Geslacht: Buteo (buizerds)
Soort: Buteo buteo
Herkenning:
Adult: Middelgrote, vrij compacte roofvogel met brede vleugels, brede korte hals en middellange staart. Kleur erg variabel, maar bijna altijd een of andere bruintint Staart met duidelijke, zwartachtige eindband. Lichte veren van borst, onderbuik en “broek” en grote onderdekveren met fijne dwarsbandering, niet gevlekt of gestreept. Zwarte iris. Vleugels vrij gelijkmatig breed met volle handvleugel. Vrouwtjes zijn groter dan mannetjes.
Juveniel: Staart zonder duidelijk bredere eindband. Onderzijde grof gestreept vooral op borst, sommige veren gevlekt of met aanduiding van dwarsbandering maar strepen overheersen. Handvleugel smal, staart vaak iets langer dan bij adult.
Iris lichtzwart
Lengte: 51-57 cm
Spanwijdte: 110-130 cm
Gewicht: 550-1200 gram
Voorkomen:
Wanneer: Het hele jaar door.
Habitat: Heuvelland, bosrijk gebied.
Status: Momenteel niet in gevaar
Levenswijze:
Sociaal: De partners blijven jaren of zelfs levenslang samen.
Foerageren: Carnivoor. Jaagt in open cultuurlandschap, zit vaak op hekken en telegraafpalen, speuren naar een prooi. Eet voornamelijk woelmuizen, maar ook vogels, konijnen, reptielen, amfibieën, insecten en regenwormen.
Broeden: Bosachtig gebied. Het nest word hoog in bomen gebouwd en vaak jarenlang gebruikt waardoor het nest enorme proporties kan aannemen. Legselgrootte en broedsucces hangt af van het veldmuizenbestand, hun hoofdvoedsel.
Trek: Standvogel.
Varia:
Vrij zware vlucht met iets trekkerige actie. Zwevend worden de vleugels in een ondiepe V gehouden. Bidden om een prooi op te speuren.
Orde: pelecaniformes - roeipotigen
Taxonomie:
Orde: Pelecaniformes
Familie: Ardeidae (reigers)
Geslacht: Ardea
Soort: Ardea cinerea
Herkenning:
Adult: Grote, rechtopstaande vogel, egaal blauwgrijs in het meeste licht, contrasterend donkergrijs, zilver en wit. Vliegt met ingetrokken nek, uitstekende poten en gebogen vleugels. Lange zwarte koppluimen, wit gezicht en de nek kan lichte roze-beige zweel hebben. Snavel is oranje-geel tot roze-rood. Vleugels in de winter grijs en vaal zwart met witte ‘landingslichten’ op de vleugelvoorrand.
Juveniel: Valer, grijzer, vooral op kop en nek, zonder het contrasterende zwart en wit. Snavel olijfgroen en vaal gelig.
Lengte: 90-98 cm
Spanwijdte: 175-195 cm
Gewicht: 1000-2300 gram
Voorkomen:
Wanneer: Komen voor van september tot maart
Habitat: De blauwe reiger komt bijna overal voor waar water aanwezig is; zoetwatermoerassen, kust en zee, meren en waterbekkens, rivieren en beken. Ook in agrarisch gebied en gemengde bossen.
Status: Momenteel niet in gevaar
Levenswijze:
Sociaal: De blauwe reiger is een solitaire soort, maar broedt in grotere of kleinere kolonies.
Foerageren: De blauwe reiger foerageert door stil te staan wachten langs de waterkant of door langzaam te waden in ondiep water, uitkijkend naar prooi. Hij jaagt op vis, kikkers, grote kevers, kleine zoogdieren en vogels, die hij met een plotselinge uitval met zijn snavel weet te vangen.
Broeden: De nesten bevinden zicht in de toppen van bomen of struiken, als er geen hoge bomen beschikbaar zijn. Ze zijn gemaakt van dikke takken en stengels en worden jaren achtereen gebruikt, zodat het enorme platformen worden. de kolonies kunnen klein of groot zijn, tot wel 100 nesten of meer. De 4-5 eieren worden vroeg in het jaar gelegd en komen na 25-26 dagen uit. De jongen blijven 50 dagen in het nest, waarbij ze veel lawaai maken naarmate ze ouder worden.
Trek: Blauwe reigers uit Oost-Europa trekken ’s winters naar het westen en zuiden. De meeste andere trekken bij slecht weer naar de kust.
Varia:
De blauwe reiger gebruikt een speciaal, zacht, absorberend dons van zijn eigen veren (poederdons) om vuil van zijn veren op te zuigen en daarna zijn verenkleed te kammen met een speciaal getande of genagelde klauw. Hij eindigt zijn poetsacties vaak door let zijn vleugels binnenstebuiten gekeerd in de zon te gaan staan.
Taxonomie:
Orde: Pelecaniformes
Familie: Ardeidae (reigers)
Geslacht: Ardea
Soort: Ardea alba
Herkenning:
Adult: Zelfde formaat als de Blauwe reiger, maar geheel wit met zwarte poten, gele voeten in de winter, zwarte in de zomer. In tegenstelling tot de kleine zilverreiger geen sierveren in de nek maar lange, slanke veren aan de onderkant van de nek en op de rug in broedkleed. Gele snavel in de zomer en een zwarte snavel in de winter.
Juveniel: Gelijkaardig aan de adulte vogels.
Lengte: 85-102 cm
Spanwijdte: 140-170 cm
Gewicht: 1000-1500 gram
Voorkomen:
Wanneer: Kan gedurende het hele jaar voorkomen, maar voornamelijk tussen maart en oktober
Habitat: Zoetwatermoerassen, kust en zee.
Status: Staat niet op de IUCN Rode lijst van de broedvogels in Vlaanderen
Levenswijze:
Sociaal: Solitair, behalve in het voortplantingsseizoen. Ze kunnen solitair een nest maken maar ook in grote groepen.
Foerageren: Zoekt naar vis die met de snavel opgepikt wordt en doet dit met veel geduld al wachtend aan de oever. Maakt ook gebruik van actievere jachtmethoden.
Broeden: De nesten bevinden zich meestal in bomen. Ze zijn gemaakt van takken en gevoerd met dunnere stengels. Het legsel varieert tussen 2 en 5 eieren, die na 25 dagen uitkomen.
Trek: Standvogel.
Varia:
De oudere jongen doden het jongste en zwakste jong indien ondervoed zodat ze al het voedsel voor zich zelf hebben.
Taxonomie:
Orde: Gruiformes
Familie: Rallidae (rallen, koeten en waterhoenen)
Geslacht: Fulica (koeten)
Soort: Fulica atra
Herkenning:
Volwassen: Plomp, breed lichaam, korte staart en kleine, ronde kop. Roet grijs lichaam en zwarte kop met witte snavel en wit voorhoofd. Geslachten gelijk maar mannetje groter.
Juveniel: Grijsbruin met grijswit op kopzijde, vooraan op de hals en op de borst. Lichtdonkere onderkant van de staart.
Lengte: 36-38 cm
Spanwijdte: 70-80 cm
Gewicht: 600-900 gram
Voorkomen:
Wanneer: Het hele jaar door
Habitat: Zoetwatermoerassen, kust en zee, meren en waterbekkens, rivieren en beken
Status: Momenteel niet in Gevaar
Levenswijze:
Sociaal: Verdedigt territorium fel en zwemt agressief dreigend naar elke indringer toe. In de winter leven ze in grote groepen tot ze bronstig worden.
Foerageren: Alleseter die uiterst flexibel kan reageren op veranderingen in de voedselsituatie. In de lente en zomer voeden ze zich overwegend vegetarisch bijvoorbeeld met algen en bladeren van riet. In de herfst en winter voeden ze zich met lokale schelpdieren.
Broeden: Broed op meren, kanalen, sloten en vijvers met rijke oevervegetatie, maar ook op open water. Nest op dood riet vaak vrij liggend aan de waterkant. Na het definitief vestigen van het territorium kroelt het mannetje de kop en halt van het vrouwtje: een gedrag dat de paarband bevestigd. Het nest, een omvangrijk bouwsel van plantaardig materiaal wordt door het mannetje en vrouwtje samengebouwd en meestal als drijvend nest in de dichte oevervegetatie verankerd, minder vaak volledig vrij of op het vasteland. Het vrouwtje legt 5-10 eieren, die door beide partners worden uitgebroed. De kuikens verlaten het nest meestal pas na een paar dagen, een deel wordt door het mannetje geleid en een ander deel door het vrouwtje en worden 4 à 5 weken gevoerd. Broed op meren, kanalen, sloten en vijvers met rijke oevervegetatie, maar ook op open water. Nest op dood riet vaak vrij liggend aan de waterkant.
Trek: Standvogel.
Varia:
Agressieve watervogel van grotere wateroppervlakten, Zwemt met een licht knikkende kop, duikt met een kleine sprong en komt snel weer boven (drijft als een kurk) Vliegt op van water met lange aanloop en veel gespetter. Enige watervogel met witte snavel en voorhoofd.
Taxonomie:
Orde: Gruiformes (kraanvogelachtigen)
Familie: Rallidae (rallen, koeten en waterhoenen)
Geslacht: Gallinula
Soort: Gallinula chloropus
Herkenning:
Adult: Deze dieren hebben een opvallende rode snavel met bles. Het uiteinde van de snavel is geel. Ze hebben een zwart verenkleed met witte vlekken langs de flanken. De dekveren onderaan de staart zijn wit. Daarnaast hebben ze typische groengele moerasvogelpoten. Hiermee kunnen ze over drijvende vegetatie lopen zonder echt weg te zakken in het water.
Juveniel: De jongere exemplaren zijn donkerbruin en hebben geen opvallende rode snavel.
Lengte: 32-35 cm
Spanwijdte: 50-55 cm
Gewicht: 250-420 gram
Voorkomen:
Wanneer: Komt het gehele jaar voor.
Habitat: De waterhoen is te spotten rond zoetwatermoerassen, akkers, meren, waterbekkens, rivieren en beken.
Status: Niet in gevaar.
Levenswijze:
Sociaal: Groepsdier.
Foerageren: Deze vogels zijn omnivoren en voeden zich met scheuten, zaden, knoppen en bessen van waterplanten Daarnaast eten ze ongewervelden zoals waterkevers, slakken, kikkervisjes, wormen, enzovoort. Soms zullen ze zelfs eieren van andere vogels verorberen.
Broeden: De broedperiode start in maart en eindigt in augustus, in deze tijd hebben ze een tot drie legsels van vijf tot negen eieren. Ze leggen deze beige eieren in kleine, strakke, komvormige nesten onder overhangende takken of planten die het water raken. Soms leggen de vrouwtjes eieren in hetzelfde nest. Dit worden dumpnesten genoemd en kunnen wel twaalf eieren bevatten. Na 19 of 22 dagen komen de jongen uit en kruipen ze meteen rond. Na 40 tot 50 dagen kunnen deze vliegen. Oudere jongen van vorige nesten helpen mee met het verzorgen van de nieuwe kuikens.
Trek: Waterhoenen zijn standvogel, maar af en toe zien we ook doortrekkers voorbijkomen.
Varia:
Jonge waterhoenen volgen de witte signaalveren onderaan de staart van de moeder die deze omhoog richt tijdens het zwemmen en lopen.
Taxonomie:
Orde: Columbiformes
Familie: Columbidae (duiven)
Geslacht: Columba
Soort: Columba palumbus
Herkenning:
Adult: Grote, opvallende, zware duif met een brede witte baan op de grijze vleugels. In de lucht toont hij zwaar met een brede borst, kleine kop, lange, vrij brede vleugels en een brede staart. Glad, glanzend verenkleed en kleurrijke hals.
Heldere snavel en ogen, gele snavel met rode basis en korte roze poten. Warm roze borst, rug slijt naar iets bruinere tint. Staart met brede, witte middenband en zware staartband.
Juveniel: Valer, donkerder grijs dan het adult met lichte, geschubde veerzomen. Wit op de vleugel maar niet op de nek. Zeer jonge exemplaren zijn rommelig donzig en zwak.
Lengte: 40-42 cm
Spanwijdte: 75-80 cm
Gewicht: 480-550 gram
Voorkomen:
Wanneer: Ze komen het gehele jaar door voor
Habitat: Ze komen overal voor; steden en bebouwde kom, agrarisch gebied, hoge struiken, loofbossen, naaldbossen en gemengde bossen.
Status: Momenteel niet in gevaar
Levenswijze:
Sociaal: Tamelijk agressief
Foerageren: Houtduiven eten zaden, graan, scheuten, bladeren, eikels en allerlei bessen
Broeden: De nesten zijn ondiepe en schamele, doorzichtige platformen van takken in hagen en struikachtige bomen. Twee zuiver-witte glanzende eieren worden 17 dagen bebroed. De jongen worden gevoerd met een speciale ‘melk’, een afscheiding uit de krop van de ouders. Ze vliegen uit na 20-35 dagen.
Trek: De meeste houtduiven en België en Nederland zijn standvogels, die ’s winters rondtrekken om de beste foerageerplekken te zoeken. De populatie wordt aangevuld met wintergasten uit Scandinavië en Oost-Europa, waar ze zomergasten zijn. Grote aantallen trekken verder naar Zuid-Europa in september-oktober en april.
Varia: Lijkt op de stadsduif.
Dit was een erg interessant en tof project om aan mee te werken. We hebben enorm veel bijgeleerd, prachtige uitstappen gemaakt en interessante cursussen gevolgd met dank aan Eddy Gadeyne en natuurlijk ook mevrouw Tack om dit tussen de projecten, waaruit we konden kiezen, te steken. We hebben geleerd dat het niet zo gemakkelijk is om vogels in het wild te herkennen en dat je zowel silhouetten, vogelgeluiden en de vlucht moet herkennen om tot een juiste waarneming te komen. Dit vergt heel wat tijd om te leren maar het is enorm interessant.
Verklarende woordenlijst
Anaalstreek
Armpennen
Armpendekveren
Bandering
Doortrekker
De regio onder de staart, waar zich de cloaca bevindt
Slagpennen die zich het dichter bij het lichaam van de vogel bevinden dan handpennen
Dekveren die zich boven de armpennen bevinden
Patroon met 1 of meerdere banden over een bepaald lichaamsdeel
Dit zijn trekvogels die tijdens de trek een gebied passeren zonder daar langere tijd te blijven
Foerageren Voedsel zoeken
Grondelen
Kruin
(Gezegd van watervogels) met de kop en borst onder water zoeken naar voedsel op de bodem of beneden de waterspiegel
Bovenste gedeelte van de kop
Peuren Peuteren, wroeten
Roffelen
Sierveren
Sleutelprikkel
Snorstreep
Geluid gemaakt door spechten wanneer zij met hun snavel herhaaldelijk op hout slaan
Veren voor de sier. Heeft vaak als doel om een vrouwtje te lokken en is dus aanwezig bij het mannetje
Prikkel die het meest effectief is bij het veroorzaken van een bepaald gedrag
Een streep op de kop van de vogel die begint aan de basis van de snavel
Solitair Alleen of afzonderlijk levend
Spiegel Bovenzijde van de armpennen
Staartband
Standvogel
Een anders gekleurde band ter hoogte van de staart
Vogel die het hele jaar door in het gebied blijft waar hij is uitgebroed of heeft gebroed
Stuit Onderste gedeelte van de rug ter hoogte van het stuitbeen
Territoriaal Gedrag dat gebonden is het bezetten en verdedigen van een territorium
Tertials Ook wel elleboogpennen genoemd. Bevinden zich het dichtst tegen het lichaam tussen de schouderveren en de armpennen
Vleugelbaan
Een streep, dwars over het midden van de vleugel lopend, gevormd door kleur of tekening van de grote vleugeldekveren
Vleugelveld
Zomergast
Een veld of groot gedeelte van de vleugel die anders gekleurd is dan de rest van de vleugel.
Een vogel die tijdens de zomermaanden aanwezig is in het land maar daar niet broedt
Bourgoyen-Ossemeersen (s.a.). Geraadpleegd op 3 mei 2017 via http://www.natuurpuntgent.be/de-natuur-in/natuurgebieden/bourgoyenossemeersen
Devos, K., Anselin, A. & andere (2016). De IUCN Rode Lijst van de broedvogels in Vlaanderen. Natuur.oriolus, 82, nr. 4, pp 109 – 122. Geraadpleegd op 3 mei 2017 via
https://www.natuurpunt.be/sites/default/files/images/inline/natuur.oriolus_20164_de_iucn_rode_lijst_van_de_broedvogels_in_vlaanderen.pdf
Hayman, P. & Hume, R. (2008). Alle vogels van Europa: Standvogels, broedvogels, doortrekkers, wintergasten, dwaalgasten. Amsterdam/Brussel: Tirion Uitgevers BV
Hayman P. (2009) Nieuwe zakgids vogels. Tirion Natuur
Jiguet, F. & Audevard, A. (2016). Alle vogels van Europa. (1ste druk). Zeist: KNNV Uitgeverij.
Heinzel H. (1999) Gids Europese vogels. Tiriion Natuur Puchta A. (2012) Vogel veldgids van Europa. Tirion Natuur Stedelijk Natuurreservaat Bourgoyen-Ossemeersen (s.a.). Geraadpleegd op 3 mei 2017 via https://stad.gent/natuur-milieu/groen-de-stad/grote-parken-ennatuurgebieden/bourgoyen-ossemeersen/stedelijk-natuurreservaat-bourgoyenossemeersen
Sterry P. (2011) Veldgids vogels van Europa. Veltman uitgevers
Svensson (2005) ANWB-vogelgids van Europa. Kosmos uitgevers Vermeersch, G., Lewylle, I., Anselin, A. & De Bruyn, L. (2010) Project Algemen Broedvogels Vlaanderen (2007-2009) [Resultaten na de eerste telcyclus]. Instituut Natuur- en bosonderzoek
Vermeersch, K. (2014). Advies over de actuele verspreiding van roodborsttapuit, wulp, grutto, graspieper, paapje, tureluur en watersnip in Vlaanderen [Advies]. Instituut Natuur- en bosonderzoek Vogelgids (s.a.). Geraadpleegd op 3 mei 2017 via https://www.vogelbescherming.nl/ontdek-vogels/kennis-over-vogels/vogelgids Gejl, L. (2010). Handboek vogels. Tirion Uitgevers uitgeverij.
https://www.vogelbescherming.nl/
Strauss, D. (2015). Tuinvogels op ware grootte Fontaine Uitgevers B.V. uitgeverij
Vininicombe, K., Harris, A., Tucker, L Vogel determinatie Tirion Natuur.