Natuurinclusieve landbouw

Page 1

STAGERAPPORT – 2016-2017

Agro- en Biotechnologie

Afstudeerrichting: Dierenzorg

Campus Melle

Mathijssen William

Natuurboerderij ‘Het Bolhuis’

Stagebegeleider: Vandewiele Bie

Voorwoord

Bij de keuze van mijn stageplaats werd ik geholpen door An De Schrijver & Joos Latré. Door mijn vooropleiding als kok wilde ik iets doen in de voedselproductie om mij zowel als dierenverzorger als kok verder te ontwikkelen. Graag zou ik later zo veel mogelijk zelfvoorzienend willen leven. Daarvoor is het in stand houden van de natuur niet alleen belangrijk voor de maatschappij maar ook voor mij. Met deze criteria in het achterhoofd kwam natuurboerderij “Het Bolhuis” aan het licht. Kurt Sannen produceert kwalitatief runds- en lamsvlees met als bijbedoeling het beheren van omliggende natuurgebieden. Na de eerste week van de stage kwam ik tot het besef dat het een complex en arbeidsintensief gebeuren is, waar er veel planning aan vooraf gaat. Ook werd het voor mij al snel duidelijk dat ik de nodige ervaring met grote dieren nog niet beheers. Sommige handelingen dat Kurt uitvoerde leken simpel tot ik het zelf moest uitvoeren. Ik wil graag Kurt bedanken voor het geduld dat hij met mij uitgeoefend heeft en het delen van zijn kennis en expertise. Deze kennis zal me later zeker nog van pas komen. Alsook An De schrijver en Joos Latré voor het helpen vinden van een gepaste stageplaats, Luc Decombel voor de duidelijke en snelle communicatie en Bie Van Wiele voor haar tijd en hulp in mijn verslag.

Inhoudstabel Voorwoord .................................................................................................................... Inhoudstabel 1 Inleiding 1 2 Bedrijfssituering 1 2.1 Geografisch..................................................................................................1 2.2 Activiteiten....................................................................................................2 2.2.1 Veehouderij ................................................................................................... 3 2.2.2 Schapenhouderij 3 2.3 Organisatorisch 4 3 Chronologische opsomming 5 4 Opdracht: Wat is kwalitatief vlees & heeft voeding daarop een invloed? 14 4.1 Hoe komt de vleestextuur tot stand?.......................................................... 14 4.1.1 Spiervezels.................................................................................................. 15 4.1.2 Bindweefsel ................................................................................................. 16 4.1.3 Vetweefsel 16 4.2 Post-mortrum verandering van textuur in de spieren 17 4.3 Kleur 17 4.4 Vet als smaakleverancier............................................................................ 18 4.4.1 Vetzuren als variabele................................................................................. 19 4.4.2 De invloed van een grasdieet vs een maisdieet op omega 3 & 6 waarden.. 19 5 Landbouw inclusieve natuur: een blik naar de toekomst ................................... 20 5.1 Een duurzaam systeem door een gepast internationaal beleid 21 5.1.1 Programma voor plattelandsontwikkeling 21 5.1.2 Natura 2000 21 5.2 De natuur toegankelijker maken op het landbouwbedrijf............................ 22 5.2.1 Op het erf..................................................................................................... 23 5.2.2 Op het grasland........................................................................................... 23 5.3 Beheermogelijkheden natuurgebieden 26 5.3.1 Kapbeheer 26 5.3.2 Maaibeheer 27 5.3.3 Graasbeheer 28 5.3.4 Beheer door afgraving................................................................................. 29 6 Reiniging & ontsmetting van de stal................................................................... 30 6.1 Werkwijze................................................................................................... 30 6.1.1 Reinigen 30 7 Eindwoord 34 Literatuurlijst 35 Lijst met figuren ........................................................................................................ 38 Lijst met Tabellen...................................................................................................... 39

1 Inleiding

De stageplaats die ik gekozen heb is natuurboerderij ‘Het Bolhuis’. Dit is een relatief klein landbouwbedrijf dat naast het produceren van kwalitatieve producten ook het duurzame aspect van voedselproductie in acht neemt. Tijdens deze stage heb ik een dagboek bijgehouden van mijn ervaringen op het bedrijf, deze kan worden teruggevonden onder de chronologische opsomming. Alsook heb ik me verdiept in 3 onderwerpen waarmee ik dagelijks in contact ben gekomen op het bedrijf. De bedoeling was om de eigenaar te assisteren in de dagdagelijkse taken om zo op een relatief korte tijd zo veel mogelijk kennis en ervaring op te doen. Op deze manier heb ik enorm veel bijgeleerd.

2 Bedrijfssituering

Natuurboerderij ‘Het Bolhuis’ is een agrarisch bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van seizoensgebonden biologische hoeveproducten. De hoofdactiviteit is het houden van runderen en schapen, daarnaast wordt er nog ander kleinvee gehouden. Het Bolhuis biedt ook andere hoeveproducten aan in samenwerking met andere lokale boerderijen.

Daarnaast is er een samenwerking met Natuurpunt en het agentschap voor natuur en bos om natuurreservaten te begrazen en te beheren.

Er is mogelijkheid tot hoevetoerisme. Men kan in een vakantiestudio verblijven en het boerderijleven opsnuiven of met de tent gaan kamperen in de omliggende natuur. Er worden activiteiten georganiseerd zoals wandeltochten met de ezels (Sannen, 2016). De toeristische activiteiten zijn maar mogelijk door de positionering op een actieve boerderij in een aantrekkelijk landschap.

2.1 Geografisch

Het Bolhuis is gesitueerd in het landelijke Molenstede, een deelgemeente van Diest. Het gebied bestaat uit vochtige en droge bostypen, grasland en heiderestanten (Stichting Limburgs landschap, z.j.) Rond de boerderij is 1,27 ha in eigendom. Deze gronden fungeren als weiland voor de paarden, boomgaarden, bedrijfskoer en uitloopruimte voor de runderen.

In Engsbergen gebruikt het bedrijf 1,06 ha landbouwgrond in eigendom van een familielid van de eigenaar.

In Schaffen is er 2,3 ha die gehuurd wordt van de Schommel vzw in Averbode.

In Vorst is er 0,8 ha gehuurd van een particulier, net zoals aan de Prinsendreef 2,7 ha en aan de Klappijstraat 0,6 ha in Molenstede.

Het bedrijf heeft een langlopende overeenkomst met Natuurpunt voor het beheer van hun natuurterreinen in de omgeving. Gedurende 10 jaar verzekert Natuurpunt

1

de mogelijkheid om een aantal runderen te laten grazen op hun terreinen en de winning van natuurbeheerhooi als wintervoer.

Natuurpunt staat in voor het plaatsen van de rasters en betaalt de loonwerkerskosten. Natuurpunt mag gebruik maken van het bedrijfsmaterieel bij het beheer van het reservaat Dassenaarde en op de boerderij klein beheermateriaal stockeren. Het concrete beheer op het terrein wordt afgesproken in jaarlijkse gebruiksovereenkomsten.

Momenteel beheert het Bolhuis 49,98 ha van Natuurpunt in de erkende reservaten Dassenaarde, Catselt, Demerbroeken en Zwarte Beek via gratis jaarlijkse gebruiksovereenkomsten.

Met het Agentschap voor Natuur en Bos zijn er jaarlijkse gebruiksovereenkomsten voor 39,02 ha in de Vlaamse natuurreservaten Vallei van de drie beken en Webbekoms Broek via gratis jaarlijkse gebruiksovereenkomsten.

2.2 Activiteiten

Er is een milieuvergunning voor het houden van 80 runderen en opslag van mest. Deze vergunning is in 2012 verlengd voor een periode van 20 jaar (tot 2032). Het PAS (programmatische aanpak stikstof) is een programma dat de problematiek van de depositie van stikstof in de speciale beschermingszones wil aanpakken aan de hand van brongerichte (aan de uitstootzijde) en effectgerichte maatregelen. De eerste houdt in dat de uitstoot van stikstof wordt teruggedrongen, de tweede dat de gevolgen van de afzet van stikstof in kwetsbare vegetaties wordt tegengegaan (Vlaanderen, z.j.)

Het bedrijf kreeg in 2015 een oranje kaart in het kader van het PAS-beleid omwille van zijn ligging midden in de Europees beschermde natuurgebieden. Het PAS-beleid werkt via de milieuvergunning. In Tabel 1 zijn de verschillende kleurcodes te zien

2
Tabel 1: Kleurcodes PAS (Vlaanderen, z.j.).

Het bedrijf met landbouwersnummer 11326364 heeft volgende nutriëntenemmissierechten: 9.294,00 NER-D Dit komt overeen met 56 volwassenen runderen, 18 runderen tussen 1 en 2 jaar en 16 runderen jonger dan 1 jaar. Op de terreinen van Natuurpunt, grenzend aan de boerderij, is er een open veldschuur waar hooi in wordt gestockeerd. De boekhouding wordt opgevolgd door de Afdeling Monitoring en Studie van het Departement Landbouw en Visserij van de Vlaamse overheid.

2.2.1 Veehouderij

Het Bolhuis fokt Kempische runderen. Dit oorspronkelijke runderras van de streek is nagenoeg verdwenen. Het is een roodbonte, stevige koe die zowel geschikt is voor melk- als vleesproductie (Kijkboerderijen, z.j.) De kalveren worden geslacht op een leeftijd van 10 tot 12 maanden en via thuisverkoop direct aan particulieren verkocht als jong rundsvlees. De stierkalveren hebben op deze leeftijd een gemiddeld karkasgewicht van 210 kg in SEUROP-klasse R. De vaarskalveren hebben dan een gemiddeld karkasgewicht van 170 kg in klasse O. Jaarlijks worden enkele kalveren voor de fok verkocht en worden enkele vaarskalveren aangehouden voor de fok. Daarnaast worden reforme koeien verwerkt tot charcuterie en verkocht onder het eigen merk ‘puur bio’ (zie www.puurbio.eu).

Er wordt enerzijds geprobeerd om het karkasgewicht van de grasstiertjes te verhogen (van gemiddeld 200 kg naar 225 kg per dier) en anderzijds het enkel verkopen van afgemeste koeien aan duurdere afzetkanalen.

2.2.2 Schapenhouderij

De schapen blijven het ganse jaar buiten in de natuur. Ardense Voskopschapen zijn hier uitermate voor geschikt. Dit oude ras met roodbruine kop en poten is zeer sterk en geeft in het voorjaar mooie roodbruine lammetjes (Kijkboerderijen, z.j.).

Enkel zieke of verzwakte schapen worden opgestald gedurende de periode dat verzorging nodig is, evenals jonge lammeren en hun moeders bij extreme sneeuwval. Hierdoor is de kostenstructuur van de schapenhouderij zeer laag. Buiten wat veeartskosten en medicatie (ontworming) zijn er nauwelijks onkosten.

De schapen breiden de mogelijkheden uit om in te kunnen spelen op de vragen van de natuurbeheerders en grazen daar waar runderbegrazing niet mogelijk of gewenst is. Ook grazen de schapen op momenten dat de runderen opgestald zijn. Voor de natuurbeheerders is deze winterbegrazing met schapen van belang voor het realiseren van de natuurdoelen van de reservaten.

De ooilammeren worden verkocht voor de stamboekfokkerij. Het merendeel van de rammen gaat weg voor de slacht en wordt als lamsvlees vermarkt via thuisverkoop. De reforme ooien en rammen worden geslacht en verwerkt tot droge worst (salami) en gerookte schapensbout en vermarkt via thuisverkoop.

3

2.3 Organisatorisch

Kurt Sannen: zelfstandig eigenaar

William Mathijssen: Stagiair

4

Chronologische opsomming

1 dagnummer Dag, datum

9u-10u

 Verkenning grondgebied

 Gezondheid dieren controleren

27/9

 Drachtcontrole (controleren opzwellen uier, verslapping van de bekkenband & staart)

 Gedragscontrole

 Een isolatiehok opzetten

10u-10u30

 Het toedienen van medicijnen op een ziek lam (ontwormingsmiddel & anti diarreemiddel die ook voedselopname bevordert).

10u30-12u45

 Onderhouden grondgebied (snoeien omheiningen paarden, ezels, schapen en geiten).

13u15-15u

 Voederen konijnen (hooi, oud brood & appels), kippen (graan) runderen (hooi & voordroog), paarden (hooi) Water geven aan de dieren.

15u-17u30

 Onderhouden grondgebied (snoeien omheiningen paarden, ezels, schapen en geiten).

2 dagnummer Dag, datum

28/9

9u-11u

 Voederen konijnen (hooi, oud brood & appels), kippen (graan) runderen (hooi & voordroog), paarden (hooi).

 Gezondheid dieren controleren.

 Water geven aan de dieren

 Gedragscontrole.

 Drachtcontrole (controleren opzwellen uier, verslapping van de bekkenband & staart)

 Interactie aanleren met een kudde koeien in open veld.

 Opvolging gezondheid ziek lam.

11u-11u45

 Leren hanteren tractor.

12u15-17u

 Bestuderen sociale interactie runderen

 Onderhouden grondgebied (snoeien omheiningen paarden, ezels, schapen en geiten)

5 3

3 dagnummer Dag, datum

7u-10u

29/09

 Inladen en vervoer van het rund naar het slachthuis Mechelen

 10u-12u

 Controleren gezondheid dieren

 Voederen konijnen (hooi, oud brood & appels), kippen (graan) runderen (hooi & voordroog), paarden (hooi)

 Water geven aan de dieren

 Drachtcontrole (controleren opzwellen uier, verslapping van de bekkenband & staart)

 Gedragscontrole

 Verplaatsen van kudde naar andere weide

 Bestuderen sociale interactie runderen

13u-16u

 Vangkraal opzetten voor ontsnapte schapen

 Trainen van de honden (commando's aanleren om schapen te drijven)

 Schapen en geiten leren hanteren

4 dagnummer Dag, datum

9u-13u

30/09

 Voederen konijnen (hooi, oud brood & appels), kippen (graan) runderen (hooi & voordroog), paarden (hooi)

 Controleren gezondheid dieren

 Gedragscontrole

 Water geven aan de dieren

 Drachtcontrole (controleren opzwellen uier, verslapping van de bekkenband & staart)

 Kippen leren hanteren

 Konijnen leren hanteren

 De dieren op stal verplaatsen naar een gepaste weide 13u30-17u30

 Stal klaarmaken voor de winterperiode (verwijderen mest en schoonmaken met de hogedrukreiniger)

6

5 dagnummer Dag, datum

9u-11u

3/10

 Voederen konijnen (hooi, oud brood & appels), kippen (graan) runderen (hooi & voordroog), paarden (hooi)

 Controleren gezondheid

 Gedragscontrole

 Water geven aan de dieren 11u-12u30

 Stal klaarmaken voor de winterperiode (verwijderen mest en schoonmaken met de hogedrukreiniger) 13u-17u30

 Stal klaarmaken voor de winterperiode (verwijderen mest en schoonmaken met de hogedrukreiniger)

6 dagnummer Dag, datum

9u-12u

4/10

 Voederen konijnen (hooi, oud brood & appels), kippen (graan) runderen (hooi & voordroog), paarden (hooi)

 Controleren gezondheid dieren

 Drachtcontrole (controleren opzwellen uier, verslapping van de bekkenband & staart)

 Gedragscontrole

 Leren hanteren ezels & paarden (zadel plaatsen en halster omdoen)

 Leren paardrijden & met de paarden de omheiningen gaan controleren rond het domein 12u30-13u15

 Drijven van de schapen naar een andere weide op de boerderij met behulp van de honden 13u15-18u

 Stal klaarmaken voor de winterperiode (verwijderen mest en schoonmaken met de hogedrukreiniger)

7

7 dagnummer Dag, datum

9u-10u

5/10

 Voederen konijnen (hooi, oud brood & appels), kippen (graan) runderen (hooi & voordroog), paarden (hooi)

 Controleren gezondheid dieren

 Drachtcontrole (controleren opzwellen uier, verslapping van de bekkenband & staart)

 Gedragscontrole

10u-12u

 Klaarmaken vaarzenstal voor winterperiode (verwijderen van gestockeerd materiaal en schoonmaken met de hogedrukreiniger)

13u-20u

 Marketingactie verkoop hoevevlees in Leuven (staaltjes hoevevlees bereiden en uitleg aan potentiële klanten verschaffen)

8 dagnummer Dag, datum

9u-12u

6/10

 Voederen konijnen (hooi, oud brood & appels), kippen (graan) runderen (hooi & voordroog), paarden (hooi)

 Controleren gezondheid dieren

 Drachtcontrole (controleren opzwellen uier, verslapping van de bekkenband & staart)

 Gedragscontrole

 Afwerken klaarmaken vaarzenstal voor winterperiode (schoonmaken met de hogedrukreiniger)

13u-15u

 Controle drachtigheid en gezondheid van de dieren in de verschillende natuurgebieden

 Controle afrastering in natuurgebieden

8

9 dagnummer

9u-10u30

 Controleren gezondheid dieren

Dag, datum

7/10

 Voederen konijnen (hooi, oud brood & appels), kippen (graan) runderen (hooi & voordroog), paarden (hooi)

 Drachtcontrole (controleren opzwellen uier, verslapping van de bekkenband & staart)

 Gedragscontrole

10u30-12u

 Reparaties uitvoeren in de hoofdstal (repareren van de hekken, verwijderen van de poort) opruimen van het domein

12u45-14u15

10 dagnummer Dag,

 Reparaties uitvoeren in de hoofdstal (repareren van de hekken, verwijderen van de poort) opruimen van het domein 10/10

9u-10u30

datum

 Voederen konijnen (hooi, oud brood & appels), kippen (graan) runderen (hooi & voordroog), paarden (hooi)

 Controleren gezondheid dieren

 Drachtcontrole

 Gedragscontrole

10u30-12u

 Opruimen grondgebied (recycleren van houten stoelen tot brandhout) oa de plastieken van de balen hooi en voordroog naar het containerpark brengen.

12u30-16u30

 2 stieren gaan vangen in natuurgebied om naar slachthuis te brengen (opzettten van een vangkraal)

 Controle kudde natuurgebied

 Repareren afbakening

16u30-17u15

 Stal voorbereiden op verblijf van runderen (rot hooi leggen als bedding & eten geven: voordroog grasklaver, hooi en triticalegraan)

9

11 dagnummer Dag, datum

9u-11u

11/10

 Voederen konijnen (hooi, oud brood & appels), kippen (graan) runderen (hooi & voordroog), paarden (hooi)

 Controleren gezondheid dieren

 Drachtcontrole

 Gedragscontrole

11u-12u

 Stal klaarmaken voor bevalling van een rund (veel hooi leggen, water geven en magere voeding voor een dikke koe)

 Kurt assisteren bij de bevalling 12u45-18u

 Opzetten van een vangkraal

 Trainen van de honden om schapen te drijven 10 lammeren en 2 ooien gaan vangen in natuurgebied om later naar slachthuis te brengen Inventaris opmaken van aanwezige schapen in natuurgebied 18u-18u30

 Een koe vangen en op stal zetten om klaar te maken voor de slacht (afmesten met graan en lijnzaadpulp) 12/10

12 dagnummer Dag, datum

9u-11u

 Voederen konijnen (hooi, oud brood & appels), kippen (graan) runderen (hooi & voordroog), paarden (hooi)

 Controleren gezondheid dieren

 Drachtcontrole (controleren opzwellen uier, verslapping van de bekkenband & staart)

 Gedragscontrole

11u-13u

 Repareren poort stal (verwijderen oud ijzer)

 Boren van gaten om de poorten te vergrendelen 14u-17u45

 Facturen inbrengen in de boekhouding

10

13

dagnummer Dag, datum

9-11u

14/10

 Voederen konijnen (hooi, oud brood & appels), kippen (graan) runderen (hooi & voordroog), paarden (hooi)

 Controleren gezondheid dieren

 Drachtcontrole (controleren opzwellen uier, verslapping van de bekkenband & staart)

 Gedragscontrole

11-12u

 Hakken van brandhout (recycleren van stalmateriaal)

12u30-17u30

14

 Bedrijfsbezoek bio varkensboerderij (verkenning grondgebied, uitleg werking bedrijf, aankoop varken) 17/10

dagnummer Dag, datum

9u-10u30

 Voederen konijnen (hooi, oud brood & appels), kippen (graan) runderen (hooi & voordroog), paarden (hooi)

 Controleren gezondheid dieren

 Drachtcontrole (controleren opzwellen uier, verslapping van de bekkenband & staart)

 Gedragscontrole

10u30-12u30

 Stallenbouw (palen vastzetten met chemisch anker, gebruik slijpschijf op poort, afwerken recycleren van het hout in de stal)

12u30-13u

 Schoonmaken graanzolder & assisteren bij levering wintergraan (rogge & tarwe)

13u30-15u

 Oogsten appelen op grondgebied 15u-18u30

 Ontwerpen nieuwe poort & benodigdheden halen naar de brico

11

15 dagnummer Dag, datum

9u-10u30

18/10

 Voederen konijnen (hooi, oud brood & appels), kippen (graan) runderen (hooi & voordroog), paarden (hooi)

 Controleren gezondheid dieren

 Drachtcontrole (controleren opzwellen uier, verslapping van de bekkenband & staart)

 Gedragscontrole

10u30-12u30

 Schoonmaken konijnenhokken & kippen (verwijderen van het oude stro, schoonmaken met de hogedrukreiniger en nieuw stro leggen)

13u-13u30

 Trainen van de herdershonden (commando’s aanleren voor het sturen van een kudde

13u30-18u30

 Begin constructie nieuwe stalpoorten

16 dagnummer Dag, datum

7u15u-14u15

19/10

 Rijden naar tongeren om de geslachte dieren die versneden zijn vacuüm te verpakken & te labelen voor de thuisverkoop

14u15-16u

 Voederen konijnen (hooi, oud brood & appels), kippen (graan) runderen (hooi & voordroog), paarden (hooi)

 Controleren gezondheid dieren

 Drachtcontrole (controleren opzwellen uier, verslapping van de bekkenband & staart)

 Gedragscontrole

12

17 dagnummer Dag, datum

9u-10u30

20/10

 Voederen konijnen (hooi, oud brood & appels), kippen (graan) runderen (hooi & voordroog), paarden (hooi)

 Controleren gezondheid dieren

 Drachtcontrole (controleren opzwellen uier, verslapping van de bekkenband & staart)

 Gedragscontrole

10u30-13u

 Constructie stalpoorten (planken poetsen, op maat zagen en in frame nagelen

13u30 -18u

 Voorbereiden thuisverkoop (vlees per bestelling klaarleggen)

18 dagnummer Dag, datum

9u-13u

21/10

 Thuisverkoop hoevevlees (ontvangen van klanten & de correcte bestelling per klant leveren

13u30-15u

 Persen van appelen tot appelsap (cider)

15u-18u

 Afwerken & plaatsen van stalpoorten

13

4 Opdracht: Wat geeft het vlees zijn smaak & heeft voeding daarop een invloed?

De apotheose van dierenzorg in een veehouderij is het voortbrengen van kwalitatief rundsvlees. Hiervoor is veel kennis vereist. Van geboorte tot post-mortum zijn er immens veel variabelen die invloed kunnen hebben op de kwaliteit. Vooraleer men kan streven naar kwaliteit moet men dit eerst omkaderen.

De beslissing van de consument om rundsvlees aan te kopen is geleid door de perceptie van gezondheid en verschillende zintuigelijke karakteristieken zoals kleur, malsheid, sappigheid en aroma of smaak (Raes et al, 2003)

4.1 Hoe komt de vleestextuur tot stand?

Vlees, bestaande uit water, eiwitten en vetweefsel, is een bundel van langwerpige cellen met spiervezels. Rondom de spiervezels bevindt zich bindweefsel (This, 2008). De kwaliteit wordt bepaald door de schikking en relatieve verhouding van de spiervezels, bindweefsels en vetweefsels (McGee, 2004).

14
Figuur 1 Opbouw van de spier: de verschillende soorten filamenten. (Tienvoorbiologie, 2016)

4.1.1 Spiervezels

De compacte samenstelling van vlees is afkomstig van de massa spiervezels. Ze liggen allemaal in dezelfde richting, en dat zorgt voor de ‘draad’ van het vlees. Spiervezels zijn heel dun bij een jong dier dat zijn spieren nog maar weinig gebruikt heeft. Naarmate het groeit en zich meer beweegt, worden de spieren sterker. Niet door het aantal vezels te vergroten, maar door vergroting van het aantal contractiele fibrillen binnen de vezels Dit fenomeen heet hypertrofie. Het aantal spiercellen blijft dus hetzelfde, maar ze worden dikker. Hoe meer fibrillen er in de cellen zitten, des te moeilijker ze overdwars door te snijden zijn. Het vlees van jongere dieren die niet veel bewogen hebben, is dus malser dan dat van oudere dieren met veel beweging. Bewegingen worden door 2 verschillende soorten spiervezels uitgevoerd:

1. Witte spiervezels

2. Rode spiervezels (McGee 2004)

4.1.1.1 Witte spiervezels

Korte, intensieve krachtinspanningen zijn de specialiteit van witte spiervezels. Ze halen hun energie vanuit een beperkte hoeveelheid glycogeen. Glycogeen is een suiker dat door enzymen in de cel wordt omgezet in energie. Witte vezels gebruiken zuurstof voor de verbranding van glycogeen (aeroob). Indien er een grote hoeveelheid energie nodig is om een bepaalde handeling uit te voeren en het bloed kan de zuurstof niet snel genoeg aanvoeren, wordt er overgeschakeld op anaërobe ademhaling. Een nevenproduct van dit proces is melkzuur, deze hoopt zich op in de cel tot ze verzadigd is en niet meer kan functioneren Het melkzuur wordt dan afgevoerd en de glycogeenreserve wordt aangevuld (McGee, 2004)

4.1.1.2 Rode spiervezels

Deze vezels zijn de rotsen in de branding. Bij een langdurige inspanning zullen deze vezels hun dienst bewijzen. Ze metaboliseren voornamelijk vet (vetzuren), om dit te kunnen volbrengen is zuurstof een essentiële vereiste. Bloed levert beide grondstoffen door middel van diffusie vanuit de bloedbaan tot in de dunne vezels. Myoglobine ontvangt zuurstof, stockeert ze tijdelijk en geef ze daarna door naar proteïnen die vet oxideren. Een voorbeeld van deze proteïnen zijn cytochromen. Ze bevatten net als myoglobine en hemoglobine ijzer en zijn donker van kleur. Hoe zwaarder de rode spiervezel belast is, hoe donkerder van kleur de vezel is. Dit komt door het hoge aantal myoglobine & cytochromen. Men kan deze verschillen in structuren duidelijk macroscopisch waarnemen. Daarom spreekt men van witte kippenfilets & donker pootvlees (McGee, 2004)

15

4.1.2 Bindweefsel

Bindweefsel is de structuurleverancier van alle andere lichaamsweefsels, inclusief de spieren. Het verbindt afzonderlijke cellen en weefsels met elkaar. Dunne laagjes bindweefsel omringen elke spiervezel en houden aanliggende vezels in bundels bijeen. De grote vliezen organiseren de vezelbundels tot spieren en vormen de pezen waarmee spieren aan botten vastzitten. Als de vezels samentrekken, trekken ze deze draad van bindweefsel mee, dewelke trekt aan het bot. Hoe meer kracht een spier uitoefent, des te meer bindweefsel er nodig is en des te sterker dat het weefsel moet zijn. De groei en de lichaamsbeweging van een dier leiden niet alleen tot dikkere spiervezels, maar ook tot een dikker en taaier bindweefsel (Mcgee, 2004).

Het belangrijkste eiwit in bindweefsel is collageen en is geconcentreerd in de huid, pezen en botten. “Wanneer je vlees verwarmt, werkt de thermische agitatie in op de verbindingen tussen de eiwitten van het collageen, die daardoor oplossen” (This, 2008) Het zal na afkoelen terug opstijven omdat de eiwitten terug hergroeperen. Dit is hetzelfde principe als de herstructurering van zetmeel in aardappelen bij afkoeling (McGee, 2004).

In tegenstelling tot spiervezels, wordt het bindweefsel tijdens het koken dus zachter. Hoe ouder het dier wordt, hoe lager de totale collageen voorraad. Hier staat tegenover dat de overblijvende filamenten sterkere dwarsverbindingen krijgen en minder oplosbaar zijn in water. Elke in vet oplosbare stof kan in vetweefsel terechtkomen. Voeding is hierbij de grootste variabele voor de samensteling. Andere factoren zijn diersoort en maag-darmflora (McGee, 2004).

4.1.3 Vetweefsel

Vetweefsel is een speciale vorm van bindweefsel, een deel van de cellen hierin hebben de taak om energie op te slaan. Dieren vormen in drie lichaamsdelen vetweefsel:

1. Vlak onder de huid

2. Rond de nieren, de darmen en het hart

3. In de bindweefsels tussen de spieren en de vezelbundels daarbinnen (McGee, 2004)

De term ‘marmering’ is bedacht om het patroon van witte vlekken in rood spiervlees aan te duiden (Mcgee, 2004)

16
Figuur 2: Gradaties marmering vlees (Elena, 2004)

Vet draagt op 3 manieren bij aan de malsheid van vlees:

1. Vetcellen onderbreken en verzwakken het bindweefselvlies en de massa spiervezels

2. Vet smelt bij verhitting, droogt niet uit en stijft evenmin op zoals vezels doen

3. Vet smeert het weefsel door de vezels gescheiden te houden (McGee, 2004)

4.2 Post-mortum verandering van textuur in de spieren

Na overlijden blijven de spieren van een dier nog een korte tijd ontspannen. Na verloop van tijd zullen de spieren zich samentrekken tot een toestand die rigor mortis of lijkstijfheid heet. De rigor mortis begint als de spieren hun resterende energie gemetaboliseerd hebben. Bij een rund gebeurt dit ongeveer 2u30 na overlijden. De eiwitfilamenten gaan contraheren, voor een bepaalde periode vergrendelen en zo zeer taai worden. Om het extreem samentrekken van de filamenten tegen te gaan wordt het vlees zo opgehangen dat de meeste spieren door de zwaartekracht worden uitgerekt. Alles wat dood is wordt uiteindelijk enzymatisch verteerd. Bij vlees is dit niet anders. Eiwit-verterende enzymen beginnen in te werken op de constructie van actine- en myosinefilamenten. Het vlees zal niet direct uiteenvallen zoals een kaartenhuis, maar de structuur verzwakt en de textuur wordt zachter. Dit is het principe van besterven. Deze langzame chemische veranderingen in het vlees zorgen voor het smakelijker worden van vlees. Eiwitten worden afgebroken tot aminozuren, glycogeen tot glucose, … (McGee, 2004). Dit proces moet zeker gerespecteerd worden. Indien dit niet gebeurd gaat de kwaliteit voor de parameter malsheid achteruit.

4.3 Kleur

Als men het wilt hebben over de kleurexpressies van vlees moet men het hebben over het zuurstofbindend eiwit myoglobine. Deze molecule kan allerlei verschillende vormen en tinten hebben afhankelijk van de chemische omgeving. De stof bestaat uit twee coherente structuren: een ijzeratoom in het midden met daaraan een eiwit bevestigd. Als het ijzer een zuurstofmolecuul vasthoudt, is myoglobine felrood. Als de zuurstof door aerobe ademhaling wordt geconsumeerd wordt de myoglobine donkerpaars. Als zuurstof erin slaagt om het ijzeratoom van een elektron te roven en ermee ontsnapt, verliest het ijzer elk vermogen om zuurstof vast te houden en moet het tevreden zijn met een watermolecuul. De myoglobine wordt dan bruin. Dit is de destabilisatie van het molecuul, een reversibel proces (McGee, 2004)

Figuur 3 Myoglobinemolecuul (Swart, 2015)

17

De kleurexpressie is dus een multifactorieel gegeven. Ze is afhankelijk van:

 De hoeveelheid beschikbare zuurstof, dit is een gevolg van enzymatische activiteit van zuurstof consumerende enzymen.

 De enzymatische activiteit van enzymen die bruine myoglobine opnieuw een elektron kunnen geven, zodat deze opnieuw paars wordt en weer de capaciteit ontwikkelt om zuurstof op te nemen.

 De zuurtegraad

 De temperatuur (McGee, 2004)

2014).

4.4 Vet als smaakleverancier

De vlezige smaak wordt geleverd door de spiervezels, maar de unieke aroma’s worden geleverd door de vetweefsels (Mottram, 1983) Vetmoleculen kunnen door hitte en zuurstof omgezet worden in een breed spectrum aan aroma’s. Denk maar aan bruine boter die in kokstermen “hazelnootboter” genoemd wordt, ook al zijn er geen noten aan toegevoegd De aard van het vet bepaalt het aroma (This, 2008) De karakteristieke smaak van gegaard vlees komt van thermisch geïnduceerde reacties die gebeuren tijdens verhitting, voornamelijk de Maillard reactie & degradatie van vetten (Mottram, 1998). De Maillard reactie is niet een enkele reactie, maar een complexe serie van reacties tussen aminozuren en gereduceerde suikers. Deze vinden meestal plaats bij verhoogde temperaturen. Een voorbeeld is karamelliseren Het is een vorm van enzymatische bruinkleuring (Food-info, 2014). Beide reactietypes betrekken complexe reactiewegen die leiden tot diverse verbindingen, die verantwoordelijk zijn voor het grote aantal van vluchtige onderdelen gevonden in gegaard vlees. Heterocyclische componenten, vooral diegenen die zwavel bevatten, zijn belangrijke smaakcomponenten die

18
Figuur 4 Evolutie kleurexpressie myoglobine (Léger,

geproduceerd worden in de Maillard reactie. Deze leveren hartige, vlezige, geroosterde en gekookte smaken.

Vetdegradatie levert componenten die vettige aroma’s aan gegaard vlees geven en componenten die aromaverschillen bepalen tussen vlees van verschillende rassen. Aldehyden en andere carbonylen gevormd tijdens de vetoxidatie hebben bijvoorbeeld aangetoond makkelijk te reageren met Maillard tussenproducten. Zulke interacties geven de kans aan extra aroma componenten, maar ze wijzigen ook het algemene componentenprofiel die bijdraagt tot de vleessmaak. Zulke interacties controleren mogelijks de aanmaak van zwavelcomponenten en andere Maillard-afgeleide vluchtige stoffen, op een niveau dat het vlees zijn maximale vleeskarakteristieken krijgt (Mottram, 1998).

4.4.1 Vetzuren als variabele

Omdat vetzuren verschillende smeltpunten hebben, is de samenstelling en variatie in vetzuren een belangrijk gegeven voor de stevigheid of zachtheid van het vet in vlees. Dit heeft vooral betrekking op het subcutaan & intramusculair vet, maar ook op de marmering van het vlees. Groepen van vetcellen die gestold vet bevatten lijken witter dan wanneer vloeibaar vet met een lager smeltpunt aanwezig is. Vetkleur is dus ook een ander aspect van vleeskwaliteit dat beïnvloed wordt door vetzuren. Het vermogen van onverzadigde vetzuren (voornamelijk die met meer dan twee dubbele bindingen) om vlug te oxideren, is van belang in het reguleren van de houdbaarheid van vlees (ranzigheid en kleurachteruitgang). Alhoewel deze eigenschap om te oxideren ook een belangrijk gegeven is voor de smaakontwikkeling tijdens het bereiden. Grassen en weideplanten leveren verschillende hoeveelheden meervoudig onverzadigde vetzuren. Dit komt door de hogere waarden aanwezig in de plant of door de manier waarop het voeder in de pens verteerd wordt. Veranderingen in graslandbeheer zoals oogsten op verschillende tijdstippen van het groeiseizoen of het gras te laten verwelken voor de oogst en bewaring zullen een effect hebben op de vetzuurverhoudingen in het gras en ook in het rundsvlees. Vitamine E is een vitaal nutriënt in het voortbrengen van kwalitatief vlees. Herkauwers krijgen hoge concentraties binnen door gras te eten wat preventief werkt tegen vetoxidatie en zorgt dat het vlees langer houdbaar blijft. Lage concentraties van deze vitamine, vaak door het innemen van concentraat diëten leiden tot een beperktere houdbaarheid en ongewenste smaak (Wood & al, 2004)

4.4.2 De invloed van een grasdieet vs een maisdieet op omega 3 &

6 waarden

Verschillende studies hebben aangetoond dat omega 3 & 6 meervoudig onverzadigde vetzuren kunnen geïntegreerd worden in vetweefsel en spierweefsel van herkauwers. Dit ondanks de bio hydrogenerering van vetzuren in de pens (Wood & al, 2004). In een studie uitgevoerd door Warren et al (2002) werden ossen twee verschillende diëten gevoerd om de invloed van de voeding te onderzoeken. Het eerste dieet bestond uit maiskrachtvoer, het tweede dieet bestond uit ingekuild gras. De leeftijd van de ossen varieerden van 6, 14, 19 en 24 maanden. Ze werden onderzocht naar de opname van 18:2n 6 door een geconcentreerd graan dieet versus de integratie van 18:3n 3 geleverd door een ingekuild grasdieet.

19

De resultaten in Figuur 5 tonen dat 18:2n 6, in ossen die gevoerd werden met het maisdieet, hogere waarden aannemen in spierweefsel dan in vetweefsel op een leeftijd van 14 en 24 maanden. Hetzelfde resultaat werd gevonden voor 18:3n 3 van het ingekuilde grasdieet. Bijvoorbeeld waren de waarden van 18:3n 3 in vetweefsel en spierweefsel op een leeftijd van 14 maanden respectievelijk 0,52 en 1,17g/100g. Op een leeftijd van 24 maanden waren de waarden respectievelijk 0,45 en 0,62g/100g. Deze resultaten tonen aan dat de herkauwers een voorkeur vertonen om essentiële vetzuren, met hun belangrijke metabolische rol op te nemen in spierweefsel in plaats van vetweefsel (Warren & al, 2004)

Figuur 5 Hoeveelheid (mg/100 g spier) 18:2n 6 en 20:4n 6 vetzuren in de musculus longissimus van ossen die een maisdieet kregen en de hoeveelheid 18:3n 3 en 20:5n 3 vetzuren in de musculus longissimus van ossen die een ingekuild grasdieet kregen (Warren & al, 2004)

5 Landbouw inclusieve natuur: een blik naar de toekomst

De mensheid is continu bezig met het bestuderen en verbeteren van processen en technieken. Door de steeds groter wordende kennis over landbouw zijn we minder arbeidsintensiever voedsel gaan produceren en krijgen we hogere opbrengsten per perceel. Maximalisatie van de productie blijkt een doodlopende weg. Dankzij het huidige economische systeem worden sommige landbouwers verplicht de productie op te drijven om rendabel te blijven. Dit kan door schaalvergroting (dit kan betekenen het wegnemen van landschapselementen), het gebruik van meststoffen en chemische bestrijdingsmiddelen. Spijtig genoeg wilt dit ook zeggen dat monoculturen op een perceel eerder de regel is dan de uitzondering. De symbiose van plant en dier wordt op deze manier sterk beïnvloedt door de mens. Meer en meer beginnen de mensen te beseffen dat biodiversiteit een noodzakelijke voorwaarde is voor voedselproductie. Insecten zorgen voor de bestuiving van de gewassen en het bodemleven houdt de bodem vruchtbaar. We zijn in de race naar maximalisatie van het productiesysteem vergeten hoe het is om de natuur te gebruiken om landbouw te bedrijven en natuurdoelen te halen (naturetoday, 2016)

20

5.1 Een duurzaam systeem door een gepast internationaal beleid

Enerzijds heeft de natuur zwaar te lijden onder de intensieve voedselproductie. Anderzijds is er een groeiende vraag en is de landbouwsector onontbeerlijk voor het in stand houden van onze maatschappij. Net omdat deze 2 thema’s zo maatschappelijk relevant zijn is er een goed nationaal en internationaal beleid nodig. Voor de ontwikkeling van een duurzame landbouwsector werd door Europa het programma voor plattelandsontwikkeling 3 (PDPO III) uitgedokterd. Dit programma loopt van 2014 tot 2020 (Vlaanderen, z.j.) Voor het in stand houden en verbeteren van de fauna en flora werd het beleidskader Natura 2000 uitgewerkt (Decleer, 2007).

5.1.1 Programma voor plattelandsontwikkeling

Het PDPO III-programma is opgebouwd rond de zes Europese prioriteiten voor plattelandsontwikkeling.

1. Bevordering van de kennisoverdracht en innovatie in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden

2. Versterking van het concurrentievermogen van alle landbouwtypen en verbetering van de rendabiliteit van de landbouwbedrijven

3. Bevordering van de organisatie van de voedselketen en van het risicobeheer in de landbouw

4. Herstel, instandhouding en verbetering van ecosystemen die aangewezen zijn op de landbouw en de bosbouw

5. Bevordering van het efficiënte gebruik van hulpbronnen en steun voor de omslag naar een koolstofarme en klimaatbestendige economie in de landbouw-, de voedsel-, en de bosbouwsector

6. Bevordering van sociale inclusie, armoedebestrijding en economische ontwikkeling in plattelandsgebieden (Vlaanderen, z.j.).

5.1.2 Natura 2000

Natura 2000 strekt zich uit over 27 landen en telt ongeveer 25000 gebieden. In het Natura 2000- netwerk krijgt de toekomst van Europa’s meest kwetsbare dier- en plantensoorten en hun habitats extra aandacht. Alle lidstaten van de Europese Unie nemen in de Natura 2000-gebieden maatregelen om deze soorten en habitats ook in de toekomst leefbare kansen te geven. Voor alle speciale beschermingszones worden instandhoudingsdoelstellingen opgemaakt, die als basis voor de te nemen maatregelen dienen. De realisatie van deze doelstellingen willen de lidstaten samen met de gebruikers van deze gebieden verwezenlijken (Decleer, 2007)

Dit kader omvat 2 Europese richtlijnen:

1. De vogelrichtlijn

2. De habitatrichtlijn

21

5.1.2.1 De vogelrichtlijn

Deze richtlijn is gericht op de instandhouding van alle vogelsoorten die natuurlijk in het wild voorkomen in de Europese unie. Het omvat de bescherming, het beheer en de exploitatie van deze soorten. Vanuit Europa werd gevraagd om speciale beschermingszones aan te duiden voor bepaalde vogelsoorten. Deze zones heten vogelrichtlijngebieden of met een afkorting, SBZ-V (speciale beschermingszones in het kader van de vogelrichtlijn) (Decleer, 2007).

5.1.2.2 De habitatrichtlijn

De habitatrichtlijn is gericht op het beschermen van de biodiversiteit door het in stand houden van de natuurlijke habitats en wilde fauna en flora binnen de Europese Unie (Decleer, 2007).

Door het politieke klimaat is er een taakverschuiving bezig. Meer en meer nemen de boeren de uitvoerende taken van de natuurbeheerders over. De integratie van natuurbeheer door landbouwers is ook een logische keuze omdat zij het meeste kennis hebben van de lokale bodemstructuur en waterhuishouding. Natuurbeheerders en landbouwers sluiten beheersovereenkomsten met daarin de uit te voeren werken naar de behoefte van het te beheren gebied. Dit levert zowel extra inkomsten op als maatschappelijke waardering (Nederland,2000).

5.2 De natuur toegankelijker maken op het landbouwbedrijf

Agrobiodiversiteit is van groot belang: levende organismen zijn betrokken in allerlei natuurlijke processen die in de landbouw nodig zijn om voedsel te produceren. Als we kijken naar de bodem zijn er zo veel types bacteriën, fungi, nematoden, springstaarten, wormen enz. actief in de bodem die diensten leveren aan het ecosysteem. Bijvoorbeeld het verteren van mest, gewasrestanten en wortels. Dit verteerproces levert nutriënten voor gewassen en tegelijkertijd verhoogt het de draagcapaciteit van de bodem, ziekteonderdrukking, waterretentie & beschikbaarheid van water in de bodem. Maar ook plant en graslanddiversiteit, de diversiteit van landbouwdieren (alsook verschillende genenpoelen) of de habitatdiversiteit op de boerderij zelf. Landbouw heeft biodiversiteit nodig om goed te kunnen functioneren (Erisman et al, 2016). Een concreet ontwikkelingsplan voor functionele biodiversiteit op een individuele boerderij hangt af van verschillende factoren. Eerst en vooral is het belangrijk om te verduidelijken wat er al reeds gerealiseerd is aangaande beleid en waar er ruimte is voor verbetering voor de boer en biodiversiteit. De persoonlijke ambitie en inspiratie van de boer speelt een belangrijke rol. Een checklist kan duidelijk maken waar het huidige gebruik of functionele biodiversiteit sterk of zwak is (zie www.biodiversiteitsadvis.nl). Het ontwikkelingsplan voor biodiversiteit kan voorbereid worden met andere betrokken partijen. In het ontwikkelingsplan bepaalt de boer de concrete maatregelen die leiden tot een betere biodiversiteit. De keuze van maatregelen hangen af van de eventuele compensaties of andere motivatie redenen voor de preservatie en de ontwikkeling van biodiversiteit. Het is belangrijk om te weten waar de boerderij geografisch gelegen is, om zo het maximale biodiversiteitsniveau te bereiken Dit rekening houdend met de regio, type bodem enz. Dan bepaalt de boer zijn ambities. De ambities moeten in overeenkomst zijn met de doelen van andere

22

belangengroepen in de regio (waterbeheerders, ecologische zones, toerisme en recreatie…) De kennis en ervaring van de landbouwer staan centraal voor het management van de biodiversiteit. Boeren moet opnieuw de kennis opdoen over de ecologische processen en drijfveren die de productie van genoeg en gezond voedsel mogelijk maken. Dit kan gebeuren op twee manieren, beiden gebaseerd op agronomische kennis.

1. Reduceer de externe input (en de afhankelijkheid van deze inputs) zoveel mogelijk tot een minimum waarbij het systeem nog optimaal functioneert en weerbaar is (precisielandbouw).

2. Start met het verbeteren van het systeem zonder externe inputs en verhoog geleidelijk aan de productie gebruik makend van agronomische kennis en noodzakelijke externe inputs (Erisman et al, 2016)

Hierna volgen een aantal mogelijkheden over hoe je het natuurlandschap kan integreren om zo bij te dragen aan de biodiversiteit.

5.2.1 Op het erf

5.2.1.1 Plant een natuurlijke omheining

Men plant best stroken aan die het erf geheel of gedeeltelijk omsluiten. Dit heeft verschillende functies: beschermen van het erf tegen wind, creëren van schaduw, creëren van een habitat voor wilde insecten en dieren, alsook oogt het esthetisch mooier. Eerst en vooral moet je kijken naar de ondergrond en welke planten er kunnen gedijen. Het is aangeraden om verschillende plantensoorten te gebruiken, indien er zich een ziekte voordoet, lijdt de hele populatie er niet onder. Er kunnen subsidies voor deze maatregelen worden voorzien (Nederland, 2000).

5.2.1.2 Voorzie of help vogels aan een verblijf/nestplaats

Vergroot de toegankelijkheid door op gepaste plaatsen een raam, luik of deur op een kier te laten staan. Door gebruik te maken van erfbeplanting wordt nestmateriaal in de omgeving voorzien. Men kan ook gebruik maken van nestkasten. Planten als muurbedekkers zoals klimop en oost Indische kers, deze bieden insecten voedsel aan. Insecten kunnen op hun beurt weer als voedsel dienen voor de aanwezige vogels (Nederland, 2000).

5.2.2 Op het grasland

5.2.2.1 Creëer een bloemrijke slootkant

Een slootkant is het droge deel van het schuine vlak langs een watergang. “In de kanten van sloten met zoet water groeien plantensoorten als pinksterbloem, veldzuring en gele waterkers. Op heel natte plekken staan pijptorkruid en zompvergeet-mij-nietje. Langs sloten met brak water zijn zomprus en moeraszoutgras aan te treffen. Op droge plaatsen groeien margriet, Sint-Janskruid en muizenoor” (Parmentier, 1990).

De gevarieerde vegetatie zal dagvlinders aantrekken die daar met succes zullen kunnen overwinteren, maar ook andere insecten zullen zich daar goed thuis voelen. “In natte terreinen bieden bloemrijke slootkanten broedgelegenheid aan diverse soorten eenden en andere soorten water- en moerasvogels. Er jagen vaak wateren meervleermuizen op insecten. Dikwijls komen er bruine kikkers en andere amfibieën voor. Soms ook reptielen zoals de ringslang. Soortenrijke slootkantvegetaties in droge gebieden zijn van belang voor de patrijs en

23

zandhagedis. Zoogdieren zoals waterspitsmuis, haas, wezel en hermelijn vinden er voedsel en schuilgelegenheid (Nederland, 2000).

Er kunnen een aantal maatregelen getroffen worden om dit te bewerkstelligen.

- Laat de bodem verschralen: bemest niet en voer de vegetatie af

- Laat de natuur zoveel mogelijk zijn gang gaan. Beperk vertrappeling door de gehouden dieren & berijden met tractors

- Laat de vegetatie uitbloeien en het zaad verspreiden. Als maaien nodig is moet dit zo laat mogelijk gebeuren, het liefst in fasen en selectief.

De regel is: hoe armer de grond, hoe vlugger men resultaat kan zien. Als de bloemrijke slootkant bereikt is, houdt het dan in stand met een gepast beheer.

Om te voorkomen dat mest in de slootkant terecht komt, houd men best een afstand van ongeveer 1 meter. Om vertrappeling door vee te beperken kan men een drinkbak op een andere plaats voorzien of de slootkant afrasteren zodat de dieren er niet bij kunnen (Nederland, 2000).

5.2.2.2 Voorzie een perceelrand

De perceelrand is een strook grond met een breedte van een halve tot één meter grenzend aan de perceelscheiding. Deze kan gelegen zijn aan een sloot, bos, weg of andere percelen. Het beheer is niet zo intensief als het beheer van de rest van het perceel. Pas dezelfde maatregelen toe als op de slootkant. In principe kan men deze rand voorzien waar men wilt, maar de ene plaats is al wat passender dan de andere. Enkele voorbeelden:

- Op een perceelrand met een hoge grondwaterspiegel zullen er meer watergebonden soorten groeien dan op een perceelrand die wat hoger gelegen is. Dit zal de biodiversiteit ten goede komen en extra soorten aantrekken.

- Op een schrale bodem zal men vlugger een soortenrijk resultaat zien dan op een rijke bodem. Het is aangeraden om niet, of zo weinig mogelijk te bemesten.

- Indien er omliggend bos aanwezig is kan je rekening gaan houden met de bereikbaarheid van de zon. Een perceelrand die gelegen is ten zuiden van de bomen/struiken zal veel meer zon te zien krijgen en soorten aantrekken die hier goed op gedijen.

- Als men een perceelrand maakt in de nabijheid van een natuurgebied zal de rand vlugger een grote soortenrijkdom vestigen dan een geïsoleerde plaats (Nederland, 2000).

24
Figuur 6: Bloemrijke slootkant (Vandijkonline, 2014)

5.2.2.3 Vegetatie hangt af van de voedselrijkdom.

Graslanden bestaan nooit alleen uit hoogproductieve grassen. Er staan ook allerlei meerjarige, overblijvende kruiden zoals witte en rode klaver. Het aandeel tussen deze twee soorten verschilt van perceel tot perceel en de intensiteit van beheer. Gras groeit op elke grondsoort behalve op zeer arme en droge bodems. Deze gronden zijn makkelijk te onderscheiden door het voorkomen van heidevegetatie. (Nederland, 2000).

In intensief beheerde graslandpercelen groeien vooral grassen als Engels raaigras, timotheegras en veldbeemd. Alleen de goede vliegers onder de dagvlinders verblijven er tijdelijk. Voedsel is er vaak niet. Het gaat om het groot en klein koolwitje, kleine vos, dagpauw, distelvlinder en atalanta. Soms is er een kleine vuurvlinder te vinden. In zulke percelen komen rustende voedselzoekende en/ of broedende algemene vogelsoorten voor, zoals de goudplevier, kolgans, spreeuw en kievit. Bovendien verblijven er zoogdieren: haas, konijn en ree.

In iets minder intensief beheerde en bloemrijke percelen staan kruiden zoals de scherpe boterbloem, veldzuring en echte koekoeksbloem. In situaties met een hoog waterpeil, weinig bemesting, minder vee en laat maaien nestelen soms meer zeldzame vogelsoorten zoals de slobeend, zomertaling en watersnip. In enkele gevallen zijn ook de kwartel en kwartelkoning broedend aanwezig. In dergelijke percelen komen de veldmuis, aardmuis en bosmuis voor, Deze dienen op hun beurt als voedsel voor roofvogels, zoals de torenvalk en ransuil, en zoogdieren als de wezel en hermelijn.

In extensief beheerde, soortenrijke graslanden op voedselrijke en vochtige bodems groeien planten als de rode klaver, veldlathyrus en margriet. In graslanden op matig vochtige en voedselrijke zand-, leem- en zavelgronden zijn dit duifkruid, grote ratelaar en beemdkroon. In graslanden op droge voedselarme zand- en leemgronden grasklokje, tormentil en zandblauwtje.” (Nederland, 2000)

De voedselrijkdom van een bodem is dus een essentieel gegeven in het beheerkader. Er is vlugger diversiteit te zien bij armere percelen. Vertrek je vanuit

25
Figuur 7 Maaifrequentie & -periode voor verschillende typen perceelrand (Nederland, 2000)

een perceel met een voedselrijke bodem kan je een verschralend beheer uitvoeren. Dit proces duurt een aantal jaar voordat er een degelijk resultaat te zien is. Een aantal maatregelen die men kan nemen bij een voedselrijke bodem.

- Stop met bemesten. Laat de aanwezige planten de voedingsstoffen metaboliseren.

- Teel een gewas. Het gewas zal de aanwezige voedingsstoffen metaboliseren en ook een extra inkomst opbrengen.

- Maai voldoende. Van zodra er genoeg gras aanwezig is om te oogsten. Voer de oogst van het perceel af.

Wanneer de schralere bodem bereikt is moet men andere maatregelen treffen om de gunstige omstandigheden, enkele voorbeelden.

- Vermijd extra bemesting, indien nodig enkel bemesten met organische mest.

- Houd de zuurtegraad hoger dan Ph 5, indien noodzakelijk bekalken.

- Extensieve beweiding. Hoe minder dieren, hoe minder de omwoeling van de oppervlakte en zo voorkom je de ontkieming van allerlei planten zoals de grote brandnetel en vogelmuur (Nederland, 2000).

5.3 Beheermogelijkheden natuurgebieden

Een natuurgebied bestaat niet enkel uit 1 soort vegetatie. Zo kunnen er naast grassen, bomen en struiken ook waterplanten groeien die elk een specifiek beheer nodig hebben om het gebied in evenwicht te houden. De beheersvorm en intensiteit hangt af van de noden van het perceel, daarom moet men elk gebied onafhankelijk gaan beoordelen en naargelang handelen (Nederland, 2000)

5.3.1 Kapbeheer

Alle handelingen waarbij bomen en struiken al dan niet geheel worden verwijderd. Dit heeft diverse doelen. Het kan de bedoeling zijn om bossen te behouden en de diversiteit te verhogen. Men kan ook opteren om de bossen volledig te verwijderen om open habitattypen te behouden (Van Uytvanck & De Blust, 2012).

5.3.1.1 Wettelijke verplichtingen

Ongeacht van de status of het type gebied is de ‘schoontijd’ waarmee rekening moet gehouden worden als men werken wilt uitvoeren in het bos. De ‘schoontijd’ is de periode wanneer er niet mag gewerkt worden in het bos. Deze periode loopt van 1 april tot 30 juni. Er bestaan verschillende vormen van kapbeheer (Van Uytvanck & De Blust, 2012).

5.3.1.2 Verschillende vormen kapbeheer

Variabel dunnen en lichten

Hierbij wordt een deel van de bomen weggewerkt zodat de overblijvende bomen meer ruimte krijgen. Zo kan men een homogeen cultuurbos omvormen tot een natuurbos. Men kan hierbij ook de soortensamenstelling beïnvloeden door bijvoorbeeld exoten te gaan verwijderen. Bij dunnen blijft het bos gesloten, bij lichten ontstaan er open plekken (Van Uytvanck & De Blust, 2012).

26

Houthakbeheer

Bomen en struiken worden periodiek dicht bij de grond afgekapt. Zo ontstaan stobben die opnieuw uitlopen maar niet alle soorten zijn hiervoor geschikt. Enkele soorten die wel geschikt zijn: zomereik, gewone es, zwarte els en hazelaar. Deze beheersvorm zorgt voor een periodieke verhoging van de lichttoevoer op de bosbodem. Dit is gunstig voor de ontwikkeling van bloemrijke bosvegetaties in mesotrofe en voedselrijke bossen (Van Uytvanck & De Blust, 2012).

Mantel- en zoombeheer

Mantels en zomen vormen de geleidelijke overgang van open vegetatietypen naar bos. Veel insecten & planten zijn typerend voor dit divers milieu. Kwalitatieve zomen en mantels zijn zeldzaam.

“Zomen zijn kruidenrijk en worden optimaal beheerd door te maaien, rotatiebeheer met cyclus van 2-3 jaar. Mantels bestaan uit doornstruiken & laag vertakkende bomen. Ze worden beheerd door periodiek kapen, rotatiebeheer met cyclus 8-16 jaar” (Van Uytvanck & De Blust, 2012).

5.3.2 Maaibeheer

Maaien is het systematisch verwijderen van de bovengrondse vegetatie 5 à 10 cm boven het maaiveld. De bedoeling van maaien is het in stand houden of creëren van een soortenrijke en bloemrijke vegetatie. Het verwijderen van het maaisel is onontbeerlijk. Als het maaisel ter plaatse gedroogd wordt voordat het afgevoerd wordt bestaat de kans nog dat de zaden narijpen en op de bodem terechtkomen, om zo opnieuw te kiemen. De droogperiode duurt gemiddeld 2 tot 7 dagen naargelang het seizoen en de weersomstandigheden (Van Uytvanck & De Blust, 2012). De groei van dominante soorten wordt hierdoor getemperd en de concurrentie tussen de verschillende soorten wordt beïnvloed. Dit komt de kleinere kruidensoorten ten goede. De vegetatie wordt lichtrijker, lager met af en toe een open plek. Kruiden krijgen zo betere groeiomstandigheden om te groeien, kiemen en zaad te vormen (Van Uytvanck & De Blust, 2012). Het is dus aangeraden om zo snel mogelijk het maaisel te verwijderen om narijping van dominante zaden te beperken.

De maaifrequentie en het tijdstip zal sterk de samenstelling van de vegetatie bepalen. De maaibehoefte hangt af van het habitattype. Stabiele vegetaties worden verkregen door op dezelfde frequentie en tijdstip te maaien. Is er een meer dynamisch vegetatietype gewenst dan moet er variabel gemaaid worden (Van Uytvanck & De Blust, 2012).

Men mag onder geen enkele beding te zware machines of smalle banden met hoge bandenspanning in natte terreinen gebruiken. De graszode raakt daardoor beschadigd en de kans bestaat dat er storingssoorten zoals pitrus en ridderzuring opduiken (Van Uytvanck & De Blust, 2012).

5.3.2.1 Verschillende vormen maaibeheer Hooilandbeheer

Hierbij wordt 1 à 2 keer per jaar gemaaid. Op armere bodems kan eenmaal genoeg zijn. De eerste keer gebeurt in de vroege zomer en eventueel een tweede keer in de late zomer of herfst (Van Uytvanck & De Blust, 2012).

27

Hooiweidebeheer

Hierbij wordt na eenmaal maaien na begrazen met vee. De vegetatie gaat dan kort de winter in net zoals men een tweede keer zou gemaaid hebben (Van Uytvanck & De Blust, 2012).

Ruigtebeheer

De ruigtesoorten krijgen de vrijheid om te domineren. Men zal late maaitijdstippen en lage maaifrequenties inplannen. Er wordt om de 2 tot 5 jaar gemaaid in het najaar (Van Uytvanck & De Blust, 2012).

Rotatiemaaibeheer

Er wordt een maaischema opgesteld waarbij telkens een deel van de oppervlakte wordt gemaaid. Er zijn zeer afwisselende rotatieschema’s. Sommige terreinen worden halfjaarlijks gemaaid, anderen om de 2 jaar. Een andere vorm van rotatiemaaibeheer is het gebruik van verplaatsbare rasters die tijdens het seizoen worden verzet zodat het volledige terrein kort begraasd kan worden (Van Uytvanck & De Blust, 2012).

5.3.3 Graasbeheer

Dit type beheer is bedoeld om open landschappen zoals grasland of heide in stand te houden door te rekenen op het graaswerk van vee of wilde dieren. Voor het kort houden van grasvegetaties kan beroep gemaakt worden op paarden en koeien. Voor de hardere plantensoorten zoals braam kan men gebruik maken van schapen en geiten. Dieren spelen een immens grote rol in een ecosysteem. Het gebruik van dieren als natuurbeheerders heeft niet alleen directe gevolgen zoals het opeten van de planten en vertrappeling van de vegetatie. Dieren zorgen ook indirect voor een versnelde afbraak van plantenmateriaal en herverdeling van voedingstoffen op het grondgebied (Van Uytvanck & De Blust, 2012).

5.3.3.1 Verschillende vormen graasbeheer

5.3.3.1.1 Volgens periode

Seizoensbegrazing

Dit slaat op het seizoen van de vegetatie. De periode zomerbegrazing loopt ongeveer van begin mei tot eind oktober. Winterbegrazing loopt van oktober tot maart (Van Uytvanck & De Blust, 2012).

Jaarrondbegrazing

Gedurende het hele jaar grazen er dieren. Hierbij is van belang dat er gekeken wordt naar de beschikbaarheid van voedsel per perceel voor het aantal dieren. In de winterperiode is voedsel schaarser dan tijdens de zomer (Van Uytvanck & De Blust, 2012).

Nabegrazing

De dieren grazen de hergroei af na een eerste maaibeurt. De periode is meestal de nazomer. Deze beheersvorm is een degelijke manier om het platvallen van de vegetatie & strooiselvorming tegen te gaan (Van Uytvanck & De Blust, 2012).

28

5.3.3.1.2 Volgens intensiteit

Extensieve begrazing

Hierbij wordt gekozen voor dieren die weinig aandacht of verzorging nodig hebben. Deze dieren leven meestal permanent en autonoom in een natuurgebied. De hoeveelheid dieren per perceel hangt af van de voedselrijkdom. Er moet jaarlijks een voedseloverschot zijn om zo een goed leven voor de dieren te kunnen garanderen (Van Uytvanck & De Blust, 2012).

Halfextensieve begrazing

De bedoeling is om een bestaande, goed ontwikkelde vegetatie in stand te houden. Meestal wordt bij soortenrijke cultuurgraslanden, alsook bij half natuurlijke graslandhabitats geopteerd voor deze beheersvorm (Van Uytvanck & De Blust, 2012).

Stootbegrazing

Terreinen worden op een korte periode intensief begraasd. Waarna de vegetatie opnieuw voor een langere periode de tijd krijgt om te recupereren. Zo kan men op een relatief vlugge en goedkope manier een veld te bemesten. Bermen, dijken of restgronden op grote industrieterreinen zijn passend voor deze beheersvorm (Van Uytvanck & De Blust, 2012).

5.3.4 Beheer door afgraving

Men kan het beste afgravingswerken met zwaar materiaal in de nazomer of winter plannen. In de nazomer worden meestal de laagste grondwaterstanden van het jaar gemeten. In deze periode verstoort men ook het minste de dieren omdat de meeste dieren zich aan het klaarmaken zijn om de winter te overleven en niet jongen aan het opvoeden. Er is wel speciale aandacht nodig voor de terreinen waar overwinterende of pleisterende vogels zijn. In de winter is het af te graven materiaal compact en houdt het zijn water beter vast bij transport (Van Uytvanck & De Blust, 2012).

5.3.4.1 Verschillende vormen van afgraving

Plaggen

Het afgraven van de vegetatiezode met een minimum aan verlies minerale bodem. Een aandachtspunt bij plaggen is om te controleren of de plagplek genoeg gedraineerd kan worden. Als de grond langdurig onder water staat kan versnelde verzuring of verdrinking van kiemplanten optreden (Van Uytvanck & De Blust, 2012).

Afgraven.

Hier verwijdert men de toplaag van de bodem, minimaal 10 cm van de bodem. Er moet een licht schuine helling proberen aangemaakt worden. Schuine oevers, grachten en beken ontwikkelen zo meer vegetatietypes. Uniformiteit in hellingsgraad over het gehele perceel is niet nodig. Variatie zorgt voor een diverse expressie van vegetatie (Van Uytvanck & De Blust, 2012).

Baggeren

Men zal op de bodems van vennen, plassen en rivieren het organisch materiaal en slib gaan verwijderen. Het is essentieel dat het organisch materiaal van de

29

baggerplaats verwijderd wordt. Indien dit niet gebeurt kan het organisch materiaal zich opnieuw gaan verspreiden en is het werk voor niets geweest. Het doel van baggeren is meer kiemplaatsen creëren en de voedselrijkdom verlagen (Van Uytvanck & De Blust, 2012).

6 Reiniging & ontsmetting van de stal

Wanneer men bezig is met voedselproductie moet de volksgezondheid in acht genomen worden. In elk onderdeel van de cyclus moet er proper te werk gegaan worden om geen zieke dieren of besmet eindproduct te krijgen. Wanneer er een besmettelijke ziekte opduikt moet dit frequenter gebeuren om een verdere verspreiding te beperken. In natuurboerderij ‘Het Bolhuis” gebeurt de reiniging in de zomer wanneer de dieren in de natuurgebieden grazen en de stal leeg staat. Zo moet men geen extra uren spenderen aan het herplaatsen van alle dieren. Wat indirect resulteert in een daling van loonlasten.

6.1 Werkwijze

Om efficiënt om te springen met grondstoffen en werkuren moet men systematisch te werk gaan en een stappenplan volgen (Dgd, z.j.)

6.1.1 Reinigen

Voor men kan gaan ontsmetten moet men eerst alles reinigen. Er mogen geen dieren in de stal meer aanwezig zijn. Ook losliggend klein materiaal emmers, tuinslangen en borstels moeten op een voorziene plaats gestockeerd worden. Vervolgens verwijder je het aanwezige organisch materiaal zoals mest, strooisel, voedselresten, etc. Een hogedrukreiniger kan een goed werktuig hiervoor zijn. Naargelang het te reinigen oppervlakte kan men kiezen uit 2 modellen.

 Voor korte afstanden (vloer, wanden, voederbakken) kan men een vlakstraler gebruiken met een spleetvormige opening

 Voor grote afstanden (plafond) kan men een rondstraler gebruiken (Dgd, z.j.)

30
Figuur 8: Vlakstraalspuitkop (Sjp, 2014) Figuur 9 Rondstraalspuitkop (Aliexpress, 2016)

Aangekoekt vuil kan met behulp van een inweekmiddel (een neutrale of alkalische zeep, stalreiniger) makkelijker verwijderd worden. Bij gebruik van een hogedrukreiniger kan het aangekoekte vuil makkelijk verwijderd worden en is er geen inweking nodig. De inwerkingtijd hang af van het gebruikte product. Na inwerking moet het middel afgespoeld worden. Zepen kunnen een ontsmettingsmiddel neutraliseren. Trek daarna de bodem droog. Achtergebleven water zal het ontsmettingsmiddel verdunnen waardoor het een deel van zijn kracht verliest (Dgd, z.j.) Voor een goede reiniging van de stal en directe omgeving is het van belang dat de werkzaamheden in de juiste volgorde worden uitgevoerd. Het water dat voor de reiniging wordt gebruikt zou minimaal geschikt moeten zijn als drinkwater voor vee. Dit om te voorkomen dat er stoffen in zitten die de reiniging negatief beïnvloeden.

1.Voorruimte, hygiënesluis en andere ruimten die in verbinding staan met de stal volledig ontruimen en goed schoonmaken.

2. Voersysteem leegdraaien, voerresten verwijderen en het voersysteem handmatig schoonmaken. Silo en aanvoervijzel niet vergeten.

3. Demonteerbare ( hoppers, voederpannen,…) en niet ter plaatse te reinigen apparatuur uit de stal verwijderen en opslaan op een verharde ondergrond met voldoende waterafvoer.

4. Mest indien mogelijk verwijderen en onmiddellijk van het bedrijf afvoeren.

5. ventilatoren uit de kokers halen en opslaan op verharde ondergrond, ventilatieopeningen droog schoonmaken en ventilatoren/kasten bij lengteventilatie droog schoonmaken.

6. Inlaatkleppen en kasten zowel aan de binnen -als buitenzijde proper maken. Meestal zijn deze moeilijk bereikbaar van buitenaf. Toch is het schoonmaken langs de buitenkant zéér belangrijk vermits stof gemakkelijk naar binnen wordt aangezogen. Perslucht kan hierbij handig zijn

7. Apparatuur dat niet met water gereinigd kan worden, schoonborstelen –en blazen met een luchtcompressor. Daarna afdekken met plastic

8. De vloer in de stal schoonborstelen en indien nodig mestresten wegkrabben.

9. Drinkwatersysteem laten leeglopen, doorspoelen en volzetten met een specifiek reinigingsmiddel. Na voldoende inwerktijd uitspoelen

10 Vloeren gedurende minimum 3u laten inweken met inweekmiddel en daarna onder hoge druk schoonspuiten. Hierbij extra aandacht besteden aan de spleten en kieren in de vloer.

11. Plafond, ventilatorkokers en wanden inschuimen met een reinigingsmiddel. 30min. Later afspuiten met water van boven naar beneden.

12. Vloer, voer –en drinkwatersysteem inschuimen met een reinigingsmiddel. 30min. Later afspuiten met water. Zorg hierbij dat het vuil water van de vloer niet opnieuw op de wanden wordt gespoten door te hoge druk.

13. Warmtekanonnen van binnen en van buiten reinigen.

14. Leidingen, buizen en TL-lampen die aanwezig zijn in de stal niet vergeten.

15. Vloer in de stal droogtrekken(vermijden van verdunningseffect voor ontsmettingsmiddel).

31

16. Voorruimte, hygiënesluis en andere ruimten die in verbinding staan met de stal nat reinigen

17. Opslagplaats voor kadavers goed nat reinigen.

18. Losse inventaris reinigen met reinigingsmiddel en afspuiten met water.

19. Gedemonteerde ventilatoren reinigen met een luchtcompressor.

20.. Herinrichting van losse inventaris maar niet op de stalvloer plaatsen.

21. Bedrijfskledij en schoeisel/laarzen schoonmaken (Dgz, z.j.).

Ontsmetten

Ontsmetten is het doden van pathogenen (bacteriën, virussen, schimmels…). De werkzaamheid van een ontsmettingsmiddel wordt sterk beïnvloed door allerlei omgevingsfactoren, men dient dus nauwgezet de instructies van de fabrikant te volgen.

 Bij hogere omgevingstemperatuur zal een ontsmettingsmiddel krachtiger werken. Voor een goede werkzaamheid is voor de meeste ontsmettingsmiddelen een omgevingstemperatuur van minimum 15°C vereist.

 De concentratie van de aangemaakte ontsmettingsvloeistof is uiterst belangrijk. Achtergebleven plassen (van de reiniging) kunnen de ontsmettingsvloeistof zodanig verdunnen dat ze hun werkzaamheid bijna volledig verliezen.

 De inwerkingtijd van het ontsmettingsmiddel moet steeds gerespecteerd worden. Hoe lager de concentratie van de ontsmettingsvloeistof, hoe langer de noodzakelijke inwerkingtijd. Bij de voorgeschreven concentratie varieert de inwerkingtijd meestal van ½ tot 2 uur (Dgd, z.j.)

De keuze van het te gebruiken detergent is afhankelijk van de gewenste werking. Enkele voorbeelden.

• Zure detergenten: kalk- en roest verwijderen, aantasting van materialen

• Neutrale detergenten: mild voor mens en materiaal, lange inwerktijd

• Alkalische detergenten: vet oplossend

• Schuimreinigers: hechting aan oppervlak (Pletinckx, 2016)

32
Figuur 10 Verschillende soorten desinfectans en hun werkzaam spectrum (Pletinckx, 2016)

1. Stal op gewenste temperatuur brengen: Kies een ander ontsmettingsmiddel wanneer deze temperatuur niet bereikt kan worden (bvb. In de winter).

2. nodige bescherming: masker met goede filter, handschoenen , goed sluitend regenpak (NEEM GEEN ENKEL RISICO!)

3. Maak ontsmettingsmiddel klaar in juiste voorgeschreven concentratie.

4. Natte ontsmetting: Spuit onder lage druk het desinfectiemiddel over de vloer, de opgaande wand en de openstaande inlaatkleppen –of ventielen. Werk altijd in de richting van de grote deuren.

5. Sluit alle deuren en ventilatieopeningen.

6. Plaats alle losse inventaris in de stal. : laarzen, ladder, schop, aftrekker,…

7. Spleten en kieren in vloer en wand dichten.

8. Ruimteontsmetting: Maak de oplossing en vernevel de stal.

9. Ontsmetten van alle lokalen en/of gebouwen die in relatie met de stal staan, bij voorkeur met de vernevelaar.

10. Doe alle deuren op slot en laat ontsmettingsmiddel inwerken.

11. Restdamp uit de stal ventileren: eerst de ventilatorkokers openen en nadien de inlaatopeningen. Tevens de stal opwarmen tot 15°C. !!! NIET de stal opengooien zodat die toegankelijk is voor alles en iedereen!!!

12. De binnenzijde van het voersysteem is niet bereikbaar voor reiniging of ontsmetting. Indien er aanleiding voor is, dient het voersysteem in de stal, voornamelijk de voervijzel, ontmanteld te worden of vol gezet met een bestrijdingsmiddel vermengd met een hoeveelheid voer (vb: Selko FDP®). Dit mengsel minstens 24u in het systeem laten staan. Het is aan te raden om eveneens de silo, de weeginstallatie en aanvoervijzels buiten de stal op dergelijke manier aan te pakken.

13. Drinkwatersysteem volzetten met een specifiek ontsmettingsmiddel. Na voldoende inwerktijd uitspoelen

14.. Laad –en losplaatsen buiten de stal, en in het bijzonder de uitblaasruimte bij lengteventilatie, ontsmetten met een niet vluchtig ontsmettingsmiddel.

15. Opslagplaats voor kadavers niet vergeten: Indien deze plaats wordt gekoeld, zeker werken met ontsmettingsmiddelen die bij lage temperatuur werkzaam zijn (Dgz, z.j.).

33

Dit verslag gaat over de gehele cyclus van vleesvee. Hoe men natuurbeheer kan integreren in het productieproces en wat kwalitatief rundsvlees is. Ik heb geprobeerd de essentie samen te vatten, maar men kan hier nog veel dieper op ingaan. Het houden van runderen en de integratie van natuurbeheer omvat enorm veel facetten. Ik heb me een beeld kunnen vormen over de werking en de planning om alles in goede banen te leiden maar er is nog een grote groeimarge Ik ben ervan overtuigd dat ik me hierin nog verder ontplooi dat ik een goede basis heb om later zelfvoorzienend te zijn.

34 7 Eindwoord

Literatuurlijst

Aliexpress. (2016). Fan spray nozzle (afbeelding). Geraadpleegd op 12/12/2016 via https://tr.aliexpress.com/w/wholesale-fan-spray-nozzle.html

Berendvd (2016). Molenstede Geraadpleegd op 21/9/2016 via https://nl.wikipedia.org/wiki/Molenstede Geraadpleegd op 21/9/2016.

Crouse, J. D., H. R. Cross and S. C. Seideman. 1984. Effects of a grass or grain diet on the quality of three beef muscles. J. Anim. Sci. 58:619.

Decleer, K. (2007). Europees beschermde natuur in Vlaanderen en het Belgisch deel van de Noordzee: habitattypen: dier-en plantensoorten. Mededelingen van het Instituut voor Natuur-en Bosonderzoek

De Cuyper, S (2016). Epidemologie, evaluatie bioveiligheid op een varkensbedrijf. (Masterproef). (Afbeelding). Ongepubliceerd manuscript. Universiteit Gent. Faculteit dierengeneeskunde.

Dgd. (z,j.). Reinigen en ontsmetten van stallen. Geraadpleegd op 5/11/2016 via http://www.dgz.be/reinigen-en-ontsmetten-van-stallen

Dgz, (z.j.). Protocol reiniging en ontsmetting.

Dochy, O., & Hens, M. (2005). Van de stakkers van de akkers naar de helden van de velden. Beschermingsmaatregelen voor akkervogels, Instituut voor Natuurbehoud, Brussel

Elena. (2014). Japan:Kobe beef (afbeelding). Geraadpleegd op 30/10/2016 via http://hubpages.com/food/Japan-Kobe-Beef.

Erisman, J.W, van Eekeren, N., de Wit, J., Koopmans, C., Cuijpers, W., Oerlemans, N, & Koks, B. (2016) Agriculture and biodiversity: a better balance benefits both; Food-info. (2014). Geraadpleegd op 30/11/2016 via http://www.foodinfo.net/nl/colour/maillard.htm

Kijkboerderijen. (Z.j.). Geraadpleegd op 21 september 2016 via http://www.kijkboerderijen.be/default.aspx?App=Fiche&FicheId=46).

Léger. (2014). Evalution de la myoglobine (afbeelding) Geraadpleegd op 31/10 via http://monde.ccdmd.qc.ca/ressource/?id=91625

35

Lerouge, F., Sannen, K., Gulinck, H., & Vranken, L. (2016). Revisiting production and ecosystem services on the farm scale for evaluating land use alternatives. Environmental Science & Policy, 57, 50-59

MacGee, H., & Dop, J. V. (2006). Over eten & koken: wetenschap en cultuur in de keuken

Melton, S. L., M. Amiri, G. W. Davis and W. R. Backus. 1982a. Flavor and chemical characteristics of ground beef from grass-, foragegrain and grain-finished steers. J. Anim. Sci. 55:77

Mottram, D. S. (1998). Flavour formation in meat and meat products: a review. Food Chemistry, 62, 415–424.

Mottram, D. S. and D. S. Edwards. 1983. The role of triglycerides and phospholipids in the aroma of cooked beef. J. Sci. Food Agric. W517

Naturetoday. (2016) Natuurinclusieve landbouw of landbouwinclusieve natuur. Geraadpleegd op 28/11/2016 via https://www.naturetoday.com/intl/nl/naturereports/message/?msg=22694

Nederland, L. (2000). Handboek Agrarisch Natuurbeheer

Raes, K., Balcaen, A., Dirinck, P., De Winne, A., Claeys, E., Demeyer, D., & De Smet, S. (2003). Meat quality, fatty acid composition and flavour analysis in Belgian retail beef Meat science, 65(4), 1237-1246.

Parmentier,F. (1990). Bloemrijke slootkanten in Waterland: een visie op beheer en ontwikkeling. Samenwerkingsverband Waterland

Pletinckx, L. (2016) Cursus bioveiligheid Hogent, Gent.

J.W.M. Poelmans. (2009). Erfbeplanting. Geraadpleegd op 2/11/2016 via https://hkklith2.files.wordpress.com/2012/01/erfbeplanting.pdf

P&P productions. (2014). Puur bio. Geraadpleegd op 21/9/2016 via www.puurbio.eu.

Sannen. (z.j.). Het Bolhuis Geraadpleegd op 21/9/2016 via http://www.bolhuis.be/ Sjp. (2014). Rondstraal nozzle staal (afbeelding). Geraadpleegd op 12/12/2016 via http://www.sjpbv.com/nl/producten/206/rondstraal-nozzles-staal

36

Stichting het Limburgs landschap. (z.j.). Zwart water-venkoelen-de weerd (afbeelding). Geraadpleegd op 21/9/2016 via http://www.limburgslandschap.nl/gebieden/zwart-water-venkoelen-de-weerd

Swart. (2015). Heemverbinding (afbeelding) Geraadpleegd op 31/10/2016 via https://l.wikipedia.org/wiki/Heemverbinding

This H. (2008). Chemie in de keuken.

Tienvoorbiologie. (2016), Dwarsgestreepte spieren (afbeeling). Geraadpleegd op 30/11/2016 via http://www.10voorbiologie.nl/index.php?cat=9&id=1215&par=1245&sub=1246

Vlaanderen. (z.j.) Wat is pas? Geraadpleegd op 28/10/2016 via https://www.natura2000.vlaanderen.be/wat-pas

Vlaanderen. (z.j.). kleurcordes-significantiekader (afbeelding) Geraadpleegd op 28/10/2016 via http://www.knokkeheist.be/sites/default/files/uploads/docs/pages/kleurcodes-significantiekader.pdf

Vlaanderen. (z.j.). Vlaams programma voor plattelandsontwikkeling. Geraadpleegd op 1/11/2016 via http://lv.vlaanderen.be/sites/default/files/attachments/gr_201602_brochure_pdpo_vr n_21x21_digi_0.pdf

Vandijkonline. (2014). Zomaar een paar mooie plekjes in de buurt (afbeelding) Geraadpleegd op 29/10/2016 via http://vandijkonline.blogspot.be/2014_08_01_archive.html

Van Uytvanck, J., & De Blust, G. (2012). Handboek voor beheerders: Europese natuurdoelstellingen op het terrein

Warren, H. E., Scollan, N. D., Hallett, K., Enser, M., Richardson, R. I., Nute, G. R., & Wood, J. D. (2002). The effects of breed and diet on the lipid composition and quality of bovine muscle. Proceedings of the 48th Congress of Meat Science and Technology, 1, 370–371.

Wood, J. D., Richardson, R. I., Nute, G. R., Fisher, A. V., Campo, M. M., Kasapidou, E., & Enser, M. (2004). Effects of fatty acids on meat quality: a review. Meat science, 66(1), 21-32.

Wood, J. D., Richardson, R. I., Scollan, N. D., Hopkins, A., Dunn, R., Buller, H., et al. (2007). Quality of meat from biodiverse grassland. In J. Hopkins, A. J. Duncan, D. I. McCracken, S. Peel, & J. R. B. Tallowin (Eds.), High value grassland (pp. 107–116). Cirencester, Gloucestershire: British Grassland Society.

37

Lijst met figuren

Figuur 1. Opbouw van de spier: de verschillende soorten filamenten 14

Figuur 2: Gradaties marmering vlees......................................................................16

Figuur 3. Myoglobinemolecuul ...............................................................................17

Figuur 4. Evolutie kleurexpressie myoglobine ........................................................18

Figuur 5. Hoeveelheid (mg/100 g spier) 18:2n 6 en 20:4n 6 vetzuren in de musculus longissimus van ossen die een maisdieet kregen en de hoeveelheid 18:3n 3 en 20:5n 3 vetzuren in de musculus longissimus van ossen die een ingekuild grasdieet kregen 20

Figuur 6: Bloemrijke slootkant.................................................................................24

Figuur 7. Maaifrequentie & -periode voor verschillende typen perceelrand............25

Figuur 8: Vlakstraalspuitkop

Figuur 9. Rondstraalspuitkop

Figuur 10.Verschillende soorten desinfectans en hun werkzaam spectrum 32

38
30
30

Lijst met Tabellen

Tabel 1: Kleurcodes PAS (Vlaanderen, z.j.). 2

Tabel 2:Inheemse boom- en struiksoorten: deel 1..................................................23

39

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.