Tijdschrift Groninger Kerken December 2023

Page 1

Groninger Kerken December 2023

Torenspits van Wirdum

Somber kopje in Spijk

Oldambtster doopvonten

Kleur de kerk


Binnenzijde: De kerk van Wirdum in januari 1940. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Voorzijde: Engelenkopje aan de preekstoel van Nieuwolda. Foto Duncan Wijting.


Woord vooraf

In deze eindejaarsaflevering van Groninger Kerken staan – van omslag tot achterflap – heel wat gezichten afgebeeld. Ze kijken neutraal, verheven, somber of juist vrolijk. Voor dat laatste was in 2023 zeker aanleiding. Na drie jaren ‘onder voorbehoud van’ te hebben gecommuniceerd, konden alle activiteiten in en rondom onze kerken gewoon doorgaan, zonder de continue dreiging van lockdowns of andere maatregelen. Die gelukkige omstandigheid gold ook voor de overdrachtsplechtigheid in Zuidbroek, waarmee ons bezit dit jaar uitkwam op 101 kerken. De gezichten geven ook uitdrukking aan een andere ontwikkeling. De afgelopen jaren zijn we in het tijdschrift naast bouwhistorische en liturgische aspecten van kerkgebouwen ook steeds meer aandacht gaan besteden aan mensen. Juist dat menselijke aspect dat verbonden is aan de bouwwerken, laat ons materiële zaken soms verklaren en begrijpen. Duidelijk wordt dat in de bijdrage van Elizabeth den Hartog, in meerdere betekenissen als ‘hoofdartikel’ te bestempelen: zij verklaart de sombere blik van een bakstenen kopje aan de kerk van Spijk aan de hand van middeleeuwse visie op de betekenis van gelaatsexpressies. Kerken zijn vaak, in figuurlijke zin, het gezicht van een dorp. In het bijzonder geldt dat voor de toren. Niet voor niets dragen heel wat kerktorens een bijnaam of worden ze bezongen in (dorps)liederen. Teun Juk laat in zijn artikel zien dat het ‘torenlandschap’ van Groningen regelmatig is veranderd. Hij richt zijn blik op Wirdum, waar het hoogste punt van de kerk binnen een eeuw tijd maar liefst driemaal van uiterlijk veranderde. Het tegenovergestelde van smoel of gezicht, onopvallendheid, is juist een secundaire verhaallijn in de bijdrage van Jacolien Wubs. Zij besteedt aandacht aan het houtsnijwerk van Hein ter Reegen. Dat wordt vaak over het hoofd gezien omdat de beeldsnijder zijn werken goed liet aansluiten op bestaande, veel oudere interieurs. De doopvonten die hij maakte voor een aantal Oldambtster kerken, zijn daarvan goede voorbeelden. Ze laten ook

zien dat de kerkinrichting geen statisch gegeven is, maar meebeweegt met liturgische veranderingen. Na de voorgaande constateringen is het dan ook veelzeggend dat Arjen Barel zijn column de titel ‘Nieuwe verhalen voor oude gebouwen’ meegaf. Hij geeft daarin aan dat een andere benadering van religieus erfgoed soms nodig is: ‘Te beginnen met niet langer vasthouden aan louter de verhalen die we nu vaak delen. Ze hoeven niet weggegooid te worden maar kunnen dienen als basis om nieuwe narratieven op te bouwen.’ Iets van de veelheid aan mogelijke nieuwe verhalen is te zien in de kleurplaat getekend door Megan de Vos, opgenomen achterin dit tijdschrift. De redactie van Groninger Kerken sluit zich ten slotte aan bij de wens van de bureaumedewerkers (nu ook eens met het gezicht zichtbaar op de achterzijde van dit blad): we wensen u een voorspoedig 2024!

Kees van der Ploeg voorzitter redactie

Patty Wageman directeur


Dit kwartaal in Groninger Kerken

De kerk van Spijk in 1927. Collectie Groninger Archieven, foto P. Kramer.


Pagina 6

De torenspits van Wirdum Pagina 18

De sombere blik van een dertiende-eeuws hoofdje in Spijk Pagina 32

Vernieuwing in oude stijl Pagina 42

Nieuwe verhalen voor oude gebouwen Pagina 53

Interview Megan de Vos


De torenspits van Wirdum Teun Juk

De kerk van Wirdum vanuit het zuidwesten. Foto Duncan Wijting.


7

Kerktorens roepen herkenning op en zijn daarom vaak het beeldmerk van een dorp. Maar wat wanneer de toren wordt afgebroken en er een nieuwe voor in de plaats komt? Het oude vertrouwde herkenningspunt is weg en inwoners zullen moeten wennen aan het veranderde dorpsbeeld. Dat laatste overkwam de inwoners van Wirdum in de periode 1875-1960 maar liefst drie keer.

Het huidige torenbeeld is in veel gevallen niet het oudste. In de loop der eeuwen is het Groninger torenlandschap ingrijpend gewijzigd.1 Torens zijn verhoogd, afgebrand of -gebroken of vervangen. Het resultaat is lokale uniciteit en een grote mate van verscheidenheid. Juist dit gegeven maakt dat inwoners zich identificeren met ‘hun’ toren.2 Dankzij de tastbare nalatenschap van cartografen en later fotografen is het mogelijk meer inzicht te krijgen in het steeds veranderende torenlandschap sinds het midden van de zestiende eeuw. Zadeldaktoren De kerk van Wirdum stamt uit de vroege dertiende eeuw. Later werd de toren er tegenaan gezet. Of de kerk een voorganger heeft gehad, is niet bekend, evenmin wie de schutspatroon was. Het dorp Wirdum ligt op een grote wierde, of eigenlijk twee wierden die eens gescheiden waren door een waterloop, een aftakking van het Wirdumer Maar. Deze waterloop is gedempt maar als ‘bospad’ in het dorp herkenbaar.3 Uit de vermelding van het dorp in de goederenregisters van het klooster Werden blijkt dat er in de tiende en elfde eeuw al gelovigen in Wirdum waren. Voor hun zielszorg waren zij indertijd aangewezen op de kerk van Loppersum. Op de oudste zestiende-eeuwse kaarten van dit gebied zien we de kerk afgebeeld met een forse zadeldaktoren. Zo tekent Jacob van Deventer de kerk in 1545 en Christiaan ’s Grooten in 1570-1575. Wirdum heeft op hun kaarten een toren zoals die van Loppersum, Uitwierde of Stedum. Deze toren vinden we ook terug op latere cartografische bronnen. Op de Coenderskaart uit omstreeks 1678 bijvoorbeeld zien we de kerk met een westtoren. Ook vinden we toren en kerk terug op een provinciekaart uit 1734 en een kaart van Th. Beckeringh uit 1759.4 Ook hier wordt een hoge toren afgebeeld. Dat veronderstelt een toren met vier verdiepingen onder het zadeldak.


8

Op het kadastrale minuutplan uit 1826 zien we de kerk van Wirdum met een inspringende westtoren.5 Verder is hierop zichtbaar dat de rechthoekige kerk aan de westzijde twee steunberen heeft. Ten westen van de kerk staat de pastorie en ten zuidoosten de kosterij. Bijzonder is dat er van deze toren een afbeelding bewaard is gebleven op een oud vensterglas.6 We zien daarop het bovendeel van de zadeldaktoren, met ter hoogte van de klok per zijde drie galmgaten voorzien van klankborden. Verder zijn er twee wijzerplaten zichtbaar, die aan de westzijde is hoger geplaatst dan die aan de zuidzijde. Deze lijn doortrekkend, zal er ook aan de noordkant een wijzerplaat zijn geweest. De oudste vermelding van het uurwerk dateert van 1766.7 Op het zadeldak staat een staaf met tussen twee bollen een windwijzer, bovenop prijkt een haan met brede staart. Hoe het benedendeel van de toren er precies heeft uitgezien, is onbekend. Uit de huidige westmuur van de kerk, de oude oostmuur van de toren, valt af te leiden dat er op twee niveaus doorgangen waren. Er zullen dus twee etages zijn geweest die samen even hoog waren als de schipmuren. Of er sprake was van een torenkapel weten we niet, evenmin of de doorgang op het tweede niveau toegang gaf tot een tribune. Qua bouwconstructie draagt het middengedeelte de boven het kerkdak uitstekende toren, waarvan een belangrijk deel te zien is op het vensterglas.8 Verder zal er vanuit de toren toegang zijn geweest tot de gewelven en later de kerkzolder. De archeoloog Herre Halbertsma kwam in 1960 tot de conclusie dat de toren later is gebouwd dan de kerk en dat de bouw ‘gelijkertijd met een ingrijpende herstelling van de voorgevel der kerk moet hebben plaatsgevonden. Een herstelling, welke het gevolg was van een ernstige verzakking der grondvesten onder de zuidwestelijke hoek van de kerk.’ Hij constateerde dat de torenfundamenten aanzienlijk dieper lagen dan die van de kerk, waarbij de vier hoekpunten extra met zwerfkeien waren versterkt. Kennelijk had men lering getrokken uit de verzakking aldus Halbertsma. Waarschijnlijker is het dat men wist dat het zaak was om bij torenbouw de fundamenten voldoende diep te leggen en met keien te verstevigen – daarvan zijn meer voorbeelden bekend. Ook stelde hij vast dat de toren was opgetrokken uit een groot formaat rode kloostermoppen (31 x 15,5 x 8 cm).9 Volgens een krantenbericht uit 1960 was de toren 6 meter in het vierkant.10 Dat laatste is niet helemaal juist. Een tekening van Halbertsma geeft als maatvoering binnenwerks 4,4 x 4 meter en buitenwerks 6,8 x 6 meter. Tot 1764 zullen in de toren twee klokken hebben gehangen, een grote en een kleine. Dit was de gebruikelijke situatie in de late middeleeuwen. In 1764 wordt de oude klok, vermoedelijk de kleine klok, ‘wegende 627 Lb [Libra = pond]’ verkocht aan Jan Boelens voor f 164,–. Twee jaar later wordt er een gulden betaald aan vracht voor de klok, een nieuwe wordt niet aangeschaft.11 Blijft de vraag: waar is de klok naartoe gegaan en bestaat deze nog steeds? We weten het niet.

↑D e waterloop tussen de twee wierden van Wirdum, een aftakking van het Wirdumer Maar, is omstreeks 1972 gedempt. Hier slingert nu een wandelpaadje met de naam Dronkenmanspad. Foto Martin Hillenga. ↗ Kerk van Wirdum (‘Werdum’) met zadeldaktoren op de Frieslandkaart van Jacob van Deventer, 1545. Collectie Groninger Archieven. ↘ Wirdum met een hoge westtoren op de Coenderskaart uit ca. 1678. Collectie Rijksmuseum. ↓G ebrandschilderd glas met een afbeelding van de toren van Wirdum. De foto is gemaakt in 1940, toen het glas aanwezig was op de borg Ekenstein in Tjamsweer. De huidige verblijfplaats in onbekend. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.



← Detail van het kadastrale minuutplan van Wirdum uit 1826. De kerk heeft nummer 432, het kerkhof 431, de pastorie 411, de kosterij annex school 426. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. → Westgevel van de kerk van Wirdum. Foto Duncan Wijting. ↙ Architect Oeds de Leeuw Wieland uit Loppersum met een schaalmodel van de kerktoren van Uithuizermeeden. Collectie Gemeente Het Hogeland. ↓ De kerk van Wirdum omstreeks 1920. De dagkanten van de vensters zijn wit geschilderd, evenals de westgevel. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.


11

In 1827 kreeg Wirdum een nieuwe klok. De oude was een paar jaar eerder gebarsten.12 Over deze oude klok zijn verder geen gegevens bekend. De kerkvoogden kochten als vervanging een tweedehands exemplaar, namelijk de grote klok van de in 1824 gesloopte kerk van Bellingeweer. Die dateerde uit 1678 en had een diameter van 98 cm. Het opschrift luidde: ‘+ ONNO TAMMINGA TOT W.B.A. CUM ANN. JR. EN HOV. ERFSCH. TOT W. EN S. ZYLEN STAET GEN. UNICUS COLL. P. HEMONY FEC. Ao 1678’. De dakruiter van 1878 In 1877 werd besloten ‘tot den verkoop op afbraak van den toren en om uit de opbrengst het bouwen van een klein torentje te bekostigen op grond dat de tegenwoordige toren zeer bouwvallig is en zelfs gevaarlijk.’13 Op 15 november 1877 werd de afbraak van de toren gegund aan J. Veldkamp te Bedum voor f 1.270, –.14 Vervolgens werd de toren begin 1878 afgebroken. Dat dit een moeilijk besluit was, blijkt uit het feit dat één van de kerkvoogden expliciet liet aantekenen tegen de afbraak te zijn.15 Op 7 januari 1878 vond de aanbesteding plaats van ‘een nieuw dak en torenspits op de Hervormde kerk te Wirdum’. Architect was Oeds de Leeuw Wieland uit Loppersum. Later zou blijken dat dit een van de drie torenontwerpen in zijn oeuvre was.16 Zo was hij ook verantwoordelijk voor de herbouw van de toren van Uithuizermeeden in 1897 en de daarop geïnspireerde nieuwe toren te Spijk in 1902. In Usquert maakte hij geen ontwerp maar begeleidde hij wel de opknapbeurt van de


12

toren in 1911.17 Voor de klus in Wirdum declareerde de architect f 168,99 ¼ plus additionele kosten ten bedrage van f 79,90 waaronder f 60,– voor het nieuwe uurwerk. Het werk werd gegund aan K. Nieland uit Wirdum voor f 2049,–.18 Op 3 juli 1877 wordt ook besloten de kerk vanbinnen te herstellen, waarbij het gaat om de banken, de vloeren, het plafond en het schilderen van in- en exterieur. Verder dat er een orgeltribune met een orgel moet komen, waarvoor een intekening wordt gehouden onder gemeenteleden en een legaat wordt ontvangen. In 1879 werd het huidige orgel geplaatst door de firma P. van Oeckelen en Zonen. Op oude foto’s is te zien dat de kerk aan de westzijde een geheel nieuwe uitstraling kreeg. Bij zijn ontwerp liet De Leeuw Wieland zich leiden door de aanzet van de oostmuur van de toren. Dat torenfragment bleef behouden.19 Het eerste dat opvalt is de bepleistering van de gevel met grote blokken imitatienatuursteen. De Leeuw Wieland heeft ervoor gekozen de houten dakruiter te plaatsen op een uitstekend torendeel. Hij koos voor een ietwat uitbundige gevel in eclectische stijl. Links en rechts gedecoreerde lisenen. Binnen een geprofileerde spitsboog kwamen twee deuren met daarboven een bovenlicht met glas-in-loodramen in geometrische vormen. Anderhalf blok boven de ingang kwam een gedenksteen. Op de steen staat de tekst: ‘HERBOUWD 1878/ DE KERK� VOOGDEN/ JACOB HAVING STEENHUIS/ JAN JACOBS DE BOER/ JAN GARBRANDS WIERSEMA’. Daarboven, binnen een vierkant, de wijzerplaat. Deze wordt als het ware gedragen door twee kleine consoles die door een rondboog zijn verbonden. De uitstekende gevel, die aan de bovenkant werd afgeknot, fungeerde als onderbouw voor de dakruiter. Wat bij de dakruiter opvalt, is het smeedijzeren hekwerk met knoppen op de hoeken. Daarbinnen een open vierkant met vier rondbogige galmgaten en een brede lijst. Het houtwerk is beschilderd in imitatiesteen. Dit vierkant was de ruimte voor de klok. De dakruiter heeft als bekroning een ingezwenkte spits die uitloopt in een peer met daarop een staaf met een bol, pijl en haan. De torenhaan verwijst naar de verloochening van Jezus door zijn leerling Petrus (Markus 14: 72). De haan kondigt het begin van de dag aan. De nacht, de dood is overwonnen. Daarmee is de haan een symbool voor Christus. Hoog op de toren herinnert hij de mensen eraan dat ze trouw moeten zijn aan het geloof. Vooral protestantse kerken hebben een haan. Er is een rijmpje dat luidt: ‘Protestanten hebben een haantje, Luthersen een zwaantje. Doopsgezinden een huisje, Katholieken een kruisje’.20 De oude uit Bellingeweer afkomstige klok was te groot voor de nieuwe dakruiter. Deze werd daarom geruild tegen een kleiner exemplaar, met een diameter van 53 cm, uit Tjamsweer.21 De klok uit 1639 had de instorting van de toren in 1748 overleefd en hing in de in fasen herbouwde en in 1776 voltooide toren. De Tjamsweersters moesten bij de ruil f 500,– bijbetalen.22 Het klokopschrift luidt: ‘Ao 1639 C. V. R. P. E. R. G. S. V. C. F. G. P. ALLIE. ARENTS. FRICK REINTS KERCKVOGDEN. INDER. TIT. W. J. D. F. M. F. G.’ Alleen de toenmalige twee kerkvoogden worden met

De torenklok uit 1639 met een detail van het randschrift. Foto’s archief Groninger Kerken.


‘Protestanten hebben een haantje, Luthersen een zwaantje. Doopsgezinden een huisje, Katholieken een kruisje’

e spits van de dakruiter met D windwijzer. Foto Johan Vegter.


↑ De desolate toestand van de kerk en dakruiter in de tweede helft van de jaren ’50. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, foto’s G.Th. Delemarre. ↓ Gezicht op de kerk uit het zuidoosten. Foto Duncan Wijting.


15

naam en toenaam genoemd en de collatoren, de predikant en de klokgieter alleen met hun initialen. De letters verwijzen naar Carel Victor Ripperda en Petronella Elisabeth Ripperda Geboren Schade (Unici Collatores), Franciscus Georgii (Pastor), en Wilhelmus Jacobus De Fri Me Fecit Groningae. Laatstgenoemde Wilhelmus Jacobus de Vrij vestigde zich in 1638 in Groningen en trouwde met de weduwe van de in 1635 overleden klokgieter Nicolaes Sickmans. In 1658 goot hij ook de klok van Westerdijkshorn en in 1660 die van Noorddijk.23 Hoe dan ook, al deze mensen hebben nooit kunnen bevroeden dat ‘hun’ klok onderdeel zou worden van een ruil waardoor ze nu in Wirdum eeuwige roem genieten. De grote klok van Bellingeweer/Wirdum is overigens niet meer aanwezig in Tjamsweer; volgens het klokopschrift is deze in 1952 hergoten door J. van Bergen.24 We zien dus dat bij een veranderend torenlandschap ook een variërend klokkenbestand hoort.

Gedenksteen in het torenportaal. Oorspronkelijk was deze aangebracht in de buitengevel boven de ingang. Foto H. de Wilde.

De dakruiter van 1959/1960 Al in 1939 was duidelijk dat de kerk een grondige restauratie zou moeten ondergaan. Architectuurhistoricus M.D. Ozinga schreef een jaar later dat ‘vervanging van den bouwvalligen ontsierenden dakruiter op het westfront en verwijdering van de bepleistering’ onderdeel van de plannen was. Als gevolg van het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog liepen de plannen aanzienlijke vertraging op. De bouwkundige staat van de kerk ging ondertussen steeds verder achteruit. Op foto’s uit 1956 is te zien dat de dakruiter in vervallen staat verkeerde. Het dakje met de peer en de bekroning waren al verdwenen. Halbertsma sprak in 1960 dan ook van ‘het hoognodige herstel van de deerlijk onderkomen dorpskerk te Wirdum.’ Een probleem voor de kerkelijke gemeente waren de steeds oplopende kostenberekeningen. De eerste begroting in 1940 ging uit van 18.000 tot 24.000 gulden. In 1956 was het bedrag al bijna vertienvoudigd tot 200.000 gulden. Pas in de jaren 1959-1961 werd de kerk ingrijpend gerestaureerd. Daarbij werden tal van door Oeds de Leeuw Wieland aangebrachte wijzigingen ongedaan gemaakt. Zo verdween de uitbouw met daarop de dakruiter. De muurresten van de in 1877/1878 gesloopte toren werden in de vorm van onafgewerkte lisenen zichtbaar gehouden. De gedenksteen werd herplaatst in het ingangsportaal van de kerk. Als bekroning werd gekozen voor een eenvoudig en strak vormgegeven dakruitertje, naar een ontwerp van architect R. Offringa (1897-1976) uit Groningen. Het kerkdak is aan de westkant iets afgeknot om ruimte te bieden aan de vierkante onderbouw. Deze is blauwwit gestreept geschilderd. Aan de westkant van de onderbouw is de wijzerplaat aangebracht met daarop het jaartal 1959. Daarvoor stond op de wijzerplaat: ‘Anno 1923’ Of er oorspronkelijk ‘Anno 1878’ op heeft gestaan, is niet bekend. Op de onderbouw zien we een open vierkant met rondbogen; de plaats voor de klok. Daarboven een ingezwenkt spitsje, bekroond met een bal, staaf, pijl en haan. In de dakruiter hangt de eerdergenoemde klok uit 1639 van klokgieter De Vrij.


16

Tot slot Het voorbeeld van Wirdum laat zien dat binnen een eeuw tijd een toren en daarmee het dorpsbeeld er heel anders uit kan zien. Een laatste toevoeging daaraan dateert van recente datum maar heeft een oudere oorsprong, namelijk de opvallende, gestapelde zwerfkeien op het kerkhof ten westen van de kerk. In 1930 wordt gemeld dat er aan de zuidkant van de oude toren ooit enige grote keien hebben gelegen die toen verdwenen waren.25 Deze keien lagen er tot aan de afbraak van de toren in 1878. Vervolgens zijn ze verplaatst naar het pleintje ten noordwesten van de kerk, het zogenaamde brinkje. Later zijn deze ‘schier ontilbare zwerfkeien’ naar het park van Ekenstein gebracht waar ze ‘als een ding van rariteit’ te bewonderen waren. In 1994 keerden ze terug naar Wirdum.26 Het betreft een grote vlakke steen, gedragen door acht kleinere keien die in een cirkel liggen. Waarschijnlijk betreft het een oude rechtstoel, de plek van waaraf in de middeleeuwen recht gesproken werd.

Over de auteur Teun Juk (t.juk@solcon.nl) is sociaalgeograaf en was tot zijn pensionering werkzaam in managementfuncties bij de lokale overheid. Hij heeft een bijzondere belangstelling voor geschiedenis, middeleeuwse kunst, cultuur en kerken. Hier publiceert hij regelmatig over. Hij is redactielid van de Groninger Kerkbode. Recent verschenen van zijn hand boekjes over de kerken van Tinallinge en Jukwerd.

Noten 1

Zie T. Juk, ‘Over zadels en ruiters. De bekroning van Groningse

14

Torenbekroningen in de gemeente Eemsmond (Warffum 2003). 2

Ibidem, Notulen kerkvoogden en notabelen, 1851-1888. Er waren acht inschrijvers.

torens’, Groninger Kerken 15 (1998) 109-146 en dezelfde, 15

Ibidem, Besluit d.d. 22 augustus 1877. Kerkvoogd J.H. Steenhuis

dezelfde, Wadapatja. 101 Groninger tradities, gebruiken

16

Nieuwsblad van het Noorden, 14 april 1917.

en (eigen)aardigheden (Zwolle 2019) 90-94.

17

R. Middel e.a., Oeds de Leeuw Wieland. Leven en werk van een

stemde tegen dit besluit (vijf voor, een tegen).

M. Hillenga, ‘Olle Grieze, Witte, Dodde: torentrots’, in:

3

B. Westerink, Wierdenlandschap (Gorredijk 2022) 331-332.

Lopster Architect (Bedum 2005) 91-92. Het kerkelijk oeuvre van

4

M. Schroor, De Atlas der Provincielanden van Groningen (1722-1736)

De Leeuw Wieland omvatte drie torens, acht pastorieën en twee evangelisatiegebouwen.

(Groningen 1996) kaart 84; M. Hillenga, R. Reinders en A. van der Woud (red.), De atlas van Beckeringh. Het Groninger landschap in

18

5

6

Beeldbank Rijksdienst Cultureel Erfgoed, kaarten, Gemeente

19

8

kunst, deel VI, de provincie Groningen. Eerste stuk: Oost-Groningen

landmeter J.H.J. Abring, 1826.

(’s-Gravenhage 1940) 83-86. Hij omschreef dit torenfragment als

In juni 1940 werd er een zwart-wit foto van gemaakt.

volgt: ‘een grootte van 31 x 9 cm., 10 lagen 1 m., en bij de kerk van 28 à 29 x 8 à 9 cm.’

Groninger Archieven, Archief Herv. Gemeente Wirdum (AHGW),

20 Zie voor windwijzers: K.T. Meindersma, ‘Windwijzers op Groninger

toegang 334-6, Register van ontvangsten en uitgaven, 1764-1815.

torens en kerken’, deel 1 en deel 2, Groninger Kerken 16 (1999)

de provincie Groningen vóór de vordering door de bezettende macht in 1942 en van de klokkenafgietsels in het museum van oudheden

‘Gebouwd op twee terpen. Ned. Herv. Kerk te Wirdum. het Noorden, 2 juni 1960. Groninger Archieven, AHGW, toegang 334-6, register van

13

voor de provincie en stad Groningen (Groningen 1945) 11-12, 72, 83. 22 Groninger Archieven, AHGW, register van ontvangsten en uitgaven, 1842-1880. Zie verder P.L. de Vrieze, De Hervormde kerk te Tjamsweer. Geschiedenis en restauratie (Groningen 1978). 23 P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (red.),

ontvangsten en uitgaven, 1764-1815. Gezien het gewicht van de

Nieuwe Groninger Encyclopedie (Groningen 1999) 947.

klok zal het de kleine klok zijn geweest. Zo wegen bijvoorbeeld

24 A. Rots en H. de Olde, So menichmael ghij hoort den helderen

de grote middeleeuwse klokken in de torens van Zandeweer en

clockenslach. Een inventarisatie van luid- en speelklokken in

’t Zandt 765 kg. en 1480 kg. 12

A. Pathuis en M.A. de Visser, Beredeneerde lijst van torenklokken in

te Wirdum, Groningen’, Berichten van de Rijksdienst voor Oudheid-

Oudheidkundige dienst verricht opgravingen’, Nieuwsblad van 11

21

H. Halbertsma, ‘Oudheidkundig onderzoek in de Ned. Herv. Kerk kundig Bodemonderzoek 12-13 (Amersfoort 1962-1963) 321-325.

10

nrs. 3 en 4, 7-23 en 4-19.

Zie voor deze thematiek W.J. Berghuis, ‘De verbinding tussen kerk en toren’, Groninger Kerken 15 (1998) 119-135.

9

M.D. Ozinga, De Nederlandsche monumenten van geschiedenis en

Loppersum, sectie A in vier bladen Wirdum, 2e blad, schaal 1:2500,

De huidige verblijfplaats is mij onbekend. 7

Groninger Archieven, AHGW, toegang 334-5. Notulen kerkvoogden en notabelen, 1851-1888. Er waren zeventien inschrijvers.

de 18e eeuw (Zwolle 2016) kaart 69.

Groninger Archieven, Archief Districtschoolopzieners op het lager

de provincie Groningen (Groningen 2005) 162. 25 T. [= J. Tilbusscher], ‘Ter Verpoozing’, Nieuwblad van het Noorden,

onderwijs, toegang 890, (1803) 1812-1847, Wirdum.

8 maart 1930. Zie noot 9 en T. van Nulck, H. de Wilde en J. Zijlstra,

Groninger Archieven, AHGW, toegang 334-5, ingekomen en

Wirdum. Grasduinen en schelpen zoeken (Warffum 2020) 89-90.

uitgegane stukken, brief college van toezicht c.a. provincie

De keien werden door jhr. W.C.A. Alberda van Ekenstein (1825-1903)

Groningen d.d. 12 november 1877.

naar zijn landgoed gebracht.


De vlinten op het kerkhof, in 1994 herplaatst op initiatief van de Provinciale Groningse Oudheidkundige Commissie. Foto Duncan Wijting.


1. Het kopje boven het zuidportaal van de kerk van Spijk. Foto Duncan Wijting.


De sombere blik van een dertiendeeeuws hoofdje in Spijk Elizabeth den Hartog

De restauratie van de kerk in Spijk in 2021 leidde tot de verrassende ontdekking van een wat primitief, in de vorm van een mensenhoofdje gekapte baksteen boven in de dichtgemetselde zuidingang. Dit artikel gaat in op de betekenis van het kopje en schetst daarbij de cultuurhistorische achtergrond van dergelijke versieringen, die ook elders worden aangetroffen.

19


2. Zuidzijde van de kerk van Spijk met dichtgezet portaal. Foto Duncan Wijting.

De kerk van Spijk In 1676 werd de dertiende-eeuwse Andreaskerk op de ronde wierde van Spijk door een brand grotendeels verwoest. Tijdens de herbouw die volgde, kreeg het schip de huidige driezijdige sluiting. Verder is er aan de noordzijde een aanbouw uit 1848 en wordt de westzijde gedomineerd door een grotendeels inpandige toren uit 1902. De schipmuren van de dertiende-eeuwse kerk bleven bewaard, maar tonen, vanwege de zeventiende-eeuwse vensters en de negentiende-eeuwse bepleistering niet hun ouderdom (afb. 2). Alleen aan de noordzijde is nog iets van de oorspronkelijke opzet zichtbaar. Rechtsboven de sober vormgegeven en tegenwoordig dichtgezette halfronde toegangspoort prijken drie langgerekte rondbogige spaarnissen met in de middelste daarvan een boogvenster. Het hierboven vermelde mensenhoofdje zit centraal in de bakstenen rollaag rond de laatromaanse zuidingang (afb. 1). De kop heeft ellipsvormige bolle ogen, met daaronder enigszins bolle wangen. Aangegeven zijn een golvende haarlijn en twee halfronde wenkbrauwen die uitlopen in een lange neus. De naar verhouding grote mond heeft omlaag hangende mondhoeken en dikke, iets geopende lippen, met daaronder een prominente kin. De gezichtsuitdrukking is somber. In deze bijdrage gaat het erom de context waarin het kopje in Spijk ontstond, te schetsen en de betekenis ervan te achterhalen. Hiertoe wordt achtereenvolgens gekeken naar het voorkomen van kopjes in de noordelijke delen van ons land, de deco-

ratie van portalen, de betekenis van het hoofd zonder lichaam en de gelaatsuitdrukking. Het kopje in Spijk valt immers op vanwege de serieuze, trieste expressie op zijn gelaat. Waarom werd er juist voor zo’n droevige uitstraling gekozen en niet voor een vriendelijk lachende engel om de gelovige in het huis Gods te verwelkomen? Kopjes in de romaanse architectuur Zo’n solitair hoofdje boven het portaal is in de twaalfde en dertiende eeuw een zeldzaam verschijnsel. Kopjes hebben hun habitat gewoonlijk onder de dakranden, op de gevelvlakken van kerktorens, of op de rijker versierde westgevels van de grotere kerkgebouwen en steunen dan de daar aangebrachte boogfriezen. Deze versieringsvorm maakte in de elfde eeuw opgang om pas in de twaalfde eeuw echt populair te worden. We zien ze ook op de buitenkant van koorsluitingen. In de kerkinterieurs komen ze in deze vroege periode sporadisch voor, meestal onder de aanzetten van gewelven. Wel komen ze standaard voor op de hoeken van doopvonten in Doornikse of blauwe steen. Bij de doopvonten van Bentheimer zandsteen die in Groningen, Friesland en Drenthe het overheersende type waren, zijn ze echter zeldzaam. Over kopjes in Nederlandse kerken is weinig geschreven. Kunsthistoricus Desiré Bouvy meende in 1947 dat de twaalfde-eeuwse exemplaren onder boogfriezen en uitkragingen ‘uiteraard weinig belangrijk’ waren en latere wetenschappers lijken wat dit betreft op


3. Tufstenen kopje, vermoedelijk van de romaanse abdijkerk van Egmond. Foto Elizabeth den Hartog.

zijn woord te hebben vertrouwd en lieten het onderwerp links liggen. Als er in de oudere literatuur al aandacht was voor dit soort sculpturen, ging het meestal om de laatmiddeleeuwse exemplaren die dan met de aanduiding fratskoppen of tronies werden weggezet als nietszeggend gefröbel van de middeleeuwse beeldhouwers. Ze zouden grappig bedoeld zijn of tijdgenoten portretteren. Beide opvattingen zijn onjuist. Er was helemaal niets grappigs aan deze kopjes. In het koor van de kerk en in kapellen gaat het meestal om hoofden van sereen ogende mensen die hun gezicht strak in de plooi houden of, op zijn best, flauw glimlachen. Voorbeelden hiervan zijn de hoofdjes in de kooren zijbeuksluitingen van de Joriskerk te Amersfoort, in de Joriskapel van de Grote Kerk te Breda of in de koorsluiting van de kerk van Kapelle. Langs de zijmuren zijn het veeleer lieden die gekke bekken trekken, hun tong uitsteken, grimassen of gillen. Sommige koppen zijn van dames die buitenissige hoofddeksels dragen met horens, andere van narren. Het is niet moeilijk te raden wat hier goed is en wat fout. De gezichtsuitdrukkingen zijn niet portretmatig bedoeld, maar hebben een iconografische, moralistische lading.

4. T ufstenen kopje aan de oostzijde van de kerk van Hantum. Foto Elizabeth den Hartog.

De oudste kopjes De oudste in ons land bewaard gebleven kopjes zijn van tufsteen. Van de abdij van Egmond bleef één kopje zonder context bewaard (afb. 3). Verder zijn er exemplaren aan de kerken van Jorwerd, IJsselmuiden (meeste vernieuwd) en Enschede (allemaal vernieuwd). Aan de kerk van Rheden zitten er vier, die elk het midden van een vierkant of rechthoekig paneel sieren, ingemetseld aan de zuidzijde van de twaalfde-eeuwse kerktoren, in de boogzwikken van de tweede bouwlaag. Meer noordelijk zijn er sterk verweerde tufstenen exemplaren op de twaalfde-eeuwse apsis van de kerk van Hantum (afb. 4), waar ze de colonnetten tussen de vensters bekronen, op een hoogte waar anders een kapiteel zou zitten. Een secundair ingemetseld kopje met een lange cilindervormige nek van rode zandsteen bevindt zich hoog in de oostmuur van de kerk van Kimswerd (afb. 5). Het kopje is lastig te dateren, maar het vrijwel ontbreken van expressie pleit voor de twaalfde eeuw. Mogelijk hangt het samen met het eveneens van rode zandsteen vervaardigde timpaan (boogvulling) boven de toegangspoort in de noordelijke schipmuur, die in de twaalfde of dertiende eeuw wordt gedateerd. In de collectie van het Fries Museum in Leeuwarden bevindt zich een bakstenen exemplaar van dit type (32 cm hoog en 7,5 cm breed) (afb. 6).



↖ 5. S ecundair ingemetseld rood zandstenen kopje met lange hals aan de oostzijde van de kerk te Kimswerd. Foto Elizabeth den Hartog. ↑ 6. B akstenen kopje met lange hals van onbekende herkomst. Collectie Fries Museum (inv.nr. 2007II-682). ↑ 7. Bakstenen kopje afkomstig van het terrein van het klooster Mariëngaarde bij Hallum. Collectie Museum Dokkum, foto Elizabeth den Hartog. ↑ 8. Bakstenen kraagsteen op de kerk van Ee. Foto Elizabeth den Hartog. ← 9. a-b. B akstenen kraagstenen van de kerk van Kantens. Foto’s Elizabeth den Hartog.

Van het terrein van het klooster Mariëngaarde bij Hallum komt een bakstenen kraagsteentje (nu in Museum Dokkum) met daarop een kopje met een getormenteerd uiterlijk met één oog open en het andere dicht (afb. 7). Het kopje is meer gemodelleerd en expressiever dan de al besproken exemplaren. Bekend is dat de tweede abt van het klooster, Ento (†1183), het in 1163 gestichte klooster vooraf de fundamenten herbouwde en dat abt Sibrand (1230-1238), de schrijver van het leven van de heilige Frederik, een van baksteen gemetselde westpartij toevoegde aan de tufstenen kerk die onvoltooid was gebleven. Het kopje zal dus uit de jaren 1230 dateren. Eveneens van baksteen zijn de meer driedimensionale, secundair verwerkte kraagstenen aan de kerk van het Friese Ee (afb. 8), die daar afwisselen met een enkele gestileerde katten- of runderkop. Het schip van deze kerk wordt in het tweede kwart van de dertiende eeuw gedateerd. De uniciteit van het kopje in Spijk blijkt wel uit het gegeven dat er in de provincie Groningen veel kerken uit de twaalfde en dertiende eeuw bewaard zijn gebleven, maar nauwelijks gebeeldhouwde kopjes. De oudste zijn de bakstenen exemplaren op de kerk van Kantens, waar het westelijke deel van het schip van rond 1200 zou dateren (afb. 9a-b). Hier zijn boven de boogfriesjes die het rechthoekige spaarveld aan de zuidwestzijde van het schip bekronen, tien hoofdjes ingemetseld zonder dat ze iets ondersteunen. Ze zitten duidelijk niet op hun oorspronkelijke plek en komen waarschijnlijk van de afgebroken oostzijde van de romaanse kerk. De kopjes


↑ 10. B akstenen kraagstenen onder de boogfriezen van het schip van de kerk in Stedum. Foto Elizabeth den Hartog. → 11. a. K opje gevonden te Aduard. Collectie Groninger Museum (1953.0022), foto Arjan Verschoor. b. Kopje gevonden op het terrein van Aduard. Particuliere collectie, foto Jakob Loer.

hebben een neutrale, bijna sombere gezichtsuitdrukking, staren recht voor zich uit en hun mond is recht of heeft de vorm van een omgekeerde V. Ook onder de daklijst van de kerk van Stedum bevinden zich kraagstenen in de vorm van mensenhoofdjes (afb. 10). Deze wisselen af met exemplaren met een meer geometrische versiering en af en toe een beestenkop. De koppen lopen sterk uiteen; er zit zelfs een tonguitsteker tussen. Het is echter lastig te bepalen hoe het na de opeenvolgende restauraties onder leiding van P.J.H. Cuypers (18771878) en A.R. Wittop-Koning (1937-1939) met de oorspronkelijkheid van deze hoofdjes is gesteld. Erg authentiek zien ze er niet uit. Bij de kerk van Leermens zitten eveneens kopjes onder de boogfriezen, niet van mensen maar van dieren. Ook aan het koor van de voormalige kloosterkerk van Ten Boer zijn enkel beestenkopjes te zien. Dertiende-eeuwse hoofdjes hebben een plastischer voorkomen dan die uit de twaalfde eeuw, maar tonen nog steeds weinig emotie. Voorbeelden zijn een bakstenen kopje aan de buitenkant van de apsis in Oldenzijl en twee fraaie kopjes afkomstig van het klooster te Aduard (afb. 11a-b). Sterk verwant is een hoofdje uit Zuidhorn (afb. 12a-b). Veel naturalistischer oogt een bakstenen exemplaar dat gevonden werd tussen oude stenen in het noordelijk gedeelte van de wierde Rottum (afb. 13). Het is waarschijnlijk afkomstig van de voormalige benedictijner abdij Sint-Juliana aldaar, die tussen 1195 en 1210 door benedictijner monniken van de abdij van Werden is gesticht.

Gezien de zeldzaamheid van kopjes in de twaalfde en dertiende eeuw betreft het hier een rijkere vorm van decoratie, een toevoeging die niet essentieel was. Dat wil echter niet zeggen dat dergelijke ornamenten betekenisloos zijn. Hoewel simpel vormgegeven, was het kopje in Spijk door zijn plaatsing opvallend aanwezig. De nadrukkelijk weergegeven ogen moesten de aandacht van de beschouwer trekken. Met zijn positie iets boven ooghoogte confronteerde het op zeer directe wijze degene die hier de kerk wilde betreden. De betekenis van het portaal Een portaal markeert de overgang van de ene ruimte in de andere. Bij kerken is het portaal zelfs een metafysische drempel. Je gaat van de seculiere buitenwereld binnen in de gewijde ruimte, die als een voorafspiegeling geldt van het hemelse Jeruzalem. Om een idee te krijgen van de boodschappen die door het portaal werden verkondigd, en dus van het discours waar de kop in Spijk deel van uitmaakt, is het van belang de romaanse en vroeggotische exemplaren binnen onze landsgrenzen onder de loep te nemen. Nederland heeft weinig steengroeven, en timpanen zijn vooral daar te vinden waar geschikte steen voorhanden was, zoals in het zuidwesten van Limburg. Zo geven aan de noordzijde van de Sint-Servaaskerk in Maastricht, een van de meest prestigieuze kapittelkerken van ons land, twee portalen vanuit het kloosterpand toegang tot het kerkschip. Het zwaar verweerde portaal aan de westzijde toonde ooit een afbeelding van het Lam Gods.


25

→ 12. a-b. Bakstenen kraagsteen gevonden te Zuidhorn. Collectie Groninger Museum (0000.0378), foto’s Arjan Verschoor. ↑ 13. K opje dat waarschijnlijk afkomstig is van het Sint-Julianaklooster in Rottum. Collectie Groninger Museum (XXXX.0188), foto Marten de Leeuw. ↗ 14. Plaat van kalksinter in de kerk van Rheden met daarop onder de boog de Verkondiging aan Maria. Foto Elizabeth den Hartog.

Het beter bewaard gebleven oostportaal is versierd met een afbeelding van Christus in Majesteit omgeven door de vier evangelisten. Op de latei van dit timpaan staat in het Latijn: ‘Dit is een huis voor het gebed en voor het wegwassen van de zonde. Treed over de drempel, mens, wanneer je jezelf van zonde wilt reinigen’. Jonger is het Bergportaal aan de zuidwestzijde van het schip dat enerzijds gewijd is aan de Dood, Tenhemelopneming en Kroning van de Maagd Maria als hemelkoningin, en anderzijds aan de afstamming van de Sint-Servaas, die via Esmeria, een zuster van Sint-Anna (die de moeder was van Maria), aan de Heilige Familie zou zijn gelieerd. Van de Maastrichtse Onze-Lieve-Vrouwekerk resteert een puntige, uit context geraakte latei met daarop de half-figuur van een engel. Verder is er in de kerk van het nabijgelegen Breust-Eijsden een eveneens puntige latei met daarop drie medaillons. Centraal staat de voorstelling van David of Samson die een leeuw de bek openrijt en aldus een symbool is van de overwinning op het kwaad. Ook de figuren in de medaillons aan weerszijden zullen met dit thema te verbinden zijn. Verder naar het noorden wordt de spoeling dunner. Hier moest de steen van verre worden aangevoerd, wat een kostbare aangelegenheid was. Uitzonderijk is een steen van kalksinter in de kerk van Rheden met daarop ingekerfd een rond boogveld met de Annunciatie aan Maria (afb. 14). Kalksinter is een soort ketelsteen afkomstig uit de Romeinse aquaducten die vanuit de Eifel schoon water naar de stad Keulen vervoerden en waarin

eeuwenlang dikke lagen kalk zijn afgezet. De overige timpanen zijn gemaakt van sarcofaagdeksels of delen van sarcofagen van rode zandsteen, die in het Utrechtse doorgaans vanuit Mainz en omgeving via de Rijn naar het noorden werden gebracht en daar waarschijnlijk op stapelplaatsen verkrijgbaar waren. Nog noordelijker gaat het meestal om rode Bremer zandsteen. Of de sarcofagen en/of deksels bij aankomst in ons land eerst voor graven werden gebruikt en pas in tweede instantie voor sculptuur aan een kerk, of dat men sommige (delen van) sarcofagen op de stapelplaatsen kocht met de intentie ze voor sculptuur gebruiken, is een lastig te beantwoorden kwestie. Het laatste lijkt echter waarschijnlijk: wie zich een stenen sarcofaag kon permitteren, was rijk en machtig, en graven van machtigen zullen niet snel zijn verstoord. Het timpaan van de abdij van Egmond is op de voorzijde voorzien van de half-figuur van de heilige Petrus en de kleinere figuurtjes van gravin Petronilla en haar minderjarige zoon Dirk. De tekst op het portaal maakt duidelijk dat deze leden van het Hollandse gravenhuis vanwege hun inzet voor de kerk en op voorspraak van Sint-Petrus in de hemel hoopten te komen. Op de achterzijde zien we nog duidelijk de rechthoekige belijning van een sarcofaagdeksel. Het voormalige timpaan van de kerk in Velsen (nu in het interieur), ooit een sarcofaagdeksel (afb. 15), toont in een iets verdiept veld in het midden de figuur van de tronende Engelmundus, de patroonheilige van de kerk.


15. T impaan van de kerk van Velsen gemaakt van een sarcofaagdeksel, gefotografeerd na de vondst in 1939. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

In Zwolle figureert op het timpaan van de Michaelskerk de aartsvader Abraham met drie zieltjes op zijn schoot. Tot slot is er nog het halfronde timpaan (ook weer een hergebruikt sarcofaagdeksel) aan de noordzijde van het schip van de kerk van Kimswerd dat centraal een bladspuwer toont in de vorm van een kop (met een verdwenen gelaat) met uitstaande oren, uit wiens mond links en rechts een tak met pijlvormige blaadjes tevoorschijn komt (afb. 16). Twee ineengevlochten strengen omlijsten het geheel. De precieze betekenis van de voorstelling is onduidelijk, maar het lijkt een symbool van de wederopstanding. In Doorn heeft het timpaan van de kerk slechts een geometrische versiering, en dat geldt ook voor de verdwenen exemplaren te Werkhoven en Wierum.19 Al deze figuratieve timpaan- en latei-voorstellingen brengen een christelijke boodschap die samenhangt met het Laatste Oordeel, de menswording van Christus, met de hoop op het eeuwige leven en met de voorspraak van heiligen daarbij. Het kan haast niet anders of het kopje in Spijk moet eveneens in deze context worden bezien.

‘Hoofdjes zijn niet zomaar een vorm van decoratie. In het hoofd huizen immers vier van de vijf zintuigen.’


16. Kerk van Kimswerd, timpaan aan de noordzijde van het schip. Foto Elizabeth den Hartog.

De betekenis van het hoofd in de romaanse periode Hoofdjes zijn niet zomaar een vorm van decoratie. In het hoofd huizen immers vier van de vijf zintuigen: ogen, mond, neus en oren stellen de mens in staat te zien, proeven, ruiken en horen. In de oudheid en gedurende de middeleeuwen was er veel discussie over de plaats van de menselijke ziel: in het hart, in het hele lichaam, of in het hoofd, en over welk orgaan de zintuigen aanstuurde. Plato was in zijn Timaeus een voorstander van het hoofd, maar Aristoteles plaatste in zijn De animalibus het leven met alle zintuigen en de aansturing van het zenuwstelsel in het hart.20 Ook in de middeleeuwen deden hierover verschillende ideeën de ronde, zo blijkt uit onderzoek van Esther Cohen. Zij komt tot de conclusie dat men uiteindelijk algemeen aannam dat het hoofd als centrum van het lichaam fungeerde.21 In de zevende eeuw meende Isidorus van Sevilla dat de geest resideerde in het hoofd en van daar de zenuwen aanstuurde. Het leven en de wijsheid waren verankerd in het hart, dat dan ook als eerste werd gemaakt. Isidorus verbond het hart dus met de ziel en met alles wat niet lichamelijk is: verstand, herinnering en zintuigen.22 Dergelijke Aristotelische ideeën werden eveneens aangehangen in de universiteit van Parijs. In de loop van de twaalfde en dertiende eeuw gaven anderen echter steeds vaker de voorkeur aan het brein in het hoofd als de belangrijkste actor in het menselijk lichaam.23 Zo zag Willem van Conches rond 1140 het hoofd als het meest nobele deel van de mens. In de twaalfde eeuw meende

Willem van Auvergne dat de ziel in alle zintuigelijke organen huisde, en daarvan bevonden de meeste zich in het hoofd. Twee grote encyclopedisten van de dertiende eeuw, Willem van Beauvais en Bartholomeus Anglicus, meenden dat het brein het belangrijkste en meest edele deel was van alle organen omdat het ‘de materiële basis vormt van de mens, aangezien het de rationele krachten van de ziel gebruikt om de feitelijke werkelijkheid te bereiken. Het hoofd is ook uitstekend gepositioneerd vanwege de ogen, zodat een man die ver van iets verwijderd is, zich middels het zicht daarheen kan verplaatsen, want het zicht geeft hem een breed perspectief’.24 Deze veranderende ideeën over de rol van het hoofd in het menselijk lichaam kunnen niet los worden gezien van het verschijnsel ‘kopjes op kerken’, dat in precies deze tijd opgang maakte in de romaanse bouwsculptuur. Het hoofd representeert hier het bestuurscentrum van het lichaam, waar rationele keuzes moesten worden gemaakt die betrekking hadden op de toekomst van de ziel. Twaalfde- en dertiende-eeuwse kopjes aan kerken zijn in de regel sterk gestileerd, en het gaat nooit om realistische weergaven van herkenbare mensen. Hoewel het lichaam steeds ontbreekt, verbeelden ze geen afgehakte hoofden, maar hoofden van levende mensen, zoals dat ook het geval is bij Romeinse portretkoppen en -bustes, waarbij het hoofd telt als een ‘pars pro toto’ voor de rest. Individuen zijn het echter niet, evenmin zijn het doden.


17. Lachende engel aan de kathedraal van Reims. Foto Elizabeth den Hartog

Het zit er ergens tussenin. In die zin heeft het hoofd een liminale betekenis, het markeert een overgang. Bij de romaanse hoofdjes die in dit artikel ter discussie staan, gaat het om de overgang van het aardse leven naar de hemelse eeuwigheid waarop men hoopt. Of de mens die hemelse eeuwigheid ook werkelijk deelachtig wordt, heeft hij zelf in de hand. Met reden zijn de kopjes aan de buitenkant van het kerkgebouw aangebracht. Ze staan voor de menselijke ziel die keuzes moet maken tussen goed en kwaad. De kerk biedt verlossing voor hen die de drempel over gaan om deel uit te maken van de ‘ecclesia’, een woord dat twee betekenissen kent. Men kan er het stenen gebouw mee aanduiden waar christenen bijeenkomen voor de eredienst, maar ook de gemeenschap van de gelovigen in Christus. In de dertiende eeuw beschreef Willem Durandus deze twee kerken in zijn Rationale divinorum officiorum aldus: ‘De eerste, een materieel gebouw waarin het heilige officie wordt gevierd; de tweede, een spiritueel weefsel dat de gelovigen samenbindt. De kerk, in de betekenis van de mensen waaruit deze is gevormd, wordt bijeengebracht door haar bedienaren, en verzameld in één plaats, door Hem die ervoor zorgdraagt dat allen één zijn in Zijn huis. Want zoals de materiële kerk gebouwd wordt door het samenvoegen van verschillende stenen, zo bestaat de spirituele kerk uit verschillende mensen’.25

Wat het betekende deel uit te maken van de ‘ecclesia’, staat heel letterlijk verwoord in de levensbeschrijving van Frederik van Hallum, die in 1163 het klooster Mariëngaarde bij Dokkum had gesticht: ‘God vrezen, de waarheid volgen, de gerechtigheid beminnen, dikwijls de kerk bezoeken, zich wijden aan het gebed, hoger geplaatsten eren, het kwade haten en het goede aanhangen’.26 Wie deze regels volgt, maakt kans op het eeuwige leven, wie zich van de kerk afkeert, wordt buitengesloten. Over het gelaat en de expressie Gedurende de middeleeuwen maakten de gebeeldhouwde kopjes een hele ontwikkeling door. De exemplaren uit de romaanse periode zijn over het algemeen sterk gestileerd met een neutraal uiterlijk. Er is weinig emotie aan af te lezen, wat samenhangt met de destijds heersende idee dat het tonen van emotie gelijk stond aan zonde.27 De uitgebeelde gezichtsuitdrukking vertegenwoordigde een ideaaltype, het was een symbool van morele oprechtheid.28 Het gaat er niet om een individu te tonen zoals hij is of was, de bedoeling is de persoon door zijn gelaat als bijzonder hoogstaand te karakteriseren. Niet voor niets werd van de zojuist genoemde Frederik van Hallum gezegd dat hij ‘noch in zijn oogopslag noch in gebaar een zweem van lichtzinnigheid’ toonde.29 Dit gedachtegoed was niet nieuw. In zijn De officiis gaf de Romeinse filosoof Cicero al aan dat de harmonie tussen lichaam en ziel werd gereflecteerd in ‘iedere daad,


18. a-b. Details van het timpaan van het Fürstenportal in de Dom van Bamberg. Links besmuikt lachende zielen die naar de hemel gaan, rechts huilende en handenwringende verdoemden onderweg naar de hel. Foto’s Wikimedia.

in ieder werk, en zelfs in iedere beweging of houding van het lichaam’. Tot de late twaalfde eeuw was de heersende gedachte, zeker in monastieke kringen, dat Christus niet gelachen had, omdat het Nieuwe Testament geen enkele maal melding maakt van een lachende Christus. In de kloosters keek men daarom wantrouwig tegen het lachen aan – luid lachen en grijnzen was al helemaal taboe. Belangrijk voor de kentering was onder meer de twaalfde-eeuwse theoloog Alanus ab Insulis (ca. 1128-1202/1203) die beweerde dat Christus mens geworden was en dus alle intrinsieke aspecten van het menszijn op zich had genomen. Hij kon dus wel lachen, maar verkoos het niet te doen. De mens zag men destijds als een duale eenheid, bestaande uit geest en lichaam, waarbij het innerlijk reflecteerde op het uiterlijk. Houding, gedrag en gestiek reflecteerden het verborgen innerlijk. Hoe gedisciplineerder en deugdelijker het innerlijk, des te beschaafder het gedrag en uiterlijk. Hoe minder gebaren, des te beter. Het gedisciplineerde gebaar stond bekend als gestus, de overmaat aan gebaar als gesticulatio. Teveel gesticulatio gold als misbaar en werd gekoppeld aan zonden als hoogmoed en lust.30 Met andere woorden, het gelaat kon, zonder te spreken, communiceren en iets duidelijk maken, en was dus een signum, een teken. In navolging van de kerkvader Augustinus werden gezichtsuitdrukkingen beschouwd als verba visibilia, zichtbare woorden, waaraan men een boodschap kon aflezen.31

Het vervormen van het neutrale uiterlijk, door te schreeuwen, breeduit te grijnzen of lachen stond gelijk aan psychologische, sociale, morele en religieuze mismaaktheid. Lachen kon natuurlijk op allerlei manieren, maar de manier waarop iemand lachte, vertelde de beschouwer alles over die persoon. Een deugdzaam persoon lachte minzaam, zonder zijn mond te openen en de duivel de gelegenheid te geven naar binnen te glippen. Een laagstaande figuur lachte met de mond wijd open, met al zijn tanden ontbloot en vergat de poort voor de duivel te sluiten.32 Wat gold voor lachen, gold overigens ook voor somberheid. De heilige Franciscus stelde dat het ‘niet juist was voor een man van God droefheid te tonen en een somber gezicht’.33 Zij die zich aan dergelijk gedrag bezondigden, hadden hun lichaam niet onder controle; er was te veel gesticulatio en te weinig gestus. Het bovenstaande maakt duidelijk waar de vroege kopjes op kerken hun doorgaans neutrale uiterlijk aan te danken hebben. Het tonen van emoties was tot in de dertiende eeuw uit den boze.34 Pas met de herontdekking van de geschriften van Aristoteles in de dertiende eeuw kwam de emotie in gunstiger vaarwater. Vooral zijn Nicomachische Ethiek, een verhandeling waarin de deugden en ondeugden van de mens centraal staan en waarin de positieve werking van de bevrijdende lach op het functioneren van de mens is beschreven, maakte destijds een enorme indruk. Dit gedachtegoed werd verbreid door de geleerden Albertus Magnus en Thomas van Aquino, die het lachen als een


‘Aldus vormt het kopje in Spijk een waarschuwing aan de kerkganger om zich toch vooral conform de leer van de Kerk te gedragen.’

nuttige en noodzakelijke activiteit beschouwden voor het ontspannen van de menselijke geest. Zodoende werd de lach vanaf deze tijd positiever bezien en deed de minzame glimlach rond 1200, maar vooral vanaf 1250, zijn intrede in de beeldende kunst. Het bekendste voorbeeld daarvan is de zogenaamde lachende engel uit Reims (ca. 1255-1265), die oorspronkelijk bedoeld was als begeleider van een heilige naar de hemel (afb. 17). Het gaat hier om een hemelse lach. Zo lachen op het timpaan van het Fürstenportal (ca. 1250) van de Dom van Bamberg ook de uitverkorenen. Zij die echter naar de hel worden gestuurd zijn, op hetzelfde timpaan, hun emoties geenszins de baas: ze huilen en wringen hun handen, alles tevergeefs (afb. 18 a-b). Aan dit expressieve vertoon van emotie ligt een moralistisch oordeel ten grondslag, dat we op veel plaatsen terugzien, zoals bij de wijze en dwaze maagden van de Dom van Maagdenburg (ca. 1250-1260).35

Het kopje in Spijk past goed in deze typologie. De sombere gelaatsuitdrukking is hier de feitelijke boodschap en geeft aan dat in dit geval de hemelse eeuwigheid is verspeeld door te zondigen en zich, letterlijk, buiten de ‘ecclesia’ te plaatsen. Aldus vormt het kopje in Spijk een waarschuwing aan de kerkganger om zich toch vooral conform de leer van de Kerk te gedragen, het zondigen na te laten en te vertrouwen op de verlossing door Christus. Dit was op kerken uiteraard een veel voorkomende boodschap. Het bijzondere in Spijk is echter de beknoptheid waarmee deze wordt gecommuniceerd. Het schematische hoofdje vertelde het hele verhaal in één oogopslag. In andere plaatsen had men doorgaans een veel uitvoeriger sculpturaal of gebeeldhouwd programma nodig om hetzelfde te verkondigen.


31

Noten 1 2

De gegevens over de bouw zijn ontleend aan R. Stenvert e.a.,

24 Ibidem, 64-69

Monumenten in Nederland. Groningen (Zeist / Zwolle 1998) 195.

25 T.M. Thibodeau (ed. en vert.), The Rationale divinorum officiorum of William Durand of Mende. A new translation of the Prologue and

Als vroege voorbeelden gelden de vier kopjes in de kerk van Norg

Book 1 (New York 2007) 3.

(Drenthe) die onder de aanzetten van de gewelfribben van de

3

koorsluiting zijn geplaatst. Deze zijn heel basaal en in de huidige

26 Lambooij en Mol, Vitae abbatum (zie noot 10), 137.

toestand nauwelijks als bakstenen kopjes te herkennen.

27 W. Sauerländer, ‘The fate of the face in medieval art’, in: C.T. Little (red.), Set in stone. The face in medieval sculpture (The Metropolitan

D.P.R.A. Bouvy, Middeleeuwsche beeldhouwkunst in de Noordelijke

Museum of Art) (New York etc. 2006) 2-18, spec. 4.

Nederlanden (Amsterdam 1947) 7. 4

Ibidem, 24, 40, 44, 50, 53.

5

E. den Hartog, ‘What’s in a face? Over non-verbale communicatie

28 T. Dale, ‘Romanesque sculpted portraits: convention, vision, and real presence’, Gesta 46 (2007) 101-119, spec. 105; Den Hartog, ‘What’s in a face?’ (zie noot 5) 252.

en serene en grijnzende koppen in de Nederlandse gotische bouw-

6

sculptuur’, Madoc. Tijdschrift over de Middeleeuwen. Themanummer

29 Lambooij en Mol, Vitae abbatum 2001 (zie noot 10) 143.

Middeleeuwse Communicatie 26 (2012) 252-262.

30 J.-Cl. Schmitt, ‘The rationale of gestures in the West: third to thirteenth centuries’, in: J. Bremmer en H. Roodenburg (red.),

E. den Hartog, ‘Sculptuur in de abdij van Egmond’, in: E.H.P.

A cultural history of gesture (Ithaca, NY 1991) 59-70.

Cordfunke (red.), De abdij van Egmond. Archeologie en duizend jaar geschiedenis (Zutphen 2010) 145-171, 145-147. 7

Bouvy, Beeldhouwkunst (zie noot 3), 6-7.

8

R. Stenvert e.a., Monumenten in Nederland. Fryslân

9

R.P.H. Green (ed. en vert.), De doctrina christina (Oxford 1995) II-5; J.A. Burrow, Gestures and looks in medieval narrative (Cambridge 2002) 1-2.

(Zeist / Zwolle 2000) 183.

32 De Spiegel der sonden (ed. J. Verdam) (Leiden 1900-1901) 270.

Met dank aan de medewerkers van het Museum Dokkum die het

33 Geciteerd door Little, ‘Introduction’ (zie noot 20) xv (zonder precieze

steentje voor mij uit de kluis haalden. 10

31

bronvermelding).

H.Th.M. Lambooij en J.A. Mol (red.), Vitae abbatum Orti Sancte

34 Sauerländer, ‘Fate oft he face’ (zie noot 27) 8.

Marie. Vijf abtenlevens van het klooster Mariëngaarde in Friesland

35 Zie hiervoor de diverse artikelen in W. Wilhelmy (red.), Seligen

(Hilversum / Leeuwarden 2001) 359.

Lächeln und Höllisches Gelächter. Das Lachen in Kunst und Kultur

11

Stenvert, Fryslân (zie noot 8), 126.

des Mittelalters (Bischöfliches Dom- und Diözesanmuseum Mainz,

12

Bouvy, Beeldhouwkunst (zie noot 3), 7; Stenvert, Monumenten

Band 1) (Mainz 2012).

(zie noot 1), 145. De beschrijving strookt overigens niet met wat in Kantens te zien is. Op de kraagstenen van het rondboogfries aan de noordzijde zitten geen kopjes. 13

A.J.C. van Leeuwen, De maakbaarheid van het verleden. P.J.H. Cuypers als restauratiearchitect (Zwolle/Zeist 1995) 94-106.

14

Ibidem, 146.

15

Ibidem, 331-354 (zie aldaar verwijzingen naar de oudere literatuur).

16

Ibidem, 172-180 en 463-464.

17

Voor de situering en betekenis van dit portaal en verwijzingen naar de oudere literatuur, zie E. den Hartog, ‘De Griekse inscriptie op het timpaan van de abdijkerk te Egmond’, Holland 55 (2023) 52-60.

18

E. den Hartog, ‘Kinderen van God, kroost van Abraham. De iconografie van het Abraham-tympaan te Zwolle’, In: E. den Hartog, R. Rijntjes, J. Stöver en E. van Welie (red.), Bouwen en duiden. Studies over architectuur en iconologie (Alphen a/d Rijn 1994) 147-159.

19

Voor Werkhoven, zie G. Vermeer, De Oude of Sint-Stevenskerk te Werkhoven (Utrecht / Zutphen 1985) 12-14. Van het timpaan bestaat nog een tekening uit 1846 van de hand van J.P. Six in de collectie Bodel-Nijenhuis van de Leidse Universiteitsbibliotheek. De steen, een tot boogveld bijgehakt sarcofaagdeksel, werd destijds als stoepsteen gebruikt voor het westportaal van de kerk. Voor Wierum (schip in 1911 afgebroken), zie: H.M. van den Berg, Noordelijk Oostergo. De Dongeradelen (Den Haag 1983) 222.

20 C.T. Little, ‘Introduction: Facing the Middle Ages’, in: C.T. Little (red.), Set in Stone. The face in Medieval Sculpture (The Metropolitan Museum New York 2006) XIV-XVI, spec. XV; E. Cohen, ‘The meaning of the head in high medieval culture’, in: B. Baert e.a. (red.), The disembodied head in medieval and modern culture (Leiden 2013) 59-76, spec. 64. 21

Cohen, ‘Meaning’ (zie noot 20), 64.

22 Ibidem, 64. 23 Ibidem, 69.

Over de auteur Dr. Elizabeth den Hartog is als universitair docent verbonden aan het Leiden University Centre for the Arts in Society. Zij is gespecialiseerd in middeleeuwse architectuur in samenhang met de beeldhouwkunst en inrichting van zowel kerken als kastelen. Momenteel is zij bezig met een uitgebreide studie naar de Nederlandse bouwinscripties van voor 1600.


32

1. H ein ter Reegen in zijn werkplaats, ca. 1966. Collectie Veenkoloniaal Museum Veendam, foto I.Y. Bosma, Gieten.


Vernieuwing in oude stijl De doopvonten van Hein ter Reegen in Oldambtster hervormde kerken

Jacolien Wubs

‘Beeldhouwwerken in hout en steen. Oude en moderne stijlen’ stond er als slogan op het briefpapier van de Veendammer beeldhouwer Hendrik Antonius (Hein) ter Reegen (1892-1973).1 In de jaren veertig maakte Ter Reegen voor een handvol Oldambtster hervormde kerken nieuwe doopvonten. Zijn doopvonten in historiserende stijl paste hij naadloos in in de bestaande protestantse interieurensembles.

33


Ambachtsman en kunstenaar Het werk dat tussen 1922 en 1973 het atelier van Hein ter Reegen aan het Boven Oosterdiep in Veendam verliet, was divers. In 1922 had hij de werkplaats overgenomen van zijn vroeg overleden jongere broer. Ter Reegen was als jongen ambachtelijk opgeleid als ornamentmaker. Van zijn vader, de ornamentsnijder Otto Ferdinand ter Reegen, leerde hij de eerste beginselen van het houtsnijden in diens werkplaats in Winschoten. Later werkte de jonge Hein als (leerling)ornamentmaker bij verschillende meubelfabrieken, achtereenvolgens in Leer, Arnhem, Münster, Emden en Rotterdam. Voor zijn komst naar Veendam in 1922 voltooide Ter Reegen een klassieke opleiding aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag, waar veel aandacht werd besteed aan anatomiestudie, bijvoorbeeld door het natekenen van antieke beeldhouwwerken. Zowel de praktisch-ambachtelijke opleiding als zijn artistieke studie zijn bepalend geweest voor Ter Reegens latere werk. Maar een klein deel van zijn oeuvre is onder de noemer vrij kunstzinnig werk te scharen. Hij maakte als artistiek vrij werk vooral dier- en mensfiguren in hout en steen. Het overgrote deel van zijn tijd werkte hij in opdracht. Zo maakte hij voor de bestuurskamers van houtzagerijen, textiel- en aardappelzetmeelfabrieken – de industrieën die zo kenmerkend waren voor de Veenkoloniën – luxe geornamenteerde en soms gepersonaliseerde kasten, tafels en stoelen. Voor de fabrieksdirecteuren sneed hij in hout statige portretten en gedenkplaten bij jubilea. Voor particulieren maakte Ter Reegen groot en kleiner meubilair, zoals stoelen, kisten, schemerlampvoeten en kandelaars.

2. M aria met het Christuskind, door Ter Reegen gemaakt voor de inmiddels gesloten Sint-Martinuskerk in Martenshoek, nu in de Sint-Willibrorduskerk in Sappemeer. Foto Jacolien Wubs. 3. De houtgesneden decoratie van de doopvont is afgestemd op dat van de achttiende-eeuwse preekstoel in de hervormde kerk van Midwolda. Foto archief Regnerus Steensma.

Kerkelijk oeuvre Veel van Ter Reegens werk is te vinden in kerkgebouwen in de regio. De Katholieke Kerk was veruit zijn grootste opdrachtgever. Ter Reegen maakte vooral in de jaren dertig en veertig een groot aantal heiligenbeelden en allerlei liturgisch meubilair voor katholieke kerken in de Groninger en Drentse Veenkoloniën, en ook wel voor kerken elders in Nederland. Zijn werk is nog te zien in onder meer de katholieke kerken van Steenwijksmoer en Erica in Drenthe, en in Veendam, Oude Pekela en Sappemeer in de provincie Groningen (afb. 2).2 Ter Reegen hechtte in zijn beeldende werk erg aan herkenbaarheid en anatomische correctheid; hij had weinig affiniteit met de abstractie in de kunsten zoals die opkwam in zijn tijd. Hij onderscheidde zich door zijn ambachtelijke vaardigheid en werd daarom ook gewaardeerd.3 Zijn vermogen naar gelang de opdracht in ‘oude of moderne stijl’ te werken en zijn stukken daarmee te laten passen bij de omgeving, kwam bijzonder goed tot zijn recht in zijn beelden en meubilair voor kerken;


35

het is veelzeggend dat Ter Reegen ook regelmatig werd gevraagd om restauratiewerk aan historisch kerkmeubilair uit te voeren. Hij zorgde met zijn eigen werk voor kerken voor vernieuwing, en liet zijn stukken tegelijkertijd stilistisch aansluiten bij bestaande kerkinterieurs. Begrijpelijkerwijs was de vraag naar het werk van Ter Reegen vanuit katholieke kerken veel groter dan vanuit hervormde kerken; voor heiligenbeelden, houtgesneden voorstellingen op altaarblokken of knielbanken was in protestantse godshuizen geen plaats. Opvallend in zijn oeuvre zijn daarom de houten doopvonten die hij maakte voor de hervormde kerken van Nieuw Scheemda, Nieuwolda, Midwolda, en de inmiddels gesloopte Eexterkerk in Scheemda.4 Door hun historiserende stijl zijn de houten doopvonten van Ter Reegen uit de jaren veertig vaak onopgemerkt gebleven. In bestaande literatuur blijven ze vrijwel zonder uitzondering onbeschreven en zelfs ongenoemd. Tegelijkertijd houden deze nieuwe doopvonten verband met de opkomst van een vernieuwingsbeweging vanaf de jaren dertig die meer ruimte vroeg voor de beleving van de rituelen van de doop en het Avondmaal door de hele gemeente, in de eredienst en in kerkinterieurs.

4. H et ontwerp dat Ter Reegen tekende voor de doopvont van Midwolda. Collectie Veenkoloniaal Museum, Veendam.

Historiserend maar a-historisch In 1941 maakte Ter Reegen een nieuw doopvont voor de hervormde kerk van Midwolda, als één van de eerste in zijn reeks Oldambtster doopvonten.5 Ter Reegen paste dit houten vont in stijl nauwkeurig aan op het grotendeels achttiende-eeuwse meubilair in de uit 1738 daterende kerk. De in hout gesneden ornamentiek op de doopvont zelf en de voet ervan is duidelijk geïnspireerd op de barokke decoratie van de preekstoel (1725) die afkomstig is uit de gesloopte voorganger van deze kerk.6 Vergelijkbare bladmotieven en parelranden zijn te zien op de preekstoelkuip, die net als de doopvont zeskantig is (afb. 3). De knop van het deksel van de doopvont lijkt een kleinere en omgekeerde variant van de knop die onder de preekstoelkuip hangt. De decoratie is al schetsmatig weergegeven op de ontwerptekening voor deze doopvont (afb. 4). Ook op de bekroning van de in 1738 voor deze kerk gemaakte herenbank zien we motieven in een soortgelijke vormentaal. Niet alleen door materiaal en stijl maar ook door de kleur valt deze veel jongere doopvont nauwelijks op in het barokke interieur: door de doopvont, de preekstoel, de herenbank en de overige kerkbanken in dezelfde bruinrode tint te schilderen, is de eenheid van het interieurensemble nog eens versterkt. Voor de hervormde kerk van het nabijgelegen Nieuwolda maakte Ter Reegen een doopvont in een soortgelijke historiserende stijl. Hij stemde de vorm en stijl ook hier heel precies af op de vroeg-achttiende-eeuwse preekstoel (afb. 5). De gecanneleerde (van parallel lopende groeven


voorziene) pilaar op een vierkante basis gedecoreerd met ornamenten in houtreliëf die de voet van de doopvont vormt, imiteert de zuilen op de hoeken van de preekstoelkuip.7 De gevleugelde engelkopjes op de doopvont lijken op die onderaan de kuip (afb. 6 en 7). Toch verraden details onmiskenbaar de geringe leeftijd van de doopvont: zo zijn de dubbele voluten (krulvormige siermotieven) bovenaan de voet, die doen denken aan een Ionisch kapiteel, fantasievormen. In de achttiende eeuw waren ze niet gebruikelijk. Door een anonieme donatie kon in 1946 ook de kerk van Nieuw Scheemda een nieuwe doopvont bij Ter Reegen bestellen (afb. 8).8 De doopvont lijkt veel op die van Nieuwolda maar is eenvoudiger uitgevoerd, passend bij de eenvoudige zeventiende-eeuwse preekstoel. De gecanneleerde voet en de engeltjes op de doopschaalhouder doen renaissancistisch aan. Door het houtreliëf op de deksel gaf Ter Reegen deze doopvont een modern accent. Dat herinnert eraan dat zulke houten doopvonten een ahistorische twintigste-eeuwse inventie zijn:

de decoratie ervan is weliswaar geïnspireerd op oude vormentalen, maar doopvonten van dit materiaal en in deze stijl werden in de zeventiende of achttiende eeuw niet gemaakt. Veranderend kerkinterieur Ter Reegen maakte deze serie doopvonten in een tijd waarin de aandacht toenam voor de viering van de sacramenten van doop en het Avondmaal. Dit zijn de belangrijkste rituelen van de protestantse eredienst, naast de meestal dominerende prediking. Er ontstond een behoefte om de gemeenschap actiever bij de viering van de sacramenten betrokken te laten zijn. Soms vergaande veranderingen in protestantse kerkinterieurs – uitputtend bediscussieerd in de zogenoemde Liturgische Beweging die opkwam in de jaren dertig en van invloed bleef tot in de jaren zeventig – waren erop gericht de sacramenten van Avondmaal en doop duidelijker zichtbaar te maken en ook de fysieke ruimte daarvoor te vergroten.9 Bij de doop ging het dan bijvoorbeeld om


← 5. Het huidige interieur van de hervormde kerk van Nieuwolda, met de doopvont en de avondmaalstafel voor de preekstoel geplaatst. Foto Duncan Wijting. ↗ 6. D etail van de doopvont van Ter Reegen in de hervormde kerk van Nieuwolda. Foto Duncan Wijting. → 7. De engelenkopjes op de preekstoel van Nieuwolda dienden als voorbeeld voor de decoratie van de doopvont. Foto Duncan Wijting. ↓ 8 a-b. De doopvont in de kerk van Nieuw Scheemda. Foto’s Duncan Wijting / Jacolien Wubs.

meer ruimte voor het van dichtbij kunnen laten meekijken van de kinderen uit de gemeenschap.10 De plaatsing van de nieuwe doopvont in de hervormde kerk van Nieuwolda markeert het begin van een kenmerkende verandering van het interieur in de loop van de twintigste eeuw. De doopvont verving hier een negentiende-eeuwse koperen doopschaal op een ijzeren standaard.11 Zulke doopschalen kunnen ook op andere plaatsen nog worden aangetroffen, onder meer omdat ze in de loop der tijd in gebruik raakten als collecteschaal. De doopschaal van Nieuwolda stond aan het begin van de vorige eeuw nog tussen de preekstoel en de afgebakende ruimte voor de preekstoel die met een lezenaar voor de voorlezer was uitgerust (afb. 9). Waar in andere kerken de preekstoel onder invloed van Liturgische Beweging wel naar de oostzijde werd verplaatst, behield die in Nieuwolda zijn traditionele plaats aan de zuidzijde van het schip. In of na de jaren veertig werd de dooptuin voor de preekstoel leeggemaakt, waardoor de nieuwe doopvont goed zichtbaar werd en de liturgische ruimte voor de doop groter en toeganke-


38

lijker (afb. 10). Recenter, in of na de jaren zeventig, is die ruimte verder uitgebreid door de verwijdering van meer banken rond de preekstoel. Vóór de preekstoel kreeg nu niet alleen de doopvont maar ook een avondmaalstafel een plaats. Met die zichtbare en ruimtelijke eenheid van Woord en beide sacramenten voldeed het interieur meer aan het ideaal van de Liturgische Beweging (afb. 5). In het van oorsprong op de protestantse eredienst afgestemde interieur van de zaalkerk van Midwolda was minder aanleiding voor drastische veranderingen omwille van liturgische werkruimte. In de jaren veertig bleef het bij de vervanging van de doopvont. De preekstoel is in Midwolda al in de achttiende eeuw aan de oostzijde geplaatst. Het doophek bakent een grote ruimte met een verhoogde vloer af, die hier het midden houdt tussen een dooptuin en een koor. Lange tijd nam een doopschaal op een opvallend rijk gedecoreerde smeedijzeren standaard er een traditionele plaats onder de preekstoel in (afb. 11). De kerkrekeningen vertellen dat de doopschaal in 1743 is gemaakt door Fillipes Andries Bus.12 Zoals in meer kerken is ook deze doopschaal inmiddels een collecteschaal geworden.13 De nieuwe doopvont van Ter Reegen, die zo duidelijk gemaakt was om een zichtbare eenheid te vormen met de preekstoel en het overige kerkmeubilair, verving in 1941 de doopschaal. De betrokkenheid van de gemeenschap bij de inrichting van de kerk spreekt uit de financiering van de nieuwe doopvont: vrouwenvereniging ‘Bid en Werk’ doneerde de nieuwe vont.14 Tijdens de restauratie van het gebouw

tussen 1965 en 1972 is de dooptuin vergroot.15 Die ruimte biedt, in ieder geval sinds de jaren zeventig en mogelijk al langer, plaats aan een zeventiende-eeuwse avondmaalstafel, waardoor Woord en beide sacramenten een podium delen (afb. 12).16 Het huidige sfeervolle interieur van de hervormde zaalkerk van Nieuw Scheemda wordt soms aangezien voor een authentiek zeventiende-eeuws ensemble.17 In werkelijkheid is de lengtegerichte opstelling met de preekstoel aan de oostzijde het resultaat van aanpassingen in de eerste helft van de negentiende eeuw (afb. 13). Een bericht van de kerkvoogden uit 1832 vertelt over hun wens om het interieur te vernieuwen. Het gebrek aan voldoende zitplaatsen zorgde voor onrust tijdens de kerkdienst en bovendien waren de graven in het zogenoemde koor verzakt. Dat leverde problemen op bij de avondmaalsviering in dat deel van de kerk. Ook de preekstoel, die volgens voor-reformatorische conventies aan de zuidzijde stond, was verzakt. De kerkvoogden stelden voor om de kansel naar de oostzijde te verplaatsen, en er werd een nieuw bankenplan ontworpen dat voor ‘een behoorlijke symmetrie’ in het kerkinterieur moest zorgen. Die opzet bepaalt nog steeds de sfeer van de kerkruimte.18 Wat ooit het doophek moet zijn geweest, staat nu op de grens van wat als koor en schip kan worden aangemerkt. Ook hier was de ruimte voor de viering van doop en Avondmaal voor de preekstoel al relatief groot, en strekte de vernieuwing in de jaren veertig van de twintigste eeuw niet verder dan de aanschaf van een


→ 9. Het interieur van de hervormde kerk van Nieuwolda, gefotografeerd tussen 1880 en 1915. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. ↓ 10. I n 1970 was al enige ruimte rondom de doopvont en voor de preekstoel vrijgemaakt in de hervormde kerk van Nieuwolda. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, foto A.J. van der Wal.

← 12. H et interieur van de hervormde kerk in Midwolda. Foto Duncan Wijting.

↑ 11. D e achttiende-eeuwse doopschaal op een ijzeren standaard onder de preekstoel van Midwolda, gefotografeerd in 1936. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.


40

nieuwe doopvont. Een ouder, negentiende-eeuws tinnen doopbekken met een deksel is hier onopvallend geïntegreerd in de nieuwe houten vont. Het is nu alleen zichtbaar door het houten deksel op te tillen.19 Ook hier kwam het initiatief voor de nieuwe doopvont vermoedelijk vanuit de gemeente: de kerkrekeningen vermelden in 1945 een donatie voor de aanschaf ervan.20 Conclusie De doopvonten van Ter Reegen in de protestantse kerken van Midwolda, Nieuwolda en Nieuw Scheemda zorgden voor esthetische vernieuwing in de kerkinterieurs, maar op een onopvallende manier. De historiserende stijl van zijn ontwerpen heeft iets bedrieglijks: de doopvonten zijn in werkelijkheid jonge elementen in een veel ouder ensemble van kerkmeubilair. Juist het gebrek aan sprekende eigenheid was hun kwaliteit, terwijl dat ze in onze tijd vooral voorbij gekeken laat. Binnen de korte periode van zo’n tien jaar bestelden meerdere dicht bij elkaar in het Oldambt gelegen kerken hetzelfde soort houten doopvont bij dezelfde kunstenaar; de komst van deze serie doopvonten zal te maken hebben gehad met smaak en mode.

13. D e negentiende-eeuwse symmetrie bepaalt het interieur van de hervormde kerk in Nieuw Scheemda. Foto Duncan Wijting.

De nieuwe en zo nauwkeurig op het bestaande interieur afgestemde doopvonten beantwoordden tegelijkertijd aan liturgische idealen voor de eredienst en de kerkruimte die in die tijd opkwamen. De aanschaf ervan was onderdeel van veelomvattender veranderingen in de kerkinterieurs waarin ze een plaats hadden. Dat is duidelijkst te zien in Nieuwolda, waar in de tweede helft van de twintigste eeuw steeds meer ruimte rondom de doopvont gecreëerd werd, totdat ook de avondmaalstafel een permanente plaats voor de preekstoel kon krijgen. De prediking en de viering van de sacramenten waren zo in materiële, stilistische en ruimtelijke zin bij elkaar gebracht. In de kerken van Nieuw Scheemda en Midwolda kon hetzelfde effect wat gemakkelijker bereikt worden, met minder vergaande ruimtelijke ingrepen. Dat de doopvonten van Nieuw Scheemda en Midwolda door donaties aangeschaft konden worden, spreekt voor de betrokkenheid van de gemeente bij de viering van het sacrament van de doop – een ritueel van inwijding in diezelfde gemeenschap – en de inrichting van de kerk daarvoor. Ook in dat opzicht lijken de nieuwe doopvonten van Ter Reegen beantwoord te hebben aan het ideaal van een actief bij de viering van de sacramenten betrokken gemeente.


41

Noten 1

2

3

‘Kunstenaar H. A. ter Reegen … still going strong… . In zijn werk-

‘Kerkcollectie digitaal’, inventarisnummers 1549-2 en 1549-3, via: kerkcollectie.catharijneconvent.nl; C.A. van Swigchem, T. Brouwer,

ber 1966.

W. van Os, Een huis voor het Woord. Het protestantse kerkinterieur in Nederland tot 1900 (’s-Gravenhage 1984) 206-207.

Zie: Jacolien Wubs, ‘De kerkelijke kunst van Hendrik Antonius ter Reegen (1892–1973)’, Veenkoloniale Volksalmanak. Jaarboek voor de

12

T. Kiewiet. Ned. Herv. Kerk Midwolda (Midwolda 1988) 7.

geschiedenis van de Groninger Veenkoloniën 35 (2023) 84-103.

13

‘Kerkcollectie digitaal’ inventarisnummer 015923, via: kerkcollectie. catharijneconvent.nl.

Jan van Kooten, ‘Hein ter Reegen beitelt in alle rust aan zijn heiligenbeelden’, Panorama, 26 november 1971.

4

11

plaats komt hout en steen tot leven’, De Noord-Ooster, 22 decem-

14

‘Kerkcollectie digitaal’ inventarisnummer 1086-3, via: kerkcollectie. catharijneconvent.nl.

Dit artikel beperkt zich tot de houten doopvonten van Ter Reegen uit de jaren veertig die nog steeds een plaats hebben in de kerken

15

Kiewiet, Kerk Midwolda (zie noot 12), 15.

waarvoor ze gemaakt zijn. Daarmee blijft het zandstenen exemplaar

16

‘Kerkcollectie digitaal’ inventarisnummer 1086-1, via: kerkcollectie. catharijneconvent.nl.

dat Ter Reegen in 1943 maakte voor de hervormde kerk van Nieuwe Pekela hier buiten beschouwing. Ook de doopvont in modernere

17

Van Es e.a., Ode (zie noot 6), 210-213.

stijl die Ter Reegen later, in 1962, maakte voor de hervormde kerk

18

Friso, Archiefonderzoek (zie noot 8), 32-33.

van Wildervank wordt hier daarom niet besproken. Hetzelfde geldt

19

Kerkcollectie digitaal inventaris nr. 1551-3.

voor de houten doopvont voor de inmiddels gesloopte Scheem-

20

Friso, Archiefonderzoek (zie noot 8), 11.

der Eexterkerk, die een plaats heeft gekregen in ‘De Ontmoeting’ in Scheemda. 5

‘Kerkcollectie digitaal’, inventarisnummer 1086-3, via: kerkcollectie. catharijneconvent.nl.

6

Dat blijkt uit de kerkrekeningen, die ook een bewerking van de preekstoel in 1742 vermelden. ‘Kerkcollectie digitaal’ inventarisnummer 1086-2, via: kerkcollectie.catharijneconvent.nl. Zie ook: Ada van Deijk, ‘De kerk van Midwolda. Tempel van het piëtisme’, Groninger Kerken 33 (2016) 91-92, 109-116; Eelco van Es, Justin Kroesen en Marjoleine de Vos, Ode aan de Groninger Kerken (Groningen 2019) 188.

7

‘Kerkcollectie digitaal’, inventarisnummer 1549-5, via: kerkcollectie.catharijneconvent.nl.

8

Wija Friso, Archiefonderzoek Hervormde Kerk te Nieuw Scheemda (Groningen 2001) 11, 30.

9

Mieke Breij, De kerk is wat ze viert. 100 jaar Liturgische Kring (Utrecht 2021); Justin Kroesen, ‘Between Word and sacrament. Protestant church architecture and furnishings in the Netherlands

Over de auteur Dr. Jacolien Wubs is kunsthistoricus, gespecialiseerd in de materiële cultuur van het protestantisme. Als gastconservator bereidt ze de tentoonstelling voor over het werk van de beeldhouwer Hein ter Reegen in het Veenkoloniaal Museum Veendam.

during the twentieth century’, in: Louis van Tongeren e.a. (red.), Patterns and persons. A historiography of liturgical studies in the

10

Netherlands in the twentieth century (Leuven etc. 2010) 215-240;

Met dank aan

Regnerus Steensma, Opdat de ruimten meevieren (Baarn 1982).

Jan Aijold Kuiper, Hanna Melse en Justin Kroesen

Steensma, Opdat de ruimten meevieren (zie noot 9), 46-47.

Tentoonstelling Ter Reegen in Veenkoloniaal Museum

voor hun hulp bij het schrijven van dit artikel.

Het Veenkoloniaal Museum in Veendam heeft verschillende werken van Ter Reegen in zijn collectie. Ook zijn werkarchief, met een grote hoeveelheid ontwerptekeningen voor beelden en (kerk)meubilair, wordt in het museum bewaard. Het museum laat van 3 maart tot en met 26 mei 2024 zijn werk zien in de tentoonstelling ‘De Veendammer beeldhouwer Hendrik Antonius ter Reegen (1892-1973): Ambachtsman en kunstenaar’. Groninger Kerken geeft voor deze expositie de doopvont die Ter Reegen maakte voor de hervormde kerk van Nieuw Scheemda in bruikleen.


42

e w v u erh e i N

ebouwen eg

o o r v o n u e d l Column a

Vanuit een erfgoedperspectief wordt vaak naar het historische verhaal gekeken, ook als we het over kerken en andere gebouwen met een religieuze functie hebben. We noemen bouwjaar, wie er voorging, trouwde of ter aarde besteld werd. We letten op architectonische details en kunsthistorische pracht. Maar uiteindelijk is dit allemaal gestold in de tijd en aanwijsbaar. Het gebouw staat er en is gevuld met portretten, grafstenen, ornamenten en afbeeldingen. Wat verdwenen is, zijn de verhalen die als bindmiddel het gebouw betekenis gaven. En geven. Dat is zonde want daarmee kunnen we zomaar voorbijgaan aan de waarde die religieuze huizen nu kunnen hebben. Graag licht ik dat verder toe. Arjen Barel


Schoolkinderen nemen de kerk van Garmerwolde in zich op. Er is zoveel te zien. En te vertellen! Foto Ronny Benjamins.


Het in 2017 onthulde ‘minimuseum’ in de Molukse kerk van Appingedam, waarin de verhalen verteld worden van de kerk en de gebruikers, de oud-bewoners van de nabijgelegen Molukse woonwijk. Foto Jelte Oosterhuis.

Ik houd me een groot deel van mijn leven bezig met het delen van verhalen. Ik luister en soms vertel ik. Vooral help ik anderen te vertellen. Overigens zijn we allemaal een groot deel van ons leven bezig met het delen van verhalen. We doen dat al ergens tussen de 135.000 en 50.000 jaar, sinds bij ons mensen de mogelijkheid tot spreken werd ontwikkeld. Sindsdien worden we gevormd door verhalen. Ze bieden ons een venster naar verschillende perspectieven en ervaringen. Door te luisteren naar de verhalen van anderen, kunnen we inzicht krijgen in diverse levens, culturen en denkwijzen. Dit helpt ons onze eigen identiteit te vormen door te leren van de ervaringen van anderen en te ontdekken waar we ons mee kunnen identificeren. We vinden herkenning en begrip in de verhalen van mensen die ons anders lijken, waardoor we onze eigen plek in de wereld beter kunnen begrijpen. Religieuze gebouwen zijn van oudsher belangrijke plekken in de verhalen die we maken. Grote levensgebeurtenissen zoals doop, trouwen en begraven vonden juist daar plaats. Denk ook aan bijzondere ontmoetingen en inspirerende momenten of zelfs spirituele belevingen. Het zijn huizen vol verhalen, maar dat dreigt door de secularisatie op de achtergrond te raken. Religieuze huizen worden inmiddels vaak ouderwets, stoffig en achterhaald geacht. Wie daar nog naar binnen gaat voor iets anders dan historische belangstelling wordt steeds vaker voor ‘niet van deze tijd’ versleten. Terwijl er in deze tijd die gekenmerkt lijkt door een groeiende identiteitscrisis juist steeds meer mensen op zoek zijn naar zingeving en betekenis. Is één en één dan geen twee? Kunnen we al dat prachtige religieuze erfgoed daar niet voor inzetten?

Ik geloof dat dat kan, maar dat betekent wel dat een andere benadering soms nodig is. Te beginnen met niet langer vasthouden aan louter de verhalen die we nu vaak delen. Ze hoeven niet weggegooid te worden maar kunnen dienen als basis om nieuwe narratieven op te bouwen. Kijk ook naar de betekenis die ze buiten de historische en religieuze waarden hebben. Het zijn plaatsen van ontmoeting, voor het maken van mooie herinneringen. Plekken om te vieren maar ook om te herdenken. Dit spreekt iedereen aan, waarmee dit erfgoed zich op een inclusieve manier kan openstellen en kan bijdragen aan een maatschappelijke ontwikkeling gericht op verbinding. Haal oude verhalen daarover op en voeg daar nieuwe verhalen aan toe en houd op die manier het erfgoed levend, in het midden van de samenleving.

Over de auteur Arjen Barel (1973) studeerde Theaterwetenschap en Culturele Studies aan de Universiteit van Amsterdam. Hij besteedt een groot deel van zijn professionele leven aan het luisteren naar verhalen en het trainen van mensen, op verschillende plekken in de wereld, in de kunst van het vertellen en het inzetten van het delen van verhalen voor transformatie. Tot 2017 was hij verantwoordelijk voor het programma van het International Storytelling Festival Amsterdam.


Groninger Kerken Jaargang 40, aflevering 4 – December 2023

ISSN 0169-3719

Groninger Kerken is een uitgave van de Stichting Oude Groninger Kerken. Donateurs die jaarlijks minimaal € 25 betalen, ontvangen het magazine vier keer per jaar. Wilt u donateur worden? Neem dan contact met ons op of raadpleeg de website.

Kernredactie drs. R.H. Alma drs. I. Basteleur dr. C.P.J. van der Ploeg drs. P. Wageman C. Wilts Eindredactie drs. M. Hillenga Redactieraad prof.dr. S. Corbellini drs. A. van Deijk prof.dr. T.M. Eliëns dr. A.J.M. Irving dr. A.B. Mulder-Bakker J.F. Oldenhuis dr. S. van der Poel dr. M. Schepers A.-E. de Winter

UW RESTAURATIE IN VERTROUWDE HANDEN

Grafisch ontwerp Jochem.studio Drukwerk MarneVeenstra, Groningen Raad van toezicht mr. R.A.M. Zwart, voorzitter dr. E.A.M. Bulder, vice-voorzitter ir. P.E. Bekkering drs. C.J. Kool ing. R.K. Steenbergen MRE Beschermheer van de stichting mr. drs. F.J. Paas, Commissaris van de Koning in de provincie Groningen

Advertenties Voor meer informatie en tarieven over adverteren in ons tijdschrift kunt u contact opnemen met het secretariaat van Groninger Kerken. Contact- en redactieadres Groninger Kerken Coehoornsingel 14 9711 BS Groningen 050 – 312 35 69 info@groningerkerken.nl www.groningerkerken.nl

Professionele Organisatie voor Monumentenbehoud (POM).

Adverteren in Groninger Kerken? Neem contact op met het secretariaat van de Groninger Kerken via 050 312 3569 of info@groningerkerken.nl

VERNIEUWEN GEEFT ENERGIE BGDD.NL


Sietsema aannemersbedrijf Studio 212 Fahrenheit Paul&Albert

MET LIEFDE EN PASSIE ONDERHOUDEN paul-albert.com 212f.nl

WIJ ONS ERFGOED Heerdweg 5 | 9981 TA Uithuizen | 0595 435 678 www.sietsemabouw.nl | info@sietsemabouw.nl | sietsemabouw

KLOEKE KERKEN van De Ploeg

KIJLSTRA - BROUWER W W W.KIJLSTRABROUW ER.NL

9 DEC 2023

www.wierdenland.nl

26 MEI 2024


DE GROOT VUURSTEEN

VUUR STEEN

ZORG VOOR ERFGOED Restauratie van natuursteen & historisch beton Handgehakt letterwerk www.degrootvuursteen.nl 0654942339

BOUWBEDRIJF DIJKSTRA DE GRAAF ENGWIERUM

B O U W E N E N R E S T A U R E R E N info@dijkstradegraaf.nl

www.dijkstradegraaf.nl

ook aardbevingsschade kunnen wij vakkundig herstellen

KK

www.dijkstradegraaf.nl info@dijkstradegraaf.nl tel: 0511-408272

BO DI BU 91 Te Fa


Groen in goede handen

Dàt is onze KRACHT Industrieweg 33 9781 AC Bedum T (050) 301 25 00 E info@groenwerf.nl

WWW. GRO EN W ER F. N L

Kaskingenweg 14D

050 2100 194

info@tomfeith.nl

9723 JL Groningen

06 2688 8044

www.tomfeith.nl


w aar nemen

Schoonmaakbedrijf / Gevelonderhoud

ZEEMAN Net dat beetje meer!

herk ennen

v.o.f.

De Stelling 5 9774 RB Adorp

ont w er pen realiseren HOLSTEIN restauratie architectuur

Tel. (050) 306 12 79 mob. 06 22 42 31 61

&

info@schoonmaakbedrijfzeeman.nl www.schoonmaakbedrijfzeeman.nl

www.holstein-restauratie.nl

Voor komplete onmaakservice! ho sc . .: OA

- SCHOLEN, KANTOREN ETC. - GLAZENWASSERIJ - TAPIJTREINIGING - KUNSTSTOF REINIGING - BETONREPARATIE - GEVELREINIGING - NEVELSTRALEN

opleveren

- GRAFFITI VERWIJDEREN - IMPREGNEREN(MUREN) - KUNSTSTOF VLOEREN - GIETVLOEREN - COATINGVLOEREN - ANDERE VLOEREN OP AANVRAAG Sebastiaankerk te Bierum

behouden


|

Timmer- en restauratiewerken

|

Interieur ontwerp en uitvoering

Deskundig in duurzaam (ver)bouwen

AdvLaurenshout_OGK_2013.indd 1

23-01-13 10:00

handmatige belettering in natuursteen advies bij en uitvoering van eigen ontwerp en ideeën restauratiewerk

0595 492242 info@deschreef.nl www.deschreef.nl GEDENKSTENEN

|

EERSTE STENEN

|

GEVELSTENEN

|

RELIËFS

|

GRAFMONUMENTEN

|

NAAMBORDEN

Schildersbedrijf W. Dijkema Noorderstraat 5 9989 AA Warffum telefoon (0595) 42 22 67 Ook leveren wij professionele verven, dubbele beglazing, voorzetramen en alle bijkomende schildersmaterialen

Al jaren vertrouwd partner van de SOGK vertrouw ons ook úw bouw werk toe! bouwwerk

GK_202012.indd 156

H. Pot bouwbedrijf (ver)bouwen met overleg Onderhoud, verbouw, renovatie, nieuwbouw en alle materialen voor de doe-het-zelver

Mense Ruiter Orgelmakers bv Rijksweg 167 9792 pd Ten Post t 050 301 05 50 info@menseruiter.nl

Hoofdweg 25 9795 pa Woltersum (050) 302 15 55 www.bouwbedrijfpot.nl

De Schilder, de beste vriend van je huis 03-12-20 10:30


handmatige belettering in natuursteen advies bij en uitvoering van eigen ontwerp en ideeën restauratiewerk

0595 492242 info@deschreef.nl www.deschreef.nl GEDENKSTENEN

|

EERSTE STENEN

|

GEVELSTENEN

|

RELIËFS

|

GRAFMONUMENTEN

|

NAAMBORDEN

Schildersbedrijf W. Dijkema Noorderstraat 5 9989 AA Warffum telefoon (0595) 42 22 67 Ook leveren wij professionele verven, dubbele beglazing, voorzetramen en alle bijkomende schildersmaterialen

Al jaren vertrouwd partner van de SOGK vertrouw ons ook úw bouw werk toe! bouwwerk

H. Pot bouwbedrijf (ver)bouwen met overleg Onderhoud, verbouw, renovatie, nieuwbouw en alle materialen voor de doe-het-zelver

De Schilder, de beste vriend van je huis

Adverteren in Groninger Kerken? Neem contact op met het secretariaat van de Groninger Kerken via 050 312 3569 of info@groningerkerken.nl



Kleur de kerk Inge Basteleur

Het educatieve werk van Groninger Kerken wordt samengebracht onder de naam Schoolkerk. Met de introductie van dit concept zijn we bezig met een vernieuwingsslag voor het lesmateriaal dat er door de decennia heen ontwikkeld is. Voor een van de lesbrieven schakelden we illustrator Megan de Vos in. Gecharmeerd door haar tekeningen, vroegen we haar een kleurplaat te maken met daarin de uiteenlopende facetten van Groninger Kerken verwerkt. Het is voor het eerst dat je voor Groninger Kerken werkt. Had je vóór de opdracht een bepaald beeld van een kerk? De kerk als plek om je religie te beoefenen is natuurlijk de voornaamste, maar als je in de creatieve sector werkt dan heb je vaak het geluk om op unieke locaties te komen voor bijvoorbeeld evenementen zoals exposities. Kerken worden daar ook vaak voor gebruikt, dus ik was al wel op de hoogte van de alternatieve functies die kerken kunnen bieden naast die traditionele.

Je werd voorzien van een enorm pakket aan leesen beeldmateriaal over de stichting om de tekening te kunnen maken. Waren er uitdagingen? Dat was voor mij een fijne houvast voor het uitwerken van de illustraties. Soms was het alleen even puzzelen om niet te veel creatieve vrijheden te nemen die de herkenbaarheid en functie van bepaalde elementen zouden beïnvloeden, zoals de kerkklok. In de eerste versie zat die te hoog in de toren, waardoor hij niet zou kunnen luiden.

Veranderde dat beeld door het tekenen? Ik ben, door de verschillende activiteiten die ik moest tekenen, een stuk meer te weten gekomen over de andere unieke manieren waarop historische kerken gebruikt kunnen worden. Ik kijk ernaar uit om ook in de toekomst de agenda in de gaten te houden voor leuke uitjes!

Wat sprak je het meeste aan? De thematiek van de kerk bood veel leuke beeldelementen voor mij om in de illustratie te verwerken. Mijn favoriete opdrachten zijn projecten waar veel ruimte is voor kleine details en beeldgrapjes, daar kreeg ik bij deze opdracht goed de kans voor!

Scheur de kleurplaat uit om ermee aan de slag te gaan. Een fijne bezigheid voor de donkere dagen - heus niet alleen voor kinderen. Deel je het resultaat met ons via @schoolkerk of info@schoolkerk.nl?

Megan de Vos is een illustrator afkomstig uit – en werkzaam in Groningen. Samen met zeven andere freelance illustratoren werkt ze bij studio Knetterijs.


Dank voor uw steun! We wensen u een voorspoedig 2024


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.