Juninummer 2021

Page 1

Groninger Kerken Juni 2021

Het orgel in Loppersum

Stedumer lijkhuisje herleeft

Kerken en duurzaamheid

De kerk als naamgever


Duurzaam klinkend

Op de kleurrijke omslag van dit nummer ziet u het orgel in Loppersum, op de binnenzijde de koster die in de jaren twintig de toren van Loppersum opent. Een groter contrast in beeld tussen goud en soberheid lijkt haast niet mogelijk. Toch komen in deze beide beelden de belangrijkste onderwerpen van deze zomeraflevering samen: monumenten en mensen. Zo doorliep de geschiedenis van het restaureren van het klinkend erfgoed vele fasen. Stef Tuinstra vertelt in zijn uitgebreide artikel over deze telkens veranderende inzichten ten aanzien van dit bijzondere orgel die tot op de dag van vandaag de uitstraling en klank ervan bepalen. Ze tonen tevens aan dat een deel van ons erfgoed immaterieel is, dat de kerk veel meer is dan een architectuurhistorisch of kunsthistorisch monument van steen en hout. Het is eerder een samenballing van menselijke geschiedenissen, tradities en gebruiken, die zich vaak moeilijker laten reconstrueren dan wat materieel bewaard is gebleven. Het conserverend restaureren van het materiële erfgoed betekent tegenwoordig ook aandacht voor duurzaamheid – en ook hier blijkt dat de ene kerk de andere niet is. In het verleden had de koster in de winter haast een dagtaak aan het verwarmen van de kerk en de kerkgangers. Tegenwoordig speelt dat probleem nog altijd, ondanks het veranderde, veel meer gevarieerde gebruik. Christiaan Velvis schrijft hierover in zijn stuk ‘Duurzamer kun je ze niet krijgen’.

Koster Popke van der Laan opent de deur van de Lopster kerktoren. Collectie Gemeente Eemsdelta.

Meer aspecten van onze doelstelling – instandhouding van dit bijzondere erfgoed en het bevorderen van de belangstelling daarvoor – verdienen het hier aan de orde te komen. Zo schrijft Tjitske Zuiderbaan over beide facetten: enerzijds de restauratie van het baarhuisje in Stedum, anderzijds over het project Monnikenwerk, waarmee juist het gebruik en de betekenis van het cultureel erfgoed op een andere wijze worden benaderd. Martin Hillenga besteedt aandacht aan een immaterieel fenomeen, de kerk als naamgever van vondelingen, en Justin Kroesen roept in zijn column op tot

het steunen van de organisatie Future for Religious Heritage, die zich op Europees niveau inzet voor het behoud van het religieuze erfgoed. Ook de Stichting Oude Groninger Kerken is hierbij aangesloten om van dit belangrijke aandachtsgebied op de hoogte te blijven en ook zelf bij te dragen aan best practices in Europa. Tot slot: in maart viel het vernieuwde tijdschrift bij alle donateurs en vrijwilligers op de mat. In ons voorwoord vroegen wij om uw reactie, waaraan velen van u gehoor hebben gegeven. Veel dank daarvoor! Wij waren verheugd te lezen dat de meesten positief reageerden op de nieuwe vormgeving. Toch werden er soms kanttekeningen gezet bij de leesbaarheid van bijschriften en noten, en het kleurgebruik bij teksten. Wij hebben ons deze kritiek ter harte genomen en dat heeft tot een aantal aanpassingen in dit nummer geleid.

Kees van der Ploeg voorzitter redactie

Patty Wageman directeur


Dit kwartaal in Groninger Kerken

Pagina 6

Het orgel in Loppersum Pagina 22

Nieuw leven Stedumer lijkhuisje

Pagina 28

Duurzamer kun je ze niet krijgen Pagina 34

Onze man in... Girona

Kinderen kunnen in de Schoolkerk van Garmerwolde op een plaatselijk verwarmde vloer zitten dankzij een waterpomp. Foto Ronny Benjamins

Pagina 37

Pagina 40

Monnikenwerk

Noordina Niekerk en lotgenoten


De herrijzenis van het orgel in Loppersum Stef Tuinstra

Eind september 2019 werd het orgel van de Petrus- en Pauluskerk in Loppersum onder grote belangstelling weer in gebruik genomen. Niet alleen de aanblik ervan was na een ingrijpende restauratie geheel gewijzigd: toen het instrument werd gedemonstreerd, bleek ook de voorheen wat schrille klank te zijn veranderd in een stralend geluid.

De aanleiding voor de restauratie was overigens een treurige. Door aardbevingen was het orgel losgekomen van de torenwand waaraan het in zijn geheel hing. Een tijdelijke constructie van steigerbuizen hield het gevaarte op zijn plaats. Van de nood werd een deugd gemaakt doordat nu ook de ongelukkige uitkomst van de vorige restauratie kon worden gecorrigeerd. Het hiervoor benodigde onderzoek leverde veel nieuwe inzichten in de lange en gecompliceerde geschiedenis van dit orgel.

Het orgel van Loppersum, gerestaureerd 2017-2019. Foto Bureau Brauns.

7


9

De bouw in 1562 Het forse instrument werd blijkens een opschrift op de orgelkast in 1562 gemaakt. De maatvoering blijkt op de Groningse voet te berusten (1 voet = 29,3 cm). Uit de inscripties van de niet meer aangesloten pijpen in de middentoren van het hoofdwerk blijkt dat Andreas de Mare en zijn twee zoons Marten en Christoffer de bouwers zijn. De stilistische kenmerken van de orgelkast sluiten op dit gegeven aan. De protestantse familie De Mare kwam uit Gent, maar was wegens de godsdienstige woelingen naar het Noorden uitgeweken. Dendrochronologisch onderzoek moet nog uitwijzen of delen van de oude onderkast en een aantal ornamenten nog ouder zijn, misschien zelfs uit het eind van de vijftiende eeuw. De kleine mannelijke atlanten onder het balkon en onder de torens van de hoofdkast zullen op stilistische gronden bij de bouw van 1562 behoren. Waarschijnlijk omdat ze later als onwelvoeglijk werden beschouwd, zijn ze ofwel direct na de Reductie in 1594 – toen Groningen definitief deel van de Republiek en calvinistisch werd – of uiteindelijk in 1665 van hun prominente geslachtsdelen ontdaan. Ook het snijwerk boven aan de pijpen in de torens van het hoofdwerk dateert nog van 1562, evenals het uitgestoken lofwerk van de consoles tussen de boven- en onderkast van het hoofdwerk. Intrigerend is ‘het mannetje met de bel’ met wapenschild dat zich nu op een balk naast het orgel bevindt, maar zeer waarschijnlijk ergens op het orgel heeft gestaan. Mogelijk was dit klokje oorspronkelijk een misbel. Gezien de aanzienlijke grootte van de hoofdkast moet het nieuwe orgel in 1562 aan de westkant van het schip zijn gebouwd, waarbij het balghuis in de toren werd ondergebracht. Het toen nog betrekkelijk kleine orgelbalkon zal vrijhangend in de westmuur verankerd zijn geweest.

↑T wee van de vier bewaard gebleven ‘bokkenkoppen’ aan het orgel. Jaarringenonderzoek van het hout zal nog moeten uitwijzen of een aantal ornamenten en onderdelen van de oude onderkast nog uit de 15e of vroege 16e eeuw dateren. De rechterkop is voorlopig nog niet gepolychromeerd. Foto Bureau Brauns.

↑ Console met houtsnijwerk onder het orgelbalkon. Het houtkleurige ornament bleek na voltooiing van de restauratie in particulier bezit bewaard te zijn gebleven. De inmiddels vervaardigde replica werd daarom weer ervangen door het oorspronkelijke exemplaar, dat met het oog op het nog uit te voeren jaarringen-onderzoek vooralsnog onbeschilderd is gebleven. Foto Bureau Brauns.

← Opschrift aan de zijkant van de orgelkast: ‘INT JAER ONS HERN 1562 IN TIDEN DES ERS. EN EREF. JUNCHERN JOHAN VAN MUNSTER, DOMKELLER DES EERTZBISCHOPDOMS TOE RIGA, THO DUYRSUM IN DEN HAM ENDE LOPPERSUM HOVELINCK.’ De tekst is bij de restauratie in de jaren 50 ‘vrijmoedig’ herschilderd. Foto Stef Tuinstra.

Mannetje met luidklokje, bevestigd aan de muur naast het orgel. De sleutel en het zwaard zijn de attributen van Petrus en Paulus, naamheiligen van de kerk. De letters TP staan voor Timannus Petri, pastoor in Loppersum van 1558-1585. De kleurstelling dateert uit de jaren 50. Overeenkomstig de overige figuren is het mannetje bij de laatste restauratie wit geschilderd. Foto Bureau Brauns.

Uitbreiding rond 1580 Het rugpositief kan samen met de borstwering worden gedateerd rond 1580. De decoratie is kenmerkend voor de noordelijke renaissance. In de periode tussen 1570, na de grote Allerheiligenvloed van dat jaar, en 1594, het jaar van de Reductie, zijn nogal wat kerken in Groningen en de Ommelanden met grote voortvarendheid voorzien van nieuwe interieurelementen zoals altaren en muurschilderingen, maar ook orgels. Andreas de Mare leverde hiervan het leeuwendeel. Aangezien de kast van deze vergroting verwantschap toont met die van het hoofdwerk, en omdat ook de oorspronkelijke frontindeling van het rugpositief hierbij aansluit, is het heel goed mogelijk dat Andreas’ zoon Marten de Mare voor deze toevoeging verantwoordelijk is. De rijke ornamentiek van de borstwering is, zeker voor orgels, uniek in Nederland. Het is onduidelijk of aan de kariatiden en atlanten een symbolische betekenis moet worden toegekend. Daarbij dient wel te worden bedacht dat vooral in de latere renaissance zulke figuren steeds meer een louter decoratieve functie hebben. Overigens stamt de huidige verdeling van de draagfiguren eerst van de verbouwing in 1665. Bij de restauratie in 1958 is op de basementlijst van het hoofdwerk de datering ‘1562’ tevoorschijn gekomen, alsmede een tekst uit het apocriefe Bijbelboek Jezus Sirach. Het orgel bezat rond 1580 waarschijnlijk drie klavieren, waarvan het bovenste misschien een klein borstwerk was met als enig register een Regaal 8 voet, zoals dat toen ook in de Grote Kerk te Emden het geval was. Het orgel bezat in totaal ongeveer twintig registers, voor die tijd een royale omvang. Het instrument was voorzien van grote luiken, misschien beschilderd met Bijbelse figuren, zoals we die kennen van de bewaard gebleven orgelkast uit Scheemda en van een luikfragment in Tinallinge. De zestiendeeeuwse voluten die zich nu onder aan de torens bevinden, moeten voor 1803 boven op de torens hebben gestaan, waarbij die op het hoofdwerk op kleine paviljoens rustten. Het resultaat was een drietal opengewerkte torentjes. De nu vrij platte kroonlijst zal zijn aangevuld met rank- en bladwerk om zo het geheel voldoende volume te geven. De middentoren van het rugpositief zal van een hoger paviljoen voorzien zijn geweest met daarop de voluut die nu omgekeerd onder de middentoren hangt. Ook het Rugpositief zal orgelluiken hebben gehad. Links en rechts zal lofwerk hebben gezeten. Het orgelbalkon was nog steeds zo beperkt dat men alleen door de poortjes van de onderkast bij de klavieren kon komen. Alle nu ook nog aanwezige rondbogen van de borstwering dateren uit deze periode, dus ook de twee bredere delen aan de uiteinden. Of de Latijnse tekst uit Psalm 150 in de basementlijst van het balkon uit 1580 dateert of 1665, is niet helemaal duidelijk. Gezien de sporen die met de verbouwing van 1665 samenhangen, lijkt 1580 het meest waarschijnlijk.


11

De rijk gedecoreerde borstwering met rondbogen en mannen- en vrouwenfiguren. Foto Bureau Brauns.

Verbouwing in 1665 In 1665 is het orgel geheel verbouwd in de Noord-Duitse vroegbarokke stijl. Naar de kenmerken te oordelen moet dat zijn gedaan door Hendrik Huisz, een broer van Berendt Huisz die een oom was van de later zo beroemd geworden Arp Schnitger. Bovendien staan ook inscripties van Huisz op de zeven niet meer aangesloten oudste pijpen in de middentoren van het hoofdwerk. Hendrick verbouwde, soms met zijn andere broer Johannes, vanaf omstreeks 1655 tot aan zijn dood in 1667 veel Groninger orgels en maakte zelfs enkele geheel nieuw. Van hun werk zijn nog steeds de orgels te Noordwolde (1658), Kantens (1660/1667) en ’t Zandt (1662) te bewonderen. Huisz moderniseerde het orgel door de omvang van de beide klavieren uniform te maken en daarbij iets te vergroten. Het voorheen semi-vrije pedaal werd bij Huisz

een apart vrij pedaal. In deze opzet was het noodzakelijk om nieuwe windladen te maken, die zorgden voor de windtoevoer naar elke afzonderlijke pijp. Hij maakte tevens wat extra ruimte door de ronde middentoren van het hoofdwerk en de zijtorens van het rugpositief te verbreden en door de rugpositief-kast enigszins te verdiepen. Ook wijzigde hij de tussenvelden van het rugpositief-front. Het is niet duidelijk of toen ook het oude borstwerk is vernieuwd. Na de verbouwing moet het orgel ongeveer 25 registers hebben geteld. De ornamentiek zal grotendeels zijn gehandhaafd, dus ook de luiken en torenbekroningen, maar het uitbundige kleurenpalet is waarschijnlijk vereenvoudigd. Met het oog op deze vergroting en verzwaring moest de ondersteuning worden verbeterd. Het balkon besloeg voortaan de volle breedte van het schip. Onder het rugpositief kwamen

twee zuilen, terwijl de buitenhoeken door palen werden gestut, voorzien van een grenen beschot beschilderd als een imitatie-gordijn. Deze situatie is op basis van oude foto’s gereconstrueerd bij de laatste restauratie. Vernieuwing in 1735 Het orgel verkeerde in 1735 in een slechte staat. Eigenlijk wenste men in Loppersum een nieuw instrument volgens de laatste mode, geïnspireerd door de orgels van Zandeweer en de Groninger Martinikerk. Albertus Anthoni Hinsz uit Groningen kreeg de opdracht het orgel te vernieuwen. Hij was de opvolger van de zoon van Arp Schnitger, Frans Caspar Schnitger, die zes jaar eerder overleden was en wiens weduwe Anna Margaretha Debberts hij in 1732 had gehuwd. Hinsz verwijderde

het vrije pedaal en maakte twee volledig nieuwe windladen, opnieuw met meer tonen. Bovendien verving hij alle frontpijpen van het Hoofdwerk, behalve die van de middentoren. Huisz had die nog wel benut, maar Hinsz liet ze enkel als ongebruikte sierpijpen staan. Hinsz zette ook meer frontpijpen naast elkaar in hetzelfde veld dan voorheen. Dat kon omdat hij een veel engere mensuur – diameter – toepaste dan Huisz. Hinsz herstelde de zeventiende-eeuwse windvoorziening in de bestaande balgkast in de toren en vernieuwde de windkanalen, houten windkokers die de verbinding vormen tussen de blaasbalg en de windlade. Ook de speel- en registermechaniek en de klaviatuur werden vernieuwd. Hierbij maakte hij gebruik van zeventiende- en mogelijk zelfs zestiende-eeuws materiaal uit het oude orgel.


12

… een nieuw instrument, volgens de laatste mode.

↑ Cartouche onder het rugpositief, in 1735 aangebracht na de renovatie van het orgel. Het snijwerk is vermoedelijk van de hand van Casper Struiwig en leden van diens atelier. Het cartouche is in de jaren 50 verwijderd en bij de recente restauratie weer herplaatst. Foto Bureau Brauns.

De klaviatuur van het orgel. Foto Bureau Brauns.

De orgelkast werd geheel gewijzigd en voorzien van uitbundig nieuw snijwerk, waarschijnlijk door Casper Struiwig en leerlingen uit zijn atelier. De oude torenbekroningen bleven staan, maar de luiken werden vervangen door grote, rijk gesneden zijwangen, bij het hoofdwerk van grenen en bij het rugpositief van lindenhout. De wangen bij het hoofdwerk werden voorzien van bazuin spelende engelen en van wapenschilden. Vervolgens werd het lofwerk verguld, de engelen wit en de familiewapens in heraldische kleuren geschilderd. De overal op de kast teruggevonden olijfgroene kleur en al het rijk vergulde snijwerk in de barokke stijl die Daniel Marot populair had gemaakt in de Republiek, zou vervolgens in 1740 het voorbeeld worden voor de kleurige uitmonstering van het Groningse Martini-orgel, dat toen door Hinsz ingrijpend werd verbouwd. Het rugpositief bleef

vooralsnog grotendeels in de toestand van 1665. De klank van het orgel was wezenlijk veranderd, van melancholisch vol en zoet zingend, zoals dat bij zeventiende-eeuwse orgels het geval was, naar zilverachtig helder en krachtig zingend, de klankkarakteristiek die Schnitger had ontwikkeld. De ‘voltooiing’ in 1803 In 1803 maakte Heinrich Hermann Freytag, de opvolger in de zaak van Hinsz en aldus de derde generatie van de ‘Schnitgerschool’, het werk van zijn illustere voorganger in diens geest af door het binnenwerk van het rugpositief te vernieuwen. Hij maakte zeven van de acht registers nieuw, inclusief de frontpijpen. Wat Freytag deed, was meesterlijk: hij maakte voor het rugpositief naar verhouding veel wijdere pijpen dan die van Hinsz in het hoofdwerk en continueerde hiermee

← Zijwang van de orgelkast met bazuinende vrouwenfiguur, 1735. Het pendant toont de naam en het wapen van E.H.C. Rengers, heer van Farmsum. Foto Bureau Brauns.

weloverwogen het klankconcept van Huisz uit 1665. Aldus voegde hij een relatief mild zingend klankelement aan het orgel toe, maar wel op zo’n manier dat dit tot een volkomen eenheid met het geluid van het hoofdwerk versmelt. Sindsdien had het orgel twintig registers, twee klavieren en een aangehangen pedaal – zoals sinds 1966 ook weer het geval is. De beeldsnijder Matthijs Walles maakte ter vervanging van de oude ornamenten een aantal nieuwe lofwerkstukken in classicistische stijl. Kennelijk vond men de zestiende-eeuwse voluten de moeite van het behouden waard – ze werden nu onder aan de torens bevestigd, al kostte dat de middelste atlant onder het hoofdwerk wel letterlijk zijn kop. Vier overgebleven oude bokkenkoppen werden in de voluut onder het rugpositief aangebracht. Dat was een onlogische plaats, maar zo bleven ze tenminste bewaard.

Negentiende en eerste helft twintigste eeuw Bij het omvangrijke herstel van het kerkgebouw in 1832 werd het interieur geheel vernieuwd – de nog bestaande eiken kerkbanken dateren van dat jaar. De olijfgroene kleur van het orgel veranderde bij deze gelegenheid in zeegroen, het snijwerk kreeg rode accenten, terwijl de vergulding door gedeeltelijke overschildering werd teruggebracht tot zogenaamd ‘opgehoogd goud’: alleen op de buitenste randen werd het goud in het zicht gelaten. Bij de orgelrestauratie in 1864 restaureerde Petrus van Oeckelen de windladen en balgen en maakte hij de windkanalen groter om een stabieler windkarakter te verkrijgen. De wat modieuze beschildering van 1832 werd gewijzigd, nu in rijtuig-zwart met veel goudbieswerk en een ietwat terughoudende vergulding van het snijwerk. Deze kleurstelling is typerend voor Van Oeckelen in deze periode.


14

Bouwkundig, dat wil zeggen als meubel, is het instrument sindsdien niet meer gewijzigd tot aan 1958. Wel werden in 1912 in het kader van de toenmalige kerkrestauratie door architect Rozema naar de mode van die tijd alle kleuren verwijderd. De eiken delen kregen een donkere naturelkleur en om bij het eiken aan te sluiten werden de vele grenen delen dekkend donker gebeitst. Bij deze gelegenheid werd het orgelbalkon aan de zuidkant enigszins uitgebreid ten behoeve van een steil toegangstrapje vanuit de kerk. De oude toegang werd sindsdien niet meer gebruikt. In 1918 werd de oude windvoorziening vervangen door een nieuwe grote balg die nog steeds aanwezig is. In de periode daarna werden enkele registers vernieuwd. Zelfs werd een register, de Sesquialter, door orgelmaker Klaas Doornbos meegenomen omdat dit ‘toch niet gebruikt werd’. Dit register bestond uit veel kleine pijpjes die Doornbos heel goed kon gebruiken als reparatiepijpen bij andere oude orgels. In 1933 werd voor het eerst een windmachine geplaatst, zodat het fysiek ‘orgeltrappen’ niet meer nodig was. Tijdens de bevrijding in 1945 werd de kerk door oorlogsgeweld nogal beschadigd. Er was zelfs een begin van brand in de toren, maar de toenmalige organist Rijkens wist tijdig alarm te slaan. Bij het herstel van de oorlogsschade in 1949 kwam een voorlopige tussenmuur tussen kerk en toren tot stand, nadat eerst de blaasbalg vanuit het balghuis naar het orgelbalkon was verplaatst. Het oude balghuis werd vervolgens afgebroken.

Verbouw en vernieuwing 1958-1966 In de naoorlogse jaren vormde het orgel in al zijn ingewikkelde historische gelaagdheid van vier eeuwen een bijzonder waardevol monument. In de slotfase van de kerkrestauratie maakte men ook plannen voor het orgel. Intussen was al een definitieve stenen muur achter het orgel gemetseld en was onder het orgel een wc aangebracht. De toegang tot de torentrap in de noordmuur kwam nu rechts onder het orgel te liggen, zoals die nu nog aanwezig is. In de jaren vijftig ontstond wereldwijd een gestaag groeiende belangstelling voor een zo authentiek mogelijke uitvoering van oude muziek. Nederlandse musici zoals Gustav Leonhardt (1928-2012) en Frans Brüggen (1934-2014) hoorden bij de pioniers. Waar men bij strijk- en blaasinstrumenten veelal op replica’s van oude instrumenten was aangewezen, kon men voor orgels hier en daar nog vrijwel onaangetaste instrumenten aantreffen. Men kon, naar de geëvolueerde inzichten van tegenwoordig, echter nog geen gebruik maken van orgels die ‘stijlzuiver’ waren gerestaureerd, omdat dit toen meestal neerkwam op verregaande reconstructie in een min of meer eigentijdse stijl. In deze beginperiode was de historische kennis namelijk nog relatief beperkt en die stond niet altijd in verhouding tot het getoonde zelfbewustzijn in de omgang met het historische materiaal, terwijl men wel de ambitie had om fors in te grijpen. Het orgel van Loppersum werd zodoende een soort van laboratorium voor het uitproberen van de nieuwe inzichten. Al na enkele jaren bleek dat men wel wat erg enthousiast te werk was gegaan. In Loppersum en bij andere in die tijd gerestaureerde orgels is het leergeld betaald voor een veel behoedzamer omgang zoals die zich nadien heeft ontwikkeld.

Het interieur van de kerk, geschilderd door de Lopster huisschilder Jan Lommert (1862-1942). De afbeelding van het schip richting het westen toont het orgel zoals dat er vanaf 1912 uitzag. De preekstoel stond sinds 1832 voor het koor, dat door middel van een gordijn werd afgescheiden van het schip; reden daarvoor was een besparing op de verwarmingskosten. Het gordijn maakte in 1892 plaats voor een glaswand, die bij de naoorlogse restauratie is verwijderd.Foto’s archief SOGK.

De leeggehaalde orgelkast in 1958. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, foto G.Th. Delemarre.

De kerktoren van Loppersum met oorlogsschade, kort na de bevrijding op 20 april 1945. Een beginnende brand kon worden geblust dankzij de oplettende organist. Collectie Groninger Archieven.

Het interieur gezien naar het westen, 1959. Het orgelbalkon is hier al ingekort en ook de ondersteunende kolommen zijn verwijderd. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, foto G.Th. Delemarre.

Het orgel in 1991. Aan de noordmuur hangen verwijderde onderdelen. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, foto A.J. van der Wal.


16

Een van de problematische aspecten van de orgelrestauratie hing samen met de wijze waarop het werk toen werd georganiseerd. Het was gebruikelijk de restauratie van het orgel als meubel en dus als onderdeel van het kerkinterieur te scheiden van die van het binnenwerk, het eigenlijke muziekinstrument. Omdat orgelkast en binnenwerk vrijwel altijd een onverbrekelijke eenheid vormen, zeker in het geval van eeuwenoude orgels, was dit vragen om problemen. Dat neemt niet weg dat de betrokkenen, de rijksadviseurs, de restauratiearchitect en -aannemer en de orgeladviseurs Cor Edskes (1925-2015) en Lambert Erné (1915-1971) langdurig en fundamenteel discussieerden over de verschillende opties en dat dit overleg uitgebreid is gedocumenteerd in verslagen en tekeningen. Al snel werd besloten alle nog aanwezige oude delen te handhaven zoals ze waren – een solide uitgangspunt. Slechts het orgelbalkon zou worden versmald om aldus de vermeende oorspronkelijke situatie te herstellen. Door een ongelukkige tussentijdse planwijziging, doorgevoerd zonder overleg, gevolgd door een vanuit privé-initiatief begonnen polychromering van de orgelkasten in een aan de fantasie van de betrokken schilder ontsproten renaissancestijl, liep de zaak al snel uit de hand. Vanuit de idée fixe van het oorspronkelijke orgel moest alle snijwerk uit 1735 en 1803 wijken en zouden er reconstructies moeten komen naar voorbeeld van het oudste snijwerk op het hoofdwerk. Het rugpositief kreeg zijvelden die er bij nader inzien nooit waren geweest, maar waardoor ondertussen de gesneden vleugelstukken van 1735 niet konden worden teruggeplaatst. De nieuwe kleuren werden met matte ei-tempera techniek en nieuwe vergulding aangebracht op een vettige oude ondergrond, zodat de hechting slecht en dus weinig duurzaam was. De bonte kleuren waren gekozen naar het voorbeeld van afbeeldingen op schilderijen en enkele eerder uitgevoerde orgelrestauraties in Noord-Duitsland en Denemarken, zonder zich ervan te vergewissen of in Nederland een dergelijke kleurigheid ook gebruikelijk was geweest. Inmiddels was de toenmalige Rijksdienst voor de Monumentenzorg tot het oordeel gekomen dat grote delen van het lofwerk van 1735 en 1803 toch niet mochten worden verwijderd. Halverwege het werk aan de orgelkasten werd het beschilderen op gezag van de rijksoverheid gestaakt. Het is daarna nooit afgemaakt, met als gevolg dat bij de aanvang van de recente restauratie in 2016 het orgel nog steeds half beschilderd was: aan de zuidkant al vrij kleurig, aan de noordkant nog grotendeels naturel eiken. Pogingen in 1965-1966 om alsnog voor het rugpositief nieuw snijwerk in renaissancestijl te laten maken, strandden eveneens. Ondertussen was al veel oud snijwerk weggenomen. Een deel werd onder de vloer van de consistorie opgeslagen, maar vooral lindenhout is slecht bestand tegen vocht en ongedierte. Na enkele jaren resteerde daarvan nog maar weinig. De grootste gesneden onderdelen kregen aanvankelijk een plaats tegen de in 1957 opgetrokken muur achter het orgel. Veel later kwamen ze naast het orgel tegen de noordelijke schipwand te hangen. Pas in 1996 werden enkele na 1959 verloren gegane stukken van het snijwerk van Struiwig in stijl bijgesneden en verguld om het kaal ogende rugpositief nog enigszins toonbaar te maken.

17

Problematisch ‘örgelspul’ Ook naar de maatstaven van de jaren vijftig en zestig was het resultaat van de restauratie problematisch. Daarop werd gewezen in een artikelenserie van de hand van twee destijds jonge auteurs, Frans Talstra (archivist) en Stef Tuinstra (orgelstudent), ‘’t Lopster Örgelspul’ geheten, die in de jaren 1972 tot 1974 verscheen in het vaktijdschrift Het Orgel. De titel was ontleend aan een negentiende-eeuws Gronings gedichtje waarin het Lopster orgel als het ‘kroontje van Grunnegerlaand’ gekenschetst werd en waarin ook ‘’t Steemer koulaand’, ‘’t Zandster bouwlaand’ en ‘’t Riepster klokkengeklang’ geroemd werden. De vele afleveringen van deze artikelenserie verhaalden nauwgezet over de restauratie tussen 1958 en 1966 en waren met opzet geschreven in een enigszins ironische stijl. De serie maakte veel los in orgelminnend Nederland en opende velen de ogen dat het anders moest, maar ook was er hier en daar verontwaardiging dat op deze manier interne discussies openbaar werden gemaakt – dat van zo’n besluitvormingsproces ook verantwoording diende te worden afgelegd, was toen nog lang geen gemeengoed, zelfs nu ook nog niet altijd. De orgelkasten en het balkon waren in 1958-1959 op grond van gebrekkig materiaal-historisch onderzoek naar een vermeende zestiende-eeuwse toestand terug gerestaureerd, waarbij bovendien de persoonlijke smaak en ideeën van de adviseurs te veel de overhand hadden. In afwijking van al eerder gemaakte, veel voorzichtiger plannen werd het orgelbalkon drastisch verkleind. Dat had weer ingrijpende gevolgen voor de kasten van zowel het hoofdwerk als het rugpositief. Geheel onnodig werd hierdoor oud materiaal verzaagd. De ‘reconstructie’ van het balkon was verre van correct. De zeventiende-eeuwse kolommen waren nietsontziend weggehaald omdat men nu eenmaal het vrijhangende zestiende-eeuwse balkon wilde herstellen, maar in feite was het orgel door de latere uitbreidingen voor een dergelijke ingreep veel te groot. Oud hout werd aangezien voor materiaal uit 1912 of negentiende-eeuws en daarom verwijderd. Ook praktisch leverden de wijzigingen grote problemen op: wat langere organisten hadden volstrekt onvoldoende arm- en beenruimte. Als gevolg van dit alles paste het nog grotendeels authentieke binnenwerk van 1735 en 1803 niet meer. Dit leidde, toen het herstel daarvan in 1962 ter hand zou worden genomen, tot heftige discussies tussen de adviseurs van Monumentenzorg en de toenmalige Orgelcommissie van de Nederlandse Hervormde Kerk. Door de ondoordachte wijzigingen aan het meubel moest nu ook het binnenwerk sterk worden gewijzigd om het orgel weer te laten functioneren. Bovendien liepen mede hierdoor de kosten nogal uit de hand, terwijl de kerkvoogdij als eigenaresse daarvoor aanvankelijk geen enkele compensatie kreeg. Door het nog wijder maken van de windkanalen en door het aanbrengen van schokbalgen – kleine door middel van een leerverbinding vrij beweegbare plankjes in het windkanaal – verdween het natuurlijk ademende element dat mede zorgde voor de zangerige oude klank. Omdat daarbij ook nog eens de winddruk veel te hoog gekozen werd, had dit alles tot gevolg dat het orgel onbarmhartig luid en scherp ging klinken en tegelijkertijd de weldadige oorspronkelijke draagkracht volledig verloor.

Beeldsnijder Tico Top uit Kruisweg restaureerde het snijwerk aan het orgel. Ook maakte hij replica’s van verdwenen onderdelen, zoals de ‘trofee’ van muziekinstrumenten en de kapitelen van de kolommen. Foto’s Tico en Aly Top.


19

Het resultaat beantwoordde meer aan het neo-barokke ideaal dat toen in zwang was dan aan het oorspronkelijke klankkarakter. Meteen bij de oplevering werd duidelijk dat deze restauratie als mislukt moest worden beschouwd. Het eens zo bewonderde Lopster orgel raakte daarna al gauw in de vergetelheid, maar daarmee raakten ook de voor de restauratiepraktijk van de volgende jaren baanbrekende inzichten die met name de restauratoren, de orgelmakers Van Vulpen uit Utrecht, en adviseur Cor Edskes hier hadden opgedaan, uit het zicht. Aardbevingsschade De kerk werd van 2012 tot 2015 gerestaureerd. In dat kader was voor het orgel een forse grootonderhoudsbeurt voorzien. De bestaande situatie zou technisch verbeterd worden en iets van het oude uiterlijk zou ook worden hersteld door onder meer afgenomen grote stukken snijwerk opnieuw aan te brengen. De zware aardbeving van Huizinge in 2012 gooide echter alles in het honderd. Het orgel, dat in zijn geheel aan de achtermuur hing, begon gevaarlijk te verzakken. Dat was reden genoeg voor de NAM, die hiervoor aansprakelijk werd gesteld, om niet alleen de omvang van de schade te laten vaststellen, maar ook het verdere veiligheidsrisico. Nadat het orgel onmiddellijk met steigermateriaal was gestut, begon het overleg over een herstelplan. De NAM erkende de schade gelukkig meteen en kwam met een eenmalige ruimhartige afkoopsom over de brug. Hieraan was de begrijpelijke eis verbonden dat het instrument aardbevings-

bestendiger moest worden, waartoe kolommen onder het balkon moesten komen. Voor schrijver dezes, die al sinds 2006 als adviseur optrad, was dat de aanleiding om herstel van de bouwkundige toestand van voor 1958 aan te bevelen. Aanvankelijk zagen geen van de betrokkenen, op de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed na, veel in het ingrijpende plan, omdat dit een uitgebreide zoektocht naar aanvullende financiering zou inhouden. Men besloot alleen het aanvankelijk geplande groot onderhoud door te laten gaan. Maar omdat de Koninklijke Orgelmakers Bakker en Timmenga door een volle orderportefeuille pas een jaar later aan het werk konden beginnen, ontstond toch tijd voor verdere fondsenwerving. De adviseur verklaarde zich bereid om ondertussen het nodige vooronderzoek te verrichten. Op deze basis gingen de voorbereidingen verder. De restauratie-reconstructie 2017-2019 Met het oog op de grote financiële onzekerheid deelde de adviseur het werk op in vier afzonderlijk af te ronden fasen, alle met een bijbehorend detailleerd financieringsplan. Zodoende zou pas een vervolgopdracht kunnen worden gegeven als eerst zeker was dat een voorgaand stadium geheel afgewerkt en afgerekend zou kunnen worden. De eerste fase behelsde het herstel van de vroegere bouwkundige situatie, inclusief de reconstructie van de oude balgkast in de toren met herstel van de zestiende-eeuwse toegang tot het orgel via de toren, alsmede de uitvoering van het oorspronkelijke grootonderhoudsplan voor het binnenwerk. De restauratie van de speel- en registermechaniek, die grotendeels uit 1962 stamde, werd vervangen door de reconstructie van de gedeeltelijk verdwenen Hinsz-mechaniek. Dat was mogelijk omdat de orgelkasten weer op hun oorspronkelijke plaats werden gezet. Dit alles kon worden bekostigd uit de reeds toegezegde subsidie van het Rijk, alsmede het schadeherstelbedrag van de NAM en het eigen orgelfonds van de kerkelijke gemeente. Mochten er meer financiële middelen beschikbaar komen, dan zou in de tweede fase door beeldsnijder Tico Top alle lofwerk worden hersteld en aangevuld. In de daarop aansluitende derde fase zou restauratieschilder Appie Veenstra de kleurenreconstructie van het orgel naar de situatie van 1735 voor zijn rekening nemen. Verder zou bij die gelegenheid ook de windkanalisatie worden vernieuwd. Bij volledige uitvoering van het hele plan zou in de laatste fase het uiterlijk volledig kunnen worden hersteld en zou het pijpwerk niet alleen geheel opnieuw worden geïntoneerd, maar ook worden gestemd in de na onderzoek aannemelijk gebleken oorspronkelijke barokstemming. Aangezien het oorspronkelijke groot onderhoud hierdoor tot een gedeeltelijke reconstructie zou uitgroeien, was voor de uitvoering van dit plan een nieuwe vergunning vereist. In de hedendaagse restauratiepraktijk komen zulke reconstructies eigenlijk nauwelijks meer voor, maar in dit geval waren hiervoor goede redenen: het orgel kon alleen verantwoord aardbevingsbestendig worden door de zeven-

tiende-eeuwse ondersteuning terug te brengen, en als instrument kon het alleen opbloeien door de restauratie van de jaren vijftig en zestig waar nodig ongedaan te maken. Het financieringsplan van de orgeladviseur maakte een strikt onderscheid tussen restauratiewerk, te betalen uit de rijkssubsidie, en reconstructiewerk, waarvoor subsidies bij andere instellingen en donaties van particulieren moesten worden gezocht. De nieuwe architect Arie Nienhuis zette zich aan de statische berekeningen van het nieuwe, dat wil zeggen naar de toestand van 1665 te reconstrueren balkon, en van een afdoende fundering van de daarvoor benodigde kolommen. Doordat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zich achter het plan schaarde en de Provincie eveneens enthousiast bleek, werd de benodigde vergunning op 5 september 2016 verleend. Dankzij een succesvolle fondsenwerving kon vanaf september 2017 de eerste fase worden uitgevoerd. Na toezeggingen van o.a. de sponsoren Helmantel en Knigge en van de Lopster Eenkema Stichting kwamen ook de tweede en derde fasen binnen handbereik. Toen tenslotte ook de Provincie Groningen een ruimhartige subsidie toezegde, kon aansluitend ook de vierde fase worden gerealiseerd. In deze laatste fase is mede door het herstel van de oude stemming de grandeur en harmonie die de klank van het oude instrument moet hebben gehad, teruggehaald. We hebben al gezien dat Freytag in 1803 uiterst respectvol met het oude materiaal is omgegaan. Nu kon worden vastgesteld dat hij ook bij zijn stemming zorgvuldig aansluiting heeft gezocht bij de traditie van zijn directe voorganger. Hinsz’ stemming lijkt sterk op die van het beroemde Schnitgerorgel in Norden (Ostfriesland) en was in 1803 ‘ouderwets’. Dat Freytag hierbij aansloot, was uitzonderlijk, want in die tijd voegde een orgelmaker vooral iets eigentijds toe aan een orgel, in plaats van zich aan het bestaande aan te passen, zoals tegenwoordig een vanzelfsprekend uitgangspunt voor restauraties is. Bij de nu uitgevoerde herintonatie is gestreefd naar een zangeriger timbre en een meer verzadigd geluid dan men in 1962-1963 gepast achtte. Deze nieuwe intonatie, zo is sindsdien gebleken uit onderzoek naar historische intonatie, doet meer recht aan de methodiek en het klankideaal van de achttiende eeuw. Ook de nieuwe windkanalisatie in een meer oorspronkelijke maatvoering draagt hieraan in belangrijke mate bij. Omdat telkens met tussenpozen moest worden gewerkt in afwachting van nieuwe financiële middelen, duurde het werk al met al langer dan gebruikelijk. Soms was het spannend of het allemaal wel zou lukken, maar intensieve bouwvergaderingen – met vertegenwoordigers van de Rijksdienst, de architect, de verschillende aannemers, de orgeladviseur en niet in de laatste plaats de uiterst betrokken afgevaardigden van het kerkbestuur – verliepen vrijwel altijd in een hartelijke en opbouwende sfeer. Dankzij de inspanning van velen, maar vooral ook door het draagvlak voor dit project in Loppersum kon de oorspronkelijke begroting aanzienlijk worden opgeschaald.


20

21

De eenheid hersteld Door de laatste restauratie is de eenheid van het orgel als meubel en als instrument, die in 1966 zo dramatisch was verdwenen, weer hersteld. Helemaal af is het werk nog niet. In de eindfase deden zich enkele flinke tegenvallers voor, waaronder de noodzakelijke vernieuwing van de volledige elektrische voorziening rond het orgel, inclusief de meterkast. Ook dreigde het naar voren verplaatste rugpositief te veel over te hellen, aangezien de oude zestiende-eeuwse draagbalken toch niet meer helemaal de steun leverden waarop was gerekend. Dit alles kon op tamelijk eenvoudige wijze worden ondervangen, maar de kosten van deze niet voorziene uitgaven leidden ertoe dat twee begrote onderdelen voorlopig niet konden worden uitgevoerd: de noodzakelijke herintonatie van de voor een belangrijk deel originele Fagot 16 voet van Hinsz, alsmede het voorgenomen dendrochronologische onderzoek naar de oudste delen van het orgel. Door de aanpassing van de Fagot zal dit register zich beter voegen in het klankkarakter van de overige registers, terwijl het onderzoek naar het hout meer licht zal werpen op de vroegste fasen van het orgel. Naar aanvullende financiering hiervoor wordt gezocht.

Over de auteur Stef Tuinstra ontving zijn opleiding aan het Prins Claus Conservatorium te Groningen. Hij is organist van de Martinikerk en de Nieuwe Kerk te Groningen en is leider van de NoordNederlandse Orgel-Academie (www.nnoa.nl). Tuinstra heeft een internationale concertpraktijk opgebouwd. Daarnaast is hij werkzaam als gecertificeerd orgelbouwadviseur en was hij betrokken bij de restauratie van vele historisch belangrijke orgels, onder andere in Zandeweer en Appingedam.

Het orgel in opbouw tijdens de recente restauratie, april 2018. Foto archief SOGK.


Een nieuw leven voor het Stedumer lijkhuisje

23

Klaas Pilon van de Stichting Historie Stedum (rechts) en Marcel van Santen, bouwkundige bij de Stichting Oude Groninger Kerken. Foto Duncan Wijting.

Tjitske Zuiderbaan

Toevallige passanten, zoals treinreizigers tussen Groningen en Delfzijl, zagen het misschien al: ter hoogte van Stedum steekt ineens een nieuwe torenspits boven het groen uit. Die bekroont het lijkhuisje bij de begraafplaats aan de Stationsweg, dat stukje bij beetje weer zijn oorspronkelijke vorm krijgt.

Het lijkhuisje bij de gemeentelijke begraafplaats in Stedum. Foto Duncan Wijting.

Strak staat de witte vlag tegen een onheilspellend grijze lucht. Het symbool van het Nationaal Comité 4 en 5 mei siert de vlag, die net als elk jaar wappert voor de oorlogsslachtoffers die op de gemeentelijke begraafplaats van Stedum hun laatste rustplaats vonden. Onderaan de vlaggenmast brult het narcissengeel de lente tegemoet. Even verderop doet het rood bakstenen lijkhuisje denken aan een Madurodamkerkje, met zijn gotische raampjes en forse zeskantige spits. Een perfect plaatje. Loop je om, dan is het een ander verhaal. De deuren van het gebouwtje ontbreken en binnen liggen stapels stenen en gereedschap. Er wordt druk gerestaureerd.


25

Goedkope stenen, dure toren.

Oeds de Leeuw Wieland (1839-1919), architect van het lijkhuisje. De Leeuw Wieland ontwierp diverse gebouwen in Noordoost-Groningen, het hotel Spoorzicht in Loppersum (1887) dat hijzelf geruime tijd uitbaatte. Hij poseert hier met een model van de toren van Uithuizermeeden, die na een brand in 1896 onder zijn leiding is herbouwd. Collectie Gemeente Het Hogeland. Het oorspronkelijke lijkhuisje met spits, afgebeeld in het tijdschrift Het Noorden in Woord en Beeld (1928). Collectie Groninger Archieven.

Tijdelijke bewaring Het fenomeen lijkhuisje – ook wel baarhuisje genoemd – dankt zijn bestaan aan negentiende-eeuwse wetgeving. De Begrafeniswet van 1869 bepaalde dat geen begraafplaats meer mocht worden aangelegd binnen 50 meter van de bebouwde kom. Epidemieën maakten in deze tijd grote aantallen slachtoffers. Alleen al een uitbraak van cholera in 1866 kostte 21.000 levens in ons land. Aanvullend op de Begrafeniswet werd vervolgens in 1872 de Wet tot Voorzieningen tegen Besmett lijke Ziekten uitgevaardigd. Alle begraafplaatseigenaren waren verplicht een ‘lokaal in te richten voor tijdelijke bewaring van overledenen aan een besmettelijke ziekte’. In 1890 vergaderden B en W van Stedum over de bouw van het lijkhuisje onder architectuur van Oeds de Leeuw Wieland. Er ontstond gebakkelei over de keuze voor de bouwstenen. Moest het de fraaiere, maar duurdere soort worden? Of de deugdelijke goedkopere? De raadsleden verkozen deugd boven sieraad. Ook de spits was onderwerp van strijd. Burgemeester en wethouders vonden hem overbodig, de raad besliste anders. Zo bleef de begroting in balans. Goedkope stenen, dure toren.

Gered Het scheelde maar weinig of het markante gebouwtje was in de jaren zestig met de grond gelijkgemaakt. De gemeenteraad van Stedum besloot tot sloop. Van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen kwam echter geen toestemming. Wel werd het bouwwerk versoberd. De spits verdween en de personeelsingang werd dichtgemetseld. De houten toegangsdeur voor de lijkkoets werd vervangen door een stalen kanteldeur. Nadat op de begraafplaats een heuse aula was gebouwd, raakte het lijkhuisje weer in verval. Een doorn in het oog van de Stichting Historie Stedum (SHS), die het in 2011 van de gemeente kocht voor één euro en geld meekreeg voor het wegwerken van achterstallig onderhoud. De SHS klopte aan voor advies bij de Stichting Oude Groninger Kerken. Bouwkundige Marcel van Santen maakte in 2015 samen met de Stedumers een herstelplan voor het lijkhuis, inclusief terugplaatsing van de spits. Ook vroegen ze fondsen aan. ‘Omdat het geen rijksmonument is, is dat best lastig. We stuurden oude foto’s mee van de situatie waarin we het wilden terugbrengen.’ De gemeente zegde een bedrag toe in het kader van Landschapscompensatie 380 kV, maar wilde ook weten of er draagvlak was. Klaas Pilon, penningmeester van Stichting Historie Stedum en vrijwill iger op de begraafplaats, heeft daar nooit aan getwijfeld. ‘Een dorpsbewoner ging met pensioen en besteedde het geld voor een afscheidsfeest liever aan een goed doel. Dat werd het lijkhuisje. Een andere dorpsbewoner won een prijs bij Mediamarkt, en schonk het volledige bedrag van 2500 euro. Een ex-inwoner maakt jaarlijks honderd euro over. Zie hier, draagvlak.’

Lijkwagen gezocht Het Stedumer lijkhuisje deed eveneens dienst als koetshuis. In 1892 plaatste burgemeester Marringa een advertentie in de krant: ‘Voor eene te Stedum op te richten Vereeniging voor Lijkwagendienst, wordt een prijsopgave gevraagd van een nieuwen of goed onderhouden gebruikten Lijkwagen met toebehooren’. De vereniging werd verantwoordelijk voor de exploitatie van de lijkwagen. Door uitgifte van meer dan honderd aandelen die de leden annex aandeelhouders voor vijf gulden kochten, werd de koets betaald. Elke februari werd tijdens de aandeelhoudersvergadering bij kastelein J. van der Laan een aantal aandelen uitgeloot. De lijkwagen kwam in het koetshuis te staan. Wanneer een overledene werd opgehaald, kwam de koetsier met zijn paarden. De hoeven werden zwart gelakt en de paarden kregen een zwart dek. Jeugd die meehielp wachtte in het koetshuis tot ze terug waren. Achter de personeelsingang hingen de kleren van de vereniging. De leden kwamen meestal zo van het land en moesten voor de begrafenis een ‘schiere jas aan en n houd op’. Nadat het lijkvervoer in 1955 was gemotoriseerd, gebruikte de gemeente het koetshuis als opslagplaats. De taak van de Vereeniging voor Lijkwagendienst werd overgenomen door de Begrafenisvereniging.


26

Samen Vrijwilliger Corné Reker maakte alle tekeningen voor de vergunningen. Timmerbedrijf Werkman adviseert, levert materiaal tegen kostprijs en begeleidt de vrijwilligers die het uitvoerende werk doen. Vrijwel alles doen ze zelf. Hiermee doen ze het Stedumer volkslied recht: ‘Hier woont ain volk dat warken wil. Ain volk doar ken je op aan. Ain volk dat alles soamen dut, wat zai ook pakken aan.’ Het timmerwerk voor de spits gebeurde in de schuur van een boerderij verderop. Daarna ging hij op transport naar de Andere Leidekker in Groningen, waar hij is gedekt. Er moest een dubbele kraan uit Ten Boer aan te pas komen om hem, onder grote belangstelling, op het dak te zetten. Marcel van Santen – die na het maken van het herstelplan betrokken bleef als toezichthouder en aanspreekpunt voor de gemeente – verbaasde zich over de bouwwijze van de spits. ‘Ik ben zelf ook timmerman geweest en ik zou de dwarsplanken tegen het geraamte waterpas hebben gemaakt, maar zij zetten het hout er juist schuin tegenaan om materiaalverlies te beperken. Klaas Pilon is blij met de Stichting Oude Groninger Kerken als contactpersoon, en met hun adviezen. ‘Daar hebben wij geen mensen voor.’

27

Zelfrijdende baar Vanwege de huidige restauratie van het lijkhuisje verplaatsten vrijwilligers, onder wie Klaas Pilon, het opgeslagen materiaal van de uitvaartvereniging naar de aula, 50 meter verderop. ‘De rijdende baar brachten we alvast naar buiten. We laadden hem vol met graflift, omranding en opvulhout. Nog even naar binnen om de bedieningssleutels te pakken. Weer buiten, baar weg. Niemand had iets gedaan of gezien. Toen we richting aula liepen, zagen we nog een klein deel van de baar boven het water van de gracht uitsteken. Omdat de rem er niet op stond en het pad iets afliep, was de baar uit zichzelf gaan rijden, rechtsaf geslagen en regelrecht de gracht ingereden. Met veel moeite hebben we de spullen uit het water gehaald, maar alles zat onder de blubber. De heleboel schoon gespoten en te drogen gezet. Klein foutje, veel nawerk.’

Armenlap In 2019 begonnen de restauratiewerkzaamheden. Het gaat de gemeente soms niet snel genoeg, maar dan legt Marcel nog eens uit dat het vrijwilligerswerk is en geen aangenomen werk. Klaas zet koffie en houdt overzicht. Als het lijkhuisje klaar is, komen de schone rijdende baar en het zinktoestel er weer te staan. De oude kleren en de zwarte hoeden krijgen hun plekje aan de muur en dan zal het draagvlak in Stedum nog breder zijn. De restauratie is niet de enige activiteit van de Stedumer historici op de begraafplaats. Er ligt een aantal graven van lokale bekendheden, onder wie schrijfster Sien Jensema en haar broer, die er burgemeester was. Ook rusten hier Guillaume Kuyper – eveneens burgemeester en een zoon van de ARP-politicus en stichter van de Vrije Universiteit Abraham Kuyper – en de plaatselijke weldoener Willem Reinders. Het veld rechtsachter is het armenlap. Daar ontbreken grafstenen. Uit nieuwsgierigheid naar wie hier hun laatste rustplaats vonden, zat Klaas een winterlang avond aan avond te zoeken op de website allegroningers.nl. Van de 285 mensen vond hij er 283 terug. Op de muur van de aula hangt nu een rouwbord met alle namen, gemaakt door Dirk Jan Bouwman. Klaas van Houten vervaardigde een monumentje, zodat ook de herinnering aan de armen respectvol levend wordt gehouden.

Over de auteur Tjitske Zuiderbaan werkt sinds 2018 op het bureau van de SOGK. Zij is eigenaar / oprichter van Tjitz tekst en redactie.

Het versoberde lijkhuisje voor de restauratie, zonder spits en voorzien van een metalen kanteldeur. Foto’s Marcel van Santen.

Opvallend is dat juist in de directe omgeving van Stedum een aantal baarhuisjes is voorzien van een torenspitsje of dakruiter, zoals die van Huizinge (1916) en Oosterwijtwerd (1931). Foto’s Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en Duncan Wijting.


Duurzamer kun je ze niet krijgen Christiaan Velvis

De kerk van Garmerwolde gezien vanuit het zuidwesten. Op een bijgebouw, waarin restaurant Atelier Avec Plezier is gevestigd, zijn zonnepanelen geplaatst. Foto Bureau Brauns.

29

De meeste Groninger kerken staan er al eeuwenlang. Ze zijn ooit gebouwd voor altijd. Terwijl veel ‘nieuwe’ constructies na vijftig of zestig jaar al weer rijp zijn voor de sloop, behouden de kloostermoppen en gebinten nog steeds hun functie. Duurzamer kun je het niet krijgen, zou je zeggen. Toch is er op dit vlak nog veel mogelijk. En dat is noodzakelijk ook.


30

31

De kerk van Saaxumhuizen met kolenkachel. Tegenwoordig heeft het gebouw geen verwarming meer. Al sinds de jaren 80 wordt op kerstavond het evenement ‘Zing je warm’ georganiseerd. Foto archief SOGK.

Ons klimaat verandert snel als gevolg van te veel broeikasgassen. De gevolgen hiervan zijn groot en de effecten kunnen we nu al zien. Bijvoorbeeld door de toenemende droogte die voor bodemdaling zorgt, waardoor in verscheidene kerken scheurvorming is waar te nemen. De opwarming van de aarde kunnen we tegengaan door minder CO2 uit te stoten. Verantwoordelijkheid en maatwerk Als Stichting Oude Groninger Kerken nemen we onze verantwoordelijkheid. In diverse pilotprojecten zetten we daarin stappen. Verduurzamen van ons kwetsbare erfgoed is geen eenvoudige opgave. Standaardoplossingen die goed toepasbaar zijn op huizen of andere gebouwen zijn vaak ongeschikt voor monumentale kerkgebouwen. Zonnepanelen doen meestal afbreuk aan het historische aangezicht. En een middeleeuwse kerk met prachtig romaans metselwerk aan de buitenzijde en indrukwekkende schilderingen aan de binnenzijde laat zich moeilijk isoleren. Per kerk moet daarom gekeken worden naar mogelijke oplossingen, zonder de monumentale waarden aan te tasten. Verduurzamen is maatwerk.

Trias Energetica Bij het verduurzamen van gebouwen wordt vaak gesproken over de ‘Trias Energetica’: een strategie in drie stappen om het energieverbruik te verminderen. Als eerste beperk je de energievraag door verspilling tegen te gaan, bijvoorbeeld door goed te isoleren. Bij een kerk is dat moeilijk, maar soms zijn er toch mogelijkheden. Bij diverse kerkgebouwen is bijvoorbeeld de vlakke zoldering inmiddels voorzien van een isolatieplaat. Ook het dichten van kieren kan een eerste gemakkelijke oplossing zijn. Een andere manier om de energievraag te beperken is bezoekers ervan bewust maken dat het niet altijd warm is in een historische kerk. Door dekentjes uit te delen, kan de verwarming al een paar graden omlaag. En bij een ‘zing-je-warm-dienst’ – zoals die bijvoorbeeld in Saaxumhuizen al decennia wordt gehouden – is een kachel niet eens meer nodig. Soms zal wel energie gebruikt moeten worden om het verblijf in een kerk enigszins aangenaam te maken. Stap twee is dan dat die afkomstig is uit duurzame energiebronnen. Zo wordt in Garmerwolde de elektriciteit plaatselijk opgewekt door zonnepanelen op het bijgebouw. Toch ontkomen we op dit moment nog niet aan het gebruik van fossiele brandstoffen. De niet geïsoleerde, grote kerkzalen vragen om een hoog-temperatuur-verwarming. Gasgestookte ketels blijken daarvoor nog het meest efficiënt. Stap drie is tenslotte een zo efficiënt mogelijke inzet van die fossiele brandstoffen. Door bijvoorbeeld een oude verwarmingsketel te vervangen door een energiezuinige HR-ketel.

De kerk van Zeerijp in 1960, met een prominent aanwezige kolenkachel en rookgasafvoer. De meeste kerken kregen pas verwarming in de negentiende en vroege twintigste eeuw, toen kachels ook op grote schaal in woonhuizen hun opwachting maakten. Voor die tijd trotseerden kerkgangers de kou door zich warm te kleden of door een stoofje

van huis mee te nemen (of ter plekke te huren). Preekstoelen en notabelbanken waren in een enkel geval voorzien van vaste voetstoven. Om de kerkruimte beter warm te kunnen stoken, kwam in een aantal kerken op de scheiding tussen schip en koor een wand te staan, zoals ook hier in Zeerijp. Andere voorbeelden waren te vinden in onder andere

Stedum en Loppersum. Veelal zijn die negentiende-eeuwse wanden tijdens restauraties inmiddels weer opgeruimd. In de kerk van Tjamsweer is de scheidingswand van hout en glas uit 1866 nog intact.

Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, foto G.Th. Delemarre.


32

33 De toren van Garmerwolde is ingericht met de educatieve tentoonstelling ‘Feest! In Oost en West’. Ter plekke van de presentaties bevinden zich warmtepanelen. Foto Studio Fahrenheit 212.

Pilotprojecten Standaardoplossingen voor het verduurzamen van de historische kerkgebouwen bestaan niet. Praktijkvoorbeelden zijn schaars en ook ontbreekt het vaak nog aan geschikte technische oplossingen. In diverse projecten onderzoeken we daarom nieuwe, innovatieve mogelijkheden. Wij willen niet alleen werken aan besparing van energie, maar daarnaast ook aan alternatieve vormen van opwekking en warmteafgifte. Bij de recente herbestemming van de kerk van Garmerwolde als ‘schoolkerk’ zijn verschillende maatregelen genomen om de gebouwen duurzaam te verwarmen en om zelf energie op te wekken. Het nieuwe bijgebouw is optimaal geïsoleerd en het gehele dak is voorzien van zonnepanelen. Het gebouw wordt verwarmd door middel van een warmtepomp die warmte diep uit de aarde haalt. Deze pomp is ook verbonden met de nieuwe vloerverwarming in het middengedeelte van de kerk. Schoolklassen kunnen daar op een verwarmde vloer zitten, waardoor de verwarming in de rest van de kerk lager kan staan. Om de gehele kerk op te warmen is nu nog een cv-ketel nodig. Momenteel wordt onderzocht of deze door een warmtepomp kan worden vervangen, zodat het hele complex van het gas af kan. De nieuwe inbouw met de tentoonstelling in de toren is alleen ter plekke van de verschillende presentaties voorzien van warmtepanelen die aangaan als bezoekers aanwezig zijn. Ook voor het aankomende restauratie- en herbestemmingsproject van de kerk in Overschild speelt duurzaamheid een belangrijke rol. Voor de energievoorziening van het gehele complex wordt uitgegaan van een combinatie van aardwarmte en zonnepanelen op dak. De nieuwe energiehuishouding wordt gerealiseerd volgens het principe van ‘Warm Bouwen’. Een balans in energie zorgt dat de warmte- en koudebehoefte van het kerkgebouw is gedekt. Uitgangspunt is de inzet van de massa van het gebouw. De warmte uit bijvoorbeeld de bodem en van de zon wordt opgeslagen in de muren. De bij monumenten zo ongewenste (dikke) isolatielaag kan dan achterwege blijven omdat de muren zelf warm zijn. In de kerk van Bierum is bij de laatste restauratie gekozen om niet de gehele kerk te verwarmen, maar alleen de bezoeker: onder de kerkbanken is een warmtepaneel geplaatst. De verwarming hoeft nu alleen aan als er daadwerkelijk mensen in de kerk zijn. Toekomst Het werken aan verduurzamen van de kerken is de komende jaren een belangrijke opgave. Naast het energieverbruik heeft ook het restauratieproces onze aandacht. Daar kan bijvoorbeeld gekozen worden voor natuurlijke, goed recyclebare bouwmaterialen. Ook is het nodig om ons in te stellen op een veranderend klimaat, waarin perioden van extreme droogte en extreme regen meer voorkomen. Hoe kan regenwater van de kerkdaken bijvoorbeeld ingezet worden om bodemdaling door droogte tegen te gaan? Als Stichting blijven we werken aan het verduurzamen van de kerk zodat we kunnen blijven zeggen: ‘Groninger kerken: duurzamer kun je ze niet krijgen.’

Het interieur van de Sebastiaankerk van Bierum. Onder de banken zijn warmtepanelen aangebracht. Foto Duncan Wijting.

Over de auteur Christiaan Velvis studeerde bouwkunde en volgde de post-hbo-opleiding bouwhistorisch onderzoek en restauratie. Sinds 2011 werkt hij als bouwkundige bij de Stichting Oude Groninger Kerken. Daar is hij betrokken bij restauratie- en herbestemmingsprojecten.

De kerk van Oosterwijtwerd is in 2014-2015 conserverend gerestaureerd. Zelfs de gaskachel bleef staan. Wel is de zoldering geïsoleerd en werd een cv-ketel geïnstalleerd voor voetverwarming in de banken. Het koor kan worden afgesloten daarom afzonderlijk verwarmd. Foto Johan Faber.


Column

35

Onze man in... Girona Justin Kroesen

Justin Kroesen was jarenlang nauw betrokken bij de Stichting Oude Groninger Kerken. In 2016 verhuisde hij naar Noorwegen, waar hij aan de universiteit van Bergen hoogleraar materiële cultuur van het christendom werd. Onder de titel ‘Onze man in Bergen’ deed hij tot 2019 regelmatig verslag uit het échte hoge Noorden. Van zijn hand ditmaal een bijdrage uit – verrassend genoeg – het diepe Zuiden.

Gezicht op Girona (Catalonië). De universiteit is er gevestigd in een voormalig dominicanenklooster. Foto Irene Lasus Almirón.

In de afgelopen anderhalf jaar heeft de corona-pandemie ook mijn expat-leven behoorlijk door elkaar geschud. Bij een rondleiding voor een groep Groninger Kerken-donateurs door onze tentoonstelling North & South. Middeleeuwse kunst uit Noorwegen en Catalonië in het Catharijneconvent in Utrecht in januari 2020 zette ik voorlopig mijn laatste stappen in Nederland. Vervolgens heeft de werkelijkheid zich op een merkwaardige manier aan de titel van de tentoonstelling aangepast: na een jaar in het thuiskantoor in Bergen (Noorwegen) ben ik sinds maart van dit jaar in Catalonië voor gastcolleges over middeleeuwse kunst aan de universiteit van Girona. En zo is Nederland, en daarmee ook Groningen, voor mij letterlijk ‘fly-over country’ geworden – alleen vanuit de lucht kon ik tussen de wolken door een glimp opvangen van Stad en Ommeland. In mijn onderzoek ben ik steeds meer bezig met Europese vergelijkingen. Met name bij de studie van middeleeuwse kerken is dat grotere perspectief belangrijk, want heel het continent werd in die periode bijeengehouden door de kerk in Rome. De architectuur, het ritueel en ook de beeldtaal waren in heel Europa vrijwel gelijk; een denkbeeldige Catalaan die in de dertiende eeuw een Groninger kerk binnenstapte, had geen enkele uitleg nodig over het gebruik van het meubilair of de betekenis van de schilderingen op de gewelven. Toch is men overal in Europa vooral op zoek naar het eigene, onderscheidende van landen, streken en plaatsen. Dat geldt bijvoorbeeld voor Groningen, waar ‘de Groninger kerken’ (uiteraard)

de mooiste van Nederland zijn, maar ook voor Catalonië, waar het publieke debat al jaren in het teken staat van het streven naar onafhankelijkheid en ‘anders zijn’ dan de rest van Spanje. Het moge duidelijk zijn dat deze benadering niet altijd de meest objectieve resultaten oplevert. In Bergen ben ik momenteel bezig met het onderwerp ‘middeleeuwse kerken rondom de Noordzee’. In dat deel van Europa viel de eenheid van de katholieke kerk met de Reformatie uiteen in een lappendeken aan nationale kerken – anglicaans in Engeland, luthers in Noorwegen, Denemarken en Noord-Duitsland, calvinistisch in Nederland, en Rooms-katholiek (in de versie van de Contrareformatie) in Vlaanderen en Frankrijk. De verloren eenheid is aan de middeleeuwse kerken nog goed afleesbaar: sommige gebouwen langs de Noorse westkust zijn zo ‘Engels’ dat ze haast door Engelsen gebouwd moeten zijn. Wat bewaard is gebleven aan middeleeuwse inrichting, zoals doopvonten, koorhekken, altaarstukken enz., laat een vergelijkbaar beeld zien. Zo kon een Utrechts altaarstuk terechtkomen in de noordelijkste bewaard gebleven middeleeuwse kerk ter wereld, in Trondenes, ver boven de Poolcirkel in Noord-Noorwegen. Ook de oude Groninger kerken waren onderdeel van deze ‘North Sea World’ (term van Michael Pye): de rechte koorsluiting van veel Groninger kerken is wel in verband gebracht met kerken in Noord-Engeland, en ook voor parallellen van het houten doksaal van Holwierde moeten we (na corona...) op reis naar Groot-Brittannië.


36

Over de auteur Justin Kroesen is sinds 2016 hoogleraar materiële cultuur van het christendom aan de universiteit van Bergen (Noorwegen) en als conservator verantwoordelijk voor de collectie kerkk unst van het universiteitsmuseum. In het voorjaar van 2021 gaf hij als gastdocent colleges over middeleeuwse kunstgeschiedenis aan de universiteit van Girona (Catalonië, Spanje).

Steun FRH 2021 is voor de FRH aan de ene kant een feestelijk jaar, want de organisatie viert zijn tienjarig bestaan. Tegelijk is het een moeilijk jaar, omdat de financiering vanuit de EU door corona is vertraagd (gelukkig heeft men er vertrouwen in dat die volgend jaar weer zal worden voortgezet). Om het crisisjaar te overbruggen is er een crowdfundingsactie gelanceerd. Een bijzonder initiatief kwam van een genereus lid dat heeft toegezegd om elke gift te verdubbelen tot een hoogte van 10.000 euro. Hopelijk mag FRH ook op uw steun rekenen: het rekeningnummer (IBAN) is BE97 3631 2053 3149 (BIC BBRUBEBB). Uw bijdrage komt ten goede aan de hele sector in heel Europa, inclusief de Stichting Oude Groninger Kerken. Namens de jarige FRH: hartelijk dank!

Een organisatie die geheel is voortgekomen uit de Europese gedachte, is Future for Religious Heritage (FRH). Dit netwerk van organisaties op het gebied van religieus erfgoed, waar ook de Stichting Oude Groninger Kerken lid van is, laat een gezamenlijke stem vanuit de sector horen bij de EU in Brussel (zie www.frh-europe.org). Nog in 2019 was FRH mede-organisator (samen met de Stichting en de Rijksuniversiteit Groningen) van een internationaal congres in de Remonstranse kerk. Vorig jaar werd ik gekozen tot lid van de bestuursraad van het netwerk. Voor de komende maanden staat in verschillende Europese steden een reeks symposia gepland die per livestream worden uitgezonden. Bij de eerste hiervan, op 28 mei in Barcelona, mocht ik als gespreksleider optreden. Hierbij kwam ook het bijzondere educatieproject in de ‘schoolkerk’ van Garmerwolde aan bod.

Monnikenwerk Tjitske Zuiderbaan

Holwierde, houten doksaal voor het koor, eerste kwart 16e eeuw. Foto Duncan Wijting.

Flamborough, East Yorkshire (Engeland), houten doksaal voor het koor, eerste kwart 16e eeuw. Foto Justin Kroesen.

Kunstenaars die in de sobere ruimte van een kerk in stilte bezig zijn met hun monnikenwerk: ‘kunst die soms raakt aan iets dat groter is dan wij’. Aan het einde van de werkdag zijn bezoekers welkom, om kerk en kunst te ervaren. Dat is de essentie van het project Monnikenwerk, dat deze zomer zijn vierde editie beleeft.

37


39

Touwtekening door Wianda Keizer in de kerk van Saaxumhuizen tijdens Monnikenwerk 2020. Foto Tonnis Musschenga.

Een pad van getekende bloemen – symbool voor vieren en rouwen – in het koor van de kerk van Westeremden. Kunstenares Wilma Drooger maakte het werk tijdens Monnikenwerk 2019. Foto Anjet van Linge

Anjet van Linge in de kerk van Saaxumhuizen. Foto Duncan Wijting.

Dit jaar doen veertien kunstenaars mee. Zij werken in de maanden juli en augustus zes woensdagen achtereen elk in een eigen kerk. Drie (fiets)routes leiden bezoekers langs de verschillende locaties. Voor het eerst is er nu ook een rondje in Friesland. In den beginne In 2017 deden Anjet van Linge en haar man Marc de Groot mee aan kunstroute Den Andel. Ze woonden nog maar net in het Noord-Groninger dijkdorp. Marc zou in de kerk aldaar exposeren. ‘In de kerk kunnen werken, leek ineens een heel goed idee. Hoe je de stilte en de magie van de ruimte op je kan laten inwerken, dat triggerde ons. We reageerden met dit idee vervolgens op een artikel in de krant, over het symposium “Kerk in het dorp” van Jolanda Tuma. Veel van de kerken waren gesloten voor bezoek. Wij boden aan de kerken open te stellen, als tegenprestatie. En zo geschiedde. Samen met Kerk in het dorp organiseerden we de eerste editie in 2018.’ Tot ieders verbazing was de publiciteit enorm. ‘Vanaf de eerste dag kwamen er mensen, zo’n 25 in die drie uur openstelling. Een schot in de roos.’ Pelgrimsroute Meteen was duidelijk dat het project een vervolg en uitbreiding verdiende. Maar groeien en verdiepen zonder de intimiteit van het begin kwijt te raken, hoe doe je dat? ‘Bezoekers ervaren het bijna als een pelgrimsroute, fietsend door het weidse Groninger land. Veel mensen komen ieder jaar terug. Zelfs uit Zaandam, Boxmeer en Den Haag. In de kerk van Eenrum hakte ik in 2018 veertien Eleisons en één Kyrie in een steen. Het geluid van het hakken klonk als een klok en lokte ontroering uit en gesprekken over ontferming. Als je God hebt afgeschaft, wie ontfermt zich dan over jou? Dat gevoel wilden we vasthouden.’

Monnikenwerk is te bezoeken op woensdag 14, 21 en 28 juli en 4, 11 en 18 augustus van 17.00 tot 20.00 uur. De routes staan op monnikenwerk.nu. Een bezoek is gratis, maar een vrijwillige bijdrage wordt zeer op prijs gesteld. Deelnemende kerken en kunstenaars: Ronde Oost Loppersum Wirdum Eenum Leermens ’t Zandt

Herbert Nouwens Marijk Gerritsma Aly Freije Annemarie van Buuren Ina Fekken en Henk Kooi

Ronde Noord Baflo Den Andel Westernieland Eenrum Saaxumhuizen

Leen Kaldenberg Ans Schuiling Natascha Rodenburg Josefien Alkema Anjet van Linge

Ronde Friesland Dokkum Wianda Keizer Aalsum Laura Zwaneveld Oostrum Pauline Kick Jouswier Lisette Durenkamp

Onaf werk In Saaxumhuizen – ‘haar’ kerk – toont Anjet een voorproefje van het werk voor de komende editie van Monnikenwerk. In tegenstelling tot voorgaande jaren waarin ze in steen hakte, is de materiaalkeuze nu de wol van haar eigen schapen. Ze heeft wat meegenomen voor de foto’s. Bij het zien van de eerste opname op de kleine display van de camera schiet Anjet vol. ‘Dit beeld vangt zo de essentie van mijn werk! Het is precies deze kwetsbaarheid die het project kenmerkt. Van deelnemende kunstenaars verwachten wij dat ze bereid zijn te onderzoeken wat groter is dan wij. En dat hoeft niet per se God te zijn. Doordat bezoekers al vanaf dag één welkom zijn, tonen de kunstenaars onaf werk. Daarmee stellen ze zich kwetsbaar op. De kerk met haar historische en gewijde sfeer, draagt haar eigen monumentale steentje bij. Als bezoeker ben je onderdeel van work in progress.’ Geen luide kunst Niet elke kunstenaar kan meedoen met Monnikenwerk. Het is een project over verstilling. ‘Luide kunst’ past hier niet bij. De stilte liet kunstenaar Roelof Hoving rust en tijdloosheid ervaren. ‘Na vijf werkdagen in stilte kwam een organist even het orgel bespelen. Toen de muziek klonk, merkte ik heel sterk de ruimte. Alsof alle ruimtes en hoeken zich ineens bekend maakten.’ Een aantal kunstenaars zet nu projecten van een eerder jaar voort. Andere deelnemers zijn nieuw. ‘Verschillende disciplines komen aan bod. Herbert Nouwens neemt in Loppersum een groot deel van de kerk in gebruik. In Leermens en Eenum reageren een dichter en fotograaf op elkaars werk.’ De kunstenaars hebben allerlei achtergronden, van gelovig tot overtuigd atheïst tot zenboeddhist, wat verrassende interacties met de kerken oplevert.

Plaatselijke commissies Kerk in het Dorp is sinds het begin onze partner in dit project, en ook de plaatselijke commissies van vrijwilligers die de kerken beheren, zijn onmisbaar. Het dorp krijgt er belangstellend bezoek voor terug. In bijvoorbeeld ’t Zandt is de plaatselijke commissie blij met Monnikenwerk. Vrijwilliger Petra Nieuwhoff namens de commissie: ‘In de Mariakerk wordt het project met veel aandacht gevolgd door bezoekers en vrijwilligers. Het geeft echt wat extra’s dat gewerkt wordt in de kerk en ook het resultaat is bijzonder. Omdat het werk geïnspireerd is op de kruisen in de kerk, hebben wij twee stenen aangekocht, om die blijvend in de kerk tentoon te stellen.’

Over de auteur Tjitske Zuiderbaan werkt sinds 2018 op het bureau van de SOGK. Zij is eigenaar / oprichter van Tjitz tekst en redactie.


Noordina Niekerk en lotgenoten

41

Namen van stad-Groninger vondelingen Martin Hillenga

Was de vinder een toevallige passant, het dienstmeisje of misschien toch de bewoonster zelf? Hoe dan ook, bij het huis van de weduwe Idsinga aan de Nieuwe Boteringestraat in Groningen werd op de avond van 17 april 1781 een niet alledaagse vondst gedaan.

In het schemerduister liet een onbekende daar ‘een jong gebooren kindje’ achter. Waarschijnlijk was dit het meisje dat precies een maand later de doop ontving in de naburige Nieuwe of Noorderkerk. Naspeuringen om de ouders te achterhalen hadden kennelijk geen resultaat, waardoor de diakenen zelf een naam moesten bedenken voor de dopeling. Ze haalden de inspiratie daarvoor van dichtbij huis. Hun keuze viel op Noordina Niekerk.

De Nieuwe Kerk in 1793, gezien vanuit de Nieuwe Boteringestraat. Collectie Groninger Archieven (1536-3736).

Zorg van de diaconie Om meerdere redenen werden kinderen te vondeling gelegd. Armoede van de ouders of uit schaamte, als het kind buiten het huwelijk verwekt was, zullen de meest voorkomende zijn geweest. Ook de conditie van de pasgeboren baby kon aanleiding geven voor het besluit om zelf niet voor een kind te zorgen. Bijvoorbeeld als een het een zichtbare fysieke of verstandelijke beperking had, die deed vrezen voor een zware zorgtaak. Vondelingen vielen onder de zorg van de diaconie, de organisatie die binnen de kerk verantwoordelijk was voor het verlenen van bijstand aan hulpbehoevenden. De diakenen besteedde de kinderen meestal uit aan particulieren. Voordat die stap kon worden gezet, moest het kindje natuurlijk eerst gedoopt worden.

Bijzondere situatie De doopnamen van vondelingen zijn een categorie apart. Als bij de kinderen geen briefje was achtergelaten met daarop een naam – en dat zal dan ook nooit een patroniem of familienaam zijn geweest, om ontdekking van de ouder(s) te voorkomen – moest die ad hoc worden bedacht. Vaak klinkt in die naamgeving iets door van de vindplaats of de vondstomstandigheid. De meeste auteurs die tot dusverre aandacht besteedden aan het fenomeen concentreerden zich op de achternamen. Daarnaast lijken ook enkele voornamen te zijn ingegeven door de bijzondere situatie. De volgende voorbeelden uit de stad Groningen maken dat duidelijk.


43

↑ De dochter van de farao vindt aan de oever van de Nijl Mozes in een rieten mandje. Tekening door Gesina ter Borch, 1655. Collectie Rijksmuseum.

← Een briefje aangetroffen bij een vondeling. De tekst luidt: ‘Indien gij dit kint opneemt en er goed voor zorgt, zult gij rijkelijk kostgeld hebben. Het heet Teodoor [onleesbaar door gat in papier]. In de hoek van het kussen zit wat geld voor de eerste uitgaven, blijft hij in leven dan zal er gau meer bezorgd worden, anders is het voor u.’ De schrijver zal per ongeluk het patroniem (de naam van de vader) van het kind hebben vermeld en dit nadien onleesbaar hebben gemaakt door een stukje uit het papier te scheuren. In de archieven is Teodoor vooralsnog niet traceerbaar. Collectie Groninger Archieven.

De naam Vondelina spreekt voor zich.

Biezen mandje De naam Vondelina, in 1678 gegeven aan een meisje, spreekt voor zich. Dat geldt ook voor Christiaan Vondeling die in 1784 de doop ontving in de Martinikerk. Hij was ‘gevonden onder Helpman.’ Het tijdstip van vinden was kennelijk de inspiratiebron voor de namen van Augustina en Leendert Augustus, beiden gedoopt in de Nieuwe Kerk in de zomers van respectievelijk 1707 en 1716. In dat laatste jaar – en in dezelfde kerk – werd ook Marta Hooghstraet, ‘synde een vondelingh’, ten doop gehouden. Mogelijk werd zij aangetroffen in het Hoogstraatje tussen Here- en Gelkingestraat. Zo zal Helpina, gedoopt in de Akerk op 29 mei 1689, ook gevonden zijn in Helpman. Een bijzonder geval is Moses Steen, die in 1726 voorkomt tussen de dopen in de Martinikerk. Zijn beide namen getuigen van het feit dat hij een vondeling was. Het doopboek meldt ‘gevonden in Steentilstraat’ en de voornaam is een duidelijke verwijzing naar het verhaal in Exodus 2:1-3, waarin de latere profeet Mozes als baby door zijn moeder in een biezen mandje tussen het riet aan de oevers van de Nijl werd achtergelaten. De Bijbel vormde mogelijk ook een inspiratiebron voor de naam van de vondeling Adam, die op 11 februari 1817 op de leeftijd van waarschijnlijk drie maanden stierf. De eerste mens Adam had immers ook geen (aardse) ouders. Vergelijkbaar met Moses Steen, maar dan prozaïscher, is de naamgeving van Johanna Martina Brasmand. Zij stierf in juni 1818 in het rooms-katholieke armhuis aan de Pausgang, naar schatting 26 weken oud. De kleine Johanna Martina zal daadwerkelijk op straat achtergelaten zijn in een brasmand. Dat is een rieten korf die vooral gebruikt werd voor het bewaren van lijf- of linnengoed.


44

ISSN 0169-3719

Noordina en Martina Terug naar Noordina Niekerk: zij was niet de enige vondeling die haar naam aan een kerk ontleende. Op 15 mei 1725 doopte de predikant van de Martinikerk een meisje ‘gevonden an Martini-Kerckhoff ’. Graag zou ik hier schrijven dat zij voortaan als Martina Kerckhoff door het leven ging, maar haar toekomst was na het sprenkelen van de druppels doopwater nog maar van tragisch korte duur. Daags erop overleed ze al. Noordina verging het niet veel beter. Zij stierf in juli 1782, waarschijnlijk iets meer dan een jaar oud.

Met dank aan

Groninger Kerken Jaargang 38, aflevering 2 – juni 2021

dr. Albert Buursma voor de door hem verstrekte informatie. Noten 1

Groninger Archieven, toegang 1534 Volle

Groninger Kerken is een uitgave van de Stichting Oude Groninger Kerken. Donateurs die jaarlijks minimaal € 25 betalen, ontvangen het magazine vier keer per jaar. Wilt u donateur worden? Neem dan contact met ons op of raadpleeg de website.

Gerecht van de stad Groningen, inv.nr. 987 Actenboek 1779-1785, daar 1781. 2

De Groninger doop-, trouw- en begraafboeken zijn raadpleegbaar via www.allegroningers.nl.

3

Voor dit artikel is geen statistisch onderzoek gedaan, maar het grote aantal vondelingen dat al na enkele weken of maanden kwam te

Beschermheer van de stichting Mr.drs. F.J. Paas, Commissaris van de Koning in de provincie Groningen

overlijden, is opvallend. 4

Albert Buursma, ‘Dese bekommerlijke tijden’. Armenzorg, armen en armoede in de stad Groningen 1594-1795 (Assen 2009) 332-334.

5

Bijv. Jo Daan, ‘Vondelingen en hun namen’, Amstelodamum. Maandblad voor de kennis

Kernredactie drs. R.H. Alma R. Compaan dr. C.P.J. van der Ploeg drs. P. Wageman

Redactieraad dr. C.P.J. van der Ploeg, voorzitter drs. M. Hillenga, secretaris drs. R.H. Alma drs. A. van Deijk dr. A.J.M. Irving dr. A.B. Mulder-Bakker J.F. Oldenhuis

van Amsterdam 41 (1954) nr. 1, 68-69;

Grafisch ontwerp Jochem.studio Drukwerk MarneVeenstra, Groningen Omslagfoto Een ‘trofee’ van muziekinstrumenten op het rugwerk van het orgel van Loppersum. Foto Bureau Brauns

Advertenties Voor meer informatie en tarieven over adverteren in ons tijdschrift kunt u contact opnemen met het secretariaat van de Stichting Oude Groninger Kerken. Contact- en redactieadres Stichting Oude Groninger Kerken Coehoornsingel 14 9711 BS Groningen

Nanda Geuzenbroek, Vondelingen. Het Aalmoezeniersweeshuis van Amsterdam

Over de auteur Martin Hillenga (m.hi�enga@ gmail.com) studeerde aan de Rijksuniversiteit Groningen geschiedenis met als specialisatie volkskunde (Europese etnologie). Hij is eindredacteur van Groninger Kerken.

1780-1830 (Hilversum 2020). 6

Buiten het bestek van deze bijdrage, maar

Professionele Organisatie voor

wel een vermelding waard: een meisje dat in

Monumentenbehoud (POM).

050 – 312 35 69 info@groningerkerken.nl www.groningerkerken.nl

1892 achtergelaten werd in de gang van de woning van een grofsmid in De Wilp kreeg de naam Eva Voordeur. 7

Buursma, ‘Bekommerlijke tijden’, 460 (noot 1335).

8

Groninger Archieven, toegang 1329 Diaco-

KERK MARSUM > Dit kerkje, gelegen op een wierde, is gebouwd in de 12e eeuw en icoon van de Stichting Oude Groninger Kerken.

nie van de Hervormde Gemeente Groningen, inv. nr. 312 ‘Kinderprotocol’ 1743-1847, daar 1781 (9e kluft).

Het Martinikerkhof in 1793, met in het midden het Provinciehuis en rechts een deel van de Martinikerk. Collectie Groninger Archieven (2376-17).

IE DE RE KE RK HEEFT ZO Z IJ N VE RHA AL !

VOLG ON S

OOK OP

DRUK > PRINT > SIGN

MARNEVEENSTRA.NL GRONINGEN > DELFZIJL > ZWOLLE


Groen in goede handen

Adverteren in Groninger Kerken? Neem contact op met het secretariaat van de Stichting Oude Groninger Kerken via 050 312 3569 of info@groningerkerken.nl

Postbus 5086 Verbindingsweg 13 9781 DA Bedum 9700 GB Groningen tel fax

T 050-2100194 M 06-26888044

Dàt is onze KRACHT

www.tomfeith.nl info@tomfeith.nl

050 301 12 00 050 301 17 00

T

info@johnlemmen.nl

Industrieweg 33 9781 AC Bedum (050) 301 25 00 E info@groenwerf.nl W W W. G ROE N W E RF. N L

Verbindingsweg 13 9781 DA Bedum tel fax

050 301 12 00 050 301 17 00

info@johnlemmen.nl

Soepele en slimme ICT, dat geeft vertrouwen.

Sinds 1965

Drachten www.arrix.nl

GK_202012.indd 153

03-12-20 10:30

Mense Ruiter Orgelmakers bv Rijksweg 167

Glas- en schilderwerken Restauratie- en imitatietechnieken Vloer- en wandafwerking Onderhoudswerken

9792 pd Ten Post

t 050 301 05 50

info@menseruiter.nl

Duinkerkenstraat 37, 9723 BP Groningen (050) 599 57 70 | info@corbuist.nl | www.corbuist.nl


info@johnlemmen.nl

152

Verbindingsweg 13 9781 DA Bedum tel fax

050 301 12 00 050 301 17 00

info@johnlemmen.nl

handmatige belettering in natuursteen advies bij en uitvoering van eigen ontwerp en ideeën

Soepele en slimme ICT, restauratiewerk dat geeft vertrouwen.

0595 492242 info@deschreef.nl www.deschreef.nl GEDENKSTENEN

GK_202012.indd 153

|

EERSTE STENEN

|

Drachten www.arrix.nl GEVELSTENEN

|

RELIËFS

|

GRAFMONUMENTEN

|

NAAMBORDEN

Schildersbedrijf W. Dijkema Noorderstraat 5 9989 AA Warffum telefoon (0595) 42 22 67 Ook leveren wij professionele verven, dubbele beglazing, voorzetramen en alle bijkomende schildersmaterialen

Al jaren vertrouwd partner van de SOGK vertrouw ons ook úw bouw werk toe! bouwwerk

H. Pot bouwbedrijf (ver)bouwen met overleg Onderhoud, verbouw, renovatie, nieuwbouw en alle materialen voor de doe-het-zelver

Hoofdweg 25 9795 pa Woltersum (050) 302 15 55 www.bouwbedrijfpot.nl

sinds 1884 uw aannemer in de regio 03-12-20 10:30

restaureren met oog voor detail meedenken en adviseren Met een passie voor panden met geschiedenis Omdat bouwen vakwerk

De Schilder, de beste vriend van je huis

050 403 14 83 vestigingen in info@laurenshout.nl www.laurenshout.nl Bedum – Appingedam

Timmer- en restauratiewerken AdvLaurenshout_OGK_2013.indd 1

GK_202012.indd 152

|

Interieur ontwerp en uitvoering

is

– Valthermond

Deskundig in duurzaam (ver)bouwen | Bedum 050 – 30 13 862 23-01-13 10:00

03-12-20 10:30


“Jurriëns Noord is voor mij... puur vakmanschap”

Kerkje van Klein Wetsinge

Bouwbedrijf Bouwbedrijf Jurriëns Jurriëns Noord Noord B.V. B.V. is is onderdeel onderdeel van van Friso Friso Bouwgroep Bouwgroep B.V. B.V.

Tussen Sauwerd en Winsum ligt de kerk uit 1840, in 2014 in oude luister gerestaureerd. Ontdek de lunchkaart met verse spullen van het Hogeland. De locatie is geschikt voor: Huwelijk, Receptie, Concert, Vergadering, Diner, Feesten, Lezing en Tentoonstelling. De kerk is dagelijks geopend tussen 11.00 en 18.00 uur, behalve tijdens besloten partijen. Wilt u zeker weten dat de kerk open is, bel dan met Inez of Nicolaas Geenen: 06 54685405 of 06 46317067. Valgeweg 12 9773 tk Wetsinge kleinwetsinge@blgroningen.nl

T 050 318 66 36 www.carlavanderburg.nl www.kinderuitvaart-groningen.nl www.jurriensnoord.nl

Samen Zorgvuldig Passend

Sietsema aannemersbedrijf

Hoofdvestiging Osloweg 125 Postbus 5274 9700 GG Groningen t 050 - 55 66 779 e mail@jurriensnoord.nl

Nevenvestiging Pieter Zeemanstraat 9 Postbus 49 8600 AA Sneek t 0515 – 42 99 99 e mail@jurriensnoord.nl

Voor al uw - voegwerken - voegwerkrestauratie - gevelreiniging Noordveenkanaal n.z. 21 7831 aw Nieuw Weerdinge tel. 0591 - 522 258 / 522 770

COMMUNICATION, ART & DESIGN www.212f.nl

GK_202012.indd 157

03-12-20 10:30

GK_202012.indd 158

03-12-20 10:30


van 5 juni tot en met 25 juli

Zomer in de Akerk Kijk voor alle activiteiten op Akerk.nl/zomerprogramma


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.