Groninger Kerken maart 2022

Page 1

Groninger Kerken Maart 2022

Bouwgeschiedenis kerk Noordlaren

Folkingestraatsynagoge

Bitterzoet Erfgoed

Eén Clant minder


Woord vooraf

Het hek op de foto hiernaast, dat van de synagoge in de Folkingestraat, staat niet voor niets open, zij het voorzichtig. Net voordat deze aflevering van Groninger Kerken naar de drukker ging, kwam het bericht dat bijna alle corona-maatregelen worden beëindigd. Voor de kerken van onze Stichting betekent dit dat de programmering van activiteiten in voorjaar en zomer kan worden hervat zoals we tot de uitbraak van het coronavirus gewend waren.

Zo zal van 20 tot en met 21 mei het festival Terug naar het begin kunnen plaatsvinden in een reeks van kerken in en rond Appingedam. Ook zal nu weer in veel kerken volop muziek kunnen klinken. Velen kijken al uit naar de kleinschalige concerten overal in het Groningerland. Een andere activiteit die ongetwijfeld de aandacht zal trekken, is Bitterzoet Erfgoed over de Groningse connectie met het slavernijverleden. De bijdrage van de Stichting Oude Groninger Kerken aan deze manifestatie begint in de Akerk – verderop in dit nummer wordt op de achtergrond ingegaan. Deze activiteit is ook de eerste van een programma met vele uiteenlopende cultuuruitingen waarvoor de Akerk de komende jaren als podium zal dienen.

Detail van het hekwerk voor de synagoge aan de Folkingestraat in Groningen. Foto Omke Oudeman.

Inmiddels is de museale herinrichting van de synagoge aan de Folkingestraat voltooid, maar door de beperkingen in verband met de pandemie is de openstelling voor het publiek betrekkelijk ongemerkt voorbijgegaan. Daarom wordt in een artikel van Stefan van der Poel nu alsnog uitgebreid aandacht besteed aan de opzet en bedoeling van de nieuwe inrichting. In zijn bijdrage laat hij uitkomen dat behalve de tragiek die het gebouw tegenwoordig in de beleving van veel bezoekers belichaamt, het ook een monument voor de emancipatie van de Joodse bevolkingsgroep is.

Eind 2021 is de Bartholomeuskerk in Noordlaren aan de zorgen van de Stichting toevertrouwd. De kerkelijke gemeente die tot nu toe het gebouw met veel opoffering in een uitstekende staat heeft gehouden, zal het gebouw blijven gebruiken. De overdracht vormde de aanleiding om in deze aflevering de bouwgeschiedenis van deze kerk opnieuw te verkennen. Bij Stedum denken velen direct aan de familie Clant. Freerk Veldman, kenner van de Groninger barok, en Martin Hillenga maken duidelijk dat het joyeuze portret dat tot voor kort in de pastorie heeft gehangen, een latere borgheer van Nittersum voorstelt. Met onze lezers hopen we op een prachtig seizoen vol allerlei activiteiten in en rond de Groninger kerken.

Kees van der Ploeg voorzitter redactie

Patty Wageman directeur


Dit kwartaal in Groninger Kerken

Pagina 6

Bouwgeschiedenis kerk Noordlaren Pagina 15

De Folkingestraatsynagoge Pagina 25

Column Liefde op schaal Pagina 28

Bitterzoet Erfgoed Pagina 34

Eén Clant minder Pagina 42 De Lageweg in Noordlaren omstreeks 1930, met links de Bartholomeuskerk. Collectie Groninger Archieven, foto S.J. Bouma (1785-28568).

Nieuws


7

6

De bouwgeschiedenis van de kerk in Noordlaren herzien Kees van der Ploeg

De Bartholomeuskerk uit het noordwesten. Foto Duncan Wijting.

Vorig jaar is de kerk van Noordlaren overgedragen aan de Stichting Oude Groninger Kerken. Over de bouwgeschiedenis van deze ogenschijnlijk ongecompliceerde dorpskerk is al het nodige geschreven, vooral naar aanleiding van de restauratie in 1976-1977. Inmiddels zijn over de verschillende bouwfasen op grond van onder meer nieuwe inzichten over de introductie van de baksteen in het noordelijk kustgebied preciseringen mogelijk. Ook laten sommige bouwsporen een andere interpretatie toe dan tot nu toe gangbaar was. Archeologisch en bouwhistorisch onderzoek De lokale historicus Henk Luning heeft vastgesteld dat Bartholomeus de patroonheilige van de kerk is geweest. Hij heeft er verder op gewezen dat dit voor het noorden een hoogst uitzonderlijk patrocinium is.1 Vanuit de toenmalige Rijkdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek heeft de archeoloog Halbertsma tijdens de restauratie in het kerkgebouw opgravingen verricht. De chronologie die hij hieruit heeft afgeleid, is door de architectuurhistoricus Van Wezel, verbonden aan wat toen de Rijksdienst voor de Monumentenzorg was, overgenomen en, mede op grond van de sporen die door de verwijdering van de in 1876 aangebrachte pleisterlaag in het muurwerk zichtbaar werden, verder verfijnd.2 Samengevat komt het op het volgende neer. Het recht gesloten koor is het oudste deel; het wordt in de late twaalfde eeuw gedateerd. Rond 1200 volgt dan de onderbouw van de toren, waarna in de eerste helft van de dertiende eeuw in twee fasen het schip tot stand komt en, in samenhang hiermee, het koor wordt verhoogd. In de tweede helft van de dertiende eeuw wordt het bovendeel van de toren gebouwd. Ten slotte krijgt het koor in de eerste helft van de vijftiende eeuw een nieuw gewelf, waarvoor het muurwerk van dit bouwdeel verder wordt verhoogd. Volgens Halbertsma waren de westelijke uiteinden van de koorwanden niet afgekapt om ze af te vlakken, wat wijst op een zelfstandig bouwdeel dat oorspronkelijk niet met een schip was verbonden. Waren die uiteinden wel bekapt geweest, als zichtbaar restant van gesloopt muurwerk dat in verband met de koorwanden was opgemetseld, dan zou men kunnen vermoeden dat op de koortravee een schip van gelijke breedte had aangesloten. De enige foto die het metselwerk op die plaats documenteert, lijkt zo’n conclusie niet zonder meer te rechtvaardigen. Het haaks op de triomfboog staande metselwerk aan de noordzijde, dat hier te zien is, lijkt uit twee verticaal gescheiden stroken te bestaan. Het deel dat behoort bij het dertiende-eeuwse schip is regelmatiger dan het oudere metselwerk dat direct bij het koor aansluit. Deze observatie brengt ons terug bij de plattegrond.


8

9

Noordlaren, doorsnede paalkuilen en greppel. Detail van veldtekening tijdens opgraving door A. Van Pernis, 1976. Collectie Noordelijk Archeologisch Depot (1990-01948).

Noordlaren, de noordoosthoek van het schip tijdens de restauratie in 1976. Door de steigers heen is de verticale naad tussen de koorwand en het aansluitende muurwerk van het schip te zien. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, foto A.J. van der Wal.

Een houten kerk Bij de opgraving zijn in het schip twee rijen paalgaten gevonden, die in oost-west-richting verlopen. Onder enkele bevond zich het restant van een opgevulde greppel, wat aantoont dat, in afwijking van wat Halbertsma meldt, het hier niet om geheel maagdelijke grond gaat, ook al ligt de kerk terzijde van de oorspronkelijke dorpskern. De paalgaten, vier aan de noord- en vier aan de zuidzijde, zijn maar half ontgraven – vandaar dat ze op de plattegrond zo’n op het eerste gezicht wonderlijke rechte afsnijding hebben. Houtsporen werden hierin niet aangetroffen, ook geen rottingsresten. Dit wijst erop dat de palen, die een behoorlijke diameter moeten hebben gehad, in hun geheel uit de gaten zijn getild, maar ook dat de houten kerk waarschijnlijk maar kort heeft bestaan. Waarom deze dan driebeukig zou zijn geweest, zoals Halbertsma meent, valt echter moeilijk in te zien: er zijn geen sporen ten noorden en ten zuiden van de paalkuilen gevonden die daarop wijzen.3 Bovendien waren dergelijke primitieve houten kerkjes altijd eenbeukig. De verstening van de kerk Onder de oostmuur van het koor is een keienfundering vastgesteld. Het koor is nauwelijks vijf meter breed, smaller dan het houten schip. Ter hoogte van de triomfboog strekt de keienfundering zich van beide kanten naar het midden toe uit.4 Dit kan betekenen dat de doorgangsboog oorspronkelijk smaller is geweest dan tegenwoordig. Dat is niet ongebruikelijk en kwam ook later nog wel voor: de kerk van Leegkerk kreeg nog aan het eind van de vijftiende eeuw een afscheidingswand tussen koor en schip met een opvallend smalle doorgang.5 Het gebouwtype van een breder schip met een inspringend koor komt vaker voor, juist ook in de stad Groningen en omgeving.6 Vooral de kerk van Norg is in dit verband interessant. Hier zijn aan de bouw van de bakstenen kerk in de dertiende eeuw twee houten kerken met inspringend koor voorafgegaan, waarvan de oudste uit de elfde eeuw stamt.7 Of de kerk van Noordlaren ook al in de elfde eeuw bestond, is twijfelachtig. Over de ouderdom van de houten kerk doet Halbertsma geen uitspraak. Van Wezel verbindt het bestaan van deze kerk impliciet met de eerste vermelding van Noordlaren omstreeks 1160, maar laat het hier verder bij.8 In Noordlaren is in de bodem geen tufsteen aangetroffen, alleen aan de toren is secundair een uiterst geringe hoeveelheid tufsteen verwerkt.9


10

Noordlaren, plattegrond met opgravingsresultaten: in het schip de twee rijen paalkuilen, onder de oostwand van het koor en onder de triomfboog keienfunderingen. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tekening G.W.C. van Wezel, 1977.

Daarom valt aan te nemen dat men van de houten kerk direct is overgegaan op een bakstenen koor, als eerste fase van een geheel stenen kerk. Bij meer kerken in Drenthe is vastgesteld dat, in afwijking van het kustgebied van middeleeuws Friesland, na een eerste fase in hout geen tufstenen kerk volgt, maar direct een van baksteen.10 Wel is het ongebruikelijk dat men in Noordlaren aan de westzijde van het houten schip alvast met de bouw van de toren is begonnen: de westwand van het schip sluit zonder metselverband tegen de toren aan. De introductie van baksteen In de jaren zeventig en tachtig gingen we er nog vanuit dat in het kustgebied de baksteen al aan het eind van de twaalfde eeuw in gebruik kwam. Inmiddels is, op grond van bouwhistorisch onderzoek en een andere lezing van berichten over de kloosterkerk van Bloemhof in de vermaarde kroniek van Emo en Menko, de gangbare opvatting dat dit pas een eindweegs na 1200 gebeurde.11 En dus schuift de bouw van het koor in Noordlaren ook op, van het eind van de twaalfde naar het tweede kwart van de dertiende eeuw. De hieraan voorafgaande kerk van hout kan dan heel goed uit het midden van de twaalfde eeuw dateren – een levensduur van zo’n 75 jaar is heel plausibel. Deze ingekorte chronologie betekent verder dat het tijdsverschil tussen koor en toren een stuk geringer wordt. De onderbouw van het schip is, zoals gezegd, koud tegen de toren gemetseld, en moet dus jonger dan de toren zijn. Nu de bouwfases door de latere introductie van de baksteen zo dicht op elkaar zitten, is het evenwel goed denkbaar dat men na de onderbouw van de toren als snel begonnen is het nieuwe schip op te trekken, maar dan wel met een grotere breedte dan die van de houten

kerk. Het resultaat is de opzet zoals we die nu kennen: een eenbeukig schip met een inspringend koor. Inspringende koren Dichtbij heeft Haren hetzelfde type kerk, waarbij we natuurlijk de negentiende-eeuwse consistorie tegen het koor moeten wegdenken. Hoe belangwekkend de kerk in Haren ook is, aan de bouwgeschiedenis is tot nu toe opvallend weinig aandacht besteed. Dat zal wel hiermee samenhangen dat deze kerk, anders dan de toren, nooit ingrijpend is gerestaureerd. Vaak wordt aangenomen dat het gebouw als een geheel is opgericht, maar de stilistische verschillen zijn zo groot dat ook hier van twee fasen sprake moet zijn. De uitzonderlijke geleding van het schip met spitsbogige spaarvelden, zowel binnen als buiten, leidt tot een datering van dit bouwdeel tegen 1300, terwijl het twee traveeën diepe koor duidelijk ouder is, waarbij niet valt uit te sluiten dat het koor het restant is van een eenbeukige kerk. Hiervoor is de wonderlijke oversnijding van de westelijke boog van het koor door de hoog oprijzende, maar smallere spitboog van het schip een aanwijzing. De laag aanzettende koepelvormige gewelven, het drielichtvenster in de oostgevel en uitwendig de nissen met vlechtwerk en kralen in de oostgevel wijzen op een ontstaanstijd tegen 1250, en dus zo goed als gelijktijdig met het koor in Noordlaren. Ook daar was de oostgevel oorspronkelijk voorzien van een drielichtvenster. Van Wezel meent dat de beide flankerende vensters, die van het middelste venster afwijken door de toevoeging van een afwijkende profi lering, eerst in een tweede fase zijn toegevoegd, in samenhang met de vernieuwing van het gewelf. Dit verklaart waarom er van twee gewelven van verschillende hoogte inkassingssporen zijn teruggevonden.12 Bij een bouw van het koor

↑ De Bartholomeuskerk uit het zuidoosten. Foto Duncan Wijting. ← Noordlaren, sporen van twee eerdere, lagere gewelven in de noordoosthoek van het koor, 1976. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, foto A.J. van der Wal.


13

Haren, hervormde kerk, gezien uit het zuiden. Het lage, inspringende koor (tegen 1250) is ouder dan het schip (ca. 1300). Tegen het koor staat de 19e-eeuwse consistorie. Foto Willem Jans, Wikimedia.

↑ Noordlaren, interieur naar het koor. Boven de triomfboog bevindt zich het restant van de omstreeks 1300 geschilderde apostelreeks. De slordig afgevlakte aanzet van het nooit uitgevoerde gewelf is duidelijk in het pleisterwerk te zien. Foto Duncan Wijting. ← Noordlaren, noordwand uitwendig (linksboven) en inwendig (linksonder), doorsnede koor naar het westen (rechtsboven) en doorsnede schip naar het oosten (rechtsonder). In het buitenaanzicht van de noordmuur zijn de verschillende bouwperioden met horizontale lijnen aangegeven, aan de binnenzijde zijn de gewelfaanzetten aangegeven. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tekening G.W.C. van Wezel, 1977.

op het eind van de twaalfde eeuw is dat denkbaar, maar met een gecomprimeerde chronologie, zoals hier voorgesteld, ligt het misschien meer voor de hand hier een nog tijdens de bouw aangebrachte wijziging in te zien. Zoiets kwam vaker voor. Rond 1240 is nog tijdens de bouw van het koor in Leermens ook zo’n wijziging aangebracht, die zowel voor het drielichtvenster in de oostwand als voor het beloop van het gewelf gevolgen had.13 Al deze details bevestigen dat de koren van Haren en Noordlaren in hun oorspronkelijke opzet sterk op elkaar hebben geleken, zij het dat het koor in Noordlaren niet van decoratief metselwerk was voorzien en daarom misschien ook wat ouder is. In de vijftiende eeuw is het koor verder verhoogd om de bouw van een steil oprijzend kruisribgewelf mogelijk te maken. Dit verving het koepelvormige gewelf, waarvan bij de restauratie een inkassing veel lager in de oostwand is teruggevonden. Ook in Tolbert in het Westerkwartier is de opzet van een smal koor en een breder en hoger schip het resultaat van twee bouwperioden: het net als in Haren twee traveeën diepe koor is waarschijnlijk tegen 1250 ontstaan, het schip pas in de veertiende eeuw. Alleen in Hoogkerk is het kerkgebouw in het midden van de dertiende eeuw in één keer volgens deze typologie gebouwd. Die heeft overi-

gens een lange geschiedenis. Rond 1100 zag de oudste fase – in tufsteen – in Hellum er ook al zo uit; de vergelijkbare opzet in Winsum is mogelijk zelfs nog wat ouder.14 Een woelige geschiedenis De op het eerste gezicht door bruuske onderbrekingen nogal eigenaardige bouwgeschiedenis van de kerk in Noordlaren wordt plausibeler wanneer we de weinige historische gegevens over het dorp erbij betrekken. In de kroniek met de onwaarschijnlijk lange titel Quedam narracio de Groninghe, de Thrente, de Covordia et de diversis aliis sub diversis episcopis Traiectensibus wordt melding gemaakt van een heftig conflict tussen de stad Groningen en de inwoners van Fivelingo. De Drenten, die zelf ook meenden te lijden onder de dominantie van Groningen, kozen de kant van de Fivelingoërs. Dat kwam hun duur te staan. Bij een uitval van de Groningers naar het zuiden in 1231 werd het dorp ‘Laren’ verwoest. Harry de Olde, groot kenner van de lokale geschiedenis, heeft, naar Halbertsma meedeelt, als eerste vermoed dat hiermee Noordlaren is bedoeld.15 Dit zou verklaren waarom de overwelving van het schip nooit is voltooid. Dat men hiermee begonnen was, bewijzen de inkassingen van muraalbogen en de resten


15

14

van muurpijlers. In deze eerste opzet was het schip in twee even grote traveeën verdeeld, maar toen bij de verhoging van het schip, die Van Wezel in het tweede kwart van de dertiende eeuw dateert, daarin aan elke zijde drie rondbogige vensters werden aangebracht, had dat gevolgen voor de travee-indeling. Kennelijk was men nog steeds van plan het schip te overwelven; anders laat de toevoeging van steunberen, waarvan alleen die aan de noordzijde hun oorspronkelijke gedaante hebben bewaard, zich immers moeilijk verklaren.16 De drievoudige versnijding van de steunberen doet echter vermoeden dat we de tweede fase van het schip wat later moeten plaatsen, in het derde kwart van de dertiende eeuw. Toen rond 1300 de apostelreeks op de triomfboog werd geschilderd, heeft men op een tamelijk slordige manier de inkassing van het gewelf geëgaliseerd, maar het beloop van de boog is tot op de dag van vandaag duidelijk zichtbaar. Niet alleen deze schildering bewijst dat men toen het overwelvingsplan al had opgegeven. De enige sporen van muraalbogen op de zijmuren sluiten aan op de eerste bouwfase van het schip; er zijn geen inkassingen gevonden die rekening houden met de excentrische plaatsing van de middelste steunberen uit de tweede fase. Alleen het koor zou, zoals we gezien hebben, pas in de vijftiende eeuw nog een nieuw kruisribgewelf krijgen. Achter haar uiterlijke eenvoud, zo kunnen we concluderen, verbergt de kerk van Noordlaren een ingewikkelde bouwgeschiedenis.

Over de auteur Dr. Kees van der Ploeg (c.p.j.van.der.ploeg@rug.nl) doceerde tot zijn pensionering in 2021 architectuurgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen en de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij schreef verschillende artikelen over Groninger kerken, onder meer in dit tijdschrift.

De Folkingestraatsynagoge: monument, museum en sjoel Stefan van der Poel

Een eerste versie van dit artikel werd in het kader van de herdenking van 150 jaar begraafplaats Noordlaren, onder auspiciën van de Protestantse Gemeente NoordlarenGlimmen, gehouden op 11 september 2021 in Noordlaren. De auteur dankt Henny Groenendijk voor diens archeologische preciseringen.

Noten 1

7

J. W. Boersma, ‘Het archeologisch onderzoek van de Ned. herv. Kerk

meling, https://corpusroemeling.nl/data.html, s.v.

8

Van Wezel, ‘Oude Kerk’ (zie noot 2) 216.

H. Halbertsma, ‘Noordlaren (Gem. Haren)’, Bulletin van de Konink-

9

Vandaar dat Noordlaren toch als vindplaats van tufsteen staat aan-

H.M. Luning, Zij hielden de lampe staande. Geschiedenis van de

te Norg’, Nieuwe Drentse Volksalmanak 91 (1974) 35-60.

kerk te Noordlaren (Groningen 1977) 19-20. Vgl. nu ook Corpus Roe2

gegeven op de kaart in: Harry de Olde, ‘Tufstenen kerken in Gronin-

lijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 76 (1977) 29-33; G.W.C. van

gen’, Groninger Kerken 19 (2002), 4-30, aldaar 19.

Wezel, ‘De Oude Kerk van Noordlaren’, Bulletin van de Koninklijke

3

Nederlandse Oudheidkundige Bond 76 (1977) 216-232, samenvat-

10

Halbertsma, ‘Noordlaren’ (zie noot 2) 32.

ting bouwgeschiedenis: 230-231.

11

Vgl. Karel Emmens, ‘De oudste Friese baksteen. Een heroriëntatie op de introductie en vroege toepassing van baksteen in Friesland en

Halbertsma, ‘Noordlaren’ (zie noot 2), 32: ‘… ongetwijfeld drieschepig …’.

Groningen’, in: Thomas Coomans en Harry van Royen (red.), Medie-

4

Vgl. Van Wezel, ‘Oude Kerk’ (zie noot 2), 222.

val Brick Architecture in Flanders and Northern Europe: The Question

5

W.J. Berghuis, ‘De N.H. Kerk te Leegkerk’, Publicaties Stichting

of the Cistercian Origin. Novi Monasterii 7 (Koksijde 2008) 73-114.

Oude Groninger Kerken, no. 12 (1974) 5-18, aldaar 8: plattegrond

12

Van Wezel, ‘Oude Kerk’ (zie noot 2) 226-227.

met periodisering. De scheidingswand is tegen de bepleistering

13

Herma van den Berg, ‘De Sint-Donatuskerk te Leermens’, Publicaties Stichting Oude Groninger Kerken, nr. 5 (1971) 79-94, aldaar 91.

van de kerkmuren geplaatst (p. 12), wat bewijst dat deze jonger is. Niettemin is de door Berghuis voorgestelde datering van deze twee

14

1983) 1-2.

tiende eeuw is plausibeler. Halbertsma dateert de herbouw inderdaad in de vijftiende eeuw, maar meent, zonder nadere argumen-

15

Halbertsma, ‘Noordlaren’ (zie noot 2) 31. Het desbetreffende tekst-

tatie, dat de koorafscheiding eerst in de zestiende eeuw tot stand

fragment in: Een verhaal over Groningen, Drente, Coevorden en

is gekomen; H. Halbertsma, ‘Leegkerk’, Bulletin van de Koninklijke

allerlei zaken onder verschillende Utrechtse bisschoppen, ingeleid, uitgegeven en vertaald door Hans van Rij (Hilversum 1989) 89.

Nederlandse Oudheidkundige Bond 70 (1971) *81-*83, aldaar *82. 6

Meest recente overzicht: De Olde, ‘Tufstenen kerken’ (zie noot 9) 15; Berend Raangs, De hervormde kerk van Winsum (Gr.) (Winsum

fasen in de zestiende eeuw wel erg laat. De tweede helft van de vijf-

Vgl. Kees van der Ploeg, ‘Van hout tot baksteen. De bouwgeschiedenis van de Martinikerk’, in: Hans Fidom (red.), Het Maakzel van Agricola. De orgels van de Martinikerk te Groningen. Nederlandse Orgelmonografieën 13 (Zutphen 2019) 295-337, aldaar 296.

16

Vgl. verder Van Wezel, ‘Oude Kerk’ (zie noot 2) 224.

Het kunstwerk ‘Thuis’, een plek voor bezinning. Van de ruim drieduizend sterren op de messing kast zijn er tweehonderd open gelaten. Zij symboliseren de Joodse stadjers die na de oorlog terugkeerden. Foto Studio 212 Fahrenheit.


De hoek Gedempte Zuiderdiep-Folkingestraat gefotografeerd in 1968, met op de gevel van de voormalige synagoge de belettering ‘Apostolisch Genootschap’ en 'Astra'. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, foto A.J. van der Wal.

17

Sinds vorig jaar heeft Groningen een nieuw ‘museum’ waarin het Joodse leven in stad en provincie Groningen centraal staat. Het is gevestigd in de Folkingestraat-synagoge, waarmee dit gebouw is aanbeland in een nieuwe fase van zijn toch al turbulente geschiedenis. Stammend uit 1906, kende het tal van uiteenlopende invullingen en groeide het uit tot een ware lieu de mémoire (plaats van herinnering). De geschiedenis van deze plek biedt niet alleen inzicht in de veranderingen binnen de Joodse gemeenschap zelf, maar bovenal in de naoorlogse omgang met het Joodse verleden. Museale inrichting ‘De museale inrichting dient aan te sluiten bij de belevingswereld van een breed publiek en is gericht op een actieve betrokkenheid van de bezoeker’, zo heet het in de doelstellingen. In het bidbook wordt deze opzet door projectmanager Willy van der Schuit verder uitgewerkt: ‘De bezoeker komt op deze plek [de sjoel] in verbinding met het verleden en wordt geraakt door het samenkomen van geschiedenis, herinnering en bewustzijn’. Aan de hand van familiegeschiedenissen, weergegeven in beeld en geluid, wordt het leven van de Groningse Joden in stad en provincie verduidelijkt. De verschillende generaties illustreren zo de ontwikkelingen binnen het Jodendom. Op de eerste verdieping staat een messing ‘kast’ waar je als bezoeker in plaats kunt nemen. Dit object is gesitueerd tegenover de arke met de gebedsrollen beneden, die eveneens van messing is gemaakt. De kast, waarin je eigenlijk in je eentje moet plaatsnemen, is bedacht als een plek voor stilte en bezinning. Open voor publiek Na de oorlog kreeg de synagoge een bedrijfsmatige bestemming, waar later op de verdieping kerkelijk gebruik aan werd toegevoegd. Pas in 1981 ging de sjoel weer open voor publiek. In dat jaar werd na jaren van leegstand en strijd om het behoud van het gebouw (1973-1980) de renovatie afgerond. Er konden weer diensten plaatsvinden voor de kleine Joodse Gemeente. Het gebouw was door middel van een hek in tweeën opgedeeld: achter het hek bevond zich vanaf toen het synagogale deel en de grotere ruimte ervoor (inclusief de voormalige vrouwengalerijen boven) kreeg een culturele bestemming, daar konden exposities, concerten, lezingen en boekpresentaties plaatsvinden.

De priester-politicus Herman Verbeek (1936-2013) was als voorzitter van de Stichting Folkingestraat Synagoge de drijvende kracht achter de vele grootschalige exposities die aanvankelijk in de sjoel plaatsvonden, exposities die geregeld duizenden bezoekers trokken. Oorspronkelijk had Verbeek heel andere plannen met het gerestaureerde gebouw, zoals blijkt uit zijn ideeën die hij formuleerde in ‘ontwerp voor een bestemming’. De titel van dit ‘ontwerp’ gaf al de richting van zijn gedachtegang weer: ‘De synagoge. Centrum voor menselijke en maatschappelijke kreativiteit’. Het gebouw diende in de ogen van Verbeek omgevormd te worden tot een spiritueel, meditatief vredescentrum waarbinnen een christelijk-joodse dialoog moest worden gestimuleerd. Het liep allemaal anders, mede door het besluit van de Joodse Gemeente toch terug te keren naar de oude hoofdsynagoge en de jeugdsjoel in de Folkingedwarsstraat te verlaten. Verbeek schikte zich in een bescheidener rol, zijn positie was, zoals uit de titel van zijn boek In ’t sjoelportaal blijkt, niet binnen en niet buiten, maar in het portaal, een tussenruimte als het ware. Verbeek richtte zich vanaf toen vooral op het organiseren van exposities, in totaal zo’n zestig. Exposities met veelal een Joodse thematiek: Werkmans chassidische druksels, schetsen van Marc Chagall, brieven van Etty Hillesum, foto’s van Roman Vishniac, gouaches van Charlotte Salomon, werk van Clara Asscher-Pinkhof, foto’s gewijd aan het leven van de Pools-Joodse pedagoog Janusz Korczak en vele andere. Dat juist een katholieke priester zo’n belangrijke rol speelde binnen de sjoel, is opmerkelijk te noemen.


18

Aarzeling Vanaf de openstelling in 1981 weten steeds meer mensen het gebouw te vinden. Nog altijd treden de meesten met een lichte aarzeling binnen. Komende vanuit het smalle deel van de Folkingestraat zijn ze verrast door de omvang van de ruimte waarin ze zich opeens bevinden. Ze zijn er even stil van en vragen pas na enige ogenblikken voorzichtig vrijwel altijd hetzelfde: ‘Wordt het gebouw nog als synagoge gebruikt?’ Anderen formuleren de vraag iets directer en concreter: ‘Is er nog een Joodse gemeenschap?’ Wanneer vervolgens het gebouw uitvoeriger wordt bekeken, vallen hun ook andere zaken op: het deels oriëntaalse karakter van het gebouw, de opsplitsing van de ruimte door middel van een hekwerk, de voormalige vrouwengalerij boven en de kleurrijke tegels aan de wanden beneden. En met deze nieuwe waarnemingen ontstaan tegelijk nieuwe associaties en nieuwe vragen. Dergelijke bezoeken illustreren in het klein de betekenis die de Folkingestraat-synagoge voor velen heeft: een plaats die inspireert tot reflectie, tot herinneren en verbeelden. Marcel Wichgers, sinds 2000 verbonden aan de sjoel, heeft al vele bezoekers zien komen en gaan. Ontelbare malen fungeerde hij als gids. Zijn enthousiasme voor het gebouw is onverminderd gebleven. ‘Kon dit gebouw maar spreken. Het zou een ware kakofonie van geluid veroorzaken. Het zou met vele monden tegelijk verhalen vertellen over wat het heeft gezien en gehoord: de bouwgeschiedenis, de feesten, de ruzies, het wel en wee in de Joodse buurt, de confiscatie door de Duitsers, de naoorlogse wasserij, de kerk die er huisde, de leegstand, de duiven die in en uit vlogen, de mensen op zoek naar kostbaarheden, de herinwijding, de concerten, de lezingen. En nu kan daar dus een nieuw verhaal aan worden toegevoegd: een museale inrichting.’ In zijn ogen dient het naast een plek van bezinning en educatie, vooral ook een plek van uitbundigheid, concerten, toneel en feesten te blijven. Ook in de toekomst moeten hier verhalen worden uitgewisseld. De synagoge als monument De geschiedenis van de Folkingestraat-synagoge illustreert op treffende wijze hoe verschillend in de loop van de twintigste eeuw tegen deze plaats van herinnering is aangekeken. Nadat het gebouw tussen 1906 en 1942 als sjoel had gefungeerd, werd het achtereenvolgens als opslagplaats en als combinatie van wasserij en kerk gebruikt. Vanaf 1973 stond het leeg en het dreigde zelfs gesloopt te worden. Niemand leek gedurende deze lange periode het belang, ook nationaal, van deze plaats in te zien. Tegenwoordig reageren bezoekers daarentegen vaak ontsteld wanneer de naoorlogse geschiedenis van het gebouw ter sprake komt. Het is in de loop van de jaren blijkbaar een andere plaats in ons collectieve geheugen gaan innemen. Voor de Folkingestraat-synagoge speelt de gedwongen en abrupte wijze waarop hier een geschiedenis ten einde is gebracht een doorslaggevende rol. Een gemeenschap die in enkele jaren tijd werd gedeporteerd en uitgemoord, roept gevoelens van verontwaardiging en verbijstering op. Het gebouw lijkt zo in de eerste plaats te verwijzen naar een leegte, een afwezigheid, of concreter: een moord.

Van links naar rechts, boven naar beneden; De nieuwe museale inrichting op de benedenverdieping. In de vitrinewand kregen rituele voorwerpen en objecten die herinneren aan Joodse bedrijven en personen uit Groningen een plek. Foto Roelof Bos. De synagoge in gebruik als chemische wasserij en ververij Astra, omstreeks 1970. Collectie Groninger Archieven (818-5213). De ingang van de synagoge, begin jaren ’70. Collectie Groninger Archieven (2484-138). Herman Verbeek (links) in 1985 tijdens een hongerstaking voor Nicaragua in de Amsterdamse Mozes- en Aäronkerk. Collectie Nationaal Archief, foto Sjakkelien Vollebregt / Anefo. De herinwijding van de synagoge door rabbijn J.S. Jacobs op 29 november 1981. Collectie Groninger Archieven, foto Nieuwsblad van het Noorden (818-5955).


← De enige kleurenafbeelding van het interieur van de synagoge van voor de oorlog is deze krijttekening van Max van der Wissel, vermoedelijk uit de jaren ’30. Onder meer deze tekening is gebruikt bij het kleurherstel tijdens de restauratie. Collectie Stichting Folkingestraat Synagoge, foto Harm Bellinga / Arte del Norte. ↓ Een van de doe-stations op de galerij is de ‘koosjere kassa’, rondom het thema kasjroet (spijswetten). Door de producten te scannen, ontdekken bezoekers welke koosjer zijn en waarom dat zo is. Foto Marleen Annema.

21

Toch verwijst de Folkingestraat-synagoge ook en vooral naar de periode vóór de Sjoa. Het extraverte, oriëntaalse karakter past in een traditie van emancipatie. De synagoge staat symbool voor het Joodse leven in een tijd van toenemende emancipatie; de tijd waarin Joods Groningen als exemplarisch gold voor het vooroorlogse Joodse leven in de zogeheten ‘mediene’ (provincie). De Joodse gemeenschap van de stad Groningen, wier oorsprong teruggaat tot 1744 – toen de Joodse Gemeente hier werd opgericht –, telde aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog een kleine 2800 personen. Het hart van de voormalige Joodse buurt werd gevormd door de Folkingestraat waar de sjoel het meest opvallende gebouw was. Bijna tweehonderd jaar lang werd in deze buurt gewerkt, gefeest, geruzied, gebouwd, afgebroken, getrouwd, gestorven, kortom: geleefd. Het was een periode die niet gekenmerkt werd door grote dreigingen van buitenaf: sinds 1796 hadden Joden in Nederland gelijke rechten en deze stonden tot aan de Tweede Wereldoorlog nooit ter discussie. De emancipatie verliep daarbij voorspoedig: Joden profileerden zich binnen nieuwe beroepsgroepen, bezochten scholen, spraken Nederlands en trouwden na 1900 steeds vaker met niet-Joden. Toch wordt deze lange periode van betrekkelijke rust geheel overschaduwd door de vijf oorlogsjaren die daarop volgden. De meeste mensen zien de sjoel dan ook niet als een gedenkplaats voor de emancipatie en integratie, maar veeleer als een monument voor de omgebrachte Joodse bevolking. Net als de rest van de straat waar de muren van de Joodse woningen en winkels nog overeind staan, herinnert de sjoel ons aan het Joodse leven dat hier ooit bestond. Het is dan ook niet vreemd dat ten tijde van de restauratie van de sjoel het idee ontstond om van het gebouw een (oorlogs)monument te maken. Dit was ook de wens van Lenny Wolgen-Salomons (1942-2010) die het initiatief nam om voor behoud te strijden. Zij had het gebouw graag leeg gehouden en er een plek tot bezinning van gemaakt. Bezoekers zouden dan zelf zien en ervaren wat er was verdwenen. Uiteindelijk is er toch voor gekozen van de sjoel geen monument te maken, maar het een publieke functie te geven. En zo heeft het deels een culturele bestemming gekregen en is een ander deel van het gebouw in gebruik genomen door de kleine nog bestaande Joodse gemeente. Wat bij dit besluit een grote rol speelde, was dat kort tevoren het Joods monument aan de Hereweg tot stand was gekomen, ‘de handen van Edu Waskowsky’. Een tweede monument werd als overbodig beschouwd. Van heldendom naar slachtofferschap De restauratie van de sjoel en de totstandkoming van het Joodse monument passen binnen een bredere ontwikkeling die begin jaren zestig werd ingezet. Binnen het oorlogsverhaal ontstond vanaf die tijd een groeiende aandacht voor de Joodse tragiek. Het Joodse oorlogsleed kreeg zo een veel centralere plaats en de aandacht verschoof van heldendom naar slachtofferschap. Voorheen werd het oorlogsverhaal veelal ingepast binnen een nationaal-christelijk kader: het kleine neutrale

Nederland dat was overvallen door een agressieve grote buur uit het oosten. Strijd, onderdrukking, verzet, offer, herrijzenis: dat waren de termen waarin de oorlog werd weergegeven. De oorlog als een gebeurtenis die de Nederlanders collectief op de proef had gesteld, maar waar de bevolking gelouterd uit naar voren was getreden. Dat de slachtoffers vaak weinig van doen hadden met opoffering, heldendom of nationale bevlogenheid, maar veeleer getroffen waren door terreur, racistische vervolging en bombardementen, werd zo lange tijd terzijde geschoven. Het is dan ook niet verwonderlijk dat tot het eind van de jaren zestig geen monumenten werden opgericht voor de omgebrachte Joodse Nederlanders: hun verhaal paste niet binnen deze collectieve oorlogsmythe, hun geschiedenis miste de heroïek en de goede afloop. Het boek van Jacques Presser met de weinig verhullende titel Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom (1965) droeg sterk bij aan de kanteling van dit geschiedbeeld. Dat Ondergang zo’n weerklank vond, heeft niet te maken met het feit dat voor de verschijning van Pressers werk geen boeken over de Joodse tragedie geschreven zouden zijn en mensen dus simpelweg te weinig wisten van wat er zich had afgespeeld. Integendeel, Eddy de Windt, Loden Vogel, Heinz Wielek, Anne Frank, Abel J. Herzberg, Eli Aron Cohen: zij allen hebben reeds kort na de oorlog uitvoerige getuigenissen achtergelaten. Waarom het vervolgens nog twintig jaar duurde eer de omvang van de catastrofe tot de hoofden en harten begon door te dringen, is moeilijk aan te geven. De tijd bleek er simpelweg nog niet rijp voor. De generatie die de oorlogsjaren had meegemaakt, wilde deze periode zoveel mogelijk achter zich laten en zich concentreren op de wederopbouw van het land. Pas de volgende generatie begon vragen te stellen en zaken op te rakelen. Tot die tijd werd veelal gezwegen – uit domheid of uit wijsheid, wie zal het zeggen? Joris en de opgeheven handen Deze kentering in het denken over de oorlog en de centrale positie die het Joodse leed daarbinnen is gaan innemen, is mooi terug te zien in de monumenten die in de stad Groningen verrezen. In de publieke ruimte is hier pas in 1976 met ‘de handen van Waskowsky’ een monument ontstaan waarmee de omgekomen Joodse Groningers (uit stad en provincie) worden herdacht. Tot die tijd was er slechts een klein monument op de Joodse begraafplaats, maar dit bevond zich buiten het publieke domein. Het monument van ‘Sint Joris en de draak’ op het Martinikerkhof is sinds 1959 de plek waar ‘alle gevallenen’ worden herdacht, Joodse en niet-Joodse slachtoffers. Bij dit beeld van Ludwig Oswald Wenckebach (1895-1962) overheerst naast het nationale element heel duidelijk de christelijke symboliek waarbij het goede uiteindelijk het kwade (de draak) overwint. Het is een vormentaal die kort na de oorlog vaker werd toegepast, ook door Wenckebach zelf. In 1948 had hij Joris met draak al eens in het oorlogsmonument van Gouda verwerkt.


22

23

De opgeheven handen van Edu Waskowsky (1934-1976) aan de Hereweg zijn niet alleen van later datum, zij zijn tevens van iedere heroïek gespeend. Dit onvoltooide kunstwerk (Waskowsky overleed vroegtijdig waardoor een hand ontbreekt) wijkt zowel qua vormgeving als qua symboliek sterk af van het monument van Wenckebach. Bij Waskowsky brengen de toegetakelde en wanhopige handen een gevoel van machteloosheid over en wordt veeleer het slachtofferschap weergegeven. Opdat wij niet vergeten ‘Opdat wij niet vergeten’ is de tekst die menig naoorlogs monument siert; een tekst die in al zijn eenvoud weinig aan zeggingskracht heeft verloren. Hij roept op tot stilstaan, tot gedenken. Maar hoe dient er verder geleefd te worden met de doden? De herinnering kan immers zo alomvattend en identiteitsbepalend worden dat zij leidt tot fixatie. Daarom dient ook hier naar een balans te worden gestreefd en dient de geschiedenis van de Joodse gemeenschap niet te worden beperkt tot de oorlogsjaren. Er zijn meer verhalen te vertellen dan die van vervolging en slachtofferschap; de geschiedenis is ouder en gevarieerder dan die van de Tweede Wereldoorlog. Daarbij is het onjuist en gevaarlijk de vooroorlogse periode slechts te zien als een opmaat tot de uiteindelijke vernietiging. Natuurlijk blijft de Sjoa een centraal element in de geschiedschrijving, al ontbreken de historicus de woorden om de ramp daadwerkelijk te representeren. Niettemin heeft hij de plicht de herinnering aan deze geschiedenis door te geven. En daar een historicus altijd ook weer nieuwe vragen opwerpt en bronnen herinterpreteert, zal ook het huidige geschiedbeeld weer kantelen. Zo wordt een actief proces van herinneren gestimuleerd. Of dit actieve herinneren zal leiden tot grotere eensgezindheid of juist tot nieuwe conflicten, is zeer de vraag. In zijn Herinnering. Een ethiek voor vandaag toont de Israëlische filosoof Avishai Margalit zich sceptisch over de helende werking van herinneringen: deze ‘brengen even vaak wraak voort als verzoening, de hoop dat er een catharsis wordt bewerkstelligd door de herinneringen vrij te laten zou wel eens een illusie kunnen blijken te zijn’. De Folkingestraat-synagoge als plaats van herinnering roept zo tal van paradoxale vragen op: Zwijgen of spreken? Herinneren of vergeten? Reeds de aanwezigheid van het gebouw doet een voortdurend appèl op ons historisch bewustzijn. Laat we daarom hopen dat binnen de nieuwe museale inrichting ruimte mag blijven voor dergelijke overwegingen, en dat er naast beeld en geluid, feesten en rumoer, bovenal ook stilte mag zijn. Integratie: sjoel, museum, monument Aanvankelijk was het de bedoeling ook het naastgelegen rabbinaatshuis in de tentoonstelling op te nemen, maar dat is niet gelukt. Het bleek financieel niet haalbaar. Wel blijft de benedenverdieping van het rabbinaatshuis in gebruik als overlegruimte en is de ‘mikwe’ (het rituele badhuis) in de tentoonstelling opgenomen.

'En daar een historicus altijd ook weer nieuwe vragen opwerpt en bronnen herinterpreteert, zal ook het huidige geschiedbeeld weer kantelen.'

De in 2014 ontdekte en gerestaureerde rituele baden in een publiek toegankelijk deel van het rabbinaatshuis. In de naburige studentenwoning moeten er ook nog twee onder de vloer verborgen zitten. Foto Marleen Annema. Het beeld ‘Sint-Joris en de draak’ door L.O. Wenckebach op het Martinikerkhof, gefotografeerd in 1959, kort na de eerste kranslegging bij het monument. Collectie Groninger Archieven (1785-5231). De plaatsing van de zesde – en naar blijken zou de laatste – hand van het Joodse monument aan de Hereweg, op 10 september 1976. Geheel rechts staat de ontwerper, de Pools-Groningse kunstenaar Edu Waskowsky. Hij overleed op oudejaarsdag van dat jaar, waardoor het kunstwerk onvoltooid bleef. Collectie Groninger Archieven, foto Persfotobureau D. van der Veen (3099-5391).


24

25

Column

Liefde op schaal

De integratie van de verschillende functies van het gebouw – sjoel, museum, monument – blijft lastig. De ontwerpers benadrukken dat ‘het monument de hoofdrol speelt’ en dat ‘de informatie ondergeschikt is aan de atmosfeer’. Mooie woorden, maar weinig concreet. Vooral de relatie museum-sjoel blijkt een lastige. Op zaterdagen (sabbat) en Joodse feestdagen dient het gebouw beschikbaar te blijven voor de Joodse gemeenschap, met mogelijke gevolgen voor de bezoekersaantallen. Een ander nadeel voor het gebouw als museum is dat de voormalige vrouwengalerij op de bovenverdieping zich niet optimaal leent voor bezichtiging. De ruimtes zijn er smal en lopen aan het einde dood zodat men dezelfde route terug moet om de andere arm van de galerij te bezoeken. Mindervaliden kunnen in het geheel niet naar boven (er is slechts een trap) en kunnen evenmin door de hoofdingang naar binnen, zij zullen gebruik moeten blijven maken van de zijingang in de Nieuwstad, midden in de rosse buurt. Maar dat er nu eindelijk een nieuwe permanente tentoonstelling over Joods Groningen is, is natuurlijk goed nieuws. Al jaren bestonden er plannen en nu zijn die eindelijk gerealiseerd. Mogelijk is het, naar Amsterdams voorbeeld, het begin van een klein Joods kwartier gecentreerd rond de Folkingestraat (het rabbinaatshuis, de Folkingestraat zelf (het oude centrum van de Joodse buurt) en de jeugdsjoel in de nabijgelegen Folkingedwarsstraat). De sjoel is in handen van de Stichting Oude Groninger Kerken, die beschikt over veel expertise en veel donateurs. Daarnaast werkt de synagoge met veel vrijwilligers die hart hebben voor de zaak. In veertig jaar tijd is er veel bereikt en verbeterd.

Frank Strolenberg

Over de auteur Stefan van der Poel (1968) is historicus en docent aan de RuG. In 2004 promoveerde hij op Joodse stadjers. De joodse gemeenschap in de stad Groningen, 1796-1945. In 2020 verscheen van zijn hand Herman Verbeek (1936-2013). Priester, politicus, publicist. Momenteel werkt hij in opdracht van de Gemeente Groningen aan een boek over de gemeentelijke omgang met de Joodse gemeenschap in en na de oorlog, in april te verschijnen als Lege plekken. Groningen en zijn Joodse stadjers in en na de oorlog.

Er was helemaal niemand in het kerkje van Westernieland. En toch had ik bijna de neiging mijn wandelschoenen uit te trekken toen ik binnenstapte. Zachtjes bewoog ik mij door de ruimte. Ik wilde niet storen. Voelde mij door generaties omgeven. Vergeelde krantenknipsels aan de muur vertellen verhalen van vroeger. Over de vader van Freek de Jonge die hier ooit dominee was. En dat de kerk een dramatische overstroming in 1717 overleefde terwijl 35 huizen in Westernieland zijn weggespoeld. Negenenzeventig dorpelingen verdronken. Ik hoop dat de andere bewoners op tijd hun weg naar dit kerkje vonden. De kerk als anker krijgt zo een wel heel fysieke vertaling.

Noten 1

Willy van der Schuit, Synagoge Folkingestraat. Waar Joodse

3

Herman Verbeek, In ’t sjoelportaal (Aalsmeer 1988).

cultuur en de Groninger geschiedenis elkaar raken (Groningen 2017)

4

Voor meer informatie omtrent de precieze invullingen van het

6. De museale inrichting kwam tot stand met subsidies van het J.B

gebouw, zie: Stefan van der Poel, 100 jaar Folkingestraat-synagoge

Scholten-H.S. Kamminga Fonds, de Gemeente Groningen, de Pro-

1906-2006 (Groningen 2006), en id., ‘Folkingestraat-synagoge. Een rondleiding’, Groniek. Historisch Tijdschrift 179 (juli 2008) 209-219.

vincie Groningen en het Europese INTERREG subsidieprogramma Eems Dollard Regio (EDR). De EDR-subsidie is verleend op grond van

5

van der Poel, ‘Groningen: de nieuwe synagoge. Het joodse leven in

Leer (Ostfriesland). Hieruit wordt ook het oral history project ‘Joods

de mediene’, in: Jan Bank en Marita Mathijsen (red.), Plaatsen van

leven in het grensgebied’ gefinancierd. Aan de inhoudelijke voorbe-

herinnering. Nederland in de negentiende eeuw (Amsterdam 2006) 205-214.

reiding van de nieuwe inrichting is door enkele studenten Geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen meegewerkt. 2

Een uitgebreide historische plaatsbepaling van het gebouw: Stefan

een samenwerkingsverband met de Ehemalige Jüdische Schule in

Groninger Archieven, Archief Herman Alphons Verbeek 1936-2013, toegang 2578, inv. 167 (stukken betreffende stichting, 1975-1981). Voor meer informatie over Verbeek en zijn bemoeienis met de synagoge, zie: Stefan van der Poel, Herman Verbeek (1936-2013): priester, politicus, publicist (Hilversum 2020).

6

Avishai Margalit, Herinnering. Een ethiek voor vandaag (Amsterdam 2006) 13.

Op een krakend houten bankje kijk ik peinzend om mij heen. Het blauw-groene plafond in het kerkje voelt als een referentie aan die Kerstnacht meer dan driehonderd jaar geleden waarin zee, water en lucht één werden. Groene en gele geglazuurde vloertegels schitteren in de zon. Ik voel mij verbonden. Dankbaar ook dat een organisatie als de Stichting Oude Groninger Kerken het rentmeesterschap voor deze en vele andere Groningse kerken op zich neemt. Bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zet ik mij ervoor in dat er in heel Nederland strategisch nagedacht wordt over de toekomst van kerkgebouwen. Ik merk dat in veel provincies waar kerken ongebruikt raken een beetje jaloers naar Groningen gekeken wordt. Maar wat in Groningen goed werkt, werkt niet overal. Dat heeft onder andere te maken met schaal en liefde. De schaal van de dorpen en steden in Groningen maakt dat


27

er persoonlijke verbondenheid kan zijn van de bewoners met hun omgeving. Liefde voor het landschap. Liefde voor de kerken in dat landschap. Het gevoel van thuiskomen. De schaal van de meeste Groninger kerken maakt ook dat de zorg voor de gebouwen relatief behapbaar is. Zonder die zorg te willen onderschatten is het onderhoud van een sober kerkje als van Westernieland een heel andere opgave dan de zorg voor een vijf keer zo grote en rijk gedecoreerde neogotische kerk in evenzo kleine dorpjes van bijvoorbeeld Limburg, Brabant of Overijssel. En zelfs in het Groningse kan de SOGK niet alle problemen oplossen. Niet alle kerkgebouwen passen in de portefeuille van de stichting. En het absorptievermogen van de organisatie zal ook zo z’n grenzen hebben. Dus ook in Groningen wordt al breder nagedacht over de toekomst van kerkgebouwen. Tweehonderdveertig gemeenten door heel het land zijn nu bezig met zo’n strategische oriëntatie. Een kerkenvisie genaamd. Want veel kerken worden minder bezocht, hebben moeite om vrijwill igers te vinden en de exploitatie rond te krijgen. Dus dreigen opnieuw vele honderden kerkgebouwen hun functie te verliezen. In Groningen doen de gemeenten Eemsdelta, Groningen, Het Hogeland, Midden-Groningen, Stadskanaal en Westerkwartier mee. Samen goed voor 364 gebedshuizen. Het idee is dat men samen met kerkeigenaars en burgers kijkt naar de toekomst van alle kerkgebouwen binnen de gemeente. Blijft een kerkgebouw kerk? Moet het gebouw verduurzaamd of multifunctioneel ingericht? Of moet er een andere functie voor het kerkgebouw gezocht worden? Juist de kerkenvisies brengen de verschillende opgaven per kerk scherp aan het licht. En hopelijk kunnen er nog op tijd maatregelen getroffen worden. Ervaringen elders laten zien dat er als gevolg van de kerkenvisies praktische afspraken worden gemaakt tussen de kerken en de gemeenten. Er worden onderhoudscontracten afgesloten, duurzaamheidmaatregelen getroffen, programmatische afspraken gemaakt, toeristische routes ontwikkeld en meer. Want een vangnet als de SOGK is natuurlijk fantastisch, maar beter is nog als de kerkeigenaar zelf het gebouw in de benen kan houden. De partners die zich de afgelopen jaren ingezet hebben voor de kerkenvisies – de kerken, overheden, erfgoed- en burgerorganisaties – beraden zich dit jaar op verdere vervolgacties. De SOGK is daarbij een lichtend voorbeeld. Maar er is meer nodig. Veel meer. Ik buk en trek de veters van mijn wandelschoenen weer strak. Vanuit Westernieland is er nog een lange weg te gaan. Maar ik voel de liefde en loop de zon tegemoet.

De kerk van Westernieland, gezien vanuit het oosten. Foto Omke Oudeman.

Over de auteur Frank Strolenberg buigt zich al zo’n dertig jaar over de vraag hoe erfgoed verbonden kan worden aan ontwikkelingen zoals leegstaand vastgoed, de regionale economie, de ruimtelijke inrichting of de sociale cohesie tussen burgers. Hij werkt als zelfstandige en sinds 2010 ook bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed waar hij zich onder andere inzet voor een duurzame toekomst van het religieus erfgoed.


28

29

Toen het Groninger Museum de Stichting Oude Groninger Kerken uitnodigde om bij te dragen aan de culturele manifestatie ‘Bitterzoet Erfgoed’, werd dat idee meteen omhelsd. Het evenement past bij het nieuwe gebruik van de Akerk: twee keer per jaar een grote expositie, gelinkt aan de eigen geschiedenis en aan actuele maatschappelijke vraagstukken.

Bitterzoet Erfgoed Tjitske Zuiderbaan

Marius Breukink Projectleider

Ricardo Burgzorg Gastcurator

Hedy Tjin Beeldend kunstenaar De doorwerking van het slavernijverleden naar het heden is zo’n vraagstuk. Bovendien draagt de Akerk de sporen hiervan. Een kunstexpositie bleek de beste bijdrage, ook als startpunt voor verder onderzoek naar die getuigen van het verleden in de kerk. De kunstenaars Aimée Terburg, Faisel Saro, Esli Tapilatu en Hedy Tjin maken nieuw werk over dit thema. Een inhoudelijk programma verbindt de verschillende onderdelen van de sporen van de slavernij in Groningen door lezingen, debatten, educatie, theater, dialoogtafels en concerten. Lager Ricardo Burgzorg is de gastcurator van de expositie. ‘Teksten uit de bijbel zijn destijds gebruikt om de economie van de slavernij te verantwoorden. Een belangrijke functie van die teksten was het ontmenselijken van zwarte mensen. Tot op heden wordt hierdoor een lagere status toegekend aan deze mensen, of mensen van kleur,’ weet Ricardo uit eigen ervaring. Hij komt weleens met zijn witte vrouw in een wat duurdere winkel in Den Haag. Wanneer zijn echtgenote daar alleen komt, wordt zij met ‘u’ aangesproken. Bezoekt zij de winkel in gezelschap van de uit Suriname afkomstige Ricardo, dan spreekt het winkelpersoneel haar aan met ‘je’. Alsof zijn gekleurde aanwezigheid de beleefdheidsgrens acuut verlaagt. Wat Marius Breukink, projectleider Akerk, opvalt bij een bezoek aan een broodjeszaak met Ricardo, is dat híj wordt aangesproken. Ricardo loopt weliswaar voorop de winkel binnen, maar de verkoopster richt zich tot Marius, achter hem. Ogenschijnlijk onbetekenende voorvallen voor de een, dagelijkse vernedering voor de ander.

Foto Duncan Wijting.

Het tapijt van Groningen In het werk van Hedy Tjin als beeldend kunstenaar en illustrator met Surinaamse roots, speelt de koloniale geschiedenis van Nederland vaak een rol. Zij is betrokken bij Bitterzoet Erfgoed vanwege de hoge kwaliteit en directe herkenbaarheid van haar werk. Ze maakt onder meer muurschilderingen, werkt met textiel en illustreert boeken en kinderboeken. ‘Mij is gevraagd een ontwerp te maken voor een themawandkleed geïnspireerd op het tapijt van Bayeux. Het wandkleed wordt gemaakt door de Groningers zelf, waardoor al werkende een dialoog kan ontstaan over dat slavernijverleden. Ik heb er bewust voor gekozen om niet de gruwelen van de slavernij te tonen.’ ‘Toch,’ merkt Ricardo op, ‘vond Hedy het belangrijk om de pijn van het slavernijverleden te laten zien. Je kunt haar ontwerp interpreteren als objecten van de slavernij. Mensen die gebruikt zijn en producten die uit slavenarbeid zijn ontstaan, daar draaide het om. Handel.’ Geen podium voor witte handelaren Het is nooit Hedy’s doel om in één beeld alles te vertellen. ‘Het beeld is ondersteunend en moet triggeren om je ergens in te verdiepen. De gruwelen zijn slechts een kant van het verhaal. Het heeft meerdere, vaak onbekende kanten. Die wil ik ook laten zien.’ Een andere bewuste keuze is het ontbreken van witte Groningers op het wandkleed. ‘Ik wil geen podium geven aan mensen die meewerkten aan het koloniale verleden. De vignetten die er wel op voorkomen, staan voor die handelaren.’ Voor haar ontwerp voor het ‘tapijt van Groningen’ stelt ze zich tot doel de tot slaaf gemaakten eervol in beeld te brengen. Het moet historisch kloppen, maar ook fris en eigentijds zijn en de juiste toon treffen. Door de zwaarte van het onderwerp geeft ze na dit project het


30

31

stokje graag door aan andere kunstenaars. ‘Het onderwerp is te belangrijk om door een beperkt aantal kunstenaars onder de aandacht te worden gebracht.’ Kerk en slavernij Ricardo Burgzorg vraagt zich af hoe de SOGK zich tot het onderwerp verhoudt. Twee zaken vallen hem op. Dat de stichting geen geloofsgemeenschap is, maar wel gebouwen beheert die door geloofsgemeenschappen zijn neergezet. En dat teksten uit de Bijbel werden gebruikt om zowel de slavernij te vergoelijken en te rechtvaardigen alsook om deze te verwerpen. Juist daarom wil de stichting een aanvullend perspectief vanuit de kunsten laten zien. Er zijn meerdere invalshoeken om naar dit onderwerp te kijken. ‘We hebben een tour door de kerk ontwikkeld, waarbij je iets leert over bepaalde interessante elementen,’ legt Marius uit. ‘Tijdens het onderzoek hiervoor bleek dat er grafzerken van voormalig bewindvoerders van de West Indische Compagnie liggen, letterlijke sporen van het slavernijverleden. In praktische zin biedt het gebouw ruimte aan zo’n groot wandkleed. Daarnaast is de kerk van nature een plek voor bezinning, een plek om een constructieve dialoog op gang te brengen. En juist voor het maakproces van het wandkleed, als onderdeel van die dialoog, is deze omgeving heel geschikt. Bovendien staat de Akerk in het Akwartier, het oude havengebied van de stad Groningen, waar het kantoor van de West-

Aan het kunstproject werken tal van vrijwilligers mee. Foto Duncan Wijting.

Indische Compagnie op een steenworp afstand vandaan lag. Niet alleen het gebouw, ook de plek is belangrijk. De heren die destijds investeerden in de WIC, wilden zich ook profi leren in de kerk. De plaatselijke economische geschiedenis is dus nauw verweven met de Akerk.’ Beklede weg Ricardo merkt dat veel Groningers zich niet bewust zijn van het slavernijverleden in hun provincie. ‘We willen ze via een “beklede” weg laten kennismaken met het onderwerp, zonder vingerwijzen. Zo hebben we ons laten inspireren door het tapijt van Bayeux.’ Dit tapijt is een visuele weergave van een belangrijke historische gebeurtenis, zonder woorden haast, waardoor iedereen het kan lezen. Het ‘tapijt van Groningen’ beoogt hetzelfde. ‘Slavernij is mijn verleden en ons verleden. Dit project wordt onderdeel van de geschiedenis, maar ook de toekomst van Groningen. Het maakproces van het wandkleed kan een ritueel worden om met je geschiedenis om te gaan. Veel Groningers gaan eraan werken, en nog meer mensen kunnen het bekijken. Het besef dat de slavernij nog altijd doorwerkt in onze huidige samenleving is onvoldoende doorgedrongen. Ik begon jaren geleden een verzameling met als thema: stereotype afbeeldingen van zwarte mensen in de populaire cultuur (prentenboeken). Dat beeld is nu pas rigoureus aan het kantelen omdat een veel grotere en jongere generatie hiertegen in opstand komt.’

West-Indische Compagnie en Akerk De Stichting Oude Groninger Kerken start haar bijdrage aan de manifestatie Bitterzoet Erfgoed niet voor niets in de Akerk. Tussen de kerk en Groningers die deelnamen aan slavenhandel bestaan directe relaties. Slavenhandel was een belangrijke activiteit van de West-Indische Compagnie (WIC). Deze werd opgericht in 1621. Groninger investeerders verenigden zich in 1622 – precies vierhonderd jaar geleden dus – in de Kamer ter Stad en Lande. Het economisch hart van de WIC in Groningen lag in het Akwartier. Aan de Munnekeholm, ter plaatse van het latere postkantoor, hield de compagnie kantoor in het West-Indisch Huis. Om de hoek, aan de Reitemakersrijge, lag de West-Indische Opslag. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in de geschiedenis van de nabijgelegen Akerk tal van sporen van dit verleden te vinden zijn. Eén daarvan is de natuurstenen schouw uit 1778 in de consistoriekamer van de kerk. Onder de namen van de ‘Heeren Voogden’ bevindt zich die van Hindrik Gerrit van Bulderen (1724-1806). Hij was administrateur van de WIC en werd zelfs geboren in het West-Indisch Huis omdat zijn vader dezelfde functie vervulde.

Fragment van de schouw in de consistoriekamer van de Akerk, met daarop de naam van H.G. van Bulderen. Foto Duncan Wijting.

De Akerk en omgeving op de stadsplattegrond van Egbert Haubois, circa 1643. Uitgelicht het West-Indisch Huis en West-Indische Opslag. Collectie Groninger Archieven.


32

Trauma’s ‘De mensen die hier nu aandacht voor vragen zijn goed opgeleid, hebben witte vriendjes en vriendinnetjes, die het met hen eens zijn. Black Lives Matter wordt gebruikt om de onvrede in Nederland vorm te geven. Die onvrede komt voort uit het slavernijverleden. De trauma’s hierover werken nog generaties door.’ Ook Hedy heeft het gevoel nu pas serieus te worden genomen door haar witte omgeving wanneer het gaat om discriminatie en witte superioriteit. Onderwerpen die zij mede in haar werkomgeving vaak heeft aangekaart. Toch vraagt ze zich soms af of het begrip voor haar situatie oprecht is, of dat het slechts een hype is om tegen discriminatie te zijn. Monument In de gemeenteraad van Groningen is een motie aangenomen over een monument voor het slavernijverleden. ‘Dat monument maken wij!’ vindt Ricardo. ‘Met ons hele programma. De gesprekken die we regisseren, want die komen niet zomaar op gang. Er loopt een landelijk onderzoek naar de rol van de kerk in de economie van het slavernijverleden. Dat de expositie plaatsvindt in een kerk is daarom extra belangrijk. Het is de combinatie van verhalen en die specifieke plek. Zie het als een kerkdienst van een half jaar.’

Over de auteur Tjitske Zuiderbaan (tekstjes@outlook.com) was tot haar pensionering in juli 2021 werkzaam op het bureau van de Stichting Oude Groninger Kerken. Ze blijft bijdragen schrijven voor Groninger Kerken, in het bijzonder interviews en human interest-artikelen.

Het wandkleed 'Groningse draden uit het koloniale verleden' in de kooromgang van de Akerk. Foto Duncan Wijting.

Hedy Tjin aan het werk. Foto Duncan Wijting.

Iedere vrijwilliger maakt een eigen deeltje van het wandkleed. Hier worden twee bladeren uit het ontwerp geborduurd. Het patroon staat vast, maar de steken bepaalt de vrijwilliger zelf. Zo is de hand van iedere maker te zien in het uiteindelijke kunstwerk. Foto Duncan Wijting.


35

Eén Clant minder Het portret in de kerk van Stedum Freerk J. Veldman en Martin Hillenga

De Hervormde Gemeente van Stedum verkocht in 2018 de pastorie aan een particulier. Voorafgaand aan de overdracht werd een portret dat in dat gebouw aanwezig was, verplaatst naar de consistoriekamer van de kerk. ‘Johan Clant komt nog éénmaal over de brug’, meldde de dorpswebsite van Stedum, daarbij ook letterlijk doelend op het transport van het schilderij over het bruggetje tussen pastorietuin en kerkhof. De vraag is echter: wás het wel Clant die verhuisde?

De verhuizing van het portret van de pastorie naar de kerk in oktober 2018. Foto Geert van Dijken.


37

Het aanzien van veel Groninger dorpen op de klei werd eeuwenlang bepaald door de drie-eenheid borg, pastorie en kerk. Linkerpagina: Tekening van Nittersum door Th. Beckeringh, 1751. Voorstudie voor diens ‘borgenkaart’, uitgegeven in 1781. Collectie Groninger Museum, foto Marten de Leeuw. Hiernaast: De oude ‘weem’ (pastorieboerderij) |van Stedum, afgebroken in 1933. Collectie Groninger Archieven (1986-16480). Onder: Kadastrale kaart van Stedum, circa 1830. De kerk en weem zijn aangegeven in blauw, met daaronder het omgrachte terrein van de in 1818 afgebroken borg Nittersum. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Het aanzien van veel Groninger dorpen op de klei werd eeuwenlang bepaald door de drie-eenheid borg, pastorie en kerk. Vaak resteert in oorspronkelijke vorm alleen de laatste. In Stedum is dat niet anders. De borg Nittersum is in 1818 afgebroken, maar borgterrein en oprijlaan zijn dankzij min of meer recente landschapsreconstructies weer goed herkenbaar. De mogelijk in oorsprong middeleeuwse pastorie werd in 1933 afgebroken. In de nieuwbouw kreeg een portret afkomstig uit de oude pastorie een prominente plek, hoog aan de muur van de hal. ‘Clant-kamer’ Een van de eerste malen dat het portret de aandacht van onderzoekers trok, was in 1930. Dominee Meijndert ten Broek van Westeremden schreef in een artikel over Nittersum in de Groningsche volksalmanak: ‘In de z.g. Clant-kamer van de pastorie te Stedum vindt men een bijna levensgroot portret van Johan Clant, door een onbekenden meester geschilderd. Prof. Martin, de directeur van het Mauritshuis, die het onlangs bezichtigde, meent dat het omstreeks 1680 vervaardigd moet zijn. Wij zien den Ommelander edelman voorgesteld met de deftige pruik in een lang en kleurig gewaad. De rechterhand steunt op de heup, de linker rust op een opengeslagen foliant, waaronder een kaart van Europa ligt. (…) Hoe dit portret in de pastorie gekomen is, weten wij niet. Heeft het misschien vroeger in den afgebroken burcht gehangen, of heeft Johan Clant het wellicht als een blijk van zijn hooge gunst aan de pastorie vereerd, opdat de toenmalige pastor het beeld van den grooten heer van Stedum steeds voor oogen zou hebben?’

In een bijdrage in de almanak van tien jaar later, hebben de vraagtekens plaatsgemaakt voor zekerheden. Schoolmeester Eelke Baukes Leeman uit Stedum stelt daarin: ‘Zoover de herinnering reikt is in dit portret steeds de afbeelding van den heer Johan Clant gezien en de naam Clantkamer heeft aan die overtuiging ongetwijfeld sterken steun gegeven. Twijfel aan de juistheid van die overtuiging kan dan ook nauwelijks gekoesterd worden. Het is om meer dan één reden ook niet vreemd te vinden, dat het conterfeitsel van den heer Clant omstreeks 1680 een plaats verkreeg in de pastorie van Ds. Warendorp.’ Daadkracht Dat de voorgestelde als Johan Clant werd geïdentificeerd, is niet bevreemdend. Diens vader is Stedums claim to fame: Adriaan Clant (1599-1665) was in 1648 afgezant namens de Staten-Generaal tijdens de onderhandelingen die tot de Vrede van Munster leidden, het verdrag dat onder meer een einde maakte aan de Tachtigjarige Oorlog. Die hoedanigheid moet hem geen windeieren hebben gelegd. Geruchten over omkoping circuleerden hardnekk ig. Net als zijn vader vervulde Johan Clant ook belangrijke functies buiten het gewest Groningen. Zijn voorname status is onder meer duidelijk af te lezen van een gebrandschilderd raam dat hij in 1662 schonk aan de plaats Dinghweer te Lellens, ter gelegenheid van een grondige restauratie van dat huis:


39

‘Johan Clant Van Stedum, Heer van Ringnum tot Uijtwijrda Holwijrda Stedum Westerembden en garshuisen Joncker ende hovelinck Mede Gecommiteerde ter vergaderinge van haer Hoogh Mogende Heren Staten Generael der Vrije verEnigde nederlanden MeVrouw Anna Clant geboren Conders Vrouw tot Stedum en Ringnum. Etc: Anno1662.’

↑ Portret van Everhart Frederik van Lintelo, voorheen geïdentificeerd als Johan Clant, door een onbekende schilder. Het schilderij hing tot oktober 2018 in de pastorie van Stedum. Foto Duncan Wijting.

↑ Gedenkbord in de kerk met daarop de door Johan Clant bewerkstelligde vernieuwingen in het gebouw. Foto Duncan Wijting.

← De hal van de (voormalige) pastorie van Stedum in 2018, met het portret van Van Lintelo. Foto Duncan Wijting.

↓ Penning met de beeltenis van Johan Clant, 1693. Collectie Rijksmuseum.

← Het praalgraaf van Adriaan Clant, in 1672 vervaardigd door Rombout Verhulst. Foto Duncan Wijting. Het wapen Clant in een raam van de nieuwe → pastorie uit 1933. Foto Martin Hillenga.

Toen de voorvaderlijke borg Nittersum in Stedum aan Johan Clant ten deel viel, kreeg hij ook de zorg voor de kerk. Als unicus collator kon hij bepalen wie als predikant werd aangesteld, maar ook voor de materiële aangelegenheden van de lokale kerk droeg hij de eindverantwoordelijkheid. Dat alles gaf hem in het dorp een grote invloed. Nadat eerst zijn vader in januari 1665 was overleden, ontviel hem kort daarop, in augustus van datzelfde jaar, ook zijn vrouw Anna Coenders. Hij bleef met vijf kinderen achter. Drie jaar later stierf zijn enige zoon Adriaan op veertienjarige leeftijd. Daardoor had Johan Clant geen opvolger meer om de familienaam voort te zetten. Het getuigt van grote daadkracht dat hij als laatst overgeblevene van het geslacht Clant van Stedum toch plannen maakte om het grote prestige van de familie voor het nageslacht te bewaren. Dat deed hij onder meer door de borg Nittersum grootscheeps te laten herbouwen, naar plannen van de Amsterdamse architect Philip Vingboons. Ter gedachtenis aan zijn vader liet hij Rombout Verhulst een praalgraf ontwerpen in de kerk van Stedum. De herinrichting van het kerkgebouw was vanaf 1668 al ter hand genomen, en resulteerde in een nieuwe preekstoel, herengestoelte, dooptuin en orgel. In 1689 werd ten slotte een avondmaalsbeker vervaardigd, voorzien van het wapen van Johan Clant.


40

Glans en schaduw In dit licht is het inderdaad verleidelijk om het portret te beschouwen als een resultaat van Clants streven om de glans van de familienaam te bewaren. Twijfel aan de juistheid van die constatering kan echter wél gekoesterd worden, in weerwil van de overtuiging van Leeman en voorgangers. De kleding van de geportretteerde biedt amper een aanknopingspunt voor een exacte datering. Het ‘lang en kleurig gewaad’ is een zogenaamde Japonse rok, een huisgewaad dat vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw gedragen werd en gedurende de erop volgende eeuw ook nog volop aanwezig was is de kledingkast van de elite. Mogelijk speelde ook de kaart met het opschrift ‘Nova Europae Tabulae’ een rol bij de datering door de directeur van het Mauritshuis. Een atlas onder die titel, van Johannes de Ram, verscheen vanaf 1680 in verschillende edities. Latere bewoners van de borg Nittersum hadden als collator een vergelijkbare relatie tot de kerk en pastorie, maar staan toch wat in de schaduw van de familie Clant. Voor de identificatie van de geportretteerde kunnen deze personen niet zo maar genegeerd worden, ook omdat het portret ruime tijd later dan 1680 gedateerd kan worden. Zo komen we uit bij Everhard Frederik van Lintelo (16811761). Deze veronderstelling wordt naar onze mening overtuigend bevestigd door vergelijking van het schilderij met een jeugdportret van Van Lintelo geschilderd door Hermannus Collenius, en met het portret van Clant op een in 1693 geslagen penning. Van Lintelo was gehuwd met Petronella Lewe (1684-1761), een kleindochter van Johan Clant. Zij erfde Nittersum op tienjarige leeftijd. Van het echtpaar zijn in de kerk van Stedum de rouwborden nog aanwezig, evenals de plaatjes van hun doodskisten, afkomstig uit de grafkelder.

Over de auteurs Freerk J. Veldman was directeurconservator van de Menkemaborg en de borg Verhildersum en heeft veel onderzoek gedaan naar Allert Meijer en Jan de Rijk. Een groot overzichtswerk, Barok in Groningen, is in een afrondend stadium. Hierin is veel aandacht voor de Stedumer borg en kerk.

↑ Rouwbord voor Everhart Frederik van Lintelo, gestorven in 1761. Foto Duncan Wijting. → Jeugdportret van Everhart Frederik van Lintelo door Hermannus Collenius, circa 1695-1700. Particulier bezit, foto John Stoel. ↓ Het wapen van Nittersum boven de wijzerplaat aan de westzijde van de toren, aangebracht in 1707. Foto Duncan Wijting.

Noten 1 2 3

Martin Hillenga is historicus en eindredacteur van Groninger Kerken.

M. ten Broek, ‘De burcht Nittersum en zijn bewoners’, Groningsche

4

Voor een uitgebreide beschrijving van het schilderij zie: Freerk J.

volksalmanak (1930) 97-182, daar 141-142.

Veldman, Hermannus Collenius 1650-1723 (Zwolle 1997) cat.nr. 95.

E.B. Leeman, ‘Johan Clant als collator van de kerk van Stedum’,

Exemplaren van de penning bevinden zich o.a. in de collecties van

Groningsche volksalmanak (1940) 69-94, daar 91.

het Rijksmuseum, Teylers Museum en Groninger Museum. De laatste

Margaret Breukink-Peeze, ‘De Japonse rok van Midwolde’, Gronin-

bezit een verguld exemplaar.

ger kerken 35 (2018) nr. 3, 81-85. Het Stedumer portret is hierin ook afgebeeld, geïdentificeerd als Johan Clant.


42

Nieuws

43

Restauratie van twee orgels in de kerk Harkstede Een restauratieplan dat begon met de restauratie van één orgel en dat uitmondt in de realisatie van twee aparte orgels is zeker uniek te noemen. En dat daarvoor vervolgens niet één maar drie orgelbouwers nodig zijn, kan een gewaagde stap genoemd worden. Toch gebeurt dit in de kerk van Harkstede. De stichter van de kerk, Henric Piccardt, gaf in 1695 opdracht aan Arp Schnitger om een orgel te bouwen, uiteraard om de gemeentezang te begeleiden, maar waarschijnlijk ook als een persoonlijk oefeninstrument voor de borgheer. Het instrument vulde de open verbinding tussen de kerkzaal en de bibliotheek van Piccardt en was waarschijnlijk voorzien van een balg die hij zelf met de voet kon treden zodat hij zijn studiewerk kon afwisselen met orgelspel. Het orgel bleef, op enkele kleine wijzigingen na, in oorspronkelijke staat tot het kerkbestuur in 1908 aan Marten Eertmans opdracht gaf een nieuw orgel te leveren. Hij bouwde

hiervoor een nieuwe orgelkas tegen de Schnitger-kas en hergebruikte vier van de acht registers in het nieuwe orgel. Het orgelfront met de frontpijpen liet Eertmans staan. Aan de hergebruikte registers veranderde hij weinig. Van het oorspronkelijke Schnitger-orgel bleven dus nog vijf van de acht registers bewaard. Het pijpwerk wordt dan ook door orgelmakers wereldwijd bestudeerd om replica’s te maken. Eigenlijk staan er dus twee orgels op de orgelgalerij. In de huidige restauratie worden ze van elkaar gescheiden. Het Eertman-orgel wordt hersteld en de kast ervan wordt een kwart gedraaid en verplaatst, waardoor het Schnitger-orgel vrij komt te staan. Dit wordt in zijn geheel teruggebracht naar de situatie van 1696, dus met voettreding en zonder ‘moderne’ windmotor. Schnitgers pijpwerk wordt nieuw gemaakt om zo weinig mogelijk aan het oorspronkelijke materiaal te hoeven zitten met het risico om zowel historisch materiaal als ‘geluid’ te verliezen.

Steigers met tussenvloer in de Hippolytuskerk van Middelstum. Foto archief SOGK.

Bevingsschadeherstel in Middelstum In de Hippolytuskerk in Middelstum zijn in november vorig jaar de steigers opgebouwd voor de restauratie van de gewelven en schilderingen. Bouwkundige Jur Bekooy van de Stichting Oude Groninger Kerken: ‘Het is het grootste bevingsschadeherstel dat we tot nu toe aan een kerk uitvoeren. Heel consciëntieus. In het licht van eeuwen gaat het niet om spoed. Als je het niet uiterst zorgvuldig doet, zijn de schilderingen voor altijd verloren.’ De werkzaamheden hebben dan ook een lang voortraject. Al in 2014 waren flinke scheuren zichtbaar in de gewelven als gevolg van aardbevingen. Holstein Restauratie Archi-

tectuur bracht toen samen met de Stichting de schade in kaart. Vervolgens is samen met Bouwhuis-Journée Restauratoren uit Arnhem een herstelplan gemaakt. Daarnaast was uiteraard overleg vereist met het Instituut Mijnbouwschade Groningen en haar voorgangers om tot herstel te kunnen overgaan. Het ‘herstelteam’ wordt gecompleteerd door restauratiestukadoor Daniël Oudman. Sietsema Aannemersbedrijf uit Uithuizen voert de bouwkundige werkzaamheden uit. Naar verwachting is de klus in maart geklaard. Daarna wordt het exterieur van de Hippolytuskerk onder handen genomen.

'In het licht van eeuwen gaat het niet om spoed' Pijpwerk in het Harksteder Schnitger-orgel. Foto Duncan Wijting.

Drie orgelbouwers, uitgekozen op hun specifieke kunde, voeren elk een verschillend onderdeel van de restauratie uit, onder leiding van orgeladviseur Hans Fidom. Deze manier van samenwerken is exceptioneel. Het bundelen en delen van kennis brengt deze restauratie naar een hoger plan. De opgedane ervaring kan gebruikt worden voor toekomstig onderzoek en restauraties. Het is de droom om in de toekomst de voormalige bibliotheek van Piccard weer nieuw leven in te blazen als studieruimte voor het werk van Arp Schnitger.

Teruggebracht naar de situatie van 1696.


Groninger Kerken Jaargang 39, aflevering 1 – maart 2022

44

ISSN 0169-3719

Groninger Kerken is een uitgave van de Stichting Oude Groninger Kerken. Donateurs die jaarlijks minimaal € 25 betalen, ontvangen het magazine vier keer per jaar. Wilt u donateur worden? Neem dan contact met ons op of raadpleeg de website.

Kernredactie drs. R.H. Alma drs. I. Basteleur R. Compaan dr. C.P.J. van der Ploeg drs. P. Wageman Eindredactie drs. M. Hillenga Redactieraad dr. C.P.J. van der Ploeg, voorzitter drs. M. Hillenga, secretaris drs. R.H. Alma drs. A. van Deijk dr. A.J.M. Irving dr. A.B. Mulder-Bakker J.F. Oldenhuis

Grafisch ontwerp Jochem.studio Drukwerk MarneVeenstra, Groningen Omslagfoto De Batholomeuskerk van Stedum, getekend door Mies Blomsma. Kalenderblad uit 1931. Collectie Groninger Archieven (1173-143-100)

De kerk heeſt een gecompliceerde bouwgeschiedenis.

Contact- en redactieadres Stichting Oude Groninger Kerken Coehoornsingel 14 9711 BS Groningen 050 – 312 35 69 info@groningerkerken.nl www.groningerkerken.nl

Professionele Organisatie voor Monumentenbehoud (POM).

Kerk open, kom binnen

Bartholomeuskerk Noordlaren overgedragen apostelreeks boven de triomfboog blootgelegd. Van de drie romaanse vensters in het koor bleef alleen het venster aan de noordkant intact. Eind twintigste eeuw is dat voorzien van gebrandschilderd glas met een voorstelling van de schutspatroon Bartholomeus. In 1876 verving de fi rma Van Oeckelen het oude Lohmanorgel uit 1820 door een orgel op een balustrade over de gehele breedte van de kerk. De orgelkast heeft fraai gesneden vleugelstukken en wordt bekroond door engelen met bazuinen en siervazen. De Protestantse Gemeente huurt de kerk terug, waardoor in het huidige gebruik niets wijzigt. Met de overdracht bezit de Stichting Oude Groninger Kerken 98 kerkgebouwen, twee synagogen, 62 kerkhoven en negen (vrijstaande) torens.

Advertenties Voor meer informatie en tarieven over adverteren in ons tijdschrift kunt u contact opnemen met het secretariaat van de Stichting Oude Groninger Kerken.

Beschermheer van de stichting mr.drs. F.J. Paas, Commissaris van de Koning in de provincie Groningen

Bijschrift: Glas-in-loodraam in de noordwand van het koor van Noordlaren, met een voorstelling van de patroonheilige van de kerk, de apostel Bartholomeus. Foto Duncan Wijting.

Op 2 december van het vorige jaar droeg de Protestantse Gemeente Noordlaren Glimmen de Bartholomeuskerk in Noordlaren over aan de Stichting Oude Groninger Kerken. De kerk heeft een gecompliceerde bouwgeschiedenis – elders in dit tijdschrift uitgebreid beschreven – die mogelijk teruggaat tot de twaalfde eeuw. Dat betrof dan een houten voorganger van het huidige, in baksteen opgetrokken gebouw dat in oorsprong uit de dertiende eeuw dateert. Het witgeschilderde interieur wordt geaccentueerd door de blauw geschilderde houten balkenzoldering, de vloer van rode Bremer zandstenen tegels en het bruin van banken en kansel. Tijdens de restauratie in de jaren zeventig zijn fragmenten van schilderingen van een

Raad van toezicht drs. P.M. de Bruijne, voorzitter dr. E.A.M. Bulder, vice-voorzitter drs. P.E. Bekkering drs. C.J. Kool drs. M. van Zanten

Het groene goud rondom de Groninger Kerken Gouden Bomenfonds is onderdeel van Stichting Oude Groninger Kerken

Steun ons Meer informatie is te vinden op: groningerkerken.nl/ goudenbomenfonds

KERK OPEN, KOM BINNEN Veel van onze kerken hebben de deuren Veel van onze kerken hebbenvan harte welkom. 'los' voor bezoekers. U bent de deuren ‘los’ voor bezoekers. Kerk open, kom binnen! U bent van harte welkom. Kerk open, kom binnen! www.groningerkerken.nl www.groningerkerken.nl


Sietsema aannemersbedrijf Studio 212 Fahrenheit

MET LIEFDE EN PASSIE

Adverteren in Groninger Kerken?

ONDERHOUDEN 212f.nl

WIJ ONS ERFGOED

Neem contact op met het secretariaat van de Stichting Oude Groninger Kerken via 050 312 3569 of info@groningerkerken.nl

Heerdweg 5 | 9981 TA Uithuizen | 0595 435 678 www.sietsemabouw.nl | info@sietsemabouw.nl | sietsemabouw

BOUWBEDRIJF DIJKSTRA DE GRAAF ENGWIERUM

B O U W E N E N R E S T A U R E R E N info@dijkstradegraaf.nl

www.dijkstradegraaf.nl

ook aardbevingsschade kunnen wij vakkundig herstellen

KIJLSTRA - BROUWER W W W.KIJLSTRABROUW ER.NL

KK

www.dijkstradegraaf.nl info@dijkstradegraaf.nl tel: 0511-408272

BO DI BU 91 Te Fa


w aar nemen

Schoonmaakbedrijf / Gevelonderhoud

ZEEMAN Net dat beetje meer!

Voeg en restauratiebedrijf

herk ennen

v.o.f.

De Stelling 5 9774 RB Adorp

ont w er pen realiseren HOLSTEIN restauratie architectuur

Tel. (050) 306 12 79 mob. 06 22 42 31 61

&

info@schoonmaakbedrijfzeeman.nl www.schoonmaakbedrijfzeeman.nl

www.holstein-restauratie.nl

Voor komplete onmaakservice! ho sc . .: OA

- SCHOLEN, KANTOREN ETC. - GLAZENWASSERIJ - TAPIJTREINIGING - KUNSTSTOF REINIGING - BETONREPARATIE - GEVELREINIGING - NEVELSTRALEN

Voor meer informatie mail ons: bouwserviceboonstra@hotmail.nl Noordveenkanaal Noordzijde 21 7831 AW Nieuw-Weerdinge 0591- 522258

- GRAFFITI VERWIJDEREN - IMPREGNEREN(MUREN) - KUNSTSTOF VLOEREN - GIETVLOEREN - COATINGVLOEREN - ANDERE VLOEREN OP AANVRAAG Sebastiaankerk te Bierum

Groen in goede handen

Dàt is onze KRACHT T

Industrieweg 33 9781 AC Bedum (050) 301 25 00 E info@groenwerf.nl WWW. GRO EN W ER F. N L

Cuxhavenweg 3-2

050 2100 194

info@tomfeith.nl

9723 JK Groningen

06 2688 8044

www.tomfeith.nl

opleveren

behouden


|

Timmer- en restauratiewerken

|

Interieur ontwerp en uitvoering

Deskundig in duurzaam (ver)bouwen

AdvLaurenshout_OGK_2013.indd 1

23-01-13 10:00

handmatige belettering in natuursteen advies bij en uitvoering van eigen ontwerp en ideeën restauratiewerk

0595 492242 info@deschreef.nl www.deschreef.nl GEDENKSTENEN

|

EERSTE STENEN

|

GEVELSTENEN

|

RELIËFS

|

GRAFMONUMENTEN

|

NAAMBORDEN

Schildersbedrijf W. Dijkema Noorderstraat 5 9989 AA Warffum telefoon (0595) 42 22 67 Ook leveren wij professionele verven, dubbele beglazing, voorzetramen en alle bijkomende schildersmaterialen

handmatige belettering in natuursteen advies bij en uitvoering van eigen ontwerp en ideeën

De Schilder, de beste vriend van je huis

restauratiewerk

T 050 318 66 36 www.carlavanderburg.nl 0595 492242 www.kinderuitvaart-groningen.nl

info@deschreef.nl www.deschreef.nl

Samen Zorgvuldig Passend GEDENKSTENEN

Sietsema aannemersbedrijf

Al jaren vertrouwd partner van de SOGK vertrouw ons ook úw bouw werk toe! bouwwerk

GK_202012.indd 156

03-12-20 10:30

|

EERSTE STENEN

|

GEVELSTENEN

|

Noorderstraat 5 telefoon (0595) 42 22 67 Ook leveren wij professionele verven, dubbele beglazing, voorzetramen en alle bijkomende schildersmaterialen

(ver)bouwen met overleg Onderhoud, verbouw, renovatie, nieuwbouw en alle materialen voor de doe-het-zelver

Al jaren vertrouwd partner van de SOGK vertrouw ons ook úw bouw werk toe! bouwwerk

Mense Ruiter Orgelmakers bv

H. Pot bouwbedrijf

Rijksweg 167

COMMUNICATION, ART & DESIGN www.212f.nl

9792 pd Ten Post

(ver)bouwen met overleg

t 050 301 05 50

Onderhoud, verbouw, renovatie, nieuwbouw en alle materialen voor de doe-het-zelver

info@menseruiter.nl

Hoofdweg 25 9795 pa Woltersum (050) 302 15 55 www.bouwbedrijfpot.nl GK_202012.indd 157

|

GRAFMONUMENTEN

|

NAAMBORDEN

Schildersbedrijf W. Dijkema 9989 AA Warffum

H. Pot bouwbedrijf

RELIËFS

03-12-20 10:30

De Schilder, de beste vriend van je huis

Adverteren in Groninger Kerken? Neem contact op met het secretariaat van de Stichting Oude Groninger Kerken via 050 312 3569 of info@groningerkerken.nl


BITTERZOET ERFGOED

18 februari -------- 3 juli 2022

Hedy Tjin - Esli Tapilatu - Aimée Terburg - Faisel Saro

Akerk

Kijk op Akerk.nl Open wo - za 10:00-17:00, zo 12:00-17:00


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.