HET ARSENAAL ALS LEVEND LAB
verslag van een workshop
Noël van Dooren
Stefanie Delarue
HOGENT / Futures through Design / Nomadic School of Arts
Voorwoord
Eind april 2023 vond een driedaagse workshop plaats met studenten van HOGENT (Landschaps- en tuinarchitectuur) op Het Arsenaal in Gent, ook wel de Arsenaalsite. De workshop kwam tot stand in samenwerking met Nomadic School of Arts en beoogde een experimentele onderwijsvorm: niet met de ‘klassieke’ middelen van een plan op papier. Integendeel: naar buiten, met eigen handen, op het terrein aan de slag gaan.
HOGENT vroeg mij de workshop te begeleiden. Ik deed dat vanuit verschillende rollen die ik heb: docent, onderzoeker naar ‘tijd en landschap’, strategisch beleidsadviseur en landschapsactivist. Stefanie Delarue, lector en onderzoeker binnen de Landschaps- en tuinarchitectuuropleiding aan HOGENT, was mijn maatje in deze workshop – gezamenlijk bepaalden we de inhoudelijke koers, het dagprogramma en, belangrijk, de boodschappenlijst. Het verslag is, zeker waar het gaat om de interpretatie van het werk en de lessen die je in het onderwijs kan trekken, mijn weergave van ons gezamenlijk gesprek daarover.
Het denken over en experimenteren met onderwijsvormen was een hoofddoel. Maar uiteraard was ook het ons invoegen in het debat over de toekomst van Het Arsenaal een uitgangspunt, waarbij we bewust weggebleven zijn van alle perikelen van de concrete planningspraktijk. We hebben de toekomst vooral benaderd vanuit het nu. Wat we daarmee bedoelen wordt in de volgende pagina’s wel duidelijk.
En tenslotte hebben we, als extra laag die gaandeweg tijdens de voorbereiding toegevoegd werd, het gesprek willen verbreden naar ‘deze categorie van terreinen’, want in Vlaanderen (en uiteraard ook in Nederland) zijn nog tal van dergelijke terreinen te vinden. Dat verleidde ons tot het programmeren van een openbare bijeenkomst. Met name bij die laatste activiteit werkten we nauw samen met filosoof Glenn Deliège die een parallelle workshop op Het Arsenaal begeleidde, zich concentrerend op de dieren die reeds het terrein bewonen, of zouden kunnen bewonen. En met Bert De Roo en Giliam Ganzevles die vanuit hun interdisciplinaire minor ‘Embassy of the More-than-human’ al veel langer op en aan de Arsenaalsite werken.
Graag doe ik hierbij verslag van wat er gedaan is. Natuurlijk zijn de mogelijkheden van een driedaagse workshop zeer beperkt. Juist daarom is dit verslag ook een doorkijkje: welke inzichten levert het op voor dit specifieke terrein, of deze categorie van terreinen, voor de ‘tussentijd’ waar we nu in zitten en voor de ontwikkeling richting een nieuw stukje stad?
De ‘gewone’ foto’s in dit verslag zijn van Noël van Dooren, Stefanie Delarue of Bruno Debaenst (‘Ruim een maand later’). Voor de grote beelden maakte ik graag gebruik van het werk van fotografen Sam de Buysere en Benina Hu (in opdracht van Nomadic School of Arts).
Noël van Dooren
Landschapsarchitect – onderzoeker – publicist
Juni 2023
De Arsenaalsite
De Arsenaalsite is de voormalige centrale werkplaats van de NMBS uit 1881. De werkplaats werd in 2019 gesloten. Het terrein van 12 hectare ligt aan de spoorlijn tussen de stations Gent-Dampoort en Gent-Sint-Pieters in de wijk Moscou-Vogelhoek. Het is een strategisch gelegen locatie aan de snelweg E17 en de Brusselsesteenweg. Het terrein is grotendeels verhard, met een aantal deels monumentale grote loodsen. Na de sluiting werd al snel de waarde gezien voor de stad Gent als geheel. Er volgden eerste stappen naar herontwikkeling, die om verschillende redenen gestaakt werden. In 2021 heeft Arsenaal 3PK (Danneels / Group Monument / Quva) het terrein aangekocht om het te ontwikkelen tot een ‘nieuw innovatief verweven stadsdeel’. B-architecten werkt momenteel samen met onder meer Delva voor 3PK aan een ontwikkelingsplan. Daadwerkelijke bouwactiviteit zal mogelijk nog wel 10 jaar op zich laten wachten. Mede om verder vandalisme (eerder brandde al een gebouw af) te voorkomen, is er ook een initiatief voor tijdelijk gebruik opgezet. Vlak voor de workshop, in maart 2023, is het terrein ‘kaalgeveegd’ en ontdaan van spontane vegetatie, zoals op de foto hieronder. Wij troffen verharding, lege gebouwen, prikkelende muurschilderingen en een zandvlakte aan.
De Arsenaalsite te Gent. Luchtfoto uit 1956 (‘Hoe zag jouw buurt er uit in de jaren 50’ Stad Gent) en vogelvlucht van enige jaren terug (website Danneels)
Arsenaalsite, voorjaar 2023 (foto Sam De Buysere voor Nomadic School of Arts)
Uitgangspunt workshop
De voorzijde van deze rapportage doet in weinig denken aan de Arsenaalsite. Toch is het een foto op dat terrein. We zijn sterk geneigd naar het terrein te kijken als een verzameling gebouwen. Deze workshop richtte zich op de open ruimte van Het Arsenaal, nu en straks. We waren in het bijzonder geïnteresseerd in de manier waarop de natuur het terrein overneemt als menselijke activiteit een aantal jaren stil ligt. We denken nog wel eens over dergelijke terreinen alsof de pauzeknop is ingedrukt, waarna een vorm van stedenbouwkundige ontwikkeling ze weer tot leven brengt – maar het tegendeel is het geval. Er leeft van alles, en in wezen zijn er ook nu vele vormen van menselijke activiteit, informeel en formeel, legaal en illegaal.
Het doel van de workshop was niet een plan te maken – noch voor de ‘tussentijd’, noch voor de toekomstige situatie. Dat proces vindt al plaats. De vraag aan de studenten was met bescheiden middelen – met klein gereedschap zoals spade, kruiwagen en schaar; met eenvoudige materialen als karton, zaad en touw – een ingreep te doen die een relevant commentaar zou zijn op de staat van het terrein nu en op zijn verdere ontwikkeling; een ingreep die binnen de workshoptijd dus binnen drie dagen uitvoerbaar zou zijn. En omdat aan het doen van zo’n ingreep ook een denkproces vooraf gaat, kun je rustig stellen dat voor de feitelijke ingreep op zijn best één dag beschikbaar was. Een denkproces dat ‘ontwerpend’ is vanuit de ruimtelijke discipline: waar wil ik iets doen, hoe verhoudt zich dat tot ruimtes, maten, functies, betekenissen? Het denkproces is ook ‘organiserend’: heb ik de middelen, kan dit met handkracht, staat het terrein/het weer/de tijd me toe dit te realiseren?
Precies dit geeft ook invulling aan experimenteel onderwijs: de confrontatie met een heel nieuwe mix van mogelijkheden en verantwoordingen.
De opdracht is even simpel als complex: doe een ingreep die een relevante commentaar is op de staat van het terrein nu en op zijn verdere ontwikkeling. In de praktijk betekent dat, ogenschijnlijk, dat er drie dagen fijn geknutseld is, maar op de achtergrond gaat het om het overzien van een zeer ongelijke tijdlijn: wat kan ik in drie dagen bereiken? Welk effect heeft dat voor deze zomer? Wat
agendeert het voor volgend jaar of de komende jaren – de ‘tussentijd’? Welke kwaliteiten benoem je daarmee voor de volgende fase, een nieuw stukje stad?
We gaven de studenten als gedachten mee dat een ingreep betrokkenen opmerkzaam zou kunnen maken op bestaande kwaliteiten. Je zou je ook kunnen richten op het agenderen: het wijzen op het belang van een plek in de nabije of verre toekomst. De ingreep zou kunnen gaan over betekenis verlenen, uitnodigen, een verhaal vertellen van – voor de tussentijd en/of denkend aan een volgende fase. Of de ingreep zou het voorinvesteren in landschap aan de orde kunnen stellen: wat kunnen we nu al doen om straks kwaliteit te krijgen?
Programma
Op dinsdag 18 april begonnen we met een ochtend in De Porre (een nabijgelegen wijkpark en -centrum) met het voorstellen van elkaar, de site, de werkwijze en het gedachtengoed. Alle studenten hadden een voorwerp meegenomen dat hun engagement voor deze workshop zou kunnen illustreren. Als workshopleider heb ik een verhaal verteld met mijn gedachten over dergelijke sites. Belangrijk was een wandeling door de Jules de Saint-Genoisstraat, grenzend aan de Arsenaalsite. De lange schutting aldaar markeert de ontoegankelijkheid van het terrein. Tegelijk zitten er vele gaten en kieren in die een zijwaartse blik gunnen – nieuwsgierig, verlangend, wantrouwig. Vervolgens bespraken we mogelijke invalshoeken op de toekomst van deze site vanuit verschillende rollen, variërend van puber tot antropoloog tot burgermeester.
In de middag is het terrein verkend: wat boeit me, waar wil ik ingrijpen, welke materialen heb ik nodig? Dit was een even belangrijke als lastige middag: de uitgestrektheid en stenigheid overweldigde – hoe zou je met een kleine ingreep (want dat is wat er met de beschikbare middelen kan) toch impact kunnen hebben op de site nu, in de nabije maanden of jaren, voor de verdere toekomst?
Oorspronkelijk was het doel dag 1 te beëindigen met een concreet idee over te gebruiken materialen – ook al omdat die simpelweg nog aan zouden moeten worden geschaft. Dat bleek een stap te ver. De confrontatie tussen de harde werkelijkheid van het terrein en een boodschappenlijstje voor wat in zekere zin voelt als ‘knutselmateriaal’ werkte remmend. Als workshopleiding namen wij dan toch het initiatief om een lijst materialen aan te schaffen die dan bij dag 2 als uitgangspunt zou gelden. We lieten ons met die boodschappenlijst ook inspireren tot een aanpassing van het programma, namelijk een reeksje zeer concrete en niet vrijblijvende oefeningen. Bij de aanschaffingen stelden we als eis dat het materiaal zo mogelijk verteerbaar, onschadelijk of herbruikbaar zou moeten zijn. De lijst aanschaffingen was als volgt:
- 50 bamboestokken 244 cm
- 250 bamboestokken 122 cm
- baal sisal perstouw (25 kg, 3.500 meter)
- kg boekweitzaad (ruwweg voor 750 m2)
- 0,5 kg reuze-zonnenbloemenzaad (5.000-7.000 zaden)
- 3 kg Tübinger ‘insecten’-zaadmengsel (ruwweg 1500 m²)
- 200 platen golfkarton 100 x 120 cm
- 24 rollen papiertape (50 mm, 50 m lengte per rol)
- 1 rol ducttape
- 1 box stoepkrijt (100stuk)
- 5 potten verf (wit, zwart, rood, geel en blauw, steeds 1 l)
- 5 borstels en penselen
- 3 breekmessen
- 3 kruiwagens (gehuurd)
- 3 schoppen, 2 spades (privé, uitgeleend)
- 6 sets werkhandschoenen (privé, uitgeleend)
Op zichzelf bleek deze lijst aanschaffingen een interessante denkexercitie. Welke middelen kunnen we met beperkt budget aanschaffen; zijn ze op tijd beschikbaar; in welke hoeveelheden kunnen ze de studenten tot iets in staat stellen? Daarbij vielen we voor een deel terug op onze ervaring uit volkstuin en landbouw: zaad, bamboestokken en touw. Karton kwam in aanmerking als ruimtevormend en verteerbaar bouwmiddel. Stoepkrijt en verf werden, hoewel zeker niet verteerbaar, toch gekozen als middelen om op een geschikte manier tekst en tekening van ‘op papier’ naar ‘in het terrein’ te verplaatsen. Tape en touw werden ook in dat licht gezien, en zouden tegelijk constructiehulpmiddelen kunnen zijn. Met deze set aan materiaal meenden wij een bruikbaar aanbod aan de studenten te doen om zowel (in)direct in te grijpen – denk aan inzaaien – alsook te kunnen markeren, aandacht vragen voor, of representeren.
Een week later, op dinsdag 25 april, vond een openbaar seminar plaats. HOGENT stelde daarvoor het fraaie ‘Cirque’ ter beschikking. Bij dat seminar ging het niet zozeer over Het Arsenaal, maar de categorie van dergelijke terreinen
stond centraal, belicht door diverse sprekers, ingeleid door Stefanie Delarue. Stefanie ging in op het feit dat zeer onlangs een groot deel van het terrein werd ‘schoongeveegd’: veel van de spontane vegetatie en daarbij horende levensgemeenschappen zijn weg. Zij verbaasde zich over haar eigen droefenis daarover, en het feit dat dit voor anderen nu eenmaal het lot is van dergelijke terreinen. Zij vroeg zich af of meer empathie voor deze vorm van natuur mogelijk is, en ook of die – al is het maar tijdelijke – natuur meer status zou kunnen hebben, bijvoorbeeld gebruik makend van de regelingen voor tijdelijke natuur die er reeds zijn.
Zelf ging ik onder de titel ‘strategisch activisme’ in op de familie van terreinen waar Het Arsenaal deel van uitmaakt: wat is hun gemeenschappelijkheid, wat zijn de verschillen? Denk daarbij bijvoorbeeld aan de vaak aantrekkelijke positie voor stedelijke ontwikkeling. Maar ook hun letterlijke en figuurlijke verbondenheid met de rest van de wereld, waardoor ze, samen met de vaak specifieke stenige ondergrond, in ecologisch opzicht een hele aparte categorie vormen die de Duitse ecoloog-landschapsarchitect Ingo Kowarik als de ‘vierde natuur’ betitelde. De term ‘strategisch activisme’ werd uitgewerkt aan de hand van een tijdlijn die het ‘nu’ (deze dagen) in verband bracht met ‘de tussentijd’ (deze maanden en jaren) en de toekomst (de ontwikkeling die wellicht over 10 jaar begint). Welke zaadjes zouden we nu letterlijk en figuurlijk kunnen planten? En zijn we daarin volgzaam, of wensen we ook de randen op te zoeken?
Glenn Deliège heeft als filosoof een focus op andere levende wezens, buiten de mens. Hij stelde een krantenartikel centraal waarin bericht werd over het weer in gebruik nemen van het terrein onder de kop ‘eindelijk weer leven!’. Glenn wees met een filosofisch betoog op dat er natuurlijk al lang, en continu, of we dat nu willen of niet, leven is – en dat we ons daartoe moeten verhouden. Hij stelde daarbij dat het vooral de mens is die in termen van toekomst kan denken – voor veel van het leven op het terrein geldt ‘slechts’ de aaneenschakeling van ‘nu-momenten’. Hij riep in het algemeen, maar specifiek ook ontwerpers, op om meer te denken in termen van ‘invoegen’ in iets dat reeds aanwezig is en reeds gaande is.
Bert De Roo en Giliam Ganzevles spraken over de terreinverkenningen met studenten in de minor ‘Embassy of the More-than-human’. Daarbij gingen ze
veel gedetailleerder in op het terrein en stelden bijvoorbeeld de prikkelende vraag of we de ekster, zichtbaar op de nachtcamera, nu moeten zien als ‘de diersoort’ of als een wellicht zelfs met naam en toenaam aan te duiden bewoner. Zij gaven studenten de opdracht ‘een relatie aan te gaan’ met deze niet-menselijke aanwezigen, hun ‘Umwelt’ te tekenen (het zien van de omgeving vanuit hun blik) en te ontwerpen aan nieuwe vormen van samenleven.
Helaas was Hannah Schubert door ziekte afwezig. Met een achtergrond in het ontwerpen aan processen van verval – hoe krijgt de natuur een gebouw klein –zou zij als directeur van het Amsterdamse ontwerpbureau B+B ingaan op wat in de dagelijkse praktijk de mogelijkheden zijn om met deze terreinen om te gaan. Zij stelde haar beelden wel ter beschikking, zodat we ook stukken van haar verhaal konden duiden.
Op dag twee, woensdag 26 april, zijn we de verwarring van dag één te lijf gegaan met enkele heel concrete oefeningen, die binnen in De Porre, en op papier werden gedaan. Ook denkend aan de concrete materialen die intussen waren binnengekomen, vroegen deze oefeningen om snelle actie op papier, die vervolgens aanleiding kon geven tot reflectie – zoals: je hebt 3.000 m touw, hoe zou je daarmee een interessante route op het terrein uitzetten? Dat bespeelt de zeer praktische vraag wat je met het aanwezige materiaal en eigen spierkracht kan, maar roept ook gedachten op over de mogelijke betekenis van zo’n route, nu en in de toekomst. Met deze oefening kwamen de meeste deelnemers verrassend snel tot een idee wat ze zouden willen aanpakken. Daarmee zijn we teruggegaan naar het terrein, met concrete opdrachten: waar dan precies? Gaat dit me lukken met het beschikbare materiaal en de tijd? De middag werd door de studenten individueel of in duo’s heel verschillend besteed. Voor sommigen was het een zoektocht om een rijpend idee daadwerkelijk ergens te lokaliseren. Voor anderen was de locatie snel duidelijk, maar ging het meer om ‘hoe dan’. Daarbij ging ook het terrein een grote rol spelen – aannames over wat kan, maar niet blijkt te kunnen wegens te hard, te groot, te winderig. Maar voor de meesten werd in de loop van de namiddag de feitelijke uitvoering duidelijk.
Op dag drie, donderdag 27 april, werden de projecten feitelijk uitgevoerd. Dat blijkt dan een voortdurend balanceren met de realiteit: moeilijker dan verwacht,
meer tijd nodig, onverwachte vondsten. In gesprekken, rondlopend over het terrein, keken wij mee hoe met tegenslagen om te gaan en hoe projecten indien mogelijk nog aan te scherpen. Dat gold voor de actie nu – bijvoorbeeld: kan de zichtbaarheid verbeterd worden? Maar ook voor de implicaties voor de toekomst: hoe wordt de boodschap helder?
Ergens aan het begin van de middag begon de deadline zeer te drukken, hielpen die die al klaar waren de anderen, en leverden ook wij als workshopleiding hand- en spandiensten. Halverwege de middag ging de bel, en is een rondgang gemaakt. Na een korte evaluatie van de workshop en een laatste opruimactie werd de poort dicht gedaan.
De luchtfoto (Google Earth, 2023) is niet recent: het terrein lijkt hier nog in gebruik. Het is wel de meest recente die openbaar beschikbaar is. De locatieaanduiding van het project van Hannes en Dries staat op een hal; die hal is enige tijd geleden afgebrand. Het project van Ben is in de hal waar de aanduiding staat. Het project van Emma en Maud speelt zich af aan weerszijden van de schutting waar de aanduiding staat.
Locatie van de verschillende projecten Ben
Emma/Maud
Hannes/Dries Bruno
Flavia
Basis
HANNES EN DRIES
Hannes was geïnteresseerd in het inzaaien van delen van het terrein, liefst in patronen of herkenbare figuren, of, een andere denklijn, zo dat er kleinere ruimtes ontstaan in het terrein. Er is zaad van reuzezonnebloemen, dus dat biedt perspectief. Er is even de gedachte daar een doolhof mee te maken. Maar stukken terrein mogen dan onthard zijn, er blijkt een geotextiel onder te liggen. Uiteindelijk kiest Hannes er voor een kamer te maken, met één ingang. Het werk bestaat uit afpalen, de harde grond omspitten en inzaaien.
Dries wil graag grote bomen aan het terrein toevoegen en zoekt naar een manier om nu in ieder geval één figuurlijke boom op een zichtbare plek te zetten. Dries en Hannes besluiten hun projecten samen te laten vallen, en de boom in de kamer te zetten. Uitgangspunt van Dries was de boom te bouwen uit materialen aangetroffen op het terrein, zodat er ook een verwijzing in zou zetten naar de geschiedenis. In de praktijk blijkt er minder bruikbaar materiaal dan aangenomen voor dat doel. Er zijn wel grote bamboestokken en er is touw, dus Dries laat zich uiteindelijk daardoor leiden. Gedurende de bouw beseffen Dries en Hannes eens te meer dat er een flinke wind kan waaien op het terrein. Enerzijds verankeren ze de boom goed, anderzijds bouwen ze hem zo dat hij licht mee kan bewegen.
Project van Hannes en Dries (Foto Benina Hu voor Nomadic School of Arts)
FLAVIA
Flavia raakte gegrepen door het uiterste puntje van het terrein met de nog aanwezige draaischijf. Die draaischijf is de meest prominente herinnering in de buitenruimte aan het bedrijfsverleden. Omdat in allerlei onderdelen water blijft staan is het tegelijk een zeldzaam groene en vochtige plek. Flavia stelde zich voor dat je hier op het terrein best even zou willen zitten en creëerde met eenvoudige middelen een vorm van huiselijkheid. Omdat je zeker niet vanzelf op deze plek komt vroeg zij zich ook af of je een route over het terrein zou kunnen maken die niet per sé de directe lijn is, maar die je meevoert langs een aantal objecten of fenomenen die tot nadenken zouden kunnen stemmen.
Overigens overwoog Flavia deze relatief ver weg gelegen plek juist te zien in verbinding met de aanliggende buurt, maar na rijp beraad bleek dat toch niet de juiste keuze, en overwoog toch de rol ervan in het Arsenaal als geheel.
Project van Flavia (Foto Benina Hu voor Nomadic School of Arts)
BRUNO
Bruno, reeds werkzaam in de praktijk maar als omwonende toch graag deelnemer aan de workshop, noteerde de enorme hoeveelheid dakoppervlak. Hij vroeg zich af waarom ‘de gewone man’ een buffer in een nieuwbouwwoning zou moeten plaatsen, en deze site gewoon nog afvoert op het riool. Startend bij de watertoets van de Provincie Oost-Vlaanderen berekende hij welke opvangcapaciteit hier nodig zou zijn voor daken en verharding. Hij kwam bij 4% van de terreinoppervlakte voor wateropvang te reserveren. Daarbij is natuurlijk een beperking dat de grond vervuild is en veel daken van asbest zijn. In dat opzicht is zijn project speculatief.
Bruno zoekt het voor deze fase in een grote buffer die in ieder geval de directe toevloed naar het riool zou ontlasten. Maar hij adresseert terecht dat ook in een herontwikkelde situatie het verharde aandeel hoog zal zijn en wateropvang of infiltratie dus gewenst is. In de loop van de workshop komt daar de gedachte bij dat het toch mogelijk moet zijn een stuk van het terrein vrij te geven voor natuurlijke ontwikkeling. Bruno stelt voor (toekomstige) infiltratie en spontane natuur aan elkaar te koppelen, de ‘harde’ claim van infiltratie kan de natuur zekerheid bieden. Hij vindt zijn plek in de grote open ruimte gevormd door de grootste hallen op het terrein. Omdat het lastig is voor de omvang van de buffer een direct zichtbare visuele vorm te vinden, koos hij ervoor een maquette ‘in de buffer’ te plaatsen.
Project van Bruno (Foto Benina Hu voor Nomadic School of Arts)
In discussies op de eerste dag werd via verschillende gedachtenlijnen de wens benoemd grote bomen op het terrein te krijgen. Een mogelijke ingang daarvoor zijn de zaailingen op het terrein. Enerzijds zijn dit misschien niet de bomen die je als ontwerper in vrijheid zou kiezen, anderzijds zijn het al ‘bewoners’ van het terrein en brengen ze als zodanig een verhaal mee. Maar het terrein is nogal dynamisch; groen is het leven niet zeker. Ben bedacht een opmerkelijke list om een aantal bomen veilig te stellen: hij verplaatst ze naar binnen. Hij koos daarvoor een tamelijk terzijde gelegen hal, waarvan de dakbedekking grotendeels weg is zodat het weer vrij spel heeft. In de betonbodem zitten reeds verschillende gaten, waar al planten groeien. In de conversatie over zijn project werd besproken of de toegevoegde bomen als een ‘kwekerij’ naast deze spontane groene plekken zouden moeten staan, of dat de bomen die juist zouden moeten verhevigen. Ben koos voor dat laatste. Hij zocht waar mogelijk twee exemplaren van iedere soort, met de Ark van Noach als achterliggend idee. Met bamboestokken met rood geverfde top zijn de bomen gemarkeerd, en met gele verf verwijst Ben op de vloer naar de boom in een typering die het publiek bij zijn idee betrekt.
. BEN
Project van Ben (Foto Benina Hu voor Nomadic School of Arts)
EMMA EN MAUD
Emma en Maud hebben in de eerste plaats een fascinatie voor de schutting aan de Jules de Saint-Genoisstraat, die op dominante wijze die straat scheidt van het terrein, en bepaald geen sieraad voor de buurt is. In de tweede plaats vinden ze de spontane vegetatie op het terrein, voor zover nu nog aanwezig, interessant. De muur heeft nu al kieren en gaten, die als een soort ‘kijkdoos’ zicht geven op het terrein. Zij besluiten door te werken op die gedachte. Ze kiezen een aantal individuele planten en gaan er van uit dat liefde voor en interesse in planten kan volgen uit het opmerkzaam gemaakt worden op. Aan de straatzijde van het terrein hangen zij grote panelen op, met groot nageschilderde planten, de naam en wat wetenswaardigheden. Die panelen hangen bij een kijkgat, waardoor je de desbetreffende plant ziet. Om dat te versterken bouwen ze witte achtergronden; de plant wordt als het ware een personage op het filmdoek.
Het project van Maud en Emma is het meest van alle projecten onderhevig aan de weerbarstigheid van het terrein. De wind blijkt heviger dan van binnen ingeschat, zodat de witte achtergronden niet blijven staan. Het maken van wat extra kijkgaten op vermeend zwakke plekken is ook nog niet zo eenvoudig, en roept reacties op op straat. En het ophangen van de panelen gaat ook niet vanzelf. Toch wordt bij bezoek de intentie van het project goed duidelijk, en dat het door voorbijgangers gezien wordt is ook meteen duidelijk door de trager langs rijdende wagens.
Project van Maud en Emma (Foto Benina Hu voor Nomadic School of Arts)
Interpretatie
De deelnemers aan de workshop hebben enorm geworsteld met wat zij nu in deze korte tijd, met eigen handen, konden toevoegen aan een ‘echt’ ontwikkelproces, met een ‘serieus’ plan waar onder meer Delva Landscape Architects and Urbanism aan werkt. Toch hebben alle deelnemers met hun projecten bewust en onbewust op relevante problemen en kwaliteiten gewezen.
Vooropgezet: deze workshop vertrok niet vanuit nul. Met de workshopopgave en ook in het seminar werd een denklijn aan de studenten meegegeven. Die vroeg om het formele planproces, met als doel een nieuw stuk stad tot stand te brengen, even terzijde te schuiven en vooral te kijken naar de toestand nu, en de jaren die het nog duurt voordat dat nieuwe stuk stad er daadwerkelijk is. Tegelijk werd daarmee aandacht gevraagd voor de planten, dieren en menselijke activiteiten die er nu reeds zijn – vanuit stedenbouwkundige optiek staat het terrein stil, maar de natuur ziet dat anders, en in feite is er ook al lang een informele laag van stedelijk gebruik.
Tegen die achtergrond adresseerden studenten hele specifieke problemen van de tussentijd. Het project van Maud en Emma wijst op de muur aan de Jules de Saint-Genoisstraat. Dat is eigenlijk een situatie die je een buurt niet aan kan doen – hier wordt vooral verval en verlies benadrukt. Met hun project ‘activeren’ ze deze muur, en wordt de scheiding met het terrein diffuser. Dat loopt vooruit op een toekomstige situatie, waarbij juist de verbinding met de buurt tot stand moet worden gebracht. Een tweede laag in hun project is hun wens de spontane vegetatie onder de aandacht te brengen. Door een ‘kijkdoos’ te maken schuiven ze individuele planten op het podium, en benoemen die ook. En daarmee wijzen ze op een kwestie die op deze categorie terreinen altijd speelt: wat is nu de betekenis van die spontane ontwikkeling, en hoe kan die in de tussenfase en ook in de toekomstige fase een rol spelen? Er is een fragiele balans tussen ‘onkruid’ en ‘rommel’ aan de ene kant, en verwondering en nieuwsgierigheid aan de andere kant. Sociologen en ecologen hebben er vaker op gewezen dat juist deze terreinen de zeldzame mogelijkheid bieden, natuurontwikkeling met eigen ogen te zien. En daarbij ook de kracht van natuur
te ervaren. Een project als dit wijst er op, dat om in die fragiele balans naar de kant van de verwondering te kunnen opschuiven de spontane vegetatie verbijzonderd moet worden – met kennis van, in de schijnwerpers zetten, onderstrepen, tot ‘personage’ maken.
Bruno wijst op een probleem van zowel de tussentijd als de toekomst: de hoeveelheid verhard oppervlak. Ook al gaat het om asbest, hij vindt toch dat hier snel aandacht voor moet komen, en dat lijkt in het huidige tijdsgewricht ook niet meer dan logisch. Meerdere studenten valt het op hoe droog, hard en heet het terrein is. Bruno wijst er op dat er een technisch probleem is, maar dat het aanpakken daarvan ook een kwaliteit toevoegt. Hij gaat nog een stap verder door net als andere studenten te pleiten voor minstens één plek waar de spontane ontwikkeling zijn gang mag gaan. Hij kiest ervoor dit te koppelen aan een plek voor buffering en infiltratie. Dat is tot op zekere hoogte tegenstrijdig, want goed functionerende buffering en infiltratie vraagt beheer, maar anderzijds heel slim omdat die spontane natuur dan vast zit aan iets dat moet: wateropvang.
Dat Dries graag een boom wilde maken kwam voort uit de terechte observatie dat het terrein reeds nu enorm nood heeft aan schaduw en de ruimtelijke differentiatie die een boom biedt – een urgentie die alleen maar groter wordt in het perspectief van herontwikkeling. Hij zoekt naar waar, als hij nu één boom neer zet, die zou moeten staan, zodat hij goed zichtbaar is en identiteit geeft. Natuurlijk is het in de toekomstige ontwikkeling mogelijk om bij een kweker grote bomen aan te kopen. Maar met Dries’ project wordt gewezen op wat toch een heel raar gegeven is: er is een lange tussentijd, ook in die tussentijd is er belang bij beplanting, en die tussentijd geeft de beplanting jaren tijd om te groeien. En natuurlijk: dat werkt beperkend bij planvorming en uitvoering. Toch lijkt het vooral een keuze. Het is zeker mogelijk nu al aanplantingen te doen, en die als fait accompli voor het toekomstig ontwerp te zien. Natuurlijk is dat in zekere zin ongemakkelijk voor de ontwikkeling, maar de nood aan grote bomen zou in feite het tot een simpele eis moeten maken. Juist landschapsarchitecten
zouden hun kennis kunnen aanwenden om dit schuren van tijdslagen te adresseren, en aanvaardbare oplossingen te bieden. Mede daarom hebben wij met open ogen gekozen de ‘boom’ van Dries niet op te ruimen en ‘in de weg’ te laten staan.
Ben benadert hetzelfde gegeven vanuit andere hoek. In de discussies viel vaker het woord ‘kwekerij’ of ‘arboretum’: kunnen we op een klein deel van het terrein alvast bomen opkweken die dan straks op het terrein naar hun echte plek gaan? Ben zocht jonge bomen die zich alvast op het terrein gevestigd hebben. Het is natuurlijk tegen alle ‘wetten’ van het ontwerp, waarin een samenhangende boomkeuze met ‘nette’ bomen die aangekocht worden geheel vanzelfsprekend is. Maar zeker in het licht van de samenwerking met filosoof Glenn Deliège, onder het kopje more-than-human, komt er ook een ander verhaal: waarom zouden we niet een terrein als dit mede identiteit kunnen geven door met belangstelling te kijken naar wat er al woont? Het project van Ben lost allerlei vragen niet op; voor toekomstige verplant had hij wellicht meer in een kwekerij-gedachte moeten werken, met straks goed verplaatsbare bomen. En ook kunnen kiezen voor bomen en struiken die dat goed aan kunnen. Zijn project heeft in die zin ook een andere, wat poëtischer laag, die hij zelf aanduidde als Ark van Noach: het verlangen om een aantal van de levende wezens die hier per definitie gaan verdwijnen in een binnenruimte te verzamelen, en met teksten en markeringen waarde te geven.
Hannes observeert vooral het gebrek aan differentiatie in ruimtematen, wat ongetwijfeld ‘vanzelf’ in het toekomstig plan beter wordt, maar zich in deze tussentijd stevig doet voelen. Hij zou graag in de grote ruimte kleinere ruimtes maken, en gebruikt daarvoor zonnebloemzaad. Van alle projecten is dit het project letterlijk het meest zwaar: er moet gespit worden; er zijn wel delen onthard maar een zaaibed is anders. Dat geeft meteen beperkingen aan wat er kan, dus het wordt een ‘kamer’ van 8 bij 8, met één ingang. Interessant aan dit project is dat het laat zien hoe een ingreep die iets adresseert of agendeert ook meteen concreet ruimte kan veranderen – direct, door spitten en afpalen; op een termijn van enkele weken, als het zaad ontkiemt, en in de nazomer, als de zonnebloemen boven ooghoogte zijn. Uiteraard hebben we bij dit project mee in beschouwing genomen dat de ontharde vlakken wellicht op andere wijze ingezaaid gaan worden. Mogelijk wordt het dus niets met dit project – het zij
zo. Tegelijk is het een uitnodiging om dit project als toevoeging aan het terrein te zien. Je zou zelfs kunnen stellen dat die ontharde ruimtes in de tussentijd een jaarlijkse ‘programmering’ met inzaai kunnen hebben, waarbij specifieke patronen of mengsels of thema’s aan de orde kunnen zijn. Hannes omgeeft zijn zonnebloemenkamer met een zone waarin hij het Tübinger mengsel inzaaide. Dat kwam mede voort uit hun geschokte observatie dat de grond die zij aantroffen grotendeels ‘dood’ was. Juist ook het met de hand bewerken van hun werkplek had ze dat inzicht gegeven. Het zaaien van een mengsel dat zowel bovengronds als ondergronds ‘regeneratief’ kan werken vonden zij een belangrijk gegeven – hun project is daarmee ook een signaal voor hoe stedelijke ontwikkeling ook op dergelijke basiscondities alert moet zijn.
Hannes en Dries slaan de handen inéén, de boom van Dries komt in de kamer van Hannes. Zij ervaren dat als wederzijdse versterking. Als het aan mij had gelegen hadden deze twee projecten los van elkaar of naast elkaar gestaan, maar Dries en Hannes kozen na overleg toch voor deze vervlechting. En hun argument dat ze samen sterker zijn, is natuurlijk waar. Wie weet zal dat ook blijken!
Representatie, werkelijkheid en tijd
Een reden dat aan mij de vraag werd gesteld deze workshop te begeleiden is mijn langjarig onderzoek naar tijd, tekening, ontwerp en landschap. In deze workshop, ook in relatie tot het onderwijskundig experiment, was de uitgangspositie anders dan gangbaar in de opleiding, namelijk geen tekeningen te maken. Maar dat is eigenlijk heel onnauwkeurig gezegd. Wanneer tekeningen worden beschouwd als ‘representaties’ – ze staan voor iets dat er (nog) niet is –dan werd er in deze workshop wel degelijk in abstracte zin getekend. Alleen was dat dan niet ‘op papier’ maar ‘in het terrein’. De tekenmiddelen zijn dan opeens touw, tape, krijt, bamboestok.
Naast tekenen of representeren werd er ook daadwerkelijk ingegrepen. Waar in het gangbare op school geleerde ontwerpproces eerst getekend wordt en dan gebouwd, vielen die twee hier soms samen, of werd de tekening overgeslagen.
De projecten leveren een interessant palet op waarbij de balans tussen representatie en feitelijke ingreep steeds anders ligt.
Hannes en Dries bouwden iets dat een boom representeert, maar als bouwwerk ook een verandering van het terrein is. Door een deel van het terrein om te spitten hebben ze in zekere zin op het terrein getekend – een tekening die vooruitwijst: hier gaat iets groeien! Maar ze hebben tegelijk gehandeld: het zaad zit er in. De tekening is niet het voorstel, het is meteen de daad. Tegelijk vraagt die daad tijd: het beoogde resultaat is er pas deze zomer. Of beter gezegd: de beste vorm is er deze zomer. En met die vertraging – het komt, maar het is er nog niet – wordt ook de onzekerheid in het spel gebracht die landschap zo kenmerkt: het kan maar zo zijn dat over drie weken toch gras ingezaaid wordt op deze bewust ontharde vlakken.
Flavia creëerde een installatie die per direct iets is – we konden er zitten, theedrinken, er stond een bloemetje, er waren wegwijzers. Maar in essentie is haar project een representatie: het beoogt opmerkzaam te maken op een kwaliteit van het terrein in het licht van toekomstige ontwikkeling. Met bordjes en vingerwijzingen legde zij ook een route neer naar die plek – een klassieke ingreep uit het repertoire van de landschapskunst en het landschapsevenement, waarmee het aankomen op de uiteindelijke plek verhevigd wordt. Ook daarmee tekende zij in het terrein, en creëerde tegelijkertijd een nieuwe realiteit.
Hoe greep te krijgen op tijdschalen die enerzijds ‘de komende drie dagen’, anderzijds ‘de komende 100 jaar’ en ergens daar tussenin ‘de komende jaren’ betreffen. Welke acties en welke looptijden zijn daarmee te verbinden? Schets Noël van Dooren voor het seminar.
Maud en Emma spelen een ingewikkeld spel met representatie en werkelijkheid, mede omdat zij ‘binnen’ en ‘buiten’ aan de kaak stellen. Zij framen (letterlijk) bestaande planten en bomen, en maken die tot ‘personages’, een term die benadrukt wordt door ze met een witte achtergrond ‘op het toneel’ te zetten. Maar ze doen dat met het oog op de wereld buiten Het Arsenaal. We moeten dus eerst letterlijk door een gat in de muur kruipen, en dan door spleten en gaten terugkijken. De muur wordt daarmee tot een soort kijkdoos gemaakt, die opmerkzaam wil maken, waarde wil geven, nieuwsgierigheid wil wekken. Geïnspireerd door graffiti tekenden zij op de muur, aan de buitenzijde, maar
omdat ze wisten dat die daad niet gewaardeerd zou worden zetten ze dat om in ‘echte’ tekeningen van tekst en beeld op karton. Tegelijkertijd representeren die tekeningen waarvan we weten dat ze nooit langer dan een paar dagen zullen hangen of goed blijven, een meer permanente oplossing. Intrigerend is, dat Maud en Emma hiermee ook de grenzen van de tekening becommentariëren –er is een kaart van de site, met een deels harde buitenkant, waarin zij bewust de mazen zoeken. We stappen er uit, en kijken terug. Of: omdat we er uit stappen, worden we iemand anders. Dit was ook bij uitstek het project waar buurtbewoners zich als participanten in mengden: door langzamer te rijden, te vragen wat we daar deden, mee te kijken.
Bruno brengt zijn project het meest dichtbij de ontwerpersrealiteit, en het daadwerkelijke domein van planning. Hij heeft voor zijn project ook papier en computer nodig. In de discussies met Bruno bleek het sterkst het ‘performatieve’ aspect van een actie als deze. Jazeker, je kunt een tekening maken van het vraagstuk van wateropvang. Maar kun je desondanks ook nadenken over hoe die tekening in het terrein kan worden gebracht? Bruno deed halverwege zijn project interessante experimenten om met een gieter met water te tekenen in het terrein. Dat is een hele legitieme, krachtige en in dit verband wel gekozen manier van ‘tekenen’. Die dan weer een ander probleem aan het licht brengt: water verdampt, dus de tekening is snel weg. Moet de actie dan gefilmd worden? En zo mengen vraagstukken van tekenen, registreren, documenteren, performance en uitvoering zich. Uiteindelijk kiest Bruno voor een gelaagde representatie waarbij hij zijn uitgerekende en gelokaliseerde oppervlak in het terrein markeert, en in het midden daarvan een object plaatst dat een mengvorm tussen tekening en maquette is.
Ben heeft interesse voor het fenomeen van ‘urbex’: de fotografie van vervallen terreinen. Je zou zijn project kunnen zien als het verrijken en versterken van een urbex-beeld dat er al is. In die zin is zijn project meer kunstwerk dan representatie. Maar het urbex-beeld wordt doorkruist door de teksten die hij op de vloer zet – een vorm van ‘tekenen in het terrein’. Met die teksten wordt het beeld becommentarieerd, en ook tot een menselijke ingreep gemaakt. Dat wordt nog versterkt door de bamboestokken met rode top die de ingebrachte nieuwe bomen markeren. Het project van Ben representeert ook iets, en dat is de gedachte van de kwekerij. Maar als ‘ontwerp’ roept het veel vragen op: is dat
dan de goede plek, en waarom dan de toevallige ‘cracks’ gebruiken? En door het doelbewust gebruiken van bomen die hier reeds ‘wonen’ onttrekt Ben zich ook aan die kwekerij-metafoor, hij spreekt zelf over een Ark van Noach. Als zodanig is het een evocatief kunstwerk dat preludeert op toekomstig verlies en tegelijk op een mogelijke redding.
Workshop-setting (foto Sam De Buysere voor Nomadic School of Arts)
Terugblik
Deze workshop had een inhoudelijk idee, namelijk het zich uiteenzetten met de Arsenaalsite en dergelijke sites in zijn algemeenheid. Het was daarnaast ook een onderwijskundig experiment, althans binnen het curriculum van de professionele Bachelor Landschaps- en tuinarchitectuur aan HOGENT.
Het experiment bestond daarin, ook al besloten in de naam van het programma waar dit binnen valt – Nomadic School of Arts – om niet binnen het reguliere klaslokaal te werken, maar buiten de campus en in dit geval ook letterlijk buiten. In relatie tot landschaps- en tuinarchitectuur daagde deze workshop de studenten uit niet te varen op de klassieke middelen: een ontwerp op papier met plantekening, doorsnede en visualisatie. Nee, hier werd in hoofdlijnen zonder tekening gewerkt, en niet op papier. Als er al getekend werd, dan was dat in of op het terrein. Maar voor een deel werd er ook niet getekend, sterker nog, niet vooraf alles uitgedacht. Het experiment was ook: beginnen en bijsturen. Zien waar je uitkomt. De weerbarstigheid van het terrein en het materiaal onderzoeken en omarmen.
Wat zeer zeker een experiment was: deze workshop richtte zich niet, zoals klassiek ontwerp, op een situatie die in de toekomst verbouwd gaat worden met de hele doorloop van plan, vergunning, begroting, bouwplanning en meer. Hier ging het om volledig parallel werken. Representatie en agendering konden volledig samenvallen met de ingreep zelf, en een statement over de verre toekomst kon één en hetzelfde zijn als een actie die nu plaatsvindt.
Die gelaagdheid is complex en verwarde de studenten zeer op dag één. Dat vroeg van de begeleiders ook om binnen een opgezet programma voortdurend mee te bewegen en om in te schatten waar verwarring even mocht blijven bestaan, of juist worden aangepakt. De keuze om de tweede ochtend te besteden aan een aantal oefeningen pakte goed uit. Daarmee ontstond in het programma een grote afwisseling van vrijheid van werken en gerichte oefening; buiten en dan weer kort naar binnen; geheel zonder papier en even met papier. Voor de studenten betekenden niet alleen die oefeningen een kentering in hun verwarring en zoektocht. Doordat er uiteindelijk een beperking
was in het beschikbare materiaal (uiteindelijk hadden de begeleiders daar zelf het boodschappenlijstje opgesteld), kwam daarmee voor hen net een vorm van bevrijding: binnen deze context – met dit materiaal – moet het gebeuren. Verder gaven zij aan dat ‘het gewoon doen’ hen definitief over hun drempels heeft gehaald. Eens zij volledig aan de slag waren met de uitvoering van hun ideeën op de site zelf, vielen voor hen alle puzzelstukken samen.
In een type workshop als deze zijn factoren als beschikbare tijd, aanwezig materiaal, en zeker ook het weer van groot belang, evenals de onvoorspelbaarheid vanuit het beheer van zo’n site. Dat doet een voortdurend beroep om lenigheid, meebuigen, reageren. Als dat lukt is het heel bevredigend, en over en weer verrassend om te zien wat er aan het eind van de weg uitkomt. Soms lukken dingen ook niet – omdat het te hard waait bijvoorbeeld. Maar als eigenlijk datgene wat beoogd werd toch duidelijk is geworden, valt daar goed mee te leven.
Wat zeker een beroep op de geest doet is het denken in die verschillende tijdslagen: wat heb ik nu tot stand gebracht op donderdag 27 april? Wat zal dat wellicht zijn, morgen (bijvoorbeeld in relatie tot panelen op de muur)? Zal er over drie maanden iets terug te zien zijn (van ingezaaide vlakken)? En heb ik nu iets gedaan dat een zinvol commentaar geeft op de aard van dit terrein en de grotere ontwikkelingen die gaan plaats vinden? Uiteindelijk lukte het in deze workshop alle studenten om zich niet te laten gijzelen door de complexiteit van die lagen, en gewoon aan de gang te gaan. Duidelijk zichtbaar was dat buiten werken, bezig zijn met je handen en inderdaad gewoon aan de gang gaan, goed doen. In gesprek met elkaar kon daar dan steeds het grotere perspectief aan worden gekoppeld.
Deze hands-on vorm van ingrijpen op een site en de schaal van het ingrijpen is vernieuwend voor deze studenten. Ze ligt immers ver buiten hun gebruikelijke ontwerpcomfortzone: geen directe opdrachtgevers, geen ontwerptekening, totaalontwerp of plan op lange termijn, werken op kleine schaal, met een
korte doorlooptijd etc. De eerste frustratie over het niet kunnen maken van grote veranderingen, op grote schaal door middel van een totaalontwerp, zette zich om in een dieper inzicht van de site – door de beleving ervan over verschillende dagen heen en de intensieve zoektocht naar een geschikte plek voor hun ingreep. Maar ook dat je wel degelijk een agenda kan meegeven door een ‘kleine’ ingreep. Dat ook kleine ingrepen de betekenis en het gebruik van zo’n plek meteen en dat voor kortere of langere tijd kunnen veranderen. En het gaf hen eveneens een meer praktisch inzicht in en tegelijkertijd kunstzinnig aanvoelen van alle procesonderdelen van dergelijke ingrepen. De ervaringen van deze workshop, bij zowel de studenten als de begeleiders, vormen een mooi pleidooi om deze vorm van werken onderwijskundig een plek in de opleiding te geven.
RUIM EEN MAAND LATER....
Gedurende de workshop is het gesprek vaak gegaan over de beperkingen: het houden van een workshop was ‘toegestaan’, het aanbrengen van echte veranderingen op het terrein niet. Glenn Deliège deed tijdens het seminar een oproep ‘in te voegen’ in het systeem. Dat hebben we gedaan. Ergens in het grijsgebied tussen ‘het terrein veranderen’ en ‘niets doen’ heeft de workshop bescheiden sporen nagelaten, en dat was ook de bedoeling - niet voor niets introduceerden we de term ‘strategisch activisme’. We zijn bij het schrijven van dit rapport, ruim een maand later, nog eens gaan kijken in de wetenschap dat wellicht ondertussen nieuwe verharding zou zijn aangebracht, of een standaardgrasmengsel ingezaaid. Vooralsnog ontkiemen de zonnebloemen en staat de ‘boom’ van Hannes en Dries er. De struiken die Ben naar zijn ‘Ark van Noach’ bracht lijken wonderwel aangeslagen te zijn. Als een stille getuige staat Flavia’s stoel, zonder bloemetje en theeservies, nog steeds klaar voor een passant. Bruno’s model is weg, maar de pallet ligt er nog. En de tekeningen van Emma en Maud zijn zoals wel te verwachten was verdwenen, maar hun project heeft toch relevante sporen nagelaten. In algemene zin begint na het kaalvegen van het terrein overal weer voorzichtig groen te kiemen. Een volgende successieproces is op gang gekomen - voor zo lang als het duurt. Maar wellicht kan de argeloze passant die uitgenodigd door de pijlen van Emma en Maud via de spleet naar Het Arsenaal kijkt, zich deze zomer verwonderen over een dicht veldje zonnebloemen. En springt het hart van de urbexer op bij de ontdekking van een misschien wel weelderige ‘tuin’ in een voormalige hal. Of bedenkt iemand dat je met een kussen, een boek en een veldfles best een bijzonder plekje hebt bij de draaischijf.
Foto’s Bruno Debaenst 1 juni 2023
Wie?
Deelnemers:
Emma Apers
Ben de Bock
Bruno Debaenst
Dries Galle
Flavia Merckx
Maud Raemdonck
Hannes Simoens
Begeleiding:
Noël van Dooren
Stefanie Delarue
Seminar:
Glenn Deliege
Bert de Roo
Giliam Ganzevles
Hannah Schubert (ziek)
Met dank aan:
Aike Roodenburg / Nomadic School of Arts
Emile de Schryver / Cultuurplatform Arsenaal
Deze workshop vond plaats in het kader van de Nomadic School of Arts. Hij werd georganiseerd onder verantwoording van HOGENT. Namens HOGENT begeleidde Stefanie Delarue de workhop. Noël van Dooren werd aangezocht als externe workshopbegeleider.
Noël van Dooren is landschapsarchitect, onderzoeker en publicist. Hij baseerde het gedachtengoed in deze workshop mede op zijn docoraatsonderzoek
Drawing Time. Hij is strategisch adviseur van Gedeputeerde Staten Zuid-Holland. Tevens is hij onderzoeker aan Aeres Hogeschool. Hij was hoofd van de sectie Landschapsarchitectuur aan de Academie van Bouwkunst Amsterdam. Hij geeft les op diverse onderwijsinstellingen in binnen- en buitenland.
Stefanie Delarue is onderzoeker en lector aan HOGENT en verbonden aan het onderzoekscentrum Futures through Design en de opleidingen Landschapsen tuinarchitectuur en Landschapsontwikkeling. Ze laat zich als ecologe en systeemdenker leiden door de logica van ecosystemen en biodiversiteit en de doorvertaling daarvan naar allerlei schalen, projecten en thema’s. Als biologe binnen de landschaps- en tuinarchitectuur, werkt ze op het interessante en integrerende snijpunt tussen wetenschap en ontwerp.