Nieuw optimisme - 2003

Page 1


2


INHOUD VOORWOORD

5

MIJN VERHAAL

7

VAN DE REGEN IN DE DRUP

21

DE STILLE REVOLUTIE

24

GROTE UITVERKOOP

27

OP DE BRES VOOR KUNST EN CULTUUR

32

WAARDEN EN NORMEN, OF DE PUBLIEKE MORAAL

36

PIJLERS ONDER DE BESCHAVING

42

SAMENLEVEN, NIET APART

45

VLUCHTEN HOEFT NIET MEER

49

NAAR EEN ANDER EUROPA

52

IEDEREEN IS VAN DE WERELD, DE WERELD IS VAN IEDEREEN

56

OORLOG EN VREDE

62

PIMPELPAARS

65

WORDT HET LIBERALER OF SOCIALER?

69

VOOROORDELEN

75

EERSTE WEG LINKS

79

NIEUW OPTIMISME

81

3


‘Als de omstandigheden de mens maken, maak de omstandigheden dan menselijk.’ José Saramago

4


VOORWOORD Jij moet nú een boek schrijven over zaken die de mensen bezighouden. De politiek is in verwarring en veel mensen kijken naar jou. Ze hebben het recht om te weten wie je bent, hoe je denkt, wat je wilt met de maatschappij. Dus: jij schrijft – dan zorg ik dat het uitgegeven wordt. Afgesproken? Aldus de eeuwig enthousiaste Martin Ros toen hij me zag na een uitzending van Kamerbreed, kort nadat het kabinet-Balkenende gevallen was en er een datum voor vervroegde verkiezingen was vastgesteld. Mijn eerste reactie was de verzuchting dat ik het al druk genoeg heb, maar na even te hebben nagedacht voelde ik me verplicht zijn verzoek serieus te overwegen. Eerder pleitte ik er zelf immers voor dat politici niet alleen de interruptiemicrofoon en de persconferentie moeten gebruiken. Af en toe moet je ook een meer afgewogen medium, het boek, gebruiken om wat meer diepgang aan het politieke bedrijf te geven. En ook voor de verkiezingen van 15 mei had ik dat gedaan, met het uitbrengen van ‘Schrale rijkdom, de erfenis van acht jaar paars’. Dat boek werd goed ontvangen – en is inmiddels uitverkocht. Ik besloot om ‘ja’ tegen Martin’s verzoek te zeggen – en dit is het resultaat. Bij het schrijven kon ik rekenen op de deskundige hulp van mijn vrienden Bert Voskuil en Huub Oosterhuis (de eerste zette me ooit aan tot het schrijven van mijn allereerste boek; de laatste werkt met mij aan een nieuw boek, dat later dit jaar verschijnt). In het mooie Maastricht voerden we in hotel l’ Empereur een aantal dagen heel wat gesprekken, die me het materiaal verschaften voor een aantal hoofdstukken van dit boek. Zo kon ik mijn eigen verhaal in mijn eigen woorden op papier zetten, om daarmee wellicht wat meer inzicht te geven aan mensen die het interesseert hoe ik geworden ben tot wie ik nu ben. Daarnaast leidden onze Maastrichter gesprekken tot het onder woorden brengen van mijn ideeën over waarden en normen, ofwel de publieke moraal, en waar het in Europa en wereldwijd naar toe moet. Met het oog op de verkiezingen en wat daarna komen gaat, vond ik het van belang om in te gaan op recente politieke fenomenen als het neoliberalisme, Paars en Pimpelpaars. Ik heb tevens enkele hoofdstukken uit ‘Schrale rijkdom’ waaraan ik erg hecht, voor dit nieuwe boek geactualiseerd. Verder besloot ik van de gelegenheid gebruik te maken om enkele vooroordelen over mij en mijn partij te bespreken en een korte samenvatting te geven van die zaken die voor mij en de SP centraal staan in het beleid voor de komende vier jaren. Dit boek eindigt met een pleidooi voor ‘nieuw optimisme. Ik vind werkelijk dat er hoognodig tegengas gegeven hoort te worden aan het vele cynisme, pessimisme en negativisme in de Nederlandse politiek. Natuurlijk is het niet eenvoudig om foute ontwikkelingen te keren, natuurlijk is wat scheef gegroeid is niet zomaar recht te breien. Natuurlijk zal nieuw beleid ook met vallen en opstaan gepaard gaan. Dan nog is er geen reden om louter negatief te zijn en onszelf wijs te maken dat we onze toekomst niet in eigen handen hebben. In dit boek Nieuw optimisme, hoop ik dat te kunnen aantonen. Ik geloof er in ieder geval echt in. Ik hoop dat het aanstekelijk werkt.

5


Mijn dank gaat uit naar Martin Ros, die me zover kreeg dit boek te schrijven en naar mijn vrienden Bert Voskuil en Huub Oosterhuis, die ervoor zorgden dat mijn gedachten uit mijn hoofd op papier kwamen. Verder dank ik Rob Janssen , Wim Herstel, Tiny Kox , Ronald van Raak, Nico Schouten en Anna Tijseling voor hun assistentie bij het controleren en redigeren van de teksten en Liesbeth Hoogenboom en Corbino voor het mooie omslag. En natuurlijk bedank ik Mari-Anne en Lilian, die me weer de tijd gunden om dit karwei in een toch al drukke periode te klaren. Oss, januari 2003, Jan Marijnissen

6


MIJN VERHAAL De opvattingen die ik vandaag heb, hebben veel te maken met wat ik gisteren en alle dagen en jaren daarvoor heb meegemaakt. Als mens ben je vooral ook product van je eigen geschiedenis. Mijn eigen geschiedenis wil ik graag vertellen, zodat wellicht wat beter begrepen wordt waarom ik ben geworden zoals ik nu ben. En wat er van mij te verwachten valt in de nabije toekomst. Thuis Mijn verhaal begint op 8 oktober 1952. In Oss – waar ik nog steeds woon. Echt arm hadden wij het thuis niet. Maar rijk waren we evenmin, hoewel ons ad res, de Goudmijnstraat, wellicht anders doet vermoeden. Mijn vader had het huis zelfs gekocht, voor elfduizend gulden. De naam van de straat was verbonden aan mensen die het meer voor de wind ging, de eigenaars van de tapijtfabriek tegenover ons. Dat was de familie Van den Berg. In Oss werd het de fabriek van ‘de wattenjood’ genoemd, een van de vele bijnamen waarvan de bevolking van Oss zich bediende om anderen aan te duiden. Later ging het bedrijf Bergoss heten – je moet er maar opkomen! Onze straat bestond aan de ene kant uit een grote fabrieksmuur, aan de andere kant uit woningen. Mijn vader was ambtenaar en zijn vader was horlogemaker. Mijn moeder was de dochter van een slager. We waren thuis met z’n zessen. Ik heb twee zussen en een broer; hij was vanaf zijn geboorte gehandicapt, een mongool zoals ze dat noemen. Ik was de jongste. Mijn vader stierf toen ik tien jaar oud was. Het is heel raar, maar ik heb eigenlijk heel weinig herinneringen aan mijn vader; niet aan zijn stem, niet aan zijn gezicht. Wel heb ik een beeld dat we op de fiets naar de dierentuin gingen. Je zag elkaar ook niet zoveel: zes dagen werkte mijn vader bij de gemeente en daarbovenop was hij nog administrateur bij het Waterschap. Vrije tijd was bij ons een erg grote luxe. Als ik onder het bidden voor het eten stiekem even keek dan liet mijn vader zijn handen, mijn vader had heel koele handen, even over mijn ogen glijden. Dat herinner ik me: geen straffe hand, maar zachtjes… Mijn vader stierf aan een hartinfarct, een waaraan nu niemand meer dood hoeft te gaan. Het was op een woensdagmiddag in januari, ijskoud. We hadden één kachel, in de achterkamer waarvan de schuifdeuren dicht stonden, zodat het daar behaaglijk was. Op een gegeven moment krijgt hij het benauwd, deed eerst de schuifdeuren open, ging toen in de voorkamer zitten en vluchtte vervolgens naar boven. Hij had het eerder aan zijn gal gehad , dus hij dacht dat het wel weer een galaanval zou zijn. Dat bleek dus niet het geval. Mijn moeder belde de huisarts, maar die kon niet komen. Na nog een paar keer bellen zei die arts ‘ga maar wat jus d’orange voor hem halen’. Dus ik een paar flesjes halen. Het enige wat ik nog weet toen ik terugkwam was dat ik werd opgevangen door familie aan de overkant van de straat, bij een zus van mijn moeder. En daar begon het vertroetelen, ik mocht in de voorkamer zitten en kreeg van alles toegestopt. Het was duidelijk dat er dus iets fout was, maar pas later die middag werd mij duidelijk dat hij overleden was. Ik ben ’s avonds ook nog gaan kijken. Zijn ogen waren half open, dus ik dacht ‘hij is helemaal niet dood’. De ontkenning. Maar hij was wel dood. Ik werd ondergebracht bij mensen in de buurt, overdag ging ik naar school, maar slapen deed ik daar.

7


Drie dagen later werd hij begraven. In de mis werd niet gezongen; je moest namelijk betalen voor zo’n mis en hoe meer je betaalde hoe beter die was. Ik liep voor de kist uit, als misdienaar met het kruis.Na de begrafenis kreeg je als kind ineens meer aandacht. Iedereen was ineens vriendelijk – ook de fietsenmaker die het anders niet zo op mij had , zei: ‘Goh, je vader overleden jongen, wat erg voor je’. En zo was het ook. Tegenover de weinige jaren dat ik een vader had , staan de vele jaren met mijn moeder; ze is inmiddels hoogbejaard. Voor haar heb ik altijd grote bewondering gehad, ze is werkelijk een goed mens, aan wie ik ontzettend veel te danken heb. School Na het overlijden van mijn vader ben ik naar kostschool gegaan, eerst in Oldenzaal, later in Heeswijk-Dinther. Mijn moeder had een enorme klap gehad , ze was erg neerslachtig en moest allerhande ad ministratie doen, zoals giroafschriften afhandelen, waar ze feitelijk geen verstand van had . Mijn broer Chris was al uit huis en mijn zussen die nog wel thuis woonden, zaten midden in de puberteit. Ik vond de kostschool vreselijk. Zo ver weg van huis, zo’n zielloze, liefdeloze bedoening. We draaiden een soort van tropenrooster en dan was je ’s middags twee uur vrij en dan ging ik van armoede maar een stukje fietsen. Ik kon aardig tafeltennissen en kaarten en had zodoende wel wat vrienden, maar echte vriendschappen heb ik aan deze tijd niet aan overgehouden. In de affectieve sfeer loop je natuurlijk een dreun op in een jeugd zoals ik die gehad heb; je krijgt er verlatingsangst en dus ook hechtingsangst van. Niet dat ik daar nou steeds bij stil sta, maar zo ligt het toch wel. Ik kan me goed met mensen verstaan, maar er blijft altijd enige reserve in de zin van ‘als jij gaat ben ik weer alleen’. Na een paar jaar kostschool kwam ik gelukkig weer terug in Oss, op het Titus Brandsmalyceum. Daar was het wel leuk; ik raakte snel betrokken bij allerlei acties, zoals de protesten tegen de oorlog in Vietnam en de kolonels die de baas speelden in Griekenland. Het lyceum was een fijne school. We hadden een bl ad , ‘De Tafelronde’, met gedichten van leerlingen en met politieke statements, waarin leraren met elkaar in discussie gingen over van alles en nog wat. Er gebeurde veel op deze school en ik vond het daar geweldig. Ik heb meegeholpen een leerlingenvereniging op te zetten en ging cursussen volgen in Nijmegen, bij de r ad icaal-linkse studenten aldaar. Zo hoorde en las ik over mensen als Marcuse, Marx en Freud. Die cursussen werkte ik uit en verkocht die dan voor een kwartje aan andere scholieren. Het eerste stuk dat ik zelf schreef ging over Sinterklaas en Zwarte Piet, over het consumentisme.Maar er was meer, zoals de muziek. De Rolling Stones waren mijn idolen. En The Outsiders en Cuby and the Blizzards.

8


Als ik dingen mee organiseerde, gebeurde dat aanvankelijk in steeds wisselende groepjes. Gaandeweg kreeg ik in de gaten dat dit steeds opnieuw van vooraf beginnen was. Dat leerde me dat het wellicht beter zou zijn om iets op te bouwen, om mensen te verenigen en vooruit te komen, in plaats van elke keer van nul af aan te beginnen. Dit was een mooi voornemen – maar de werkelijkheid was dat ik in de vierde van de HBS van school werd gestuurd. De aanleiding: op zaterdag presteerde onze leraar Economie het om altijd te laat te komen. De man beunde als notaris wat bij en bereidde nooit één les voor. Ik had werkelijk de pest aan die man. Op een ochtend ben ik zelf te laat de klas binnengestapt en zei dat te laat komen volgens mij de gewoonte was op zaterdagmorgen. Dat liep uit de hand; hij roepen, ik schreeuwen, de klas uit – en van school af. De fabriek Eigenlijk had ik toen al met school willen stoppen, maar op aandringen van mijn moeder en mijn zwager ben ik naar een andere school in Nijmegen gegaan, waar ik alsnog de vierde heb gedaan. Ik ging over, maar op 8 oktober van dat jaar, op mijn verjaardag, zei ik toch ‘ik stop ermee’. Dat was in 1970. Ik had er helemaal geen trek meer in. Mijn moeder heeft me nog laten testen; er mankeerde niks aan mijn verstand maar alles aan mijn zin, ook om door te studeren. Mijn beide zussen studeerden pedagogiek in Nijmegen, maar ik zag er niks in. Dus zei mijn moeder ‘ga dan maar werken’. Zo gezegd, zo gedaan – en ik kwam in de ijsfabriek. Eerst aan de lopende band, daarna in de vriescel: dozen stapelen bij 30 gr ad en onder nul. Na een half uur waren je ledematen zo ongeveer bevroren; dan ging je naar de fabriek waar het achttien graden boven nul was, vijftig graden verschil! Verschillende keren ben ik flauw gevallen. Bloedarmoede dachten ze, maar toen ze ons ook nog eens harder wilden laten werken, zei ik tegen de jongen waarmee ik werkte ‘zo gaan wij dat niet doen’. Wij naar de baas. Die begint me toch gelijk te schelden. Ik schold net zo hard terug – en kreeg op staande voet ontslag. Vervolgens kwam ik bij Zwanenberg, op de worstafdeling. We werkten met zes mannen langs een tafel en ik stond aan het eind. Aan het begin werd er deeg in een trechter gegooid en dat kwam dan in een pijpje waar een varkensdarm omheen zat; twaalf worsten aan elkaar. Het was mijn taak om die worsten met een schilmesje los te snijden, waarna ze aan een spijl in de rookwagen gingen. Anderhalf jaar heb ik bij Zwanenberg gewerkt, maar ik word er nog dagelijks aan herinnerd. Ik ben namelijk aan één oor half doof, door de herrie waarin je daar moest werken. Bevroren vlees dat gemalen werd in een roestvrijstalen bak, wat een herrie gaf dat! Ook hier klopte ik aan bij de directie om te vragen of er iets aan gedaan kon worden, een scheidingswand bijvoorbeeld. Mooi niet, we moesten het doen met oordopjes. De mens moest zich maar zich aanpassen aan de machine…

9


De wereld verbeteren In 1969 organiseerde ik enkele discussieavonden in het Centrum voor werkende jongeren, De Koepel. Ik dacht dat dat een goede manier was om mensen met me mee te krijgen. Net als een heleboel andere jonge mensen in die tijd wilde ik de wereld veranderen, zo snel als het maar kon – en daarvoor zocht ik medestanders. Er was zoveel mis en er moest zoveel veranderen! Dus hadden we het over het leger, het milieu, het onderwijs, ontwikkelingssamenwerking, over de vakbeweging. Tijdens één van die bijeenkomsten ging de discussie over ‘de strategie’: hoe moest je het nu aanpakken om mensen mee te krijgen bij het verbeteren van de maatschappij? Er ontstonden twee groepen. De eerste zou ‘de arbeiders’ opzoeken, die op grond van hun situatie bereid zouden moeten zijn om onze boodschap, een betere maatschappij, te aanvaarden. De andere groep koos scholieren, studenten, ac ad emici en intellectuelen uit; die zouden op basis van hun bewustzijn wel tot beweging kunnen worden aangezet. Sindsdien kwam onze club, van een man of vijftien, regelmatig bij elkaar. We kregen scholing van studenten uit Nijmegen, over Marx, kapitalisme en socialisme en zo. De SP begint In 1971 werd het echt serieus: ons clubje werd deel van een nieuwe partij, die zich twee jaar later van de naam Socialistische Partij zou voorzien. De letters SP zijn sindsdien vast aan mij verbonden. Het was een kleine maar strijdbare groep; ‘niet praten maar doen’ werd ons parool. En we deden van alles! Bij Bergoss, de fabriek waar ik al jarenlang tegenover woonde, richtten we al snel een comité op omdat de vakbonden een belachelijke CAO hadden afgesloten. We hadden veel contacten bij de fabriek, met de wevers en de spinners En in 1973 kwam er zelfs een heuse ‘wilde’ staking. Die begon in de nachtploeg. Ik kwam die ochtend om zes uur thuis en ging, zoals gewoonlijk, even naar mijn moeder. Die werd altijd wakker als ik thuis kwam en dan kletsten we wat op de rand van haar bed. Maar nu moest ik haar vertellen dat het Brabants Dagbl ad de volgende dag zou openen met: ‘Bergoss plat, wilde staking, SP zit erachter’. Ik moest het haar zelf vertellen, want ik wist dat als ze het in de krant zou lezen, de schrik nog veel groter zou zijn. Ze vond het verschrikkelijk. Haar zoon was terechtgekomen in een beweging die zoiets doet; een fabriek platleggen, en dan nog wel de fabriek waar zij tegenover woonde. Wat dat betreft heeft ze het wel zwaar gehad met zo’n zoon. Omdat we de staking zelf georganiseerd hadden, moesten we mensen hebben voor bij de poort, om pamfletten uit te delen en de pers te woord te staan. Daarom nam ik maar ontslag bij Zwanenberg, zo deed je dat toen. De staking zelf is heel goed afgelopen en we kregen er bij de bevolking in Oss een goede naam door. Dat bleek toen we een jaar later meededen aan de gemeenteraadsverkiezingen van 1974 en met drie mensen in de raad terechtkwamen.

10


Na de staking, die mij zonder werk liet, leerde ik een vak; ik werd constructiebankwerker. Ik haalde het bemetel-diploma en heel wat lasdiploma’s. Tot een vaste betrekking leidde dat echter niet meteen. Bij de eerste baas was ik na een uur al weg: Op mijn eerste ochtend kwam ik aan in zo’n kouwe fabriekshal, waarna er zo’n chef op mij afkwam die riep dat ik m’n handen uit m’n zakken moest halen. Ik zei tegen die man: ‘zeg eerst maar eens wat ik moet gaan doen.’ ‘Wegwezen!’ Einde verhaal. Daarna kwam ik terecht een klein scheepswerfje. Daar maakten ze de Cupido Deluxe, een prachtig jacht dat in die tijd 30.000 gulden kostte. Bij dat bedrijf heb ik mijn eerste vergiftiging opgelopen: zinkvergiftiging. We lasten van die gegalvaniseerde platen en daarbij kwam zink vrij in de vorm van lucht en wolkjes stof. Als je dat inslikt krijg je een zoete smaak in je mond, maar bij teveel krijg je bloedvergiftiging. Ik heb daar een hele tijd gewerkt. Daarna ging ik werken in een ouwe varkensschuur. Een onbeschrijflijke puinhoop was het daar. Ik deed daar veel werk voor Zwanenberg en later ook bij Zwanenberg – totdat ze er daar achter kwamen dat ik, de man van de Bergoss-staking, weer bij hen rondliep; toen kon ik meteen vertrekken, terug naar de varkensschuur. Toch heb ik het daar heel goed gehad en er echt het vak geleerd. Ondertussen las en studeerde ik veel. In 1975 kwam ik in de gemeentera ad van Oss en werd ik het jongste raadslid van het hele land. Foute voorbeelden In de eerste jaren was ik samen met de andere mensen van de jonge SP met de hele wereld bezig, dus ook met de vraag: wáár gaat het wél goed? Rusland was niks, dat wisten we al. Dat was staatskapitalisme, met mensen met chagrijnige gezichten en weinig lol. Maar China? Was het daar niet gelukt om de armoede en honger aan te pakken en iedereen een bord eten te geven? Ze zeiden van wel – en wij geloofden het. Zo werden we ‘maoïsten’. Dat was nogal naïef, maar we waren jong en wilden een voorbeeld hebben. Via via hoorde je van alles, over hoe ze het daar in dat geheimzinnige land aan de andere kant van de wereld aanpakten. De president van Amerika ging er naartoe om te kijken en beroemde filosofen zeiden dat het er heel bijzonder was. Er verschenen een heleboel boeken waarin stond hoe ze daarginder mensen in beweging probeerden te krijgen en dat sprak aan, vooral het idee van de ’massalijn’. De boodschap was dat je er voor moet zorgen dat de mensen je kunnen volgen bij een politieke doelstelling. Waak ervoor dat je niet vervreemdt van de mensen, was de les. Heel verstandig – maar deze mooie woorden, bleek later, verhulden een bittere en treurige werkelijkheid. China bleek géén aards par ad ijs. Net als eerder in Rusland was de machtsovername niet gevolgd door een machtsdeling met de mensen, maar door nieuw machtsmisbruik en nieuwe onderdrukking. Naarmate er meer over bekend werd ging je je dieper schamen dat je ooit gezegd had – niet gehinderd door kennis van zaken – dat ze het in China voor elkaar hadden. Nog voor het eind van de jaren ’70 was ook voor de SP de Chinese liefde over. We hadden ons lesje geleerd en besloten voortaan nergens meer achteraan te lopen. Bob Dylan zong het ook: ‘Don’t follow leaders’. Gelijk had ie! ‘China’ was overigens geen aansprekend onderwerp in Oss. Daar vonden we Den Bosch al ver weg en waren we vooral bezig met heel concrete zaken, wat er in de fabrieken speelde en in de buurten. Daar gingen we mee aan de slag. We werkten met een soort eigen bondje, Arbeidermacht, met een eigen krant, de Tribune, en met een buurtkrant, over huren en lekkende dakgoten. We waren werkelijk kind aan huis in veel buurten. De mensen vertrouwden ons en dat deed je deugd. We wonnen ook acties. Ons werk bewees zijn nut en ook dat deed je goed.

11


We waren in Oss deel van een groter geheel, of wat we toen groot noemden. De landelijke SP werd in die tijd geleid door een opmerkelijk driemanschap; Koos van Zomeren, die journalist was geweest voor het Vrije Volk; Daan Monjé, een pijpfitter die uit de CPN was gestapt en Hans van Hooft, die gestopt was met studeren en nu het hele land rondreed om het partijbl ad De Tribune te bezorgen bij de partijafdelingen. Heel veel viel er echter niet te leiden, want de paar afdelingen die er waren in het land deden vooral wat ze zelf het beste vonden. Dat waren vooral lokale dingen. Natuurlijk hielden we ons ook wel bezig met zaken als de oorlog in Vietnam, maar ons belangrijkste werk was toch het werk in de fabriek en de buurten. Daarover waren we eigen baas. Van Oss naar Rotterdam Halverwege de jaren ’80 raakte ik meer betrokken bij de landelijke politiek van de SP. Objectief beschouwd waren we vooral een sociale partij, sterk gericht op heel concrete acties. Hard werken, goeie dingen doen voor en met de mensen. Concreet solidair zijn met degenen die het niet getroffen hadden, dicht bij huis maar ook ver weg, in ZuidAfrika of Nicaragua. Maar een nieuwe, eigen ideologie hadden we niet. Het was aanmodderen, met de beste bedoelingen maar zonder zicht op hoe het nu echt verder moest. In die tijd werd ik gevraagd om op het landelijk partijkantoor in Rotterdam te gaan werken. Eerlijk gezegd zag ik daar aanvankelijk niks in; in Oss ging het goed en in Rotterdam een heel stuk minder. In Oss wonnen we bij elke gemeentera ad sverkiezingen en ik was daar met erg veel dingen bezig. Maar er werd stevig aan me getrokken, met name door Tiny Kox uit Tilburg, die eerder net als ik in Brabant actief was geweest maar inmiddels in het dagelijks bestuur terechtgekomen was. Hij vond het tijd om mij erbij te halen, om mee te helpen de vastlopende landelijke leiding weer in beweging te krijgen.Ik heb het toch maar gedaan. Ondertussen ging ik ook gewoon door in Oss.We volgden het bedrijf Diosynth, een dochter van multinational Akzo, al vanaf de jaren zeventig. Het staat bij mij in de buurt, aan het einde van de straat. We wisten dat ze gechloreerde koolwaterstoffen in de lucht loosden en dat onze wijk enorm veel last had van het bedrijf. Het was een asociaal bedrijf, voor de werknemers en voor de omgeving. Wij slaagden er in stap voor stap een hecht bondgenootschap te smeden tussen werknemers en buurtbewoners. Datzelfde bondgenootschap werd natuurlijk steeds onder druk gezet door de directie; die probeerde het personeel wijs te maken dat wij uit waren op sluiting van het bedrijf. Maar dat wilden we helemaal niet. Wij zeiden steeds : ‘We willen dat jullie schóón produceren.’ Uiteindelijk bleek, toen een geheim rapport van de Provinciale Waterstaat in de krant kwam, dat wij gelijk hadden en Diosynth een bewezen vervuiler was. Het bedrijf ging om en een wonder geschiedde: de grootste vervuiler werd in een aantal jaren omgevormd tot een bedrijf dat een voorbeeld is voor anderen. Het krijgt nu zelfs internationale prijzen. Diosynth werd het eerste bedrijf dat zich, zoals ons actiecomité had voorgesteld, onderwierp aan een door accountants gecontroleerde ‘stoffenboekhouding’, om te zien waar alles dat binnenkwam uiteindelijk bleef. We waren soms de tijd vooruit – en dát in Oss!

12


In de SP bestond lange tijd het idee dat wij geen rol van betekenis konden spelen in de echt grote steden. De SP was meer voorbestemd voor de dorpen en kleinere steden, leken mensen te denken. Ik vond dat flauwekul. De mensen in Amsterdam leken mij niet anders dan elders, wellicht met bijzondere omstandigheden en problemen, maar net zo goed aanspreekbaar als mensen in Oss. Om de juistheid van mijn gevoel te bewijzen ben ik onze mensen in de hoofdst ad gaan helpen, toen ze gingen meedoen aan deelra ad sverkiezingen in Amsterdam-Noord. Belangrijkste onderdeel was praten, heel veel praten met heel veel mensen, aan de deur maar ook via de telefoon. Zo kwamen we heel snel te weten wat mensen wisten en wilden. En dus konden we met voorstellen komen waarvan heel wat inwoners van Amsterdam-Noord zeiden: ‘da’s zo gek nog niet’. Zo haalden we onze eerste zetel in een deelra ad en kregen we ons eerste parlementaire pootje aan de grond in Amsterdam. De grote st ad en de kleine SP bleken wel met elkaar te kunnen accorderen. Nieuwe aanpak Gaandeweg kregen meer mensen vertrouwen in de nieuwe aanpak en vanaf januari 1988 mocht ik me voorzitter van de SP gaan noemen. Dat was kort na een congres waarin we orde op zaken hadden gesteld en onszelf voornamen om er nu echt aan te gaan werken dat we niet alleen lokaal, maar ook nationaal aan het woord kwamen. We begonnen met de ombouw van de SP. Van een soort federatie van vrijwel onafhankelijke afdelingen wilden we naar een landelijke partij. En we begonnen op papier te zetten wat we allemaal vonden en wilden. In 1989 werd ik lijsttrekker bij de verkiezingen na de val van het tweede kabinet-Lubbers. Die verkiezingen kamen nog net te vroeg voor ons. We wisten al een beetje waar we naar toe wilden, maar misten nog de durf om er echt te komen. ‘Eerlijk en actief’ stond er op onze posters. Wij vonden het mooi, maar later zei iemand terecht tegen me: had je dan gedacht dat de concurrentie op zijn posters zou zetten dat ze oneerlijk en lui waren? Kortom, we waren te weinig verrassend en onderscheidend. We vertrouwden teveel op lokale bekendheid en timmerden weinig aan de weg als partij die er in de landelijke politiek toe wil doen. We konden de kiezers niet uitleggen waarom ze hun stem aan ons moesten geven. Deze analyse bleek het begin van de oplossing en het moment voor de partij om de transformatie echt te voltooien. Twee dingen hebben daarin een belangrijke rol gespeeld: de Golfoorlog en de WAO-kwestie in 1991. De SP manifesteerde zich in de actie tegen de ‘olieoorlog’ en in de acties tegen de aanval op de WAO voor het eerst duidelijk als landelijke partij. We stonden op die punten lijnrecht tegenover de regering, waar de PvdA in zat. Mensen gingen het verschil zien. Terwijl Kok steeds meer van links naar rechts opschoof, hielpen wij mee de kar van het brede maatschappelijke protest in beweging te krijgen. Vooral onze inzet bij de acties voor behoud van een sociale WAO werden door heel wat mensen op prijs gesteld. We waren overal present waar mensen in actie kwamen tegen dit heilloze plan. Voor het eerst begon onze eigen aanhang duidelijk te groeien en kwamen verknochte PvdA-stemmers naar ons toe. Ze waren het beu en zagen ons voor het eerst als landelijk alternatief.

13


In 1991 sprak de SP zich, als enige partij in Nederland, ook uit tegen de richting die de Europese Unie insloeg: de weg naar één Europa voor grote ondernemers, maar niet voor de gewone Europeanen. Door al die dingen kregen we gaandeweg een duidelijker landelijk profiel. Mensen kregen bij de letters SP het idee dat we een landelijke partij waren, maar dan wel een partij die anders was dan de andere. Dat onderstreepten we nog eens door als symbool een dappere, dwarse tomaat te kiezen en als nieuwe verkiezingsslogan: ‘stem tegen, stem SP’. Het idee hierachter was dat we weliswaar niemand konden beloven dat ze met een stem op ons de regering zouden veranderen, maar dat we wel de verontwaardiging van hen over allerlei zaken in de Kamer zouden laten horen. Eén SP’er zou dat al kunnen doen. Die aanpak werkte. In 1994 kwamen Remi Poppe en ik in de Kamer. Vanaf dat moment zijn de invloed en de bekendheid van de SP snel gegroeid. Achteraf mag je zeggen dat de ‘oude’ SP halverwege de jaren tachtig vervangen is door de ‘nieuwe’ SP. De kleine partij met de Grote Waarheden werd een veel bescheidener partij, die de waarheid niet langer in pacht wilde hebben, aan alles durfde te twijfelen en juist daardoor op zoek moest naar nieuwe antwoorden op nieuwe vragen. Dat heeft ons nieuwe lef gegeven, vooral ook lef om eens wat meer naar anderen te luisteren, naar mensen die het ook goed voor hadden met de samenleving maar die tot dan toe terugschrokken voor onze eigengereide toon. We hebben heel veel geleerd van dat luisteren. We hebben met allerlei mensen gesproken; heel veel gewone mensen hebben we in die periode gera ad pleegd, in rokerige zaaltjes, in luidruchtige cafés en in wijkhuizen. In plaats van hen te vertellen hoe het zat, hebben we hen gevraagd hoe zíj tegen de toekomst aankeken, wat er volgens hén wel en niet mogelijk zou zijn. Het bleek dat Nederland niet alleen bestond uit cynici, maar dat er nog heel wat mensen rondliepen die net als wij dachten dat het anders en beter zou moeten kunnen in het rijkste land van de wereld. In die periode zijn we tot de conclusie gekomen dat socialisten optimisten kunnen zijn voor de toekomst, als ze het aandurven om realisten te zijn in het heden. Na lange tijd zweven, als het om landelijke politiek ging, zijn we toen geland en met de benen weer op de grond terechtgekomen. Daardoor werd ook de tegenstelling tussen de lokaal zo actieve en landelijk nogal passieve partij opgeheven en konden we op alle fronten dezelfde partij gaan worden. Dat haalde veel verwarring bij mensen weg en gaf ze het vertrouwen dat de SP er ook landelijk toe zou kunnen doen. Die mensen moeten we erg dankbaar zijn. Zij hebben ons de kans gegeven en wij, dat mag ik toch ook wel zeggen, hebben die kans genomen. Veel mensen die we sindsdien gesproken hebben complimenteren ons dat we goede ideeën zo snel overnemen. We zijn wel eigenzinnig, maar niet langer meer eigenwijs.

14


Op het Binnenhof Ik vond het schitterend, toen we in 1994 in de Kamer kwamen. Remi en ik hadden natuurlijk heel lang in de gemeentera ad gezeten en we kenden de klappen van de zweep. Maar onze bureaukasten waren leeg. Wij hadden geen geschiedenis in Den Haag: geen dossiers, niks. We wisten bij wijze van spreken niet eens waar de voordeur zat, en de weg naar de wc was ook een groot avontuur. Er werd naar ons gekeken van ‘wat moeten die bankwerker en die gewezen zeematroos op het sjieke Binnenhof?’ Het werd een leuke maar ook zware periode, die eerste vier jaar, omdat je met z’n tweeën toch geacht wordt het hele beleid te dekken. We hadden gelukkig gedreven medewerkers. Een echte Gideonsbende: Remi en ik en acht medewerkers. Die hadden we van tevoren gescout in het land. Als we in de Kamer zouden komen, moesten we immers gekwalificeerde mensen hebben die zorgden dat we ons snel van al die dossiers meester konden maken. Harry van Bommel was politicoloog en onderwijzer, wist veel van onderwijs en was binnen de SP al actief met studenten. Agnes Kant werkte op de universiteit in Nijmegen en was epidemiologe, net als Ineke Palm, die ook over kwam. En we hadden natuurlijk een goedwerkende partijorganisatie achter ons, waardoor we snel dingen uit het land te weten konden komen. Bij alle moeilijkheden die we ondervonden dacht ik aan Nelson Mandela in Zuid-Afrika, wiens ANC in 1994 ook voor het eerst in het parlement was gekomen. Niet met z’n tweeën, maar meteen in de absolute meerderheid! Dat was een fantastische gebeurtenis, maar ook een enorme last op zijn schouders en op die van andere prominente strijders tegen de Apartheid. Een jaar daarvoor was ik op uitnodiging van het ANC bij haar eerste legale conferentie op Zuid-Afrikaanse bodem geweest en had dat een geweldige ervaring gevonden, vooral de kennismaking met mensen als Nelson Mandela, Thabo Mbeki en Joe Slovo én met de straatarme maar enthousiaste mensen in gigantische townships als Soweto en Alexandra. In Nederland was het vanaf 1994 politiek gezien een buitengewoon enerverende periode. Paars moest zich presenteren. Aanvankelijk deed ze dat met verve, ook al waren wij het er niet mee eens. Het publiek zag het wel zitten: werk, werk, werk – en dat allemaal zonder die vermaledijde CDA-bobo’s. Het vertrouwen in Kok was bij velen groot, ondanks het WAO-echec. Hij was en bleef van de vakbond en zou nu toch wel zijn beste beentje voorzetten. Heel gunstig voor paars was dat de economie enorm in de lift kwam. Daardoor gingen de meeste mensen er in inkomen op vooruit. Dit maskeerde het feit dat door het neoliberale paarse beleid de mensen die het meeste verdienden er verreweg het meeste bij kregen en sommigen steeds verder achterop begonnen te raken.

15


Ik kreeg de kans om in Amerika en Engeland rond te kijken en te zien wat ons in Nederland te wachten stond. Het neoliberale proces van denivellering, privatisering en individualisering waaide langzamerhand over de Atlantische Oceaan en de Noordzee, vanut Amerika en Engeland, naar Europa. Niet iedereen had daar zicht op. Wij hebben als allereerste in de Kamer de teloorgang van de publieke sector als gevolg van dat neoliberale beleid gesignaleerd. Dit is misschien de eerste belangrijke verdienste van de SP in de Nederlandse politiek, ook al duurde het een tijdje voordat meer mensen dat doorkregen. In de eerste vier jaar was Frits Bolkestein mijn grote tegenstander. Hij maakte het voor mij stukken eenvoudiger, omdat hij iemand was die expliciet formuleerde en boeken schreef. Ik heb ze bijna allemaal gelezen. Hij was nou typisch zo iemand van wie ik dacht: die is de moeite waard om de tanden in te zetten, om na te gaan waar hij – althans in mijn optiek – in de fout ging. Zo is ‘Tegenstemmen, een rood antwoord op paars’ ontstaan. Ik heb de zomervakantie van 1996 opgeofferd om dat boek in zes weken te schrijven. Het werd goed ontvangen en ook goed verkocht, wat opmerkelijk was voor een politiek boek. Ikzelf werd er ook een stuk bekender door. Dat was nodig ook, want in 1994 was ik de alleronbekendste lijsttrekker van alle partijen geweest! De noodzaak van een alternatief In ‘Tegenstemmen’ formuleerde ik ‘de noodzaak van een alternatief’ na de val van het Oost-Europese communisme, het falen van de West-Europese sociaal-democratie en de wereldwijde opmars van het neoliberalisme. Voor wie goed keek moest het neoliberalisme, verwijzend naar het individualisme, wel ontaarden in de ideologie van het egoïsme. Het communisme, verwijzend naar het socialisme, was feitelijk ontaard in een angstaanjagend geloof in bruut en zielloos collectivisme. In ‘Tegenstemmen’ (hoofdstuk 2 blz. 50 e.v.) analyseerde ik beide stelsels. Met instemming haalde ik een uitspraak aan van de voormalige PvdA-voorman Thijs Wöltgens. Die schreef in zijn boek De neezeggers, enkele behartigenswaardige woorden over het neoliberalisme. Zoals dit: het neoliberalisme is een aards geloof met totalitaire ambities. Het verdoemt de mensen tot een vrijheid, die door de meesten als dwang tot aanpassing wordt ervaren. De vrijheid om je tegen die aanpassing te verzetten wordt ontkend of onhoudbaar geacht of onmogelijk gemaakt. Het extreme individualisme (…) ontkent de mogelijkheid om enig menselijk handelen buiten markt en ruil te plaatsen. Tegenover het extreme individualisme had het extreme collectivisme gestaan. In de voormalige Sovjet-Unie en haar vazalstaten hadden de geïnstitutionaliseerde revolutie en de rigide opstelling van partij en staat geleid tot weerzinwekkende uitwassen, vooraleer rond 1990 volledig ineen te storten onder de eigen onmacht en onkunde. De ondergang van het Sovjet-model was, zo schreef ik in Tegenstemmen, in hoge mate veroorzaakt door de centralistische manier waarop de samenleving werd georganiseerd en de buitensporige macht en welvaart van de nomenklatoera. Ten onrechte werd ervan uitgegaan dat een gemeenschappelijk bezit van productiemiddelen automatisch een centraal geleide economie moest inhouden, dat elke vorm van privé-eigendom van productiemiddelen uit den boze was, en dat marktwerking per definitie en onder alle omstandigheden afgewezen moest worden. Het dirigisme bracht een bureaucratie voort die zichzelf in de weg zat en een flexibel optreden uitsloot. Aanvankelijke idealen bezweken onder het gewicht van de dictatoriale bureaucratie. Bovendien werd er als gevolg van de regelzucht onvoldoende ruimte gegeven aan de creativiteit van mensen. Sterker nog; eigen initiatief werd niet beloond maar bestraft.

16


Daardoor kwam de menselijke waardigheid en de daaraan verbonden eigen verantwoordelijkheid in het gedrang. Men bleek op deze manier niet in staat het potentieel aan energie, ideeën en goede wil, voortkomende uit die eigen verantwoordelijkheid, aan te boren ten behoeve van het algemeen belang. De Sovjetstaat was zo gepreoccupeerd met vijanden van buiten en later ook binnen het systeem, dat alle kritiek en elke vorm van oppositie in de kiem werden gesmoord. In plaats van de vrije gedachtenwisseling kwam de ijzige kou van de absolute waarheden, verwoord door de partij. Dat zo’n systeem ten onder ging was, zo constateerde ik in 1996, beslist geen verlies voor diegenen die een vrijheidslievend socialisme nastreven. Daarom heb ik ook geen enkele affiniteit met de heersers in Bejing, die zich weliswaar beroepen op inspirerende socialistische voorgangers, maar die er geen been in zien de bevolking permanent te onderdrukken en te onderwerpen aan hun grillen. Arm volk, dat hopelijk snel in staat is zich van haar communistische gerontocratie te ontdoen en daarna koers te zetten naar een democratische samenleving. Waar het Oost-Europese communisme ontaardde in brute dictatuur en geestdodend collectivisme, bleek ook de West-Europese sociaal-democratie, na de opwindende jaren van wederopbouw en bevlogen politiek, in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw niet in staat een derde weg te vinden. De opvolgers van roemruchte Britse, Duitse en Nederlandse sociaal-democraten zoals Atlee, Brandt en Den Uyl slaagden er niet in om da ad werkelijk een sociale democratie te handhaven en uit te bouwen en capituleerden voor de eisen van de kapitalistische economie. Daardoor moesten zij uiteindelijk wel belanden in één van de kamers van het liberale huis. Wim Kok schudde zijn ideologische veren af en bracht de sociaal-democratie onder in Paars. Aan ons zou het zijn om onze eigen weg tussen egoïsme en collectivisme te vinden. Meer concreet: een rood antwoord op Paars, zoals de ondertitel van ‘Tegenstemmen’ luidde. Een hele klus om te klaren, temidden van het politieke pessimisme van die tijd. Maar juist daardoor werden we nog meer dan voorheen gedwongen onze eigen analyses te maken en onze eigen alternatieven te ontwikkelen. Dat bracht mij en de SP tot politieke volwassenheid.

17


Winnen… en twijfelen Hoewel paars in 1998 ‘in’ was bij de kiezers, betekende dat niet dat wij ‘uit’ raakten. Kort voor de verkiezingen van dat jaar schreef ik een nieuw boek, ‘Effe dimmen’ met als ondertitel ‘Een rebel in Den Haag’. Ik vertelde daarin hoe het ons verging en hoe we ons gaandeweg een positie hadden verworven. Het werd een mooie verkiezingsdag; we gingen van 2 naar 5 zetels. Met Agnes Kant , Harry van Bommel en Jan de Wit kregen we een kwalitatieve versterking van jewelste, terwijl we ook het aantal medewerkers van ons Haagse team konden uitbreiden. Ondertussen was de SP ongekend snel gegroeid naar 25.000 leden, terwijl we er in 1994 nog geen 15.000 hadden. Meer mensen, meer ideeën, meer handen en voeten. Duidelijke cijfers die bewezen dat we in een behoefte begonnen te voorzien. Zowel onze kritiek op misstanden in de gezondheidszorg, het onderwijs, de huisvesting als onze alternatieven om zaken beter te regelen, spraken steeds meer mensen aan. Daardoor werd de behoefte aan een helder en modern beginselprogramma steeds groter. Op ons congres van december 1999 stelden we ‘Heel de mens’ vast. Daarin definieerden we ons socialisme als de beweging naar een samenleving waarin menselijke waardigheid, de gelijkwaardigheid van mensen en de solidariteit tussen mensen voorop staan. Alles wat die drie waarden bevordert, steunen we van harte, alles wat er tegenin gaat, wijzen we af en bestrijden we. Daarmee hebben we onszelf een bruikbare meetlat gegeven in de politiek en de samenleving De nieuwe periode had nieuwe zaken in petto. Veel tijd staken we in acties op terreinen als gezondheidszorg en de sluipende afbraak van de publieke sector. Met Karel Glastra van Loon schreef ik ondertussen een boek over de vreselijke oorlogen op de Balkan en de betrokkenheid van ons land daarbij. We spraken met mensen als Lord Carrington, Hans van den Broek, Noam Chomski, Georgi Arbatov en Sir Michael Rose, om tot een afgewogen oordeel te kunnen komen. Met onze stellingname in en buiten de Kamer dat er ‘beter dan bommen’-antwoorden gezocht en gevonden moesten worden tegen foute regimes, bewezen we dat we geenszins de opportunistische en populistische partij waren waarvoor sommigen ons hielden. We kozen onze eigen weg, of dat nu populair was of niet.

18


Onze nieuwe Kamerleden timmerden stevig aan de weg en oogsten bewondering voor hun doortastendheid en inzicht. Maar makkelijk werd het allemaal niet. In tegenstelling tot Paars-1 betekende Paars-2 dood tij, ook voor mij. Nergens kon je nog echt over debatteren in de Kamer, alles werd geregeld in onderling overleg van de regeringspartijen en in het Torentje. Ik kreeg er de pest over in en overwoog of het wellicht ook aan mij kon liggen dat de zaak niet opengetrokken kon worden. Wellicht werd het tijd om de fakkel over te geven aan een nieuw talent? Maar daar dacht de partijleiding anders over. Ik liet me overtuigen dat doorgaan echt de beste optie was. Een juiste beslissing, zo bleek. Bovendien kwam er nieuw leven in de Haagse brouwerij. Het CDA kreeg een paleisrevolutie, waarin Balkenende als nieuwe kopman tevoorschijn kwam. PvdA-boegbeeld Kok kondigde aan te vertrekken en Melkert zou de nieuwe man moeten worden. En aan het politieke firmament verschenen nieuwe fenomenen als Leefbaar Nederland en Pim Fortuyn. Daardoor voelde ik me weer als een vis in het water! Dat was nodig ook. Nederland raakte betrokken in een nieuwe oorlog. Dit keer tegen Afghanistan, het land dat na de barbaarse aanslagen op de Twin Towers in New York op 11 september 2001 door de Amerikaanse president George W. Bush werd uitgeroepen tot de basis van alle kwa ad ,. We stonden in het parlement alleen met onze stelling dat barbarij niet met bommen, maar met effectiever beleid bestookt zou moeten worden. Dat was geen gemakkelijke positie en we kregen veel kritiek van andere partijen die wél voor bombarderen kozen. Maar we merkten ook dat onze afwijkende houding gerespecteerd werd, vooral ook buiten het parlement – het beeld dat de SP een consequente partij is werd erdoor bevestigd. De uitverkoop van de beschaving Ikzelf was inmiddels begonnen aan het initiatief ‘Stop de uitverkoop van de beschaving’. Samen met mensen die ik gaandeweg had leren kennen vonden we dat het tijd was om stelling te nemen tegen de uitverkoop van de publieke sector en de naoorlogse sociale verworvenheden, die tot het fundament van onze beschaving behoorden. We wilden een beroep doen op de bevolking om mee te denken over hoe het anders en beter kon dan doorlopen op het heilloze p ad van het neoliberalisme. Onze club was een buitengewoon divers gezelschap. Met Mies Bouhuys, Wouter van Dieren, Bob Fosko, Karel Glastra van Loon, Freek de Jonge, Arjo Klamer, Huub Oosterhuis, Dorien Pessers, Harry de Winter en Nilgün Yerli vormde ik het bestuur van de Stichting Stop de uitverkoop van de beschaving. Honderden meer en minder bekende Nederlanders lieten ons weten het initiatief van harte te steunen. Acteurs, sportmensen, journalisten, schrijvers, kunstenaars, wetenschappers en werkers op allerlei gebied meldden zich aan voor ons ‘comité van aanbeveling’. Ikzelf had het gevoel dat we nu echt met iets goeds aan de gang gingen, waarmee we veel mensen zouden kunnen raken. Met het initiatief, dat veel aandacht kreeg, bereikten we ook dat het woord ‘beschaving’ en de inhoud ervan niet langer door ‘rechts’ als haar bezit, haar terrein, werd geclaimd, maar eerder iets van ‘links’ behoorde te zijn.De inleiding van ons manifest zette uiteen wat er volgens ons aan de hand was met onze beschaving:

19


‘In de afgelopen twintig jaar heeft zich in Nederland, evenals in veel ons omringende landen, een stille revolutie voltrokken: de overheid heeft zich teruggetrokken om ruimte te maken voor de markt, de verzorgingsstaat is ingeruild voor een waarborgstaat, en de samenleving als geheel is sterk geëconomiseerd. Het marktdenken, dat voorheen slechts een beperkt deel van het maatschappelijk verkeer beheerste, is alomtegenwoordig geworden. Premier Wim Kok omschreef dat proces in de regeringsverklaring van het eerste paarse kabinet in 1994 als volgt: “De leidende gedachte in dit program is het herijken van de verhouding tussen gemeenschappelijke regelingen en eigen verantwoordelijkheid.” En even verderop: “Zo kan een nieuw evenwicht groeien tussen de behoefte aan bescherming en de noodzaak van dynamiek.” Inmiddels wordt duidelijk wat de prijs is die we als samenleving betalen voor dit “nieuwe evenwicht”. Langzaam maar onontkoombaar krijgen we de rekening gepresenteerd voor het jarenlang veronachtzamen van de publieke zaak door de overheid. Door de te krappe budgetten voor bijvoorbeeld zorg en onderwijs ontstaan in deze sectoren steeds meer particuliere initiatieven, met als onvermijdelijk gevolg een steeds schrijnender tweedeling. In plaats van uit te gaan van de eigen kracht, is de politiek gaan geloven in de markt als panacee voor alle maatschappelijke kwalen. De publieke sector is in de uitverkoop gedaan vanuit de overtuiging dat “de onzichtbare hand van de vrije markt” de samenleving beter zou kunnen vormgeven dan een democratisch gecontroleerde overheid. Door dat beleid dreigen niet alleen “typisch Nederlandse” verworvenheden als een redelijk eerlijke inkomensverdeling, het sociale zekerheidsstelsel en een voor iedereen toegankelijke gezondheidszorg verloren te gaan, het is niet minder dan de beschaving zelf die samen met de publieke sector in de uitverkoop wordt gedaan.’ De rest van het verhaal kan kort zijn: Fortuyn veroorzaakte een omwenteling van jewelste, de grote politieke partijen bleken niet in staat zich te verdedigen tegen zijn onorthodoxe aanvallen en vielen van hun voetstuk. Toen gebeurde wat niemand voor mogelijk had gehouden. Op 6 mei, negen dagen voor de verkiezingen vermoordde, een man Pim Fortuyn. Het land raakte in een shock, de verkiezingscampagnes werden afgelast en in een sfeer van vervreemding en verbijstering zetten de kiezers de politiek op zijn kop. De paarse regeringspartijen werden gehalveerd en uit de regeringsbanken gejaagd, en anderhalf miljoen mensen brachten hun stem uit op een dode lijsttrekker. Het CDA, tot voor kort nog in de kreukels, werd de grootste partij van het land – en wij? Wij wisten ons ook in deze verkiezingen opnieuw te versterken: van 5 naar 9 zetels en meer dan een half miljoen kiezers. Een nieuwe regering van CDA, LPF en VVD trad aan – en donderde na slechts 88 dagen alweer in elkaar. Haar komst was even onvermijdelijk als haar ondergang. Omdat het kabinet verdween moesten nieuwe verkiezingen worden uitgeschreven. In de aanloop ernaartoe blijkt de SP voor steeds meer mensen een partij om te vertrouwen. Ikzelf – ooit dat jongetje uit de Goudmijnstraat in Oss – ben inmiddels Bekende Nederlander geworden. Mijn hoofd zie ik overal opduiken. Veel en vaak mag ik nu zeggen hoe ik over gebeurtenissen en ontwikkelingen denk. Ik besef dat dat komt omdat mijn eigen verhaal nu al zolang gelijk op loopt met dat van mijn partij. Samen zijn we zover gekomen. Het worden spannende tijden!

20


VAN DE REGEN IN DE DRUP In de jaren tachtig van de 20ste eeuw maakte de wereld een draai, als reactie op de diepe, wereldwijde economische crisis die eind jaren zeventig inzette en overal ernstige gevolgen had voor productiviteit, werkgelegenheid, winstgevendheid en overheidsfinanciën. Oude recepten leken niet meer te werken en de vraag was wat wel zou helpen. De aanzet tot de draai kwam van de Amerikaanse president Ronald Reagan en de Britse minister-president Margaret Thatcher. Zij wilden weg van een samenleving waarin de overheid veel voor het zeggen had en op weg naar een wereld met veel vrijheid voor de ondernemers. Conservatieven en liberalen wilden een restauratie van de vrije markt die, vooral in de periode na de Tweede Wereldoorlog, overal aan banden was gelegd door de ontwikkeling van de verzorgingsstaat. ‘Neoliberalisme’ gingen we die aanpak noemen, van meer markt en minder overheid. Eerst leek het wel mee te vallen, en leek het opruimen van domme bureaucratie en uitwassen van een luie overheid nog niet eens zo gek. Voor wie goed keek, bleek het echter om veel meer, om een heuse revolutie te gaan. Niet eentje waar links nog wel eens van droomde, maar eentje die bij rechts de harten sneller deed kloppen. De revolutie begon in Amerika en Engeland, maar sloeg daarna over naar ons land. Toenmalig minister-president Ruud Lubbers bleek met zijn no-nonsense beleid een perfecte volgeling; hij werd de manager van BV Nederland, met de ministerraad als Raad van Bestuur. Dit is de tijd waarin de individualisering heilig werd verklaard. En links, dat wist het allemaal niet. Stap voor stap kon Lubbers afbreken wat in de decennia daarvoor was opgebouwd. Links liet het gebeuren, weigerde de strijd aan te gaan. Links capituleerde en ging ook zeggen dat individualisering okay was, dat mensen zélf moesten weten wat ze wilden en deden, dat sociale controle naar spruitjeslucht rook en waarden en normen vooral erg ouderwets waren. Links en rechts streden om wie de mensen de meeste vrijheid gunde. Maar ondertussen nam het ondernemerdom die vrijheid in handen. Wie een lijst maakt van wat er in twintig jaar tijd allemaal verdwenen is bij de overheid en verkocht of weggeven aan het bedrijfsleven slaat achterover. De nutsbedrijven, de woningcorporaties, de gemeentelijke bouwbedrijven, de gemeentegronden, een deel van de uitvoering van de sociale zekerheid, de busbedrijven. De NS werd op afstand gezet, de kabel werd verkocht, zwembaden werden geprivatiseerd enzovoorts.

21


Lang leve het individualisme Individualisme was ‘in’ en botste volgens de mensen die het in die periode voor het zeggen hadden op altruïsme, dat dus ‘uit’ raakte. Je inzetten voor een ander, dat paste eerder bij de jaren vijftig dan bij de jaren tachtig. Na de jaren zestig als de jaren van het engagement en de jaren zeventig van de politieke vertaling ervan werden de jaren tachtig de jaren van de ommezwaai. Weg van de welvaartsstaat, weg van de verzorgingsstaat, ieder voor zich, marktwerking en privatisering. En links ging mee. Altruïsme werd ook door veel linkse profeten zielig gevonden. Het moet toch niet zo zijn dat jij voor jouw buurvrouw zorgt. Daar heb je toch professionals voor! Het moet niet zo zijn dat de bewoners zichzelf in de buurt organiseren. Daar zijn toch opbouwwerkers voor! Het idee vatte post dat vrijwel alles uitgeorganiseerd, geprofessionaliseerd en geëconomiseerd kon worden. ‘Besturen op afstand’ was ook een uitdrukking die in deze tijd bedacht werd. De baas verdween en de manager kwam. In het bedrijfsleven, maar ook in de politiek, in de zorg en in het onderwijs. Dus geen betrokken leraar met betrokken leerlingen meer, maar een directeur die zelf geen les meer geeft, maar alleen nog maar op afstand zijn ‘bedrijf’ runt. Lubbers-1 en Lubbers-2 maakten een begin met de omwenteling. Paars-1 en Paars-2 hebben het karwei afgemaakt, waardoor Nederland omgevormd is van een sociale verzorgingsstaat tot een steeds kalere waarborgstaat, waar burgers nog slechts beperkte garanties voor een goed leven wordt geboden. ‘Zoek het zelf maar uit’, is de boodschap die er nu in gehamerd wordt. Zo’n houding heeft diepgaande gevolgen voor de houding die burgers in de samenleving gaan innemen. Wat ik de politiek zo kwalijk neem is dat ze zó fragmentarisch naar die zaken heeft gekeken. Dit was een politiek van kortetermijndenken. Men heeft een hele generatie mensen met de verkeerde boodschap de wei ingestuurd. Nu komen de mensen er gefrustreerd van terug. Waarom is het ziekteverzuim zo hoog in het onderwijs en in de zorg? Dat heeft allemaal hiermee te maken. Men heeft niet willen inzien wat de essentie van die sectoren is. Vervolgens heeft men niet genoeg geld willen vrijmaken en tweedeling in kwaliteit en toegang toegelaten. Het gevolg is dat veel mensen die in die sectoren werken de moed opgeven of vervallen in cynisme. De centrale vraag is dus: hoe kunnen we bevorderen dat het weer anders wordt en dat we leren inzien dat de prijs voor de enorme economische groei van de afgelopen jaren veel te hoog is geweest? Ik vind dat we de mensen in de zorg, het onderwijs en de veiligheid minstens evenveel en wellicht nog meer moeten betalen dan de markt, omdat zij de samenleving zoveel bieden. In de jaren tachtig werd ook de wetenschap weggeprofessionaliseerd. Ik neem het academici kwalijk dat zij dat hebben laten gebeuren. Ze hebben niet tijdig geprotesteerd, terwijl ze wel een eredoctoraat geven aan iemand die de barcode heeft uitgevonden. Educatie en wetenschap zijn belangrijke pijlers onder de beschaving. Wat voor samenleving zijn we als de wetenschap zich laat hoereren door derden, door geldstromen van mysterieuze multinationals die een claim willen leggen op wetenschappelijke ontwikkelingen? Als er geen publieke hoedster meer is voor de onafhankelijkheid van de wetenschap, die ons zoveel gebracht heeft en in de toekomst nog zoveel kan brengen?

22


Dom, heel dom Een politicus is iemand die over dergelijke vragen moet nadenken, die verbanden ziet en de lange termijn in gedachten houdt. Daarvoor is hij gekozen. Maar ze hebben het gewoon laten lopen! In de jaren negentig werd gezegd: we zijn allemaal geontideologiseerd; er is alleen nog maar pragmatisme. Hoe kunnen we zorgen dat het financieringstekort en de staatsschuld worden teruggebracht, de euro geïntroduceerd, het bruto binnenlands product groeit enzovoorts. Maar naar de kwaliteit van het bestaan keek niemand om. En dat was oliedom! In 1994 verdween, voor het eerst in zijn bestaan, het CDA uit de regering. Sinds de invoering van het algemeen kiesrecht h ad den de christelijken het land mede geregeerd, het gemaakt tot wat het was, met alle goede maar zeker ook heel veel foute kanten. ‘Opgeruimd staat netjes’, dachten velen. We gingen over op paars. Het klonk aardig maar was merkwaardig, dit monsterverbond van oude tegenpolen: de sociaaldemocraten en de liberalen. Ik heb toen gezegd dat de paarse faç ad es van karton zouden blijken te zijn en dat klopte. Paars bleek in werkelijkheid de voortzetting van het eerdere beleid met andere partijen. Sterker nog: de neoliberale revolutie bereikte zijn hoogtepunt onder Paars; alles werd gaandeweg uitverkocht en de overheid diskwalificeerde zich steeds meer. Mensen gingen geloven dat het niet anders kon en gaven Paars voldoende steun om acht jaar lang aan de macht te blijven. Paars leek weg te komen met allerlei wantoestanden: de arrogantie, de sorrydemocratie, de vriendjes- en achterkamertjespolitiek. En de totale neutraliteit als het ging om datgene wat gewone mensen bewoog; de problemen die zij ondervonden in de volkswijken, de integratie, de wachtlijsten. Toch broeide onder de oppervlakte de onvrede. Mensen zeiden tegen elkaar: ‘onze vaders en moeders hebben verdomme dit land opgebouwd! Nou moeten ze hulp hebben, maar die is er niet en plaats in een verzorgings- en verplegingshuis nog minder.’ Waarom heeft de politiek daar niet over nagedacht en zolang gewacht met investeren? Hetzelfde verhaal geldt voor veel meer terreinen, zoals de bus en het spoor. De politiek heeft gedacht: ‘het spoor, dat is een uitvinding uit de 19e eeuw en daar gaan we nu niet meer in investeren. ’ Het beschikbare geld ging vooral naar het transnationale langeafstandvervoer en naar het goederentransport. Het lokale en regionale vervoer werd verwaarloosd. Met materiaal en infrastructuur werd slonzig omgegaan en de samenhang werd verbroken. Het resultaat daarvan kunnen we dagelijks zien.Wie de situatie in Engeland had bestudeerd, had kunnen weten dat privatiseren of ‘verzelfstandigen’ van het spoor niet werkt. Al ver voor de verzelfstandiging in Nederland, werd het spoor in Engeland een ramp. Er werd niet geïnvesteerd in onderhoud van rails en treinstellen, wat tot een hele reeks ongelukken leidde. Maar als je daarop in Nederland wees, deed iedereen of het aan de Engelse aard lag in plaats van de aard van het neoliberalisme. Nu weten we beter maar zitten we met de gebakken peren.

23


DE STILLE REVOLUTIE De afgelopen twintig jaar heeft zich, zoals gezegd, in ons land een ware revolutie voltrokken. De ‘warme’ verzorgingsstaat werd ingeruild voor een ‘kille’, zakelijke waarborgstaat. Paars wilde een nieuw evenwicht en dat kwam er: inkomsten en uitgaven van de overheid houden elkaar nu inderdaad in evenwicht, maar de samenleving is uit balans geraakt. De overheid verstrekt steeds minder garanties en laat meer en meer over aan de markt. De publieke zaak is verweesd en dat blijft niet zonder gevolgen. Hoe beschaafd is ons land nog? Goedkoop en duurkoop Achtereenvolgende kabinetten hebben zich vanaf het begin van de jaren tachtig gefixeerd op de macro-economische cijfers (de economische groei, het terugdringen van het financieringstekort en de staatsschuld). Dit heeft de blik op de samenleving vertroebeld. De korte horizonten van maximaal vier jaar (voor herverkiezing) en meestal zelfs één jaar (het begrotingsjaar) hebben verhinderd dat de heersende politiek tijdig heeft ingezien dat er schraalheid is ontstaan aan het eind van de kaasschaaf. De prijs die nu wordt betaald voor het systematisch verkrappen van budgetten is hoog. Die prijs omvat de onvoorwaardelijke en onbetaalbare loyaliteit van de leraar aan het onderwijs en ‘zijn/haar’ leerlingen, van de verpleger aan de zorg en ‘zijn/haar’ patiënten, van de politieagent aan de beveiliging van de openbare ruimte en ‘zijn/haar’ wijkbewoners, van de academicus aan de wetenschap en ‘zijn/haar’ onderzoek, van de kunstenaar aan de kunsten en ‘zijn/haar’ werkstuk, van de conducteur aan het openbaar vervoer en ‘zijn/haar’ passagiers. De infanteristen van de publieke zaak, zij die in de frontlinie staan van de dagelijkse werkelijkheid, hebben hun vertrouwen in de overheid verloren. Zij hebben het gevoel er alleen voor te staan, en niet de steun te krijgen die ze terecht verwachten. Cynisme uit zelfbehoud is het onvermijdelijke gevolg. De goedkoop van de overheid is duurkoop voor de samenleving geworden. De impopulariteit van de publieke sector heeft diverse oorzaken: natuurlijk het loon dat beslist niet marktconform is; natuurlijk de mindere secundaire arbeidsvoorwaarden; maar vooral toch ook de bezoedeling van het imago van het werk, of dat nu in het onderwijs is, de zorg, de politie, of het leger. Een baan in de publieke sector lijkt het laatste te zijn waar jongeren naar streven. De bezoedeling van overheidsdiensten heeft alles te maken met de stiefmoederlijke wijze waarop de kabinetten vanaf Lubbers-1 (en met name de twee paarse kabinetten) met deze sectoren zijn omgegaan. Het begon ermee dat ‘de maakbaarheid van de samenleving’ als te pretentieus concept uit het raam werd gegooid. In het kielzog van deze zelfrelativering werd de hele publieke sector gediskwalificeerd als inefficiënt en ineffectief. Meer en meer politici vielen voor de aantrekkelijkheid van de simpele dogma’s van het neoliberalisme.

24


Minder overheid, meer markt ‘Minder overheid en meer markt’ werd voor vrijwel elke partij het uitgangspunt. Privatisering, deregulering, decentralisering en budgettering werden de instrumenten van dit beleid. Ideologisch verwoordde Paars 1 het in het Regeerakkoord ‘Keuzen voor de toekomst’ van 1994 aldus: ‘de leidende gedachte in dit programma is het herijken van de verhouding tussen gemeenschappelijke regelingen en eigen verantwoordelijkheid.’ En verder: ‘zo kan een nieuw evenwicht groeien tussen de behoefte aan bescherming en de noodzaak van dynamiek.’ Een herijking en een nieuw evenwicht dus, dat was wat de paarse bewindslieden wilden bereiken. En ze hebben niet stil gezeten: alle sociale wetten zijn door de molen gegaan en vrijwel zonder uitzondering verslechterd: de arbeidstijdenwet werd verruimd; de sociale volkshuisvesting is bijna geheel ontmanteld; de zorg werd gebudgetteerd en de uitgavengroei onder Paars-1 gemaximeerd op jaarlijks 1,3 procent; het onderwijs kreeg te maken met systematische tekorten, terwijl de verantwoordelijkheid in belangrijke mate werd gedecentraliseerd; de NS werd verzelfstandigd; nutstaken als gas en elektra werden klaargemaakt voor de markt; de PTT werd KPN en ging naar de beurs. Tegelijkertijd werd door paars voor 25 miljard aan lastenverlichting voor bedrijven en burgers doorgevoerd. Deze herijking leidde inderdaad tot een andere evenwicht: solidariteit werd vervangen door markt-dynamiek. De herijking leidde tot particuliere rijkdom voor enkelen en tot publieke armoede voor velen. Steeds vaker hoor je specialisten en andere kenners van de gezondheidszorg spreken van ‘dood door schuld’, als ze de gegroeide wantoestanden in de vorm van wachtlijsten beschrijven. Hoogleraar Knape, anesthesioloog in het UMC, sprak al over ‘onnodige sterfgevallen’. De Gezondheidsraad sprak schande over het feit dat kankerpatiënten in 13 van de 21 bestralingscentra drie tot zeven weken moeten wachten voordat ze behandeld kunnen worden. Het aantal wachtenden voor een open-hartoperatie neemt weer toe. Het tekort aan IC-bedden maakt dat vaak geleurd moet worden met patiënten: de Nederlandse Hartstichting komt met voorbeelden uit Limburg waar hartpatiënten overleden omdat er geen plek was in een naburig ziekenhuis. Chirurg Maurits de Brauw zegt: ‘Ik maak de mensen niet beter. Ik maak ze zieker.’ (NRC 20 mei 2000) En: ‘mensen die vanwege galstenen op de wachtlijst stonden, kwamen plotseling met een ontstoken alvleesklier of galblaas binnen. We hebben nog geen doden gehad , maar daar kun je op wachten.’ Volgens recent vergelijkend onderzoek van de OESO is de specialisten- en huisartsendichtheid in ons land laag, en geven we betrekkelijk weinig uit aan zorg. Onder andere daarom hebben we wachtlijsten. En niet alleen in de cure, ook de care: meer dan 10.000 mensen wachten op een plaats in een verpleeghuis en ruim 32.000 mensen wachten op een plekje in een verzorgingshuis. Bijna 60.000 mensen krijgen geen of onvoldoende thuiszorg. Bijna 10.000 kinderen wachten op hulp of een plaats in een instelling. Deze cijfers zijn al jaren bekend. Achtereenvolgende regeringen toonden zich al die tijd Oost-Indisch doof en ondernamen niets om de ontwikkeling te keren. Dat was de prijs voor een ‘nieuw evenwicht’. Waar de publieke sector tekort schiet, bereidt zij de weg voor de commercie. AEGON kwam met een polis die de verzekerde in staat stelt de wachtlijsten door middel van een arrangement in het buitenland te omzeilen. Maar voor wat hoort wat; de premie ligt fors hoger dan die voor andere polissen. Eerder werden we al geconfronteerd met voorbeelden van voorrangszorg in particuliere klinieken en bedrijvenpoli’s. Zelfs de zorg is nu wat kwaliteit en toegang betreft ten prooi gevallen aan tweedeling.

25


Tweedeling komt niet alleen tot uitdrukking in de zorg. We zien het ook ontstaan in het onderwijs. Privé-scholen (20.000 euro per kind per jaar) werden door de politiek goedgekeurd en het belang van sponsoring in het onderwijs neemt steeds verder toe, net als het belang van hoge ouderbijdragen voor scholen. De Paarse minister Hermans sprak in dit verband eufemistisch over ‘differentiatie’, die zou leiden tot pedagogische of didactische diversiteit. In werkelijkheid gaat het erom dat ouders graag extra betalen om zich te verzekeren van goed onderwijs voor hun kinderen. Maar niet iedereen kán extra betalen. ‘Differentiatie’ leidt in de praktijk vooral tot sociaal-economische segregatie. Internationaal gezien dalen we steeds verder op de onderwijsladder: onze klassen zijn groter, onze leraren moeten langer werken, en daardoor is het niveau lager. Ook het percentage BBP dat we uitgeven aan onderwijs is lager en inmiddels onder het gemiddelde van de geïndustrialiseerde landen, aangesloten bij de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling! Als we weer op het gemiddelde willen uitkomen, moet er 5 miljard euro extra worden vrijgemaakt voor het onderwijs. Pedagogen vroegen zich vroeger nog wel eens af of onderwijs het volgieten is van een emmer of het ontsteken van een licht. Deze vragen zijn nu achterhaald. Voor geen van beide kwalificaties lijken we nog de middelen beschikbaar te hebben. De collectieve armoede heeft ook geleid tot minder aandacht voor de structurele individuele armoede in onze samenleving. Nog steeds groeien zo’n 300.000 kinderen op in armoede en loopt het aantal daklozen (waaronder steeds meer gezinnen en kinderen) verder op. En tot culturele armoede. De kunsten moeten inleveren en wetenschappers die zich bezighouden met fundamenteel onderzoek moeten vóór ze in aanmerking komen voor een budget eerst een plan indienen met de marktkansen en sponsormogelijkheden. De verweesde publieke zaak De publieke zaak heeft altijd twee ouders gehad : de overheid en de samenleving. De overheid heeft haar taken veronachtzaamd, waardoor de samenleving steeds meer verworden is tot een optelsom van individuen. Het is één van de grote misverstanden van deze tijd te denken dat wanneer de door de overheid georganiseerde solidariteit afneemt, de spontane, maatschappelijke solidariteit zal toenemen. Niets is minder waar gebleken. De overheid is medetrendsetter, of ze dat nu wil of niet. De politiek van de afgelopen twintig jaar heeft de vanzelfsprekendheid van de solidariteit van de ‘have’s’ met de ‘have-nots’ doen verdwijnen. Deze ontwikkeling kon slechts leiden tot calculerende burgers. Uit de overspelige relatie van de sociaal-democratie met het liberalisme werd de homo economicus geboren, waarbij de eerste haar DNA-kenmerken aan deze liefdesbaby lijkt te hebben onthouden.

26


GROTE UITVERKOOP In 20 jaar tijd ging alles in de uitverkoop: de bus, de trein, de kabel, de elektriciteits- en de gasvoorziening. Indachtig het neoliberale principe van ‘minder overheid, meer markt’ is men voortvarend te werk gegaan. Niet praktische, maar ideologische motieven lagen daaraan ten grondslag. … van de elektriciteit Hoewel we in ons land een schone en goedkope elektriciteitsvoorziening had den, die bovendien een 100 procent leveringszekerheid kende, moesten we toch marktwerking introduceren in de elektriciteitsvoorziening. Ligt het niet veel meer voor de hand om zaken die behoren tot de voorzieningen voor het algemeen nut in overheidshanden te laten? De overheid is immers democratisch te controleren én heeft slechts één belang, het algemeen belang, omdat geen rekening gehouden hoeft te worden met het belang van commerciële aandeelhouders. Rijk, provincies en gemeenten denken daar op dit moment echter anders over. Waar de Rijksoverheid haar gedachten vooral laat leiden door de ideologische overtuiging dat de overheid zich niet meer met deze taken moet bemoeien, zijn de provincies en gemeenten vooral gebiologeerd door de enorme bedragen die vrijkomen bij verkoop van aandelen. De stroomcrisis die in 2001 Californië teisterde heeft op indringende wijze laten zien waartoe de belangen van ondernemers om op korte termijn winst te maken en hun gebrek aan belangstelling voor langetermijninvesteringen kan leiden. In Californië mocht de belastingbetaler opdraaien voor de kosten om de stroomvoorziening op gang te houden. Eén van de eigenaren van de centrales was het Texaanse Reliant – dat onder andere het Utrechtse UNA opkocht – die de knop omdraaide met de mededeling: ‘Dat is vanwege onze verantwoordelijkheid die wij tegenover onze aandeelhouders hebben’. Ook in ons eigen land neemt inmiddels het aantal stroomstoringen toe. Cap Gemini Ernst & Young stelden dat een stroomcrisis zoals in Californië in ons land ‘niet ondenkbaar’ is, omdat marktwerking leidt tot een zo klein mogelijke restcapaciteit: ‘tijdig investeren in toekomstige productiecapaciteit is dan uiterst onwaarschijnlijk en dit is ook precies waar het in Californië is misgegaan’. Commerciële productiecentrales zien weinig nut in extra stroomopwekking, omdat die niet kan concurreren met de goedkope maar vieze bruinkoolstroom en atoomstroom uit Frank rijk en Duitsland. De overheid kan de centrales niet dwingen hun capaciteit uit te breiden, ‘in een geprivatiseerde wereld waar de uiteindelijke beslissingen in Dallas of Madrid genomen worden’, aldus Cap Gemini Ernst & Young.

27


De uitverkoop van de gemeentelijke, regionale en provinciale energiebedrijven en de liberalisering van de energiemarkt brengt de kleinverbruikers niet de beloofde lagere prijzen en betere service. Concurrentie lijkt zich te beperken tot de grootverbruikers. Sinds 1998 kunnen grootverbruikers vrij hun leverancier kiezen. Vanaf 2002 geldt hetzelfde voor middelgrote afnemers; vanaf 2004 voor kleingebruikers. De vrije energiemarkt belooft lagere prijzen en betere service. Door gebrek aan concurrentie dreigt deze belofte voor met name de huishoudens en het midden- en kleinbedrijf een illusie te worden. Vooruitlopend op de vrijmaking van de elektriciteitsmarkt heeft een proces van schaalvergroting plaatsgevonden: sinds 1998 beheersen de distributiebedrijven Essent, Nuon, Eneco en Remu de markt. Na een fusiegolf bleven ook vier grote producenten over (EPZ, onderdeel van Essent, en de buitenlandse bedrijven E.ON, Reliant en Electrabel). Door verdere schaalvergroting wordt de Europese energiemarkt verdeeld tussen een klein aantal conglomeraten, die actief zijn in zowel productie als distributie. Verdere schaalvergroting betekent weinig goeds voor de kleingebruikers. … van het openbaar vervoer Er zijn drie structurele oorzaken voor de huidige malaise bij het spoor te noemen: het bezuinigen op het onderhoud van de infrastructuur, het opknippen van het bedrijf met het oog op privatisering en het uitstel van investeringen in nieuw materieel en personeel. Een gezonde NS vraagt nieuwe investeringen, een andere organisatie en meer publieke verantwoording. De eerste oorzaak van de problemen op het spoor, het bezuinigen op het onderhoud, valt onder de verantwoordelijkheid van de regering. Deze gaf voorrang aan grote projecten ten behoeve van de politiek van Nederland Distributieland: de Betuwelijn, de HSL en de extra spoorlijn onder Schiphol. De economische voordelen van deze projecten zijn veelvuldig ter discussie gesteld. De gevolgen voor het bestaande spoor zijn desastreus: volgens Beheer en Instandhouding van de NS is gebrekkig onderhoud aan spoor en bovenleidingen verantwoordelijk voor 25 procent van de vertragingen. Onderzoek uit september 2001 van Twijnstra Gudde laat zien dat voor herstel 454 miljoen euro nodig is. Het opknippen van het bedrijf, de tweede oorzaak van de problemen, leidde ertoe dat verschillende bedrijfsonderdelen botsende belangen kregen. Hierop kunnen zowel regering als directie worden aangesproken. Verschillende bedrijfsonderdelen, waaronder NS Reizigers, NedTrain en NS Vastgoed, werden commerciële bedrijven in een NS Groep NV. Deze onderdelen hebben eigen en soms strijdige prioriteiten. Drie ‘taakorganisaties’ bleven voor rekening van de Rijksoverheid: NS Railinfrabeheer (rails); Railned (spoorcapaciteit) en NS Verkeersleiding (treinenloop). Door dit opknippen is de collegialiteit in het spoorvervoer goeddeels verdwenen en worden planning en overleg bemoeilijkt. De derde oorzaak, het uitstel van investeringen, is grotendeels de verantwoordelijkheid van de verzelfstandigde NS zélf. Al in 1998 bleken 250 treinen meer nodig, met het oog op de verwachte groei van het aantal reizigers. Het duurde tot 2001 voordat de orders voor nieuwe treinen rond waren en pas in 2005 zal al het nieuwe materiaal worden geleverd. De directie rechtvaardigde het uitstel van investeringen doordat onzeker zou zijn dat NS-Reizigers de concessie voor het hoofdnet zou krijgen. Dit was echter niet relevant, omdat geen enkel ander bedrijf treinen en mensen in voorraad heeft om het vervoer in Nederland te verzorgen. Materiaal zou van de NS moeten worden overgenomen. De huidige chaos leert dat het spoorvervoer zich nauwelijks leent voor concurrentie. Bij aanbesteding gaat het immers om de verkoop van monopolierechten. 28


De verzelfstandigde en geprivatiseerde vervoerders kwamen de afgelopen jaren onder vuur te liggen. Terecht, want de dienstverlening is globaal genomen niet verbeterd: op enkele goedlopende trajecten werd de frequentie opgevoerd, maar in de vele minder rendabele lijnen werd fors geknipt. Met de introductie van taxi-achtig vervoer werd ook bezuinigd op de arbeidskosten, door inschaling van chauffeurs in goedkopere CAO’s. Ook werd meer gewerkt met gebroken diensten voor het rijdend personeel, wat leidde tot een hogere werkdruk en meer ziekteverzuim. Veel chauffeurs klagen over het gebrek aan rust, wat slecht is voor de veiligheid. Hetzelfde geldt voor bezuinigingen op het onderhoud. Eenzijdige fixatie op financieel rendement gaat ook ten koste van de nutsfunctie van het openbaar vervoer. Mensen hebben steeds meer behoefte aan mobiliteit, door de groeiende afstand tussen wonen, werken, winkelen, recreatie en voorzieningen (zoals gemeentehuizen, scholen, ziekenhuizen enzovoorts). Ook wonen kennissen, vrienden en familie steeds verder van elkaar. De groeiende afstand tussen het persoonlijke en maatschappelijke leven kan maar gedeeltelijk worden opgevangen door meer vervoer per auto, zo tonen de verstopte wegen. De aanleg van meer wegen en parkeerplaatsen gaat ten koste van het grondgebruik voor natuur en recreatie. Ook vanuit milieuoogpunt is een ongebreidelde groei van het autovervoer onwenselijk. Voor veel jongeren, ouderen en gehandicapten is de auto geen alternatief. Bovendien betekent liberalisering niet dat overheden geen bemoeienis meer hebben met het openbaar vervoer; ook na de liberalisering blijven zij politiek verantwoordelijk voor problemen met infrastructuur, materieel en personeel. Overheden raken steeds vaker met bedrijven verwikkeld in een strijd of geïnvesteerd moet worden in commercieel interessante, of juist in publiek wenselijke lijnen. Uitstel van investeringen wordt versterkt door de duur van de concessies, die korter is dan de levensduur van de vervoersmiddelen. Bedrijven geven vaak ook prioriteit aan het winnen van nieuwe concessies, om hun marktaandeel te vergroten. Als vervoerders bezuinigen op financieel onrendabele lijnen zijn de kosten voor lokale overheden, die verantwoordelijk zijn voor alternatief vervoer. Of voor de reizigers, die duur en inefficiënt vervoer krijgen. … van de telecom De overheid begon in 1994-1995 met de privatisering van de toenmalige PTT. Het aandeel KPN werd destijds door de overheid aangeprezen als even solide als het oerdegelijke aandeel PTT. Het leverde de overheid bijna 13 miljard gulden op en de hoop van het eerste paarse kabinet op een heus ‘volkskapitalisme’. Eind vorig jaar deed de overheid niet mee aan een nieuwe aandelenuitgifte van KPN, waardoor het overheidsaandeel verwaterde van 45 tot 35 procent. Dit belang was begin 2000 nog ruim 60 miljard waard, maar door de enorme koersdaling is daar nog maar ééntiende van over. Bij de privatisering moest de vaste telefoonmarkt worden opengesteld voor concurrenten. KPN mocht het vaste telefoonnetwerk wel in bezit hebben, maar moest concurrenten tegen een vergoeding toelaten op het vaste net. Ondanks dat is de vaste telefoonmarkt nog altijd een bijna-monopolie van KPN; 90 procent van de markt is zeven jaar later nog altijd in handen van het oude nutsbedrijf. Op de in de jaren negentig snel groeiende mobiele telefoniemarkt ontstonden maar liefst vijf verschillende netwerken en kwam een redelijke mate van concurrentie tot stand, hoewel ook op het mobiele net KPN met een marktaandeel van 44 procent dominant werd.

29


Eind jaren negentig groeide de twijfel of het wel zo verstandig was bij privatiseringen zelfs de infrastructuur te verkopen. Bezit van de infrastructuur leidt bijna altijd tot een monopolie en het geven van een wettelijk recht op toegang voor concurrenten voorkomt lang niet altijd frustratie. Zo klagen concurrenten van KPN bijvoorbeeld dat storingen op het vaste net bijna altijd hen treffen, waardoor klanten teruggaan naar KPN. Het gevaar bestaat ook dat een armlastige KPN hogere prijzen zal vragen en gaat snoeien in het onderhoud van het vaste net. Ervaringen met privatisering van energienetwerken (zoals de genoemde energiecrisis in Californië) leidden ertoe dat de minister van Economische Zaken het landelijke hoogspanningsnet TenneT voor 2,5 miljard terugkocht van de vroegere SEP. De stroomkabels in de grond dreigden wel in particuliere handen te vallen. Door een politiek compromis werd uiteindelijk voor een ingewikkelde constructie gekozen, waarbij het juridisch eigendom van de stroomkabels in de grond in overheidshanden blijft, maar het economische eigendom niet. De belangrijkste reden om het lokale elektriciteitsnet in overheidshanden te houden was dat men vreesde voor misbruik van de netwerken. Dat is ook mogelijk met het telefoonnetwerk. Met het terugkopen van het vaste telefoonnetwerk slaat de overheid twee vliegen in één klap: KPN krijgt genoeg geld om als levensvatbaar bedrijf verder te gaan en de overheid krijgt de mogelijkheid om eerlijke concurrentie tot stand te brengen op de vaste telefoonmarkt. Er is nóg een belangrijk voordeel; mocht KPN ooit overgenomen worden door een buitenlandse concurrent, dan is het een prettig idee dat het vaste telefoonnetwerk in veilige handen blijft. Buitenlandse monopolies zijn in de regel minder gevoelig voor de druk van de publieke opinie, waardoor zij eerder zullen kiezen voor prijsverhogingen en minder onderhoud. Een monopolie is vervelend, maar een monopolie in buitenlandse handen is een ramp. De waarde van het vaste telefoonnet wordt geschat op zo’n 10 à 20 miljard gulden. Hier staan echter toekomstige inkomsten tegenover, omdat de overheid een vergoeding vraagt aan KPN en de andere gebruikers van het net. Daardoor zal deze investering zichzelf terugverdienen. KPN blijft in deze situatie een levensvatbaar bedrijf met fors minder schulden. De overheid kan op deze wijze de publieke belangen werkelijk veiligstellen. … van de gezondheidszorg In een groeiend aantal plaatsen in Nederland dreigen kleinere ziekenhuizen te verdwijnen, of te worden omgebouwd tot een polikliniek met dagbehandeling. Tot de ontmanteling van kleinere ziekenhuizen wordt meestal besloten door de directies en raden van bestuur, zonder de betrokkenen huisartsen, patiënten en personeel naar hun mening te vragen. Waar dit wel het geval is wordt veelal niet naar hen geluisterd. Er is dan ook terecht protest tegen deze ondemocratische en ongewenste beslissingen. Actiegroepen voor het behoud van ziekenhuizen hebben inmiddels hun krachten gebundeld en zetten de politiek onder grote druk.

30


De overheid heeft haar greep op de zorg verloren. Door een rampzalig beleid van schaalvergroting, zorgverschraling en bezuinigingen is de afgelopen decennia het ene na het andere kleine ziekenhuis verdwenen. Ook verwaarloost de overheid haar taak als vertegenwoordiger van de samenleving. Dat leidt ertoe dat een kartel van ziekenhuisdirecties, Raden van Bestuur, medische staven en zorgverzekeraars op welhaast autonome wijze haar gang kan gaan. Daarbij staat niet het maatschappelijk belang voorop, maar de financiële motieven en het eigenbelang. De argumenten waarom kleinere ziekenhuizen geen toekomst meer zouden hebben, bijvoorbeeld doordat een beddenoverschot zou bestaan, zijn oneigenlijk. Bedden staan leeg door te weinig personeel en niet door te weinig patiënten. Die staan namelijk op de wachtlijst! Zeker als in de toekomst de vraag naar zorg nog verder stijgt zijn deze ziekenhuizen hard nodig. Dat er nu bedden leeg staan is geen reden om ze te ‘sluiten’. Wat er moet gebeuren is geld en personeel wordt vrijgemaakt om deze bedden optimaal te bezetten. Echt investeren in personeel, bijvoorbeeld door fikse verhoging van de salarissen van verpleegkundigen, is een stuk verstandiger dan nu bedden afstoten. Fusies en schaalvergrotingen kunnen het personeelstekort overigens nog vergroten, als nog meer mensen de zorg verlaten. Veel zorgverleners kiezen namelijk bewust voor een kleiner ziekenhuis in de omgeving. Een ander argument voor schaalvergroting, efficiëntie, wordt in het onderzoek ‘Van bed tot budget’ van het Sociaal Cultureel Planbureau onderuit gehaald. Het CPB concludeert dat kleinere ziekenhuizen juist doelmatiger werken dan grotere. Door korte lijnen, minder bureaucratie en beter contact met huisartsen wordt vaak beter gewerkt. En het argument dat in kleinere ziekenhuizen onvoldoende kwaliteit van zorg geboden zou kunnen worden is eveneens flauwekul. Zorgverleners in kleinere ziekenhuizen doen hun werk natuurlijk niet slechter! Nog sterker: kwaliteit van zorg is juist een argument om kleinere ziekenhuizen open te houden. Ze leveren zorg op een menselijke maat. Huisartsen en patiënten zitten niet te wachten op schaalvergroting. Zij hechten aan ‘hun’ goed bereikbare ziekenhuis – mits het een volwaardig ziekenhuis is. Het ombouwen van een ziekenhuis tot een polikliniek met dagbehandeling is daarom geen optie. Huisartsen sturen patiënten niet door naar een plek waarvan ze niet weten of de nodige zorg geboden kan worden of waar mensen bij complicaties naar een andere plek doorverwezen moeten worden. Laten we hopen dat de grote maatschappelijke weerstand ertoe leidt dat de politiek zichzelf bevrijdt uit deze spagaat en eindelijk kiest voor ingrijpen in plaats van terugtreden. … en de politiek? En nu wordt zelfs de politiek vercommercialiseerd, met rijken die zich inkopen. Oud-LPFminister Herman Heinsbroek heeft er net van afgezien, maar hij had al wel vijf miljoen euro voor z’n campagne. De LPF en de VVD schamen zich niet om zich door het bedrijfsleven te laten sponsoren; zodoende wordt zelfs de politiek meer en meer een prooi van de commercie. Rijke patsers lopen met zakken geld te zwaaien naar partijen die bereid zijn zich te laten opkopen. Ik pleit ervoor snel doeltreffende maatregelen te treffen tegen deze gevaarlijke vormen van sponsoring. Van de ervaringen elders, zoals in de Verenigde Staten, zou je toch wel iets mogen leren! Ik ben erg voor een verbod op sponsoring van politieke partijen en voor een koppeling van rijkssubsidies niet alleen aan het aantal stemmen, maar ook aan het aantal leden. Dan krijgen partijen eindelijk een stevige prikkel om mensen bij hun organisatie te betrekken in plaats van voortdurend te lonken naar grote geldschieters. Laten politici die denken dat zoiets geen kwaad kan, even nadenken over het oude gezegde: ‘wiens brood men eet, diens woord men spreekt…’ 31


OP DE BRES VOOR KUNST EN CULTUUR De fixatie van de heersende politiek op het terugbrengen van de collectieve lasten heeft inmiddels geleid tot vele problemen, in de zorg, het onderwijs, maar zeker ook daar waar het gaat om de verbreding van de aandacht, de waardering en het respect voor kunst en cultuur. De tekorten die zijn ontstaan door de aspiraties van musea en theaters aan de ene kant en het gebrek aan middelen aan de andere kant, heeft de weg vrijgemaakt voor een toenemende invloed van de commercie. Kunst te koop In mijn boek ‘Tegenstemmen’ signaleerde ik in 1996 al dat vanaf de no-nonsenseperiode van de jaren ’80 en onder invloed van de aanhoudende bezuinigingsdrift van de overheid in veel maatschappelijke instellingen mensen aan de macht gekomen zijn die als echte managers de tent wensen te runnen en eigenlijk weinig affiniteit meer hebben met de essentie van het doel van de instelling. In de besturen van ziekenhuizen werden de artsen gewipt en kwamen mensen aan het roer die nog slechts spreken van ‘efficiency’ en ‘output’. Hetzelfde zagen we gebeuren in de sociale volkshuisvesting, in de thuiszorg, en ook in de wereld van de sport en de musea. Tegelijk met de opmars van de managers, de vertegenwoordigers van de Nieuwe Zakelijkheid, konden we getuige zijn van de toename van het fenomeen ‘sponsoring’. Een voorbeeld: in het voorjaar van 1996 werd in het Mauritshuis een overzichtstentoonstelling gehouden van de schilderijen van Vermeer. Uiteraard was een belangrijk deel van het geld voor de tentoonstelling bijeengebracht door sponsors, en natuurlijk was er een speciaal openingsfeest met een VIP-tent en een sponsorborrel, opgeluisterd met een bezoekje van Hare Majesteit. De echt belangrijke mensen konden de schilderijen zo alvast op hun gemak bekijken, voordat ‘het grauw’ er in dichte drommen aan voorbij zou trekken. Maar daar bleef het niet bij. Ons nationaal kunstbezit bleek ook te huur als entourage voor decadente meetings. Voor het luttele bedrag van 30 duizend gulden huurde Harry Mens, makelaar te Lisse, de hele Vermeer-tentoonstelling – inclusief VIP-tent – voor één avond af en stuurde hij uitnodigingen naar zijn vele vrienden en zakenrelaties. Zo kon hij laten zien wat geld zoal vermag.

32


Door de eeuwen heen zijn de kunsten altijd ‘gesponsord’ geweest door de machtigen der aarde. De Romeinse keizers lieten zich door hun beste beeldhouwers in marmer vereeuwigen. De Italiaanse componist Claudio Monteverdi schreef veel van zijn belangrijkste werken in dienst van de Doge van Venetië, terwijl de enorme hoeveelheid werken van Johann Sebastian Bach mede mogelijk werd gemaakt door de hervormde Duitse kerkleiders van zijn tijd. Zowel de burgerlijke revolutie in de 18e eeuw, als de industriële revolutie in de 19e eeuw, brachten nieuwe machthebbers voort, die op hun beurt kunstenaars inhuurden om hun eigen grootheid te onderstrepen. De 20e eeuw vormt op deze geschiedenis geen uitzondering. Hitler liet de architect Speer gigantische monumentale werken ontwerpen, om de suprematie van de nazi’s te verbeelden. Geen Franse president heeft afstand gedaan van zijn macht, zonder eerst Parijs te verrijken met enkele opmerkelijke gebouwen. In eigen land waren het oude rijken, zoals de familie Kröller-Müller, die als mecenas optr ad en voor menig armlastig kunstenaar. Maar ook de nieuwe machthebbers lieten zich niet onbetuigd. De sociaal-democratische bestuurders van Amsterdam lieten de stad voor de oorlog verfraaien door beeldhouwers en architecten van de zogenaamde Amsterdamse school. De gemeente Hilversum hielp architect Dudok aan een bloeiend eigen bureau. En in de jaren zeventig konden duizenden kunstenaars vele honderdduizenden schilderijen en sculpturen produceren dankzij de BKR, de kunstenaarsafdeling van de verzorgingsstaat. Zo bezien is het niet meer dan logisch dat de kunsten tegenwoordig afhankelijk zijn van de gulle giften van Robeco, de VSB-Bank, Delta Lloyd, of – in het geval van de populaire kunst – van Pepsi Cola, om enkele actieve kunstsponsors te noemen. De gemeentelijke bijdrage aan de exploitatie van het plaatselijke theater kan omlaag als de grote zaal voortaan Bruynzeel Keukens-zaal heet en als de koffie wordt genuttigd in de Kruidenier Jansen-foyer. En voor het plaatselijk popfestival kunnen aanzienlijk populairdere (en dus duurdere) bands worden geboekt, wanneer ter promotie van de juniorspaarrekening honderd giroblauwe vlaggen boven de headbangende hoofden wapperen. Dat sommige oude hippies hevige braakneigingen krijgen als zij David Bowie reclame zien maken voor Pepsi Light, ach, dat kan worden afgedaan als een typisch geval van ‘niet met je tijd meegaan’. De nieuwe generatie rock & rollers vindt het hartstikke te gek om rond te rijden in een Volkswagen Golf Rolling Stone. En zo helpt de ene ijzersterke merknaam de andere ijzersterke merknaam aan een stukje marktvergroting, weet je wel?

33


Wie waakt over ons culturele erfgoed? Maar is het allemaal werkelijk zo onschuldig als het lijkt? Hoe komt het dat zo veel mensen toch een lichte ergernis voelen bij al die merknamen die hen voortdurend om de oren vliegen? Waar komt toch die nauwelijks verborgen volkswoede vandaan die de bobo’s over zich afroepen wanneer zij met hun geblazerde genodigden een hapje en een drankje nuttigen in de sponsortent? Is dat allemaal terug te voeren op kinnesinne en misplaatste nostalgie naar een sponsorloos tijdperk? Natuurlijk niet. Van de overheid mag verwacht, nee, geëist worden dat zij waakt over ons cultureel erfgoed, dat zij actieve en passieve deelname aan kunst en cultuur bevordert, dat zij mensen helpt open te staan voor nieuwe, niet-vermoede zaken. De mate waarin dit gebeurt afhankelijk stellen van de winstcijfers van bedrijven en van hun op opportunistische motieven gebaseerde bereidheid om in kunst te investeren, vormt op termijn een bedreiging voor de geestelijke volksgezondheid. Immers, door deze financieringswijze worden kunst en cultuur steeds afhankelijker van de commercie. Dat mag de overheid ogenschijnlijk een mooi alibi verschaffen om nog verder terug te treden, voor de sector kunst en cultuur leidt het tot vergaande willekeur, verschraling en een situatie waarin het onmogelijk is een integrale visie en aanpak te ontwikkelen voor de lange termijn. We kunnen niet zonder de mensen die de essentie van het leven weten te vatten in woorden, beweging of muziek. Zij zijn degenen die ons de zalf verschaffen waarmee we de harde plekken op onze ziel weer wat soepeler kunnen maken. Zij zijn degenen die ons door middel van hun schilderijen, beelden, muziek, dans, gedichten, theater en proza de werktuigen verschaffen om op indringende wijzen de nieuwe facetten van de werkelijkheid van mens, natuur en samenleven te leren kennen. De overheid zou zijn monomane voorliefde voor alles wat met economie en financiën te maken heeft moeten inruilen voor de zaken in het leven die écht belangrijk zijn. Onderwijs, zorg en kunst en cultuur horen daar zeker bij. Een paar jaar geleden was ik in Athene en bezocht daar natuurlijk de oude stad : de Acropolis, het Odeum en ook het theater van Dionysus. In een beschrijving van dit prachtige overblijfsel uit de Griekse Oudheid las ik het volgende: ‘iedereen wilde in die tijd belangrijke dramastukken bijwonen. Vanuit alle plaatsen op Attica vertrokken de mensen al ‘s morgens vroeg, hun werk een dag latend voor wat het was. De kosten die de mensen voor hun bezoek moesten maken werden door de overheid betaald. Theater en drama vormden een vitale kracht in het sociale leven van de Atheners en waren ten nauwste verbonden met de lotgevallen van de politiek: de groei en de neergang van de Griekse tragedie volgde precies de opkomst en val van de democratie in Athene.’

34


Zeker, het theater van vandaag heeft vele concurrenten. Wat te denken van radio en TV, film en video, de vele verschillende geluidsdragers, maar ook de vele andere mogelijkheden voor vrijetijdsbestedingen. Dat allemaal maakt onderdeel uit van de verklaring voor het feit dat de theaters niet meer die maatschappelijke rol vervullen die ze in de Griekse Oudheid en nog lange tijd daarna hadden. Maar toch, de theaters trekken nog steeds veel mensen, gelokt door het unieke van elke voorstelling en het unieke van de ambiance. Gebruikmakend van die uniciteit, zou het volgens mij op een aantal punten beslist nog beter kunnen. We moeten kunst en cultuur (actief en passief) een vast en belangrijk onderdeel maken van onderwijs en educatie. Met de culturele en kunstzinnige vorming in de tweede fase van het middelbaar onderwijs wordt een stap in de goede richting gezet, al is het wel een vak waarvoor gekozen moet worden. Wanneer we er bovendien voor zorgen dat goed onderwijs voor alle kinderen in gelijke mate toegankelijk blijft, hebben we een eerste belangrijke stap gezet. Ten tweede: het cultureel prijsbeleid. Voor velen zijn de hoge prijzen van de entreekaartjes een belemmering om vrijblijvend kennis te maken met kunst en cultuur. Wanneer mensen niet in staat worden gesteld, of niet verleid worden, tot een kennismaking, zullen ze zeker nooit een vast klant worden. Het onderwijs is een zaak van de Rijksoverheid en het prijsbeleid zou dat eigenlijk ook moeten zijn. Veel gemeenten lijden aan een budgettaire anorexia. Zij worden geconfronteerd met steeds grotere tekorten op hun begrotingen en hebben bij het stellen van prioriteiten vrijwel automatisch de neiging de voorkeur te geven aan zaken die electoraal interessant zijn. Laten we daar een halt aan toeroepen en het culturele tij keren.

35


WAARDEN EN NORMEN, OF DE PUBLIEKE MORAAL Een breed maatschappelijk debat over waarden en normen juich ik toe – mits we het dan wél over méér hebben dan alleen burgermansfatsoen. Als we ons zorgen maken dat belangrijke waarden in het gedrang komen en mensen zich steeds minder aan op zich redelijke normen lijken te willen houden, dan moeten we ook ons afvragen waar die maatschappelijke verruwing vandaan komt. Dan moeten we onderzoeken wat de reden is voor toenemend onfatsoen, asociaal gedrag en egoïsme. En dan ontkomen we niet aan het onderzoeken van de rol die de overheid speelt en zou moeten spelen. We moeten een oordeel vellen over de mate waarin de overheid medeverantwoordelijk is voor de maatschappelijke verloedering. Het verkeerde signaal Waarden en normen vormen een wezenlijk onderdeel van onze beschaving, ons collectieve bewustzijn. Daarom spreek ik eigenlijk liever over ‘publieke moraal’. Die moraal moet worden onderhouden, anders erodeert ie. Dat onderhoud moet elke dag weer gepleegd worden. Door ouders, door opvoeders, door onderwijzers, door opinieleiders en vooral ook door de overheid als zodanig. Dat zijn we voor een deel vergeten. In de jaren tachtig (de tijd van ieder-voor-zich, datmaak-ik-zelf-wel-uit, en lekker-jezelf-zijn) hebben overheid en politiek wat dit betreft ook een totaal verkeerd signaal afgegeven. Het ultraliberalisme brak toen door in samenleving én politiek. ‘Weg met alle oude vormen en gedachten, ik bepaal zelf wel hoe ik leef’’ was de heersende opvatting. De groeiende populariteit van de individualistische levenshouding bevorderde een algemeen gevoel van afkeer van normen en waarden. Die werden als ouderwets bestempeld, zo goed als opvoeding en sociale controle verdacht gemaakt werden. Het belang van het kind, het belang van een gedegen opvoeding en het belang van de pedagogiek raakte op de achtergrond. Opvoeden werd niet meer gezien als een actieve daad , maar als iets dat achterhaald was en niet paste in een moderne samenleving. Sommigen noemen de vervaging van belangrijke waarden en normen een logische erfenis van de doorgeschoten anti-autoritaire opvoeding uit de jaren ’60. Daar ben ik het niet mee eens. In die hebben we ons terecht ontdaan van een aantal vastgeroeste verhoudingen. Wel is er sindsdien ook een laisser-faire idee ontstaan, de gedachte dat meer vrijheid voor kinderen inhield dat die kinderen het ook maar zelf moesten uitzoeken. Natuurlijk, zelf leren en ondervinden is heel belangrijk. Maar kinderen kunnen niet zonder een ouderlijke hand, zonder opvoeding, zonder een onderwijzer, die hen in de wirwar van impulsen die ze dagelijks krijgen, te leren onderscheid te maken tussen wat belangrijk en niet belangrijk is en tussen wat sociaal en wat niet sociaal is. Opvoeden, onderwijzen, begeleiden, en het stellen van grenzen op het moment dat bepaalde normen overschreden worden en daar de discussie over aangaan – dat is iets wat we niet los kunnen laten als we waarden en normen willen handhaven. Educatie, ontwikkeling, een veilige omgeving en het hebben van een eerlijke kans in het leven zijn de factoren die kunnen bijdragen aan een perspectiefvolle toekomst. Ik pleit daarom voor de terugkeer van de pedagogiek. We (ook de overheden) denken te weinig na over wat de ontwikkeling van onze jonge medeburgers ten goede komt en wat niet. Hier is wijsheid geboden: de samenhang van alles zien, vooruit kunnen denken en begrip hebben van de werkelijkheid.

36


We moeten ervoor zorgen dat kinderen in hun opvoeding inlevingsvermogen, empathie, wordt bijgebracht; dat ze van jongs af aan leren dat ze bepaalde waarden hebben te respecteren. Zoals respect voor een ander. Dat heeft te maken met het besef van de gelijkwaardigheid van alle mensen. Daarbij volstaat het niet om alleen te zeggen wat hoort (‘Je moet met je tengels van een ander of diens spullen afblijven’ bijvoorbeeld). Je moet ook optreden op het moment dat dit niet gebeurt. Je moet als ouder, als opvoeder, ook op vervelende momenten stelling nemen en ingrijpen. Hier is sprake van een opmerkelijke paradox: conflicten worden in de opvoeding te vaak vermeden, waardoor we ze in oncontroleerbare vorm terugkrijgen in agressie op school en op straat. Maar voor veel gezinnen is het ook erg moeilijk om goed te functioneren als overdrachtsplaats voor waarden en normen. In heel veel huishoudens is het haast-haasthaast. Zo druk met werken hebben veel ouders het, dat het goed opvoeden van de kinderen er soms bij in schiet. Niet bewust, maar het gebeurt wel. Veel ouders voelen zich dan ook schuldig, maar denken dat ze niet anders kunnen. De hypotheek, de huur, de auto, de vakantie, de verbouwing, de school van de kinderen, de hobby’s, het moet allemaal betaald worden en daarvoor moet gewerkt worden. Iedereen heeft het druk en daardoor ontbeert de tijd die nodig is om kinderen goed op te voeden. Wie daaraan iets wil veranderen zal ouders beduidend meer tijd en mogelijkheden moeten geven dan ze nu hebben. Sociale controle Het onderhoud van waarden en normen vereist een algemene inzet, van allen die ervan overtuigd zijn dat zonder die algemeen aanvaarde waarden onze samenleving verder versplinterd en steeds onleefbaarder wordt. Een bepaalde vorm van sociale controle is daarvoor een absolute voorwaarde. Het is onjuist de verantwoordelijkheid allemaal te schuiven op het bordje van de overheid (de politie, het Openbaar Ministerie, de rechter). Wij willen geen politiestaat, maar een democratie. Dus zal de burger ook een maatschappelijk actieve burger moeten zijn, dus moeten de mensen zich niet alleen met hun eigen belang bezig houden maar ook belangstelling aan de dag leggen voor de samenleving en als het even kan een bijdrage leveren aan verbetering van de omstandigheden. Sociale controle bevorder je zeker niet door alle georganiseerde controle in de publieke ruimte terug te trekken, zoals dat sinds de jaren ’80 is gebeurd. Toezichthouders werden afgeschaft, zoals conciërges op scholen en de conducteurs in de treinen. Wie bedenkt zoiets? De wijkagent vertrok, steeds meer buurthuizen gingen dicht en in veel wijken verdween de kinderopvang. Daarmee verdwenen belangrijke delen van de infrastructuur voor de waarden- en normenoverdracht. Op de scholen werd zoveel bezuinigd dat veel onderwijzers het niet meer aankunnen. De klassen zijn te groot, de leraren hebben het te druk, ze moeten nieuwe vaak ondoordachte onderwijsstructuren invoeren, zelf met computers leren werken en het geleerde daarna aan de scholieren doorgeven. Begrijpelijk dat leraren zeggen: wij hebben helemaal geen tijd meer voor overdracht van waarden en normen!

37


Is er een alternatief mogelijk? Jazeker: meer ruimte voor ouders om hun kinderen op te voeden, meer ruimte in het onderwijs om kinderen op te leiden tot weerbare, sociale burgers.Meer aandacht voor toezicht en meer nadruk op het belang van sociale controle. Dat besef zal slechts ontstaan als we mensen met verregaande inspraak en bevoegdheden veel meer betrekken bij de eigen leef-, woon- en werkomstandigheden. Dan zullen mensen meer met elkaar in contact treden, meer samen werken, meer samen doen. Dan worden we ook weer meer een samen-leving waarin het normaler wordt naar elkaar om te zien, voor elkaar te zorgen en elkaar in het goede spoor te houden. Om dezelfde reden ben ik ook erg voor het instandhouden van het verenigingsleven. Sinds de jaren ’80 zijn de sportverenigingen in Nederland gemarginaliseerd. Allerlei subsidies werden teruggetrokken; dat moesten de mensen zélf maar regelen. Een heilloze weg. Verenigingen zijn ontzettend belangrijk. Neem de sportclubs. Daar leren kinderen wat winnen en verliezen is, wat uitdelen en incasseren is, waarom er regels zijn en waarom er respect voor elkaar en voor de leiding hoort te zijn – omdat het spelletje anders niet loopt. Dat zijn we in onze kortzichtigheid van de afgelopen decennia vergeten en het wordt tijd dat we aan dat geheugenverlies nu snel een einde maken. Solidariteit Als we het in het algemeen hebben over ‘waarden en normen’ klinkt dat nogal vaag. Het is daarom zaak om dingen te benoemen. Welke waarden willen we behouden en welke normen moeten we daarvoor instellen en handhaven? Naar mijn mening is een van de allerbelangrijkste waarden in een beschaafde samenleving de solidariteit met elkaar. Zonder solidariteit staat de deur open voor barbarij, open voor het recht van de sterkste. Solidariteit is in essentie niets anders dan een antwoord van mensen op zoek naar een fatsoenlijke samenleving. In onze worsteling voor een betere toekomst hebben mensen ontdekt dat een solidaire samenleving per saldo voor iedereen beter is, omdat iedereen wel eens ooit in de een of andere omstandigheid op solidariteit van de ander is aangewezen. Enigszins te maken met het begrip solidariteit heeft het begrip sympathy, waar de Engelsen over spreken. Een van de belangrijkste dingen van het menselijk bestaan is, dat de mensen sympathie ondervinden van anderen. Mensen die totaal vereenzamen en voor niemand meer iets betekenen, zijn bijna geestelijk dood. Je kunt niet langdurig zonder andere mensen. We zijn sociale wezens. Om samenleven mogelijk te maken is de erkenning noodzakelijk van de fundamentele gelijkwaardigheid van iedereen. Maar omdat we nou eenmaal niet gelijk zijn, hebben we daar ook solidariteit voor nodig. Solidariteit is het gunnen van een eerlijke kans aan iedereen. In de afgelopen 20 jaar hebben overheid en politiek de georganiseerde solidariteit in ernstige mate ondergraven. Dat heeft diepgaande invloed om de samenleving gehad . Wanneer de overheid de waarde van het voor elkaar zorgen aantast, krijgt ze wat ze verdient: calculerende burgers, die hun eigen belang maatgevend voor al hun handelen beschouwen en het belang van een ander als iets waar anderen zich maar zorgen over moeten maken. Willen we de waarde ‘solidariteit’ terugbrengen dat moet het overheidsbeleid op heel veel terreinen worden aangepast. Het is kiezen of delen.

38


Veiligheid Veiligheid, bescherming van lijf en leden, van het recht om je te uiten, je te organiseren, je te manifesteren, je vrij te kunnen bewegen – ook dat is een buitengewoon belangrijke waarde in een beschaafde samenleving. Je hoeft maar één keer slachtoffer te zijn geweest van een geweldsmisdrijf, van een intimidatie, van een diefstal in je eigen huis en je gevoel voor veiligheid wordt wellicht nooit meer hetzelfde. Je wordt erdoor van je onschuld beroofd en er zijn er maar weinig die dat overwinnen, vooral in een omgeving waar meer mensen zoiets overkomt. Heel veel mensen ervaren dat deze waarde, een veilige samenleving, steeds meer onder druk staat en dat er de hand wordt gelicht met de afgesproken normen om die waarde te waarborgen. Hoewel in de betere wijken meer te halen is dan in de arme wijken, vindt de meeste criminaliteit toch in de armere wijken plaats. In de volkswijken wonen de meeste slachtoffers én de meeste daders. Dat weten we al tijden. In 1996 beschreef ik in ‘Tegenstemmen’ de ervaringen in de Verenigde Staten, waar de stijging van de criminaliteit voor een belangrijk deel verklaard werd uit de verharding van het sociaaleconomische klimaat in de jaren tachtig en de daarmee samenhangende groei van de uitzichtloosheid: Alle deskundigen zijn het erover eens dat de groeiende maatschappelijke ongelijkheid, het ontbreken van een toekomstperspectief, het wegvallen van de sociale controle en het overal voorhanden zij van wapens, de ‘ideale’voedingsbodem vormen voor criminaliteit. De uitzichtloosheid is het grootst in de verpauperde wijken waar veel werklozen wonen – en datzelfde geldt voor de criminaliteit. Veel kinderen uit de getto’s maken hun schoolopleiding niet af en als ze dat wel doen, is er vaak geen werk voor hen. Het zijn kinderen zonder perspectief. Met de beste wil van de wereld zijn zij niet te overreden zich in te spannen voor een betere toekomst voor henzelf en hún kinderen. In de wijken waar ze wonen, heerst een gewelddadige atmosfeer, waarin normale omgangsregels niet geldig zijn en er nauwelijks ruimte bestaat voor normaal gedrag.’ Die Amerikaanse ervaringen kenden we toen al maar wat hebben we ermee gedaan? Bar weinig. We hebben delen van ons land, met name in de grote steden op vergelijkbare wijze laten verloederen, we hebben onze eigen getto’s laten ontstaan. In plaats van de voorzieningen te verbeteren hebben we ze weggehaald, in plaats van de structuren te versterken hebben we ze afgebroken, in plaats van het toezicht uit te breiden hebben we juist daar het politietoezicht verminderd en verwaarloosd! Willen we de waarde ‘veiligheid’ beschermen dan moeten we om te beginnen zorgen dat de criminaliteit in die wijken wordt teruggebracht. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan maar niks doen is in ieder geval fout. In de sfeer van het toezicht kan en moet veel meer gebeuren. Als er in een winkelcentrum gepatrouilleerd wordt, neemt het gevoel van veiligheid van de mensen. Als de politie bereikbaar en aanspreekbaar is en snel reageert op hulpverzoeken, voelen mensen zich beslist een stuk meer op hun gemak. Als er meer georganiseerd toezicht is, zal de bereidheid om zelf ook wat beter op te letten worden gestimuleerd. Dat, gecombineerd met een integrale aanpak van de sociale scheefgroei in deze buurten, kan leiden tot een geleidelijk herstel van sociale structuren en het vertrouwen dat het menens is de mensen in deze buurten weer het recht op een veiliger en perspectiefvoller bestaan te geven.

39


Laat ik duidelijk zijn: criminelen bedreigen de samenleving. Ze gedragen zich onmaatschappelijk, asociaal, ze lappen waarden die gelden in de samenleving aan hun laars, overtreden de normen – en dienen daarom daarop zonder mankeren te worden aangesproken door de samenleving. Voor mensen die (dreigen te) ontsporen hoort het strafrecht te bestaan, onder het motto: wie niet horen wil moet maar voelen. Strafbedreiging kan mensen van asociaal gedrag, van crimineel gedrag weerhouden. Strafoplegging kan mensen ertoe brengen in de toekomst van dergelijk gedrag af te zien. Strafbedreiging en strafoplegging geven burgers die zich wel normaal gedragen het besef dat ontsporing niet wordt geaccepteerd en wel wordt aangepakt. Maar we moeten ons niet wijsmaken dat met strengere straffen maatschappelijk ongewenst gedrag effectief bestreden kan worden. Voorbeelden elders, van landen met beduidend zwaardere strafsancties, bewijzen dat het niet zo is. Mensen in de gevangenis zetten lost doorgaans weinig op. Vaak komen mensen er slechter uit dan ze erin gaan. En kans op recidive is buitengewoon groot als we na de straf niet zorgen voor een serieuze kans op maatschappelijke reïntegratie, om een delinquent weer op het goede pad te krijgen. Zonder dat maken we aan de lopende band draaideurcriminelen die een ramp voor de samenleving en zichzelf vormen. Zeker als we weten dat een groot deel van de huidige gevangenispopulatie psychisch gestoord en drugsverslaafd is. De beste remedie tegen criminaliteit en criminelen is en blijft preventie. Hoe meer mensen op het rechte pad worden gehouden, hoe makkelijker het is om wat resteert aan crimineel gedrag daad werkelijk en effectief aan te pakken. Dan kunnen we ook wegraken van het mismoedig makende optreden van sommige politici en sommige politie- en justitiefunctionarissen. Zij proberen ons uit te leggen dat een moderne maatschappij moet leren leven met een ruime portie aan vaak buitengewoon harde criminaliteit. Ze tonen ons statistieken en vertellen dat het ondoenlijk is om alle misdrijven aan te pakken, laat staan alle misdadigers op te sporen. En wij moeten dan aanvaarden dat pakweg een miljoen vormen van crimineel gedrag als niet-aanpakbaar of oplosbaar worden afgeschreven, afgewenteld op de maatschappij. Ik vind dat onaanvaardbaar. Als er meer politieagenten, justitieambtenaren, rechters en straffen nodig zijn om wel effectief de misdaad te bestrijden dan moeten we daar ruimte voor maken. Capituleren voor criminaliteit kan gewoonweg niet, willen we een beschaafd land blijven! Meer politie, meer rechters, voldoende celcapaciteit zijn van belang maar ook niet meer dan een deel van de oplossing van het huidige veiligheidsprobleem. De mensen moeten ook weer de bereidheid hebben om het voor elkaar op te nemen. Ik behoor niet in het kamp van minister Remkes van Binnenlandse Zaken, die zei: ‘Ik zou die daders in Venlo een rotschop verkocht hebben.’ Ik weet namelijk niet of ik dat gedaan zou hebben. Aan grootspraak doe ik niet mee. Je hebt altijd meer helden van tevoren en achteraf, dan op het moment dat ze echt nodig zijn. Maar ik denk wel dat je mensen kunt opvoeden in weerbaarheid. Volgens mij kun je mensen leren dat het normaal is om je niet te laten pressen of terroriseren. En niet toe te staan dat anderen geterroriseerd worden. Als je ingrijpt en opkomt voor een slachtoffer, heb jíj het recht aan je zijde! Een veilige samenleving komt niet uit de lucht vallen, ook die moeten we samen opbouwen!

40


Overheid als baken De overheid is in de kwestie van waarden en normen – of ze dat nu wil of niet – een soort baken. Gaat het baken richting individualisering, dan volgt de samenleving die beweging. Als de overheid de georganiseerde solidariteit afbreekt, dan leidt niet automatisch tot meer spontane, maatschappelijke solidariteit. Een overheid die de tweedeling vergroot, mensen op zichzelf terugwerpt, de sorry-democratie introduceert, draagt bij aan de normvervaging; zo’n overheid verliest gaandeweg het morele gezag dat burgers kan overtuigen dat we ons beschaafd dienen te gedragen. Als de overheid zelf aan morele verruwing doet dan moeten we niet raar opkijken indien dat in de samenleving navolging krijgt. Zoals kinderen voorbeelden nodig hebben – ouders, de leraren, de idolen van de tijd – fungeert de politiek, het openbaar bestuur als referentiekader voor de hele samenleving. We horen ons af te vragen hoe we het waarden- en normbesef weer kunnen activeren in de politiek en in de samenleving als geheel. Ik denk dat daarvoor voortrekkers nodig zijn. Politici zijn zelfbenoemde en door de burgers gekozen leiders. Van hen mag verwacht worden dat zij ook bij deze herintroductie van waarden en normen een voortrekkersrol vervullen. Dat verdraagt zich niet met een overheid en met politici die zelf een asociale politiek voeren en zelf geen verantwoordelijkheid nemen voor hun falen. De liberale samenleving maakt het gezegde homo homini lupus, de mens is de mens een wolf, tot waarheid. Een overheid die daaraan meewerkt, in plaats van weerwerk te bieden, moet later niet klagen over het gebrek aan burgerzin, stijgende normloosheid en toename van de criminaliteit. Wie een paard in draf immers de sporen geeft, moet niet raar staan te kijken als het gaat galopperen! De betekenis van de publieke moraal willen terugbrengen tot alleen het geïndividualiseerde burgermansfatsoen, wat nu naar mijn idee te veel gebeurt, is een miskenning van de betekenis van de ethiek voor de samenleving als geheel, en de politiek en de politici in het bijzonder. Waarden en normen komen voort uit de strijd van de mens voor een beter bestaan. Zij hebben een geschiedenis. Wij hebben ze geërfd van onze voorouders. We hebben ze geformuleerd, getest, aangepast en verder ontwikkeld, ze behoren tot ons collectief bewustzijn. Zij vormen een essentieel onderdeel van de brug over het ravijn van de barbarij. De geschiedenis heeft ons geleerd dat die brug nogal wankel is. Aan de politiek en de samenleving is het om de waarden en normen steeds te actualiseren en te handhaven en zo de brug van de beschaving te onderhouden.

41


PIJLERS ONDER DE BESCHAVING De overheid moet het goede voorbeeld geven en daar schort het enorm aan. Als de politiek zelf afzijdig houdt in een situatie waarin 360.000 kinderen in armoede worden grootgebracht – in het rijkste land van de wereld wel te verstaan! – dan moet je niet denken dat ‘het volk’ zich spontaan wél sociaal zal gedragen en het zal opnemen voor mensen die dat nodig hebben. Als het baken van de overheid een bepaalde kant op gaat, gaat de samenleving ook die kant op. Begin jaren ’90 was ik in Amerika. ‘Maak je maar geen zorgen’, zei men mij: ‘Clinton, Reagan; dat maakt allemaal niks uit. Je zal zien: hoe armer de mensen, hoe opstandiger ze zullen worden.’ Nou, vergeet het maar! Het is er van kwaad tot erger geworden. Als de overheid de solidariteit en de bekommernis links laat liggen en zélf geen moraliteit aan de dag legt, dan moet je niet raar staan te kijken dat de burgers op een gegeven moment ook laks worden en hun eigen hachje vooropstellen. Recht Een belangrijke pijler van een beschaafd land zijn politie en justitie, de rechtspraak en de rechtshulp. Daarmee gaat het niet best. De gerechtelijke macht is ten prooi gevallen aan de erosie van onze institutionele waarden. Als je in Nederland anno nu maar genoeg geld hebt, dan kun je recht kopen. Het wordt al lang niet meer bestreden dat in Nederland klassenjustitie bestaat. In Amerika kennen we dat al lang, maar ook in ons land worden sociale advocaten met een grijpstuiver afgescheept. En dus krijgen we steeds minder sociale en steeds meer commerciële advocaten, die zich aaneensluiten tot grote, internationale firma’s. Het openbaar ministerie is voorwerp van spot en hoon; ze maken het er ook naar. Neem de potsierlijke en schandalige schikking in de bouwfraudezaak; ik ben er met enkele duizenden burgers tegen in beroep gegaan. Afgewezen, ik was geen belanghebbende volgens het gerechtshof! Wie dan wel, denk je dan? Kijk naar uitlatingen over het niet vervolgen van allerlei vormen van criminaliteit. Logisch dat mensen zich onveilig voelen als politie en justitie op voorhand verklaren bepaalde misdrijven niet aan te pakken. We hadden toch juist dit soort staatsapparaten om de veiligheid van de burger en de orde in de samenleving te beschermen? En kijk eens naar alle blunders die er worden gemaakt. Ik weet: politie en justitie hebben maar al te vaak te maken met overbelasting, maar waarom pikken al die mensen uit de wereld van het recht zulk onrecht? Ook hier is het cynisme dat de boventoon voert. En dus wordt het recht een speeltuin voor vetbetaalde advocaten die de mazen van de wet weten te vinden en een valkuil voor gewone burgers die noodzakelijke hulp moeten missen als zij in de problemen raken.

42


Wetenschap Wetenschap is ook een onmisbare pijler van de beschaving. En ook in die pijler is helaas betonrot gekomen. Als op de universiteiten ‘cijfertjes moeten halen’ het enige is wat telt, dan moeten we niet denken dat zo’n universiteit na vier jaar een student aflevert die opgeleid is om kritisch te denken. De studenten die ik spreek zeggen me dat er geen tijd meer is voor brede oriëntatie, voor het ontwikkelen van een kritische academische geest, of voor het vinden van samenhang tussen allerlei zaken. Dan krijg je eerder vakidioten dan kritische geesten, trouwens precies zoals het bedrijfsleven lijkt te willen. Het kabinet zegt het ook: we moeten ook op de universiteit meer denken aan de betekenis voor de arbeidsmarkt. De studie moet dus meer arbeidsgerelateerd zijn. Dat zou toch als vloeken in de kerk moeten zijn, op een universiteit! Ik vind dat de intellectuele elite thuishoort op de universiteit. Dat behoren onze denkers te zijn en we mogen van hen eisen dat ze maatschappelijk betrokken zijn. Zij moeten ons burgers waarschuwen voor tendensen die wij nog niet zien. Met die verwachting moet je studenten opleiden en wie daar ja tegen zegt, is volgens mij best bereid daar heel hard voor werken. Journalistiek Een andere pijler is kritische journalistiek. Ik vind echt dat de journalistiek zich meer rekenschap moet geven van wat zij eigenlijk doet. Dat doet ze nu veel te weinig. Journalisten voelen zich vaak boven de kritiek verheven. Er zijn momenten aanwijsbaar dat de journalistiek zich radicaal vergist heeft. Bijvoorbeeld bij de verslaggeving over de Golfoorlog in 1991. Na de moord op Fortuyn kwam er in de journalistiek even de gedachte op om na te gaan of de journalisten wellicht iets gemist hadden van de maatschappelijke ontwikkeling in de afgelopen jaren, het latente en bij de verkiezingen van 15 mei manifest geworden maatschappelijke ongenoegen onder de bevolking; hebben de journalisten dat niet of te laat gezien of over het hoofd gezien? Dit lijkt me een relevante vraag, maar er komen nog te weinig zinvolle antwoorden. Dan krijg je het idee dat de beroepseer van journalisten onderontwikkeld is. Dit is natuurlijk een grove generalisatie, want er zijn genoeg witte raven – maar het beeld is er wel. Ten onrechte hebben we verder geaccepteerd dat vrijwel alle grote kranten in Nederland bij hetzelfde commerciële concern zitten en commerciële belangen een dominante rol zijn gaan spelen. En eveneens ten onrechte hebben we geaccepteerd dat de televisie beheerst wordt door de kijkcijfers. Ik roep mensen met gevoel voor verantwoordelijkheid voor vrije en kritische journalistiek op uit hun schulp te kruipen en het voortouw te nemen om de vrijheid van meningsuiting nieuw leven in te blazen. Zonder vrije media kan een beschaafde samenleving niet naar behoren functioneren.

43


Kunst Een van de pijlers onder de beschaving is zeker ook de kunst. In een tijd vol verwarring is de kunst vaak nog de enige vluchthaven. Tijdens het beleg van Leningrad in de Tweede Wereldoorlog werden de kunstwerken door mensen uit de Isaak-kathedraal, de Petrus en Paulus-vesting en andere belangrijke gebouwen in veiligheid gebracht, met gevaar voor eigen leven. Hoe een contrabas door de sneeuw danste, omdat er iemand achter liep die ’m droeg. Er was oorlog, er was niks te eten. Het enige wat mensen overeind hield was muziek, kunst, cultuur. Ik vind het ongelooflijk belangrijk, dat we de kunst weer de waardering geven die ze verdient en dat mensen de mogelijkheid krijgen om te leren wat kunst is. Dat er kunstzinnige vorming bestaat, dat mensen aan kunst kunnen doen. Kunstenaars zijn in staat om te doen wat bijvoorbeeld politici vaak niet vermag: beelden te scheppen die meer zeggen dan speeches en statements. Kunst is belangrijk om je te bemoedigen, om je aan te sporen, om niet in tijdelijke treurigheid van het aardse bestaan blijvend ten onder te gaan. De technologische ontwikkelingen in de media hebben niet alleen voor vooruitgang gezorgd. Zeker in de achterliggende jaren is sprake van verplatting en vercommercialisering. De filmkeuring werd in de jaren ’80 afgeschaft. Vervolgens kwamen de videoverhuursector en de filmproducenten met vignetjes: een vuist is geweld en twee voetjes boven elkaar betekent sex. Onder minister Sorgdrager speelde er een discussie over een chip die je kon inbouwen in je televisie. Als er beelden met geweld zouden worden uitgezonden, werd die chip geactiveerd en werd het beeld zwart. Stel je zo’n samenleving voor, waarin je je constant moet schamen voor wat op televisie wordt vertoond! Hoe zit het dan met de verantwoordelijkheid van de producenten en omroepverenigingen? Let wel: ik ben er niet voor om allerlei programma’s maar te gaan verbieden. Ik vind het veel beter als de samenleving zélf iets overwint, dan heeft ze aan kracht gewonnen door haar weerbaarheid te tonen. Als je alles verbiedt en alles wilt reguleren, dan loop je het risico dat er een soort mentale slapte ontstaat, zo van: ‘alles wat er is, moet ook kunnen’. Ik voel me aangesproken door het voorstel dat tv-maker Harry de Winter onlangs deed: vóór negen uur ’s avonds geen geweld en geen seks, omwille van de kinderen.

44


SAMENLEVEN, NIET APART Integratie komt van ‘integreren’, wat betekent ‘deel uitmaken van’. Als je het hebt over migranten, voormalige gastarbeiders en hun nazaten, dan vinden wij dat die moeten integreren, omdat ze anders geen volwaardig deel kunnen uitmaken van onze samenleving. Dat recht moeten ze hebben en dus mogen ze niet apart worden gezet in wijken, fabrieken, scholen en voetbalclubs. Ik heb altijd gevonden dat we zoveel mogelijk samen moeten doen in plaats van apart. Maar er is heel veel verkeerd gegaan op dit punt. Dat heeft ingrijpende gevolgen voor de samenleving. Op zoek naar een antwoord Begin jaren ’80 had je de opkomst van Janmaat. Ik vond dat hij er racistische standpunten op nahield. In zijn toespraken in de Kamer kwam hij uiteindelijk altijd op migratie terug. Volgens hem loste je wachtlijsten in de zorg op door buitenlanders eruit te zetten. Maar links had totaal geen antwoord op Janmaat, die vooral mensen aantrok uit de wijken van de grote steden en die zich miskend voelden. Wij vonden toen al, dat we wél een antwoord op hem moesten hebben. Wij wilden weten waar het grote ongenoegen vandaan kwam en wat je eraan zou kunnen doen. We kwamen tot de conclusie dat er gaandeweg concentratiewijken in Nederland aan het ontstaan waren. Dat had weer te maken had met het feit dat naar hier gekomen buitenlanders in een vlees noch vis-situatie verkeerden. Zij konden of wilden geen keuze maken tussen teruggaan of hier blijven. In die tijd werden veel buitenlanders na jaren van hard werken ontslagen. De voortschrijdende technologisering van de industrie zorgde ervoor dat veel van hen blijvend op straat kwamen te staan. De bazen hadden hun handen geïmporteerd en zich geen zorgen gemaakt over de hoofden die waren meegekomen. Scholing, opleiding, het was er allemaal niet van gekomen. Nederlands leren werd als verspilling gezien. ‘We hebben je gehaald om te werken, niet om te praten’, kregen gastarbeiders te horen die wat meer van Nederland wilden weten. Een logisch gevolg was dat veel gastarbeiders niet meer wisten of ze moesten blijven of teruggaan. Ze kregen ook geen hulp bij die keuze – sterker nog, ze werden van het maken van een keuze afgehouden. Wij stelden voor dat de overheid de verplichting had om die keuze wel mogelijk te maken: ofwel teruggaan met meeneming van de hier betaalde belastingen en sociale premies, zodat ze terug in eigen land weer een bestaan konden opbouwen; ófwel hier blijven en dan ook de kans krijgen om Nederlands te leren, op de hoogte te komen van de hier geldende regels en afspraken, van de breed geaccepteerde waarden en normen in onze samenleving. En geef hen de kans om het Nederlandse staatsburgerschap te verwerven, zodat ze alle bijbehorende rechten en plichten zouden krijgen. Ons voorstel werd ons echter niet in dank afgenomen door andere linkse partijen. We kregen toch een lading kritiek over ons heen! Sommigen gingen zover om ons voor cryptoracisten te verslijten. Wat hadden wij tegen Turken en Marokkanen, waarom wilden we ze naar huis sturen of, nog erger, verplichten om Nederlands te leren? Wat was er mis met Turks of Arabisch? Ambtenaren moesten maar Turks en Arabisch leren en folders konden ook best in meer talen geschreven worden. Het geld dat wij wilden meegeven aan remigranten werd andere linkse partijen (niet door migranten zélf) genadeloos ‘oprotpremie’ genoemd. Je kunt het je niet voorstellen hoe dat toen ging.Twintig jaar later hebben we zowat op alle punten gelijk gekregen, maar

45


als een overwinning kan ik dat niet zien. Ik vraag me wel af waarom het ons niet lukte om veel eerder de rest van de politiek mee te krijgen. Als dat immers was gelukt, dan hadden veel migranten zélf kunnen kiezen waar ze hun toekomst wilden bouwen en zouden degenen die besloten hadden om hier te blijven veel meer kansen hebben gekregen. Zeker voor hun kinderen zou dat positief hebben uitgepakt. Nu zitten we met het gegeven dat maatschappelijke tweedeling zich niet alleen langs sociaal-economische, maar ook langs etnische grenzen voltrekt. De kansen voor migrantenkinderen in onze samenleving zijn enorm veel slechter dan voor autochtone kinderen. De schooluitval is dramatisch hoger en de oververtegenwoordiging van migranten in de bakken van de sociale instanties is schandelijk. Het integratiebeleid heeft op een geweldige manier gefaald en veel menselijk leed veroorzaakt. Een gemengde samenleving Nu is het zaak om te handelen. Uit elk onderzoek blijkt, dat mensen van allochtone komaf het liefste in een gemengde wijk wonen. Ze willen ook graag dat hun kinderen naar gemengde scholen gaan. Maar toch wonen heel veel migranten in ‘zwarte’ wijken en zitten hun kinderen op ‘zwarte’ scholen. De overheid, op alle niveaus, ontkent, met in haar kielzog de woningcorporaties, dat hier sprake is van vooropgezet beleid. Maar de feiten spreken voor zich. Het beleid leidt in ieder geval niet tot integratie en wél tot segregatie, op den duur zelfs tot apartheid. Het is overigens logisch dat migranten gemengd willen wonen; ze snappen heel goed dat hun kinderen beter leren op een gemengde school dan op een zwarte school. Maar ze lopen overal tegen barrières aan; ze mogen niet op die school, of de ouderbijdrage is te hoog. Let wel: ik pleit niet voor het dwingen van witte mensen naar zwarte wijken of van migranten naar witte wijken; wij zijn voor het openstellen van witte wijken voor zwarte mensen en het aantrekkelijker maken van zwarte wijken voor witte Nederlanders. Daar zit een concept achter: de integratie langs de lijnen van het dagelijks leven. Integratie vindt plaats bij de bakker, op straat, op het voetbalveld en op school. Niet op de inburgeringcursus, hoe nuttig die ook kan zijn. En ook niet door middel van het leren van Nederlands alleen. Nee, met het praktiseren van het Nederlands op straat! Dáár vindt de integratie plaats. Ik vind dat je moet proberen wijken en scholen een dusdanige samenstelling te geven dat ze representatief zijn voor stad , dorp en omgeving. Als je dan die omgeving moet aanpassen, omdat die onevenwichtig is samengesteld, dan moet je je beleid daar op richten. Nogmaals, ik ben tegen gedwongen spreiding. Maar ik ben vóór gereguleerde toelating. We moeten proberen door toelating in wijken te bevorderen dat mensen gespreid kunnen gaan wonen. Op een Rotterdamse school hebben ze twee wachtlijsten: een zwarte en een witte. Om de beurt laten ze er eentje toe. Wat is daar tegen? Vroeger zeiden sommige betweters tegen ons dat wij discrimineerden. Discriminatie is het maken van ongeoorloofd onderscheid. Maar er is nog nooit iemand tegen het maken van geoorloofd onderscheid geweest. Als je lid wordt van de voetbalclub, en je vraagt of je mag hockeyen, dan krijg je te horen dat je naar een andere vereniging moet. Dan maak je dus onderscheid. Je maakt ook onderscheid met de bouw van bejaardenwoningen en jongerenhuisvesting. Je maakt onderscheid naar de dikte van de portemonnee: niet iedereen woont immers in een villa als die van Herman Heinsbroek. Onderscheid maken is prima, zolang het een redelijk doel dient! Daarom is er niks mis mee om onderscheid te maken, teneinde de integratie te bevorderen en de segregatie tegen te gaan.

46


Om een beter beleid tot stand te brengen moeten we allereerst onderkennen, dat we de zaak 20 jaar op z’n beloop hebben gelaten. We hebben de segregatie bevorderd. Vervolgens moeten we beseffen dat het een hele tijd zal duren voordat je die ontwikkeling hebt gekeerd en in de goede richting hebt kunnen sturen. Vervolgens moeten we zeggen: ‘okay, het is moeilijk maar we gaan er wel aan beginnen. En wel nú’. Het gaat er in eerste aanleg om, dat in ieder geval de wenselijkheid van spreiding wordt ondersteund. Oud-staatssecretaris Karin Adelmund heeft bijvoorbeeld vaak gezegd: ‘Oh, maar die wenselijkheid staat nog helemaal niet vast. Zwarte scholen presteren erg goed. Als je kijkt naar hoe kinderen binnen komen en hoe ze naar school gaan. En die toegevoegde waarde na acht jaar bepaalt of de school goed is. Zo geredeneerd presteren zwarte scholen best goed.’ Daarbij heeft ze het over cognitieve vakken. Haar verhaal klopt niet eens, want ook daar scoren zwarte scholen significant lager dan witte scholen. Maar het gaat mij om veel méér. Het gaat mij bijvoorbeeld om het goed Nederlands kunnen leren spreken. Dat lukt niet op een schoolplein waar alleen Turks wordt gesproken. Het gaat mij om het in contact komen met Nederlandse leeftijdsgenoten, wat van buitengewoon groot belang is. Maar dat wordt onvoldoende onderkend. Het gaat er bij mensen als Adelmund alleen om of die toegevoegde waarde aan kennis na acht jaar acceptabel is. Mij zegt dat niks. Multicultureel Het gaat erom, alle mensen een eerlijke kans te geven. Dat is nu beslist niet het geval. De cijfers bevestigen dat. Migranten scoren significant slechter op het gebied van werk, hoger op het punt van criminaliteit en zitten verhoudingsgewijs veel vaker in de bijstand en de WAO. Overigens is de situatie in Nederland op al deze punten zelfs slechter dan in Duitsland, waar de afgelopen 20 jaar helemaal géén integratiebeleid is gevoerd. Wij hebben miljarden gestopt in integratiebeleid en er het tegendeel mee bereikt van wat we wilden! In Duitsland is vanaf het begin het signaal gegeven, dat migranten Duits moeten leren en zich moeten aanpassen, omdat ze anders niet aan de bak komen. In Nederland hoefde dat allemaal niet. Wij hadden immers een multiculturele samenleving. Let wel: wij zijn een multiculturele samenleving. Maar ik verzet me tegen de multiculturaliteit als concept voor integratie. Dat is een groot verschil. Met multiculturaliteit als concept wordt zelforganisatie bedoeld, dus een aparte zuil creëren voor migranten, waar ze hun eigen voetbalclubs en scholen hebben, zodat ze kunnen emanciperen zoals dat met het katholieke volksdeel ook is gegaan. Later zouden ze dan de overstap naar de samenleving kunnen maken. Maar dat gebeurt dus niet. Je ziet veeleer dat mensen zich gaan terugtrekken in eigen kring. Daar wordt handig op ingespeeld door organisaties die segregatie aanmoedigen, zoals religieuze organisaties.

47


Vrijheid van religie is in onze grondwet gegarandeerd, voor iedereen en dat moeten we vooral zo houden. Ik vind geloof bij uitstek iets van het privé-domein. Niemand is heerser over het geweten van een ander. Dat mag niet en dat kan ook niet. Ik alleen ga over mijn eigen gedachten. Een ander kan ze niet eens lezen, laat staan dat hij ze kan onderdrukken. Als het gaat om zaken als het geweten, dan moet maximale vrijheid aan iedereen worden gegund. Ik ben er voor dat moskeeën kunnen bestaan, fier met mooie minaretten. Hoe ik verder over de islam denk, is totaal irrelevant. Ik heb mijn bedenkingen bij Rome, bij het protestantisme en bij de islam. Maar waar ik mee te maken heb, is de politieke islam. Dat is de islam die zich als fundamentalistisch islamitisch profileert in politieke termen. Die bepleit dat allochtonen niet gespreid, maar juist bij elkaar en geïsoleerd van de rest van de samenleving blijven wonen. Zij willen hun gemeenschap controleren. Waar politiek en islam elkaar raken en in elkaar overvloeien, daar is alertheid geboden. Ik wijs bijvoorbeeld op de Arabisch-Europese Liga. Maar dat geldt voor alle geloven; ik ben ook tegen de intolerantie van fundamentalistische christenen die zeggen dat een ander niet op zondag mag zwemmen of dat de wet euthanasie moet verbieden omdat het van hun geloof niet mag. Dat is allemaal een politieke brug te ver. Toen ik in de fabriek werkte had ik Belgische, Spaanse en Turkse collega’s. De Turken werden gehuisvest in houten barakken. Ze hadden een vreselijk bestaan, zonder vrouwen en kinderen, met dertien man op een kamer. Deze mannen werden dubbel uitgebuit, want daarbij werkten ze ook nog eens in twee ploegen van twee keer acht uur per dag. Ik vond dat slavernij. Ik vond het verschrikkelijk dat ze huis en haard moesten verlaten om voor eten voor hun kinderen te zorgen, die ze nooit zagen. De bazen haalden ze hier pas naartoe, nadat ze eerst hun gebitten hadden gecontroleerd. En dat allemaal omdat de bedrijven te lui waren om te automatiseren. Ze hebben bewust gastarbeiders hierheen gehaald, om niet te hoeven investeren en innoveren. Met goedkope arbeidskrachten en extra uitbuiting probeerden ze de lonen te drukken en op die manier maximaal rendement te halen. Iedereen haalde buitenlanders en niemand bekommerde zich om hen; ook de meeste vakbonden niet. Nu neemt de interesse voor nieuwkomers toe, maar vooral ook omdat Nederlanders zich niet op hun gemak voelen met niet-geïntegreerde migranten. Ik begrijp de problemen van migranten en wil er alles aan doen om hen het gevoel te geven dat hun belangen, hun gevoelens volop meetellen. Maar ik blijf benadrukken dat het vooral in het belang van migranten zélf is om te integreren. Apartheid veroordeelt hun kinderen tot een marginaal bestaan en dat moeten we voorkomen. Alle kinderen moeten gelijke kansen hebben om hun eigen plaats onder de zon te verdienen.

48


VLUCHTEN HOEFT NIET MEER Wie een schuilplaats zoekt voor oorlog, terreur en vervolging, moet altijd bij ons kunnen aankloppen. Nederland moet pal staan voor politieke vluchtelingen en geen gehoor geven aan mensen die roepen dat we ‘vol’ zijn. Als het moet is er altijd plaats. Om een breed draagvlak in de samenleving te hebben en te houden voor een humaan asielbeleid is het wél nodig om duidelijk te zijn over wat we wel en niet aankunnen. En het mooiste zou zijn als we, als variant op het lied van Jenny Arean en Frans Halsema, uiteindelijk zouden kunnen zeggen: ‘vluchten hoeft niet meer’. Als we oorlog, terreur, vervolging en honger zouden kunnen voorkomen, of om te beginnen verminderen, hoeven mensen niet meer huis en haard te verlaten en over de wereldbol te trekken op zoek naar wat meer vrede, veiligheid en welvaart. Perspectief bieden Voor mensen die op zoek zijn naar een beteren toekomst staat veel op het spel. Kijk maar naar de muur tussen de Verenigde Staten en Mexico. Of naar de manier waarop Marokkanen proberen naar Spanje te komen. Het is ongelooflijk om te zien wat mensen er allemaal voor over hebben. Dat lossen wij niet op met asielbeleid. Dat lossen wij op door perspectief te creëren in de landen van herkomst. Je moet dus niet zeggen dat het probleem onoplosbaar is; het is wél oplosbaar. Alleen niet via repressieve wetgeving hier. En oplossingen vinden we ook zeker niet van de ene op de andere dag. We kunnen ons evenmin troosten met de gedachte dat de mensen die zich hier melden slechts hooguit één promille is van alle mensen die eigenlijk in aanmerking zouden komen. Mensen uit de vluchtelingenkampen in Goma komen echt niet hierheen. Degenen die hier komen, zijn mensen die net iets meer hebben of kunnen. Geld voor de reis bijvoorbeeld. Ik vind het als politicus onverantwoord om te zeggen: weet je wat, kom allemaal maar hierheen. Dat is ook niet houdbaar. Aan ons is wel de taak mee te helpen om mensen in de landen van herkomst een perspectief te bieden. Wereldwijd Migratie is een wereldwijd probleem. Egypte raakt ontvolkt en iedereen trekt naar Caïro. In Sao Paulo, Rio de Janeiro en Mexico City zie je hetzelfde. Landen raken totaal ontwricht, omdat de landbouw en de ontwikkeling van de dorpen enorm achterblijven. Zodra mensen televisie kijken en meer zicht op de wereld krijgen, is het zaad van de onvrede gezaaid. Dan gaan mensen op zoek naar meer en beter. Of zij dit bereiken is de vraag, want ze komen in de sloppenwijken terecht en belanden vervolgens in de criminaliteit of worden er het slachtoffer van. Het is mede de verantwoordelijkheid van het rijke Westen om hier een oplossing voor te vinden. Maar men geeft gewoon niet thuis. Wij sussen ons met de gedachte dat we aan de Postcode Loterij meedoen en geld geven aan de Novib. We geven toch 0,7 procent uit aan ontwikkelingssamenwerking? Maar daarmee lossen we de tweedeling in de wereld niet op!

49


Het hoéft niet zo te zijn zoals het nu is! Ik ben ervan overtuigd, dat de discrepantie tussen wat is en wat kan zijn veel te groot is. Met een minimum aan geld kunnen wij difterie in de wereld uitbannen. Een heleboel andere ziektes kunnen we wereldwijd bestrijden met de bestaande infrastructuur of slechts een lichte aanpassing daarvan. Als minder kinderen onnodig overlijden, daalt gaandeweg het geboortecijfer. Wij kúnnen bijdragen aan een structurele ontwikkeling van landen die nu arm zijn. Er zíjn landen die zich ontworsteld hebben aan de armoede. In Zuidoost-Azië zie je positieve voorbeelden. Mensen ontvluchten hun land niet voor de lol. Veel vluchtelingen voelen het als een capitulatie om te vluchten naar het rijke Westen. Als er ook maar een sprankje hoop is, blijven ze. Maar wij zijn internationaal ontzettend goed in staat om elk sprankje hoop voor die mensen te doven. De wereldmarkt organiseren we zo, dat mensen geen eerlijke prijs krijgen voor hun spullen, bijvoorbeeld omdat een paar multinationals beslissen om de koffieprijs nóg verder te verlagen. Wij ontnemen welbewust en dagelijks de hoop van die mensen. Alleen als we daar iets aan veranderen, kan er echt iets aan het gigantische vluchtelingendrama worden gedaan. Nederland is geen immigratieland Omdat we nog zoveel problemen moeten oplossen, vind ik dat je momenteel economische vluchtelingen eigenlijk niet toe kunt laten. Want anders moet je aanvaarden dat jaarlijks honderdduizenden mensen hierheen komen. Dat leidt tot ontwrichting van de samenleving en daarmee ook tot het wegvallen van het draagvlak onder de bereidheid van de bevolking om mee te helpen aan een goede integratie. Bedrijven beginnen nu wéér over wat zij noemen arbeidsmigratie. Wat zij willen, is dat gekwalificeerde mensen uit de Derde Wereld in de gelegenheid worden gesteld om hier te komen werken. Dat zijn bijvoorbeeld verpleegsters uit Zuid-Afrika, tandartsen uit Indonesië en ICT’ers uit India. Of zelfs priesters uit Polen! Een heilloze aanpak. Zeker ook gezien de behoefte in die landen aan verpleegkundigen en tandartsen. In die landen is de zorg heel wat minder dan hier. Er werken heel veel Filippijnse meisjes in de Arabische wereld. Met bakken tegelijk laten de rijken ze binnenkomen, geven ze te eten en een hongerloontje, dat ze naar huis moeten sturen en daar draait nu al voor een belangrijk deel de Filippijnse economie op. Het is een van de belangrijkste exportartikelen daar! Indonesië gaat ook die kant op. En wij gaan dat in Nederland nog eens bevorderen, terwijl we een miljoen WAO’ers en een stijgend aantal mensen in de WW hebben? Ik vind het krankzinnig en asociaal. Laten we wél beseffen dat je economische vluchtelingen niet op voorhand kunt weren. Iedereen kan zich in Nederland aanmelden. Maar na de procedure volgt doorgaans afwijzing. Minister Nawijn van Integratie en Vreemdelingenzaken eist dat ’80 procent wordt afgewezen. Waar hij dat op baseert mag Joost weten, maar je mag niet verhinderen dat mensen zich melden. Ze hebben altijd recht op een fatsoenlijke procedure. Dat is nu vaak niet het geval. De intakegesprekken gaan steeds onzorgvuldiger en de mensen die er werken staan enorm onder druk, omdat ze zoveel mensen moeten afwijzen. Uiteindelijk komt er dan een oordeel en wordt er gezegd: ‘u mag hier niet zijn. U moet weg.’

50


Generaal pardon We moeten ook duidelijker zijn over de zogenoemde ‘witte illegalen’. De Nederlandse overheid heeft het lange tijd toegelaten dat je kon werken, bij een ziekenfonds aangesloten kon zijn – en dus een sofi-nummer kon hebben – zonder dat je legaal was. Tien jaar geleden wilde de overheid af van die situatie. De witte illegalen stammen van de periode daarvoor en hadden op dat moment vijf jaar of langer hier gewerkt. Wij zeiden en zeggen: waarom geef je die mensen niet een collectief pardon? Het gaat om een beperkte groep van hooguit 4.000 mensen en er komt geen nieuwe groep meer bij. Laat die mensen hier blijven: zij hebben de suggestie gekregen dat ze hier legaal waren en dat het allemaal in orde was. Ze hebben altijd gewerkt en hun bijdrage geleverd, waar doen we eigenlijk moeilijk over? Dan is er ook nog een groep van zo’n 20.000 mensen die zijn binnengekomen onder de oude Vreemdelingenwet. Door de enorm langdurige procedures verkeren zij al vele jaren in onzekerheid over hun status. Ik pleit ervoor dat ook deze afgebakende groep asielzoekers, met kinderen die vaak hier geboren zijn, in aanmerking komen voor een verblijfsstatus.

51


NAAR EEN ANDER EUROPA De afgelopen regeringen brachten ‘Europa’ aan de macht in Nederland. Zeggenschap daarover gaf men de burgers niet. Als het om Europa gaat hadden en hebben de burgers geen enkele stem. We mochten geen ja of nee zeggen tegen de komst van de euro, of tegen de uitbreiding van de Europese Unie met 10 nieuwe landen in 2004. Niet vreemd dat veel Nederlanders grote twijfels hebben over de wijze waarop de Europese integratie vorm krijgt. Europese allergie Als het om de toekomst van Europa gaat lijkt de Nederlandse politieke elite allergisch voor meepratende burgers. Dat bleek toen de Duitse eurocommissaris Verheugen een lans brak voor een referendum over de uitbreiding van de Europese Unie. Iedereen viel over hem heen. Het leek wel alsof zijn referendumplan een onzedelijk voorstel was. Er is echter niets onzedelijks en heel veel redelijks in het voorstel de bevolking van Europa te laten meepraten over de toekomst van Europa. En Verheugen zei niks verkeerds toen hij stelde dat we niet nóg een keer dezelfde fout zouden moeten maken als toen de meeste Europese lidstaten zonder bevolkingsconsultatie instemden met het vervangen van Dmark, gulden en franc door de euro, en daarmee het overhevelen van de nationale monetaire soevereiniteit naar de Europese Unie en de Europese Centrale Bank. ‘We moeten niet, zoals bij de invoering van de euro, achter de rug van de bevolking om besluiten nemen,’ aldus Verheugen. Een referendum dwingt de politieke elite uit haar ivoren toren te komen en met de burgers een debat te beginnen over de toekomst van Europa. In Nederland kreeg de bevolking geen kans om ja of nee te zeggen tegen de invoering van de euro en het opgeven van de monetaire soevereiniteit. De handtekeningen van Wim Kok en Ruud Lubbers onder het Verdrag van Maastricht in december 1991 waren voor de Tweede Kamer reden om af te zien van een zelfstandige afweging of we echt een Europese economische, monetaire en politieke superstaat willen. Een verzoek voor een Nederlands referendum over de euro, ingediend door de SP en deugdelijk ondersteund door meer dan 60.000 ondersteuningsverklaringen, werd smalend afgewezen. De uitbreiding van de Europese Unie in oostelijke richting heeft ingrijpende gevolgen voor de bestaande lidstaten. De democratische spoeling van de EU – die nu al uiterst mager is – wordt nog dunner. Overigens is voorafgaande aan de uitbreiding al gewerkt aan ‘verdieping’ van de bestaande Unie, een eufemisme voor het verder inleveren van nationale soevereiniteit. In het Verdrag van Nice is het nationale vetorecht over Europese besluiten op een aantal terreinen opgeheven. Daardoor zijn de lidstaten van de EU nog meer gaan lijken op machteloze provincies van een oppermachtige en oncontroleerbare superstaat. Daarover zou toch tenminste de mening van de burgers gevraagd moeten worden.

52


Natuurlijk staat het andere landen vrij om het lidmaatschap van de EU aan te vragen. Maar het zou wel zo democratisch zijn als ook de burgers van de kandidaat-lidstaten zich in een referendum over toetreding zouden mogen uitspreken. Uit peilingen blijkt dat het aanvankelijke enthousiasme om in de EU te komen daar snel aan het afnemen is. Het Europese melk-en-honing-sprookje wordt niet meer zo gemakkelijk geloofd, ook al blijft de politieke elite in het oosten dat verkondigen. Volgens internationaal economisch onderzoek zal het, zelfs onder de meest ideale omstandigheden (die zich niet zullen voordoen) ten minste 30 jaar duren vooraleer de economieën van de nieuwe lidstaten convergeren met die van de rest van Europa en het BBP het niveau van de nu laagst scorende lidstaten Portugal en Griekenland zal bereiken. Duivelse dilemma’s Wim Kok zal niet alleen de geschiedenis ingaan als de premier van twee paarse kabinetten, maar ook als de man die ons land het Verdrag van Maastricht bezorgde, onze entree in de Europese monetaire Unie verzorgde, ons de euro bracht en de eigen monetaire soevereiniteit ontnam. Over dat laatste hoefden we ons niet druk te maken, zo beloofde hij, zeker niet nadat de Europese regeringsleiders het aanvullende Stabiliteitspact sloten, dat alle landen zou dwingen tot een degelijke begrotingspolitiek. Gerrit Zalm, toen minister van Financiën, zei het hem na. ‘Il duro’ (de harde) werd dan ook in Italië genoemd, toen hij daar kritiek uitte op de wat al te creatieve Italiaanse begrotingspolitiek. Maar al kort na de introductie van de eurobankbiljetten en euromunten op 1 januari 2002 bleek het stabiliteitspact veel zachter dan Kok en Zalm ons beloofd hadden. Onze Oosterburen voldoen niet aan de eisen van het pact, maar de EU durft voor de Duitsers niet de gele kaart te trekken. Daarmee begreep iedereen: de euro is echt van ons allemaal geworden, met de bijbehorende dilemma’s. Het is de ironie van de geschiedenis dat juist Duitsland als eerste land de geloofwaardigheid van het stabiliteitspact onderuit haalde; dit land was samen met Nederland in 1997 de aanstichter van dat pact. Men wilde koste wat kost vermijden dat landen die hun financiën op orde hebben zouden meebetalen aan de geldontwaarding als gevolg van financieel wanbeheer in andere landen. Dat was de Duitse bondskanselier Schröder blijkbaar vergeten toen hij kort na introductie van de euro stemmen ronselde om een officiële berisping te voorkomen. Het resultaat is dat Duitsland – en ook Portugal – geen waarschuwing kregen voor hun te hoge begrotingstekort, na de plechtige belofte dat de begroting in 2004 in evenwicht zou zijn. Het Duitse tekort komt naar verwachting dit jaar uit op 2,7 procent van het BBP. Dat is net onder het maximum van 3 procent. Het beloofde begrotingsevenwicht van Duitsland in 2004 kan alleen worden bereikt met een forse economische groei, snijden in de overheidsuitgaven en belastingverhogingen. Dat laatste is niet te verwachten, want de sociaal-democratische regering heeft net voor miljarden euro’s de vennootschaps- en inkomstenbelasting verlaagd.Volgens de vicevoorzitter van de Duitse Nationale Bank, die in 1997 de regels voor het stabiliteitspact mee hielp schrijven, is de uitkomst ‘een gevaar’ voor de euro en het hele monetaire bouwwerk. Onze minister van Financiën sprak echter van een ‘inhoudelijk goed resultaat’, hoewel hij vorig jaar een tekort van 1,9 procent in Italië nog ‘zeer zorgelijk’ noemde. ‘Ongelukkig dat dit een publiek debat werd’, zei de minister die in 1997 de discussie opende over Italië. ‘Dit schaadt de geloofwaardigheid van de euro. Dat is niet meer te repareren’, gaf ook Zalm inmiddels toe.

53


Ik vrees dat de problemen met de euro niet achter de rug zijn. Volgens de regels van het stabiliteitspact moeten landen een boete betalen van maximaal een half procent van het Bruto binnenlands product als zij de grens van drie procent begrotingstekort overschrijden. Dat zou in het geval van Duitsland neerkomen op een bedrag van omstreeks 15 miljard euro. Direct effect is dat het tekort stijgt tot 3,5 procent. Natuurlijk zal Duitsland dit gigantische bedrag nooit ophoesten. En wat dan? Stuurt Duisenberg of de Europese Commissie dan een strafexpeditie om de Duisters weer in het gareel te krijgen? Gaat Europol de Duitse politie vragen de Duitse minister van Financiën op te pakken? Of worden de regels opgerekt, waarbij geldt: hoe groter en belangrijker het land, hoe rekkelijker de regels?De twijfel over de hardheid van het stabiliteitspact en de bijbehorende boetes illustreren het centrale probleem van de euro: Europa is wel een monetaire, maar geenszins een politieke unie. Sterker, de politieke tegenstellingen tussen de landen van de Unie kunnen nu wel eens snel scherper worden. Op basis van het Stabiliteitspact en ten behoeve van een stabielere euro zou Nederland nu moeten aandringen op ingrijpende bezuinigingen in Duitsland. Maar Nederland heeft geen zeggenschap en hoort ook geen zeggenschap te krijgen over de binnenlandse politiek van ons buurland, net zo min als wij willen dat de Duitsers bij ons komen zeggen hoe het moet. De nationale, democratisch gekozen parlementen gaan daarover. Hier manifesteert zich de toenemende spanning tussen de (eisen van de) monetaire unie en de (afwezigheid van een) politieke unie. Dit bewijst ook dat het Europese integratieproces volstrekt van de verkeerde kant af verloopt. Een monetaire unie hoort de bekroning te zijn van een gaandeweg gewilde en gevormde politieke unie van onderop. Nu is de omgekeerde weg gekozen, die weliswaar aantrekkelijk is voor multinationale ondernemingen en grote kapitaalbezitters, maar een democratische politieke integratie juist belemmert. EU-landen zullen veeleer tegenover elkaar komen te staan dan naast elkaar. Hoe moeten ‘alle Menschen Brüder’ werden, als Nederlandse burgers gaan eisen dat de werkloosheidsuitkeringen in Duitsland omlaag gaan teneinde, daar het begrotingstekort te verlagen en daarmee de eurokoers op te stuwen?

54


Toen ons werd verteld dat de euro van ons allemaal zou worden, is niet verteld dat dit soort duivelse dilemma’s óók ‘van ons allemaal’ zouden zijn. Met de komst van de euro onder deze voorwaarden zijn we verder verwijderd van een echte, gemeende Europese integratie van alle burgers. De onverantwoorde haast om hoe dan ook tot een monetaire unie te komen kan een boemerangeffect hebben op de zo bepleite integratie. Die haast is afgedwongen door de grote Europese multinationals. Zij hebben binnen de Europese Unie hun eigen organisatie: de ‘Europese Ronde Tafel’. Daarin overleggen de captains of industry hoe ze de politiek naar hun hand kunnen zetten. Hun lijntjes met toppolitici zijn zo intensief, dat ze hun plannen tot politieke besluiten kunnen promoveren. Dat de Europese integratie en de euro zo snel tot stand gekomen zijn kwam omdat deze ondernemingen er voor hen voordeel in zagen – ook al waren de nadelen voor de samenleving en de risico’s dat er iets fout loopt aanzienlijk. Immers: de invoering van de euro had eerder het sluitstuk moeten zijn van de Europese integratie in plaats van opmaat. Die fout zal ons in Europa nog veel problemen brengen! Vandaar dat ik ervoor pleit de aard van de huidige Europese Unie drastisch te veranderen. De eis dat we naar ‘een ander Europa’ moeten is van groot belang om te voorkomen dat onder de schijnbare eenheid van de EU diepe tegenstellingen tussen regio’s, landen en volken groeien, die op termijn de stabiliteit op ons continent eerder bedreigen dan beschermen. Het is de allerhoogste tijd voor een breed maatschappelijk debat over de richting van de Europese eenwording. Gaan we verder met de vorming van een continentbrede neoliberale superstaat met grote democratische en sociale manco’s? Of kiezen we voor een constructie die gebaseerd wordt op samenwerking tussen soevereine en democratische staten, om welvaart en vrede veilig te stellen, natuur en milieu te dienen en tweedeling in Europa te bestrijden?

55


IEDEREEN IS VAN DE WERELD, DE WERELD IS VAN IEDEREEN Wie herinnert zich nog de gesprekken van Joop den Uyl, Willy Brandt en Olof Palme over de wijziging van de economische wereldorde? Nu is het bij de Europese sociaaldemocraten oorverdovend stil geworden! Waarom laten wij de Derde Wereld niet produceren wat wij hier in kassen verbouwen? Laten we mensen een eerlijke kans geven om door middel van handel en produceren zich de technologie te verwerven, waardoor ze mee kunnen gaan in de vooruitgang. Maar we doén niks. Het enige wat we doen is de Derde Wereld via de Wereldhandelsorganisatie (WTO) verplichten hun grenzen te openen, opdat het internationale bedrijfsleven zelfs daar het onderwijs en de zorg kan overnemen! Terwijl alle West-Europese landen altijd onder tariefmuren hebben kunnen bouwen aan hun eigen industrie, zeggen zij nu van Derde-Wereldlanden dat ze hun grenzen moeten openstellen voor internationale bedrijven. Met als gevolg dat daar niemand iets moois kan beginnen. Hoe moeten die landen ooit de kans krijgen om hun eigen industrie op te bouwen? Globalisering moet. Maar het moet anders. En het kán ook anders! ‘Iedereen is van de wereld en de wereld is van iedereen’, zingt Thé Lau. En ik ben het hartgrondig met hem eens. Beweging! Het is hoopgevend dat zich wereldwijd een nieuwe beweging ontwikkelt die zich verzet tegen de neoliberale globalisering en zich inzet voor een andere, mensgerichte globalisering, waarin we elkaar niet het leven verpesten maar veraangenamen. Ik denk dat die beweging buitengewoon levenskrachtig is. Je ziet ook dat de aanhang ervan snel toeneemt. Het zijn mensen die zich verzetten tegen de internationale ongelijkheid, de ongebreidelde macht van de multinationals en de commercialisering van het leven zélf, tot aan de dood. Die mensen hebben de geestelijke kracht om te kritiseren en ook alternatieven aan te dragen. Ik denk dat veel van die alternatieven levensvatbaar zijn en dat de beweging en de verontwaardiging die daarmee manifest wordt gemaakt dé hoop is voor de toekomst. Al die mensen handelen niet uit eigenbelang, maar komen op voor hen die niet kunnen betogen. Een beter motief voor deelname aan een demonstratie kun je niet hebben. Het neoliberalisme presenteert zichzelf graag als een belofte: de belofte dat als ontwikkelingslanden hun toch al flinterdunne sociale vangnet nog verder afbreken en hun markten en kapitaalverkeer verder liberaliseren de welvaart vanzelf zal komen. De werkelijkheid is dat de wereldwijde economische groei is afgenomen sinds het neoliberalisme begin jaren ’80 de wereld overspoelde. In de jaren ’50, ’60, en ’70 groeide de wereldeconomie gemiddelde met zo’n 4 procent per jaar. In de jaren ’80 en ’90, de hoogtijdagen van het neoliberalisme, daalde dit tot 3, respectievelijk 2 procent per jaar. Verder weten we allemaal dat economische groei één ding is, maar als deze groei ook nog eens oneerlijk wordt verdeeld, we er dan schieten mee opschieten. Welnu, neoliberalisme heeft ons niet alleen een lagere economische groei bezorgd, maar ook een grotere ongelijkheid. Dit hebben we kunnen zien in bijna alle geïndustrialiseerde landen.

56


In ons land neemt de inkomensongelijkheid sinds 1983 weer toe. Volgens een onderzoek in alle landen van de Europese Unie neemt de kloof tussen de best betaalde en de slechtst betaalde werknemer nergens zo snel toe als in Nederland! Het is niet voor niets dat mijn partij de strijd heeft aangebonden tegen de groeiende tweedeling in de maatschappij. Overigens, niet alleen op het punt van inkomen en vermogen, maar ook als het gaat om toegang tot goed onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en zelfs het recht. En dan spreek ik alleen nog over ontwikkelde landen, want helaas zijn de bevolkingen van de ontwikkelingslanden de grootse slachtoffers van het neoliberalisme. En wat wij ook vaak vergeten: daar woont het overgrote deel van de wereldbevolking. In 1965 was het gemiddelde inkomen van de landen van de G7 twintig keer zo groot als dat van de 7 armste landen, in 1995 was dit toegenomen tot 39 keer. Maar er is niet alleen sprake van relatieve verarming. In Latijns-Amerika was het gemiddeld inkomen in 1993 5 procent lager dan in 1980. In 1994 was de gemiddeld Mexicaan slechter af dan in 1980. Ook in Noord-Afrika, de Sub-Sahara en het Midden-Oosten dalen de reële inkomens. Alleen sommige Aziatische economieën is het gelukt aan te sluiten bij de inkomensgroei van het westen of de kloof zelfs te verkleinen. Deze Aziatische Tijgers (de term begint een beetje komisch te worden) waren hét argument van instellingen als het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank om aan te tonen dat het neoliberalisme werkt. Deze landen vormden het bewijs dat globalisering kon leiden tot convergentie van inkomens en economieën naar westers niveau. Maar veel van deze landen voerden juist een beleid dat op een aantal punten heel anders was dan de wonderrecepten van het IMF, zoals een sterke overheid en het opwerpen van importbeperkingen en kapitaalrestricties. Korea en Thailand liberaliseerden hun kapitaalrekening pas in 1995, waarmee een kiem voor de huidige crisis werd gelegd. Ondanks dat identificeerde de neoliberale ‘Washington Consensus’ zich maar al te graag met deze landen, om aan te tonen dat ‘kapitalisme werkt’. De laatste jaren wordt steeds duidelijker dat neoliberalisme geen economische ‘road to prosperity ‘ is, maar een politieke ideologie, die maar al te vaak een ‘road to poverty and misery ’ blijkt te zijn. Globalisering Globalisering is een onderdeel van deze ideologie; ze is deels een ideologisch luchtkasteel, deels een door politici gecreëerde realiteit. Globalisering is een mythe, die door de internationale handel steeds belangrijker aan het worden is. In 1976 kwam maar 7,2 procent van de totale import van de Europese Unie uit de ontwikkelingslanden, in 1995 was dit gedaald tot 4,5 procent. De concurrentie uit de lage-lonenlanden is niet toegenomen, maar verminderd. Alleen binnen de EU groeien de onderlinge handel en investeringen. Soortgelijke ontwikkelingen vinden plaats in de VS (het gebied van de Noord-Amerikaanse vrijhandelsorganisatie NAFTA) en Japan en de Zuid-Aziatische ASEAN-landen. Om die reden kan beter gesproken worden van regionalisering dan van globalisering. Inmiddels is wel een realiteit dat het financiële kapitaal volledig geïnternationaliseerd is. Dat betekent uiteraard niet dat de miljarden nu de ontwikkelingslanden binnenstromen. Het overgrote deel komt nog steeds in de ontwikkelde landen terecht. Maar het betekent wel dat de onderlinge concurrentie tussen ontwikkelde landen, in Europa vooral tussen de lidstaten, is toegenomen.

57


Het internationale ‘flitskapitaal’ in speculatieve beleggingen is explosief toegenomen. Deze markt, in feite niet meer dan een vorm van veredeld gokken, bedroeg in 1979 ‘slechts’ 75 miljard dollar per dag, maar was in 1994 al gestegen tot meer dan 1.200 miljard dollar per dag. Politici doen het vaak voorkomen of de internationalisering van het financiële kapitaal een logisch gevolg was van de technologische ontwikkeling van de laatste 20 jaar. Moderne communicatiemiddelen, zoals e-mail en Internet, zouden aan de wieg hebben gestaan van de financiële globalisering, waardoor het kapitaal in een paar milliseconden van de ene kant naar de andere kant van de aardbol flitst. Voor het speculatief kapitaal is de wereld inderdaad een global village. Maar de technologische ontwikkeling is niet de oorzaak van deze globalisering, zij heeft haar hoogstens mogelijk gemaakt. Politici zijn verantwoordelijk voor deze ontwikkeling; zij hebben sinds het einde van de jaren ’70 stelselmatig de regulering op het internationale kapitaalverkeer ontmanteld. Het is nu bijna onvoorstelbaar, maar de VS waren pas in 1974 het eerste land dat zijn kapitaalverkeer liberaliseerde. Nadat in Engeland Thatcher aan de macht kwam, volgde dit land in 1979. Niet lang daarna waren bijna alle andere geïndustrialiseerde landen aan de beurt. Het vrije kapitaalverkeer en het internationale spook van het flitskapitaal zijn producten van het neoliberalisme dat onze planeet sinds begin jaren ’80 teistert. Tegelijk met de deregulering van de kapitaalmarkt is ook de internationale goederenhandel steeds verder geliberaliseerd. In 1986 begonnen ruim honderd landen op een GATT-bijeenkomst in Uruguay aan een overlegronde, die uiteindelijk moest leiden tot de definitieve oprichting van een Wereld Handelsorganisatie. Hoe verder de onderhandelingen vorderden, hoe meer ze werden gedomineerd door de rijke westerse landen. De Nederlandse regering zegt daar zelf over: ‘in het eindspel hebben vooral de EG en de VS de hoofdrol gespeeld vanwege hun economische en politieke gewicht.’ In 1994 werden de onderhandelingen in het Marokkaanse Marrakech afgerond. Gezien de overheersende neoliberale invloed in zowel Europa als de Verenigde Staten was de uitkomst van de onderhandelingen geen verrassing: bestaande handelsbelemmeringen zullen zoveel mogelijk worden geslecht en tariefmuren worden afgebroken. Het intellectueel eigendomsrecht zal met harde hand worden opgelegd. Dit is met name in het belang van rijke westerse landen, die in het bezit zijn van de overgrote meerderheid van octrooien en patenten. Verder worden de mogelijkheden van nationale overheden om een eigen economisch beleid te voeren drastisch beperkt.

58


Na de ‘Battle of Seattle’ Het verzet tegen de globalisering concentreert zich de laatste jaren vooral op het IMF, de Wereldbank en de WTO, organisaties die vroeger slechts bekend waren bij een handjevol bestuurders, activisten en economen. Maar sinds de ‘Battle of Seattle’, de mislukte WTOtop in december 1999, is dat danig veranderd. Vergaderingen van deze organisaties brengen nu vele tienduizenden demonstranten op de been. Hun motieven en alternatieven wisselen sterk, maar ze zijn het eens over het falen van de ‘WashingtonConsensus’, de neoliberale receptuur waarvan alledrie de organisaties zich bedienen. Ze richten hun pijlen niet op de globalisering als zodanig, maar op het neoliberale karakter ervan en de wijze waarop IMF, WTO en Wereldbank hun ‘oplossingen’ opleggen aan landen en mensen. Honderdduizenden demonstranten, behorende tot progressieve partijen, vakbonden, mensenrechtenorganisaties, kerkgenootschappen, de milieubeweging en ontwikkelingsorganisaties, demonstreren sinds ‘Seattle’ overal waar de bonzen van IMF en Wereldbank (maar ook de G7 en de Euroleiders) hun tenten opslaan. De bonte coalitie van demonstranten is het eens over de ineffectiviteit van het IMF en de Wereldbank, de sociale gevolgen van de interventies, de fixatie op megaprojecten en macrocijfers, de eenzijdige wijze waarop de recepten worden opgesteld en opgedrongen, het gebrek aan transparantie en het ondemocratische karakter van de organisaties. Vandaag de dag zijn er meer armen op de wereld dan ooit en volgens het Human Development Report (HDR) van de Verenigde Naties is de kloof tussen arm en rijk nog nooit zo groot geweest: ‘het inkomensverschil tussen de 20 procent rijkste en 20 procent armste mensen steeg van een factor 30 in 1960 tot een factor 74 in 1997.’ Maar de medicijnmannen van de Bretton Woods-organisaties schrijven tot op de dag van vandaag draconische bezuinigingen voor op onderwijs, gezondheidszorg, voedselsubsidies en andere zorgtaken van de overheid, dwingen privatisering en liberalisering van het handelsverkeer af en leggen een extreme nadruk op productie voor de export, zodat deviezen beschikbaar komen voor schuldaflossing. Voor een meer gelijkwaardige ontwikkeling zou juist het westen haar grenzen moeten openen en zouden de arme landen moeten worden toegestaan hun economieën waar nodig te beschermen. Pas als een bepaald Bruto Binnenlands Product per hoofd van de bevolking is bereikt zouden deze landen zich geleidelijk moeten kunnen voegen in de geliberaliseerde wereldhandel.

59


Een ander verwijt aan het ad res van IMF en Wereldbank is hun dominante wijze van opereren. Men spreekt bij het opstellen van de programma’s slechts met de minister van Financiën en niet met maatschappelijke organisaties en men neemt kennis van de macro financieel-economische gegevens zonder zich rekenschap te geven van de situatie van de mensen, niet bij het opstellen van de programma’s, noch bij de uitvoering ervan. Het IMF betaalt én bepaalt en dwingt nationale overheden te doen wat hen wordt opgedragen. Zo werd het budget dat Brazilië uitgeeft voor handhaving van milieuwetten in het Amazonegebied onlangs gehalveerd. Om de overheidsuitgaven voor onderwijs en gezondheidszorg te verlagen, werden in 75 procent van de Wereldbankprojecten in de sub-Sahara eigen bijdragen voor scholen en ziekenhuizen geïntroduceerd. Ervaringen leren dat de gevolgen desastreus zijn: in Ghana kon 65 procent van de gezinnen op het platteland hun kinderen niet meer naar school sturen, omdat ze het schoolgeld niet konden opbrengen. In Kenia en Zimbabwe leidde de introductie van een zeer bescheiden eigen bijdrage voor gezondheidszorg tot een halvering van het ziekenhuisbezoek, en in dat laatste land tot een verdubbeling van het aantal vrouwen dat tijdens een bevalling overlijdt. Ook in het toch al veel te beperkte schuldsaneringprogramma HIPC spelen dit soort schandalige eisen een belangrijke rol. Volgens het HDR was Tanzania, een van deze HIPC-landen, in 1999 negen keer zoveel geld kwijt aan rente en aflossing in verband met schulden dan zij aan onderwijs kon uitgeven. De Wereldbank zelf besteedt in haar projecten ook nog altijd twee keer zoveel geld aan bijvoorbeeld de financiering van grootschalige infrastructurele projecten als aan onderwijs. Gelukkig groeit de kritiek en niet alleen van demonstrerende buitenstaanders. De scheurtjes in de ‘Washington Consensus’ worden breder en dieper. Het idee dat alleen vrijhandel structurele en duurzame ontwikkeling kan brengen kent steeds minder aanhangers. Henry Kissinger, niet bepaald een rooie rakker, hekelde enkele jaren geleden al de kortzichtige aanpak van het IMF: ‘het IMF werkt net als een dokter die maar één pilletje heeft voor iedere ziekte.’ Volgens hem leidt de politiek van het Fonds altijd tot ‘explosieve werkloosheid en groeiende malaise onder de bevolking’. In juni 2002 werd econoom en getipte Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz gedwongen de Wereldbank te verlaten vanwege gelijkluidende kritiek op de eenzijdige oplossingen van zijn broodheer: ‘dit is geen economie, dit is ideologie.’ Volgens hem wordt ‘de staf van het IMF vooral gerekruteerd uit derderangs economiestudenten’. Ondertussen doet het IMF alsof er geen vuiltje aan de lucht is. De mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties stelde in juli van dit jaar nog in een rapport dat het IMF ‘doorgaat met de achterkamertjespolitiek en het ontkennen van verantwoordelijkheid zelfs als een crisis kan worden terug getraceerd tot beleid dat een land gedwongen werd te accepteren door de voorwaarden van het Fonds’. Met dit laatste doelt de commissie op de kwalijke rol van het IMF ten tijde van de Azië-crisis en het ontredderd achterlaten van meer dan tien miljoen werklozen. Wel organiseerde het Fonds voor zo’n 100 miljard aan leningen om de koers van de nationale munten op peil te houden. Niet voor lang, maar lang genoeg voor buitenlandse investeerders en de nationale elite om hun kapitaal voordelig om te zetten in dollars, waarna de koers alsnog onderuit ging.

60


Tot slot stuit het ondemocratische gehalte van het IMF en het gebrek aan transparantie op groeiend verzet. Het aantal stemmen dat een land heeft is recht evenredig met aan geld dat het meebrengt. Het principe van ‘one-man-one-vote’ is hier ingeruild voor ‘onedollar-one-vote’. De VS hebben 15 procent van de stemmen en Europa 30 procent. De 45 deelnemende Afrikaanse landen hebben samen 4 procent van de stemmen. Omdat er van doorzichtigheid en openheid ook al geen sprake is, kan het rijke westen de wereld herscheppen naar haar gelijkenis, zonder dat duidelijk is hoe en waarom. Ik ben van mening dat we moeten werken aan een alternatief voor deze organisaties en nieuwe vormen van samenwerking moeten vinden. Dat is broodnodig in een wereld die elke dag ‘kleiner’ wordt.

61


OORLOG EN VREDE Ons standpunt met betrekking tot de militaire interventies in voormalig Joegoslavië en ook onze algemene terughoudendheid aangaande de inzet van militaire middelen wordt door sommigen uitgelegd als het staan met de rug naar de wereld. Dat is een onterechte beschuldiging. Het klopt: wij gaan niet mee in het idee dat we als een land niet doet wat wij zeggen, we er dan maar een bom op moeten gooien. Wij zeggen dat er betere antwoorden dan bommen zijn. Het gegeven dat je ontzet bent over wat er in de wereld gebeurt, leidt vaak tot de gedachte dat er ‘iets’ moet gebeuren. Op een gegeven moment gaan politici denken: we kunnen toch niet níks doen? Dat mechanisme speelde duidelijk ten tijde van de Balkanoorlog. Voeg daarbij het feit dat we destijds in Nederland net de luchtmobiele brigade hadden aangeschaft, die bedoeld was voor snelle interventies, en er ook daarom in de legertop belangstelling was voor de inzet van Nederlandse militairen in Bosnië. Dat werd ook zo gezegd: het is een unieke kans om het bestaansrecht van de luchtmobiele brigade te onderstrepen. De combinatie van de enthousiaste publieke opinie, de legertop die het graag wilde en veel Kamerleden die doorgaans oprecht verontrust waren, maar ten onrechte naïef in militaire interventie geloofden, leidde in 1993 tot de eerste Nederlandse betrokkenheid bij een oorlog na 1945. En daar is het niet bij gebleven. Bewaar je verstand Op zichzelf vind ik het prijzenswaardig dat mensen niet neutraal blijven kijken wanneer zulke verschrikkelijke dingen gebeuren als in Joegoslavië het geval was. Niettemin is het bombarderen van een kruitvat niet erg verstandig. Je kunt je achteraf verder afvragen of de bemoeienis van de internationale gemeenschap, zowel politiek, diplomatiek, militair als humanitair, niet heeft geleid tot een verlenging van het conflict. We moeten ons realiseren dat strijdende partijen ook als strijdende partijen vrede moeten sluiten want vrede sluit je per definitie met je vijand. Die wijsheid had de strijdende partijen in Bosnië duidelijk gemaakt moeten worden. Ik heb er met Van Mierlo, toen minister van Buitenlandse Zaken, hele debatten over gevoerd. De internationale gemeenschap hospitaliseerde op een gegeven moment het hele conflict. De strijdende partijen hadden steeds het idee: die internationale gemeenschap moet maar zorgen voor de vrede, daar gaan wij niet over. Maar zó zit het oplossen van een conflict niet in elkaar! Er had veel beter gepoogd kunnen worden om door middel van politieke force de juiste voorstellen te doen op het juiste moment. Ten eerste om het conflict te voorkomen. En ten tweede om te proberen door diplomatiek overleg te komen tot een vredesperspectief voor de mensen daar. Met betrekking tot het eerste; in plaats van de Duitse wens te honoreren en Kroatië onafhankelijk te verklaren, had de Europese Unie een confederaal Joegoslavië moeten afdwingen. Met betrekking tot het tweede: er was geen perspectief voor de Moslims, noch voor de Bosnische Serviërs, noch voor een deel van de Kroaten. Dat gebrek aan perspectief maakte dat men eindeloos met de oorlog is doorgegaan. Nu zien we dat er weliswaar vrede is maar dat we geconfronteerd worden met een staat Bosnië-Herzegovina die geen levensvatbaarheid heeft: te klein en nog steeds tot op het bot verdeeld. Geen douane, geen functionerend parlement, geen functionerende regering; het is in feite een vrijstaat onder protectie van de internationale gemeenschap. Kosovo is eigenlijk hetzelfde verhaal.

62


Verenigde Naties uitbouwen Na de slachtingen van de Eerste Wereldoorlog kregen we de Volkenbond. Het besef was er toen dat we in één wereld leven en nader tot elkaar moesten komen. Die Volkenbond bleek echter geen succes. Na de Tweede Wereldoorlog zijn de Verenigde Naties opgericht. Daarbij werd een belangrijke concessie gedaan aan de reële machten in de wereld: de Algemene Vergadering, waarin alle 170 lidlanden vertegenwoordigd zijn, heeft weinig te vertellen en de Veiligheidsraad , met daarin de machtige landen, vrijwel alles. Frankrijk, Engeland, Verenigde Staten, Rusland, en China maken er de dienst uit – en de Amerikanen het meest. In feite is dit in een notendop de schets van het grote probleem van de internationale politiek, namelijk dat de macht van de machtigen altijd prevaleert boven de goede bedoelingen van de wereldgemeenschap. De frictie tussen die twee maakt dat bij al die problemen zo moeilijk tot een oplossing te komen valt. Omdat er altijd belangen meespelen van grote invloedrijke landen die een oplossing die niet direct in hun nationale voordeel ligt, blokkeren. We weten nu inmiddels heel veel over hoe de Russen en Amerikanen met hun veiligheidsdiensten geopereerd hebben. In Afrika stuurden ze tijden lang hun marionetten aan die vervolgens oorlogen ontketenden waarin miljoenen mensen omkwamen. Zeker in de tijd van de Koude Oorlog, toen men dacht in termen van invloedsferen. Wat we nu hebben is een soort Pax Americana, met een unilateraal machtscentrum in Washington waar geen land bij in de buurt komt. Rusland is in grote mate afhankelijk van Amerika: voor technologie en ‘know–how’, voor investeringen en voor het recht te mogen exporteren naar de VS. China is ook aangewezen op de VS. En Engeland is altijd al het schoothondje van de VS geweest. Frankrijk is eigenlijk nog het enige lid van de Veiligheidsraad dat probeert een eigen koers te varen, maar houdt daarbij het eigen Franse belang ook wel erg sterk voor ogen. De Amerikanen blijken tegenwoordig in staat om de besluiten van de Veiligheidsraad in belangrijke mate te dicteren. Mede daarom hebben ze die beruchte Irak-resolutie door de Veiligheidsraad gekregen. Hoe moeilijk het is om een betere mondiale politiek tot stand te brengen, kan ik met een voorbeeld illustreren. Op een bepaald moment hebben de Verenigde Naties gezegd dat we een Internationaal Strafhof moesten hebben om misdaden tegen de menselijkheid te kunnen bestraffen. Wacht even, zeiden de Amerikanen, dat geldt niet voor ons. Niet voor Amerikaanse militairen, diplomaten en politici. Wij moeten de politieagent van de wereld spelen en willen daarom dat geen enkele Amerikaanse burger daar ooit terecht zal staan. Zoniet, dan wijzen we dat strafhof af. Nu is het zo dat een Internationaal Strafhof alleen van start kan gaan als een bepaald aantal leden van de Verenigde Naties dat verdrag hebben geratificeerd. Daarom haalden de Amerikanen Roemenië over om bilateraal overeen te komen dat het land nooit mensen zou uitleveren aan het Internationaal Strafhof. Ook met andere landen hebben de Amerikanen dat gedaan. Zo proberen ze het initiatief van de Verenigde Naties te frustreren, en dat lukt als er onvoldoende landen zijn die het verdrag inzake het Strafhof uiteindelijk willen ratificeren.

63


Het heeft geen zin om de Verenigde Naties te idealiseren, stelde ik al in het boek ‘De laatste oorlog, gesprekken over de nieuwe wereldorde’dat ik in 2000 samen met Karel Glastra van Loon schreef. Er is terecht veel aan te merken op de volkenorganisatie: de traagheid, het gebrek aan efficiency, de geldverspilling, de geringe macht van de Algemene Vergadering, de overheersende rol van de veiligheidsraad , en de soms ronduit cynische houding. Maar voorlopig zijn de Verenigde Naties wél het enige wat we hebben. De wereldgemeenschap kent geen ander platform voor vraagstukken samenhangend met oorlog en vrede dan de VN. Daarom moeten we zuinig zijn op dit instituut en ons te weer stellen tegen al die personen en landen die de autoriteit van de VN ondermijnen en ridiculiseren. Het Handvest van de Verenigde Naties bevat zeer waardevolle morele ankers voor het internationaal verkeer, waaronder het verbod op agressie, en zelfs voor de verhouding tussen overheden en hun burgers. Van verantwoordelijke staten mag worden verwacht dat zij de VN en het internationaal recht op hun waarde weten te schatten. Wijze buitenlandse politiek moet inhouden dat een van de doelen is het structureel versterken van de Verenigde Naties en haar instituties. Hoe voorkomen we nieuwe oorlogen? Tot slot een pleidooi voor het verkleinen van de kans op nieuwe oorlogen. Bij de brandweer bestaat een populair gezegde: ‘Elke brand is te blussen met een kommetje water als je er maar vroeg genoeg bij bent.’Voor degenen die echt willen bijdragen aan een veiliger wereld zijn er dus twee vragen te beantwoorden: willen we erg vroeg bij zijn? En hebben we er een kommetje water voor over? Om er vroeg bij te zijn moet er een wereldwijd early warning system komen, dat de Verenigde Naties en regionale organisaties als de organisaties als de Organisatie voor Vrede en Samenwerking in Europa (OVSE) in staat stelt vroegtijdig te helpen bij het voorkomen van conflicten ene – als ze reeds bestaan – het vermijden van een verdere escalatie. Vervolgens is het nodig dat de VN en bijvoorbeeld de OVSE over voldoende financiële middelen beschikken om effectief te kunnen helpen. Na de oorlog in Kosovo hebben de westerse landen een Stabiliteitspact opgesteld voor de Balkan, exclusief de federale Republiek Joegoslavië. De vraag is: waarom was men toen wél bereid om vele miljarden uit te trekken voor deze regio, terwijl men dat eerder niet was? We kunnen het nooit met zekerheid weten maar vast staat wel dat de vele miljarden die aangewend werden voor het bombarderen en de enorme schade die daar het gevolg van was een veelvoud is van het bedrag dat in het begin van de jaren negentig nodig zou zijn geweest om de neergaande economie van Joegoslavië om te buigen in een groeiende economie. Was dat bedrag er destijds gekomen en hadden de Europese landen zich ingespannen voor de totstandkoming van een confederatie in plaats van onafhankelijkheid voor alle deelrepublieken, dan had het menselijke drama dat zich daarna op de Balkan afspeelde wellicht voorkomen kunnen worden. Ik hoop dat we bereid zijn uit deze bittere ervaring lering te trekken zodat we in de toekomst nieuwe oorlogen kunnen voorkomen en de vrede kunnen bewaren.

64


PIMPELPAARS Ik wil niet ijdel klinken. Maar het is waar: ik schreef al over ‘paarse puinhopen’ toen Fortuyn nog in de paarse zegeningen geloofde. Door in 1996 ‘Tegenstemmen, een rood antwoord op paars’ te schrijven heb ik er veel medestanders maar ook tegenstanders bij gekregen. En dat is fijn. Terecht zeiden mensen na onze entree in de Tweede Kamer in 1994: jullie zijn wel tegen… maar tegen wat? En waar ben je voor? Deze mensen – of ze nu pro of contra waren – hadden recht op een antwoord. Dat heb ik toen gegeven, en ook later, als er vragen waren, heb ik geprobeerd die niet alleen in oneliners te beantwoorden, maar ook in meer uitgewerkte vorm, zoals over het optreden van een oppositiepartij onder Paars en over onze betrokkenheid bij nieuwe oorlogen. Politici die schrijven geven kiezers meer keuze. Dus mij hoorde je niet als Dijkstal zeggen over Fortuyn: ‘nee, dat boek ga ik voorlopig niet lezen, ik heb werk te doen’. Lezen, analyseren wat concurrerende politici zeggen, ís werken voor een politicus. Hooghartig kritiek op jouw visie en jouw aanpak afwijzen was kenmerkend voor de apolitieke opstelling die mensen als de toenmalige lijsttrekkers van PvdA en VVD, Melkert en Dijkstal, hadden tegenover politieke nieuwkomers. ‘Laat het maar langs je afglijden, het beklijft toch niet’, zag je ze denken. Ik hoopte – met Fortuyn – dat die hoogmoed op 15 mei 2002 voor de val zou komen. Ik hoopte – met Fortuyn – dat de kiezers aan de heersende politiek een brevet van onvermogen zouden durven uitdelen en met hun stem zouden eisen dat er anders over problemen in de samenleving gesproken zou gaan worden. Over de vervreemding in de samenleving, over arm en rijk, over zwarte en witte scholen, over de sociale zekerheid, over criminaliteit en veiligheid, over onze opstelling in internationale conflicten, over cultuur en culturen. Dát zijn de thema’s waarover de Nederlandse burger zich druk maakte en waarover hij voorstellen van de politiek wilde, niet een politiek van ‘pappen & nathouden’, maar een die werkelijk tot verandering leidt. Het zijn thema’s waarover ik graag – met Fortuyn – in debat wilde. Want er is immers niet één antwoord mogelijk. De paarse politiek bleek vast te lopen, de hype dat het allemaal beter ging dankzij het monsterverbond tussen liberalen en sociaal-democraten was voorbij. Op de golven van burgerlijke boosheid Op de golven van de uitbarstende boosheid – we zijn rijker dan ooit, en toch loopt het gierend uit de klauwen in zieken- en verpleeghuizen, op scholen en in volksbuurten – voer Pim Fortuyn vanaf eind 2001 full speed mee. Ongekend werd zijn aanhang in peilingen, en dat niet alleen: in zijn eentje zorgde hij voor een Rotterdamse Revolutie. Fortuyn was super hot en de kiezers liepen met hem weg. Toch bleef onduidelijk waar hij met onze samenleving naar toe wilde. Zijn boeken gaven het antwoord. ‘De puinhopen van acht jaar paars’ was een beknopte samenvatting van wat hij de afgelopen vijftien jaar aan gedachtegoed ontwikkeld had . Wie, zoals ik, de moeite nam om dat te lezen en te analyseren, constateerde dat de antwoorden van Fortuyn op de door paars veroorzaakte problemen ‘pimpelpaars’ waren. Zijn oplossing voor de door een in zijn aard rechts kabinet veroorzaakte problemen was: een nog rechtsere politiek. Dát was wat al zijn boeken en columns ons vertellen. De voormalige marxist had al zijn vertrouwen in linkse oplossingen verloren en koos voor radicale en vaak rabiate rechtse maatregelen.

65


Dát was ook precies de spagaat van Pim: hij wilde mee met het volk dat zich van Paars afwendde, maar hij moest ze leiden naar een samenleving die nog paarser werd. Bekijk zijn voorstellen op alle wezenlijke terreinen maar. De problemen in de zorg moeten worden aangepakt – maar Fortuyns medicijn was een opgelegde anorexia: geen cent erbij in de eerste twee jaar, schreef hij in zijn ‘Paarse puinhopen’. De bureaucratie moet worden aangepakt en de managers. Helemaal mee eens. Wij becijferden al veel eerder dat je daarmee pakweg 200 miljoen euro kunt bezuinigen. Da’s veel geld – maar daarmee kunnen we de problemen zoals Fortuyn ze zelf ook signaleerde niet oplossen. Daar zijn niet enkele honderden miljoenen, maar enkele miljarden euro nodig. Zie daar het levensgrote gezondheidsgat van Pim. Zonder voldoende geld kómt er geen voldoende zorg. Je hoeft geen professor te zijn om dat te begrijpen. Fortuyns antwoord: laat in alle sectoren van de zorg daarom het particulier initiatief en het ondernemerschap (‘het zuurdesem van de samenleving’) toe. Waartoe dat leidt is te zien in bijvoorbeeld Amerika, waar deze fortuyniaanse droom al werkelijkheid is geworden: miljoenen onverzekerden die de particuliere premies niet kunnen opbrengen en een volslagen overconsumptie van gezondheidszorg door degenen die wél het geld hebben om zorgeloos rond te lopen op de zorgmarkt. Bovendien, uit onderzoek blijkt dat particuliere ziekenhuizen in de VS gemiddeld 10 procent duurder zijn dan publieke ziekenhuizen. De overwerkte onderwijzers en docenten op scholen werden er ook niet vrolijker van toen ze Fortuyns remedie lazen: gewoon doorwerken, niet zeuren om extra geld – ‘er komt niks bij, meneer!’ – en boetes voor de school als de leerkracht ziek wordt of het niet meer ziet zitten. De WAO is een probleem. Te weinig mensen komen aan de slag. Daar is iedereen het over eens. Iedereen erkent ook dat Paars finaal gefaald heeft om de instroom te verkleinen en de uitstroom te bevorderen. Maar dan Fortuyns oplossing: mensen die ziek en arbeidsongeschikt zijn, botweg de toegang weigeren tot wat ooit het pronkstuk van de Nederlandse sociale zekerheid was. Kanker, aids, een noodlottig autoongeluk; helaas, u komt er niet in. Voorstellen over verbetering van de werkomstandigheden, verlaging van de werkdruk (hoofdoorzaak van de grote WAOinstroom) of voorstellen om ondernemers te verplichten eindelijk eens mensen met een vlekje aan te nemen en gebruik te maken van hun vaak grote restcapaciteit in plaats van het gezonde personeel nog meer op te jagen – onderweg naar de WAO, je hoefde er bij Fortuyn niet om te komen. Teveel mensen in de bijstand? Bijstand omlaag, kijk eens hoe snel ze ergens een baantje zullen vinden. Laat al die alleenstaande moeders maar ‘een dienstje’ als werkster nemen, of tuinen gaan onderhouden (‘je kunt niet aan een tuinman komen, meneer!’). En trouwens: waarom hebben ze kinderen als ze geen werk hebben – ze wisten toch dat de pil bestond?

66


De bakken van de sociale zekerheid moeten worden leeggeruimd, zei Fortuyn. Helemaal mee eens. Wie kan werken moet werken, een socialist kan daar geen enkel ethisch bezwaar tegen bedenken. Maar onder welke omstandigheden? Opnieuw zag je hier het geweldige kleurverschil tussen rood en pimpelpaars. Ik zeg: investeer in je personeel, maak ze betrokken, betaal ze naar behoren, zorg voor ze, geef ze prettige en veilige werkomstandigheden, pers ze niet uit, verbruik ze niet, maar gebruik ze tot wederzijds voordeel. Fortuyn zei: schaf de bijstand af, schaf de WAO af, maak een week wachtdagen bij ziekte, breek de WW af. Dan móeten ze wel gaan werken. En schaf ook maar het minimumloon af, de algemeen verbindendverklaring van cao’s – als het kan zelfs de hele collectieve arbeidsovereenkomst en daarmee ook de vakbonden. Schaf de dienstbetrekking voor onbepaalde tijd af – na vijf jaar iedereen op straat, tenzij hij of zij zijn baas voldoende weet te plezieren om nog eens –een tijdje te mogen blijven. Schaf de laatste restanten van de arbeidstijd- en arbeidsduurbescherming af. Wie Fortuyns boeken leest, zal het met mij eens moeten zijn dat hij een beangstigend ijle jubelzang ten beste gaf op het ultraliberalisme. Fortuyn schaft, zo zei ik in de aanloop naar de verkiezingen van 2002, als hij de baas zou worden, de samenleving af. Hij hield niet voor niets van mensen zoals de 18de eeuwse Overijsselse edelman Joan Derk van der Capellen, die het land ook als ‘vereniging van individuen’ zag. Dat klinkt mooi, maar in eenvoudig Nederlands is dat toch niet meer dan het gierige ‘ieder voor zich’. De ondergang van pimpelpaars Paars had een probleem, Paars wás het probleem. Daarover verschilden Fortuyn en ik niet van mening. Wel over de oplossing. Waar hij koos voor paars in de vijfde versnelling, pimpelpaars, met sociale én financiële tekorten – koos ik voor de eerste weg links, met andere, volgens mij betere en betaalbare alternatieven voor een samenleving die verandering wil. Tot een verdere confrontatie kwam het niet, omdat Pim Fortuyn laaghartig werd vermoord. De dader bracht een smet op de Nederlandse democratie en maakte een einde aan het leven en daarmee de politieke carrière van iemand die allesbehalve saai en voorspelbaar was, in tegenstelling tot de paarse politici die hij zo genadeloos van hun voetstuk duwde. Als dode lijsttrekker verpulverde hij de aanhang van de regeringspartijen. Op 15 mei 2002 rekenden de kiezers af met de politieke arrogantie die Paars ten toon spreidde. De verkiezingen brachten de Lijst Pim Fortuyn met maar liefst 26 zetels in de kamer. Ze maakten oppositiepartij CDA tot grootste partij van het land – en zorgden opnieuw voor een verdubbeling van de SP. Het was logisch dat CDA en LPF als grote winnaars gezamenlijk in een kabinet zouden komen. Ideologisch lag de VVD het dichtst bij deze winnaars en daarom lag het voor de hand dat deze drie partijen een kabinet zouden vormen. Met andere woorden: dit kabinet moest eigenlijk. Iedereen vond dat. Maar tegelijkertijd bekroop mij snel het gevoel dat zich hier een soort Grieks drama zou gaan voltrekken. Immers, de LPF was een organisatie waarvan de bedenker en ideologische grondlegger kort voor de verkiezingen was vermoord. Er lag bijgevolg geen uitgekristalliseerde, bindende gedachte ten grondslag aan de Lijst Pim Fortuyn, het was een partij zonder historie en daarom beschikte men niet over een uitgekristalliseerde organisatie, met kader en een uitgebalanceerde kandidatenlijst.

67


De optelsom van deze kenmerken heeft onvermijdelijk als uitkomst: chaos, alleen al vanwege de aantrekkelijkheid van zo’n club voor avonturiers. Daar krijgt elke nieuwe partij mee te maken; avonturiers, fortuinzoekers, met mensen die met name hun eigen persoonlijke belangen, hun eigen persoonlijke ideeën tot inzet maken van het politieke debat. Dat is de snelweg naar verdeeldheid in eigen kring, zo hebben we weer eens gemerkt. Eerder zagen we hetzelfde scenario bij de ouderenpartijen; ook bij hen werd de politiek persoonlijk gemaakt en kreeg de publieke functie van kamerlid slechts een persoonlijke invulling. Niemand maakte zich druk over het belang van de partij en de fractie, alleen de eigen belangen en ideeën telden. Extra problematisch bij de LPF was de deelname aan het kabinet. Juist van ministers mag verwacht worden dat ze het landsbelang voorop stellen, streven naar eenheid van de regering en met één mond spreken. Het grootste verwijt aan de LPF is alles bijeengenomen dus niet de eindeloze reeks van ruzies, beschuldigingen en intriges, maar het onverantwoordelijke gedrag in relatie tot het landsbelang. De heren Bomhoff en Heinsbroek moesten vertrekken omdat ze ‘karakterologisch niet met elkaar overweg konden’. Dit is onverantwoordelijk en dus onaanvaardbaar. In het publieke domein hoort nooit het persoonlijke de boventoon te voeren! Maar voor menig LPF’er gold: ikke, ikke, en het land kan stikken. Terwijl dit kabinet in woorden pleitte voor normen en waarden (‘Fatsoen moet je doen’, zei Balkenende), getuigde het gedrag van bewindlieden van individualisme en egoïsme. Doordat de ene ruzie zich op de andere stapelde werd er het afgelopen half jaar vrijwel niet geregeerd in het land. In plaats van Nieuwe Politiek bleek het tijdvak van Helemaal Geen Politiek aangebroken. Toen de 1,6 miljoen kiezers, die op 15 mei met hun stem hun sympathie voor de overleden Pim Fortuyn hadden betuigd, al die vertoningen spuugzat waren, verloor de LPF in recordtempo vrijwel haar volledige electorale aanhang. Het snelle einde van het kabinet-Balkenende bleek net zo onafwendbaar als de komst ervan.

68


WORDT HET LIBERALER OF SOCIALER? Het jaar 2002, dat net achter ons ligt, zal ongetwijfeld de geschiedenis ingaan als één van de meest turbulente uit de Nederlandse politieke geschiedenis. En het ziet ernaar uit dat ook 2003 van plan is niet in het grote boek van de vergeten jaartallen terecht te komen. Welke kant gaan we op in 2003? Daarover beslissen de kiezers, maar ook de voorlieden van andere politieke partijen. Bijzonder dit keer is dat de SP binnenkort tot de grotere partijen gaat behoren. Om ieders politieke positie voor de komende tijd duidelijk te maken, richt ik me tot mijn opponenten, onder wie Wouter Bos, Gerrit Zalm, Peter-Jan Balkenende. Het is even wennen voor die partijen, die sinds jaar en dag gewend zijn onderling na verkiezingen de knikkers en de poppetjes te verdelen. Maar díe tijden zijn over – en dat is maar goed ook. Bij verkiezingen moet er iets te kiezen zijn en het is erg plezierig dat veel kiezers momenteel aangeven méér te voelen voor ónze koersvoorstellen dan voor de oude politiek die VVD, CDA en PvdA sinds 1977 gebroederlijk hebben gevoerd. Voor iedereen die zich afvraagt waaróm allerlei zaken in onze samenleving niet of niet meer op orde zijn, is het goed om te beseffen dat ons land, na het eerste en laatste linkse kabinet uit onze geschiedenis, dat van Joop den Uyl, altijd geregeerd is door combinaties van deze drie partijen, soms aangevuld met D66 of zoals de afgelopen maanden met de LPF. Hoewel beide genoemde partijen een rol van betekenis hebben gespeeld, zijn het toch vooral CDA, PvdA en VVD die ons iets hebben uit te leggen. VVD 25 jaar aan de knoppen Om te beginnen de VVD, die nu met Gerrit Zalm stevig de trom roert en vertelt dat het op veel fronten allemaal anders moet, en dat we het land vooral aan premier Zalm moeten toevertrouwen om alles weer op orde te krijgen. Mooi gezegd – maar is het niet de VVD die sinds 1977 op vier jaar en zes maanden na hier in het land aan alle knoppen van het beleid heeft gezeten? Is het niet VVD-beleid geweest dat ons wijsmaakte dat we de publieke sector moesten uitkleden en zaken als zorg en onderwijs, vervoer en veiligheid, milieu en media moesten overlaten aan de door de liberalen bewierookte vrije markt en dat niet gekozen volksvertegenwoordigers maar zelfbenoemde ondernemers het beste het belang van allen zouden kunnen garanderen? We hebben gezien waartoe ons dat heeft gebracht. Laat ik er één kwestie uitlichten: de treurige teloorgang van Neerlands trots, de Nederlandse Spoorwegen. Het is vreemd te moeten constateren dat de dienstregeling van de eerste trein die in 1839 van Haarlem naar Amsterdam reed, waarschijnlijk een stuk betrouwbaarder was dan die van 2003. De NS beschouwen het laten rijden van treinen als een helse klus en laten voortdurend omroepen dat de trein vanwege logistieke redenen, vallende bladeren en vierkante wielen helaas niet kan rijden… De NS zitten op een dood spoor, verder rijden is vragen om ongelukken. Dus móeten we van richting veranderen. Eén van de belangrijke punten voor de SP moet daarom zijn hoe we van de Nederlandse Spoorwegen weer ónze Nederlandse Spoorwegen kunnen maken.

69


Treinen mogen niet langer een speeltje zijn van hen die denken dat openbaar vervoer een product is. Openbaar vervoer – en dat geldt dus ook voor de busbedrijven in ons land – is een nutsvoorziening en verdient het om ook als zodanig behandeld en geholpen te worden. De directie van NS geeft het eigenlijk ook toe: men wil afzien van een volgende prijsverhoging als de overheid met geld over de brug komt. Weg met het fabeltje van ‘product’ en ‘klant’ en ‘markt’. Geen probleem – wíj zeggen het al veel langer. Maar als we geld géven willen we ook weer de zeggenschap némen. De ellende heeft nu lang genoeg geduurd. Wij zeggen: pak de trein en de bus terug. Als de SP meepraat over het beleid in dit land, dan hoort daarbij dat treinen en bussen gewoon weer op tijd gaan rijden, tegen een redelijk tarief en met een optimaal comfort. Als zoiets teveel gevraagd is in het rijkste land van de wereld, dan is er iets goed fout gegaan en dient dat snel en zonder dralen te worden rechtgezet. Zoals gezegd: voor ons is dit een harde zaak. De miljoenen mensen die dagelijks van trein, bus, tram en metro afhankelijk zijn hebben recht op goed vervoer, op de juiste tijd, naar de juiste plaats. Ik zei het al eerder: laten we weer recht doen aan oud-Hollandse uitdrukkingen als ‘dat rijdt als een trein’ of ‘dat klopt als een bus’! Niet alleen de trein zit op dood spoor. Dat geldt ook voor andere sectoren waar de VVD in de afgelopen 25 jaar de richting gewezen heeft en waarvan we nu vaststellen dat we richting bos, botsing en afgrond gestuurd zijn. De privatisering van de energiebedrijven leidt niet tot lagere lasten en meer service voor de gewone burgers, maar hooguit tot voordeel voor grote bedrijven die toch al niet slecht in de slappe was zaten. De schaalvergroting en uitverkoop van de energiesector heeft ook geen moderne bedrijven opgeleverd – een paal omver rijden en heel Rotterdam zit zonder stroom! En het is een aanfluiting dat onze verzelfstandigde energiebedrijven het blijkbaar belangrijker vinden om ons in peperdure advertentiecampagnes te vertellen hoeveel ze van elkaar verschillen en hoe buitengewoon veel beter hún stroom en gas zijn dan die van de concurrentie, dan om ons te garanderen dat er doodgewoon gas uit de gasleiding en stroom uit het stopcontact komt. In Amerika zeggen ze: If it ain’t broken, don’t fix it! Kan iemand dat eens snel vertalen voor Gerrit Zalm en andere VVD’ers, die ondanks alles nog steeds zeggen dat méér markt en mínder overheid een zegening zijn voor het land? CDA en PvdA moeten kiezen Ik keur het neoliberale beleid volledig af, dat mag duidelijk zijn. Maar ik heb ook nooit onder stoelen of banken gestoken dat ik de politieke duidelijkheid van diezelfde VVD waardeer. Je weet wat je krijgt als je Zalm en de zijnen kiest. Kaviaar voor weinigen, kruimels voor velen. Ofwel een samenleving waarin het ieder voor zich dominant is. Ik geloof niet in ieder voor zich, ik geloof in allemaal voor elkaar. Tegenover het doelbewuste liberale van de VVD stelt de SP het doelbewuste sociale. Mensen kunnen niet zonder elkaar, en mensen kunnen mét elkaar heel veel. Díe waarheid inspireert de dagelijkse politiek van de SP. Onze meetlat is eenvoudig: we kiezen consequent voor menselijke waardigheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. Elk plan, iedere maatregel, elke stap of handeling die daaraan bijdraagt krijgt gegarandeerd onze steun; alles wat er tegenin gaat, kan op ons verzet rekenen. Die stellingname plaatst ons diametraal tegenover de VVD. Inderdaad , een stem vóór de SP is een stem tégen de VVD. Dus wie liever Zalm op zijn bord dan in de regering heeft, weet wat hem of haar te doen staat.

70


Of de VVD in de komende jaren weer de kans krijgt achter de knoppen van beleid en bestuur te blijven, hangt vooral ook af van de opstelling van twee andere partijen: het CDA en de PvdA. Zonder hún steun had de VVD nooit kunnen doen met dit land wat ze nu heeft gedaan. Als de VVD de pyromaan was, leverden CDA en PvdA de lucifers! Mooie beeldspraak? In ieder geval écht waar! In de afgelopen 25 jaar waren het afwisselend CDA en PvdA die in ruil voor een plek in de macht steeds bereid waren het beleid in essentie over te laten aan de neoliberalen. Zoals Bolkestein het ooit fijntjes zei na het aantreden van het eerste paarse kabinet: ‘ de PvdA levert de premier, de VVD het beleid’. En zoals Zalm zei na de totstandkoming van het kabinet-Balkenende: ‘ namens de VVD ben ik er dik tevreden mee!’ Nu vragen CDA en PvdA weer om de steun van de kiezers, omdat ze vinden dat het anders en beter moet in dit land. Maar zullen Balkenende en Bos niet eerst moet uitleggen waarom ze in het verleden de VVD aan de macht hebben geholpen en gehouden? Premier Balkenende zegt nog steeds dat hij voorkeur geeft aan een regering met de VVD, maar dat hij een andere regering ook niet op voorhand uitsluit. Ik hoop dat alle kiezers die zich christelijk geïnspireerd weten en zich sociaal voelend noemen, zich terdege realiseren dat een stem op Balkenende kan eindigen met Zalm in het Catshuis en heel veel burgers in de kou! Balkenende houdt ervan om te zeggen dat het CDA niet rechts en niet links is. Dat kan ik me voorstellen, die begrippen zijn, niet in de laatste plaats door toedoen van het neoliberalisme door de PvdA, in diskrediet gebracht. Maar het CDA moet wel duidelijk zeggen of haar koers voor de toekomst liberaal of sociaal zal zijn. Bij de val van het kabinet-Balkenende heb ik gezegd dat ik het tragisch voor de premier vond en hem als zodanig best nog wat meer tijd had willen gunnen. Ik beneed hem niet als leider van een kabinet dat bij zijn komst al gedoemd was om aan heibel en herrie ten onder te gaan. Maar nu het zover is, hoort Balkenende zijn premierpet af en zijn lijsttrekkerspet op te zetten: ook híj moet aan de kiezers vertellen welke koers van de samenleving híj prefereert. Hij is niet gedwóngen tot samenwerking met de VVD, hij heeft de keus: hij kan zijn nekspieren alvast oefenen met deze beweging, inderdaad : van rechts naar links, met het hoofd in de richting van het hart. PvdA: waarheen? Ook Wouter Bos kan meeoefenen met Balkenende. Na acht jaar paars, waarin Wim Kok zich tot vreugde van de VVD en tot afschuw van heel veel SP- én PvdA-kiezers, steeds verder van links naar rechts bewoog, zijn ideologische veren verloor en de leider werd van een neoliberaal kabinet dat zowat alle naoorlogse verworvenheden in de etalage zette en te koop aanbood, moet Wouter Bos aangeven waarheen híj de steven van de samenleving wil richten. Hij heeft begrepen wat de kiezers op 15 mei hebben gezegd – zegt ie. Hij wil het echt anders doen – zegt ie. Maar wat betekent dat in de praktijk? Zet Bos een dikke streep onder het paarse avontuur en zegt hij met mij dat dit, tenminste achteraf gezien, een hele foute keuze van de PvdA is geweest, een fout die nooit meer herhaald moet worden? Zegt hij met mij dat de PvdA sociaal hoort te zijn of net zo goed niet kan zijn? Zegt hij met mij dat linkse kiezers trekken om een rechts beleid mogelijk te maken, een vorm van cynisme is waaraan de PvdA zich onder zijn leiding niet meer schuldig zal maken?

71


In de afgelopen maanden, met de PvdA in de oppositie, is er méér steun voor de voorstellen van de SP van die kant gekomen dan in alle jaren waarin de PvdA regeerde en alle, werkelijk álle voorstellen van onze kant van de hand gewezen heeft. Ik heb onlangs een kop koffie met Bos gedronken, iets waartoe Melkert nooit bereid was. Da’s vooruitgang, zeker. Maar met één kop koffie spoel je de smaak van acht jaar paars niet weg. Maar ben gerust: de SP zal ook in de toekomst élk sociaal voorstel van PvdA en CDA steunen. Wij zijn níet eenkennig, wij zijn níet bevooroordeeld, wij zijn onze wellicht wat al te rigide houding uit het verre verleden alláng kwijt. Ons gaat het om één ding: een sociale samenleving. Alles wat dááraan bijdraagt, krijgt gegarandeerd onze steun. Daar mag iedereen ons aan houden. Ik wil Wouter Bos aanspreken op iets waarover hij zelf het debat geopend heeft: de invoering van het nieuwe zorgstelsel. Ik ben het hartgrondig met Bos eens dat uitstel meer dan nodig is. Heel veel mensen schrikken zich rot als ze zien wat deze regering hen voor onzalig hoge nominale premies wil laten betalen. Het nieuwe zorgstelsel komt er niet om de zorg beter te maken, maar om ook dit deel van de publieke sector als product in de markt te zetten. Het nieuwe zorgstelsel is niet logisch, het is ideologisch, het is paarsplus, pimpelpaars. Daarom wil de SP graag meehelpen om uitstel van invoering van dit heilloze zorgstelsel te bewerkstelligen. Maar: wil de PvdA de SP helpen om van uítstel ook áfstel te maken, kortom: kiest de PvdA met de SP voor een ander, bij de tijds zorgstelsel; ’n zorgstelsel gebaseerd op solidariteit van rijk met arm, gezond met ziek, jong met oud, met optimale voorzieningen en premie naar draagkracht? Zal de PvdA na de verkiezingen mét ons voor die koers kiezen? Voor ons is ook dít een hard punt. Hoe hard is de PvdA als het om de bekostiging en organisatie van de zorg gaat? Tijdens acht jaar paars is het geweldig fout gegaan, juist in dit deel van de publieke sector. Kunnen we nu wél rekenen op de PvdA, om de zorg nu echt de aandacht en de steun te geven die ze volgens een overweldigende meerderheid van de Nederlandse bevolking verdient? Ons voorstel ligt al op tafel, doorgerekend door het Centraal Planbureau en betiteld als het meest sociale van alle plannen op dit terrein. Wij willen zaken doen, wie doet er met ons mee? Hoog op de agenda De komende tijd moeten natuurlijk meer zaken extra aandacht krijgen. Ik noem garanties voor het wegwerken van de wachtlijsten in de zorg en het erkennen van een zorgplicht; ik noem het bij de tijd brengen van ons onderwijs, dat onder acht jaar paars en één jaar pimpelpaars tot onder het gemiddelde niveau van de geïndustrialiseerde wereld is gedonderd; ik noem het vlot trekken van het vastgelopen integratieproces (waar het parlement op voorstel van de SP nu eindelijk een onderzoek naar instelt). Ik noem de absolute noodzaak om effectieve maatregelen te nemen ter bevordering van de veiligheid, in de ruimste zin van het woord, dus bescherming tegen criminelen maar ook tegen onveilige situaties. Die situaties zijn er, zo weten we na Enschede en Volendam, veel meer dan eerder gedacht. De SP wil dat er op korte termijn maatregelen komen op die plaatsen in het land die aantoonbaar potentieel gevaarlijker zijn dan gemiddeld.

72


Het laatste punt waarbij ik wil stilstaan is de economische ontwikkeling. Na jaren van economische voorspoed, hebben we nu de wind tegen. Hoe hard en hoe lang is niet duidelijk. Sommige economen wijzen op mogelijke tekenen van herstel, anderen waarschuwen dat de economische winter langer kan duren dan velen hopen. Heel veel heb je niet aan die voorspellingen. Economen lijken veel op de Erwin Krollen, Helga’s van de Leur en Peter Timofeeffen. Ze hebben de elfstedentocht nog niet voorspeld of ze laten je de schaatsen alweer op zolder zetten. Nog erger zijn de vertegenwoordigers van ondernemend Nederland. Bij de eerste de beste tegenwind, na jaren de wind méé te hebben gehad , verschijnen ze op de televisie om met een donker gezicht te zeggen dat ú het gedaan hebt en ú dus ook zult moeten bloeden. Matig de lonen, snij in de collectieve sector, en geef extra gul aan subsidies en belastingkortingen aan de particuliere ondernemingen. Mag ik de heren – vrouwen zijn blijkbaar verstandiger, ik hoor ze althans niet dit soort mantra’s mompelen – erop wijzen dat de winsten in het achterliggende decennium hoger waren dan ooit in de geschiedenis? Mag ik ze erop wijzen dat onze lonen al sinds jaar en dag een gematigde ontwikkeling kennen? Mag ik ze erop wijzen dat in de tijden van particuliere voorspoed schandalig gesneden is in de collectieve voorzieningen? Kortom: mag ik ze erop wijzen dat ik niet op hun gezeur en getreur zit te wachten, maar op hun daden, waaronder het juist nu inzetten van de in de afgelopen jaren verworven winsten? Voor anticyclische maatregelen hoeven we echt niet alléén naar de overheid te kijken. Ondernemers die zich tegenwoordig graag ‘maatschappelijk verantwoord optreden’ toedichten, kunnen zich nu als zodanig bewijzen. Dus kom niet aan met ontslagen en bedrijfsverplaatsingen, maar kom met extra investeringen om de economie een steuntje in de rug te geven. Wel beuren als het goed gaat, maar niet steunen als het slechter gaat – dat is níet verantwoord, dat is ónverantwoord ondernemen. De overheid heeft natuurlijk ook een eigen taak in deze economisch mindere tijd. Ook voor haar geldt dat investeren juist nu extra effectief is. In zorg en onderwijs, in openbaar vervoer en veiligheid, in het op peil houden en brengen van de lage inkomens, in het gelijkmatiger maken van de inkomensverhoudingen en in het vragen van een wat grotere bijdrage in de maatschappelijke kosten aan hen die daarvan de minste last hebben. De overheid moet ook duidelijk maken dat massaontslagen nu níet kunnen. Níet in het bedrijfsleven, níet bij de overheid, níet bij de semi-overheid. Wie de werkloosheid niet wil laten groeien, moet er ook niet aan meewerken! Dus moet minister De Boer van Verkeer en Waterstaat laten weten dat we no way akkoord gaan met het de laan uitsturen van duizenden NS’ers. In plaats van minder mensen hebben we daar eerder meer mensen nodig. Werk is er zat! Natuurlijk kan niet alles. Het zijn tijden waarin een beroep gedaan mag worden op de vakbeweging om mee te denken en mee te helpen. Maar laten de bonden tegen de ondernemers zeggen dat voor niets de zon opgaat. Als de lonen worden gematigd, moeten de ontslagen worden gestopt. Als het inkomen minder groeit dan gewenst, dan moet de veiligheid op de werkvloer en de sociale zekerheden voor de werknemers extra worden beschermd. Als op de giro minder geld komt, moet de publieke sector extra aangekleed worden. Zodat iedereen weet dat we kiezen voor samen-uit en samen–thuis, in plaats van voor de lusten voor weinigen en de lasten voor velen.

73


Natuurlijk kan nu ook niet alles, omdat de overheid moet waken voor een structureel begrotingsevenwicht. Over een langere periode moeten we proberen inkomsten en uitgaven in evenwicht te houden. Socialisten zijn als Zeeuwen: knap zuinig. Elke uitgegeven euro moet eerst ergens verdiend worden, zo zit dat. Maar laat ons in zo’n situatie dan ook geen euro onnodig uitdelen. Wij als SP hebben in deze tijden geen enkele behoefte aan lastenverlichting voor mensen die best zonder kunnen. We hebben geen enkele zin om de allerrijksten te sparen en de allerarmsten te treffen. Dus willen we graag, zeker nu we het geld echt nodig hebben, wat meer inkomstenbelasting van de allerrijksten, een wat groter deel van de winst van bedrijven, wat minder subsidie voor villabewoners, wat extra bijdragen van mensen die veel geld verdienen op de Beurs of anderszins in de vermogenssfeer goed boeren. Juist nu moeten we kiezen voor eerlijker delen. Wij doen dat, daaraan mag iedereen ons houden. Mijn vraag aan Wouter Bos en JanPeter Balkenende is: wordt het nog liberaler of eindelijk socialer in dit land?

74


VOOROORDELEN Nu de SP bij veel mensen vertrouwen wekt, doen anderen moeite om aan te tonen dat dit niet terecht is. Tijd om een aantal vooroordelen weg te nemen. Volgens sommigen ben ik de SP – maar niets is minder waar. En dat is maar goed ook. Laat ik zeggen dat ik oprecht blij ben de SP te mogen aanvoeren. Maar laat ik ook vaststellen dat ik ben geworden tot wat ik ben, omdat al die anderen in de SP er steeds waren en ik steeds hun steun heb gevraagd én gekregen. Alleen kun je weinig. Samen kunnen we veel, héél veel! Ik ben blij dat ik één van hen ben! Kijk eens naar die vier vrouwen en vier mannen die nu samen met mij in de Kamer zitten. Ze waren ooit nieuw en onbekend. Maar nu zijn het bewezen kanjers. Als peilingen aangeven dat mensen mij best betrouwbaar vinden, dan komt dat in belangrijke mate doordat ik op hen kan vertrouwen. Op hun geweldige inzet, hun grote vasthoudendheid, hun aanstekende enthousiasme en hun enorme betrokkenheid. Zonder de partij, zonder al die actieve afdelingen, zonder die meer dan 35.000 leden en al die andere mensen die een actieve bijdrage leverden en leveren aan de ontwikkeling van de SP, was ik niet wie ik ben. Een ander vooroordeel is dat zowat alle Kamerleden van de SP uit Oss komen en net als ik vroegtijdig van school af en in de fabriek zijn gegaan. Maar ook dat is gelukkig niet zo! Natuurlijk, op onze lijst staan veel kandidaten die net als ik het vooral moeten hebben van de universiteit van het gewone leven – en die is heel leerzaam. Maar mag ook een keertje vermeld worden dat pakweg de helft van onze kandidaten bewezen heeft beter opgelet te hebben op school dan ik. Ja, de SP heeft ook zijn doctors, doctorandussen en meesters in de rechten – en daar ben ik trots op. Want samen geeft dat een heel mooie mix: van een lasser en een epidemioloog en een gastarbeider en een kandidaat-notaris en een verpleegkundige en een historicus – een lijst echt uit alle windstreken, met een lijsttrekker uit Oss en een nummer twee uit Doesburg en een nummer drie uit Amsterdam, maar ook met een politieke vluchteling uit Argentinië, een voormalige gastarbeider uit Marokko, een zoon van Turkse migranten en een dochter van Surinaamse ouders. We hebben een mix van van alles op onze lijst, precies zoals onze partij is, net als de samenleving zelf. Het zijn allemaal individuen, met hun eigen talenten, verleden, kennis en ervaring. Ze hebben allemaal één ding gemeen: ze stáán voor de zaak die de SP bepleit: menselijke waardigheid, gelijkwaardigheid, solidariteit en de weerslag daarvan in ons beginselprogramma ‘Heel de mens’ en het verkiezingsprogramma. Ik garandeer iedereen: ze zullen níet tegenvallen, ze hebben er erg veel zin an, en ik heb vertrouwen in hen.

75


Diepgaander is het vooroordeel dat wat de SP wil leuk klinkt, maar echt niet kan. Dat beweren vooral mijn opponenten. Drie dingen daarover. Eén: als onze plannen écht zo leuk, zo goed zijn voor dit land, waarom doen ze dan niet mee? Waarom maken ze het niet samen met ons mogelijk dat het beter en socialer wordt? Twéé: veel van wat wij voorstellen zijn zaken die ooit bestonden, maar door hen naar z’n mallemoer geholpen zijn. Wij vinden niet voortdurend het wiel uit, wij willen de wielen die zij vierkant hebben gemaakt, net als bij de Spoorwegen zeg maar, weer gewoon rond en rijdend maken! Zeg niet dat het niet kan, een fatsoenlijke gezondheidszorg, een eerlijke sociale zekerheid, sociale woningbouw, treinen en bussen die op tijd rijden, een beetje eerlijke inkomensverdeling, solidariteit, echte solidariteit met de armen en verdrukten elders op de wereld. Ooit hádden we die dingen, onze vaders en moeders en opa’s en oma’s bouwden ze zelf op, met bloed, zweet, tranen en een gevoel van trots en tevredenheid. Kom dan nú niet aan met dat wat wij vragen voor de samenleving, niet kan. Iemand zei: na de oorlog waren we arm, maar we besloten dit land te gaan opbouwen en we déden het! Alles kon! En dan zouden we – nu we zó rijk zijn, niets kunnen. En zo is het maar net. Wij willen afrekenen met de Jan Saliegeest die al veel te lang in ons land rondwaart. De SP wil dat we onderhand weer eens iets gaan doen met die maatschappelijke rijkdom. En als onze indruk klopt, vinden heel veel Nederlanders dat er van hun belastinggeld onderhand eens betere dingen gedaan moeten worden dan de afgelopen regeringen hebben gepresteerd. Allicht dat je geld tekort komt als je miljarden weggooit om hypermoderne bommenwerpers te bestellen waar nergens ter wereld een vijand voor te vinden is. Allicht dat je financieel aan lager wal raakt als je het aantal miljonairs onbekommerd laat groeien en hun belasting niet hoger maar steeds lager maakt. Allicht dat je geld tekort komt als je vermogens onbelast laat en vermogenswinsten vrijwel niet aanpakt. Allicht dat je in de problemen raakt als je nooit durft te kiezen om dingen die niet meer nodig zijn, zoals een peperduur leger, met beleid te saneren. Mijn oproep aan onze criticasters: word eens verstandig en ga eens beter om met het geld dat je sinds jaar en dag uit de portemonnee van de burgers krijgt toegeschoven. Punt drie in reactie op het verwijt: mijn opponenten kunnen wel zeggen dat wat wij willen niet kan, maar ze zitten ernaast. Onze 150 alternatieven voor paars en pimpelpaars zijn op dezelfde wijze doorgerekend door het Centraal Planbureau als hún plannen. En de conclusie van het CPB is helder: als de plannen van de SP worden doorgevoerd is de economische groei hetzelfde als in het scenario van het CPB, gemiddeld 2,5 procent per jaar, loopt de staatsschuld niet op en blijft er sprake van een structureel begrotingsevenwicht. Wij verspillen geen geld, wij gooien het niet over de balk, daar zijn we veel te zuinig voor. Wij geven het geld alleen beter en socialer uit! En jazeker, de mensen met het minste geld gaan er bij ons, in vergelijking met andere partijen, het meeste op vooruit. Maar ook de mensen met middeninkomens gaan er bij ons op vooruit. Tenzij iemand beweert dat mensen met een inkomen boven de 200.000 gulden ook tot de middeninkomens behoren. Politici van andere partijen zeggen nogal eens: ‘de SP staat op winst omdat die Jan Marijnissen zo aardig is, de mensen kennen het programma van de SP niet. Want anders…’ En dan noemen ze volgens hen ‘verborgen’ programmapunten. Een paar voorbeelden.

76


‘De SP wil een belastingschijf invoeren van 72 procent!’ wordt er gezegd. Dat is waar. Maar wel voor mensen met een inkomen van 225.000 euro en dan nog alleen voor dat deel bóven die 225.000 euro per jaar. Het is niet dat we die mensen hun geld misgunnen. Nee, wij willen graag ons land socialer maken. Daar hebben we geld voor nodig en dan is het principe van ‘de sterkste schouders de zwaarste lasten’ wel zo eerlijk. Bovendien, in 1990 hadden we nog zo’n tarief, maar dat is destijds met de PvdA in de regering afgeschaft. 70 procent van de bevolking vindt de inkomensverschillen in ons land te groot. Wij doen er wat aan. ‘De SP is tegen de monarchie’ wordt er gezegd. Ja, inderdaad , wij vinden een gekozen staatshoofd in een volwassen democratie beter. Maar – eerlijk is eerlijk – wij geven er geen prioriteit aan dit snel te regelen, er zijn waarlijk belangrijkere zaken en onze koningin doet het zo slecht nog niet. ‘De SP wil de hypotheekrente afschaffen.’ Dit wordt beweerd, maar het klopt niet. Iedereen – rijk en arm – krijgt hypotheekrenteaftrek. Alleen de mensen met een hypotheek van boven de 225.000 euro krijgen bóven dat bedrag geen aftrek meer. ‘De SP staat met de rug naar de wereld en is tegen Europa,’ roept een ander. Onjuist, helemaal onjuist. We hebben juist volop oog voor het buitenland. Socialisten zijn immers per definitie internationalisten. De beweging ‘globalisering anders’ krijgt al jarenlang steun van de SP, ook toen andere partijen er nog uiterst schamper over deden. We zijn bij elke internationale demonstratie en manifestatie over dit thema aanwezig, van Amsterdam in 1997 tot Florence in 2002. Overal zijn we actief om mee te demonstreren voor een eerlijke globalisering en nieuwe initatieven mee te organiseren. We spelen een rol van belang in de opbouw van de nieuwe vredesbeweging, die zich verzet tegen het waanidee dat je ingewikkelde, historisch beladen conflicten met bommentapijten kunt oplossen. We durven het aan om deze stelling te bepleiten ook als we ons daarmee niet populair maken. We ondernemen acties waarmee we de tweedeling hier én in de rest van de wereld aan de orde stellen. Dat zien we vanouds al als een onontkoombare verplichting in het kader van de internationale solidariteit.

77


Daarom steunden we bewegingen tegen onderdrukking en terreur, in Latijns-Amerika, in Zuidelijk Afrika. We pleiten voor een vooraanstaande rol van de VN in de wereld en voor de democratisering van de volkerenorganisatie. We ijveren al jarenlang voor een vreedzame oplossing van het gewelddadige conflict in het Midden-Oosten tussen Israël en de Palestijnen. Daarbij pleiten we voor gegarandeerd veilige grenzen voor Israël en een levensvatbare Palestijnse staat. Van de superstaat Europa zijn we niet gecharmeerd en dat laten we ook luid en duidelijk merken. We voerden als enige Nederlandse partij actie tegen het Verdrag van Maastricht in 1991, waar we nu de euro aan te danken hebben; een euro die juist de instabiliteit binnen Europa nog wel eens zou kunnen aanwakkeren in plaats van bestrijden. Dat in ons land als gevolg van de invoering van de euro alles duurder is geworden hebben we allemaal mogen ondervinden. Wij haalden handtekeningen op om een referendum over de toekomst van Europa te krijgen, maar onder Paars was er geen enkele steun om de mensen in Europa over de toekomst van Europa te laten beslissen. Op allerlei manieren hebben we ons ingezet om uit te leggen dat we zijn vóór samenwerking binnen Europa, maar tegen het verder (in dit tempo) overdragen van bevoegdheden van de nationale regeringen en parlementen naar het ondoorzichtige, bureaucratische, frauderende Brussel. Tal van publieksonderzoeken geven aan dat de SP daarmee maar al te vaak verwoordde wat de meerderheid van de Nederlandse bevolking vond maar wat de meeste partijen niet wilden horen.Wij geloven in de democratie, in de rechtsstaat, in sociale zekerheid, in een overheid die haar verantwoordelijkheid neemt en niet alles overlaat aan de markt: kortom wij geloven in een beschaafd Europa, dat het verdient om voor te vechten. Een laatste vooroordeel: de SP is nu wel goed bezig, erg actief en creatief en met de beste bedoelingen. Maar als ze groter wordt zal ze worden als alle andere partijen die ook met de beste bedoelingen begonnen. Wel, op dit punt kan ik niks garanderen. De toekomst zal het leren. Maar ik weet wél dat de tienduizenden leden die zich aansluiten bij onze partij en de honderdduizenden mensen die inmiddels tot onze vaste kiezers behoren er alles aan zullen doen om te voorkomen dat het de verkeerde kant met ons op gaat. Ik heb veel vertrouwen in hun inzichten en hun inzet om de SP op koers te houden. Zoveel vertrouwen, dat ik me ook de komende jaren graag voor de SP in de Tweede Kamer zal manifesteren – onder het beding dat onze leden, onze kiezers én onze criticasters mij en mijn collega’s blijven controleren!

78


EERSTE WEG LINKS Laat er geen misverstand over bestaan: onze plannen zijn niet flauw. Wij zijn geen watjes. Er gaat wél wat gebeuren als de SP meer invloed krijgt. Wij zijn níet van pappen en nathouden, maar van aanpakken en doorpakken. Wij weten wat we willen en dat hebben we opgeschreven in ons verkiezingsprogramma, dat niet voor niets actieprogramma heet. Want er móet actie komen in dit land, dat nu al bijna een jaar vrijwel onbestuurd is. Het enige dat gestuurd wordt zijn de maandelijkse betalingen aan de leden van het kabinet – en het wachtgeld aan hen die er negen uur deel van uitmaakten. Ik vind deze politieke apathie onverantwoord. Terwijl de kiezers op 15 mei zo duidelijk aangaven dat er nu eens aangepakt moest worden, dat er nu eens iets diende te gebeuren aan de problemen in de zorg en het onderwijs, de integratie en de veiligheid, werden we opgescheept met een kabinet dat alleen het gevecht met zichzelf zocht. Daarbij treft degenen die op het ticket van de vermoorde Pim Fortuyn de Kamer en de regering binnenkwamen, grote blaam. Ze hebben er een potje van gemaakt. Tien mijlpalen Onze koers is klaar: eerste weg links. Die weg leidt naar herstel van de schandelijk verwaarloosde publieke sector en publieke zaak. Die weg leidt naar verkleining van de verschillen in inkomen, kennis en macht, nationaal en vooral ook internationaal. En die weg leidt naar een samenleving waarin natuur en milieu níet langer als ondergeschoven kindjes worden beschouwd. De eerste weg links heeft tien pijlers: De eerste weg links koerst naar sociale wederopbouw. Van zorg en onderwijs, van veiligheid van openbaar vervoer en van sociale zekerheid. Dat is duidelijk én beschaafd! De eerste weg links is de weg van de democratie . Wij willen dat de uitverkoop van democratische rechten stopt en de waardering voor de democratie toeneemt. De eerste weg links leidt naar zorg voor iedereen . Het is eigenlijk te gek om over te praten dat het rijkste land ter wereld niet kan regelen dat mensen die zorg nodig hebben die ook tijdig krijgen. De eerste weg links is bescherming van natuur en aanpakken van milieuproblemen . De natuur hebben wij te leen van onze kinderen. Daarom zeggen wij: handen als van de Wadden en de Biesbosch, van de Veluwe en de Mijnweg. En zeggen wij: pak de echte vervuilers aan en ga schoner produceren. De eerste weg links leidt naar een deltaplan voor een geïntegreerde samenleving . Wij willen sámen leven en niet apart. Wij willen geen witte en zwarte wijken, witte en zwarte scholen. Ons jarenlange pleidooi tégen de groeiende apartheid en vóór de integratie wordt door steeds meer mensen overgenomen. De eerste weg links leidt ook naar een veilige samenleving . De openbare ruimte is van ons allemaal. We laten ons niet terroriseren door criminelen en winstzoekers die maling hebben aan de rest. Crimineel gedrag is asociaal gedrag. Als we dat voor ogen houden snappen we ook wat er fout ging. In de opvoeding, op school, in de buurt, met het toezicht, met de straffen. Waarden en normen, lang door de zittende politiek als onbelangrijk genegeerd, staan gelukkig weer op de agenda.

79


De eerste weg links geeft ons weer vervoer dat werkt zoals het hoort . Laten we ervoor zorgen dat onze oud-Nederlandse gezegden weer waarheid worden, zoals: ‘dat klopt als een bus’ en ‘dat rijdt als een trein’! Wij beseffen dat meer asfalt niet tot minder files leidt. Dus zeggen wij: overheid en burgers, pak de trein en bus terug – dan komen we weer eens ergens! De eerste weg links leidt naar een betere toekomsten die begint – zo weten wij – bij beter onderwijs. Het is een schande dat ons land terugkukelt op de ranglijst van landen met goed onderwijs. Wat ooit onze trots was begint steeds meer onze schandvlek te worden. Met de jeugd van dit land is niks mis, zij zijn wat wij ervan maken en onze enige kans op een betere toekomst. De eerste weg links accepteert geen tweedeling in de samenleving . Niet in kansen als het gaat om onderwijs en werk; maar ook niet als we het hebben over sport en cultuur en vrije tijd. We hebben heel concrete voorstellen, om de sportverenigingen te helpen, de kunstenaars, de musea, de bibliotheken. De eerste weg links kiest, tot slot, voor solidariteit op elk moment op elke plaats . Wij kiezen voor spreiding van kennis, inkomen en macht: hier maar ook dáár. Daar waar de mensen zijn aangewezen op onze oprechte, daad werkelijke solidariteit. Solidariteit is een belangrijke waarde binnen onze beschaving. Het is welbegrepen eigenbelang: we kunnen immers allemaal eens aangewezen zijn op de belangeloze steun van anderen. Maar geen solidariteit zonder offer. We zijn bereid onze solidariteit met de wereld inhoud te blíjven geven! Natuurlijk: je kunt veel, heel veel tegenwerpingen maken tegen wat wij voorstellen. Maar vraag jezelf ook eens: blijf ik bij de pakken neerzitten, in de gedachte dat het toch nooit anders en beter wordt? Of doe ik, wat Bob Fosko zingt in zijn mooie lied ‘Een mens is meer’: ‘Blijf niet mokkend aan de kant staan Stel een daad en toon je moed Laat je woede hand in hand gaan Met het goede dat je doet Stem voor – stem SP.’

80


NIEUW OPTIMISME De geschiedenis van de mens is er een van pieken en dalen – maar daar doorheen ook een van vooruitgang. Ik geloof niet in het cultuurrelativisme, dat zegt: het maakt allemaal niet uit welke cultuur, het maakt allemaal niet uit welk stadium van ontwikkeling. Dat maakt wél uit. Ik ben ervan overtuigd dat we niet alleen langer leven, en het leven ons dus langer gegeven is. Ik ben ook iemand van lang leve het leven! Dat is op zichzelf al een vorm van vooruitgang. Maar ik geloof ook dat de humaniteit van het bestaan groter is geworden; de verminderde afhankelijkheid van bijvoorbeeld het klimaat en de natuur. We hebben, tenminste in een deel van de wereld, de omgeving redelijk naar onze eigen inzichten kunnen inrichten. De wetenschap heeft ons veel gebracht; van kennis over de natuur tot welvaart, van kennis over het menselijk lichaam tot welzijn.Er is dus sprake van ontwikkeling en ik zou echt niet weten waarom die ontwikkeling in de 21 ste eeuw zou stoppen. Er is veel mis Maar er is óók heel veel mis. Het gaat met de samenleving niet automatisch de goede kant op. Ik ben geen goedgelovige vooruitgangsdenker! Ook ik denk voortdurend aan klimaatverandering, overbevolking, wereldwijde honger en economische ongelijkheid. En vooral aan de geweldige ongelijkheid als het gaat om perspectief en hoop. Gigantisch zijn die problemen, en het is logisch dat veel mensen er moedeloos van worden. En hopeloos: het gebrek aan perspectief en hoop is een angstaanjagende katalysator voor bewegingen die worden voortgestuwd door haat tegen anderen. Dat leidt tot barbaars fanatisme en zelfs afschuwelijk terrorisme. Het idee van de Global Village, van de wereld als een dorp, is geen onzin Vooral vanwege de verbetering van de transport- en communicatiemogelijkheden wordt de wereld verhoudingsgewijs inderdaad kleiner. De wereld is ook kleiner geworden op 11 september 2001. Toen bleek hoe kwetsbaar zelfs mensen in machtige landen zijn voor relatief kleine machten die van elders komen. Wat daar in New York op die dag gebeurde moet ertoe leiden dat we anders naar de wereld gaan kijken. De ‘elfde september’ dwingt ons tot bezinning. Natuurlijk gaat het hier om verwerpelijk terrorisme, dat met alle kracht bestreden moet worden; maar het gaat ook om de vraag wat daarachter schuilgaat, waar dat soort fanatisme vandaan komt, hoe het een voedingsbodem kan vinden in delen van de wereld. En daarmee gaat het ook over de wereldwijde ongelijkheid, de volstrekt onrechtvaardige verdeling van welvaart, welzijn, hoop en perspectief. Ik vind dat dit soort zaken te lang te vrijblijvend op de zondagmorgen zijn benoemd, maar te weinig op de maandagmorgen werden aangepakt. Kijk naar de Wereldhandelsorganisatie, de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds, de Verenigde Naties, allemaal organisaties die wel zeggen te willen bijdragen aan een eerlijker verdeling van de welvaart in de wereld, maar in veel gevallen in de praktijk bijdragen aan nog meer ongelijkheid.

81


Hedendaags socialisme De socialistische beweging is vanaf de negentiende eeuw in wezen geen andere beweging geweest dan één die steeds probeerde het onmogelijk geachte mogelijk te maken, die probeerde het gat tussen wat is en wat kan te dichten, en dat alles ten behoeve van de mensen en de mensheid. En heel veel werd onmogelijk gevonden! De 40-urige werkweek bijvoorbeeld. Die zou het absolute einde betekenen van de welvaart, zeiden ze – maar het bleek niet zo. De 8urige werkdag zou het absolute einde betekenen van de economische vooruitgang in het westen. Ook dat is gezegd, maar niet gebleken. De afschaffing van de kinderarbeid werd onmogelijk geacht; het zou het einde betekenen van de industrie. Het tegendeel bleek waar. Elders op de wereld zijn de 40-urige werkweek, de 8-urenwerkdag en het verbod op kinderarbeid nog steeds onmogelijk, althans als we de machthebbers aldaar moeten geloven; in India, in Pakistan, in Birma, op de Filippijnen, eigenlijk in grote delen van Azië, Latijns-Amerika en Afrika. En zij die het daar niet mee eens zijn, ontlenen hoop en perspectief aan anderen die in het verleden bewezen dat het wél kon. De mens is in staat geweest zich een alternatief vóór te stellen, juist omdat er mensen waren die het onmogelijk geachte vroegen, eisten. De Amerikaanse filosoof Herbert Marcuse sprak over ‘de eendimensionale mens’, die zich alleen nog maar de werkelijkheid kan voostellen zoals die nu is. Deze eendimensionale mens noemde hij de grootste bedreiging van de permanente wil van alle mensen om naar verandering te streven. Mijn motto is dat we de dingen die we doen, doen voor de mensen, maar ook altijd mét die mensen. We moeten emancipatie van mensen niet verwarren met betutteling van mensen. Daarom moet een politicus ook bescheiden zijn. Je mag best een Gideonsbende proberen te zijn en voorop willen lopen in een bepaalde richting. Maar ga niet denken dat je op voorhand altijd precies weet of je de goede kant op loopt! Denk na, doe je best, toon lef en moed op de momenten dat het erop aan komt, durf ook leiderschap te tonen, durf aan te geven waarvoor jíj kiest, welke kant jij op wilt – dan kun je misschien de lucifer zijn die bij anderen het vuur der verandering doet ontbranden.

82


Nieuw optimisme Dat noem ik nieuw optimisme. Je ziet het lang niet bij iedereen, maar gelukkig wel bij steeds meer mensen en in toenemende mate. En dit nieuwe gevoel van optimisme is ook broodnodig, doodgewoon om ons mensen weer een beetje hoop te geven op een toekomst die de moeite waard is. Zo bevrijden we onszelf van het cynisme waartoe inmiddels wel heel veel mensen zijn vervallen. Natuurlijk hebben critici een punt als ze erop wijzen dat er ook een andere ontwikkeling in de samenleving te zien is. Tegenover het nieuw optimisme staat ook heel veel ‘hedonisme’. Dat is harde kost voor optimisten als ik. Maar ik blijf erbij een kentering te bespeuren, na 20 jaar woekerend neoliberalisme, doorgeslagen individualisme en een overmaat aan cynisme. We hebben in Nederland de afgelopen 20 jaar een inkomensstijging van ongekende omvang gehad . Ook het bruto binnenlands product is enorm gestegen. Desalniettemin zijn we op een groot aantal punten stukken armer geworden. De tweedeling is toegenomen, zorg en onderwijs zijn verslechterd. De ziel is uit de samenleving gerukt. En daarmee bedoel ik de onderlinge verstandhouding. Laatst zei iemand tegen mij: ‘ Dat wat van ons allemaal is, is weggevallen’. En dat is ook zo. De publieke ruimte is weggevallen en de publieke sector is in versukkeling geraakt. Ik hang de gedachte aan: ‘hoe meer iets zichzelf wordt, hoe meer het zichzelf opheft’. Ik ben ervan overtuigd dat in de komende jaren de vrijblijvendheid en oppervlakkigheid plaats gaat maken voor meer betrokkenheid. Steeds meer mensen krijgen het gevoel dat we nu echt naar een alternatief moeten gaan zoeken. Niks doen en afwachten is voor steeds minder mensen een optie. Er zijn veel mensen die zich voor het eerst of opnieuw engageren. Als ik kijk naar allerlei discussiebijeenkomsten in het land of luister naar wat allerlei mensen me tegenwoordig vertellen… Ik zie steeds meer mensen die zich afwenden van het idee van ‘ikke, ikke, ikke en de rest kan stikken’; ze begrijpen dat de dikte van je portemonnee niet recht evenredig is met de hoogte van je levensgeluk. Menselijk geluk krijg je niet zomaar toegeworpen; daar moet je verdomd veel voor doen. Ik ben blij dat ik lang niet de enige ben die dat beseft, het aantal medestanders groeit – en snel. Het hoogtepunt van de periode van oppervlakkigheid en van postmodernisme zijn we onderhand voorbij. We moeten nu hoognodig tegengas geven aan al het pessimisme en negativisme in de politiek en in de samenleving. Natuurlijk is het niet eenvoudig om foute ontwikkelingen te keren, natuurlijk is wat scheef gegroeid is niet zomaar recht te breien, natuurlijk zal nieuw beleid ook met vallen en opstaan gepaard gaan – maar er is beslist geen reden om louter negatief te zijn en onszelf wijs te maken dat we onze toekomst niet in eigen handen hebben. Ik geloof er in ieder geval echt in en ik hoop dat het aanstekelijk werkt. Het is tijd voor nieuw optimisme!

83


NIEUW OPTIMISME In Nieuw optimisme vertelt Jan Marijnissen hoe hij werd wie hij nu is. Gelijk op met zijn eigen verhaal vertelt hij hoe de SP zich stap voor stap ontwikkelde van kleine, vooral lokaal actieve partij tot serieuze en populaire uitdager van de oude politiek van CDA, VVD en PvdA. In Nieuw optimisme analyseert Marijnissen politieke fenomenen als het neoliberalisme, Paars en Pimpelpaars. Hij geeft zijn visie op solidariteit, integratie, de Europese eenwording, de globalisering. Hij daagt zijn opponenten uit om te kiezen: wordt het nog liberaler of weer socialer in dit land? Hij gaat in op vooroordelen over hemzelf en zijn partij – en hij komt met zijn alternatieven voor de oude politiek, met zijn pleidooi voor ‘nieuw optimisme’. Daarmee geeft hij tegengas aan het cynisme, pessimisme en negativisme in de huidige politiek. Voor de SP-voorman staat vast dat de overheid mensen niet gelukkig kan maken, dat moeten ze zelf doen. Een beschaafde samenleving hoort er echter wel voor te zorgen dat een ieder een eerlijke en gelijke kans op geluk krijgt. Precies daar mankeert het aan en dat motiveert Marijnissen in zijn politieke optreden. Marijnissen weet dat het niet eenvoudig is om recht te breien wat in jaren scheef gegroeid is. Maar dat is geen reden om onszelf wijs te maken dat we onze toekomst niet in eigen handen zouden hebben. Wie realist is in het heden mag optimist zijn voor de toekomst. Nieuw optimisme is – in de typische Marijnissen-stijl – helder en recht voor zijn raap in zijn analyses, hard en onthullend in zijn oordelen maar bovenal hoopgevend in zijn perspectieven. Jan Marijnissen (1952, Oss) is sinds 1994 fractievoorzitter van de SP in de Tweede Kamer. Anderen schreven eerder over Jan Marijnissen en de SP: Prem Radhakishun (Parool): ‘De SP is een consequente partij, die als eerste allerlei misstanden in de gezondheidszorg, onderwijs en andere sectoren voorzag.’ Jos de Beus (NRC): ‘De SP heeft een programmatisch antwoord gezocht op het neoliberalisme van VVD’er Bolkestein terwijl de PvdA ten volle de markteconomie omarmde.’ Margo Trappenburg (NRC): ‘Het gelijk van Jan Marijnissen… Segregatie en spreidingsbeleid zijn bij uitstek linkse issues; het is geen toeval dat de SP er het eerst mee kwam.’ Pim Fortuyn (Elsevier): ‘Hij heeft op briljante wijze een deel van het electoraat een stem gegeven.’ Bart Tromp (NRC): ‘De SP is een echte sociaal-democratische partij. Daar is weinig tegen in te brengen.’ Uitgeverij Aspekt

84


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.