Schrale rijkdom - 2002

Page 1


2


INHOUD VOORWOORD

5

AFREKENEN!

6

DE STILLE REVOLUTIE

10

GROTE UITVERKOOP

14

HOE DE ZORG TOT WANHOOP WERD GEBRACHT

23

DE PAARSE TWEEDELING 1: NIEUWE APARTHEID

27

PAARSE TWEEDELING 2: DE KINDEREN VAN DE REKENING

34

PAARSE TWEEDELING 3: HET GROTE GRAAIEN

36

OP LEVEN EN DOOD: PAARS EN DE EUTHANASIEWET

39

DE AANVAL OP DE WAO

44

VAN RUIMTELIJKE ORDENING TOT RUIMTELIJKE AANPASSING

47

ONDERWIJS TE KOOP

50

KUNST EN CULTUUR GEMANGELD

52

GENIEPIGE MANIPULATIE

58

MOND DICHT OVER EUROPA

61

HET GEVECHT OM DE BESTE HERSENS

62

DE WRANGE VRUCHTEN VAN DE GLOBALISERING

65

VAN OORLOG EN VREDE: BRIEF AAN ERASMUS

71

DE VIERKANTE CIRKEL: MAATSCHAPPELIJK VERANTWOORD ONDERNEMEN

76

AFSCHEID VAN PAARS?

81

EERSTE WEG LINKS, EEN ROOD ANTWOORD OP PAARS & PIMPELPAARS

83

3


4


VOORWOORD Kort na mijn eerste aantreden in de Tweede Kamer schreef ik ‘Tegenstemmen, een rood antwoord op Paars’. Daarin probeerde ik uit te leggen hoe mijn kritiek op het nieuwe paarse fenomeen in Nederland (een coalitie van liberalen met sociaal-democraten, met uitsluiting van de sinds de invoering van het algemeen kiesrecht regerende christendemocraten) zich verhield tot mijn opvattingen over de inrichting van de samenleving. Ik was erg blij dat er zoveel belangstelling voor zulke zware kost bleek te bestaat. Niet iedereen eiste blijkbaar politiek in oneliners en overige hapklare brokken! Bij de Kamerverkiezingen van 1998 legde ik een beknopte verantwoording af aan een ieder die het interesseerde, door ‘Effe dimmen!’ te publiceren. Daarin probeerde ik de lezer een beeld te geven van mijn ervaringen als ‘rebel in Den Haag’, samen met Remi Poppe. Ook die publicatie werd met belangstelling ontvangen en voorzag kennelijk in een behoefte. Nu, met nieuwe Kamerverkiezingen voor de deur, wil ik graag uitleggen waarom wij willen afrekenen met acht jaar Paars en aangeven waarom het tijd is voor nieuwe politiek is, niet gebaseerd op een mensbeeld dat uitgaat van de homo economicus maar op de idee van de homo universalis. Bij de samenstelling van dit boek heb ik me gebaseerd op gedachten die wij in de afgelopen jaren samen op verschillende manieren geformuleerd hebben. Daarmee is ‘Afrekenen met paars’ ook een verantwoording van ons optreden in de Kamer geworden. Hopelijk bevestigt de inhoud onze belofte voor de toekomst: we zijn en blijven uw waakhond op het Binnenhof! Jan Marijnissen, april 2002

5


AFREKENEN! Toen ik in 1952 geboren werd, vond er een wonder plaats. Nee hoor, ík was dat wonder niet, integendeel. Het was al bezig toen ik mijn eerste kreten slaakte. Het wonder was begonnen toen de Tweede Wereldoorlog ten einde was. Toen besloten onze ouders en onze grootouders aan een onmogelijk karwei te beginnen. En dat karwei was het weer opbouwen van het land. Ze deden het omdat ze wisten dat het moest. Wilden we weer een beschaafd land worden, dan moest het onmogelijke mogelijk gemaakt worden. Met vereende krachten werd dat onmogelijke gerealiseerd – en sneller dan iemand voor mogelijk gehouden had. Hoewel we straatarm waren, veel in puin lag en velen getraumatiseerd waren door de rampen van de oorlog, werd er hard aangepakt en dóórgepakt. Met die spirit bleek álles mogelijk. Ze bouwden huizen op de puinhopen, bouwden nieuwe fabrieken en nieuwe havens, wegen en spoorlijnen. Ze bouwden ziekenhuizen, scholen en bibliotheken. Ze bouwden een stelsel van sociale voorzieningen en verzekeringen, zodanig dat men er elders met grote bewondering naar keek. En ook al werd niet alles zo opgebouwd zoals menigeen het beste vond, iedereen was trots dát er gebouwd werd. ‘Wederopbouw’ werd daardoor een woord dat we met respect uitspreken, met verwondering, met bewondering. Het zegt iets over wat we kunnen als we iets écht willen. Hoe anders is het nu? We zijn rijker dan ooit, rijker dan wie ook – en toch breken we nu al jaren op rij soms stelselmatig, soms chaotisch, af wat onze ouders en grootouders hebben opgebouwd aan goed onderwijs, zorg, recht, maar ook aan immateriële waarden als waardigheid en solidariteit. En als iemand daar vraagtekens bij zet, wordt er eerst een commissie benoemd, die vervolgens zegt dat het nu eenmaal niet anders kan. Onze regering is behept met een Jan Saliegeest. Problemen worden niet aangepakt, maar ontkend. We barsten van het geld, maar onze regering doet niets met die rijkdom, of geeft ‘t weg aan mensen die toch al veel hebben. Verworvenheden die ons beschaafde land kenmerkten worden zomaar bij het oud vuil gezet. Solidariteit is één van de verworvenheden van de naoorlogse wederopbouw. Voor de paarse politici is het een vies, ouderwets begrip geworden. De moraal van de huidige regeerders behelst niet meer dan ‘ieder voor zich, en de markt voor ons allen’. Velen zien het gebeuren en denken dat het nu eenmaal zo hoort. Ik niet. Ik beschouw zowel de naoorlogse wederopbouw als de huidige sociale en culturele uitverkoop als een gevolg van mensenwerk. Dat geldt ook voor de stille revolutie die onder acht jaar paars heeft plaatsgevonden. Op een geniepige, sluipende maar wélbewuste wijze is het neoliberalisme aan de macht gekomen. Hier past een compliment voor de VVD. Deze partij is in staat gebleken de PvdA haar verleden te laten verloochenen. Want let wel: de PvdA was de afgelopen acht jaar de grootste partij én leverde ook nog eens de ministerpresident.

6


Waar kunnen deze zogenaamde sociaal-democraten na acht jaar paars trots op zijn? Er is te weinig geld voor de zorg, waardoor onnodig mensen overlijden. Te weinig geld voor het onderwijs waardoor het onderwijs hollend achteruit is gegaan. De rijken zijn w茅茅r rijker geworden, maar minder belasting gaan betalen. En de armoede is nog steeds niet uitgebannen. 750.000 gezinnen leven in armoede en moeten bezuinigen op kleren en eten. En dat in Nederland, in de 21ste eeuw! Het vertrouwen van de burgers in de rechtstaat is als sneeuw voor de zon verdwenen. Klassenjustitie is weer helemaal terug. Elektriciteit en gas werden overgeheveld naar de markt, waardoor schone centrales in ons land moesten sluiten. De NS moest zo nodig naar de beurs, van concurrentie zouden we allemaal beter worden. Het werd een chaos. De sociale wetten werden onder handen genomen, ze werden allemaal verslechterd. De voorstellen van de SER om de WAO voor veel arbeidsongeschikten maar gewoon af te schaffen zijn daar een voorlopig laatste voorbeeld van. De sociale volkshuisvesting werd zo wat ontmanteld, de openbare ruimte viel ten prooi aan de zichtlocaties voor de industrie en de bouwlustige rijken die een optrekje wilden in het bos, om het vervolgens te kappen. Allemaal met dank aan de PvdA, die van Partij van de Arbeid verworden lijkt tot de Partij van de Afbraak. Zeker, dit is harde taal. Maar ik sta niet bekend om mijn wollig, verhullend taalgebruik en dat wil ik eigenlijk ook maar zo houden. Laten we duidelijk zijn. Er komen verkiezingen aan en dan hebben coalitiepartijen altijd de neiging weg te lopen voor het beleid dat ze gevoerd hebben. Dan komen de beloften en de mooie praatjes. Beloofden de paarse partijen ook vier jaar geleden niet dat ze iets zouden doen aan de groeiende tweedeling? En aan de verschraling van de publieke sector? Er is niets van terechtgekomen, integendeel. De afbraak is gewoon d贸贸rgegaan.

7


Er zijn twee punten waar paars erg trots op is. Er zijn meer dan één miljoen banen bijgekomen, en het financieringstekort is verdwenen. Deze claims verdienen echter wel een nuancering. Het aantal banen is de afgelopen jaren inderdaad flink gestegen en dat is heel mooi. Dat is echter niet te danken aan paars, maar aan de snelle groei van de wereldeconomie. Wanneer het wél door paars gekomen zou zijn, dan zouden we nu de coalitie kunnen verwijten dat de economische groei afvlakt. Inderdaad, één miljoen banen erbij, maar laten we niet vergeten dat het hierbij voor 60 procent gaat om flexibele banen en dat het aantal mensen met een minimumloon is gestegen van 100.000 naar 300.000. Dat zijn vooral de zogenoemde ‘Melkertbanen’. Onder paars is het fenomeen van de ‘working poor’ een normaal verschijnsel geworden. En dan het financieringstekort. Inderdaad, dat is verdwenen en omgeslagen in een licht overschot. Wij vinden dat niet zo bijzonder en hebben altijd op het standpunt gestaan dat je niet langjarig meer kunt uitgeven dan je binnenkrijgt. Was dat eerder ook het uitgangspunt geweest, dan hadden we nu geen staatsschuld van 500 miljard gulden gehad. Maar er is nog wel iets anders: behalve dat paars het financieringstekort heeft teruggebracht heeft men ook nog eens 30 miljard gulden aan lastenverlichting weggegeven. En in de combinatie van die twee zaken zit ‘m de kneep. De zalmnorm heeft dit land veel kwaad gedaan. Niet alleen rechtstreeks (te weinig geld voor noodzakelijke voorzieningen) maar ook indirect: door de zalmnorm zijn de discussies in de Kamer op slot gegaan en is een groot deel van de bevolking het vertrouwen in de overheid kwijtgeraakt. Het is toch te gek voor woorden dat men eerst de economische groei te laag inschat en dan later meevallers niet gebruikt mogen worden voor investeringen in zorg en onderwijs? De zalmnorm is door Melkert wel eens omschreven is als ‘de gesel van Financiën’. Maar dat is wel een gesel waar hij zelf om gevraagd heeft. Sterker: getuige het verkiezingsprogramma van de PvdA schijnt hij ‘m ook voor de komende vier jaar niet te kunnen missen. Nou, ik wel. Donder de zalmnorm maar in de Hofvijver! Na acht jaar Popi Jopi uithangen, is de liefde voor paars aanzienlijk bekoeld, zelfs bij de coalitiepartijen. Nu de verkiezingen naderen zien PvdA en D66 er geen brood meer in om zich al te zeer te tooien met de resultaten van paars, zeker nu steeds beter zichtbaar wordt waartoe het allemaal heeft geleid. Paars is even uit. Maar ik ben meer van eerst zien en dan geloven. Met de huidige PvdA, verantwoordelijk voor het beleid van de afgelopen 12 jaar, valt ook straks niet zinvol op te trekken. Ook al spreekt Ad Melkert nu roerende woorden en zijn zijn beloftes niet van de lucht, ik vind ‘m geen veelbelovende kandidaat-premier. Als ik het verkiezingsprogramma van de PvdA lees, dan zie ik geen echte verandering van koers. De SP komt met een investeringsprogramma voor de ergste nood in de publieke sector van 15 miljard euro, de PvdA blijft steken op amper de helft. En aan de inkomensongelijkheid, die steeds stuitender is geworden, doet de PvdA zoals het er nu bijstaat ook bitter weinig. Als ik Melkert hoor beloven dat hij het allemaal anders en beter wil gaan doen, spoken steeds de legendarische woorden van De Hoop Scheffer door mijn hoofd: ‘Waar was je? Waar was je, Ad? Waar was je, toen dit land in de sociale uitverkoop gedaan werd?’ Waar was je toen de Ziektewet werd afgeschaft, en toen de Nabestaandenwet werd verslechterd?’ Ik weet het nog héél goed: Ad, jij was toen minister van Sociale Zaken. Je weet wel: het was die tijd waarin ook die honderden miljoenen ESF-gelden zonder controle werden besteed. Als ik er zo op een afstandje naar kijk doet Melkert me denken aan die pyromaan die de brandweer tegemoet rent en ‘brand!, brand!’ schreeuwt.

8


U zult Melkert in verkiezingstijd vaak het woord ‘samen’ in de mond horen nemen. Niet meer ‘ieder-voor-zich’ , vanaf nu doen we het ‘samen’. Maar laat iedereen zich realiseren dat hij het al acht jaar sámen deed – met de VVD! En als hij de kans krijgt doet ‘ie het na 15 mei wéér samen met de VVD. Een stem op Melkert is een stem op Dijkstal. En de VVD, die zien wij niet zitten bij de SP. Niet uit kinnesinne. Wél omdat onze kijk op de wereld haaks staat op die van de rechtsliberalen. Daar is niks mis mee, maar het is wel goed te blijven benadrukken dat we de antipoden zijn. Zij zijn liberaal, wij zijn sociaal. Als je kiest, kies je écht: voor de één of voor de ander. Jammer voor wie nog op hoopte, dat kabinet Marijnissen-Dijkstal komt er níet! Veel VVD’ers en PvdA’ers lopen nu over naar Fortuyn. Die mensen zijn het falen van de politiek zat. En daar hebben ze groot gelijk in. Het gekat van de grote partijen op de nieuwkomer is slap en flauw. Als mensen bij je weglopen, heb jíj het slecht gedaan en moet je de vertrekkers niet hun overstap verwijten. Alleen, hun overstap zal hen niet helpen. Ze belanden in een rad van Fortuyn, dat geen echte prijzen uitkeert en slechts draait voor de show. Ze komen van de regen in de drup, want de oplossingen van Fortuyn verschillen niet wezenlijk van de paarse. De Lijst Fortuyn groeit nu explosief en het is ook als een explosie: het is één keer plof en dan is het weg. Geen program, geen organisatie, geen geschikte mensen, én geen historie. De ouderenpartijen hebben laten zien dat dit de ingrediënten zijn voor implosie. Ook Fortuyn zal daar niet aan kunnen ontkomen. Toch is Fortuyn niet iemand waar we schouderophalend aan voorbij kunnen gaan. Er zitten gevaarlijke kanten aan deze man. Diens oproep om een koude oorlog tegen de islam te beginnen is een vorm van simplisme, waarmee Fortuyn zich kan ontwikkelen als wegbereider van etnische en religieuze haat. En Fortuyn heeft banden met financiers waarover hij geen openheid wil verschaffen. Op de eerste plaats vind ik dat politieke partijen zich niet moeten laten sponsoren en op de tweede plaats: áls het dan al gebeurt, dan toch zeker in het openbaar! Geen gesjoemel, maar open kaart! Naast de SP is er ter linkerzijde ook GroenLinks. Vaak voerden we de afgelopen acht jaar samen oppositie tegen paars. Dat waardeer ik zeer, ook al is onze stijl anders en zijn er ook inhoudelijk forse verschillen. Ik wil hier echter wél zeggen dat ik me in toenemende mate zorgen maak over de vraag hoe lang GroenLinks nog echt oppositioneel kan blijven. Het is mooi als je wilt meeregeren. Maar zolang je dat niet doet, heb je wél een taak te vervullen. In een democratie is de oppositie niet minderwaardig, maar minstens even belangrijk als de coalitie! Daarom: Paul, als ze je nodig hebben, roepen ze wel. Ga je partij en je idealen niet al op voorhand kortwieken! Op 15 mei kunnen de kiezers afrekenen. Ik stel voor dat we afrekenen met paars. Dit land, met al zijn waardevolle mensen die samen zo veel in hun mars hebben, verdient een beter beleid dan we de afgelopen acht jaar voorgezet hebben gekregen. Ober, afrekenen en opruimen a.u.b.!

9


DE STILLE REVOLUTIE De afgelopen twintig jaar heeft zich in ons land een ware revolutie voltrokken. De ‘warme’ verzorgingsstaat werd ingeruild voor een ‘kille’, zakelijke waarborgstaat. Paars wilde een nieuw evenwicht. En dat kwam er: inkomsten en uitgaven van de overheid houden elkaar nu inderdaad in evenwicht, maar de samenleving is uit balans geraakt. De overheid verstrekt steeds minder garanties en laat meer en meer over aan de markt. De publieke zaak is verweesd, en dat blijft niet zonder gevolgen. Hoe beschaafd is ons land nog? Achtereenvolgende kabinetten hebben zich vanaf het begin van de jaren tachtig gefixeerd op de macro-economische cijfers (de economische groei, het terugdringen van het financieringstekort en de staatsschuld). Dit heeft de blik op de samenleving vertroebeld. De korte horizonten van maximaal vier jaar (voor herverkiezing) en meestal zelfs één jaar (het begrotingsjaar) hebben verhinderd dat de heersende politiek tijdig heeft ingezien dat er schraalheid is ontstaan aan het eind van de kaasschaaf. De prijs die nu wordt betaald voor het systematisch verkrappen van budgetten is hoog. Die prijs omvat de onvoorwaardelijke en onbetaalbare loyaliteit van de leraar aan het onderwijs en ‘zijn/haar’ leerlingen, van de verpleger aan de zorg en ‘zijn/haar’ patiënten, van de politieagent aan de beveiliging van de openbare ruimte en ‘zijn/haar’ wijkbewoners, van de academicus aan de wetenschap en ‘zijn/haar’ onderzoek, van de kunstenaar aan de kunsten en ‘zijn/haar’ werkstuk, van de conducteur aan het openbaar vervoer en ‘zijn/haar’ passagiers. De infanteristen van de publieke zaak, zij die in de frontlinie staan van de dagelijkse werkelijkheid, hebben hun vertrouwen in de overheid verloren. Zij hebben het gevoel er alleen voor te staan, en niet de steun te krijgen die ze terecht verwachten. Cynisme uit zelfbehoud is het onvermijdelijke gevolg. De goedkoop van de overheid is duurkoop voor de samenleving geworden. Door de aanhoudende economische groei van de laatste jaren worden we nu geconfronteerd met een spanning op de arbeidsmarkt, die we sinds de jaren zestig niet meer gekend hebben. Het resultaat is dat de overheid, de zorg, het onderwijs etc bij het werven van personeel moeten concurreren met de markt. En dat lukt slecht, zó slecht dat via allerlei kunstgrepen (verpleegkundigen uit Zuid-Afrika, kinderen vier dagen per week naar school, onbevoegden voor de klas) geprobeerd wordt de grootste nood te ledigen. De impopulariteit van de publieke sector heeft diverse oorzaken: natuurlijk het loon dat beslist niet marktconform is; natuurlijk de mindere secundaire arbeidsvoorwaarden; maar vooral toch ook de bezoedeling van het imago van het werk, of dat nu in het onderwijs is, de zorg, de politie, of het leger. Een baan in de publieke sector lijkt het laatste te zijn waar jongeren naar streven. De bezoedeling van de overheidsdienst heeft alles te maken met de stiefmoederlijke wijze waarop de kabinetten vanaf Lubbers I (en met name de twee paarse kabinetten) met deze sectoren zijn omgegaan.

10


Het begon ermee dat ‘de maakbaarheid van de samenleving’ als te pretentieus concept uit het raam werd gegooid. In het kielzog van deze zelfrelativering werd de hele publieke sector gediskwalificeerd als inefficiënt en ineffectief. Meer en meer politici vielen voor de aantrekkelijkheid van de simpele dogma’s van het neoliberalisme. ‘Minder overheid en meer markt’ werd voor vrijwel elke partij het uitgangspunt. Privatisering, deregulering, decentralisering en budgettering werden de instrumenten van dit beleid. Ideologisch verwoordde Paars I het in het Regeerakkoord ‘Keuzen voor de toekomst’ van 1994 aldus: ‘De leidende gedachte in dit programma is het herijken van de verhouding tussen gemeenschappelijke regelingen en eigen verantwoordelijkheid.’ En verder: ‘Zo kan een nieuw evenwicht groeien tussen de behoefte aan bescherming en de noodzaak van dynamiek.’ Een herijking en een nieuw evenwicht dus, dat was wat de paarse bewindslieden wilden bereiken. En ze hebben niet stil gezeten: alle sociale wetten zijn door de molen gegaan en vrijwel zonder uitzondering verslechterd: de arbeidstijdenwet werd verruimd; de sociale volkshuisvesting is bijna geheel ontmanteld; de zorg werd gebudgetteerd en de uitgavengroei onder Paars I gemaximeerd op jaarlijks 1,3 procent; het onderwijs kreeg te maken met systematische tekorten, terwijl de verantwoordelijkheid in belangrijke mate werd gedecentraliseerd; de NS werd verzelfstandigd; nutstaken als gas en elektra werden klaargemaakt voor de markt; de PTT werd KPN en ging naar de beurs; er werd door paars voor 25 miljard aan lastenverlichting voor bedrijven en burgers doorgevoerd. Deze herijking leidde inderdaad tot een andere evenwicht: solidariteit werd vervangen door markt-dynamiek. De herijking leidde tot particuliere rijkdom voor enkelen en tot publieke armoede voor velen. Steeds vaker hoor je specialisten en andere kenners van de gezondheidszorg spreken van ‘dood door schuld’, als ze de gegroeide wantoestanden in de vorm van wachtlijsten beschrijven. Hoogleraar Knape, anesthesioloog in het UMC, sprak al over ‘onnodige sterfgevallen’. De Gezondheidsraad sprak schande over het feit dat kankerpatiënten in 13 van de 21 bestralingscentra drie tot zeven weken moeten wachten voordat ze behandeld kunnen worden. Het aantal wachtenden voor een open-hartoperatie neemt weer toe. Het tekort aan IC-bedden maakt dat vaak geleurd moet worden met patiënten: de Nederlandse Hartstichting komt met voorbeelden uit Limburg waar hartpatiënten overleden omdat er geen plek was in een naburig ziekenhuis. Chirurg Maurits de Brauw zegt: ‘Ik maak de mensen niet beter. Ik maak ze zieker.’ (NRC 20 mei 2000) En: ‘Mensen die vanwege galstenen op de wachtlijst stonden, kwamen plotseling met een ontstoken alvleesklier of galblaas binnen. We hebben nog geen doden gehad, maar daar kun je op wachten.’ Volgens recent vergelijkend onderzoek van de OESO is de specialisten- en huisartsendichtheid in ons land laag, en geven we betrekkelijk weinig uit aan zorg. Onder andere daarom hebben we wachtlijsten. En niet alleen in de cure, ook de care: meer dan 10.000 mensen wachten op een plaats in een verpleeghuis en ruim 32.000 mensen wachten op een plekje in een verzorgingshuis. Bijna 60.000 mensen krijgen geen of onvoldoende thuiszorg. Bijna 10.000 kinderen wachten op hulp of een plaats in een instelling.

11


Deze cijfers zijn al jaren bekend. Paars heeft zich al die tijd Oost-Indisch doof getoond, en niets ondernomen de ontwikkeling te keren. Dat was de prijs voor een ‘nieuw evenwicht’. Wat we aan percentage van het BBP uitgeven aan zorg is onder paars gedaald van 9 procent naar 8,2 procent, terwijl de behoefte aan zorg door bijvoorbeeld de vergrijzing is toegenomen. Waar de publieke sector tekort schiet, bereidt zij de weg voor de commercie. AEGON heeft nu een polis in de aanbieding die de verzekerde in staat stelt de wachtlijsten door middel van een arrangement in het buitenland te omzeilen. Maar voor wat hoort wat: de premie ligt fors hoger dan die voor andere polissen. Eerder werden we al geconfronteerd met voorbeelden van voorrangszorg in particuliere klinieken en bedrijvenpoli’s. Zelfs de zorg is nu wat kwaliteit en toegang betreft ten prooi gevallen aan tweedeling. Tweedeling komt niet alleen tot uitdrukking in de zorg . We zien het ook ontstaan in het onderwijs. Privé-scholen (20.000 euro per kind per jaar) werden door de politiek goedgekeurd, het belang van sponsoring neemt in het onderwijs steeds verder toe, net als het belang van hoge ouderbijdragen voor scholen. Minister Hermans spreekt in dit verband eufemistisch over ‘differentiatie’, die zou leiden tot pedagogische of didactische diversiteit. In werkelijkheid gaat het erom dat ouders graag extra betalen om zich te verzekeren van goed onderwijs voor hun kinderen. Maar niet iedereen kán extra betalen. ‘Differentiatie’ leidt in de praktijk vooral tot sociaal-economische segregatie. Internationaal gezien dalen we steeds verder op de onderwijsladder. Onze klassen zijn groter, onze leraren moeten langer werken, en daardoor is het niveau lager. Ook het percentage BBP dat we uitgeven aan onderwijs is lager: het OESO-gemiddelde ligt nu op 6,5 procent (in de VS 7,1 procent!), in ons land komen we niet verder dan 5,1 procent. Als we weer op het gemiddelde willen uitkomen, moet er 5 miljard euro extra worden vrijgemaakt voor het onderwijs. Pedagogen vroegen zich vroeger nog wel eens af of onderwijs het volgieten is van een emmer of het ontsteken van een licht. Deze vragen zijn nu achterhaald. Voor geen van beide kwalificaties lijken we nog de middelen beschikbaar te hebben. De collectieve armoede heeft ook geleid tot minder aandacht voor de structurele individuele armoede in onze samenleving. Nog steeds groeien bijna 300.000 kinderen op in armoede en loopt het aantal daklozen (waaronder steeds meer gezinnen en kinderen) verder op. En tot culturele armoede. De kunsten moeten inleveren. Wetenschappers die zich bezighouden met fundamenteel onderzoek moeten vóór ze in aanmerking komen voor een budget eerst een plan indienen met de marktkansen en sponsormogelijkheden.

12


De publieke zaak heeft altijd twee ouders gehad: de overheid en de samenleving. De overheid heeft haar taken veronachtzaamd, waardoor de samenleving steeds meer verworden is tot een optelsom van individuen. Er loopt nu een SIRE-campagne die ons moet vertellen: ‘De maatschappij dat ben jij’. Het is één van de grote misverstanden van deze tijd te denken dat wanneer de door de overheid georganiseerde solidariteit afneemt, de spontane, maatschappelijke solidariteit zal toenemen. Niets is minder waar gebleken. De overheid is medetrendsetter, of ze dat nu wil of niet. De politiek van de afgelopen twintig jaar heeft de vanzelfsprekendheid van de solidariteit van de ‘have’s’ met de ‘have-nots’ doen verdwijnen. Deze ontwikkeling kon slechts leiden tot calculerende burgers. Uit de overspelige relatie van de sociaal-democratie met het liberalisme werd de homo economicus geboren, waarbij de eerste haar DNA-kenmerken aan deze liefdesbaby lijkt te hebben onthouden. In dit tijdsgewricht, waarin het hedonisme van ‘alles voor vandaag, en vandaag voor alles’ terrein won en het individualisme van ‘ieder-voor-zich’ de trend werd, kon het gebeuren dat sommigen ongestraft konden pleiten voor een 45urige werkweek (het MKB) en voor afschaffing van de VUT ten faveure van de individuele prepensionering (VNO/NCW). ‘Het ziekengeld moet naar 70 procent’, zegt de WRR. Het heeft er alle schijn van dat alles van waarde (wat volgens Lucebert weerloos is) het moet afleggen tegen het ‘nieuwe evenwicht’ van paars. Een beschaving kenmerkt zich door de waarden die zij centraal stelt. De waarden die de Westerse beschaving ons gebracht en geleerd heeft, zoals het recht op een menswaardig bestaan voor élk individu, de diepe overtuiging dat we gelijkwaardig zijn en élk mens telt en de vanzelfsprekendheid van solidariteit, lijken hun basis in de politiek en de samenleving steeds meer te verliezen. En dat in een tijd waarin we juist een nieuwe agenda voor de homo universalis zouden kunnen schrijven. Onze grote welvaart stelt ons daartoe in staat. Maar juist nu lijkt de fantasie en de creativiteit te ontbreken. De utopische oasen lijken opgedroogd, en – zoals Jürgen Habermas al eens waarschuwde – wat dan overblijft is een woestijn van banaliteit en radeloosheid.

13


GROTE UITVERKOOP Paars deed alles in de uitverkoop: de bus, de trein, de kabel, de elektriciteits- en de gasvoorziening. ‘If it ain’t broken, don’t fix it’, zeggen ze in de VS. De paarse coalities vanaf 1994 dachten en denken daar anders over. Indachtig het neoliberale principe van ‘minder overheid, meer markt’ is men voortvarend te werk gegaan. Niet praktische, maar ideologische motieven lagen daaraan ten grondslag. Hoewel we in ons land een schone en goedkope elektriciteitsvoorziening hadden, die bovendien een 100 procent leveringszekerheid kende, moesten we toch marktwerking introduceren in de elektriciteitsvoorziening. Ligt het niet veel meer voor de hand om zaken die behoren tot de voorzieningen voor het algemeen nut in overheidshanden te laten? De overheid is immers democratisch te controleren én heeft slechts één belang, het algemeen belang, omdat geen rekening gehouden hoeft te worden met het belang van commerciële aandeelhouders. Rijk, provincies en gemeenten denken daar echter anders over. Waar de Rijksoverheid haar gedachten vooral laat leiden door de ideologische overtuiging dat de overheid zich niet meer met deze taken moet bemoeien, zijn de provincies en gemeenten vooral gebiologeerd door de enorme bedragen die vrijkomen bij verkoop van aandelen. De stroomcrisis in Californië heeft op indringende wijze laten zien waartoe de belangen van ondernemers om op korte termijn winst te maken en hun gebrek aan belangstelling voor langetermijninvesteringen kan leiden. . Grote vraag is natuurlijk: is Californië ons voorland? Ja, zeggen veel deskundigen. Particulieren bedrijven kunnen nu eenmaal in financiële problemen komen. In Californië mag de belastingbetaler opdraaien voor de kosten om de stroomvoorziening op gang te houden. Eén van de eigenaren van de centrales was het Texaanse Reliant – dat onder andere het Utrechtse UNA opkocht – die de knop omdraaide met de mededeling: ‘Dat is vanwege onze verantwoordelijkheid die wij tegenover onze aandeelhouders hebben’. Ook in ons eigen land neemt inmiddels het aantal stroomstoringen toe. Afnemers van Eneco, elektriciteitsdistributeur in Rotterdam en omgeving, maar ook Remu, actief in Utrecht, kunnen daarover meepraten. Omdat de efficiency maximaal moet worden, ontkomt geen bedrijf aan massaontslag. Bij Eneco vliegen er zo’n duizend mensen uit. Cap Gemini Ernst & Young stelden onlangs in een rapport dat een stroomcrisis zoals nu in Californië in ons land ‘niet ondenkbaar’ is, omdat marktwerking leidt tot een zo klein mogelijke restcapaciteit: ‘Tijdig investeren in toekomstige productiecapaciteit is dan uiterst onwaarschijnlijk en dit is ook precies waar het in Californië is misgegaan’. Commerciële productiecentrales zien weinig nut in extra stroomopwekking, omdat die niet kan concurreren met de goedkope maar vieze bruinkoolstroom en atoomstroom uit Frankrijk en Duitsland. De overheid kan de centrales niet dwingen hun capaciteit uit te breiden ‘in een geprivatiseerde wereld waar de uiteindelijke beslissingen in Dallas of Madrid genomen worden’, aldus Cap Gemini Ernst & Young.

14


Eén sector is tot nu toe aan de privatiseringsgolf ontsnapt: het drinkwater. In april 1998 sprak de Tweede Kamer per motie uit tégen marktwerking in de drinkwatervoorziening te zijn. Het kabinet nam dit standpunt over en schreef aan de Kamer dat ‘duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening het best gewaarborgd is indien het publieke karakter verzekerd is’. Opmerkelijk, want waarom geldt dit niet voor alle andere nutstaken? De verklaring is simpel en van politieke aard. Binnen het kabinet was minister Pronk en in de Kamer was de PvdA tegen. Minister Jorritsma liet daarop fijntjes weten dat deze uitzondering alleen gold voor déze kabinetsperiode. Toch moest deze belangrijkste pleitbezorger van het neoliberale gedachtegoed ook zélf ‘om’. Vorig jaar werd het landelijk hoogspanningsnet voor het lieve sommetje van ruim 2,5 miljard door de overheid opgekocht. Het NRC sprak van ‘een politieke bekering van Saulus’. De aankoop werd gemotiveerd door ‘een veranderd politiek klimaat’. Lid van de Europese Commissie Frits Bolkestein schreef vorig jaar over de ‘poolwind tegen de liberalisering’, die in heel Europa was opgestoken. En hij had gelijk. Maar de klimatologische veranderingen voor het neoliberalisme komen niet uit de lucht. De nadelen van de grote uitverkoop worden langzamerhand voor iedereen zichtbaar. De overtuiging groeit dat algemene nutstaken een verantwoordelijkheid van de overheid behoren te zijn. Noordned (dochter van NS en het commerciële Arriva) nam twee jaar geleden de treindiensten in Groningen en Friesland over. Door te weinig materieel moesten vorig jaar bij Noordned in de ochtendspits veel mensen op de perrons achterblijven. Halverwege 2000 opperde Noordned dat het hoger onderwijs maar op een ander tijdstip moest beginnen. Het onderwijs ging vanzelfsprekend niet in op deze onzinnige eis, de inzet van bussen moest verlichting brengenDe provincie Groningen gaf Noordned een boete van 350.000 gulden, omdat het bedrijf de contractueel vastgelegde capaciteit van 2.840 zitplaatsen niet kon garanderen. Daarnaast kreeg het bedrijf een boete van 1000 gulden voor elke dag dat er geen eersteklas coupés beschikbaar waren. Pas sinds begin dit jaar is het capaciteitsprobleem op de noordelijke spoorlijnen opgelost. De NS, die zelf kampen met gebrek, hebben meer materieel aan dochter Noordned beschikbaar gesteld. Arriva verzorgt sinds een paar jaar ook het openbaar vervoer in de stad Groningen en in de provincies Groningen en Drenthe. Begin 2000 verschenen de eerste berichten over de slechte dienstverlening van Arriva. Zo zouden bussen uit de gewone dienstregeling worden geschrapt, zodat Arriva de bussen voor het lucratieve vervoer van TT-bezoekers kon gebruiken. Over zes jaar moet al het openbaar vervoer buiten de treinen commercieel zijn aanbesteed. In de nota ‘Visie op Verstellen’ beviel het kabinet in 1995 de verkoop aan van de gemeentelijke kabelbedrijven. Vóór de verkoop van de kabels leverde Nederland de meeste zenders tegen de laagste tarieven. Behalve het eenmalige ‘cashen’ bij de verkoop van het lokale tafelzilver heeft verkoop de gemeenten alleen maar hoofdbrekens bezorgd. UPC is het bekendste voorbeeld. In Amsterdam leidde verkoop tot een stijging van de tarieven en een daling van de service. Binnenkort gaat een groot aantal zenders achter de decoder. Staatssecretaris Van der Ploeg, verantwoordelijk voor mediazaken, geeft toe dat mensen ‘de decoder door de strot geduwd krijgen’.

15


Het gaat bij nutsfuncties niet alleen om de vraag of concurrentie mógelijk is. De vraag is: tegen welke prijs? Nutsfuncties zijn zulke belangrijke diensten voor een maatschappij, dat ze onder de verantwoordelijkheid van de overheid behoren te vallen. Op de lange duur leidt dat tot een kwalitatief betere én goedkopere nutsvoorziening, die bovendien voor iedereen toegankelijk is. Het momentum voor de marktfundamentalisten is aan het verlopen. De kritiek op het afstoten van overheidtaken en de uitverkoop van nutsvoorzieningen zwelt aan. De tijd voor een integraal debat over wat we zien als gemeenschapstaak en wat we met een gerust hart kunnen overlaten aan de markt, is aangebroken. Er dient een fundamentele herwaardering te komen van de plaats en de taak van de overheid. Laten we NS weer snel van ons maken! Begin van dit jaar kondigde minister Netelenbos aan ‘schoon schip’ te willen maken in het spoorvervoer. Daarmee lijkt een einde te zijn gekomen aan een van de grootste liberaliseringexperimenten van Paars, die de NS in de woorden van de minister ‘doodziek’ hebben gemaakt. De directie en de Raad van Commissarissen werden de laan uitgestuurd, maar wie regelmatig van het openbaar vervoer gebruik maakt, weet dat alleen een nieuwe directie niet zorgt voor punctuele treinen. Er zijn drie structurele oorzaken voor de huidige malaise te noemen: het bezuinigen op het onderhoud van de infrastructuur, het opknippen van het bedrijf met het oog op privatisering en het uitstel van investeringen in nieuw materieel en personeel. Een gezonde NS vraagt nieuwe investeringen, een andere organisatie en meer publieke verantwoording. De eerste oorzaak van de problemen op het spoor, het bezuinigen op het onderhoud, valt onder de verantwoordelijkheid van de regering. Deze gaf voorrang aan grote projecten ten behoeve van de politiek van Nederland Distributieland: de Betuwelijn, de HSL en de extra spoorlijn onder Schiphol. De economische voordelen van deze projecten zijn veelvuldig ter discussie gesteld. De gevolgen voor het bestaande spoor zijn desastreus: volgens Beheer en Instandhouding van de NS is gebrekkig onderhoud aan spoor en bovenleidingen verantwoordelijk voor 25 procent van de vertragingen. Recent onderzoek van Twijnstra Gudde laat zien dat voor herstel 454 miljoen euro nodig is. Het opknippen van het bedrijf, de tweede oorzaak van de problemen, leidde ertoe dat verschillende bedrijfsonderdelen botsende belangen kregen. Hierop kunnen zowel regering als directie worden aangesproken. Verschillende bedrijfsonderdelen, waaronder NS Reizigers, NedTrain en NS Vastgoed, werden commerciële bedrijven in een NS Groep NV. Deze onderdelen hebben eigen en soms strijdige prioriteiten. Drie ‘taakorganisaties’ bleven voor rekening van de Rijksoverheid: NS Railinfrabeheer (rails); Railned (spoorcapaciteit) en NS Verkeersleiding (treinenloop). Door dit opknippen is de collegialiteit in het spoorvervoer goeddeels verdwenen en worden planning en overleg bemoeilijkt. Enkele malen heeft dit geleid tot langdurige chaos, zoals afgelopen jaar op koninginnedag in Amsterdam en verschillende keren bij het uitvallen van de centrale computer in Utrecht.

16


De derde oorzaak, het uitstel van investeringen, is grotendeels de verantwoordelijkheid van de verzelfstandigde NS zélf. Al in 1998 bleken 250 treinen meer nodig, met het oog op de verwachte groei van het aantal reizigers. Het duurde tot 2001 voordat de orders voor nieuwe treinen rond waren. Pas in 2005 zal al het nieuwe materiaal zijn geleverd. De directie rechtvaardigde het uitstel van investeringen doordat onzeker zou zijn dat NSReizigers de concessie voor het hoofdnet zou krijgen. Dit was echter niet relevant, omdat geen enkel ander bedrijf treinen en mensen in voorraad heeft om het vervoer in Nederland te verzorgen. Materiaal zou van de NS moeten worden overgenomen. De huidige chaos leert dat het spoorvervoer zich nauwelijks leent voor concurrentie. Bij aanbesteding gaat het immers om de verkoop van monopolierechten. Daarom is het onlogisch de zaak uit handen te geven. Een gezond spoorvervoer vraagt om een samenhangende organisatie en investeringsstrategie. De verschillende bedrijven die nu actief zijn op het spoor moeten daarom onder verantwoordelijkheid komen van de nieuwe directie, die vervolgens op fouten kan worden aangesproken. De EU-richtlijn over scheiding van exploitatie en beheer van het spoor laat hiertoe ruimte. Eveneens moet fors geïnvesteerd worden in de bestaande infrastructuur. Hier ligt ook een verantwoordelijkheid voor de politiek: het experiment met de NS is in 1995 immers begonnen met instemming van alle paarse partijen. Van groot belang is voorts dat de controlerende bevoegdheden van het parlement in ere worden hersteld. De eenvoudigste oplossing voor een samenhangende organisatie van het spoorvervoer? De NS weer volledig in handen brengen van de overheid. Maak er weer gewoon een staatsbedrijf van! NS leergeld voor stads- en streekvervoer De mislukte liberalisering van de NS moet leergeld zijn voor komende aanbestedingen in het stads- en streekvervoer. Al jaren staren overheden zich blind op het financiële rendement van het openbaar vervoer. In 1995 werden de NS om deze reden verzelfstandigd. Sinds 1999 zijn gemeenten en provincies begonnen met de aanbesteding van het stads- en streekvervoer. Eerder al werden busbedrijven in de noordelijke provincies en ZuidLimburg verkocht. In 2001 volgde Noord-Brabant. Op deze manier hoopt men de kostendekkingsgraad te verhogen, van 36 tot 50 procent. De NS betaalden inmiddels het leergeld van deze eenzijdige fixatie. Minister Netelenbos stopte het liberaliseringexperiment met de NS en vraagt nu meer aandacht voor het publieke belang van goed openbaar vervoer. Dit moet een voorbeeld zijn voor toekomstige liberaliseringen in het stads- en streekvervoer. Het beoogde financiële voordeel moet voortkomen uit concurrentie, die zich hoofdzakelijk beperkt tot de aanbestedingen. De winnaar is veelal het bedrijf dat de minste overheidssteun nodig heeft. Bij verkoop is de overnameprijs meestal doorslaggevend. Toch kwamen verzelfstandigde en geprivatiseerde vervoerders de afgelopen jaren onder vuur te liggen. De dienstverlening is globaal genomen niet verbeterd: op enkele goedlopende trajecten werd de frequentie opgevoerd, maar in de vele minder rendabele lijnen werd fors geknipt. Met de introductie van taxi-achtig vervoer werd ook bezuinigd op de arbeidskosten, door inschaling van chauffeurs in goedkopere CAO’s. Ook werd meer gewerkt met gebroken diensten voor het rijdend personeel, wat leidde tot een hogere werkdruk en meer ziekteverzuim. Veel chauffeurs klagen over het gebrek aan rust, wat slecht is voor de veiligheid. Hetzelfde geldt voor bezuinigingen op het onderhoud. Chauffeurs van Arriva in Groningen dreigden begin dit jaar zelfs met een staking, uit onvrede met defecte bussen.

17


Eenzijdige fixatie op financieel rendement gaat ook ten koste van de nutsfunctie van het openbaar vervoer. Mensen hebben steeds meer behoefte aan mobiliteit, door de groeiende afstand tussen wonen, werken, winkelen, recreatie en voorzieningen (zoals gemeentehuizen, scholen, ziekenhuizen etc). Ook wonen kennissen, vrienden en familie steeds verder van elkaar. De groeiende afstand tussen het persoonlijke en maatschappelijke leven kan maar gedeeltelijk worden opgevangen door meer vervoer per auto, zo tonen de verstopte wegen. De aanleg van meer wegen en parkeerplaatsen gaat ten koste van het grondgebruik voor natuur en recreatie. Ook vanuit milieuoogpunt is een ongebreidelde groei van het autovervoer onwenselijk. Voor veel jongeren, ouderen en gehandicapten is de auto geen alternatief. Bovendien betekent liberalisering niet dat overheden geen bemoeienis meer hebben met het openbaar vervoer. Ook na de liberalisering blijven zij politiek verantwoordelijk voor problemen met infrastructuur, materieel en personeel. Overheden raken steeds vaker met bedrijven verwikkeld in een strijd of geïnvesteerd moet worden in commercieel interessante, of juist in publiek wenselijke lijnen. Uitstel van investeringen wordt versterkt door de duur van de concessies, die korter is dan de levensduur van de vervoersmiddelen. Bedrijven geven vaak ook prioriteit aan het winnen van nieuwe concessies, om hun marktaandeel te vergroten. Als vervoerders bezuinigen op financieel onrendabele lijnen zijn de kosten voor lokale overheden, die verantwoordelijk zijn voor alternatief vervoer. Of voor de reizigers, die duur en inefficiënt vervoer krijgen. Overheden hebben tevens een controleprobleem. Voor de duur van de concessie kan een bonus-malus-systeem worden gehanteerd, maar het bewijs van slecht beleid blijkt lastig. Informatie is voortaan commercieel gevoelig en kan met een beroep op het ‘bedrijfsgeheim’ worden achtergehouden. Overheden blijven ook zelf in gebreke bij het onderhoud aan de infrastructuur en zijn daardoor medeverantwoordelijk voor tegenvallende resultaten. Boetes voor bedrijven leiden slechts tot een verdere daling van de dienstverlening. Veel overheden hebben zich bij verzelfstandiging en privatisering blindgestaard op het financiële rendement. Vaak werd het vervoer gegund aan veelbiedende internationale vervoersconcerns: het Britse Arriva is actief in de noordelijke provincies en ZuidLimburg; het Frans-Britse Vivendi-Connex in Noord-Brabant en Maastricht. Deze concerns slaagden erin gunstige voorwaarden te bedingen in onderhandelingen, over de voorwaarden van de concessie en de controle daarop. Politiek bleven maar weinig mogelijkheden over voor het ‘borgen’ van publieke belangen. Het voorbeeld van de NS leert dat overheden meer rekening moeten houden met het publieke rendement van het openbaar vervoer. Dit speelde eerder wel een rol in de gemeenten Den Haag en Dordrecht, die bij hun keuze voor HTM meer rekening hielden met de voorwaarden voor reizigers en personeel. Laten we daaruit leren en afzien van voorgenomen nieuwe liberaliseringen bij het GVB in Amsterdam en de RET in Rotterdam.

18


De teloorgang van de publieke telecom De overheid begon in 1994-1995 met de privatisering van de toenmalige PTT. Het aandeel KPN werd destijds door de overheid aangeprezen als even solide als het oerdegelijke aandeel PTT. Het leverde de overheid bijna 13 miljard gulden op en de hoop van het eerste paarse kabinet op een heus ‘volkskapitalisme’. Eind vorig jaar deed de overheid niet mee aan een nieuwe aandelenuitgifte van KPN, waardoor het overheidsaandeel verwaterde van 45 tot 35 procent. Dit belang was begin 2000 nog ruim 60 miljard waard, maar door de enorme koersdaling is daar nog maar één tiende van over. Bij de privatisering moest de vaste telefoonmarkt worden opengesteld voor concurrenten. KPN mocht het vaste telefoonnetwerk wel in bezit hebben, maar moest concurrenten tegen een vergoeding toelaten op het vaste net. Ondanks dat is de vaste telefoonmarkt nog altijd een bijna-monopolie van KPN. Rond 90 procent van de markt is zeven jaar later nog altijd in handen van het oude nutsbedrijf. Op de in de jaren negentig snel groeiende mobiele telefoniemarkt ontstonden maar liefst vijf verschillende netwerken en kwam een redelijke mate van concurrentie tot stand, hoewel ook op het mobiele net KPN met een marktaandeel van 44 procent dominant werd. Eind jaren negentig groeide de twijfel of het wel zo verstandig was bij privatiseringen zelfs de infrastructuur te verkopen. Bezit van de infrastructuur leidt bijna altijd tot een monopolie en het geven van een wettelijk recht op toegang voor concurrenten voorkomt lang niet altijd frustratie. Zo klagen concurrenten van KPN bijvoorbeeld dat storingen op het vaste net bijna altijd hen treffen, waardoor klanten teruggaan naar KPN. Het gevaar bestaat ook dat een armlastige KPN hogere prijzen zal vragen en gaat snoeien in het onderhoud van het vaste net. Ervaringen met privatisering van energienetwerken (zoals de genoemde energiecrisis in Californië) leidden ertoe dat de minister van Economische Zaken het landelijke hoogspanningsnet TenneT voor 2,5 miljard terugkocht van de vroegere SEP. De stroomkabels in de grond dreigden wel in particuliere handen te vallen. Door een politiek compromis werd uiteindelijk voor een ingewikkelde constructie gekozen, waarbij het juridisch eigendom van de stroomkabels in de grond in overheidshanden blijft, maar het economische eigendom niet. De belangrijkste reden om het lokale elektriciteitsnet in overheidshanden te houden was dat men vreesde voor misbruik van de netwerken. Dit is ook mogelijk met het telefoonnetwerk. Met het terugkopen van het vaste telefoonnetwerk slaat de overheid twee vliegen in één klap. KPN krijgt genoeg geld om als levensvatbaar bedrijf verder te gaan en de overheid krijgt de mogelijkheid om eerlijke concurrentie tot stand te brengen op de vaste telefoonmarkt. Er is nog een belangrijk voordeel. Mocht KPN ooit overgenomen worden door een buitenlandse concurrent, dan is het een prettig idee dat het vaste telefoonnetwerk in veilige handen blijft. Buitenlandse monopolies zijn in de regel minder gevoelig voor de druk van de publieke opinie, waardoor zij eerder zullen kiezen voor prijsverhogingen en minder onderhoud. Een monopolie is vervelend, maar een monopolie in buitenlandse handen is een ramp. De waarde van het vaste telefoonnet wordt geschat op zo’n 10 à 20 miljard gulden. Hier staan echter toekomstige inkomsten tegenover, omdat de overheid een vergoeding vraagt aan KPN en de andere gebruikers van het net. Daardoor zal deze investering zichzelf terugverdienen. KPN blijft in deze situatie een levensvatbaar bedrijf met fors minder schulden. De overheid kan op deze wijze de publieke belangen werkelijk veiligstellen.

19


De slag om het ziekenhuis De uitverkoop van sociale voorzieningen gaat gepaard met een geweldige aandrang om alles groter te maken. Dankzij paars hebben we megascholen, gigantsche regionale opliedingcentra – én vooral ook steeds grotere ziekenhuizen. Gevolg: voor veel mensen is het ziekenhuis dichtbij huis aan het verdwijnen. In een groeiend aantal plaatsen in Nederland dreigen kleinere ziekenhuizen te verdwijnen, of te worden omgebouwd tot een polikliniek met dagbehandeling. Tot de ontmanteling van kleinere ziekenhuizen wordt meestal besloten door de directies en raden van bestuur, zonder de betrokkenen huisartsen patiënten en personeel naar hun mening te vragen. Waar dit wel het geval is wordt veelal niet naar hen geluisterd. Er is dan ook terecht protest tegen deze ondemocratische en ongewenste beslissingen. Actiegroepen voor het behoud van ziekenhuizen hebben inmiddels hun krachten gebundeld en zetten de politiek onder grote druk. De overheid heeft haar greep op de zorg verloren. Door een rampzalig beleid van schaalvergroting, zorgverschraling en bezuinigingen is de afgelopen dcennia het ene na het andere kleine ziekenhuis verdwenen. Ook verwaarloost de overheid haar taak als vertegenwoordiger van de samenleving. Dat leidt ertoe dat een kartel van ziekenhuisdirecties, Raden van Bestuur, medische staven en zorgverzekeraars op welhaast autonome wijze haar gang kan gaan. Daarbij staat niet het maatschappelijk belang voorop maar de financiële motieven en het eigenbelang. De argumenten waarom kleinere ziekenhuizen geen toekomst meer zouden hebben, bijvoorbeeld doordat een beddenoverschot zou bestaan, zijn oneigenlijk. Bedden staan leeg door te weinig personeel en niet door te weinig patiënten! Die staan namelijk op de wachtlijst. Zeker als in de toekomst de vraag naar zorg nog verder stijgt zijn deze ziekenhuizen hard nodig. Dat er nu bedden leeg staan is geen reden om ze te ‘sluiten’. Wat er moet gebeuren is geld en personeel vrijmaken om deze bedden optimaal te bezetten. Echt investeren in personeel, bijvoorbeeld door fikse verhoging van de salarissen van verpleegkundigen, is een stuk verstandiger dan nu bedden afstoten. Fusies en schaalvergroting kunnen het personeelstekort overigens nog vergroten, als nog meer mensen de zorg verlaten. Veel zorgverleners kiezen namelijk bewust voor een kleiner ziekenhuis in de omgeving. Een ander argument voor schaalvergroting, efficiëntie, wordt in het onderzoek ‘Van bed tot budget’ van het Sociaal Cultureel Planbureau onderuit gehaald. Het CPB concludeert dat kleinere ziekenhuizen juist doelmatiger werken dan grotere. Door korte lijnen, minder bureaucratie en beter contact met huisartsen wordt vaak beter gewerkt. En het argument dat in kleinere ziekenhuizen onvoldoende kwaliteit van zorg geboden zou kunnen worden is eveneens flauwekul. Zorgverleners in kleinere ziekenhuizen dan hun werk natuurlijk niet slechter! Nog sterker: kwaliteit van zorg is juist een argument om kleinere ziekenhuizen open te houden. Ze leveren zorg op een menselijke maat. Huisartsen en patiënten zitten niet te wachten op schaalvergroting. Zij hechten aan ‘hun’ goed bereikbare ziekenhuis – mits het een volwaardig ziekenhuis is. Het ombouwen van een ziekenhuis tot een polikliniek met dagbehandeling is daarom geen optie. Huisartsen sturen patiënten niet door naar een plek waarvan ze niet weten of de nodige zorg geboden kan worden of waar mensen bij complicaties naar een andere plek doorverwezen moeten worden. Laten we hopen dat de grote maatschappelijke weerstand ertoe leidt dat de politiek zichzelf bevrijdt uit deze spagaat en de minister dwingt tot ingrijpen in plaats van terugtreden!

20


De uitverkoop van de energiebedrijven De uitverkoop van de gemeentelijke, regionale en provinciale energiebedrijven en de liberalisering van de energiemarkt brengt de kleinverbruikers niet de beloofde lagere prijzen en betere service. Concurrentie lijkt zich te beperken tot de grootverbruikers. Sinds 1998 kunnen grootverbruikers vrij hun leverancier kiezen. Vanaf 2002 geldt hetzelfde voor middelgrote afnemers; vanaf 2004 voor kleingebruikers. De vrije energiemarkt belooft lagere prijzen en betere service. Door gebrek aan concurrentie buiten de sportvelden dreigt deze belofte voor met name de huishoudens en het middenen kleinbedrijf een illusie te worden. Vooruitlopend op de vrijmaking van de elektriciteitsmarkt heeft een proces van schaalvergroting plaatsgevonden: sinds 1998 beheersen de distributiebedrijven Essent, Nuon, Eneco en Remu de markt. Na een fusiegolf bleven ook vier grote producenten over (EPZ en de buitenlandse bedrijven E.ON, Reliant en Electrabel). Door verdere schaalvergroting wordt de Europese energiemarkt verdeeld tussen een klein aantal conglomeraten, die actief zijn in zowel productie als distributie. Een recent voorbeeld hiervan is de overname door Electrabel van Spark Energy. Verdere schaalvergroting betekent weinig goeds voor de kleingebruikers. Dat beloven huidige ontwikkelingen in de elektriciteitsmarkt, die nu nog slechts vrij is voor grootverbruikers. Liberalisering van de stroom leidt bijvoorbeeld tot grote prijsschommelingen. Producenten houden de capaciteit bij voorkeur laag. Nuon-directeur R. Langenkamp klaagde op vorig jaar dat zij om deze reden capaciteit ‘in de mottenballen’ zetten. Manipulaties met de capaciteit waren vorig jaar een belangrijke reden voor de stroomtekorten in Californië. In Nederland waren vorig jaar al driemaal enorme prijsschommelingen te zien op de onbalansmarkt en op de APX stroombeurs, die te maken hadden met de uitval van capaciteit. Op 23 mei 2001 viel door weersomstandigheden de Eemscentrale uit en door storingen een deel van de capaciteit in Gelderland. Dit leidde tot een prijssprong van 30 naar bijna 500 euro per Mw. Nog groter was de sprong op 4 en op 6 juli, met pieken vanwege de zomerhitte tot 1.500 euro. De rekening was in mei vooral voor Nuon en in juli voor het Schiedamse bedrijf ONS, bedrijven die van groot belang zijn voor de retail. Op het eerste gezicht lijkt de concurrentie zijn werk te doen en het aanbod te vergroten. Nuon besloot samen met gasproducent Shell een nieuwe centrale bouwen. Ook door opvoering van de importcapaciteit (van 25 naar meer dan 50 procent) zou de dreiging van een capaciteitstekort in Nederland kunnen worden bedongen. Maar stroom kan dan ook gemakkelijker worden geëxporteerd. Op de Europese elektriciteitsmarkt kunnen grote producenten met capaciteit gaan schuiven, waarbij de best betalende afnemers voorrang krijgen. Dit lijkt ook de achtergrond te zijn van recente tekorten in België en Nederland, door reducties in de export van stroom in Frankrijk. Dit zagen we ook in de VS. In buurstaten ontstonden tekorten toen stroom tegen een hogere prijs in Californië kon worden afgezet.

21


Goedkoop kan op termijn wel eens duurkoop blijken. Energiebedrijven maken extra kosten. Ze besteden meer aan marketing en organisatie, om klanten vast te houden. Bedrijven hebben ook meer kapitaalkosten. De vrije markt leidt bovendien tot grotere risico’s in de bedrijfsvoering en daarmee tot minder langetermijninvesteringen, in bijvoorbeeld milieuvriendelijke productie en in onderhoud. Het MKB signaleerde begin vorig jaar al dat er vaker storingen in de levering optreden dan vroeger. Ondernemers klaagden om deze reden distributiebedrijf Essent aan. Het is de vraag of de grootverbruikers er als groep sinds 1999 op vooruit zijn gegaan. Volgens de vereniging van grootverbruikers VEMW stegen de prijzen in 2000 met 10 procent. De vrijmaking van de markt voor middelgrote verbruikers per januari 2002 maakte een valse start, doordat veel extra kosten moesten worden gemaakt. Gelijke concurrentie voor kleinverbruikers is in 2003 of 2004 evenmin te verwachten. Zij zullen weinig gebruik maken van de mogelijkheid om van leverancier te veranderen, hÊt beloofde voordeel van de vrije energiemarkt. Ervaringen in Duitsland en Groot-BrittanniÍ tonen dat kleingebruikers terugschrikken voor de extra kosten en het vele papierwerk. Te verwachten is dat de distributiebedrijven een groter deel van hun kosten zullen doorberekenen aan de kleinere marktpartijen op de retailmarkt. Toezichthouder DTe laat dit toe. De tarieven voor service en onderhoud gaan al omhoog en ook hierop is geen toezicht. Bij verdere liberalisering van de energiemarkt worden vooral het midden- en kleinbedrijf en de huishoudens de verliezers van een ongelijke concurrentie.

22


HOE DE ZORG TOT WANHOOP WERD GEBRACHT Na acht jaar paars is het vooral ook hoogste tijd om de balans op te maken van het volksgezondheidsbeleid van minister Borst. Want als er ergens veel fout ging, was het wel op dit terrein. Wachtlijsten, enorme verschraling en vermijdbare sterfte en een minister die onvoldoende haar verantwoordelijkheid nam. Hoewel we rijker zijn dan ooit, laat de minister van Volksgezondheid ons een trieste erfenis na. Een tekort aan zorg, met als gevolg forse wachtlijsten en vermijdbare sterfte. Een verschraling van de zorg, waardoor we niet in staat zijn ouderen en gehandicapten menswaardige zorg te geven. Bovendien is minister Borst niet in staat gebleken de gezondheidsverschillen tussen arm en rijk aan te pakken, deze zijn onder haar bewind zelfs groter geworden. Hetzelfde geldt voor het groeiend aantal daklozen, onder wie vele psychiatrische patiënten. De grootste fout van Borst is dat zij ruim zeven jaar geleden heeft ingestemd met drooglegging van de zorg. Zij nam een toen al verschraalde zorg over en heeft onvoldoende gedaan om deze weer tot bloei te laten komen. Ook toen meer geld beschikbaar kwam, was nog onvoldoende en ontbrak een duidelijke regie om de zaken weer op orde te krijgen. Naar schatting 300.000 burgers wachten op zorg. Dat is bijna 1 op de 50 Nederlanders, met een oververtegenwoordiging van ouderen, gehandicapten en chronisch zieken. Maar liefst 80.000 ouderen krijgen niet de zorg die ze nodig hebben. Zelfs voor behandeling van levensbedreigende ziekten, zoals hartchirurgie, behandeling van kanker en nierdialyse, bestaan wachtlijsten. Patiënten sterven terwijl ze op de wachtlijst staan voor een hartoperatie. Sterfte die door tijdig ingrijpen wellicht had kunnen worden voorkomen. Ongeveer 50 tot 70 procent van het aantal sterfgevallen op de wachtlijst heeft plaats in de eerste zes weken. Volgens deskundigen zou een reductie van 50 procent van het aantal doden op de wachtlijst te bewerkstelligen zijn als alle patiënten binnen zes weken worden geholpen. In Spanje is de minister van Volksgezondheid veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de familie van een patiënt die overleed terwijl hij op een wachtlijst stond voor een open hartoperatie. Ook voor kankerpatiënten is de wachttijd de laatste jaren sterk toegenomen. Dat bleek uit een recent onderzoek van het Integraal Kankercentrum Rotterdam. Dat onderzoek verwijst naar een Europese studie die de nog slechtere overlevingscijfers in Engeland en Schotland onder andere toeschrijft aan de wachttijden. Onze wachttijden wijken volgens het Rotterdamse onderzoek niet veel af van de Britse. Je zal maar arts zijn en aan iemand de slechte boodschap moeten brengen dat zij borstkanker heeft, liever vandaag dan morgen geopereerd moet worden, maar toch nog even moet wachten, omdat er voorlopig nog geen plek is. Ook de intensive care is onvoldoende op orde, met als gevolg dat 10 procent van de patiënten wordt geweigerd en dat met doodzieke mensen geleurd moet worden. Recent nog luidden verscheidene specialisten in Nova de noodklok over het overlijden van patiënten wegens het niet beschikbaar zijn van een bed op intensive care. Tijdens een college van cardiologen-in-opleiding zegt eenderde wel eens een onnodig overlijden te hebben meegemaakt. Een neuroloog uit Nijmegen vertelt over een jonge vrouw met een hersenbloeding, waarvoor twee uur was rondgebeld. De vrouw overleed en hij bleef achter met de frustratie dat zij geen eerlijke kans heeft gehad.

23


Door tekortschietende middelen en hoge werkdruk kan lang niet altijd menswaardige zorg worden gegeven. Het is beschamend dat in zo’n welvarend land op deze manier met gehandicapten, ouderen en psychiatrische patiënten wordt omgegaan. En het is verontrustend dat goede zorgverleners teleurgesteld afhaken, omdat zij niet díe zorg kunnen geven die nodig is. De noodzaak van een substantiële salarisverbetering van verpleegkundigen en verzorgenden ziet deze minister niet in. Ook de grote tekorten bij huisartsen en verloskundigen zijn, ondanks vele waarschuwingen, door de minister volledig onderschat. Door de afbraak van de kleinere ziekenhuizen en het tekort aan verloskundigen kennen we inmiddels een nieuw fenomeen: de zwerfzwangere. De erfenis van het falende beleid van de minister met betrekking tot de huisartsen werpt zijn schaduw vooruit: de Landelijke Huisartsen Vereniging schat dat in 2006 twee à drie miljoen Nederlanders geen huisarts meer zullen hebben. Vooral sociaal zwakkeren zullen de dupe zijn. Als je armer bent, word je eerder ziek en ga je eerder dood. Dit onrechtvaardige gezondheidsgat is onder paars vergroot. De kans om voor je 65ste te overlijden is in een achterstandswijk 50 procent groter. Zoiets moet toch ondraaglijk zijn voor een minister van Volksgezondheid? We zijn rijker dan nooit, maar het aantal dak- en thuislozen groeit: de afgelopen vijf jaar is het aantal bezoekers van het Leger des Heils zelfs verdubbeld. Verslaafden, psychiatrische patiënten en hele gezinnen zijn ‘s nachts op straat te vinden. Voor hen is geen plaats in de overvolle opvang. De minister ziet in deze maatschappelijke schande geen reden om met een noodplan te komen. Natuurlijk is Borst niet alleen verantwoordelijk voor deze erfenis, maar het hele kabinet. En de paarse coalitiepartijen. Toch is de minister te verwijten dat zij willens en wetens heeft ingestemd met de krapte. Zij heeft te weinig, te laat en niet daadkrachtig genoeg gereageerd op ernstige signalen uit de zorg en is daarom verantwoordelijk voor de ontstane problemen. Winst in de zorg is als een Paard van Troje Laat ik specifieker ingaan op mijn kritiek inzake het toestaan van ‘winst maken’ in de zorg. Het is mijn vaste overtuiging dat met het toestaan van ‘winstoogmerk’ binnen de zorg, zoals de Raad voor Volksgezondheid en Zorg (RVZ) vorig jaar voorstelde, het paard van Troje wordt binnengehaald. Ogenschijnlijke winst op korte termijn zal op langere termijn leiden tot uitholling van de solidariteit, de kwaliteit van de zorg doen dalen, en de kosten laten oplopen. Waarom zouden we deze onzalige weg opgaan? Ik vind het vreemd dat de Raad nog met dit advies kwam. De afgelopen tijd is meer en meer aandacht gekomen voor de evidente nadelen van het werken met winstoogmerk in sectoren die tot voor kort gerekend werden tot het publieke domein. De NS, de kabel en de elektriciteitsvoorziening zijn eerdergenoemde voorbeelden die laten zien dat het ‘borgen van het publieke belang’ moeilijk samengaat met concurrentie en marktwerking.

24


In het betreffende rapport noemt de Raad de ‘kwantitatieve en kwalitatieve schaarste’ in de zorg als oorzaak van ‘de wens om de collectieve lastendruk te verlagen’. Dat is een belangrijke vaststelling. In gewoon Nederlands bedoelt de Raad: er is in de afgelopen periode te weinig geld uitgetrokken voor de zorg, omdat paars andere prioriteiten had. De gevolgen zijn bekend: wachtlijsten, verschraling van de zorg, hoge werkdruk en demotivatie van de werkers in de zorg. De combinatie van slechte collectieve zorg en groeiende koopkrachtige vraag naar kwalitatieve zorg leidde ertoe dat nieuwe particuliere initiatieven zijn ontstaan. Het is kortzichtig en gevaarlijk om deze op de puinhopen van de zorg opgekomen commerciële initiatieven nu te zien als dé oplossing voor de structurele problemen waar de zorg voor staat. We zullen van kwaad tot erger vervallen en onnodig waarden als solidariteit, beroepsethiek, en het recht op de best mogelijke zorg voor iedereen in de waagschaal stellen. Werken met een winstoogmerk in de zorg betekent dat binnen zorginstellingen het antwoord op de vraag ‘hoe kan ik zo min mogelijk zorg geven voor een zo hoog mogelijke prijs’ leitmotiv wordt. Ervaringen in de thuiszorg laten zien waartoe dit leidt: het niet naleven van de CAO, onvoldoende geld voor scholing en opleiding van personeel en ‘stopwatchzorg’. Inspecteur generaal voor de Gezondheidszorg Kingma vroeg in de zomer van 2001 niet voor niets om speciaal toezicht op privé-klinieken, die hij omschreef als ‘specifiek risicogebied’. Hij deed zijn verzoek naar aanleiding van een aantal ernstige incidenten die door de Inspectie in Zuid-Holland waren vastgesteld. Ook de RVZ zélf onderkent het gevaar. Zo pleit ze voor het vaststellen van kwaliteitseisen en stelt ze voor om de Inspectie fors uit te breiden. Het vereist inderdaad weinig voorstellingvermogen om te bedenken waartoe het werken met winstoogmerk zou kunnen leiden. Bijvoorbeeld: minder investeren in het begeleiden van personeel, inzetten van onvoldoende gekwalificeerd personeel, onverantwoord snel beslissen tot een ingreep, minder nacontroles, gebruik van kwalitatief minder goed materiaal, overwerkte chirurgen en OKassistenten aan de operatietafel. Een ander risico van het winstoogmerk in de zorg is het ontstaan van tweedeling. Het winstoogmerk zal leiden tot meer interesse voor de meest lucratieve en niet per definitie voor de meest noodzakelijke zorg. Er komt een ‘selectie in het aanbod’. Zo zal een ziekenhuis snel inzien dat het versneld helpen van zieke werknemers van bedrijven op een speciale bedrijvenpoli meer winst oplevert dan het hebben van een goede kinderafdeling, geriatrie of IC-afdeling, waar nauwelijks iets aan te verdienen valt. Maar ook een tweedeling tussen arm en rijk ligt op de loer. Het wordt interessant om extra voorzieningen aan te bieden aan patiënten die er extra voor kunnen en willen betalen. Binnen de huidige schraalheid van de zorg zijn deze ‘extra’s’ snellere en betere zorg. Het is naïef om te denken dat de rijke en fors extra betalende patiënt op een viersterrenafdeling in een ziekenhuis genoegen neemt met een krantje, een croissantje en een drankje en tegelijkertijd tekortschietende verpleging en verzorging op de koop toeneemt.

25


Vaak hoor je dat private zorg goedkoper is. Dat is aantoonbaar onjuist. Amerikaans onderzoek laat zien dat particuliere zorg over het algemeen 10 procent duurder is dan reguliere zorg. Nederland geeft nu 8,8 procent BBP uit aan de zorg. In de VS – waar het stelsel hoofdzakelijk marktgericht is – is dit 14 procent. Dit hoge percentage wordt met name veroorzaakt door de hoge administratieve kosten als gevolg van de grote bureaucratie en de gigantische overhead, de vaak extravagante wensen van veel patiënten (niet zelden aangemoedigd door de betrokken commerciële specialisten) en de hoge verzekeringen die artsen afsluiten om zich juridisch te weren tegen claims van patiënten. Een veel duurder systeem dus, terwijl ruim 16 procent van de bevolking (ruim 40 miljoen mensen) onverzekerd rondloopt en de ziekte- en sterftecijfers ongunstiger zijn dan in West-Europa. De zorg is geen markt. Hier is, alleen al om geografische redenen, concurrentie vrijwel onmogelijk. Waar dit wél mogelijk is, is het ongewenst. In de zorg dient de nadruk te liggen op samenwerking. Concurrentie impliceert marketing en reclame. Afgezien van het geld wat daarmee gemoeid is, is het ook ongewenst van zorginstellingen te verlangen dat zij met elkaar in de slag gaan om de gunst van ‘de klant’.De RVZ wijst in haar advies ook zélf op de risico’s die verbonden zijn aan het werken met winstoogmerk binnen de zorg: onrendabele diensten worden gemeden, weinig kwaliteit wordt geboden en hoge prijzen worden berekend. Om het publieke belang te borgen wil de Raad dan ook naast het instellen van kwaliteitseisen en uitbreiden van de Inspectie voor de gezondheidszorg de NMA (de mededingingsautoriteit) aanwijzen als ‘marktmeester’. . Om publieke waarden weer de plaats te geven die nodig is, zal eerst echter een einde moeten komen aan de stiefmoederlijke behandeling van de zorg door de overheid. Op de werkvloer heeft de teleurstelling daarover diepe sporen van cynisme achtergelaten. Helaas hebben velen met hart voor de patiënt de zorg al gedesillusioneerd verlaten. Ondertussen gaat de opmars van de kille managers binnen de instellingen gewoon door. Zonder uitzondering ontpoppen ze zich steeds openlijker als pleitbezorgers van meer marktwerking. Zelfs de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen liet onlangs nog weten deze onzalige weg te willen gaan. De introductie van het winstoogmerk in de zorg zal het draagvlak voor het actief onderhouden van publieke waarden versneld doen eroderen. Waarom zouden we al deze risico’s lopen als het ook anders kan? Door het opheffen van de budgettering en de reële zorgbehoefte als uitgangspunt te nemen; door een flinke snoeibeurt in de bureaucratie; door de coup van de managers in de zorg terug te draaien; door de zorgwaarden en de professionele autonomie te herstellen; door betere arbeidsvoorwaarden voor de verplegenden en verzorgenden en door een brede, sociale volksverzekering voor ziektekosten waaraan iedereen naar draagkracht bijdraagt. Als de politieke wil er is, kunnen we fatsoenlijke zorg bieden gebaseerd op solidariteit. Het antwoord op een falende overheid is niet de markt, maar een bétere overheid. Laten we van de zorg een paradepaardje maken. Het paard van Troje kunnen we dan buiten laten.

26


DE PAARSE TWEEDELING 1: NIEUWE APARTHEID Na de publicatie van Paul Scheffer’s inmiddels roemruchte artikel in NRC onder de titel ‘het multiculturele drama’ is het debat over het minderheden-integratiebeleid is een stroomversnelling gekomen. En dat is goed. Sterker, het is verwonderlijk dat het zo lang is uitgebleven. Was het niet beter geweest als dit debat vijftien of twintig jaar geleden was gevoerd en we toen meer hadden nagedacht over dit thema? We hadden een hoop problemen vóór kunnen zijn. Echter, de gedachte van ‘laisser aller’ was toen nog leidend. Zeker in linkse kring was het ‘not done’ te spreken in termen van problemen. ‘Laat maar, het komt allemaal goed… we hebben gewoon een multiculturele samenleving.’ Acht jaar paars betekende acht jaar doorrotten van een steeds gevaarlijker zweer in de samenleving: de zweer van de segregatie, die leidt tot nieuwe Apartheid. Paars was een slechte heelmeester – en dus zette deze tweedeling genadeloos door. Tien stellingen Mijn eerste stelling: Politici kunnen mensen niet integreren in de samenleving, dat is iets van de mensen zelf: van de nieuwkomers en de autochtonen. Wat de overheid wel kan – en moet – doen, is zorgen voor de best mogelijke voorwaarden om de integratie te laten slagen. Mijn tweede stelling: De overheid heeft gefaald in het scheppen van de beste voorwaarden voor een succesvolle integratie. Ik ga niet terug in de tijd om alle oorzaken van dat falen nog eens tegen het licht te houden. Ik wil me beperken tot de vaststelling dat de feiten van vandaag – als het gaat om taalvaardigheid, schoolresultaten, werk, noem maar op – de conclusie rechtvaardigen dat het minderheden-integratiebeleid heeft gefaald. De overheid heeft een negatieve bijdrage geleverd door het leren van Nederlands door nieuwkomers veel te lang niet verplicht te stellen. Mijn derde stelling: Het falende integratiebeleid heeft ertoe geleid dat migranten en hun kinderen er onvoldoende in slagen echt deel te nemen aan de samenleving. Ze beschikken door de bank genomen niet over dezelfde kansen als de gemiddelde autochtoon. De gebrekkige deelname aan de samenleving hindert het integratieproces. Daarmee is de cirkel rond en zijn veel te veel nieuwkomers in een neergaande spiraal terechtgekomen.

27


Mijn vierde stelling: Deze spiraal richting desintegratie is buitengewoon nadelig voor de mensen waarover we het hebben, maar ook voor de samenleving als geheel. Het is onrechtvaardig. Maar dat niet alleen: er tikt ook een maatschappelijke tijdbom. Het zou wel erg naïef zijn te denken dat dit proces van tweedeling zo door kan gaan, zonder dat het een keer tot een uitbarsting komt. De armoede waar veel allochtonen in terecht zijn gekomen leidt, in combinatie met het gebrek aan uitzicht op verbetering en geloof in een betere toekomst, tot teleurstelling en frustratie. Verschillende reacties zijn mogelijk: de een zal de strijdbijl oppakken en het gevecht voor emancipatie en gelijkberechtiging aangaan, de ander zal misschien zijn heil zoeken in een snelle weg naar rijkdom door criminaliteit. Weer een ander zal zich misschien bewust afwenden van de Nederlandse samenleving, zich juist tegen integratie gaan verzetten en de Westerse samenleving gaan minachten (zoals de recente snelle groei van de Grijze Wolven laat zien). Mijn vijfde stelling: Integratie is het enige effectieve antwoord op de groeiende problemen voor mensen uit etnische minderheidsgroepen. Deze vaststelling laat geen andere conclusie dan dat mensen die in dit land hun toekomst willen bouwen, die willen dat hun kinderen hier een toekomst kunnen bouwen, ook alles in het werk zullen moeten stellen om de taal te leren en vertrouwd te raken met de hier heersende normen en waarden, de inrichting van onze samenleving etc. Maar dat niet alleen: overheden (rijk en gemeenten), de scholen, de bedrijven en de gemeenschappen (Nederlanders én buitenlanders) zullen zich moeten inspannen. Ik verzet me tegen diegenen die zeggen: ‘Ach, maak je niet druk, dat duurt een of twee generaties en dan lost dat probleem zich vanzelf op.’ Deze cynische kijk op het recht van elk mens op een bestaan, waarin hij of zij met enige kans op succes zijn of haar geluk kan najagen, wordt door mij niet gedeeld. Ik wil me samen met anderen met hand en tand verzetten tegen het ontstaan van een onderklasse, en dus ook een etnische onderklasse. De oververtegenwoordiging van allochtonen in de werkloosheids-, armoede- en criminaliteitsstatistieken, de letterlijke segregatie langs etnische lijnen in wijken en op scholen waren altijd, zijn en zullen voor mij altijd onaanvaardbaar blijven. Mijn zesde stelling: Integratie en segregatie verdragen elkaar niet. Dat een groot deel van de allochtone kinderen is aangewezen op concentratiescholen, doet hun zaak beslist geen goed. Wanneer op een school de grote meerderheid bestaat uit allochtonen, of althans uit kinderen die de Nederlandse taal niet machtig zijn, die niet vertrouwd zijn met de Nederlandse cultuur, kan er geen sprake zijn van een vanzelfsprekend integratieproces. Ik ben ervan overtuigd dat integratie in eerste aanleg geen proces is dat door middel van allerlei kunstgrepen tot stand moet komen. Integratie komt tot stand als het vanzelfsprekend is: voor de nieuwkomers én voor de autochtonen. En het vindt concreet plaats in het dagelijkse onderlinge verkeer: op school, op het sportveld, bij de bakker, en ga zo maar door. Deze vanzelfsprekendheid verdwijnt als er geen mensen zijn waarméé je kunt integreren. Met andere woorden: het beste minderhedenintegratiebeleid is het beleid dat segregatie op scholen en in wijken bestrijd. Mijn zevende stelling: Het bestrijden van de segregatie zal, naast veel meer, leiden tot betere resultaten op school voor de kinderen die daar in hun verdere leven afhankelijk van zijn. Om eerlijk te zijn is dit natuurlijk niet alleen míjn stelling, maar een korte samenvatting van de conclusies van alle rapporten die naar aanleiding van tal van onderzoeken zijn gepubliceerd.

28


Mijn achtste stelling is: Ook het bedrijfsleven moet zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid erkennen en het niet langer bij mooie woorden laten, maar desnoods gedwongen worden een bijdrage te leveren aan het aan werk helpen van mensen uit etnische minderheden. De voormalige gastarbeiders – eens door datzelfde bedrijfsleven hier naartoe gehaald – zijn in de jaren ’80 massaal op straat gezet. Dit was juist de tijd dat veel migranten besloten hier te blijven en niet terug te keren naar hun land van herkomst. Het bedrijfsleven trok vervolgens zijn handen af van deze mensen en de verantwoordelijkheid voor de integratie kwam geheel en al op het bordje van de overheid en de samenleving. Die fout moet worden hersteld. Bedrijven moeten veel meer investeren om migranten ook via het bieden van werk te integreren in de samenleving. Voor middelgrote en grote bedrijven zou een quotum (bijvoorbeeld 5 procent) moeten worden afgesproken. Mijn negende stelling: De verkokerde aanpak van het integratiebeleid tot nu toe is een van de oorzaken dat echte resultaten zijn uitgebleven. Ik geloof er niks van dat dit grote maatschappelijke vraagstuk door middel van een technocratische benadering kan worden opgelost. Voortdurend wordt wel weer iets nieuws bedacht waardoor Kamer en kabinet een poosje zijn gerustgesteld. Ten onrechte. Veel ministeries (Justitie, Binnenlandse Zaken, Onderwijs, Sociale Zaken, VWS, VROM) zijn op enigerlei wijze bij het beleid betrokken en dat verhindert een integrale en samenhangende aanpak. Dat moet snel veranderen. Mijn tiende en laatste stelling: Het gaat bij het integratiebeleid niet om assimilatie, maar om een functionele integratie die gelijke kansen mogelijk maakt. Laat ik verwijzen naar Wouter Gortzak, Tweede Kamerlid voor de PvdA: ‘De overgang is een keihard proces; valse, pseudo-linkse sentimentele bewogenheid helpt de nieuwkomers evenmin als overspannen dramatisering of rechtse onverschilligheid en vijandschap.’ Cultuurrelativisme van de kant van de autochtonen helpt de migrant niet. ‘De dominante cultuur stelt de nieuwkomer voor onontkoombare feiten…’, aldus Gortzak. En hij heeft gelijk. Enerzijds moet de buitenlander die hier zijn/haar toekomst ziet, beseffen dat aanpassing onvermijdelijk is, en anderzijds moeten de autochtonen beseffen dat ‘culturele veelvoud niet het probleem is’, zoals ook Godfried Engbersen zegt.

29


Integratie bevorderen kan niet met pappen en nathouden Op het vraagstuk van integratie is in het verleden verschrikkelijk vaak gereageerd met een misplaatste politieke correctheid. De politiek correcte opvatting was: ‘iedereen heeft recht op het behoud van zijn culturele identiteit’. Sommigen gingen daarin heel ver. Als je twintig jaar geleden zei dat het van groot belang was dat migranten Nederlands zouden leren, kreeg je niet zelden reacties als: ‘Wat is er mis met Turks?’ Is het besef van het belang van de Nederlandse taal inmiddels doorgedrongen, als het gaat om het bestrijden van de segregatie in de wijken en het onderwijs lijkt dit nog ver weg. Iedereen heeft zijn eigen identiteit, die mede wordt gevormd door de culturele omgeving waarin je bent opgegroeid en waarin je nu leeft, en waarin je ouders en grootouders zijn geboren en opgegroeid. In die zin zijn er zeer veel verschillende ‘culturele identiteiten’ en kun je spreken van een ‘multiculturele samenleving’. Maar helaas geeft dit vage begrip aanleiding tot een belangrijke misvatting, die ook Paul Scheffer en SCP-directeur Paul Schnabel begin 2000 constateerden. Namelijk de ontkenning dat er in Nederland wel één dominante cultuur is. Het wordt tijd dat we gaan beseffen dat we geen multiculturele samenleving zijn, maar een multi-etnische samenleving, zoals ook het SCP in haar rapportage van 1998 noemde. Natuurlijk kan ook binnen één dominante cultuur een veelkleurigheid van culturele uitingen en gewoonten een plaats krijgen, wat weer een verrijking van onze samenleving kan zijn. Maar de dagelijkse praktijk is helaas een andere. ‘We leven in Nederland langs elkaar heen’, stelde Scheffer terecht. Het naast elkaar leven van autochtonen en allochtonen is grotendeels letterlijk. Op dit moment woont 42 procent van de totale minderhedenbevolking in de vier grote steden en deze hebben 22 postcodegebieden met een allochtone meerderheid (SCP 1999). Zo is in vele wijken in ons land de situatie ontstaan waar andere culturen dominant zijn en de Nederlandse cultuur vrijwel afwezig is, waardoor de bewoners hier nauwelijks mee in aanraking komen. Integratie vindt plaats in het dagelijks leven: bij de bakker, op straat, het schoolplein. Integratie is een actief proces tussen allochtonen en autochtonen. De Turkse buurman helpen bij het invullen van zijn huursubsidieformulier. Uitgelegd krijgen over wat de ramadan is. Het Marokkaanse buurmeisje leren fietsen, waarbij als vanzelf haar woordenschat wordt uitgebreid met ‘fietsbel’, ‘terugtraprem’ en ‘reflector’. Als de concentratie allochtonen in een wijk te groot wordt stokt dit integratieproces. Politici kunnen mensen niet integreren, maar wel de juiste voorwaarden scheppen. Zonder twee belangrijke voorwaarden, namelijk het leren van Nederlands en het actief tegengaan van segregatie, komen we er niet. Als het gaat om taal, zijn er voor nieuwkomers nu de verplichte inburgeringscursussen – die overigens aan alle kanten lijken te rammelen. Voor allochtonen die al langer in Nederland wonen en de taal onvoldoende beheersen moeten er eveneens voldoende taalcursussen komen.

30


Zwarte scholen zijn niet alleen slecht voor de integratie, maar evenzeer voor de leerprestaties van de kinderen – en daarmee voor hun kansen op een fatsoenlijke toekomst. Om de groeiende apartheid in het onderwijs tegen te gaan moeten gemeenten, in overleg met scholen en ouders, gemengd onderwijs mogelijk maken. Verschillende gemeenten, bijvoorbeeld Amersfoort, Tiel en Doesburg, voeren nu zo’n ‘spreidingsbeleid’. Natuurlijk is spreiding in de grote steden, waar een groot deel van de leerlingen allochtoon is, moeilijker. Maar daarmee zeker niet geheel onmogelijk. Ook in Amsterdam Zuid-Oost heb je zwarte èn witte scholen. In wijken moet segregatie worden teruggedrongen door gemeenten en woningbouwverenigingen aan te sporen tot een actief woningtoewijzingsbeleid. En door allochtonen, die nu vaak gevangen zitten in deze wijken, via het bouwbeleid en huursubsidiebeleid de kans te geven op een betaalbare huurwoning in witte wijken. Helaas worden voorstellen om beleid te ontwikkelen dat bijdraagt aan een meer evenwichtige opbouw van de wijken en schoolpopulaties nog steeds in de taboesfeer geplaatst. Steevast worden deze voorstellen getorpedeerd met het argument dat mensen vrij moeten zijn in hun woon- of schoolkeuze. Alsof mensen met lage inkomens die keuze nu wél zouden hebben. In 1992 verscheen een onderzoeksrapport over de segregatie in het onderwijs, met de aanbeveling om te komen tot een spreidingsbeleid, maar het rapport verdween in de la van toenmalig staatssecretaris van Onderwijs Wallage. En nog staat zwaait de meerderheid van de partijen met de dooddoener ‘dat is aantasting van de vrijheid van onderwijs’. Beleid gericht op het tegengaan van segregatie in het onderwijs en de wijken betekent geenszins dat mensen gedwongen worden te verhuizen of van school te veranderen. De keuzemogelijkheden voor met name allochtonen wordt juist vergroot. Aan de andere kant is ook niet uit te sluiten dat keuzes voor zowel allochtonen als autochtonen iets worden ingeperkt. Maar dit wordt gerechtvaardigd door dat hogere doel: de integratie. In Den Haag beperkt de discussie zich vooralsnog tot het falende onderwijsachterstandenbeleid. De verkokerde benadering van het kabinet blijft er toe leiden dat de echte oorzaken niet worden aangepakt. Staatssecretaris Adelmund komt in een nota over zwarte scholen niet verder dan een aantal ‘laboratorium scholen’ om te kijken hoe de kwaliteit verbeterd kan worden. In de nota wordt met geen woord gerept over de oorzaken of de bestrijding van de segregatie. ‘Taal, taal, taal,’ is het motto van integratieminister Van Boxtel. Natuurlijk is de aandacht voor taal belangrijk, maar de discussie over integratie beperkt zich niet tot het onderwijs en de taalachterstand van allochtonen. Het zou goed zijn als de Tweede Kamer daar een allesomvattend parlementair onderzoek tegenover zet, waarna samenhangende voorstellen kunnen worden gedaan die moeten leiden tot echte resultaten. Weg met het pappen en nathouden-beleid van de laatste decennia!

31


Spreiding nodig Tegenstanders van spreidingsbeleid beweren steeds met grote stelligheid dat spreiding mensen in hun keuze belemmert en hun vrijheid aantast. ‘Allochtonen willen zelf allemaal bij elkaar wonen’, zo weet men zeker. In de vele gesprekken die ik op bijeenkomsten met allochtonen voerde is mij daar nooit iets van gebleken. Het tegendeel lijkt meer het geval. Maar als je iets keer op keer blijft herhalen, wordt het vanzelf een vaststaand feit. In Deventer voeren Turkse ouders actie voor beter onderwijs voor hun kinderen. Zij vinden het ongewenst dat op hun school alleen Turkse kinderen zitten. Hun eisen zijn dat kinderen vanaf volgend schooljaar naar een gemengde school gaan, en dat de gemeente – die de ongewenste concentratie heeft laten ontstaan, en dus medeverantwoordelijk is voor de achterstand van hun kinderen – de kosten betaalt voor het vervoer naar een andere school. De ‘Turkse’ school in Deventer – met de helaas toepasselijke naam De Kameleon – is in de neerwaartse spiraal terechtgekomen waarin veel scholen met een stijgend percentage allochtone leerlingen verkeren: steeds meer autochtone leerlingen worden van school. Met als gevolg dat er op de school niet één autochtoon kind meer zit. In Utrecht hebben Turkse en Marokkaanse oudercomités, bewonerscommissies, winkeliersverenigingen, moskeeën en protestantse en rooms-katholieke kerken de handen ineengeslagen. Zij hebben zich verenigd in de Stichting Houd Kanaleneiland Leefbaar en een brandbrief naar de gemeente Utrecht gestuurd, waarin ze pleiten voor een spreidingsbeleid op het gebied van huisvesting. In Kanaleneiland is 73 procent van de bevolking allochtoon; op de scholen is dit percentage nog hoger. Dat allochtonen nu zelf in verzet zijn gekomen tegen de segregatie is moedig en misschien wel de enige mogelijkheid om het taboe te doorbreken. Hun actie kan een belangrijk keerpunt zijn in de discussie over spreidingsbeleid. Van ‘aantasting van vrijheid’ en ‘discriminatie’ kun je moeilijk nog spreken als de groep wiens vrijheid je zou aantasten en die je zou discrimineren, zélf om spreiding vraagt. De acties in zowel Kanaaleiland als Deventer verdienen alle steun, maar krijgen die tot nu toe helaas amper. Alleen al het feit dat – nadat jarenlang vooral over en niet mét allochtonen is gesproken – er nu groepen allochtonen opstaan die zich volop in de strijd werpen, is van groot belang. Bovendien vind ik dat ze in hun stellingname groot gelijk hebben. Concentratie van allochtonen in wijken en op scholen belemmert de integratie, terwijl het voor hun toekomst en die van hun kinderen van groot belang is om te integreren in de Nederlandse samenleving. Met gemengd wonen en leren is bijvoorbeeld de kans kleiner dat allochtone kinderen die in Nederland geboren zijn een taalachterstand oplopen. Zo vertelde één van de Turkse moeders dat ze vond dat haar in Deventer geboren dochter een slechtere uitgangspositie heeft dan zij zelf had, toen ze als jong meisje uit een Turks bergdorp kwam: ‘Ik kwam op een gemengde school en in een gemengde wijk en moest snel overal Nederlands spreken. Mijn dochter spreekt slechter Nederlands dan ik. Pas wanneer ze naar de middelbare school gaat, komt zij buiten ‘haar Turkse dorp.’ Daarom: weg met de afzijdigheid, de vrijblijvendheid, de ‘valse’ politieke correctheid. Laten we niet langer afzijdig toekijken maar beleid maken om de nieuwe ‘apartheid’ tegen te gaan. In wijken moet segregatie worden teruggedrongen, door gemeenten en woningbouwverenigingen aan te sporen tot een actief woningtoewijzingsbeleid en door allochtonen, die nu vaak opgesloten zijn in deze wijken, via het bouw- en huursubsidiebeleid de kans te geven op een betaalbare huurwoning in witte wijken. Ook in het onderwijs moet er een actief spreidingsbeleid komen, in samenspraak metgemeenten, scholen en ouders.

32


De resultaten van dit beleid mogen niet vrijblijvend zijn. Daarom ben ik voor een ‘verplicht’ spreidingsbeleid. Dat verplichten slaat dan vooral op het beleid en dus de beleidsmakers. Dus verplicht betekent niet dat een gezin van Turkse afkomst uit wijk X wordt weggeplukt en verplicht in wijk Y moet gaan wonen. Het betekent ook niet dat mensen elke keuzevrijheid voor de school van hun kinderen wordt ontnomen. Het betekent dat bij het kiezen van een woning en een school door ‘zwart’en door ‘wit’, voortaan terdege rekening gehouden wordt met de gevolgen ervan voor de integratie – en daarmee voor de kansen in de toekomst.

33


PAARSE TWEEDELING 2: DE KINDEREN VAN DE REKENING Paars pocht op de welvaart die het bracht. Maar de werkelijkheid is natuurlijk dat vooral de economische wind in de rug daarvoor zorgde. Paars zou er beter aan doen verantwoording af te leggen waarom ze er niet in slaagde in de periode dat we rijker waren dan ooit de welvaart beter te verdelen en de sociale tweedeling te verminderen. Vooral de gevolgen van dat falen voor veel kinderen moeten paars bij het opmaken van de rekening zwaar worden aangerekend! Met veel kinderen gaat het gelukkig goed. Ze leven in een redelijk stabiele omgeving, hebben materieel niets te klagen, en maken zich over de toekomst niet al te veel zorgen. Toch is er ook een grote groep kinderen, ongeveer een vijfde deel, met wie het níet goed gaat. Ze hebben met zulke ernstige problemen te kampen, dat er geen sprake meer is van gelijke kansen op een voorspoedige toekomst. Uit onderzoek dat het NIPO voor de SP enkele jaren geleden verrichtte bleek dat bijna 76 procent van de volwassenen (en jongeren zelf) verwacht dat voor de kansen van kinderen en jongeren het inkomen van de ouders belangrijker wordt. De sociaal-economische positie van ouders is voor een groot deel bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van hun kinderen. Ernstige problemen komen over het algemeen meer voor bij jongeren uit lagere sociale klassen. Uit verschillende studies blijkt dat armoede van generatie op generatie wordt doorgegeven. De afgelopen decennia is de inkomensongelijkheid weer toegenomen. 88 procent van de ondervraagden verwacht dat kinderen in de komende 10 jaar meer problemen zullen krijgen met geweld, agressie en criminaliteit. Slechts 1 procent denkt dat de problemen op deze terreinen voor hen níet zullen toenemen. Het leven is er inderdaad niet veiliger op geworden, zeker niet voor kinderen. Het geweld nam buitenshuis, maar ook binnenshuis toe. Het aantal meldingen van kindermishandeling steeg in de jaren ’90 bijvoorbeeld met 80 procent. Daar komt nog bij dat helaas lang niet alle kindermishandeling ook geméld wordt. Nederland heeft, net als 150 andere landen, het Verdrag inzake de Rechten van het Kind ondertekend. In 1999 bestond dit Verdrag 10 jaar en diverse deskundigen maakten van de gelegenheid gebruik de alarmbel te luiden over hoe het met de naleving van dit Verdrag staat. Een van de punten waarop Nederland slecht scoort is juist het onderwerp kindermishandeling. De hulpverlening is verbrokkeld en kinderen komen nogal eens tussen wal en schip terecht, niet in de laatste plaats omdat bij veel jeugdzorginstellingen en hulpverleningsinstanties sprake is van wachtlijsten.

34


Ook buitenshuis is de situatie er niet veiliger op geworden. Jeugdcriminaliteit staat hoog op de politieke agenda. Het is een onderwerp dat politiek en maatschappelijk breed wordt bediscussieerd, maar dit gebeurt voornamelijk naar aanleiding van incidenten. Van een integrale visie op de verbetering van de situatie van de jongeren met wie het niet goed gaat en die veel overlast veroorzaken resp. ondervinden, is geen sprake. De essentie van het jeugdstrafrecht, met zijn nadruk op opvoeding en behandeling, is onder druk komen te staan, doordat de laatste jaren sprake is van zwaarder straffen en een gebrekkige reclassering. Een ander punt waarop Nederland slecht scoort als het gaat om naleving van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, heeft betrekking op het onderwijs. Volgens 73 procent van de ondervraagden zijn grotere problemen voor jongeren in het onderwijs te verwachten. Ook hier staat de toenemende tweedeling gelijke kansen voor kinderen in de weg. Het is een feit dat kinderen op zwarte scholen minder presteren dan kinderen op witte, maar we doen er niets aan, om het ontstaan van deze scholen te voorkomen. We zijn de afgelopen 10, 15 jaar rijker geworden, maar ook armer. De materiële welvaart nam toe, maar tegelijkertijd werden de inkomensverschillen groter. De verstikkende deken van de ‘welzijnsstaat’ uit de jaren ’70 verdween, maar aan het denken over solidariteit en gelijkwaardigheid werd geen nieuwe invulling gegeven. Het ‘Ik-tijdperk’ brak aan. De enorme populariteit van de individualistische levenshouding bevorderde een algemeen gevoel van afkeer van normen en waarden. Mede als gevolg dáárvan vond een versplintering en een verharding van de samenleving plaats. Het (neo)liberale denken vierde triomfen en dat betekende dat het recht van de sterkste gold, er in toenemende mate marktgericht werd gedacht, en de 24uurs-economie volop moest draaien. In deze verhardende wereld werd de jeugd de kind van de rekening. Ik vind dat het welzijn en de rechten van kinderen veel meer dan nu voorop moeten staan bij het formuleren van plannen voor de toekomst. Het is tijd voor een integraal ‘Plan van de Jeugd’. Dat plan moet zorgen voorpermanente waakzaamheid voor de belangen van kinderen en komen met concrete voorstellen om hun situatie te verbeteren. Om de toekomst van de jeugd hoog op de politieke agenda te krijgen – en te houden – moet er een minister of staatssecretaris voor de Jeugd komen. Een algemeen offensief tegen armoede is nodig om te voorkomen dat kinderen al bij voorbaat een slechte start krijgen. Er zou extra geïnvesteerd moeten worden in de zorg en opvoeding van kinderen, bijvoorbeeld door het opzetten van laagdrempelige bureaus in wijken en dorpen waar ouders terecht kunnen met vragen over opvoeding en voor ondersteuning. De kinderbijslag moet inkomensafhankelijk worden, zodat de steun dáár terechtkomt waar ze ook het meest nodig is. Tweedeling in het onderwijs moet met kracht worden bestreden. Als we daar echt op inzetten, kunnen we de positie van kinderen, en dan vooral die kinderen die dat het hardst nodig hebben, daadwerkelijk verbeteren en daarmee bereiken dat Nederlanders over 10, 20 jaar zeggen: hier is echt alles kits met alle kids!

35


PAARSE TWEEDELING 3: HET GROTE GRAAIEN Onder paars is het aantal miljonairs tot recordhoogte gestegen. Zelfs de invoering van de euro doet daar niet aan af. Ondertussen zitten een miljoen huishoudens op of onder de armoedegrens. Paars is geen remedie voor tweedeling gebleken, maar een veroorzaker daarvan. En dat terwijl pal voor de Kamerverkiezingen van 1998 minister-president Kok zó resoluut was in zijn veroordeling van de salarisstijgingen aan de top: ‘De overheid heeft de taak hier normstellend op te treden. Als wij spreken over normen en waarden in de samenleving, moeten wij ook normatief optreden tegenover mensen aan de top die zich onevenwichtig verrijken en buiten proporties zelf voordelen binnenhalen van wat rechtvaardiger naar anderen toe zou kunnen gaan.’ De boosheid die de anders zo terughoudend Kok tot zijn uitbarsting bracht, was gebaseerd op het feit dat in 1997 de topmanagers zichzelf met 4 procent loonstijging bijna twee keer zoveel hadden toebedeeld als de gemiddelde CAO-stijging. Maar 4 procent, denkt u. Inderdaad, maar 4 procent, daar lacht de gemiddelde topmanager inmiddels om. Paars bood de grootverdieners structureel de mogelijk tot het Grote Graaien. In 1998 stegen, ondanks Kok’s belofte, de salarissen aan de top met bijna 8 procent, terwijl de gemiddelde werknemer er 3 procent bij kreeg. In 1999 brak het feest aan de top pas echt los: bijna 13 procent aan loonsverhoging voor de top, terwijl de gemiddelde CAO-lonen slechts met 2,6 procent stegen. Wie had gedacht dat het niet gekker kon zat er naast. In 2000 kreeg de top van 25 AEX bedrijven er gemiddeld 14 procent bij. Philips en Unilever zetten de toon met loonsverhogingen van 13,8 en 20 procent. Deze percentages zijn nog exclusief opties. En ook op dat vlak ging de zelfverrijking door. Bijvoorbeeld bij Unilever: het totaal aan te verzilveren opties van de raad van bestuur van Unilever steeg van 2,6 miljoen in 1999 tot 4,6 miljoen in 2000: 70 procent extra. De gemiddelde CAO-loonstijging lag in 2000 op 3,3 procent. Toch is het niet zo dat de overheid de afgelopen jaren helemaal niets is gedaan tegen wat minister-president Kok ‘de exhibitionistische zelfverrijking van de top’ noemde. De belastingheffing op opties was erg mager en is enigszins verzwaard. Het kabinet bereidt (eindelijk) een wet voor die bedrijven verplicht openheid van zaken te geven over de ‘normale’ beloning van de top. Maar aan de andere kant heeft het kabinet de verrijking verder bevorderd door het toptarief van de inkomstenbelasting te verlagen van 60 naar 52 procent.

36


Het is zo klaar als een klontje dat de wettelijke maatregelen niet hebben gewerkt. Dat kon ook niet worden verwacht, omdat in de VS en het Verenigd Koninkrijk al langer vergelijkbare wetgeving bestaat. Daar wordt eerder meer dan minder ‘gecasht’ door de top. Het is cynisch dat het zover is gekomen dat nota bene de Vereniging van Effectenbezitters (VEB) een brandbrief schrijft aan Wim Kok om wettelijke maatregelen te nemen tegen ‘exhibitionistische zelfverrijking’. Zij constateert daarin dat de ‘problematiek aanmerkelijk is toegenomen’ en zelfregulering inmiddels een ‘gepasseerd station’ is. De VEB pleit voor wettelijke maatregelen tegen het ‘misbruik van optieregelingen’. Het FNV was op 1 mei de eerste die met een concreet voorstel kwam: een kleptocratentax van 100 procent moest alle inkomsten boven de 3 miljoen per jaar afromen. De reacties varieerden van ‘een maatregel die niet werkt’ (NRC Handelsblad), ‘Spielerei’ (Trouw), tot ‘een losse flodder die hoort bij de vakbondstraditie van 1 mei’ (VNO-NCW). Ik zou willen zeggen: het voorstel van De Waal is onder andere daarom niet serieus te nemen omdat de grens van 3 miljoen zo hoog is dat slechts een paar mensen voor dat 100 procent-tarief in aanmerking komen. Maar dat neemt niet weg dat De Waal wél als eerste met een concreet voorstel kwam. Terwijl Kok in vier jaar tijd, ondanks zijn beloftes, niet meer heeft gedaan dan pappen en nathouden. Sinds 1997 heb ik Kok talloze malen bevraagd over het grote graaien van de top. Elke keer kreeg ik bijna dezelfde wollige antwoorden, met als meest heldere zinnen: ‘Het kabinet is van oordeel dat in zijn algemeenheid met het oog op behoud van evenwichtige sociaal-economische verhoudingen ook bij bijzonder beloningen proportionaliteit en terughoudendheid geboden is. Bij de beoordeling van en de toekeninning van opties aan bestuurders moet tegelijkertijd rekening worden gehouden met de internationale context waarin (een deel van) het bedrijfsleven opereert en de daarmee samenhangende arbeidsmobiliteit van bestuurders.’ Als je dit hoort rijst al snel de vraag: kunnen ze niet of willen ze niet? Volgens adviesbureau Hay Management Consultants is van een braindrain van Nederlandse topmanagers niks te merken. Het aantal Nederlandse bestuurders dat naar het buitenland vertrok was de afgelopen jaren op de vingers van een hand te tellen. Dus óf ze zijn niet goed genoeg voor het buitenland, óf ze verdienen in ons land genoeg. Topmanagers zijn misschien ook net mensen: ze laten niet graag huis en haard achter voor wat extra salaris. Geen reden dus om door te gaan met de dollemansrit van salarisstijgingen aan de top. Ik geloof er sowieso weinig van dat een man als Boonstra zo waardevol was voor de samenleving dat hij ieder jaar 10 miljoen aan opties moest krijgen. Waarom kiezen we er niet voor een extra schijf in te voeren in de inkomstenbelasting? Vóór het plan Oort (1990) hadden we in ons land een toptarief van 72 procent. Sindsdien is het tarief van de hoogste schijf steeds verder verlaagd tot nu 52 procent. Een nieuw ‘zinloze-rijkdom-tarief’ van 72 procent zou bijvoorbeeld kunnen ingaan bij een belastbaar inkomen van meer dan een kwart miljoen gulden. De half-procent best verdienenden in ons land zou voor dit belastingtarief in aanmerking komen.

37


Waarom brengen we niet ook de salarissen van de top onder in de CAO? Nog beter dan fiscale maatregelen zijn natuurlijk afspraken tussen werkgevers en werknemers, waarbij gesteld wordt dat hoog en laag hetzelfde percentage loonstijging krijgen. Objectief resultaat van zo’n afspraak zal zijn dat de lonen op de werkvloer extra omhoog gaan en de loonstijging aan de top fors zal verminderen. Vakbonden en werkgevers spraken in 1999 in het Akkoord van Garderen af dat een ‘verantwoorde loonontwikkeling’ zou moeten gelden voor ‘allen in de onderneming’. Het begin is er dus al, nu nog de harde, concrete afspraken. Deze maand pleitte zowel de president van De Nederlandsche Bank als de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor loonmatiging op de werkvloer. Ik vind dat als de werkgevers niet willen meewerken aan effectieve maatregelen tegen de zakkenvullerij aan de top de overheid met een ‘speciale’ loonmaatregel moet komen voor deze ‘speciale’ mensen. Alleen zó kan een einde komen aan de nu heersende hypocrisie, waarbij zij die een loonstijging verdienen ‘m niet krijgen, en zij die aan de top zitten – ongeacht hun prestaties – altijd verzekerd zijn van een miljoenensalaris en een meer dan drievoudige jaarlijkse verhoging dan iemand op de werkvloer.

38


OP LEVEN EN DOOD: PAARS EN DE EUTHANASIEWET Tot de verworvenheden van paars wordt door de coalitiepartijen zeker ook de nieuwe euthanasiewet gerekend. Die wet heeft in binnen- en buitenland heel wat losgemaakt. En terecht. Ikzelf vond de moeilijkheidsgraad van de discussie in tour de france termen ‘hors categorie’. We hebben het hier immers over de belangrijkste vraag van het leven: de dood. De ‘goede dood’ is omgeven met vele dilemma’s. Laat ik voorop stellen dat euthanasie en hulp bij zelfdoding voor mij niet principieel onaanvaardbaar zijn, omdat ze mensen in staat stellen te kiezen voor een menswaardige dood op het moment dat het leven wordt gedomineerd door pijn, er geen enkel uitzicht meer is op genezing en bijgevolg vraagtekens moeten worden geplaatst achter de vraag naar ‘de zin van het leven’. Tot aan het zogeheten Chabot-arrest van de Hoge Raad (21 juni 1994) werd euthanasie toelaatbaar geacht indien er naar de mening van de arts (en een door hem te raadplegen collega) sprake was van een uitzichtloos en ondraaglijk fysiek lijden en de patiënt vrijwillig, weloverwogen en ‘duurzaam’ had gevraagd om hulp bij het sterven. In het genoemde arrest verruimde de Hoge Raad de mogelijkheden voor euthanasie door dit ook toelaatbaar te achten in het geval de betreffende patiënt te maken had met psychische klachten in verband met depressiviteit. De tot dan toe geldende voorwaarde van fysiek lijden in de stervensfase werd losgelaten. Bij de behandeling van dit arrest in de Kamer heb ik de vrees uitgesproken dat we met deze uitspraak van de Hoge Raad op een hellend vlak zouden kunnen komen. Met dit arrest werd de basis gelegd voor de latere verdere liberalisering van de euthanasiepraktijk. De Eerste Kamer moet zich nog over de euthanasiewet buigen, en nu al kun je stemmen horen die vinden dat ook deze wet niet ver genoeg gaat en dat de discussie over de Pil van Drion (een zelfmoordpil voor alleenstaanden ouder dan 75 jaar) heropend moet worden. Of zoals mevrouw Dupuis (Eerste Kamerlid voor de VVD) zegt: ‘Die pil zou in principe voor iedereen beschikbaar moeten zijn ongeacht leeftijd of burgerlijke staat.’ Ik was een keer op werkbezoek bij een verpleegtehuis in het westen van het land. De naam van het huis en de stad waar het staat noem ik liever niet omdat de directeur Zorg die ik daar sprak ongewild al eerder in de publiciteit is gekomen. Ik vroeg de man of er een relatie bestaat tussen de kwaliteit van leven die de zorg nu biedt en het aantal euthanasievragen. Hij antwoordde terecht zeer omzichtig. ‘Ik ken twee mensen die om euthanasie hadden gevraagd. Uit gesprekken bleek dat die relatie bestond. We hebben iets aan de omstandigheden veranderd en het euthanasieverzoek is niet meer gehoord.’ Hij sloot niet uit dat wanneer de omstandigheden waarin ouderen hun levensavond moeten doorbrengen verder verslechtert, het aantal euthanasieverzoeken fors kan stijgen. Hier zitten we op een moeilijk punt. Want hoe moeten we in dit verband het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt (dat een belangrijke rol heeft gespeeld in het Chabot-arrest) zien?

39


De zin van het leven is vooral zin hebben ín het leven. En zin hebben ín het leven heeft veel te maken met de kwaliteit van leven. En dat wordt weer sterk bepaald door individuele factoren (waar de samenleving slechts indirect invloed op kan uitoefenen), maar ook door maatschappelijke factoren: factoren van culturele aard en factoren van meer materiele aard. Onder invloed van de steeds verder voortschrijdende economisering van de samenleving – onder andere tot uiting komend in de gedachte dat de waarde van een persoon rechtevenredig is met zijn economische succes – worden groepen als kinderen, ouderen en mensen met een handicap steeds meer gemarginaliseerd. Ben je niet (economisch meetbaar) productief, dan tel je al snel niet meer mee. Je hoort er niet bij, je wordt gedoogd. Ook het allesoverheersende schoonheidsideaal van snel, jong, strak, gezond en verstandig draagt – gezien zijn onbereikbaarheid voor velen – bij aan het isolement van mensen en aan verlies van trots en waardigheid. Frank Koerselman omschrijft de schaamte die daarmee gepaard gaat als volgt: het is het verlies van zelfrespect in de spiegel van andermans blik. Die schaamte rukt op. Respect, geduld en tolerantie nemen af, het cynisme neemt toe. De hedonistische levenshouding in combinatie met het heersende consumentisme heeft ook velen doen geloven dat er een soort Recht op Geluk bestaat. Quod non. Het leven kent immers alleen maar toppen omdat er ook dalen zijn. Vrijheid is het inzicht in de noodzakelijkheid, de onvermijdelijkheid en de acceptatie van dat wat dan en op die plaats tot ‘het lot’ gerekend moet worden. Het hedonisme is fake, en kan alleen in de hemel misschien bestaansrecht hebben. Het Rijk van de Vrijheid hier aldus willen zien, leidt ons onherroepelijk naar oppervlakkigheid, verdere individualisering van de samenleving, en verzakelijking en verharding van de intermenselijke verhoudingen. Naast deze meer culturele ontwikkelingen zijn er ook meer materiele factoren die van invloed zijn op de kwaliteit van leven van mensen. Met name op dit terrein dragen de overheid en de georganiseerde samenleving een grote verantwoordelijkheid. Onlangs kreeg ik onderstaand handgeschreven briefje van een mevrouw. Beste Meneer, Ik zie uw partij. Ik zie dat er niet veel van terecht komt. Wat is er gedaan voor verzorgingshuizen? De zuster bezwijkt onder de druk door het vele werk. Ik krijg een pil, maar ik krijg de kans niet om ze te zien, zo weinig tijd is er voor de bewoner. Een klein briefje, zo maar… met een beangstigende wereld erachter, die de wereld is van steeds meer mensen. In de ouderenzorg staan 100.000 mensen op een wachtlijst. De Inspectie voor de Gezondheidszorg schrijft in haar Jaarrapport 1999: ‘De schaarste aan personeel vormt een bedreiging voor de kwaliteit van de gezondheidszorg.’ Sprekende over de situatie in de verpleeghuizen zegt ze: ‘De Inspectie is van mening dat de getroffen maatregelen (patiënten later uit bed, noodgedwongen een dag niet uit bed, opnamestop) het niveau van de zorg in negatieve zin beïnvloeden zo niet op een wijze aantasten dat van onverantwoorde zorg gesproken kan worden.’ Ik kan u verzekeren dat wanneer de eigen Inspectie van de minister dit schrijft, dit zeker niet overdreven is.

40


Onderzoek wijst uit dat drie van de vier mensen die werken in verpleeghuizen van mening is dat de zorg die geleverd wordt te kort schiet. Vorig jaar zei oud-minister Sorgdrager, voorzitter van een euthanasie-toetsingscommissie: ‘Soms zien we een dossier waarbij het vermoeden rijst dat er om euthanasie is gevraagd omdat er niets anders is, omdat het ziekenhuis de patiënt naar huis stuurt met de mededeling dat er niets meer gedaan kan worden en er vervolgens op korte termijn geen thuiszorg en geen bed in een verpleeghuis is. Ik weet ook niet zeker of er geen euthanasiegevallen zijn waarbij om euthanasie wordt gevraagd omdat de patiënt het gevoel heeft dat hij de omgeving tot last is.’ Wat betekent in zo’n situatie ‘zelfbeschikkingsrecht’? Er is toch niet zoveel empathie voor nodig om jezelf een voorstelling te maken hoe dit soort omstandigheden invloed kunnen hebben op de kwaliteit van het bestaan en daarmee op de zin in het leven? Voeg daarbij dat andere gegeven voor veel oudere mensen, dat steeds meer mensen in hun omgeving wegvallen. Een kleinere en steeds eenzamere leefwereld. Ouderen willen anderen niet tot last zijn, ze zijn veel te bang nog verder te vereenzamen. Ouderen stellen vaak geen eisen en zijn dankbaar voor alles wat je doet. Moeders en vaders blijven ouders tot in het graf, hun onvoorwaardelijke liefde voor hun kinderen houdt hen dienstbaar. En dan is er nog de (vaak aangeprate) angst voor ontluistering door dementie. Is het moeilijk voor te stellen dat al deze factoren van invloed zijn op het besluit tot een euthanasieverzoek? De emeritus-hoogleraar Van Dantzig waarschuwde een tijd geleden voor ‘een pijnlijk toekomstscenario waarin mensen zullen kiezen voor de dood omdat er geen volwaardige zorg meer mogelijk is.’ Uit te sluiten valt dit scenario zeker niet. Indien, zoals te verwachten is, het aantal euthanasieverzoeken toeneemt, wordt euthanasie ook steeds meer een optie. Het is niet denkbeeldig dat de nieuw verworven vrijheid om te kiezen voor euthanasie langs een subtiel, autonoom proces zal leiden tot onvrijheid, een situatie waarin ouderen zich moeten rechtvaardigen (of althans dat gevoel hebben) waarom zij de strijd voor het leven willen voortzetten. Maar bestaat er dan een plícht tot leven? Nee, die plicht bestaat niet. Uiteindelijk beslist iedereen zelf over zijn of haar leven. Niemand kan een ander dwingen door te leven. Dat is zo, omdat het zo is. In ons land was een euthanasiepraktijk ontstaan waar ik geen enkel bezwaar tegen had. Op basis van aanvullingen op de Wet op de Lijkbezorging (wel wat raar, dat geef ik toe) en jurisprudentie was er een praktijk gegroeid waarin een arts een beroep kon doen op noodweer, wanneer hij of zij een patiënt hielp waardig te sterven. Euthanasie was formeel strafbaar, maar de arts hoefde niet te vrezen voor vervolging indien hij zich aan de regels had gehouden. Slechts sporadisch is tot vervolging van een arts overgegaan, echte veroordelingen volgden nooit.

41


Mijn fractie had twee belangrijke redenen om niet in te stemmen met de níeuwe euthanasiewet. Op de eerste plaats werd door deze wet het OM op afstand gezet en de toets van de arts die euthanasie pleegd uitgevoerd door een toetsingscommissie van drie mensen: een arts, een jurist en een ethicus (wat dat laatste ook mag zijn). Professor Tom Schalken zegt daarover: ‘Zo verliest het recht zijn kritische functie ten opzichte van degene die de medische macht heeft over leven en dood te beschikken.’ Onze tweede reden was: een schriftelijke wilsbeschikking van een patiënt wordt in de wet gelijkgesteld met een duurzaam, herhaald, mondeling verzoek. Maar hoe dan? Ik hoorde laatst bij het tv-programma Heilig Vuur het volgende verhaal over twee echtelieden die hadden afgesproken dat wanneer één van hen dement zou worden, de ander voor euthanasie zou zorgen. Nu is de vrouw dement. ‘Ik heb geen contact met haar. Ik kan niet voelen hoe mijn vrouw zich voelt. Ik kan moeilijk vragen: Ans, wil je dood of wil je nog verder?’, zei haar man. De arts deed nog een poging: ‘Mevrouw, u krijgt nog een kopje koffie en als ik daar een tabletje in doe, gaat u slapen en dan word u nooit meer wakker.’ Zij keek hem met grote ogen aan. ‘Dan ga ik dood?’, vroeg ze. ‘Ja’, zei de arts, ‘dat wilt u toch?’ ‘Nee’, antwoordde de vrouw. ‘Einde verhaal, en daar zit je dan.’ Natuurlijk hebben we met onze tegenstem in deze discussie ook een signaal willen afgeven. We hebben willen protesteren tegen het navrante gegeven dat we in ons land te maken hebben met een raar en onacceptabel tempoverschil. Jarenlang heeft de politiek er alles aan gedaan de problemen in de zorg te bagatelliseren. De gevolgen van dat beleid zijn dramatisch, daar is niets teveel mee gezegd. Vroeger waren er velen die het een eer vonden om anderen te helpen door een baan in de zorg te nemen. Echter, de problemen in deze sector zijn nu zó groot, dat iedereen de zorg onmiddellijk associeert met wachtlijsten, een te hoge werkdruk, een te laag salaris, veel frustratie op het werk etc. Er is jarenlang veel te weinig oog geweest voor de toekomst van de zorg. En dan wél veel aandacht willen besteden aan de verdere liberalisering van de euthanasiepraktijk? Hoewel we in het perspectief van de wereld al een lichtjaar verder zijn dan de rest van de wereldgemeenschap? Er gaat geen jaar voorbij of er is wel weer een wetsaanpassing of nieuwe jurisprudentie die de euthanasiepraktijk verder verruimt. Ik vind dat een onverdraaglijke tegenstelling, die op een indringende wijze laat zien hoe de ‘moderne’ mens denkt en doet, of misschien beter: niet denkt, en niet doet.

42


Laat er nogmaals geen misverstand over bestaan: ik respecteer ieders besluit over zijn of haar eigen leven. Ik wil niemand de maat nemen. Waar ik slechts voor wil waarschuwen is dat we ons met het onderbrengen van de euthanasiepraktijk in wettelijke regels niet zelfgenoegzaam moeten wijsmaken dat we de werkelijkheid van leven en dood hebben geregeld. Het is een fictie een probleem wettelijk te kunnen regelen dat omgeven is met zoveel dilemma’s, onvoorziene gevolgen en mogelijke interpretaties én dat behoort tot de intieme levenssfeer van individuen – waar bij de echte afwegingen alleen de naasten betrokken zijn. Hulp bij levensbeëindiging, zodat een ‘goede dood’ mogelijk wordt als ondraaglijk en uitzichtloos lijden aan de orde is, is een vorm van beschaving. Dat dit in ons land kan is iets waar we trots op kunnen zijn. Euthanasie moet echter nooit een optie worden, gewoon worden. Wat wél gewoon zou moeten worden is dat we de waardigheid voor elk mens garanderen, althans alles daarvoor in het werk stellen. Zoals de Portugese schrijver Saramago zegt: ‘Als de omstandigheden de mens maken, maak de omstandigheden dan menselijk.’ Dát moet gewoon worden, met name voor hen die op onze steun zijn aangewezen. Dat uitgangspunt is onverenigbaar met een aantal culturele ontwikkelingen zoals hierboven geschetst. Dat is ook iets anders dan (ik beperk me tot één voorbeeld waar ik er honderd kan geven) het sluiten van psychiatrische vervolg- en verblijfsafdelingen, waar kwetsbare mensen langdurig konden worden opgenomen. Deze mensen hebben zich nu gevoegd bij de groeiende groep daklozen in ons land. Zij zullen trouwens nooit voor euthanasie in aanmerking komen. Wij zouden ons meer moeten afvragen: wat doen wij tegen de groeiende eenzaamheid onder ouderen? Wat doen wij met onze ouders? Doen wij voor hen wat zij voor ons hebben gedaan? Geven we ze rust of geven we ze complexen? Mensen kunnen veel verdragen en willen dat ook, als ze maar met een beetje liefde worden omringd. Dat betekent ook dat een menswaardig levenseinde niet mag zoekraken tussen alle medicalisering en technologisering van de medische zorg. Het geruststellen van onze ouderen betekent ook dat we (inderdaad, dat is in mijn ogen een gezamenlijke verantwoordelijkheid) ze duidelijk moeten maken dat ze er nooit alleen voor komen te staan. We moeten hun angsten wegnemen, en daarom de palliatieve zorg verder ontwikkelen en verbeteren. Menselijke waardigheid hoort altijd vooraf te gaan aan zelfbeschikking.

43


DE AANVAL OP DE WAO Dat de grens van één miljoen WAO’ers in zicht komt, is buitengewoon zorgwekkend. Dat paars er tot op heden niet in geslaagd is om mensen uit de WAO aan passende arbeid te helpen, is een regelrechte schande. Dat er nu, met de verkiezingen in zicht, plotsklaps plannen komen die niets oplossen maar mensen slechts hun uitkering afnemen, lijkt helemaal nergens op. Het wordt tijd dat we kiezen voor een sociale WAO: met een betrouwbare uitkering voor mensen die geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn en een (aangepaste) baan voor mensen die wel aan de slag kunnen. En het wordt bovenal tijd om een halt toe te roepen aan de brutale belediging van deze mensen die zich nauwelijks kunnen verweren – zeker nu top van de vakbond bereid is halve compromissen en hele knievallen te maken. Ondanks alle bezuinigingen verschijnt voor de tweede maal de miljoenste WAO’er aan de horizon. In 1991 was dat voor het kabinet-Lubbers/Kok aanleiding voor ingrijpende wijziging van de WAO. Het gevolg van deze en eerdere bezuinigingen – de verlaging van de uitkering in 1985 en de stelselherziening van 1987 – is dat de WAO-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid daalde van 80 procent eerst tot gemiddeld 57 procent van het laatstverdiende loon nu. Hoewel het aantal arbeidsongeschikten nu bijna tweemaal zo hoog is als in 1976, is de uitkeringslasten van de WAO even hoog als toen. Dit toont dat het WAO-probleem geen financieel, maar een sociaal probleem is. PvdA en vakbonden hebben zich door de continue, beurtelings door CDA en VVD gelanceerde, aanvallen op de WAO totaal in het defensief laten drukken. De VVD wil opnieuw een koude sanering van de WAO, in plaats van een sociaal plan. De PvdA heeft in het verleden bewezen een buitengewoon slechte belangenbehartiger voor mensen met een WAO-uitkering te zijn. Maar ook de bonden, die in 1991 nog met een kwart miljoen boze leden bijeenbrachten op het Malieveld, lijken nu de zegeningen te tellen die ze menen te vinden in het onlangs in de SER bereikte compromis. Ze lijken bereid omwille van een hogere uitkering voor een kleine groep duurzaam volledig arbeidsongeschikten, de overige WAO’ers op te offeren. Want daar komt het advies van de SER in essentie wél op neer. In plaats van in te binden zouden de bonden moeten vertrouwen op hun kracht. Nog steeds is de vakbeweging één van ‘s lands grootste pressiegroepen. Veel vakbondsleden die ik spreek willen in actie komen voor een sociale WAO. De vakbondsleiding zou daar naar moeten luisteren.

44


Het is winst dat de bestaande gevallen niet het risico lopen hun uitkering kwijt te raken. Evengoed is het winst dat werknemers die permanent en volledig arbeidsongeschikt raken volgens het plan voortaan 75 procent van hun laatstverdiende loon krijgen. Volgens de SER betreft dat naar schatting zo’n 25.000 tot 30.000 werknemers per jaar. Maar áls de keuringsartsen al op een dergelijk onderscheid naar duurzame arbeidsongeschiktheid kunnen keuren, dan nog vallen er in de WAO nieuwe stijl veel mensen buiten de boot. In het huidige systeem worden jaarlijks 65.000 van de 100.000 nieuwe WAO’ers volledig arbeidsongeschikt verklaard. Het grootste deel van deze werknemers komt volgens het SER-voorstel niet meer voor een WAO-uitkering in aanmerking. Mogelijk 40.000 werknemers per jaar raken wel volledig arbeidsongeschikt, maar niet duurzaam volledig arbeidsongeschikt. Zij maken vrijwel geen kans op een (aangepaste) baan en daarom ook niet op een aanvulling uit de nieuwe particuliere verzekering. Na twee jaar ziekte komen zij in de WW en daarna in een regeling op bijstandsniveau. Van alle zieke werknemers die volgens de huidige criteria gedeeltelijk arbeidsongeschikt raken en daarvoor een gedeeltelijke WAO-uitkering krijgen (30.000 per jaar), is de helft minder dan 35 procent arbeidsongeschikt. Zij krijgen straks geen aanvullende uitkering meer. Zieke werknemers die tussen 35 en 80 procent arbeidsongeschikt zijn, moeten straks bij hun baas aankloppen voor aangepast werk. Een door de werkgever afgesloten verzekering past 70 procent van de salarisachteruitgang bij. De werknemer gaat er in dat geval op vooruit. Indien de baas echter geen aangepast werk heeft, dan volgt ook hier – na twee jaar ziekte – WW en daarna een uitkering op bijstandsniveau. Een aanvullende uitkering is voor deze groep niet langer mogelijk. En dat zal de baas sterk stimuleren zijn gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers snel op straat te zetten, om een hogere verzekeringspremie te ontlopen. Goed beschouwd is meer dan de helft van de nieuwe arbeidsongeschikten beduidend slechter af met het SER-voorstel. Slechts een relatief kleine groep volledig arbeidsongeschikten komt nog in de WAO, met misschien een hogere uitkering. Voor een aanvullende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering – die wordt geprivatiseerd – komen de meeste arbeidsongeschikten niet in aanmerking. Zij krijgen óf geen aanvulling omdat ze minder dan 35 procent arbeidsongeschikt zijn, óf omdat ze té arbeidsongeschikt zijn om te werken, en daardoor via de WW op een minimumuitkering terechtkomen. De huidige WAO wordt op deze wijze goeddeels om zeep geholpen, zonder een sociaal alternatief. Een sociale oplossing gooit geen arbeidsongeschikten uit de WAO, maar vermindert de arbeidsongeschiktheid. Veel arbeidsongeschiktheid is namelijk te voorkomen. Dat kan door betere arbeidsomstandigheden en veel betere zorg door onafhankelijke arbodiensten. Samen met het wegwerken van de wachtlijsten in de gezondheidszorg en het op orde brengen van de uitkeringsinstanties kan dat volgens onderzoeksinstituut Nyfer de WAO-instroom met tweederde doen afnemen. Zo kan de uitkering voor álle arbeidsongeschikten – volledig of niet – worden verbeterd.

45


Daarnaast moet er meer aandacht komen voor de naar schatting 200.000 WAO-ers die aangeven te willen werken. Zij hebben daartoe nu geen reële kans, omdat werkgevers doorgaans niet bereid zijn met hen in zee te gaan. Werkgevers zouden verplicht, op straffe van een stevige boete, een percentage (5 tot 7 procent) van de banen moeten aanpassen voor arbeidsgehandicapten. Als we in Nederland durven kiezen voor zo’n aanpak, behouden we een sociale – en betaalbare! – WAO. En vookomen we een nieuwe paarse sociale ruïne. Het is te hopen dat de vele vakbondsleden die zich met mij zorgen maken over de toekomst van de WAO zich dat realiseren – en hun onderhandelaars op een beter spoor brengen.

46


VAN RUIMTELIJKE ORDENING TOT RUIMTELIJKE AANPASSING Als overheden niet meer zeggenschap krijgen over de grond, komt er weinig terecht van een beter doordacht en verantwoord gebruik van die grond. Dat wist destijds Joop Den Uyl, dat erkent inmiddels Dries van Agt, maar Jan Pronk doet er het zwijgen toe. De paarse Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, die de start had moeten zijn voor een discussie over beter ruimtegebruik in Nederland, is daardoor een mank werkstuk geworden, waarin keuzes uit de weg worden gegaan. Zo komt nooit een einde aan de huidige planologische praktijk van ‘beleid volgt geld’. Paars is ook voor een verantwoorde inrichting van ons land een ramp gebleken. De ‘ruimtelijke ordening’ in Nederland wordt in toenemende mate ‘ruimtelijke aanpassing’, zo constateerde Pronk vorig jaar in de ‘Atlas van de Verandering’. In zijn Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening spreekt de minister over ‘stimuleren’ in plaats van ‘sturen’. Onduidelijk blijft waaraan de politiek zich moet aanpassen en wat zij dient te stimuleren. Pronk heeft veel tijd genomen voor deze nota, die twee jaar geleden al was aangekondigd. Het eindresultaat stelt alom teleur. Volgens NRC Handelsblad laat de nota nog ‘heel veel ongewis’. De Volkskrant sprak zelfs van een ‘haastklus’. De doelen die de minister in de Vijfde Nota heeft gesteld zijn boterzacht; nergens legt hij zich vast op cijfers en details, en belangrijke beslissingen worden vooruitgeschoven. Bovendien is onduidelijk hoe de plannen van Pronk zich verhouden tot het beleid van collegaministers. Dit maakt het debat over de ruimtelijke ordening ondoorzichtig. Door het uitblijven van fundamentele keuzes gaat de regering de discussie over de ruimtelijke ordening uit de weg en blijft onduidelijk wie in Nederland bepaald hoe de schaarse ruimte wordt gebruikt. En dat heeft natuurlijk alles te maken met de vraag van wie de grond in Nederland is. Regie is in belangrijke mate afhankelijk van het grondbezit. De Vijfde Nota gaat geheel aan dit probleem voorbij. Sinds de regering-Den Uyl in 1977 struikelde over de grondpolitiek lijkt dat onderwerp een taboe. Gegevens over grondbezit in Nederland zijn ook opmerkelijk schaars en weinig openbaar. Pas na veel speur-, vraagen paswerk heeft het wetenschappelijk bureau van de SP onlangs een enigszins samenhangend beeld daarvan kunnen geven, in de nota ‘Ruimte voor Iedereen’. Slechts een kwart van de grond in Nederland is op dit moment in handen van de overheden. Over de meerderheid van de grond heeft de politiek geen directe zeggenschap. Overheden betreden daarvoor de commerciële grondmarkt: voor nieuwe bestemmingen moet veelal grond verworven worden die nu in particuliere handen is. Door de terugtredende overheid zijn de machtsverhoudingen op de grondmarkt verschoven. Vanaf halverwege de jaren ’80 hebben beleggers en projectontwikkelaars een groot deel van de regie overgenomen die voorheen in handen was van gemeenten en woningbouwcorporaties: in 1975 werd 75 procent van de woningen gebouwd door corporaties, in 2000 nog slechts 25 procent.

47


Op de grondmarkt zijn sterke commerciële partijen actief. In de bouw heeft een concentratie plaatsgevonden en grote bouwers hebben veel grond verworven. Banken zijn als huisfinanciers of door financiële deelneming met bouwconcerns verbonden, waardoor deze over veel geld beschikken. Gemeenten sluiten ‘deals’ met bouwers met grondposities, wat leidt tot hogere prijzen voor woningbouw. In die situatie is het uitermate moeilijk voor de overheid om de regie te voeren in de ruimtelijke ordening en botsende belangen verantwoord aan hun trekken te laten komen. Vandaar dat Pronk er uiteindelijk voor gekozen heeft paars-polderiaans te werk te gaan in de voorbereiding van de Vijfde Nota. De minister zocht voortdurend naar compromissen. Hij overlegde uitgebreid met lokale bestuurders en sprak in een ‘Groen Polderoverleg’ met organisaties uit de bouw, industrie, vakbeweging, landbouw en natuur en milieu. Veel heeft dat de minister niet opgeleverd: ondanks allerlei indikkingen door grond voor meerdere functies te bestemmen komt Nederland, willen we alle claims honoreren, over dertig jaar zo’n 300.000 ha (een oppervlak net zo groot als de provincie Zuid-Holland) tekort. Dat betekent dat de strijd over het ruimtegebruik volop zal voortduren, waarbij de macht over de grond een vaak doorslaggevende rol zal spelen. De verdeling van de schaarse ruimte gaat niet vanzelf. Werkgevers en organisaties van natuur en milieu stapten uit het Groen Polderoverleg van Pronk, moe als zij waren over de vrijblijvendheid van de gevoerde discussie. Ook collega-ministers konden hun onvrede met de gang van zaken niet verhullen en schreven eigen nota’s: Jorritsma van Economische Zaken kwam met ‘Ruimtelijk Economisch Beleid’ en Landbouw, Natuurbeheer en Visserij liet ‘Natuur voor de mensen, mensen voor de natuur’ verschijnen. Netelenbos van Verkeer en Waterstaat kwam met haar eigen ‘Nationaal Verkeers- en Vervoerplan’. Pronk wil geen plannen voorschrijven, zo heet het in de Vijfde Nota, maar in overleg met de lagere overheden projecten realiseren. Mooie woorden die het onvermogen van de regering verhullen om tot een samenhangende visie op het ruimtegebruik en een gemeenschappelijke aanpak te komen. Het uitblijven van keuzes door de regering legt veel verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ordening bij gemeenten en provincies. Zij moeten in 2005 zogeheten ‘rode’ en ‘groene’ contouren trekken om gebieden waar gebouwd mag worden of die open gebied moeten blijven. Nu al is duidelijk dat als gevolg van tegengestelde belangen ongeveer de helft van de grond zal worden aangewezen als zogenaamd ‘balansgebied’, waar per geval op basis van ‘ja, mits…’ bekeken wordt of bebouwing wenselijk is. Hetzelfde geldt voor de voorgestelde ‘landschappen’, zoals het Groene Hart, waaraan nu al volop wordt geknabbeld door beleggers en projectontwikkelaars. Gemeenten worden uitgenodigd om in ‘stedelijke netwerken’ het ruimtegebruik onderling te coördineren. Dit voorstel gaat voorbij aan de huidige positie van gemeenten en provincies op de grondmarkt, waar zij elkaar beconcurreren om zoveel mogelijk bedrijfsterreinen en luxe woningbouw binnen hun grenzen te halen. Lagere overheden hebben alleen baat bij meer beleidsvrijheid wanneer de rijksoverheid de regie over het ruimtegebruik in handen neemt. Een werkgroep uit de Tweede Kamer stelde onlangs een onderzoek in naar de uitvoering van de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening. De uitkomsten zijn alarmerend. Groene gebieden zijn in snel tempo volgebouwd en gemeentelijke bestemmingsplannen zijn vaak niet aangepast aan de doelstellingen van de nota. Nadere uitwerking van de plannen in de Vierde Nota Extra (VINEX) heeft geleid tot speculatie en de grondprijs opgedreven.

48


In het najaar van 1999 erkende Dries van Agt dat hij in 1977 een grote fout heeft gemaakt door niet in te stemmen met de voorstellen van Den Uyl voor een socialere grondpolitiek en voor indamming van de macht van de grondbezitters. Als die wijsheid al tot het voormalig orakel van de Heilige Landstichting is doorgedrongen, waarom dan niet bij Kok, de man die zich zo graag als leerling van Den Uyl laat aanduiden? Als de regering wil regeren en regisseren, ontkomt ze niet aan een fundamentele keuze: 贸f de ruimtelijke ordening verder aanpassen aan de marktontwikkeling, waardoor het gebruik van de grond volledig wordt bepaald door geld en de verloedering van de ruimte zal toenemen, 贸f opnieuw de regie in handen nemen, zodat echt gesproken kan worden van ruimtelijke ordening en een sociale grondpolitiek mogelijk wordt. Kiezen Kamer en kabinet voor het laatste, dan is het onvermijdelijk dat de vrijheid van de grondbezitters wordt ingeperkt ten gunste van de publieke zaak. Aanpassing van de Wet Voorkeursrecht Gemeenten en de Onteigeningswet is dan onvermijdelijk

49


ONDERWIJS TE KOOP Ook het onderwijs is niet veilige gebleken voor de uitverkoopdrang van de afgelopen twe paarse kabinetten. Zo vindt minister Hermans van Onderwijs dat sponsoring van scholen geen kwaad kan. Hij beroept zich op het sponsorconvenant dat door toenmalig staatssecretaris van Onderwijs Tineke Netelenbos is ondertekend. Deze gedragscode moet voorkomen dat bedrijven scholen teveel beïnvloeden. Uit een recente evaluatie blijkt echter dat dit convenant weinig garanties biedt. Eenderde van de onderzochte basisscholen vindt sponsoring belangrijk voor het primaire onderwijsproces, zoals lesgeven en huisvesting, terwijl dat volgens het convenant niet is toegestaan. Ook werd duidelijk dat slechts 20 procent van de scholen het convenant gebruikt als handleiding en dat eenderde van de scholen de ouders niet informeert over de sponsoractiviteiten. Kortom, het convenant is een papieren tijger, ook al omdat er geen sancties staan op het niet naleving ervan. Sponsoring van scholen deugt niet. Sponsoring door bedrijven is voor de overheid een reden om zich financieel afzijdig te houden. Onderwijsminister Hermans (VVD) zei niet voor niets dat hij ‘graag’ zou willen dat KPN álle scholen van computers zou voorzien. Het is de vraag wat KPN doet als het economisch even niet meezit. Blijft het bedrijf dan met evenveel gemak de kostbare voorzieningen treffen, of gaat de regering dan weer over op de financiering van de computers? Ik geloof daar niks van. Immers, nu al schiet de rijksbekostiging fors tekort. Een ander bezwaar is dat sponsoring de continuïteit bedreigt van het onderwijs.Het derde bezwaar tegen sponsoring is dat het de onafhankelijkheid van de school aantast. Bedrijven zullen er alles aan doen om hun naam via sponsoractiviteiten de school binnen te loodsen. Een voorbeeld: IT-gigant Cisco leidt docenten op en geeft een Amsterdamse school computers. Die docenten zullen het niet in hun hoofd halen leerlingen uit te leggen dat Cisco deze zaken levert in een poging de Europese markt te veroveren. De vleesindustrie verspreidt op scholen gratis ‘werkboeken’, waarin vegetarisme wordt afgedaan als een raar verschijnsel dat door slechts een paar duizend mensen wordt aangehangen. Dan is er een bezwaar van pedagogische aard. Kinderen kunnen, zeker als ze nog onder de twaalf zijn, niet goed onderscheid maken tussen feiten en fictie. Omdat reclame vaak gebruik maakt van overdrijving vormt sponsoring in het onderwijs een bedreiging voor de ontwikkeling van onze kinderen. Billboards en andere vormen van schreeuwende reclame horen daarom niet thuis in schoolgebouwen. Nu al worden we belachelijk veel geconfronteerd met steeds indringender vormen van reclame. Mijn advies: laten we de scholen gewoon commercievrij houden. De Verenigde Staten lopen altijd voor als het gaat om vercommercialisering. Laten we van de ontwikkelingen daar dus leren. Zo werd daar een school gesponsord door Coca-Cola. De school zou een heleboel geld ontvangen mits dat zou leiden tot verkoop van een bepaalde hoeveelheid colablikjes, gemiddeld twee blikjes per leerling per dag. Toen de school het afgesproken aantal niet dreigde te halen, ging de directie over tot een waar Coca-Cola-offensief. Op elke hoek werd een automaat geplaatst en drinken tijdens de les was ineens toegestaan. Iedere leerling zou moeten drinken. Het vijfde bezwaar tegen sponsoring ist dan ook de tegenprestatie die de sponsor per definitie van de school zal verlangen.

50


Het laatste bezwaar is de tweedeling die in het onderwijs als gevolg van sponsoring ontstaat. Niet alle scholen zijn aantrekkelijk voor sponsoring. Waarom voorziet KPN een school in het welvarende De Bilt wel van computers en scholen in de Bijlmer niet? Wat voor school zoekt een bedrijf dat in de leerlingen haar toekomstige werknemers en klandizie ziet? De praktijk leert nu al dat dit niet de meest verpauperde scholen zijn. Zes redenen waarom ik van mening ben dat sponsoring van scholen niet kan en niet mag. Ik zou willen dat de minister zich inspant tegen de invloed van private middelen in het onderwijs. Helaas doet hij precies het omgekeerde. In zijn beleidsbrief ‘Onderwijs in Stelling’ zet Hermans de deur wagenwijd open voor private investeringen. Ondanks het feit dat hij zegt dat de overheid garant moet staan voor de kwaliteit van goed onderwijs, vindt hij het geen enkel probleem als ouders en bedrijven zich meer gaan toeleggen op de financiering van het onderwijs. Dat kan maar één ding betekenen: de uitverkoop van het onderwijs is definitief begonnen. Als de overheid zich nog meer terugtrekt, voorzie ik een doomscenario waarbij in 2010 een sterke scheiding bestaat tussen rijke scholen die ruimhartig commercieel gefinancierd worden en arme scholen die rond moeten komen van een minimaal overheidsbudget. ‘Hadden ze maar meer sponsors moeten zoeken’, zal er gezegd worden. Op termijn zal sponsoring dan ook bijdragen aan een afnemend draagvlak voor publieke financiering van het onderwijs. Dat is vanuit het oogpunt van gelijke kansen voor kinderen onaanvaardbaar.

51


KUNST EN CULTUUR GEMANGELD De fixatie van de heersende politiek op het terugbrengen van de collectieve lasten heeft inmiddels geleid tot vele problemen, in de zorg, het onderwijs, maar zeker ook daar waar het gaat om de verbreding van de aandacht, de waardering en het respect voor kunst en cultuur. De tekorten die zijn ontstaan door de aspiraties van musea en theaters aan de ene kant en het gebrek aan middelen aan de andere kant heeft de weg vrij gemaakt voor een toenemende invloed van de commercie. Het mag duidelijk zijn, ik vind dat niet gewenst. Nee, zelfs bedreigend. Een tijd terug was ik te gast bij Jan Terlouw, oud-minister en oud-lijsttrekker voor D66. Hij presenteert op de woensdagmorgen een programma voor Radio 4. Hij spreekt dan met een gast over zijn of haar muzikale voorkeur. Al bij de voorbereiding kwam ik tot de conclusie dat je je bij zo’n programma echt in je ziel laat kijken, meer dan bij menig toespraak in het parlement of daarbuiten. Leg maar eens uit waarom je de aria ‘Erbarme dich’ in de Mattheus Passion zo mooi vindt. Of waarom de Maria-verspers van Monteverdi of het Lacrimosa in het Requiem van Mozart zo bijzonder zijn. Zelden heb ik zoveel zeer persoonlijke reacties gehad op een radiouitzending. Waarom vertel ik dit? Omdat het weer eens laat zien wat kunst vermag. Het raakt mensen, zet aan tot reflectie, brengt mensen bij elkaar, en nog veel meer van dat moois. Maar dat wist u natuurlijk al lang. Het gaat mij om iets anders. Het had namelijk niets gescheeld of ik was bij de samenstelling van dat uur radio niet veel verder gekomen dan het beroemde duet uit de vierde akte van de Parelvissers van Bizet, want dat was het enige klassieke grammofoonplaatje dat wij thuis hadden. Zoals voor zovelen in de jaren ’60 – mijn tienerjaren ging mijn belangstelling vooral uit naar popmuziek, vooral naar The Rolling Stones, The Who en andere popgroepen. Totdat ik bevriend raakte met een jongen uit Megen die bij mij op school zat. Hij was verslingerd aan de muziek van Beethoven, de Pastorale, de negende, het vijfde pianoconcert en het vioolconcert. Hij vertelde mij over de muziek en over Beethoven. Mijn belangstelling voor klassieke muziek was gewekt en zou nooit meer verdwijnen. Vanaf dat moment ben ik zelf gaan grasduinen in de rijke geschiedenis van de muziek. Sindsdien geef ik nog steeds veel geld uit aan moderne muziek, maar zeker zoveel aan klassieke muziek. Aan CD’s, maar ook aan bezoeken aan concerten. De vriend waarover ik sprak is nu conservator van het religieus museum in Uden. Van het vertellen van de achtergronden bij de kunsten heeft hij nu zijn beroep gemaakt. Wanneer ik spreek of schrijf over de betekenis van onderwijs, de taak van musea, of – zoals nu – het werk van schouwburg- en concertgebouwdirecteuren, moet ik steeds denken aan dit verhaal. Uiteindelijk is iedereen zelf verantwoordelijk voor zijn eigen leven en geluk en maakt iedereen zelf zijn of haar keuzes. Maar het onderwijs, de musea, de schouwburgen en de concertzalen hebben naast heel veel andere functies ook de taak mensen in contact te brengen met alles wat nieuw en spannend is op het gebied van kunst en cultuur, of wat dreigt vergeten te worden. Zodat elk individu een eerlijke kans krijgt bij het maken van zijn of haar keuzes.

52


Educatie is een actieve daad, net als opvoeden trouwens. Sturing geven aan de ontwikkeling van mensen heeft niets te maken met paternalisme, misplaatste inmenging in persoonlijke aangelegenheden of zelfoverschatting. Dat kán het zijn. Goede bedoelingen kunnen omslaan in deze vervelende trekjes. Maar een neutrale kijk op de dingen, gebrek aan engagement, passie en oprechte affiniteit met de verheffing van mensen van álle mensen, dát is pas een toonbeeld van arrogantie en cynisme. Vanaf de no-nonsense-periode van de jaren ’80 en onder invloed van de aanhoudende bezuinigingsdrift van de overheid zijn in veel maatschappelijke instellingen mensen aan de macht gekomen die als echte managers de tent wensen te runnen en eigenlijk weinig affiniteit meer hebben met de essentie van het doel van de instelling. In de besturen van ziekenhuizen werden de artsen gewipt en kwamen mensen aan het roer die nog slechts spreken van ‘efficiency’ en ‘output’. Hetzelfde zagen we gebeuren in de sociale volkshuisvesting, in de thuiszorg, en ook in de wereld van de sport en de musea. Tegelijk met de opmars van de managers, de vertegenwoordigers van de Nieuwe Zakelijkheid, konde we getuige zijn van de toename van het fenomeen ‘sponsoring’. Een voorbeeld: in het voorjaar van 1996 werd in het Mauritshuis een overzichtstentoonstelling gehouden van de schilderijen van Vermeer. Uiteraard was een belangrijk deel van het geld voor de tentoonstelling bijeengebracht door sponsors, en natuurlijk was er een speciaal openingsfeest met een VIP-tent en een sponsorborrel, opgeluisterd met een bezoekje van Hare Majesteit. De echt belangrijke mensen konden de schilderijen zo alvast op hun gemak bekijken, voordat ‘het grauw’ er in dichte drommen aan voorbij zou trekken. Maar daar bleef het niet bij. Ons nationaal kunstbezit bleek ook te huur als entourage voor decadente meetings. Voor het luttele bedrag van 30 duizend gulden huurde Harry Mens, makelaar te Lisse, de hele Vermeer-tentoonstelling – inclusief VIP-tent – voor één avond af en stuurde uitnodigingen naar zijn vele vrienden en zakenrelaties. Zo kon hij laten zien wat geld zoal vermag. Of Harry Mens iets weet van de schilderkunst weet ik niet. Maar in deze kringen is het van geen enkel belang of de eregasten van een tentoonstelling verstand hebben van kunst. Zelfs belangstelling voor kunst is niet nodig: het enige dat telt is het geld dat zij meebrengen. En voor de Harry Mensen van deze wereld geldt: modern zakendoen gaat niet zonder goodwill en het fijne van goodwill is dat je het kunt kopen. Zo is iedereen tevreden – nou ja, iedereen… Ik in ieder geval niet. Door de eeuwen heen zijn de kunsten altijd ‘gesponsord’ geweest door de machtigen der aarde. De Romeinse keizers lieten zich door hun beste beeldhouwers in marmer vereeuwigen. De Italiaanse componist Claudio Monteverdi schreef veel van zijn belangrijkste werken in dienst van de Doge van Venetië, terwijl de enorme hoeveelheid werken van Johann Sebastian Bach mede mogelijk werd gemaakt door de hervormde Duitse kerkleiders van zijn tijd. Zowel de burgerlijke revolutie uit 18e eeuw, als de industriële revolutie in de 19e eeuw, brachten nieuwe machthebbers voort, die op hun beurt kunstenaars inhuurden om hun eigen grootheid te onderstrepen. De 20e eeuw vormt op deze geschiedenis geen uitzondering. Hitler liet de architect Speer gigantische monumentale werken ontwerpen om de suprematie van de nazi’s te verbeelden. Geen Franse president heeft afstand gedaan van zijn macht, zonder eerst Parijs te verrijken met enkele opmerkelijke gebouwen. In eigen land waren het oude rijken, zoals de familie Kröller-Müller, die als maecenas optraden voor menig armlastig kunstenaar. Maar ook de nieuwe machthebbers lieten zich niet onbetuigd.

53


De sociaaldemocratische bestuurders van Amsterdam lieten de stad voor de oorlog verfraaien door beeldhouwers en architecten van de zogenaamde Amsterdamse school. De gemeente Hilversum hielp architect Dudok aan een bloeiend eigen bureau. En in de jaren zeventig konden duizenden kunstenaars vele honderdduizenden schilderijen en sculpturen produceren dankzij de BKR, de kunstenaarsafdeling van de verzorgingsstaat. Zo bezien is het niet meer dan logisch dat de kunsten tegenwoordig afhankelijk zijn van de gulle giften van Robeco, de VSB-Bank, Delta Lloyd, of – in het geval van de populaire kunst – van Pepsi Cola, om enkele actieve kunstsponsors te noemen. De gemeentelijke bijdrage aan de exploitatie van het plaatselijke theater kan omlaag als de grote zaal voortaan Bruynzeel Keukens-zaal heet en als de koffie wordt genuttigd in de Kruidenier Jansen-foyer. En voor het plaatselijk popfestival kunnen aanzienlijk populairdere (en dus duurdere) bands worden geboekt, wanneer ter promotie van de junior-spaarrekening honderd giroblauwe vlaggen boven de headbangende hoofden wapperen,. Dat sommige oude hippies hevige braakneigingen krijgen als zij David Bowie reclame zien maken voor Pepsi Light, ach, dat kan worden afgedaan als een typisch geval van ‘niet met je tijd meegaan’. De nieuwe generatie rock & rollers vindt het hartstikke te gek om rond te rijden in een Volkswagen Golf Rolling Stone. En zo helpt de ene ijzersterke merknaam de andere ijzersterke merknaam aan een stukje marktvergroting, weet je wel. Maar is het allemaal werkelijk zo onschuldig als het lijkt? Hoe komt het dat zo veel mensen toch een lichte ergernis voelen bij al die merknamen die hen voortdurend om de oren vliegen? Waar komt toch die nauwelijks verborgen volkswoede vandaan die de bobo’s over zich afroepen wanneer zij met hun geblazerde genodigden een hapje en een drankje nuttigen in de sponsortent? Is dat allemaal terug te voeren op kinnesinne en misplaatste nostalgie naar een sponsorloos tijdperk? Natuurlijk niet. Van de overheid mag verwacht, nee, geëist worden dat zij waakt over ons cultureel erfgoed, dat zij actieve en passieve deelname aan kunst en cultuur bevordert, dat zij mensen helpt open te staan voor nieuwe, niet vermoede zaken. De mate waarin dit gebeurt afhankelijk stellen van de winstcijfers van bedrijven en van hun op opportunistische motieven gebaseerde bereidheid om in kunst te investeren, vormt op termijn een bedreiging voor de geestelijke volksgezondheid. Immers, door deze financieringswijze worden kunst en cultuur steeds afhankelijker van de commercie. Dat mag de overheid ogenschijnlijk een mooi alibi verschaffen om nog verder terug te treden, voor de sector kunst en cultuur leidt het tot vergaande willekeur, verschraling en een situatie waarin het onmogelijk is een integrale visie en aanpak te ontwikkelen voor de lange termijn. Het wachten is dan op de feestelijke opening van de Rien Poortvliet Kaboutertuin in het beeldenpark KröllerMüller. Door Henny Huisman, met een puntmutsje op.

54


In navolging van mensen als Rudi Fuchs, Harry Mulish, Cox Habbema, Adriaan van Dis, Willem Breuker en Hans van Manen wil ook ik pleiten voor een minister van Cultuur, in plaats van een staatssecretaris, die dan eens bij Onderwijs en dan weer bij Welzijn en Volksgezondheid wordt ondergebracht. Willen zij deze promotie van de bewindspersoon voor Cultuur voor buitenlands gebruik, ik zou het vooral voor bínnenlands gebruik een stap vooruit vinden. Juist in deze neoliberale, kille tijd zou via de emancipatie van de kunsten weer een beetje de verbeelding aan de macht kunnen komen. Waarlijk, wij hebben in ons land niet op de eerste plaats behoefte aan weer jaar na jaar forse economische groei, we kunnen echt zonder weer eens 10.000 ingenieurs erbij om prachtige speeltjes voor de nieuwe rijken te bedenken. Waar we echter níet zonder kunnen zijn de mensen die de essentie van het leven weten te vatten in woorden, beweging of muziek. Zij zijn degenen die ons de zalf verschaffen waarmee we de harde plekken op onze ziel weer wat soepeler kunnen maken. Zij zijn degenen die ons door middel van hun schilderijen, beelden, muziek, dans, gedichten, theater en proza de werktuigen verschaffen om op indringende wijzen de nieuwe facetten van de werkelijkheid van mens, natuur en samenleven te leren kennen. De overheid zou zijn monomane voorliefde voor alles wat met economie en financiën te maken heeft moeten inruilen voor de zaken in het leven die écht belangrijk zijn. Onderwijs, zorg en kunst en cultuur horen daar zeker bij. Een paar jaar geleden was ik in Athene en bezocht daar natuurlijk de oude stad: de Acropolis, het Odeum en ook het theater van Dionysus. In een beschrijving van dit prachtige overblijfsel uit de Griekse Oudheid las ik het volgende: ‘Iedereen wilde in die tijd belangrijke drama-stukken bijwonen. Vanuit alle plaatsen op Attica vertrokken de mensen al ‘s morgens vroeg, hun werk een dag latend voor wat het was. De kosten die de mensen voor hun bezoek moesten maken werden door de overheid betaald. Theater en drama vormden een vitale kracht in het sociale leven van de Atheners en was ten nauwste verbonden met de lotgevallen van de politiek: de groei en de neergang van de Griekse tragedie volgde precies de opkomst en val van de democratie in Athene.’ Zeker, het theater van vandaag heeft vele concurrenten. Wat te denken van radio en TV, film en video, de vele verschillende geluidsdragers, maar ook de vele andere mogelijkheden voor vrijetijdsbestedingen. Dat allemaal maakt onderdeel uit van de verklaring voor het feit dat de theaters niet meer die maatschappelijke rol vervullen die ze in de Griekse Oudheid en nog lange tijd daarna hadden. Maar toch, de theaters trekken nog steeds veel mensen, gelokt door het unieke van elke voorstelling en het unieke van de ambiance. Gebruikmakend van die uniciteit, zou het volgens mij op een aantal punten beslist nog beter kunnen. Laat ik eens wat noemen. Het totaal aantal voorstellingen (gesubsidieerd en ongesubsidieerd) bedraagt 25.000 per jaar. Wanneer de zalen 600 stoelen zouden hebben en altijd uitverkocht zouden zijn – hetgeen beide niet het geval is – zou dat betekenen dat iedere Nederlander, jong en oud, slechts éénmaal per jaar naar het theater komt. Dat is veel te weinig.

55


Maar het is nog erger. Want slechts één op de vier mensen bezoekt wel eens een theater. Het zal niemand verbazen dat dat met name mensen uit de hogere sociaaleconomische klassen (in ieder geval de mensen met een hogere opleiding) zijn. Daar is wat aan te doen. Ten eerste: kunst en cultuur (actief en passief) moet een vast en belangrijk onderdeel worden van onderwijs en educatie. Met de culturele en kunstzinnige vorming in de tweede fase van het middelbaar onderwijs wordt een stap in de goede richting gezet, al is het wel een vak waarvoor gekozen moet worden. Wanneer we er bovendien voor zorgen dat goed onderwijs voor alle kinderen in gelijke mate toegankelijk blijft, hebben we een eerste belangrijke stap gezet. Ten tweede: het cultureel prijsbeleid. Voor velen zijn de hoge prijzen van de entreekaartjes een belemmering, om vrijblijvend kennis te maken met kunst en cultuur. Wanneer mensen niet in staat worden gesteld, of niet verleid worden, tot een kennismaking, zullen ze zeker nooit een vast klant worden. Het onderwijs is een zaak van de rijksoverheid en het prijsbeleid zou dat eigenlijk ook moeten zijn. Veel gemeenten lijden aan een budgettaire anorexia. Zij worden geconfronteerd met steeds grotere tekorten op hun begrotingen en hebben bij het stellen van prioriteiten vrijwel automatisch de neiging de voorkeur te geven aan zaken die electoraal interessant zijn. Kunst en cultuur leggen het dan nogal eens af tegenover andere – ook belangrijke – zaken. Ik pleit ervoor dat er naast de aandacht voor de professionele producties en gezelschappen meer aandacht en ruimte komt voor amateurkunst en -cultuur. De vreemde situatie doet zich voor dat het meeste subsidiegeld gaat naar de professionele kunst en cultuur, waar voornamelijk mensen met een hoger inkomen naar toe gaan, terwijl de amateurkunst, waar veel vaker mensen met een kleine beurs de bezoekers zijn, het met aanzienlijk minder subsidie moet zien te doen. Meer aandacht, geld en ruimte voor de laagdrempelige actieve en passieve amateurkunst leidt vrijwel automatisch tot meer interesse voor het professionele circuit. Toegankelijkheid en bereikbaarheid van alle vormen van kunst en cultuur dienen gezien te worden als een onvervreemdbaar recht van mensen. Dat betekent dat er ook meer aandacht moet zijn voor de geografische spreiding van het aanbod. We zien nu nog een steeds verder voortschreidende concentratie van zowel het aanbod als bijvoorbeeld ook de opleidingen, theaters, productiehuizen en werkplaatsen.

56


De door mij genoemde zaken hebben niet alleen, maar natuurlijk óók te maken met geld. De fixatie van de heersende politiek op het terugbrengen van de collectieve lasten heeft inmiddels geleid tot vele problemen, in de zorg, het onderwijs, maar zeker ook daar waar het gaat om de verbreding van de aandacht, de waardering en het respect voor kunst en cultuur. Nu al zijn de fondsen marginaal. Zij zullen nog verder opdrogen wanneer de overheid de groeiende geldstroom van de kant van sponsors gaat gebruiken als legitimatie om ook op dit terrein verder terug te treden.Tot slot nog iets over de bewaking van de artistieke kwaliteit en de diversiteit. De overheid wil zich als subsidieverstrekker graag bezighouden met de kwaliteit van de kunst en de cultuur. Dat is geen goede zaak. De beoordeling van de artistieke kwaliteit dient naar mijn mening onafhankelijk te zijn van de overheid en te worden overgelaten aan de mensen die er verstand van hebben. Het werken met een adviesraad voor kunst en cultuur, zoals landelijk gebeurt, zou ook voor gemeenten een goed idee kunnen zijn. Zo’n raad adviseert het politieke bestuur dat uiteindelijk een beslissing neemt. Zo voorkom je dat politici zich laten leiden door hun individuele voorkeuren en kan door de samenstelling van de raad de diversiteit in het aanbod worden gegarandeerd. Het is dan aan de directeuren van schouwburgen en concertzalen een balans te vinden tussen avantgarde en brede cultuur, tussen vermaak en kunst, tussen persoonlijke ambities en de wensen van het publiek.

57


GENIEPIGE MANIPULATIE Onder paars is de deur opengezet voor genetische manipulatie. Dat zal verregaande gevolgen hebben voor heel veel mensen. Net als op zoveel andere terreinen stond de burger in deze discussie buitenspel. Het maatschappelijk debat dat de regering organiseerde, was een lachertje. De bevolking was tegen, de regering zette door. De argumenten waarmee de genetisch gemanipuleerde landbouw wordt bepleit zijn niet steekhoudend. Genetische manipulatie, zo stellen voorstanders, kan dé oplossing zijn voor het wereldvoedseltekort. Men kan immers voedingsgewassen ontwikkelen die eigenschappen van andere planten in zich hebben, zoals rijst met extra vitamines, die beter gedijt in een warm klimaat of in extreme droogte en ook nog een grotere opbrengst per hectare geeft. Wereldwijd neemt het areaal gentechlandbouwgrond stormachtig toe. In 1999 was al 39.9 miljoen hectare landbouwgrond ingezaaid met transgene gewassen en een verdubbeling is op komst. Dit areaal bestrijkt grote oppervlakten in de Verenigde Staten en Canada, maar ook in India. Grote ondernemingen verwerven steeds meer landbouwgrond van kleine boeren en zetten ze vol met gentechgewassen. Voorstanders beweren dat de opbrengst veel groter zal zijn. Het verzet in sommige westerse landen tegen ‘Frankensteinvoedsel’ wordt door hen afgedaan als egoïstisch gefilosofeer ten koste van de hongerige massa’s elders op de wereld – een argument dat het op ‘voorlichtingsbijeenkomsten’ voor de promotie van gentechzaden in de Derde Wereld goed doet. Honderden miljoenen mensen lijden honger, tientallen miljoenen sterven jaarlijks aan het gebrek aan voldoende goed voedsel. Maar dat het wereldvoedselprobleem via gentechvoedsel zou kunnen worden opgelost en dat arme landen daadwerkelijk gebaat zijn bij genetische manipulatie, is zeer twijfelachtig. Het voedselprobleem heeft meer te maken met een falende verdeling dan met een gebrekkige productie. De armoede en de machtsverhoudingen binnen de markt – de belangrijkste oorzaken van de wereldwijde honger en ondervoeding, worden door middel van de techniek niet bestreden. Integendeel: de macht van de bedrijven die de beschikking hebben over octrooien en licenties neemt hand over hand toe, en daarmee de concentratie van de economische macht. De praktijk wijst uit dat het gebruik van transgeen zaaigoed op alle mogelijke manieren wordt opgedrongen aan arme boeren, die daarmee hun eeuwenoude ‘recht’ op het kweken met eigen zaaigoed kwijtraken en afhankelijk worden van enkele westerse zaaigoedmultinationals. De hoge prijs van het transgene zaaigoed zorgt ervoor dat hun inkomsten achteruit gaan en noopt velen ertoe hun grond te verkopen aan ondernemingen die wel rijk genoeg zijn om met gentechzaden te werken. Overigens is ook de bewering dat transgene gewassen in de landbouwpraktijk daadwerkelijk een grotere oogst oplevert nooit met feiten onderbouwd. Een onderzoek van de universiteit van Nebraska toont zelfs dat Roundup-soja, een transgene sojaboon van Monsanto, een lagere opbrengst heeft dan gewone soja. De voordelen van gentechlandbouw, zo blijkt telkens weer, zijn voornamelijk voor de grote westerse licentiebezitters. Hun winsten stijgen, terwijl de honger blijft bestaan.

58


Genetische manipulatie zou ook beter zijn voor het milieu, zo stellen de voorstanders. Gemanipuleerde gewassen kunnen beter bestand worden gemaakt tegen schade door insecten. Maar hoewel vooral de industrie claimt dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is afgenomen, kan niemand dat met harde cijfers staven. Bovendien hebben de bedrijven die betreffende zaden ontwikkelden ook het monopolie op het eraan gekoppelde bestrijdingsmiddel. Ook hier zijn de voordelen voor de grote producenten. Een betere oplossing zou zijn om biologische landbouw te promoten. Die wordt echter ernstig bedreigd door gemanipuleerde zaden, die op verschillende manieren ook in gentechvrije oogsten terechtkomen. Onlangs bleek koolzaad dat in Canada was gekweekt vermengd met genetisch gemanipuleerd koolzaad, en ingezaaid in velden in Europa, mogelijk ook in Nederland. De meeste velden werden vernietigd. Om nieuwe ellende te voorkomen roept Greenpeace, in samenwerking met Natuur en Milieu en Milieudefensie, burgers op het verzet te steunen tegen vergunningen van de regering voor nieuwe proefvelden voor gentechgewassen. Ook in Nederland zijn inmiddels tientallen vergunningen verleend voor proeven met gentechgewassen in de open lucht en worden genetisch gemanipuleerde bestanddelen verwerkt in voedsel voor menselijk en dierlijk gebruik – buiten medeweten en zonder instemming van het grote publiek. 61 procent van de Nederlandse bevolking weet niet dat ook in Nederland genetisch gemanipuleerde gewassen worden gekweekt; 55 procent weet niet dat voedsel met gemanipuleerde bestanddelen in de winkels wordt verkocht. t is geen desinteresse: 70 procent wil graag meer weten over mogelijke risico’s van gentechgewassen voor natuur en milieu. Uit deze cijfers, afkomstig uit een recente NIPO/Greenpeace enquete, spreekt verontrusting over de huidige gang van zaken, in het bijzonder over de sluimerende wijze waarop de samenleving voor voldongen feiten wordt geplaatst. Dit is geen onterechte zorg. Zetmeelconcern Avebe uit Groningen kreeg twee jaar geleden een vergunning om transgene aardappelen te planten voor industriÍle toepassingen. De aardappel heeft door manipulatie een verhoogd zetmeelgehalte, maar ook een gen dat resistentie tegen antibiotica kan veroorzaken. Het jaar daarop besloot het ministerie van VROM geen vergunning meer af te geven voor deze aardappel. Avebe had echter, anticiperend op een positieve uitslag, de aardappel al laten poten. Het bedrijf moest de gepote aardappelen rooien en vernietigen (kosten: 15 miljoen gulden). Maar dit jaar bleken aardappelen van vorig jaar toch weer op te schieten tussen de nieuwe oogst. Het totaal verwijderen van deze transgene opslag blijkt niet mogelijk.

59


Gentechnologie in de landbouwsector is tot op heden geenszins het beloofde wondermiddel tegen honger en voor een beter milieu. Gentech in de landbouw is een verspilling van waardevol wetenschappelijk onderzoek, menskracht en geld, en een bedreiging voor mens en dier, de omgeving en de economische situatie van kleine boeren en arme landen. Voor een breed gedragen en gefundeerd oordeel over de wenselijkheid van genetische manipulatie van landbouwgewassen moeten we ons (bezinnings)tijd gunnen. Niet de technologische ontwikkelingen en de belangen van het bedrijfsleven moeten bepalen waar de grenzen liggen, maar het maatschappelijk belang. Te vaak zijn we overgegaan tot invoering van technologische ontwikkelingen zonder ons vooraf te realiseren wat de gevolgen op langere termijn kunnen zijn. Kernenergie is daar het meest sprekende voorbeeld van. Tijd voor bezinning krijgen we als er nu een moratorium komt op genetische manipulatie in de landbouw. De miljoenen overheidsgeld die nu worden uitgegeven aan ‘technologische ontwikkelingskredieten, kunnen beter worden besteed aan goede, onafhankelijke voorlichting en aan een breed maatschappelijk debat. Niet alleen de politiek, maar vooral de consument heeft recht op informatie en discussie, zodat op goede gronden geoordeeld kan worden over de toekomst van de genetische technologie. Alleen zo kan een einde komen aan het ongecontroleerd knutselen aan de bouwstenen van het leven.

60


MOND DICHT OVER EUROPA Twee kabinetten paars brachten ‘Europa’ aan de macht in Nederland. Zeggenschap daarover gaf paars de burgers niet. Als het om Europa gaat hadden en hebben we geen enkele stem. We mochten geen ja of nee zeggen tegen de komst van de euro en in toekomstige uitbreiding van de Europese Unie krijgen onze burgers ook al geen stem. De bevolking van Denemarken kreeg enkele jaren terug wel de kans ja of nee te zeggen tegen deelname aan de euro. En de Denen zeiden nej. Aan de Ieren werd door haar regering de vraag voorgelegd of ze wilden instemmen met het Vedrag van Nice. No, zeiden de Ieren. Als Groot-Brittannië wil toetreden tot het Euroland, moeten de eilandbewoners wel eerst yes zeggen. Maar aan de Nederlanders wordt niets gevraagd. De arrogantie van paars op dit terrein is tekenend. De verantwoordelijkheid voor Europa hoort zeker op de eindafrekening thuis. Als het om de toekomst van Europa gaat lijkt de Nederlandse politieke elite allergisch voor meepratende burgers. Dat bleek toen de Duitse eurocommissaris Verheugen een lans brak voor een referendum over de uitbreiding van de Europese Unie. Iedereen viel over hem heen. Het leek wel alsof zijn referendumplan een onzedelijk voorstel was. Er is echter niets onzedelijks en heel veel redelijks in het voorstel de bevolking van Europa te laten meepraten over de toekomst van Europa. En Verheugen zei niks verkeerds toen hij stelde dat we niet nóg een keer dezelfde fout zouden moeten maken als toen de meeste Europese lidstaten zonder bevolkingsconsultatie instemden met het vervangen van Dmark, gulden en franc door de euro, en daarmee het overhevelen van de nationale monetaire soevereiniteit naar de Europese Unie en de Europese Centrale Bank. ‘We moeten niet, zoals bij de invoering van de euro, achter de rug van de bevolking om besluiten nemen,’ aldus Verheugen.

61


HET GEVECHT OM DE BESTE HERSENS Op de rekening van paars staat ook haar inzet om, in navolging van Duitsland, actief te werken aan arbeidsmigratie vanuit landen buiten de EU. Ook het CDA en GroenLInks hebben daaraan overigens hun steun toegezegd. De Europese Commissie zit eveneens op deze lijn. Eurocommissaris Vitorino zegt: ‘Het gevecht om de beste hersens is losgebarsten.’ Maar het is volstrekt onnodig, onverstandig en zelfs immoreel om de beste mensen uit derdewereldlanden weg te halen om hier onze luxeproblemen te komen oplossen,. Voorstanders van een actief arbeidsmigratiebeleid hanteren een scala van argumenten voor hun pleidooi, van ‘Burgers van arme landen moet als gelijkwaardige partners de mogelijkheid geboden worden hun bestaan te verbeteren’, tot ‘Het biedt voordelen voor de betrokken migranten en hun land van herkomst’ en ‘De dubbele vergrijzing maakt dat we er niet aan ontkomen’. Ad Melkert zegt: ‘Ik denk dat er een permanent verkeer zal ontstaan van mensen die hier tijdelijk komen werken. De mensen komen hier toch naar toe, legaal of illegaal’. Nederland heeft de komende jaren te maken met een ‘dubbele vergrijzing’: gemiddeld worden we steeds ouder en het aantal ouderen als percentage van de totale bevolking zal de komende decennia verder toenemen. Dat kan een niet gering probleem worden voor de samenleving, in het bijzonder voor de ouderen van morgenDat is ook de reden waarom de paarse kabinetten een fors verwijt valt te maken. Zij hebben de populariteit van het werken in de zorg de afgelopen jaren buitengewoon geschaad. Nu er als gevolg van de aanhoudende economische groei spanning is op de arbeidsmarkt wordt het probleem van het personeelstekort in de zorg nog versterkt. Justus Veerman, hoogleraar sociologie, stelt echter: ‘Of er op lange termijn sprake zal zijn van een echt arbeidstekort in ons land, staat voor mij nog niet vast. En als er al sprake zal zijn van een tekort, dan zal dat vooral gelden voor de zorgsector.’ Om het nu al bestaande tekort aan mensen voor de zorg te compenseren, heeft het kabinet bevorderd dat in landen als Suriname, Zuid-Afrika, Polen, de Filippijnen en Indonesië personeel wordt geworven. De eerste ervaringen zijn niet erg positief. Zo gingen Zuid-Afrikaanse verpleegkundigen alweer gedesillusioneerd terug naar hun land. De taal, de cultuur en de medische praktijk bleken te zeer te verschillen, zodat een effectieve inzet niet mogelijk bleek. Inmiddels heeft de Kamer, mede op aandrang van de SP besloten deze wervingspraktijk danig terug te schroeven. Doorslaggevend argument: het is immoreel in arme landen mensen te werven die daar harder nodig zijn dan hier. De werving in de Filippijnen en Indonesië gaat overigens tot op de dag van vandaag gewoon door!

62


Maar wat doen we dan tegen de spanning op de arbeidsmarkt? Of die aanhoudt staat geenszins vast. De economische groei loopt alweer terug en het vermoeden van het CPB is dat de werkloosheid weer zal oplopen. Bovendien hoeft spanning op de arbeidsmarkt niet erg te zijn, als dit leidt tot investeringen in research en development, om op die manier de arbeidsproductiviteit te verhogen. Spanning op de arbeidsmarkt kan ook leiden tot hogere looneisen. Maar ook daar lijkt mij weinig mis mee. De 4 procent loonsverhoging die de vakbeweging voor volgend jaar eist is nog steeds zeer redelijk, zeker als je bedenkt dat de top van het bedrijfsleven zich jaarlijks gemiddeld een stijging gunt van zo’n 15 procent. Vergeleken met het buitenland zijn de brutoloonkosten in ons land na die van Luxemburg en Griekenland de laagste van Europa. Maar stel dat dit alles niet afdoende is. Ook dan is nog veel arbeidspotentieel voor handen, volgens minister van Sociale Zaken Vermeend zo’n 700.000 mensen. ‘Maar dat zijn niet de IT’ers die wij zoeken’, hoor ik het VNO/NCW dan zeggen. Dat kan zo zijn, maar dan gaan bedrijven die mensen maar opleiden. Dat is beter dan relatief goedkope arbeidskrachten in het buitenland te werven zonder zich rekenschap te geven van de langetermijngevolgen hier en daar. Laten we beginnen met een vermindering van de instroom in de WAO (door betere arbeidsomstandigheden en -tijden) en de bevordering van de uitstroom (herinvoering van de collectieve Ziektewet en sancties voor bedrijven die niet alles in het werk stellen om 5 procent van hun werknemersbestand uit (ex)WAO’ers te laten bestaan). Eén miljoen mensen in de Arbeidsongeschiktheidsregelingen kan geen enkel land zich permitteren, niet alleen uit economischoogpunt, maar vooral in verband met het recht op werk dat ook voor deze mensen inhoud moet krijgen. Helaas willen noch de commissie Donner noch het kabinet hieraan. Het bedrijfsleven mag immers – naar goed liberaal inzicht – op geen enkele wijze in haar vrijheid worden beknot.De enorme ongelijkheid in de wereld is de belangrijkste oorzaak van migratie. Terecht zeggen sommigen dat het hypocriet is een onderscheid te maken tussen politieke en economische vluchtelingen. Niemand kan immers een ander die arm is en geen perspectief heeft het recht ontzeggen alles te doen om zijn eigen positie en die van zijn gezin te verbeteren. Maar deze begrijpelijke ambitie van individuen moet wel onderscheiden worden van de politieke keuzes die geacht worden rekening te houden met de algemene omstandigheden en de toekomst. Dit is het centrale dilemma in het migratievraagstuk. Arme landen zijn gebaat bij structurele ondersteuning vanuit het westen, bijvoorbeeld in de vorm van kwijtschelding van hun schuldenlast, toegang voor hun producten op de Europese markt, hulp bij het opzetten van educatieprojecten etc. Zij zijn niet gebaat bij een braindrain, als hun beste krachten worden weggekaapt door westerse bedrijven. Los van het feit dat die mensen nodig zijn voor de opbouw van het land en de vorming van een middenklasse (meestal een voorwaarde voor stabiele ontwikkeling), zien overheden die door middel van scholing in deze mensen hebben geïnvesteerd de revenuen wegvloeien naar de rijke landen. Mij dunkt dat het Suriname van na de onafhankelijkheid (1975) nog steeds het beste en tevens meest afschrikwekkende voorbeeld is. Kaapten wij vroeger voor een grijpstuiver de grondstoffen uit die landen, nu heeft het rijke westen zijn zinnen gezet op de arbeidskrachten. Niet door dáár te investeren en zo bij te dragen aan de ontwikkeling, maar door de beste mensen hier naartoe te halen! De Duitse minister van Binnenlandse Zaken stelt voor de arbeidsmigranten te selecteren door middel van een puntensysteem: ben je jong en goed opgeleid, heb je talent en breng je ook nog geld mee, dan heb je de meeste kans op een vergunning. Deze aanpak maakt een aantal dingen duidelijk. Ten eerste dat het niet om het welzijn van de mensen

63


in kwestie gaat. Was dat het geval dan zou men de echte armen hier een kans geven. Ten tweede dat de belangen van het land van herkomst geen enkele rol spelen. Ten derde dat ook de langdurig werklozen en arbeidsongeschikten in Duitsland het verder wel kunnen vergeten. Voor hen komt een goedkoop alternatief. Jet Bussemaker, PvdA-kamerlid, spreekt van ‘een redelijk niveau van sociale bescherming’ voor de nieuwe arbeidsmigranten. Dat is niet erg concreet, al geven de gekozen woorden wél aan dat de sociale bescherming minder zal zijn dan voor autochtonen. Dezelfde mevrouw Bussemaker laat tijdens een uitzending van Radio 1 weten dat de PvdA juist níet denkt aan de werving van mensen voor de zorg, terwijl dat volgens demografen nu juist de sector is waar de grootste knelpunten te verwachten zijn. Voor welke sectoren er dan wél geworven moet worden, zegt ze niet precies te weten. Daarvoor moet een commissie in het leven worden geroepen. Ook over de vraag of het hier gaat om tijdelijke danwel vaste dienstverbanden laat Bussemaker zich niet uit, terwijl dat wel een relevante vraag is. Immers, ‘tijdelijk’ betekent: na bewezen diensten, vertrekken. Is dat in het belang van de migrant? En wat als de migrant de illegaliteit verkiest boven terugkeer? Indien het gaat om een permanent verblijf, dan zal geïnvesteerd moeten worden in de integratie. Wie gaat dat betalen, de werkgevers of de gemeenschap? Wat gaat er met deze mensen gebeuren als de gevreesde recessie onverhoopt toch toeslaat? Wint hún belang het dan nog van óns belang, zoals vele voorstanders ons willen doen geloven? Kunnen deze nieuwe migranten hun gezin laten overkomen? Het is opmerkelijk dat al deze vragen onbeantwoord blijven, temeer daar we nog dagelijks worden geconfronteerd met de integratieproblemen als gevolg van de vrijheid-blijheid-aanpak van de arbeidsmigratie in de jaren ’60. Zou het niet van zorgvuldig beleid getuigen om eerst die problemen op te lossen? Bijvoorbeeld door de werkloosheid onder deze groep, die significant hoger ligt dan die onder autochtonen, actief te bestrijden. Voorstanders van verruiming van het immigratiebeleid merken tenslotte op dat dit zal leiden tot minder asielzoekers en minder illegalen. Dat valt echter zeer te betwijfelen. Asielzoekers (legaal of illegaal) beantwoorden qua opleiding en ervaring in merendeel niet aan de behoeften van het bedrijfsleven aan hoogopgeleide mensen. De instroom van asielzoekers zal nauwelijks minder worden. Ook de Belgische premier Verhofstadt wees hier al op, evenals het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut. De Nederlandse regering moet daarom het bedrijfsleven geen vergunningen geven om onnodig migranten hiernaartoe te halen. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft tegenwoordig de mond vol van ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’. Laat hen dat dan ook waarmaken, om te beginnen door mensen uit ontwikkelingslanden scholingsprogramma’s en stageplaatsen aan te bieden. Laat men in die arme landen investeren en werknemers daar een eerlijk loon geven. De globalisering, die nu voor veel landen slechts negatieve kanten kent, zou dan een menselijker gezicht krijgen. Dat zou de beoogde migranten en de landen waar zij wonen écht vooruit helpen.

64


DE WRANGE VRUCHTEN VAN DE GLOBALISERING Paars heeft zich acht jaar lang ingezet voor de neoliberale globalisering. Ze heeft ons vele mooie verhalen over de weldadige vruchten ervan verteld. Aanvankelijk werden deze verhalen door een overgrote meerderheid van de bevolking geloofd. Het leek ook zo mooi, allemaal inwoners van een steeds welvarender ‘global village’, waar de universele rechten van de mensen zouden heersen en iedereen gelukkig kon worden, onder aansturende kracht van het hedendaagse kapitalisme. Inmiddels hebben veel mensen geproefd hoe wrang de vruchten van de globalisering feitelijk smaken. Het neoliberalisme presenteert zichzelf graag als een belofte. De belofte dat als ontwikkelingslanden hun toch al flinterdunne sociale vangnet nog verder zouden afbreken en hun markten en kapitaalverkeer zouden liberaliseren de welvaart vanzelf zou komen. De werkelijkheid is dat de wereldwijde economische groei is afgenomen sinds het neoliberalisme begin jaren ’80 de wereld overspoelde. In de jaren ’50, ’60, en ’70 groeide de wereldeconomie gemiddelde met zo’n 4 procent per jaar. In de jaren ’80 en ’90, de hoogtijdagen van het neoliberalisme, daalde dit tot 3, respectievelijk 2 procent per jaar. Nu weten we allemaal dat economische groei één ding is, maar als deze groei ook nog eens oneerlijk wordt verdeeld, dan schieten we er weinig mee op. Welnu, neoliberalisme heeft ons niet alleen een lagere economische groei bezorgd, maar ook een grotere ongelijkheid. Dit hebben we kunnen zien in bijna alle geïndustrialiseerde landen. In ons land neemt de inkomensongelijkheid sinds 1983 weer toe. Volgens een onderzoek in alle landen van de EU neemt de kloof tussen de best betaalde en de slechtst betaalde werknemer nergens zo snel toe als in Nederland. Het is niet voor niets dat mijn partij de strijd heeft aangebonden tegen de groeiende tweedeling in de maatschappij. Overigens, niet alleen op het punt van inkomen en vermogen, maar ook als het gaat om toegang tot goed onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en zelfs het recht. En dan spreek ik alleen nog over ontwikkelde landen, want helaas zijn de bevolkingen van de ontwikkelingslanden de grootse slachtoffers van het neoliberalisme. En wat wij ook vaak vergeten: daar woont het overgrote deel van de wereldbevolking. In 1965 was het gemiddelde inkomen van de landen van de G7 twintig keer zo groot als dat van de 7 armste landen, in 1995 was dit toegenomen tot 39 keer. Maar er is niet alleen sprake van relatieve verarming. In Latijns-Amerika was het gemiddeld inkomen in 1993 5 procent lager dan in 1980. In 1994 was de gemiddeld Mexicaan slechter af dan in 1980. Ook in Noord-Afrika, de Sub-Sahara en het Midden-Oosten dalen de reële inkomens. Alleen sommige Aziatische economieën is het gelukt aan te sluiten bij de inkomensgroei van het westen of de kloof zelfs te verkleinen.

65


Deze Aziatische Tijgers (de term begint een beetje komisch te worden) waren hét argument van instellingen als het IMF en de Wereldbank om aan te tonen dat het neoliberalisme werkt. Deze landen vormden het bewijs dat globalisering kon leiden tot convergentie van inkomens en economieën naar westers niveau. Maar veel van deze landen voerden juist een beleid dat op een aantal punten heel anders was dan de wonderrecepten van het IMF, zoals een sterke overheid en het opwerpen van importbeperkingen en kapitaalrestricties. Korea en Thailand liberaliseerden hun kapitaalrekening pas in 1995, waarmee een kiem voor de huidige crisis werd gelegd. Ondanks dat identificeerde de neoliberale ‘Washington Consensus’ zich maar al te graag met deze landen, om aan te tonen dat ‘kapitalisme werkt’. De laatste jaren wordt steeds duidelijker dat neoliberalisme geen economische ‘road to prosperity’ is, maar een politieke ideologie. Globalisering is een onderdeel van deze ideologie. Ze is deels een ideologisch luchtkasteel, deels een door politici gecreëerde realiteit. Globalisering is een mythe die door de internationale handel steeds belangrijker aan het worden is. In 1976 kwam maar 7,2 procent van de totale import van de Europese Unie uit de ontwikkelingslanden, in 1995 was dit gedaald tot 4,5 procent. De concurrentie uit de lage-lonenlanden is niet toegenomen, maar verminderd. Alleen binnen de EU groeien de onderlinge handel en investeringen. Soortgelijke ontwikkelingen vinden plaats in de VS (het gebied van NAFTA) en Japan en de ASEAN-landen. Om die reden kan beter gesproken worden van regionalisering dan van globalisering. Inmiddels is wel een realiteit dat het financiële kapitaal volledig geïnternationaliseerd is. Dat betekent uiteraard niet dat de miljarden nu de ontwikkelingslanden binnenstromen. Het overgrote deel komt nog steeds in de ontwikkelde landen terecht. Maar het betekent wel dat de onderlinge concurrentie tussen ontwikkelde landen, in Europa vooral tussen de lidstaten, is toegenomen. Het internationale ‘flitskapitaal’ in speculatieve beleggingen is explosief toegenomen. Deze markt, in feite niet meer dan een vorm van veredeld gokken, bedroeg in 1979 ‘slechts’ 75 miljard dollar per dag, maar was in 1994 al gestegen tot meer 1.200 miljard dollar per dag. Politici doen het vaak voorkomen of de internationalisering van het financiële kapitaal een logisch gevolg was van de technologische ontwikkeling van de laatste twintig jaar. Moderne communicatiemiddelen zoals e-mail en Internet zouden aan de wieg hebben gestaan van de financiële globalisering, waardoor het kapitaal in een paar milliseconden van de ene kant naar de andere kant van de aardbol flitst. Voor het speculatief kapitaal is de wereld inderdaad een global village. Maar de technologische ontwikkeling is niet de oorzaak van deze globalisering, zij heeft haar hoogstens mogelijk gemaakt. Politici zijn verantwoordelijk voor deze ontwikkeling, zij hebben sinds het einde van de jaren ’70 stelselmatig de regulering op het internationale kapitaalverkeer ontmanteld. Het is nu bijna ondenkbaar, maar de VS waren pas in 1974 het eerste land dat zijn kapitaalverkeer liberaliseerde. Nadat in Engeland Thatcher aan de macht kwam, volgde dit land in 1979. Niet lang daarna waren bijna alle andere geïndustrialiseerde landen aan de beurt. Het vrije kapitaalverkeer en het internationale spook van het flitskapitaal zijn producten van het neoliberalisme dat onze planeet sinds begin jaren ’80 teistert.

66


Tegelijk met de deregulering van de kapitaalmarkt is ook de internationale goederenhandel steeds verder geliberaliseerd. In 1986 begonnen ruim honderd landen op een GATT-bijeenkomst in Uruguay aan een overlegronde, die uiteindelijk moest leiden tot de definitieve oprichting van een Wereld Handelsorganisatie. Hoe verder de onderhandelingen vorderden, hoe meer ze werden gedomineerd door de rijke westerse landen. De Nederlandse regering zegt daar zelf over: ‘In het eindspel hebben vooral de EG en de VS de hoofdrol gespeeld vanwege hun economische en politieke gewicht.’ In 1994 werden de onderhandelingen in het Marokkaanse Marrakech afgerond. Gezien de overheersende neoliberale invloed in zowel Europa als de Verenigde Staten was de uitkomst van de onderhandelingen geen verrassing: bestaande handelsbelemmeringen zullen zoveel mogelijk worden geslecht en tariefmuren worden afgebroken. Het intellectueel eigendomsrecht zal met harde hand worden opgelegd. Dit is met name in het belang van rijke westerse landen die in het bezit zijn van de overgrote meerderheid van octrooien en patenten. Verder worden de mogelijkheden van nationale overheden om een eigen economisch beleid te voeren drastisch beperkt. Het kroonjuweel voor de neoliberale globalisering had het MAI moeten worden, het multilaterale akkoord inzake investeringen Dit zou een wereldwijde regeling worden voor investeringen, of zoals Renato Ruggerio, directeur van de WTO, stelde: ‘We schrijven de grondwet voor een wereldomvattende economie.’ Over het MAI is intensief onderhandeld binnen de OESO, de club van de 29 rijkste industrielanden. En als de rijkste landen de ‘grondwet’ schrijven, belooft dat weinig goeds voor de arme en ontwikkelingslanden. Nationale belemmeringen ten aanzien van buitenlandse investeringen zouden moeten worden opgeheven. Behalve politie en leger zouden alle sectoren moeten openstaan voor buitenlandse investeringen, dus ook de collectieve sector. Landen zouden geen voorwaarden mogen stellen aan de prestaties van ondernemingen die zich daar vestigen. Evenmin zou regelgeving mogen worden ingevoerd die in strijd is met het MAI. Deze ‘grondwet’ zou een regelrechte inbreuk zijn op de soevereiniteit van de betrokken landen En maakte bescherming van de eigen economie onmogelijk. De publieke sector zou bij invoering van het MAI wederom aan autonomie inboeten, ten gunste van de markt. Gelukkig sneuvelde de MAI in het zicht van de finish, door onderlinge tegenstellingen tussen de rijke landen – én door het groeiende mondiale verzet tegen globalisering. Na the Batlle of Seattle Het verzet tegen de globalisering concentreert zich de laatste jaren vooral op het IMF, de Wereldbank en de WTO, organisaties die vroeger slechts bekend waren bij een handjevol bestuurders, activisten en economen. Maar sinds de ‘Battle of Seattle’, de mislukte WTOtop in december 1999, is dat danig veranderd. Vergaderingen van deze organisaties brengen nu vele tienduizenden demonstranten op de been. Hun motieven en alternatieven wisselen sterk, maar ze zijn het eens over het falen van de ‘WashingtonConsensus’, de neoliberale receptuur waarvan alle drie de organisaties zich bedienen. Ze richten hun pijlen niet op de globalisering als zodanig, maar op het neoliberale karakter ervan en de wijze waarop IMF, WTO en Wereldbank hun ‘oplossingen’ opleggen aan landen en mensen.

67


De kritiek zwelt aan Tienduizenden demonstranten, behorende tot progressieve partijen, vakbonden, mensenrechtenorganisaties, kerkgenootschappen, de milieubeweging en ontwikkelingsorganisaties demonstreren, sinds ‘Seattle’ overal waar de bonzen van IMF en Wereldbank (maar ook de G7 en de Euroleiders) hun tenten opslaan. De bonte coalitie van demonstranten is het eens over de ineffectiviteit van het IMF en de Wereldbank, de sociale gevolgen van de interventies, de fixatie op megaprojecten en macro-cijfers, de eenzijdige wijze waarop de recepten worden opgesteld en opgedrongen, het gebrek aan transparantie en het ondemocratische karakter van de organisaties. Het IMF-instrument van de zogenaamde Structurele Aanpassingsprogramma’s (SAP) richt zich met name op de volgende zaken: liberalisering van de markten, met andere woorden toegang voor producten van buiten; privatisering van overheidstaken en verlaging van de overheidsuitgaven. Deze voorwaarden maken letterlijk veel slachtoffers: in de vorm van mensen die massaal gedwongen worden te verhuizen (bijvoorbeeld in China waar 60.000 mensen moeten vertrekken naar Tibet (!) in het kader van een armoedeprogramma), maar ook de vele nieuwe armen omdat voedselprogramma’s worden stopgezet en gezondheidsvoorzieningen worden ontmanteld (in veel landen in Zuid- en MiddenAmerika, Zuidoost-Azië en Afrika is het aantal armen fors gestegen als gevolg van de implementatie van een SAP). Na de hevige kritiek van de laatste jaren worden deze programma’s tegenwoordig ‘armoedebestrijding en groeifaciliteit’ (PRGF) genoemd, maar zijn nog steeds gebaseerd op de drie bovengenoemde uitgangspunten. Vandaag de dag zijn er meer armen op de wereld dan ooit en volgens het Human Development Report (HDR) van de UNDP is de kloof tussen arm en rijk nog nooit zo groot geweest: ‘Het inkomensverschil tussen de 20 procent rijkste en 20 procent armste mensen steeg van een factor 30 in 1960 tot een factor 74 in 1997.’ Maar de medicijnmannen van de Bretton Woods organisaties schrijven met hun PRGF’s tot op de dag van vandaag draconische bezuinigingen voor op onderwijs, gezondheidszorg, voedselsubsidies en andere zorgtaken van de overheid, dwingen privatisering en liberalisering van het handelsverkeer af en leggen een extreme nadruk op productie voor de export, zodat deviezen beschikbaar komen voor schuldaflossing. Voor een meer gelijkwaardige ontwikkeling zou juist het westen haar grenzen moeten openen en de arme landen moeten worden toegestaan hun economieën waar nodig te beschermen. Pas als een bepaald BBP per hoofd van de bevolking is bereikt zouden deze landen zich geleidelijk moeten kunnen voegen in de geliberaliseerde wereldhandel.

68


Een ander verwijt aan het adres van IMF en Wereldbank is hun dominante wijze van opereren. Men spreekt bij het opstellen van de programma’s slechts met de minister van Financiën en niet met maatschappelijke organisaties en men neemt kennis van de macro financieel-economische gegevens zonder zich rekenschap te geven van de situatie van de mensen, niet bij het opstellen van de programma’s, noch bij de uitvoering ervan. Het IMF betaalt én bepaalt en dwingt nationale overheden te doen wat hen wordt opgedragen. Zo werd het budget dat Brazilië uitgeeft voor handhaving van milieuwetten in het Amazonegebied onlangs gehalveerd. Om de overheidsuitgaven voor onderwijs en gezondheidszorg te verlagen werden in 75 procent van de Wereldbankprojecten in de subSahara eigen bijdragen voor scholen en ziekenhuizen geïntroduceerd. Ervaringen leren dat de gevolgen desastreus zijn: in Ghana kon 65 procent van de gezinnen op het platteland hun kinderen niet meer naar school sturen omdat ze het schoolgeld niet konden opbrengen. In Kenia en Zimbabwe leidde de introductie van een zeer bescheiden eigen bijdrage voor gezondheidszorg tot een halvering van het ziekenhuisbezoek, en in dat laatste land tot een verdubbeling van het aantal vrouwen dat tijdens een bevalling overlijdt. Ook in het toch al veel te beperkte schuldsaneringprogramma HIPC spelen dit soort schandalige eisen een belangrijke rol. Volgens het HDR was Tanzania, een van de HIPC-landen, in 1999 negen keer zoveel geld kwijt aan rente en aflossing in verband met schulden dan zij aan onderwijs kon uitgeven. De Wereldbank zelf besteedt in haar projecten ook nog altijd twee keer zoveel geld aan bijvoorbeeld de financiering van grootschalige infrastructurele projecten dan aan onderwijs. Gelukkig groeit de kritiek en niet alleen van demonstrerende buitenstaanders. De scheurtjes in de ‘Washington Consensus’ worden breder en dieper. Het idee dat alleen vrijhandel structurele en duurzame ontwikkeling kan brengen kent steeds minder aanhangers. Henry Kissinger hekelde enkele jaren geleden al de kortzichtige aanpak van het IMF: ‘Het IMF werkt net als een dokter die maar één pilletje heeft voor iedere ziekte.’ Volgens hem leidt de politiek van het Fonds altijd tot ‘explosieve werkloosheid en groeiende malaise onder de bevolking’. In juni 2002 werd econoom en getipte Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz gedwongen de Wereldbank te verlaten vanwege gelijkluidende kritiek op de eenzijdige oplossingen van zijn broodheer: ‘Dit is geen economie, dit is ideologie.’ Volgens hem wordt ‘de staf van het IMF vooral gerekruteerd uit derderangs economiestudenten’. Ondertussen doet het IMF alsof er geen vuiltje aan de lucht is. De mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties stelde in juli van dit jaar nog in een rapport dat het IMF ‘doorgaat met de achterkamertjespolitiek en het ontkennen van verantwoordelijkheid zelfs als een crisis kan worden terug getraceerd tot beleid dat een land gedwongen werd te accepteren door de voorwaarden van het Fonds’. Met dit laatste doelt de commissie op de kwalijke rol van het IMF ten tijde van de Aziëcrisis en het ontredderd achterlaten van meer dan tien miljoen werklozen. Wel organiseerde het Fonds voor zo’n 100 miljard aan leningen om de koers van de nationale munten op peil te houden. Niet voor lang, maar lang genoeg voor buitenlandse investeerders en de nationale elite om hun kapitaal voordelig om te zetten in dollars, waarna de koers alsnog onderuit ging.

69


Tot slot stuit het ondemocratische gehalte van het IMF en het gebrek aan transparantie op groeiend verzet. Het aantal stemmen dat een land heeft is recht evenredig met aan geld dat het meebrengt. Het principe van ‘one-man-one-vote’ is hier ingeruild voor ‘onedollar-one-vote’. De VS hebben 15 procent van de stemmen en Europa 30 procent. De 45 deelnemende Afrikaanse landen hebben samen 4 procent van de stemmen. Omdat er van doorzichtigheid en openheid ook al geen sprake is, kan het rijke westen de wereld herscheppen naar haar gelijkenis, zonder dat duidelijk is hoe en waarom. Ik ben van mening dat Nederland geen geld meer in deze organisaties moet steken, maar moet werken aan een alternatief. Want dat moet in een wereld die elke dag ‘kleiner’ wordt zeker komen. Alleen al om redenen van sociale tweedeling en bedreiging van het milieu is het nodig dat we wereldwijd samenwerken. Zo’n nieuwe samenwerking zou moeten worden gebaseerd op de volgende uitgangspunten: # Erkenning van de rol van de overheden. Regels zijn onontbeerlijk voor de inrichting van een samenleving die de ontwikkeling van concurrentiekracht niet als enige waarde ziet. # Landen moeten in de gelegenheid zijn (of worden gesteld) de publieke zaak op peil te houden. Het publieke domein vormt de kern van de beschaving. Daarvoor zijn belastingopbrengsten nodig. # Internationale hulp is en blijft nodig, maar mag geen inbreuk vormen op cultuur en historie van het land dat de hulp ontvangt. Het zelfrespect moet niet worden ondermijnt maar juist worden bevorderd. # Samenwerking tot wederzijds voordeel moet het uitgangspunt zijn. Het westen zal moeten begrijpen dat haar voordeel vooral op het immateriële vlak ligt, in die zin dat zij in de positie is de rechtvaardigheid te bevorderen. Monetair beleid is politiek, net als alle andere facetten van beleid. Interventies van de politiek zijn nodig. Om te beginnen moet het flitskapitaal aan banden worden gelegd. De invoering van de Tobin-tax en het instellen van een minimum verblijfstijd van kapitaal in een land vormen een eerste stap.

70


VAN OORLOG EN VREDE: BRIEF AAN ERASMUS Onder paars trokken we enkele malen ten oorlog. Als je het opschrijft, lijkt het onmogelijk. Oorlogen, daar deden wij toch niet aan mee? Helaas: ook wij bombardeerden mee in voormalig Joegoslavië, ook wij trokken ten oorlog tegen Afghanisaten. En ook wij moeten erop rekenen binnenkort weer in een nieuwe oorlog tegen een nieuwe vijand betrokken te raken. Hoe leg je zoiets uit aan je kinderen? Of aan je voorvaders? Bij de presentatie van het boek ‘Erasmus. Een portret in brieven’, op zaterdag 27 oktober 2001 in De Unie in Rotterdam, mocht ik een poging doen om de grote Rotterdammer bij te praten. Het is niet eenvoudig om een zo warm pleitbezorger van een beschaafde samenleving te vertellen dat het in het derde millennium heel anders loopt dan hij gehoopt en ook wij gedacht hadden. ‘Waarde Erasmus, met een vertraging van vijf eeuwen reageer ik nu op je brief van 1 december 1523. Zeeën van tijd zijn sindsdien verstreken, maar de actualiteit van je boodschap hebben ze niet weggespoeld. De kern ervan, goede vriend, lijkt mij je raad aan de allerchristelijkste majesteit van Frankrijk, Frans I, om in zaken van oorlog en vrede toch vooral de laatste een kans te geven. En dat midden in een bittere strijd tussen Frans en zijn tegenstander Karel V, die zich verbonden heeft met Hendrik VIII van Engeland en paus Leo X. ‘Toch zou ik vurig wensen,’ schrijf je, ‘dat alle christenvorsten eens objectief zouden afwegen welke ongelooflijke winst men maakt wanneer men een onrechtvaardige vrede verwelkomt eerder dan dat men een gerechtvaardigde oorlog blijft voeren’ (…) ‘Van al het kwaad dat een mensenleven kan teisteren, is er geen crimineler, geen funester dan oorlog, die een nog verschrikkelijker en verderfelijker aanslag op de zedelijke normen pleegt dan op bezit en op lijf en leden.’ Helaas moet ik je berichten dat de machthebbers in vijf eeuwen bitter weinig hebben bijgeleerd. Nog steeds verkwanselen ze de christelijke en humanistische beschaving om door een gewonnen oorlog het recht aan hun kant te krijgen. Nog steeds wordt gepraktiseerd dat, zoals je schrijft, ‘de verliezen te verwaarlozen zijn wanneer kleine, eenvoudige mensen worden beroofd, geteisterd, weggejaagd, verbrand, overvallen, vermoord…’, al zal geen staatsman zoiets nu nog hardop toegeven. Wij hebben daarvoor een term bedacht, die het leed van kleine mensen eenvoudig ontkent, namelijk ‘bijkomende’ schade, ‘bijkomstig’ zelfs, omdat het als onbedoeld neveneffect wordt gezien van het grote doel: de vernietiging van de duivelse tegenstander. Ik heb het nu, goede Erasmus, over een oorlog in het jaar 2001 in een ver, onherbergzaam en arm land dat wij Afghanistan noemen. In jouw tijd was dat het grensgebied van het onmetelijke Indië, dat zich vanaf het Perzische rijk uitstrekte tot de boorden van de Stille Oceaan, zoals Magalhães hem doopte. Het was deze Magalhães die, zoals je weet, bewees dat het onbekende land, zo’n 30 jaar voor de datering van je brief ontdekt, niet Indië was, maar een Nieuwe Wereld. Dat was in 1522, een jaar voor je brief aan Frans, het nieuws zal je ongetwijfeld ter ore zijn gekomen. In jouw tijd werd deze Wereld onderworpen door de Spanjaarden en de Portugezen, maar later, moet je weten, werd het noordelijk deel ervan gekoloniseerd door Noord-Europeanen, vooral Angelsaksen. Daar ontwikkelde zich in de eeuwen die daarop volgden het machtigste land ter wereld: de Verenigde Staten. Die zijn nu in oorlog met het nietige en arme Afghanistan.

71


Over de wijze van oorlogvoeren in de 21e eeuw doe ik er het zwijgen toe. Want, hoe soepel jouw geest ook omging met de meest vergaande gedachten, het zou je toch duizelen als ik uitweidde over straaljagers, grondradar, vliegdekschepen, clusterbommen en laserwapens. Beschouw ze als verderfelijker dan buskruit en kanonnen. Geloof me: de mens heeft zichzelf overtroffen in uitvindingen en ontdekkingen, maar meer nog in beestachtigheid. Jij, humanist, zou diep geschokt zijn. Maar over de rechtvaardiging van deze oorlog kunnen wij onbekommerd spreken. Dat machtige land, de Verenigde Staten van Amerika, is aangevallen door een, laten we zeggen, boevenbende die zich schuilhoudt in Afghanistan en wel met medeweten van de regering daar. Die boeven noemen we ‘terroristen’, omdat ze dood en verderf zaaien zonder een staat te zijn, die kennelijk wel dood en verderf mag zaaien zonder terrorist te worden genoemd. Die terroristen hebben – hoe zal ik het zeggen – twee torens van Babylon in de Verenigde Staten van Amerika met duizenden mensen erin met één klap vernietigd. Die torens waren voor de Amerikanen wat de toren van Babylon voor de Babyloniërs was, namelijk het symbool van hun macht. Je begrijpt de reactie van de Amerikaanse regering: zij wil vergelding. De schuldigen moeten worden gestraft. Het kwaad, het terrorisme dient met wortel en tak te worden uitgeroeid. Oorlog heeft weer eens oorlog gebaard. Is dit een rechtvaardige oorlog? Op het eerste gezicht wel. Een staat mag zich verdedigen tegen aanvallers. Zoals jij schrijft, geeft men ‘in dergelijke kwesties meer krediet aan wie het berokkende onrecht afweert dan aan wie het pleegt’. Maar tegelijk zeg je: ‘Ik weet ook wel dat iedereen zijn eigen zaak als zeer gerechtvaardigd beschouwt.’ Zo is het ook nu. De aanvallers beschouwen zich als verdedigers van hun geloof en hun menselijke waarden. De aangevallenen weten van de prins geen kwaad. Hun cultuur, hun macht voelen zij niet als bedreigend voor andere volken, maar als een groot goed dat de wereld slechts welvaart en geluk kan brengen Desiderius, nog eens: is hier sprake van een gerechtvaardigde oorlog? Je zegt: ‘Misschien moet een goed vorst wel eens oorlog voeren, maar pas dan wanneer alle andere middelen uitgeput zijn en de hoogste nood hem dwingt.’ Is dat nu het geval? Ik geloof het niet. Jij hebt daar ook niet echt vertrouwen in gezien de strekking van je brief. Onderwerping van de tegenstander, daar draait het om. Zelfs de Turken, die het christelijke Europa bedreigen (je moest eens weten hoe treffend historische parallellen kunnen zijn!) beschouw je als minder wreed tegenover christenen dan de christelijke oorlogsvoerders tegenover hun christelijke vijanden. Nee, de echte oorzaken van oorlogen liggen in de ambities van heersers en de rechtvaardiging wordt gevonden in het-totale-gelijk-aan-de-eigen-kant. ‘Wraak is misplaatst, zelfs wanneer we sterk genoeg zijn om onrecht te wreken,’ stel je in je brief. Het is een opvatting die ook nu nog niet algemeen ingang heeft gevonden.

72


Stel nu eens, geleerde humanist, dat gewone mensen veel mondiger zouden zijn dan in jouw tijd. Zou dat de machtsdrift van heersers afremmen? Zou daardoor de oorlog worden uitgebannen? Jij, christen in hart en nieren, zag de oplossing van dit probleem in de kennismaking van het volk met het Nieuwe Testament, dat dankzij de boekdrukkunst door veel meer mensen gelezen kon worden. Hoe naïef, lieve vriend. Wij zijn intussen een paar stapjes verder. Verspreiding van de bijbel verhinderde niet dat na jouw tijd Europa zich stortte in de ellende van de godsdienstoorlogen. Jouw remedie tegen de oorlog werd de rechtvaardiging ervan. Verlichte denkers meenden vervolgens dat niet god, maar het verstand de oplossing zou bieden. Dat zal jou als ‘prediker der rede’ – zo ben je als een van de erflaters van onze beschaving later omschreven – aanspreken. Verschaf de mens inzicht in de dingen en hij doet vanzelf het goede. De meeste mensen in jouw christelijke Europa kunnen de bijbelse vredesboodschap lezen, maar doen het niet en het humanistische gedachtegoed is slechts in theorie gemeengoed geworden. Herinner je nog eens hoe de priesters in jouw ‘Lof der Zotheid’ de bange gelovigen met hel en verdoemenis dreigden en hen daardoor voor hun karretje konden spannen. Er is niet bar veel veranderd. Wel wordt de kansel nu betreden door zachtaardige priesters, maar de kerken zijn goeddeels leeg. Wij kennen een nieuwe kerk, een nieuwe godsdienst zelfs. Die zetelt in onze huiskamers. Zij strooit niet met aflaten om aan haar gerief te komen, maar verblindt het volk met gelukbrengende boodschappen en laat de werkelijkheid zien door een gekleurde bril. Nog steeds weten zo de machthebbers de massa van de mensen voor hun gelijk te winnen. Nou vraag jij je natuurlijk af hoe dat in zijn werk gaat. Nu, stel je voor, jouw allerchristelijkste Frans I kan al zijn onderdanen in één keer bereiken doordat zijn afbeelding te zien is in alle paleizen en hutten van Frankrijk. Die afbeelding spreekt en wordt verstaan. Dan legt Frans uit waarom hij wel oorlog móet voeren om Milaan en waarom daarvoor Fransen moeten sneuvelen. Dan kan hij ook nog schilderijen laten zien van de wreedheden, begaan door de troepen van Karel V en de pauselijke troepen van Leo X. Die van de Franse zijde toont hij wijselijk niet. Zo wordt de oorlog in Frankrijk algemeen aanvaard. Ik voel dat je denkt: dit bestaat niet. Dit is het bedenksel van een perverse geest. Het kan niet en zelfs als het zou kunnen, zo slecht kunnen mensen niet zijn. Ik moet je teleurstellen. De door jou verwelkomde boekdrukkunst heeft niet alleen mensen verlicht, maar ook tallozen gedood, omdat zij een instrument werd in handen van kwade heersers. Beschaving is een moeilijk begrip, maar tegenover jou, mijn dierbare vriend Erasmus, heb ik het gevoel dit woord zonder schroom te kunnen gebruiken, omdat ik weet dat we elkaar verstaan. Het is mijn mening, dat het een onhoudbare stelling is te beweren dat de mens zich langs een rechte lijn ontwikkeld heeft van onbeschaafd, naar beschaafd, nog beschaafder etc. Het lijkt er op dat we door een gebrek aan historisch besef steeds dezelfde fouten blijven maken en maar niet willen of kunnen leren hoe de persoonlijke ambitie te combineren met het respecteren van het algemeen belang. De mens zoekt nog steeds in het donker. Sol justitiae illustra nos.

73


Waarde Erasmus, de mensheid heeft op vele terreinen vooruitgang geboekt: het menselijk lichaam hebben we ontleed, al stellen de hersenen ons nog voor velen vragen; we hebben medicijnen ontwikkeld voor belangrijke ziekten; epidemieën hebben we in Europa uitgebannen; alhier zijn we erin geslaagd de armoede vrijwel te overwinnen; de meesten hebben een dak boven hun hoofd en genieten onderwijs; met alle nieuwe snufjes van de techniek zal ik je niet vermoeien, maar het leven is er een stuk makkelijker en aangenamer door geworden. Politiek echter lijken we maar niet vooruit te komen. In de vorige eeuw hebben we hier nog twee vreselijke wereldoorlogen uitgevochten, ook wéér met alleen verliezers, met name – net als in jouw tijd – onder de gewone mensen. Met uitzondering van een conflict op de Balkan in de jaren ’90 van de vorige eeuw is het de laatste decennia in Europa vrij rustig geweest. Maar hoe anders ligt het voor de andere continenten. Baden wij hier in rijkdom, in vele andere landen ligt dat geheel anders. Afrika, het terra incognita, bevat inmiddels geen geheimen meer voor ons, maar de mensen daar kennen geen rijkdom, buiten enkele heersers. De mensen daar leven in regelrechte armoede. Dagelijks sterven er tienduizenden kinderen als gevolg van ondervoeding, slecht drinkwater en ziekte. Oorlogen komen er ook vaak voor, net als in de Kaukasus, Zuidoost Azië (Indië), het Midden-Oosten (het land van het Oude en Nieuwe Testament) en vele andere streken. De wereld is kleiner geworden, door middel van geheimzinnige verbindingen kunnen we alles van elkaar weten. Ik vertelde je al over die schilderijen die in alle huiskamers hangen en kunnen praten. We weten dus dat de rijkdom erg oneerlijk is verdeeld, maar we doen er niets aan. Sommige volkeren hebben vrijwel alles, andere hebben vrijwel niets. Dit moet wel tot conflicten en oorlogen leiden. Erasmus, jij als de ware kosmopoliet, ik als eenvoudig mens die zich beschouwt als een wereldburger, gunnen alle mensen vrijheid en ontwikkeling. Het spijt me dus zeer je te moeten meedelen dat onze wens op dit terrein zeker nog geen werkelijkheid is geworden. Erasmus, jij als pleitbezorger van het belang van de Heilige Schrift, ik als iemand die zijn geloof in een hogere macht verloren heeft, kunnen ons beiden iets voorstellen bij het beeld van Christus die zich vergelijkt met een hen die haar kiekens onder haar vleugels vergaart. Ik las die vergelijking in je werk ‘Vredes weeklacht’. ‘Hoe kunnen de christenen dan zulke kiekendieven zijn?’ vroeg je je af. En je vervolgde met ‘Versier zoveel u wilt uw huizen en gewaden met het teken des kruizes; Christus zal slechts het teken erkennen dat hij zélf heeft voorgeschreven, namelijk dat van de eensgezindheid.’ Het spijt me wederom, van eensgezindheid is in de huidige wereld geen sprake. Integendeel. Economische wetten die de ongelijkheid bevorderen, nationalisme en religieus fanatisme verhinderen dat de mensheid één wordt. Je oproep aan de machthebbers, geformuleerd in je brief, om ‘zich als ernstige artsen de moeite te getroosten om de kreunende wereld bij te staan’ was toen actueel, en is dat nu nóg! Vriend Erasmus, het is jammer dat ik maar één keer met je mag corresponderen. Ik ben zeer nieuwsgierig naar wat jij van deze oorlog in Afghanistan zou vinden. Maar dat houdt in dat je nu nog zou moeten leven. Dat je zou moeten meemaken dat men een volk niet alleen bestookt met kogels, maar ook met voedsel. Wie een van beide treft, beslist het blinde lot. Soms is het een voorrecht vroeg geboren te zijn.

74


Waarde Erasmus, de brief die ik nu beëindig heb ik geschreven op verzoek van mensen die zeggen over een tijdmachine te beschikken die het mogelijk maakt dat jij deze brief daadwerkelijk onder ogen krijgt. Ik heb hem mogen voorlezen op een banket in de stijl van jouw tijd, zoals de organisatoren het zelf omschrijven. Nu weet ik dat je je vreselijk kon ergeren aan de beestachtige manier waarop mensen in de 16e eeuw plachtten om te gaan met spijs en drank. Zo schreef je eens: ‘Als Epicurus eens herboren werd en deze wijze van leven zag, zou hij zich zelf streng en stoïcijns vinden.’ Dit alles staat mij nu – anno 2001, nota bene in jouw Rotterdam – ook te wachten. Ik beloof je: het zal bij een eenmalige uitspatting blijven. Ik groet je, Desiderius Erasmus van Rotterdam.

75


DE VIERKANTE CIRKEL: MAATSCHAPPELIJK VERANTWOORD ONDERNEMEN Na acht jaar paars is de overheid op alle terreinen geweken voor de markt. Met opzet. Meer vertrouwen in ondernemers is wat PvdA en VVD ons voortdurend inprentten. De tegenstelling tussen arbeid en kapitaal, tussen algemeen en eigen belang, dat is iets van vroeger. Vrij baan voor het maatschappelijk verantwoord ondernemen! En voor het tekenen van vierkante cirkels! In jaren ’70 en ’80, op het hoogtepunt van de verzorgingsstaat en het vertrouwen in de maakbare samenleving, organiseerde ik in Oss acties tegen Organon, een van de grootste plaatselijke werkgevers. Het fenomeen Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen moest nog worden uitgevonden en Organon liet zich weinig gelegen liggen aan haar verantwoordelijkheid voor het milieu. Wat daar het riool inliep, geloosd werd in de lucht, en weglekte in de bodem was zelfs op grond van de zeventiger-jaren-wetgeving bar en boos. Omdat ook het roemruchte Poldermodel nog niet bestond had de directie van het bedrijf aanvankelijk bijzonder weinig behoefte om met ons, het actiecomité van omwonenden, over onze eisen te praten. Pas na enkele jaren vasthoudende actie en het verwerven van brede steun onder de bevolking, met inbegrip van het personeel, werd de koers omgegooid, met de inschakeling van Wouter van Dieren, inmiddels een bekende persoon op het gebied van duurzaam ondernemen. Daarna waren de actievoerders welkom aan de onderhandelingstafel. Organon is inmiddels niet langer meer een smeerkees, ze is geworden van paria tot voorbeeld en behoort nu tot de schoonst producerende bedrijven in de chemische sector. Is dit succesverhaal het gevolg van het gegroeide besef bij de bedrijfsleiding van haar maatschappelijke verantwoordelijkheid? Of zouden uiteindelijk toch de druk van de omgeving, het beschadigde imago van het bedrijf (gezondheid/medicijnen) en de regels van de overheid de doorslag hebben gegeven? Dat is de centrale vraag als we het hebben over de maatschappelijke gevolgen van ‘het ondernemen’. Mogen we uit het feit dat een flink deel van de Nederlandse multinationals inmiddels de OESO-richtlijnen (voor multinationale ondernemingen) onderschrijft opmaken dat het in de directiekamers tegenwoordig over méér gaat dan alleen een groter marktaandeel, grotere omzet, lagere kosten en een hogere winst? Een beetje ja, maar vooral nee! In de bakermat van het vrije ondernemerschap, de Verenigde Staten, is het maatschappelijk bewustzijn van de ondernemers, afgaand op de penetratiegraad van MVO-manuals, gedragscodes, sociale- en milieu-jaarverslagen, het hoogst van alle welvaartsstaten. Tegelijkertijd scoort de Verenigde Staten volgens het laatste ‘Human Development Report’ (1999) van de Verenigde Naties als laagste op de Human Poverty Index voor ontwikkelde landen. In deze index worden meegewogen: het aandeel mensen dat voor hun zestigste overlijdt, het aandeel analfabeten, het aandeel mensen onder de armoedegrens en het aandeel langdurig werklozen. In de VS is bijna 21 procent van de bevolking functioneel analfabeet. 19 procent leeft onder de armoedegrens. De rijkste 20 procent van de bevolking verdient 9 keer zoveel als de armste 20 procent. Ter vergelijking: in Nederland was in hetzelfde jaar 10 procent functioneel analfabeet, leefde krap 7 procent onder de armoedegrens en verdiende de rijkste 20 procent vier en een

76


half keer zoveel als de armste 20 procent. Ik vraag me dus af: hoe diep zit dat verantwoordelijkheidsgevoel bij die Amerikaanse ondernemers nu eigenlijk? Hebben ze laten zien dat ze in staat zijn de maatschappelijke taken over te nemen die de overheid heeft afgestoten? Op grond van de dikte van de handboeken en verklaringen: ja. Op grond van de feiten van de UNDP: Nee! Nu zult u zeggen: Marijnissen legt een verband dat er niet is. Hoe kun je de Amerikaanse bedrijven verantwoordelijk stellen voor de hogere sterftecijfers onder de armen? Deels is dat waar, omdat natuurlijk de overheid als eerste de hoeder van de volksgezondheid zou moeten zijn. Maar die overheid heeft zich uit vele kerntaken teruggetrokken, juist op grond van het argument dat de markt beter in staat zou zijn om aan de maatschappelijke behoefte te voldoen! De omvang van de publieke sector en het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen zouden als communicerende vaten moeten werken, zo was de gedachte: als de overheid minder gaat doen, zal het bedrijfsleven op een efficiëntere en effectievere manier de maatschappelijke doelstellingen realiseren en tegelijk ook nog eens een leuke winst aan de aandeelhouders kunnen uitkeren. In navolging van de VS, worden ook in ons land steeds meer traditionele overheidstaken ‘uitgeorganiseerd’ aan het bedrijfsleven. Wat mogen we hiervan verwachten? Wat zal ons deze ontwikkeling brengen? Laten we nog eens teruggaan naar de situatie in de VS, waar de gezondheidszorg, zowel de verzekeringskant als de productiekant, vrijwel geheel in particuliere handen is. De Amerikanen besteedden in 1996 ruim 14 procent van hun BBP aan gezondheidszorg, in ons land was dat nog geen 8,2 procent. Desondanks is een op de 4 Amerikanen onderverzekerd of zelfs onverzekerd en dus afgesneden van de meest basale voorzieningen. Bovendien zijn veel ziektekostenverzekeringen verbonden aan de baan die je hebt. Als je in Amerika werkloos wordt, heb je niet alleen na een aantal maanden geen WW-uitkering meer, maar wordt ook je ziektekostenverzekering beëindigd. Waarom besteden de Amerikanen dan toch zoveel geld aan de gezondheidszorg als de kwaliteit zo belabberd is? Ten eerste is de gezondheidszorg niet voor iedereen belabberd. De rijken kunnen zich enorme luxes veroorloven. Hun ziekenhuizen zijn ware vijfsterrenhotels waar de patiënten tot in de puntjes worden verzorgd en waar aan al hun, soms zeer opmerkelijke, wensen wordt voldaan. Van facelifts tot borstvergrotingen en -verkleiningen, ook als daar geen medische noodzaak voor bestaat, niets is in het land van de onbegrensde mogelijkheden te gek, zolang je maar betaald. Daarin schuilt zeker een van de verklaringen voor het hoge percentage van het BBP dat in de VS aan de gezondheidszorg wordt besteed.

77


Een andere oorzaak is de enorme bureaucratie die verbonden is met het stelsel van particuliere ziektekostenverzekering. Heeft men een operatie achter de rug, dan kan men een rekening verwachten van de specialist, de huur van de OK, van het lab, het eten en de verzorging – allemaal rekeningen die patiënten eerst zelf moeten betalen. Vervolgens moet men over al die rekeningen nog eens apart met de verzekeraar onderhandelen. Die moet namelijk overtuigd worden dat het niet goedkoper kon. De bureaucratie die dit alles met zich meebrengt kost enorm veel geld, geld dat niet besteed wordt aan zorg. Vaak leiden meningsverschillen tussen verzekerde en verzekeraar tot ellenlange processen en ook die kosten moeten door iemand worden betaald. En daar blijft het niet bij. Omdat de patiënten zoveel moeten betalen voor de medische voorzieningen, willen ze ook kwaliteit. Het gaat nog net niet zover dat men het eeuwige leven eist, maar er hoeft maar het minste of geringste te gebeuren of men stapt naar de rechter om een schadevergoeding te eisen. Het aantal processen tegen artsen en ziekenhuizen is de laatste twintig jaar verdriehonderdvoudigd. De veroordelingen en exorbitante bedragen die soms als smartengeld en schadevergoeding aan ontevreden patiënten moeten worden uitbetaald hebben ertoe geleid dat alle artsen zich tegen dit risico hebben moeten verzekeren, wat overigens weer een profijtelijke activiteit is voor de particuliere verzekeraars. De premies worden vanzelfsprekend doorberekend in de prijzen. Al deze uitwassen zijn het rechtstreekse gevolg van het ontbreken van een algemeen, collectief systeem voor de ziektekosten in de VS en van het feit dat commercie en marktwerking bezit hebben genomen van de gezondheidszorg. Daar hebben de gedragscodes en de manuals op de schouw in de directiekamer niets aan kunnen veranderen. Zitten de Nederlandse ondernemers anders in elkaar dan hun Amerikaanse collega’s? Kan ons Nederlandse poldermodel bestaande uit een sloot markt, aangelengd met een flesje overheid en een scheutje overleg, voor elkaar krijgen wat die Amerikanen niet gelukt is, namelijk méér markt en een ongedeelde gezondheidszorg gebaseerd op het principe van solidariteit? In de Economisch Statistische Berichten van 1 september 2000 wordt het vooroordeel over de hoge kwaliteit van de Nederlandse gezondheidszorg, gebaseerd op de situatie van 25 jaar geleden, goed gedocumenteerd onderuit gehaald. De Nederlandse gezondheidszorg blijkt in vergelijking met onze ontwikkelde buurlanden helemaal niet aan de top te staan. Sterker nog: voor wat betreft de wachtlijsten behoren we inmiddels tot de achterhoede. In de periode dat de overheid in de gezondheidszorg drie stappen terug heeft gedaan en het particuliere initiatief volop maatschappelijk verantwoord kon ondernemen, zijn we weggezakt uit de kopgroep.

78


Deze constatering houdt overigens geen waardeoordeel in over de betrokken bedrijven, hun management of personeel. Veeleer is er sprake van een noodgedwongen consequentie van het marktmechanisme, ertoe leidt dat verzekeraars: bij voorkeur producten ontwikkelen voor de koopkrachtige vraag waarop de hoogste rendementen kunnen worden behaald (denk aan de nieuwe polis van AEGON tegen wachtlijsten) en risico’s het liefst aan de concurrentie overlaten (door selectie aan de poort of tariefdifferentiatie). De ideële verzekeraar die in een volledig geliberaliseerde markt zonder enige wetgeving verzekeringen aanbiedt die gebaseerd zijn op solidariteit – dus géén risicoselectie en géén premiedifferentiatie – graaft zijn eigen graf. Zijn tarieven, gebaseerd op gezonde én minder gezonde mensen, zullen immers altijd hoger zijn dan die van de concurrent die slechts de categorie ‘je bent jong en je wil wat’ accepteert. Dus blijft onze idealist met de kneusjes zitten en heeft hij de keus tussen hogere tarieven voor de zielenpieten of een vroegtijdig faillissement. Het steeds verder verschuiven van de grenzen van de risicoselectie en tariefdifferentiatie kan slechts voorkomen worden door wetgeving die hieraan paal en perk stelt. Maar dit is strijdig met de filosofie van het maatschappelijk verantwoord ondernemen, die de individuele verantwoordelijkheid van de ondernemer als uitgangspunt heeft. Ik wil nog drie voorbeelden geven over de praktijk van de maatschappelijke verantwoordelijkheid in de financiële dienstverlening. Die hebben betrekking op de consumptieve kredietverlening, het aanbieden van financiële producten die tot doel hebben belastingbetaling te vermijden en de institutionele beleggingen in huurwoningen. Wie een willekeurige Tv-gids of de ‘Kampioen’ doorbladert komt gemiddeld 6 pagina’s advertenties voor consumptief krediet tegen. Als we de hypotheekaanbieders meetellen kom je zelfs op een pagina of tien. De rentepercentages en maandbedragen waartegen hoge bedragen geleend kunnen worden zijn te mooi om waar te zijn. Al lopende leningen kunnen zonder probleem worden opgenomen in het nieuwe krediet. Helaas voor de consument in geldnood zijn de rentepercentages gebaseerd op een belastingvoordeel van 60 procent. De maandbedragen gaan uit van een aflossingsvrij deel of een zeer lange looptijd van de lening. De brokken van dit soort asociale praktijken mogen worden opgeruimd door de gemeentelijke kredietbank – de overheid dus. En geeft die niet thuis, dan komt de ongelukkige die zich heeft overeten aan een turbolening misschien gewoon op straat terecht. Wat is toch de reden voor die enorme stijging van het aantal daklozen in Nederland? De enige manier om dit soort praktijken aan te pakken is strengere wetgeving op consumptief krediet, iets wat de staatssecretaris van Economische Zaken mede op ons aandringen nu ook gaat doen. Dan de aanbieders van financiële producten die voornamelijk gebaseerd zijn op het vermijden van belastingbetaling. Bijvoorbeeld de hypotheekvorm waarbij niet alleen niet wordt afgelost, maar zelfs de rente gedurende de looptijd wordt bijgeschreven. De torenhoge rente wordt fiscaal afgetrokken en de opbrengst gestoken in beleggingsproducten waarover niet of nauwelijks belasting hoeft te worden betaald. De kapitaalverstrekker die zich als maatschappelijk verantwoord ondernemer beperkt tot een brave annuïteitenhypotheek of een iets ondeugender spaarhypotheek, ziet zijn klanten bij bosjes vertrekken naar de concurrentie met minder scrupules.

79


Ten slotte de markt van de particuliere verhuurwoningen, voor een flink deel in handen van de pensioenfondsen en institutionele beleggers. In sommige gemeenten, bijvoorbeeld Diemen, bezitten ze meer huizen dan de woningcorporaties. Volgens de publicatie ‘Volkshuisvesting in Cijfers’ bedroeg het gemiddeld achterstallig onderhoud bij particuliere huurwoningen in 1995 11.200 gulden per woning, tegen 4.200 gulden voor sociale huurwoningen. Bijna drie keer zoveel dus. Een verklaring zou kunnen zijn dat particuliere verhuurders, in tegenstelling tot hun sociale collega’s, niet verplicht zijn om een onderhoudsfonds in te stellen. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat ze minder geld aan onderhoud uitgeven, omdat ze hun complexen meestal na 20 tot 30 jaar – als de hoge kosten komen – van de hand doen. De huren in de particuliere huursector bedragen gemiddeld meer dan 80 procent van het wettelijk maximum, in de sociale sector minder dan 60 procent van het wettelijk maximum. Veel huurders in plaatsen als Diemen zijn de afgelopen jaren in de problemen gekomen. Toen ze hun woning 20 jaar geleden betrokken verdienden ze aardig en was de huur betaalbaar, nu is hun inkomen door bijvoorbeeld pensionering gedaald en de huur drie keer over de kop gegaan. Ze mogen verhuizen naar Zaanstad, waar nog sociale huurwoningen leegstaan. De vrijkomende huurwoningen in Diemen gaan tegen astronomische marktprijzen in de verkoop. Ook hier is het maatschappelijk verantwoord ondernemen ondergeschikt aan het rendement. Verantwoord ondernemen kan op twee manieren worden afgedwongen. Door de consument, die bepaalde producten niet of juist wel wil kopen, en door de overheid, die wetten en regels stelt. De laatste is ongetwijfeld de belangrijkste. Maar ook dit instrument ligt stevig onder vuur. Ondernemend Nederland roept al jaren om deregulering, zodat er meer ruimte komt voor marktwerking. De maatschappelijke belangen zouden moeten worden verzekerd door zelfregulering en convenanten. Ook het Nederlands Verbond van Verzekeraars is allergisch voor meer wetgeving, bijvoorbeeld om standaardisatie van de polisvoorwaarden of het meenemen van risico’s die nu uitgesloten worden af te dwingen. Het is mooi dat de top van het bedrijfsleven erkent – of gedwongen wordt te erkennen – dat haar verantwoordelijkheid verder reikt dan de omzetcijfers en het rendement voor de aandeelhouders. Maar uiteindelijk is het financiële jaarverslag de maatstaf waarop managers worden afgerekend. Daarom blijft wetgeving en een consequente handhaving harder dan ooit nodig: om een fatsoensbodem in de markt te leggen, gebaseerd op normen en waarden die op Beursplein 5 totaal geen rol spelen, maar in de samenleving des te meer. Om ervoor te zorgen dat men zich bij het nemen van beslissingen ook afvraagt wat de gevolgen op de lange termijn zullen zijn. Een wettelijk verankerde transparantie, in de vorm van extern getoetste maatschappelijke jaarverslagen (op het gebied van milieu, sociale zaken en ‘fair trade’) kan beslist een stimulans geven aan maatschappelijk ondernemen, juist omdat externe controle eenvoudiger wordt. De SP zal er alles aan doen om ondernemers de hete adem van de maatschappelijke controle in de nek te laten voelen. Want het concept van maatschappelijk verantwoord ondernemen is als een vierkant cirkel: je kan het wel zeggen, maar niet tekenen.

80


AFSCHEID VAN PAARS? In het zicht van de verkiezingen wordt vaak alles anders. In het beargumenteren van merkwaardige wendingen en nieuwe gezichtshoeken slagen sommige mensen er in dat soort tijden in om werkelijk alles met alles te verbinden als het uitkomt. Neem Bram Peper en Adri Duivesteijn. Zij wisten vier dagen na de verschrikkeijke terreuraanval op de Twin Towers in Manhattan al te melden ‘dat het politieke gesternte ingrijpend gewijzigd’ was. Niet alleen in de rest van de wereld. Elf september ‘moet een weerslag krijgen in het politieke denken en handelen, ook in Nederland en de PvdA,’ zo stelden de heren. ‘Elf september heeft een collectieve notie opgeroepen van de onmisbaarheid en de waarde van het collectieve domein.’ Aanvankelijk had ik het idee dat er inderdaad iets veranderd was op die bewuste ‘zwarte dinsdag’. De kwetsbaarheid van de rijke, open, westerse samenleving was immers in één klap duidelijk geworden. Dat kon niet zonder gevolgen blijven. In die kwetsbaarheid ligt een kans voor een doorbraak in het denken over (de toekomst van) de wereld: We kunnen slechts veilig leven indien we begrijpen dat we op een steeds kleiner wordende wereld leven, dat we inmiddels waarlijk een global village vormen. Met andere woorden, dat we ons niet langer kunnen afsluiten voor het lot van het arme en gefrustreerde deel van de mensheid. Hier helpt geen rakettenschild, hier helpen slechts wijsheid, inzicht en moed. Wijsheid om te kunnen begrijpen dat het bevorderen van het welbevinden van de ander de eigen veiligheid op termijn vergroot; inzicht om te zien via welke mechanismen terrorisme kan ontstaan en gedijen; en moed om de consequenties van het eigen denken onder ogen te zien, uit te dragen en om te zetten in daden. Tot nu toe hebben we weinig meer gezien dan bommen, raketten en weer veel onschuldige slachtoffers. Op de kilometerslange weg van de strijd voor de opheffing van de voedingsbodem waarop de radeloosheid omslaat in redeloosheid is nog geen enkele stap gezet. Nadat het er even naar uitzag dat de Verenigde Staten hun unilaterale aanpak van internationale problemen zou omzetten in multilaterale samenwerking, is nu – na het eenzijdig opzeggen van het ABM-verdrag, het doorzetten van het rakettenschild en het afwijzen van het Internationaal Strafhof – wel duidelijk dat de Bush-regering weer het al bekende adagium hanteert: Het eigen belang is het doel, de Alleingang is het middel. Maar hier schrijven Peper en Duivesteijn niet over. Dat kan ook moeilijk, want in de ogen van de PvdA is alles wat de VS doen doorgaans welgedaan. Dat zal direct ook weer blijken als de VS besluiten een volgend arm land te gaan bombarderen. Nee, ze hebben elf september nodig om een aanleiding voor een zogenaamde koerswijziging te creëren. Zij schrijven: ‘Ineens beseffen we weer dat we niet zonder politiek domein kunnen, en niet zonder de overheid die de collectieve waarden behartigd.’ Ineens? Wie is ‘we’? Weer?

81


Met de verkiezingen op de kalender besloot de PvdA in 2001 afstand te gaan nemen van Paars. Peper en Duivestein refereren, verwijzend naar 11 september naar de sociaaldemocratische traditie ‘van de overheid als hoedster van het algemeen belang’ – na twaalf jaar lang actief meegewerkt te hebben aan het uitvoeren van de neoliberale agenda! Twaalf jaar lang bezat de PvdA de politieke macht om te verhinderen dat de verantwoordelijkheid van de overheid voor de publieke sector ontmanteld zou worden. Men heeft dat niet gedaan. Onder leiding van Wim Kok werd de NS verzelfstandigd, aanvankelijk met het doel de NS zelfs naar de beurs te laten gaan. De gemeenten werden aangemoedigd hun kabelbedrijf te verkopen. De elektriciteitsopwekking en distributie werden net als ‘het gas’ geprivatiseerd. Onderwijs en zorg werden systematisch verwaarloosd. Werken in publieke dienst werd iets voor losers waardoor overal personeelsgebrek ontstond. Onder paars is de publieke zaak verweesd geraakt. En nu roept degene die de brand heeft aangestoken om het hardst dat er geblust moet worden. Maar voorlopig blijft het weer bij roepen alleen. Je moet je immers profileren. Noch het PvdA-congres dat het niet eens aandurfde om iets te vinden over de hypotheekrenteaftrek voor de rijken, noch het verkiezingsprogramma van de PvdA dat geen enkele breuk met het verleden laat zien, noch de trots waarmee Ad Melkert spreekt over de verworvenheden van Paars geeft aanleiding te denken dat het de PvdA nu echt menens is met de wederopbouw van de publieke sector. En ook Peper en Duvestein komen niet veel verder dan: ‘Bij de formatie dienen er zaken gedaan te worden: een forse staatscommissie is wel het minste.’ Als je zo iets schrijft ben je blijkbaar nog steeds niet echt doordrongen van de urgentie van de situatie en de noodzaak van een fundamentele koerswending. Zo’n edelachtbare staatscommissie is al gauw een paar jaar bezig. Zij verschaft de nieuwe coalitie en de nieuwe regering een fantastisch alibi om weer niks te doen. Bram Peper heeft ooit, toen hij nog minister was, een paper geschreven waarin hij pleitte voor meer politiek leiderschap. Ik was en ben dat hartgrondig met hem eens. Maar laat hij dan eerst eens kijken naar zijn eigen partij. Immers, hoe is een draai van 180 graden met betrekking tot het belang van de publieke zaak anders te verklaren dan door opportunisme en een overgevoeligheid voor ‘de tijdgeest (Ad Melkert)’? Hoe kunnen het woord en de daad zó uiteen lopen? Wat is er de afgelopen jaren door de PvdA, deel uitmakend van de macht, bereikt? Oké, er zijn veel banen bijgekomen en de economische groei was verbluffend, maar dat alles is vooral toe te schrijven aan de wereldeconomie die de afgelopen jaren enorm is gegroeid. Ik verwijt het kabinet nu immers ook niet dat we nu een dip doormaken in de economische groei. Blijft de vraag: Wat hebben PvdA (en ook D66, als het progressieve smaldeel in het kabinet) in de afgelopen jaren nu eigenlijk bereikt? Onder de mensen leeft meer onvrede over het falen van de overheid dan ooit tevoren; de publieke sector beleeft een crisis als nooit tevoren; de sorry-democratie, de partijpolitieke benoemingen en de achterkamertjespolitiek oogsten nog steeds terecht veel hoongelach; de sociale wetten zijn allemaal verslechterd; de tweedeling is toegenomen. De verkiezingen van 15 mei vormen een kruispunt: gaan we (recht)door met dit beleid of nog erger: rechtsaf, of durven we nu de eerste weg links te nemen? Alleen de bereidheid om de inlossing van de maatschappelijke schuld vóór te laten gaan op de aflossing van de staatsschuld, de overheid weer ten volle de verantwoordelijkheid te geven voor de publieke sector, de organisatie van de overheid daarop af te stemmen, en het benodigde geld daar voor uit te trekken kan de kentering te weeg brengen waar een land dat zijn beschaving eert, recht op heeft.

82


EERSTE WEG LINKS, EEN ROOD ANTWOORD OP PAARS & PIMPELPAARS Bij de komende verkiezingen zou ik, zoals uit het voorafgaande duidelijk geworden zal zijn, graag willen dat partijen verantwoording afleggen over hun aandeel in de politiek van de afgelopen jaren is geweest. Ik hoop dat de kiezers afrekenen met Paars. Maar wie tegen Paars stemt, stemt vóór een anadere aanpak. Ik hoop dat heel veel mensen op 15 mei vóór onze aanpak zullen stemmen. Na twintig jaar rechtse, neoliberale politiek in drie varianten (CDA/VVD, CDA/PvdA, en PvdA/VVD/D66) loopt deze weg dood op maatschappelijke tweedeling, publieke uitverkoop en sociale verbrokkeling. Het actieprogramma waarmee wij naar de kiezers gaan, is een radicale én realistische keuze voor sociale wederopbouw, voor eerlijker delen van de welvaart en voor ecologie boven economie. In plaats van rechtsaf te slaan of rechtdoor te gaan met Paars bieden wij de kiezers ons alternatief: kies de eerste weg links, stem voor sociale wederopbouw. Zeker:het gaat heel goed met heel veel mensen, althans materieel. Niet alleen met de snel gegroeide groep van miljonairs, maar ook met een groot aantal anderen. Na twintig jaar neoliberale politiek zijn in het bedrijfsleven de bomen tot in de hemel gegroeid. Dat betekent veel kansen op een leuk leven voor veel mensen. Maar het gaat helemaal niet goed met veel te veel anderen .Na twintig jaar neoliberale politiek wordt ook betonrot zichtbaar in de sociale fundamenten van onze samenleving. Wezenlijke elementen van een beschaafde maatschappij takelen af: de democratie hapert; de natuur en het milieu leggen het af tegen oncontroleerbare machten die economie stellen boven ecologie; de vrije toegang tot publieke diensten als zorg en onderwijs versmalt; de cultuur vervlakt; de veiligheid van de burgers staat onder druk; de samenleving splitst, onder meer langs sociaal-economische en etnische lijnen en onze nationale soevereiniteit verwatert, ten voordele van ondemocratische supranationale organen. Daarom loopt de rechtse weg van het neoliberalisme dood. En daarom wordt het tijd voor de eerste weg links. Want: de sociale, politieke en culturele ontwikkeling van de afgelopen twintig jaar heeft diepe sporen achtergelaten, in de samenleving, maar ook in de mensen. Veel mensen zijn calculerende burgers geworden, met een ‘ieder voor zich’-mentaliteit. ‘Als het met mij goed gaat, waarom zou ik me dan zorgen maken over een ander?’ denken velen wie het materieel gezien goed gaat. Zij zijn daartoe aangemoedigd door politici die jaar op jaar beweerden dat de democratisch gecontroleerde overheid niet bij machte is de publieke zaak overeind te houden en dat de markt dat maar moest doen. Dit zijn dezelfde politici die niet willen begrijpen dat beschaving niet afgemeten kan worden aan de mate waarin het goed gaat met diegenen die toch al weinig reden tot klagen hadden. Beschaving blijkt veel meer uit de mate waarin mensen die het minder goed getroffen hebben uitzicht op een beter bestaan wordt geboden. Veel politici hebben die verantwoordelijkheid uit het oog verloren. Achtereenvolgende regeringen hebben met hun neoliberale politiek calculerende, wantrouwende burgers voortgebracht. Zij kregen – cynisch gesproken – de burgers die zij verdienden. Ook daarom loopt hun weg nu dood en is het tijd voor een andere weg: de eerste weg links.

83


Daarom pleiten we ervoor om nu te beginnen met de sociale wederopbouw door de strijd aan te gaan met de sociale tweedeling, zoals die in de achterliggende tijd gegroeid is. Daarvoor zijn drie koerswijzigingen nodig: Geef de publieke sector weer de plaats die ze verdient: in het hart van onze beschaving. Kies voor drastische verkleining van de enorme verschillen in inkomens en vermogens, nationaal en internationaal. En: reken af met de kortzichtigheid om natuur en milieu als ondergeschoven kindje te behandelen. Dit zijn de hoofdlijnen van onze voorstellen: 1 We investeren grootschalig in de sociale wederopbouw, met name in de verbetering van zorg, onderwijs, milieu en veiligheid. De privatiseringsprojecten worden bevroren en de regie van de overheid komt terug op belangrijke terreinen als zorg, vervoer, telecommunicatie en ruimtelijke ordening. We geven niet méér uit dan we binnenkrijgen, maar geven voorrang aan het inlossen van de maatschappelijke schuld boven de staatsschuld. 2 We herverdelen lasten en lusten. Spreiding van kennis, inkomen en macht wordt kernpunt van beleid. Mensen met lage inkomens gaan er flink op vooruit, door meer inkomen en minder lasten. We helpen tenminste 100.000 WAO’ers weer aan het werk en remmen de instroom door betere begeleiding van werknemers. Mede daardoor kunnen de sociale uitkeringen omhoog. Grootverdieners mogen vanaf 500.000 gulden 72% gaan betalen en er komt een vermogenswinstbelasting met een tarief van 35%. 3 Economische aanslagen op natuur en milieu tolereren we niet. De Noordzee, de Wadden, de Biesbosch en de Veluwe verdienen extra bescherming. De IJzeren Rijn mag niet door de Limburgse Meinweg. We steunen het Nationaal Natuur Offensief. De uitstoot van broeikasgassen gaat omlaag overeenkomstig het Kyoto-verdrag en ook grootverbruikers van energie gaan voortaan ‘ecotaks’ betalen. Kernenergie (ook uit het buitenland) wordt verboden en de luchtvaartprivileges worden afgeschaft. Ruim baan wordt gegeven aan het bevorderen van duurzame energie en het indammen van afvalstromen en beperkingen worden opgelegd aan het gebruik van milieuschadelijke stoffen. 4 We garanderen zorg aan iedereen. Er komt een nationale zorgverzekering, gebaseerd op solidariteit. De gezondheidsverschillen tussen arm en rijk worden aangepakt en de jeugdzorg verbeterd. De verslavingszorg wordt meer gericht op preventie en maatschappelijk herstel. We brengen alle daklozen onderdak, met een ‘Nederland Onder Dak-plan’, waarin huisvesting wordt gekoppeld aan verzorging, begeleiding, bescherming en herstel van eigen waardigheid. 5 We kiezen voor voedselveiligheid ‘van boer tot bord’. We geven voorrang aan duurzaam boeren boven grootschalige landbouw en bio-industrie, en rekenen eerlijke, kostendekkende prijzen voor boerenproducten. In 2006 dient ten minste 10% van alle landbouwproducten biologisch te zijn. 6 Leefbare buurten en wijken vereisen een evenwichtige opbouw en voldoende groen, winkels, postkantoren, buurthuizen. Huivesting dient voor iedereen betaalbaar te zijn. Daarom verdwijnt de automatische huurverhoging en wordt de huursubsidie verbeterd. De hypotheekrenteaftrek blijft gegarandeerd tot 420.000 gulden, daarboven verdwijnt hij. De overheid neemt weer de regie bij de ruimtelijke ordening, gaat grondspeculatie tegen en kiest voor een socialere grondpolitiek. Er komt een belasting op waardestijging van grond door overheidsinvesteringen.

84


7 We garanderen de vrijheid van vervoer voor iedereen. Daarvoor is het nodig dat het openbaar vervoer in overheidshanden is. Trein, tram, metro en bus krijgen de ruimte om adequaat mensen op een comfortabele en milieuvriendelijke wijze naar hun plaats van bestemming te brengen. Om de ergste ellende te bestrijden komen er een ‘Noodplan Spoor’ en een bevriezing van de openbaar vervoerstarieven. De communicatieinfrastructuur moet uit de greep van het grote geld. 8 Onderwijs moet als investering in de toekomst gezien worden en daarom veel ruimer bemeten worden met middelen dan nu het geval is. Gelijke toegang voor iedereen moet worden gegarandeerd. Onderwijspersoneel krijgt betere arbeidsvoorwaarden, de klassen worden kleiner en de scholen schoner en veiliger. 9 Het recht moet op alle punten weer zijn loop hebben. De toegang tot de rechtshulp wordt voor iedereen gegarandeerd. Straffen dienen effectiever te worden en slachtoffers beter geholpen. 10 We zeggen nee tegen tweedeling in de toegang tot spel, sport en cultuur. In elke wijk komt een gegarandeerde hoeveelheid speelruimte. Kinderen krijgen een ‘sportstrippenkaart’, jongeren mogen kosteloos de musea ontdekken en elke zaterdag zijn alle musea gratis. De amateursport krijgt meer middelen. De publieke omroep wordt versterkt en één zender reclamevrij gemaakt. Kunstenaars mogen weer kunstenaars zijn, in plaats van ondernemers. 11 We kiezen voor samen leven. Met een deltaplan voor integratie bestrijden we de groeiende scheiding in witte en zwarte scholen en de segregatie in de wijken en bevorderen we de integratie. 12 Een ruimhartig asielbeleid voor politieke vluchtelingen is een hoeksteen van een beschaafde samenleving. Nederland verhoogt zijn bijdrage aan de opvang van vluchtelingen in de regio waar ze vandaan komen. 13 Er komen staatssecretarissen voor jongeren en senioren. Het minimumloon gaat gelden vanaf 18 jaar. Pensionering met 65 jaar blijft een onaantastbaar recht. De AOW gaat omhoog. Maatschappelijke betrokkenheid van ouderen blijft in de toekomst cruciaal en wordt dan ook bevorderd. Er komen meer en betaalbare ouderenwoningen. En ouderen krijgen een eerlijke kans om deel te nemen aan nieuwe technologische ontwikkelingen. 14 De uitverkoop van de democratie moet stoppen. Er komt een brede maatschappelijke discussie over bescherming en bevordering van de democratie. Jongeren krijgen een opleiding tot ‘democraat’. Migranten krijgen eerder stemrecht voor de gemeente en voortaan ook voor de provincie. Nederland stopt met het overdragen van nog meer bevoegdheden aan de ondemocratische Europese Unie. 15 Spreiding van kennis, inkomen en macht betekent afwijzen van de neoliberale globalisering, door schuldkwijtschelding aan de Derde Wereld en een betere machtsverdeling binnen de Verenigde Naties, het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank. Nederland kiest voor steun aan vreedzame oplossingen van conflicten, gaat uit de overleefde NAVO en verkleint haar leger. We besteden het vrijkomend geld onder andere aan verhoging van het budget voor ontwikkelingssamenwerking naar 1% van het Bruto Nationaal Product, als bewijs van internationale solidariteit.

85


We hebben alles bijeen in ons actieprogramma 150 alternatieven voor paars genoteerd. Daarmee gaan we naar de mensen. We gaan de kiezers vragen ons te steunen in de strijd tégen het neoliberale denken en vóór de alternatieven die we in ons verkiezingsprogramma hebben opgenomen. Met een stem op de SP krijg je dubbel uitbetaald. Je geeft steun aan de enige, écht linkse partij die zegt waar het op staat én je spreekt je uit over de richting die ons land moet gaan. Zo’n stem heeft betekenis. Ik hoor nú alle politici praten over de publieke zaak, zelfs de uitverkoop daarvan, iedereen heeft het over zorg, onderwijs en veiligheid, iedereen praat over de NS die weer meer onder overheidsregie moet komen. Als u ooit getwijfeld zou mogen hebben aan het nut van oppositie, zie hier het bewijs dat daar geen enkele reden voor is. Dit land heeft oppositie nodig; een heel sterke, actieve oppositie heel, heel hard nodig: van de burgers en van politici, buiten de Kamer en ín de Kamer. Die oppositie wás hard nodig en zal ook de komende periode hárd nodig blijven: en de SP gaat daar wéér voor zorgen: door middel van kennis van zaken, analyse en inzicht, en een strijdbare offensieve aanpak. We hebben een wereld te winnen – en ik hoop dat ons het de komende tijd lukt om dat aan de inwoners van dit land uit te leggen. Zeg het maar: wil je rechtdoor Paars de PvdA, wil je rechtsaf met de VVD en Pim Fortuyn, of wil je gewoon de eerste weg links – met ons, met de SP?

86


87


SCHRALE RIJKDOM ‘Schrale rijkdom, de erfenis van acht jaar paars’ is het nieuwste boek van Jan Marijnissen die eerder de politiek fileerde in boeken als 'Effe dimmen, een rebel in Den Haag' en 'Tegenstemmen, een rood antwoord op paars' (volgens de Britse oud-minister Tony Benn ‘verreweg het beste boek over socialisme van de afgelopen tien jaar of meer’, over de Engelse editie ‘Enough! A socialist bites back’). ‘Schrale rijkdom’ rekent af met de hooghartige hoofdrolspelers in de paarse politiek. Marijnissen houdt Kok, Melkert en Dijkstal verantwoordelijk voor het feit dat we als land rijker zijn dan ooit maar toch te maken hebben met gigantisch grote problemen in de zorg, het onderwijs, de veiligheid en het samen leven. Terecht keert de bevolking zich af van de Haagse regenten en zoekt ze naar wegen om te laten blijken hoe boos ze is. Marijnissen rekent ook af met Pim Fortuyn. Diens opkomst heeft alles te maken met de boosheid onder de bevolking. Fortuyns kritiek op paars wordt in belangrijke mate gedeeld door Marijnissen. Maar Fortuyns antwoorden leiden tot 'pimpelpaarse' oplossingen, ofwel paars in het kwadraat: nog meer geld naar de mensen die al zat hebben, nog minder rechten voor mensen in problemen en geen cent erbij voor de zorg, het onderwijs en de politie. De extra bijlage 'Leest u zijn boeken maar, de pimpelpaarse antwoorden van Pim Fortuyn' levert daarvoor de keiharde bewijzen. Als Fortuyn de kans krijgt schaft hij de samenleving af. ‘Schrale rijkdom’ is een hoopgevend boek. Het biedt naast kritiek op de bestaande politiek ook heel veel verrassende, haalbare en betaalbare voorstellen voor een andere politiek, weg van het 'ikke, ikke, ikke en de rest kan stikken' en op weg naar een samenleving die zich veel meer baseert op menselijke waardigheid, gelijkwaardigheid en solidariteit

88


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.