De laatste oorlog - 2000

Page 1


2


INHOUD WOORD VOORAF

5

1.1 ONZE LAATSTE OORLOG

6

1.2ETNISCHE ZUIVERING! GENOCIDE! HONDERDDUIZEND DODEN!

18

1.3 EEN COLLEGE TOEGEPASTE MAATSCHAPPIJLEER

29

1.4 BUITENLANDSE POLITIEK VOOR BEGINNERS

39

1.5 STRATEGO VOOR GEVORDERDEN

49

1.6 MANNEN VAN STAAL

62

1.7 HET RECHT VAN DE STERKSTE

74

1.8 VAN OUDE RUSSEN, DE DINGEN DIE NIET VOORBIJGAAN

87

1.9 NOAM CHOMSKY IN VAN AARTSENS PARADIJS

98

2.1 DE KATER NA KOSOVO

107

2.2 OEFENING IN BESCHEIDENHEID

117

2.3 EUROPA REDT DE WERELD (NIET)

126

2.4 EEN NIEUWE ‘NIEUWE WERELDORDE’

134

3


4


WOORD VOORAF Het idee voor dit boek werd geboren in de tijd dat er dagelijks NAVO-gevechtsvliegtuigen opstegen van legerbases in Italië om bommen af te werpen boven Joegoslavië. De Socialistische Partij, die zich als enige politieke partij in Nederland tegen de operatie Allied Force keerde, organiseerde in die dagen regelmatig openbare debatten onder het motto ‘Beter dan Bommen’. De grote belangstelling voor deze avonden, de kwaliteit van de bijdragen van de diverse sprekers, en de bezorgdheid en betrokkenheid van de bezoekers zijn een belangrijke inspiratiebron geweest voor dit boek. Wij hadden destijds, en hebben ook nu nog, de indruk dat de oorlog om Kosovo een keerpunt markeert in het denken in ons land over de internationale (rechts)orde. De Nederlandse regering, een groot deel van de Nederlandse politiek, maar ook een belangrijk deel van de media en de bevolking lijken aan het begin van het nieuwe millennium weinig vertrouwen meer te hebben in de internationale rechtsorde in het algemeen, en de Verenigde Naties in het bijzonder. Daarvoor in de plaats is een geloof gekomen in de mogelijkheden van de NAVO als instrument om – desnoods met geweld – orde te scheppen in een chaotische wereld vol tegenstellingen. Die ontwikkeling verdient in onze ogen een kritische beschouwing, en dit boek poogt daartoe een aanzet te geven. Wij zijn veel dank verschuldigd aan de mensen die zich voor dit boek hebben laten interviewen. Zij hebben allemaal zeer drukke agenda’s, maar maakten desondanks meer tijd voor ons vrij dan wij hadden durven hopen. Wij hebben geprobeerd om hun woorden zo zorgvuldig mogelijk weer te geven, en recht te doen aan de nuances en de context waarin zij hun uitspraken deden. Uiteraard kan geen van de geïnterviewden worden aangesproken op standpunten die door de auteurs worden ingenomen. Andersom zijn de auteurs niet verantwoordelijk voor de uitspraken van de geïnterviewden, noch zijn zij het altijd met die uitspraken eens. Wij hopen dat wij erin zijn geslaagd om onze eigen opinies duidelijk te scheiden van die van hen die zich door ons lieten interviewen. Dit boek zou nooit zijn geschreven zonder de inspanningen van een groot aantal mensen. Wij willen met name Johan van den Hout bedanken voor de enorme hoeveelheid research die hij voor ons verrichtte, voor het regelen van afspraken en vliegtickets, het voorbereiden van de vraaggesprekken, het checken van feiten, en het kritisch lezen van alle concepthoofdstukken. Zijn inbreng was onmisbaar. Anna Beffers werkte met veel geduld en toewijding de cassette-bandjes met interviews uit en nam ons daarmee een enorme hoeveelheid werk uit handen. In Moskou zouden wij weinig hebben kunnen uitrichten zonder Derk Sauer, die ons niet alleen voorzag van de juiste contacten, maar ook nog een voortreffelijk gastheer was die zorgde dat het ons aan niets heeft ontbroken. Larisa Naumenko hielp ons de Russische taalbarrière te slechten en bleek daarnaast een goede gids in de wereld van de Russische schone kunsten. Yevgeny Podlesnykh bracht ons veilig en op tijd op al onze Moskouse bestemmingen, wat bepaald een prestatie genoemd mag worden. En tot slot willen wij al diegenen bedanken die begrip toonden als wij weer eens veel te lang achter onze beeldschermen zaten, die opbeurende woorden spraken als we niet meer wisten hoe het verder moest, en die er door hun enthousiasme en betrokkenheid voor zorgden dat we bleven geloven in het nut en de noodzaak van dit project. Jan Marijnissen en Karel Glastra van Loon Oss/Phoenix/Amsterdam, februari 2000 5


1.1 ONZE LAATSTE OORLOG ‘Deze oorlog is niet uitgebroken, er is toe besloten, door mensen die ook hadden kunnen besluiten haar niet te voeren. De gewelddadige dood van een x aantal mensen is direct of indirect door mensvriendelijke politici veroorzaakt.’ Gyorgy Konrád Het antwoord van de minister bereikte ons via zijn voorlichter en was precies één regel lang: ‘De minister ziet af van medewerking aan uw boek.’ Een toelichting ontbrak. Dit hoofdstuk bevat dus geen interview met minister Jozias van Aartsen van Buitenlandse Zaken, waarin hij zijn visie had kunnen geven op de laatste oorlog waaraan Nederland actief deelnam. Van Aartsen was de man die op 24 maart 1999 als eerste het nieuws wereldkundig maakte dat de NAVO-luchtaanvallen op Joegoslavië waren begonnen. Dat gebeurde in de vergaderzaal van de Tweede Kamer, waar een debat werd gevoerd dat een dag eerder, toen de SP-fractie er om vroeg, nog was geweigerd. Die weigering, door alle andere fracties in het parlement, had zo veel afkeuring en verbijstering opgeroepen bij ondermeer de parlementaire pers, dat men de volgende dag alsnog besloot de acute situatie in Joegoslavië op de agenda te plaatsen. Naar toen bleek was het bevel tot oorlogvoering al gegeven. En zo kon het gebeuren dat Nederland voor het eerst in de naoorlogse geschiedenis in NAVO-verband deelnam aan een oorlog, zonder dat de volksvertegenwoordiging zich daar vooraf expliciet over had kunnen uitspreken. Het is een begin geweest dat de toon heeft gezet voor veel van wat zou volgen. Oorlog en democratie verdragen elkaar slecht – wat natuurlijk vooral veel zegt over de ware aard van oorlog. Om een aantal redenen lijkt het ons zinnig om, voordat wij de diverse deskundigen ten tonele voeren, eerst nog eens stil te staan bij de vraag hoe in politiek Den Haag ten tijde van de oorlog werd aangekeken tegen de crisis in Joegoslavië in het algemeen en tegen de rol van de internationale gemeenschap daarin in het bijzonder. De belangrijkste reden is, dat zal blijken dat veel van wat in latere hoofdstukken wordt gezegd in schril contrast staat met hoe er in de Nederlandse politiek wordt gedacht en gesproken. Een andere reden is, dat naarmate de tijd verstrijkt het beeld van wat men zelf ooit heeft beweerd over bijvoorbeeld motivatie en doelstellingen van de NAVO-luchtaanvallen nogal eens wil gaan afwijken van wat er werkelijk is gezegd. In tegenstelling tot de stafvergaderingen van de NAVO zijn de debatten en de besluitvorming in de parlementaire democratie openbaar. Dat de minister van Defensie tijdens de oorlog in sommige gevallen telefonisch overleg voerde met alle fracties behalve die van de SP (De Grave tijdens een zogenaamd Algemeen Overleg: ‘De SP is toch overal tegen, daar ga ik mijn kostbare tijd niet aan verdoen!’) dat zullen we maar beschouwen als een bedrijfsongeval, een gevolg van de blikveldvernauwing die velen in tijden van oorlog parten speelt. Voor dit hoofdstuk zullen we voornamelijk putten uit de schriftelijke verslagen van de beraadslagingen van de Tweede Kamer der Staten Generaal, de zogenaamde Handelingen. Een aantal van de vragen die wij aan minister Van Aartsen hadden willen stellen, hebben we gelegd naast wat er in de Handelingen over de Kosovo-oorlog en over de nieuwe verhoudingen in de wereld die daarvan het gevolg zijn te vinden is. Op dezelfde wijze zullen we ook minister Frank de Grave van Defensie en diverse woordvoerders van zowel de coalitiepartijen als de oppositie aan het woord laten. 6


Uit de stukken spreekt, zoals zal blijken, een groot idealisme van met name de Paarse politici – een idealisme dat zich moeilijk laat rijmen met het verlies aan geloof in de maakbaarheid van de samenleving waaraan Paars nu juist zijn bestaan heeft te danken. Maar ook: een idealisme dat oprecht lijkt. Het mag toch niet zo zijn, zo lijkt men keer op keer te willen uitroepen, dat moorddadige dictators ongestraft hun gang kunnen gaan! Daar moet iets aan gebeuren! In latere hoofdstukken zullen we ondermeer ingaan op de selectiviteit van deze verontwaardiging en op de versimpelingen en mythes die eraan ten grondslag liggen. Ook zal duidelijk worden hoe in militaire kringen wordt gedacht over het feit dat juist het militaire apparaat wordt uitgekozen als instrument om die goede bedoelingen ten uitvoer te brengen. Voor dit moment volstaan we echter met het citeren van een uitspraak van Rob de Wijk, medewerker van het Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen ‘Clingendael’, en één van de deskundigen die later ook nog uitvoerig aan het woord zullen komen. Over het idealisme in de buitenlandse politiek van Paars zei hij tegen ons: ‘Wat mij blijft verbazen, is dat als je aan een Nederlandse politicus vraagt wat hij denkt te doen aan het zinloos geweld in onze samenleving, hij het antwoord schuldig moet blijven. Maar als het gaat om zinloos geweld op wereldniveau, dan denkt men opeens precies te weten wat daaraan moet gebeuren. Terwijl je ook daar naar mijn mening zou moeten erkennen dat het probleem heel ingewikkeld en moeilijk op te lossen is.’ Het is een wrange constatering, en een constatering waar niemand zich gemakkelijk bij zal voelen. Maar de consequenties van het voeren van een ‘rechtvaardige oorlog’ zoals die in Kosovo zijn niet minder wrang. Hoe werd destijds de Nederlandse deelname aan de bombardementen op Joegoslavië gemotiveerd? Minister van Aartsen op 24 maart in de Tweede Kamer: ‘Een besluit tot het inzetten van militaire middelen behoort tot de allermoeilijkste en de allerzwaarste waarvoor een politicus kan komen te staan. De afschuwelijke, zich almaar voortslepende menselijke tragedies in Kosovo laten naar het oordeel van de Nederlandse regering geen andere mogelijkheid meer toe. Met alle pijn die het nemen van zo’n besluit teweegbrengt, zeg ik ook dat de ontoelaatbaarheid van de humanitaire rampspoed die zich voor onze ogen voltrekt, ons sterkt in de overtuiging dat hier in bondgenootschappelijk verband het juiste besluit is genomen. Dat oordeel is niet lichtvaardig maar wel uit overtuiging tot stand gekomen. Meer dan een kwartmiljoen Kosovaren is op de vlucht voor het niets ontziende geweld van de Joegoslavische troepen. Onschuldige burgers worden het slachtoffer. Dat kan niet doorgaan. Het is met de grootst mogelijke spijt dat de Nederlandse regering moet vaststellen dat president Milosevic niet bereid is geweest de voor hem wijd open liggende weg te kiezen, namelijk de weg van vrede. Die weg blijft open.’ (noot: Handelingen van de Tweede Kamer der Staten Generaal, 61-3784) Welk doel stelde men zichzelf? Minister van Aartsen: ‘Deze militaire operatie heeft politiek tot doel de Servische agressie tot staan te brengen en de Joegoslavische regering te dwingen terug te keren naar de onderhandelingstafel.’ (noot: idem) Hoe dachten de woordvoerders van de Paarse fractie over de kwestie?

7


Jan-Dirk Blaauw van de VVD: ‘Wij zijn gedwongen om militaire middelen in te zetten om Belgrado alsnog tot zinnen te brengen, om een verder op de vlucht jagen van Kosovoaren te voorkomen, om het vernietigen van huis en haard niet voort te laten gaan, en om de schending van de mensenrechten en humanitaire waarden in Kosovo een halt toe te roepen.’ (noot, idem 61-3788)’ Gerrit Valk van de PvdA: ‘Vastgesteld moet worden dat de internationale gemeenschap werkelijk tot het uiterste is gegaan in zijn pogingen tot het oplossen van het conflict met vreedzame diplomatieke middelen. Zeer tot onze spijt moet worden vastgesteld dat de diplomatieke weg is doodgelopen. Nogmaals, dat is de schuld van de conflictondernemer Milosevic.’ (noot, idem 61-3789) Jan Hoekema van D66: ‘Milosevic moet onder druk van geweld inbinden, zoals hij dat drie jaar geleden ook heeft gedaan in de Bosniëoorlog. Zo niet, dan rijzen indringende vragen over hoever de Westerse interventiepolitiek kan en wil gaan. Maar speculaties daarover, ja zelfs vragen aan het kabinet, zijn in dit stadium betrekkelijk vruchteloos en zelfs strijdig met het adagium dat de tegenstander in het onzekere moet worden gelaten over de volgende stap.’ (noot, idem 61-3787) Zoals bekend zette de GroenLinks-fractie bij de aanvang van het conflict een even historische als omstreden stap. Marijke Vos, woordvoerdster namens die partij, zei het destijds zo: ‘Wij steunen de militaire interventie middels luchtaanvallen, gericht op allereerst de bescherming van de Kosovaarse bevolking, gericht op het uitschakelen van de Servische agressie, en gericht op het hervatten van de onderhandelingen die moeten leiden tot uiteindelijk een vreedzame oplossing in het conflict van Kosovo. Er bestaat een risico dat de luchtacties niet leiden tot dit gewenste resultaat, tot het stopzetten van de agressie. Er bestaat een risico dat het leidt tot verdergaande wraakacties. In dat geval zal de internationale gemeenschap haar verantwoordelijkheid moeten nemen en ook in die situatie alles moeten doen om stopzetting van het geweld af te dwingen. In die situatie zal de NAVO bereid moeten zijn tot vervolgstappen, waarbij niets mag worden uitgesloten.’(noot, idem 61-3790) De enige fractie die de luchtaanvallen niet steunde, ook dat is bekend, was die van de SP. Woordvoerder Harry van Bommel: ‘Naar onze stellige overtuiging zijn die aanvallen onrechtmatig en onverantwoord. Om te beginnen is er geen VN-resolutie die het gebruik van geweld tegen Servië toestaat en wordt daarmee de Veiligheidsraad buitenspel gezet. Door de luchtaanvallen zal de situatie voor de vluchtelingen op korte termijn verslechteren. Het vertrek van de OVSE-waarnemers in verband met de aanval heeft het offensief van de Serviërs versneld en vergemakkelijkt, zo lijkt het. Als de luchtaanvallen niet op korte termijn tot ondertekening van een akkoord leiden – en dat is zeer onzeker – dreigt een humanitaire ramp van ongekende omvang. Waarop baseert de regering het vertrouwen dat luchtaanvallen tot ondertekening zullen leiden? Als die ondertekening niet volgt, wat dan?’ (noot, idem 61-3784) Wat had er volgens de SP dan wel moeten gebeuren? Van Bommel in hetzelfde Kamerdebat: ‘De vrede in Kosovo kan alleen via een politiek akkoord tot stand komen. De partijen moeten daarvoor terug naar de onderhandelingstafel van Rambouillet, niet om een akkord met de NAVO te sluiten, maar om een akkoord tussen de etnische Albanezen en de Serviërs te bereiken. Anders dan tot nu toe, moeten die partijen daarvoor direct met elkaar onderhandelen. Alleen zo kan naar onze mening een oplossing tot stand komen die ook op termijn stand zal houden.’ 8


Zo lagen dus aan het begin van de oorlog de kaarten, en daarin zou, ondanks het feit dat de oorlog veel langer zou duren dan men had verwacht, weinig verandering komen. Een paar Kamerleden van GroenLinks en één enkele PvdA-er, Thanasis Apostolou – niet toevallig iemand die door zijn Griekse afkomst nogal eens blijk heeft gegeven van een afwijkende kijk op de ware aard van het conflict in Joegoslavië) zouden zich gaandeweg ook openlijk tegen de NAVO-acties uitspreken, maar van veel belang voor de parlementaire geschiedenis, laat staan voor het verloop van de oorlog, zou dat niet blijken te zijn. Welke strategie had de NAVO nu, volgens de verantwoordelijke ministers, voor ogen om de gewenste doelen te bereiken? Minister van Aartsen: ‘Het is het oogmerk van de NAVO om Joegoslavië militair zodanig te raken, dat het vermogen om het huidig offensief voort te zetten in hoge mate wordt verkleind en daarmee verdere humanitaire ellende wordt voorkomen.’ (noot, idem 613792) Defensie-minister De Grave: ‘De doelen van de luchtaanvallen zijn militaire doelen, luchtafweer, commandocentrales, communicatiemiddelen en militaire stellingen. Dat moet onderstrepen dat de NAVO geen actie voert richting de burgerbevolking van de Federale Republiek Joegoslavië, maar dat de acties zijn gericht op de politieke doelstellingen van de internationale gemeenschap. Wij, de internationale gemeenschap, gaan ervan uit dat deze activiteiten van de NAVO ertoe zullen leiden dat president Milosevic bereid zal zijn om de diplomatieke onderhandelingen te hervatten.’ (noot, idem 61-3794 en 3797) Was er dan bij de Paarse partijen geen enkele twijfel over de juistheid van de genomen beslissing? PvdA-fractievoorzitter Ad Melkert op 30 maart 1999 in de Tweede Kamer: ‘Wij ervaren bij onszelf een houding die uitermate kritisch is jegens onszelf, erop gericht om eigenlijk elke dag weer je af te vragen of het wel kan wat er gebeurt, of doel en middelen goed tot elkaar in verhouding staan en of we uiteindelijk bereiken wat we willen. Kritisch zijn we ook ten opzichte van de instrumenten die worden ingezet. Immers, het is heel verreikend wat er op dit moment ook over de bevolking van Servië zelf komt. We hechten er daarbij aan tussen de Servische bevolking en het Servische regime echt een onderscheid te maken.’ (noot, idem 63-3870) En hoe verhield die kritische houding zich tot het triomfalisme van de NAVOwoordvoerders in de eerste week van de bombardementen? Ad Melkert: ‘We hebben gisteren de woordvoerder van de NAVO voortdurend tevredenheid tot uitdrukking horen brengen over het halen van de militaire doelen; wat deze dan ook zijn, want het is ons niet gegeven dat allemaal in elke fase weer te kunnen volgen. Ik zou de regering willen vragen om daar wat van te zeggen, namelijk hoe die fasering (van de NAVO-aanvallen, JM/KGvL) er eigenlijk uitziet. Maar het gaat meer om het tot uitdrukking brengen van tevredenheid over het bereiken van militaire doelen en het ondertussen in feite zwijgen over de enorme schade aan mensen en omgeving, waarmee dat gepaard gaat. Het is voor het draagvlak van het grootste belang dat dit wel steeds consequent tot uitdrukking wordt gebracht.’

9


En twijfelde men wellicht ook aan de effectiviteit van de gekozen strategie? Ad Melkert: ‘Kunnen we onze strategie succesvol noemen nu Rambouillet voorlopig nog niet ondertekend is en zich ondertussen wel de humanitaire ramp voltrekt, terwijl voor het vermijden daarvan deze actie juist was begonnen? Het stellen van deze vraag is natuurlijk makkelijker dan het geven van een antwoord.’ Zou het dan het overwegen waard zijn geweest om de luchtacties stop te zetten, zoals de SP bepleitte? Eimert van Middelkoop van het GPV valt de eer toe dat hij het antwoord op deze vraag het fraaist verwoordde: ‘Wie nu het stopzetten van de NAVO-acties zou bepleiten, is onmiddellijk verantwoordelijk voor de situatie die dan ontstaat. Welnu, daar is weinig fantasie voor nodig. De programmatische genocide van Milosevic in Kosovo zal dan nog sneller worden voltrokken. Dat dient men dan te aanvaarden. Wie heeft geleerd te kijken in de spiegel van Gods wet, die kent het menselijk tekort. Echter, nauwelijks één vroom woord is toereikend nu wij het diep menselijk kwaad van de ongeremde genocide in het aangezicht zien. Soms is de mens gelijk een beest.’ Debatten in het Nederlandse parlement, zo blijkt met name uit de aangehaalde bijdrage van Ad Melkert, willen nogal eens een hoog spookgehalte hebben. Dat wil zeggen: de sprekers blijken uit te gaan van een werkelijkheid die buiten de kaasstolp van het Binnenhof helemaal niet bestaat, en waarvan je je kunt afvragen of men er zelf eigenlijk wel echt in gelooft – of dat men er voor kiest om tijdelijk in die niet-bestaande werkelijkheid te geloven omdat dat politiek gezien goed uitkomt. Zou de PvdAfractievoorzitter werkelijk hebben verwacht dat de minister van Defensie op zijn aandringen aan de bel had gehangen bij de NAVO, om te wijzen op het belang van eerlijke berichtgeving over de schade aan Servische burgerdoelen? En dat daar vervolgens door de NAVO naar geluisterd zou zijn? Vanwege het draagvlak in de Nederlandse samenleving? Wij wagen het te betwijfelen. Zoals wij ook niet geloven dat de verschillende woordvoerders zich er persoonlijk van hadden overtuigd dat werkelijk alles was gedaan om het conflict langs politieke weg op te lossen. De stukken waarover in Rambouillet werd overhandeld, om maar eens wat te noemen, kwamen pas in de openbaarheid nadat de hierboven geciteerde debatten werden gevoerd. En hoe die onderhandelingen precies zijn verlopen is tot op de dag van vandaag nog steeds onduidelijk, en zal dat wellicht altijd blijven. De mooie woorden over ‘de wijd open liggende weg van de vrede’ waren dan ook niet meer dan dat: mooie woorden. En aan mooie woorden zou het ook in de weken na het uitbreken van de oorlog niet blijken te ontbreken. Neem het volgende fragment uit een debat dat op 7 april werd gevoerd, kort nadat de Rambouillet-documenten via het Internet alsnog in de openbaarheid waren gekomen. Uit de documenten bleek ondermeer dat in Rambouillet afspraken waren gemaakt (althans: met de Kosvaarse Albanezen, die het document onder grote Amerikaanse druk hadden ondertekend) over de toekomstige status van Kosovo – het zou vooralsnog een autonome provincie blijven binnen de republiek Joegoslavië. Gezien het Servische geweld dat na het begin van de bombardementen in volle hevigheid was losgebarsten, leek dat echter geen erg reële optie meer voor de getroffen Albanezen. Met andere woorden: het document van Rambouillet, en zeker de handtekening van de Albanezen onder dat document, moest in feite beschouwd worden als een dode letter. Zo niet voor de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken.

10


Van Aartsen op 7 april in de Tweede Kamer: ‘Feitelijk is de situatie ver verwijderd van de situatie toen men in Rambouillet onderhandelde. De beginselen en uitgangspunten van Rambouillet zijn en blijven echter de leidraad voor wat hierna moet volgen. Het gaat gewoon om de democratische rechten van de Kosovaren en om het respecteren van de mensen in Kosovo. Deze elementen staan vandaag en ook morgen nog recht overeind. De onderhandelingen in Parijs zijn vastgelopen op het feit dat de onderhandelingsdelegatie van president Milosevic een internationale troepenmacht op het grondgebied van Joegoslavië niet wilde accepteren. Daarop is het uiteindelijk spaak gelopen.’ (noot: Handelingen van de Tweede Kamer der Staten Generaal, 66-4020 en verder) Jan Marijnissen, fractievoorzitter van de SP, in datzelfde debat: ‘U zegt dat Kosovo onder jurisdictie van Joegoslavië moet blijven vallen. Sinds Rambouillet zijn er natuurlijk twee dingen gebeurd: het UCK is onverminderd voorstander van afscheiding, maar tegelijkertijd zijn inmiddels honderdduizenden mensen getraumatiseerd. De vraag is, in hoeverre het nog reëel is te verlangen dat die mensen daar onder autonome omstandigheden naartoe gaan. En zo u vindt dat Kosovo integraal onderdeel moet blijven uitmaken van Joegoslavië, hoe zit het dan met die andere slotbepaling van Rambouillet, waarin staat dat drie jaar na ondertekening een finale overeenkomst zal worden gesloten “on the basis of the will of the people”? Dat is met andere woorden een verkapte vorm van referendum, die automatisch het alsnog afscheiden van Joegoslavië zou inhouden.’ Van Aartsen: ‘Dit element is voor de Kosovaren, naast de internationale troepenmacht, een belangrijk element geweest om akkoord te gaan met Rambouillet. Het zou een verkeerde weg zijn om nu te kiezen voor een politieke oplossing voor Kosovo buiten de Federale Republiek Joegoslavië om. Als wij dat op dit moment zouden uitspreken zou dat effecten kunnen hebben op het totaal van de Balkan.’ Marijnissen: ‘Maar is dat dan niet strijdig met die slotbepaling, waarin staat dat de bevolking van Kosovo na drie jaar zal bepalen hoe het definitieve akkoord eruit zal zien? Of begrijp ik dat verkeerd?’ Van Aartsen: ‘Het is belangrijk om dat als een element voor de toekomst te behouden. Die mogelijkheid is geschapen. Dat is het politieke deel van het akkoord van Rambouillet, waar de onderhandelingsdelegatie van Joegoslavië op dat moment geen bezwaren tegen had. Het liep stuk op het militaire gedeelte van het akkoord. De onderhandelaars hebben altijd gezegd dat de Federale Republiek Joegoslavië zowel het ene, het politieke deel, als het andere, het militaire deel van het akkoord, zouden moeten aanvaarden. Ik kan echter niet in het brein van de onderhandelaars van de federale republiek kijken. Ik heb daar ook geen zin in, maar waarschijnlijk heeft men het toegespitst op het militaire deel, omdat het niet uitgesloten is dat men met het politieke deel ook nog problemen had. Maar men heeft gezegd het politieke deel te willen aanvaarden.’ Marijnissen: ‘Dus inclusief de bepaling dat de meerderheid van de bevolking van Kosovo over drie jaar zal uitmaken hoe een en ander definitief wordt geregeld?’ Van Aartsen: ‘Dat was het politieke deel van het akkoord van Rambouillet.’ Op de implicaties van ‘Rambouillet’ en op de vraag hoe die onderhandelingen zijn verlopen zullen we later in dit boek nog diverse malen terugkomen.

11


In hetzelfde debat van 7 april werd ook stilgestaan bij de voortgang van de luchtcampagne, die inmiddels was geïntensiveerd, en die steeds meer vragen opriep over de verhouding tussen het gestelde doel en de gekozen middelen. Defensie-minister Frank de Grave: ‘Het blijft zoeken naar het juiste evenwicht tussen doel en middelen. Het doel heeft natuurlijk meer scherpte gekregen door de gedragingen van de heer Milosevic. Zoals wij vorige week hebben besproken, is er een vergroting van inzet. Die is met name erop gericht zoveel mogelijk te verhinderen dat Servië zijn vernietigingsmachine inzet. Er is nu sprake van een nadrukkelijke inzet rechtstreeks gericht op troepenconcentraties in Servië. Daarbij moet ook de inzet van Apachehelicopters betrokken worden. Dat gebeurt zeer nadrukkelijk om de mogelijkheden om militaire eenheden in Kosovo uit te schakelen, te vergroten.’ En hoe pasten de bombardementen op Joegoslavische steden als Belgrado en Novisad in de strategie? De Grave: ‘Dat gebeurt met het politieke doel Milosevic duidelijk te maken dat de onderhandelingstafel zijn optie is. Tegelijkertijd worden meer operationele doelen gebombardeerd, die zijn vermogen om in Kosovo te functioneren belemmeren. Het gaat inderdaad om vliegvelden, spoorwegen, wegverbindingen, logistieke transport- en communicatiemiddelen. Wij zien dat ook gebeuren en vinden dat terecht en verantwoord. De elektriciteitscentrale die Belgrado van elekriciteit voorziet, is niet als militair doel neergezet. Maar elektriciteitscentrales die heel betekenisvol zijn voor het functioneren van de oorlogsmachine vormen wel militaire doelen.’ En zo drong de harde werkelijkheid van het oorlogvoeren langzaam maar zeker door tot de Tweede Kamer, en vooral ook tot de de fractieleden van GroenLinks, die al spoedig verdeeld bleken over de ingenomen standpunten. Marijke Vos in haar evaluatie van de Kosovo-crisis: ‘De fractie was het er over eens dat in maart militair ingrijpen gerechtvaardigd was om dreigende genocide te voorkomen. Daarom vonden we ook dat er na bombardementen vervolgacties zouden moeten komen, in het geval het niet mogelijk zou zijn om vanuit de lucht alleen het geweld te stoppen en de mensen te beschermen. We dachten daarbij aan gerichte acties op de grond om mensenlevens te redden. Toen bleek dat de NAVO bereid noch voorbereid was die bescherming op de grond te bieden, was dat voor Farah Karimi reden haar steun in te trekken. Voor Ineke van Gent was het feit dat de luchtacties de mensen niet beschermden en de situatie alleen maar verergerden doorslaggevend om steun in te trekken.’ (noot: Evaluatie van de Kosovo Crisis, door Marijke Vos)

12


Nog pijnlijker werd de situatie voor GroenLinks toen niet alleen steeds duidelijker werd dat de oorlog veel langer zou gaan duren dan aanvankelijk gedacht, maar dat de NAVO bovendien een steeds ruimere interpretatie begon te geven aan het begrip ‘militaire doelen’. Zo werd op 12 april een spoorbrug gebombardeerd, waarbij en passant een passagierstrein werd verwoest. Zeker tien inzittenden vonden daarbij de dood. En op 23 april bleek dat ook een televisiestation in Belgrado een militair doelwit kon zijn. Bij de aanval kwamen zestien burgers om het leven. Beide incidenten leidden tot groot rumoer in de media. En ook aan de leden van de Tweede Kamer ging dit alles niet ongemerkt voorbij. Op 28 april opent Gerrit Valk namens de PvdA het debat over de actuele situatie in Kosovo als volgt: ‘Voorzitter! Vandaag gaat de zesde week in van de bombardementen, een triest resultaat. Toch mag dit geen enkele aanleiding zijn om te twijfelen aan de juistheid van de missie. De NAVO is gehouden door te gaan met de acties totdat Belgrado bereid is toe te geven. Stopzetting van de acties, zonder dat de NAVO-eisen zijn ingewilligd, zou een ramp betekenen voor de regio waarvan de gevolgen niet zijn te overzien. Het zou een definitief buigen betekenen voor dictatuur en terreur. De aanvallen van de NAVO op de Servische televisie zijn fel bekritiseerd. De Servische televisie zou ook niet mijn eerste doel zijn, maar wij moeten wel constateren dat de Servische televisie niets met journalistiek te maken heeft. Het is een puur machtsinstrument en een van de pijlers waarop de huidige dictatuur berust. Bovendien heeft de Servische televisie mede het klimaat gecreëerd waarin zuiveringen konden plaatsvinden.’ (noot: Handelingen 75-4357 en 4358) Marijke Vos stelt daar een veel kritischer bijdrage tegenover: ‘Ik stel met grote zorg vast dat er sluipenderwijs steeds vaker civiele doelen geraakt worden, onder andere een tvstation,’ aldus Vos. ‘En als ik dan president Clinton tijdens de NAVO-top hoor zeggen: “Wij zullen deze oorlog winnen,” dan vraag ik mij af of het hier om een prestigeslag van de NAVO gaat. Ik heb grote moeite met een opstelling die tot verdergaande escalatie leidt. Wij vragen ons ook af of het echt nodig is om alle bruggen in het noorden bij Novisad weg te bombarderen. Inmiddels zijn er chemische fabrieken gesneuveld. Al deze doelen horen volgens ons niet tot de militair-strategische doelen. Bij ons kan op een gegeven moment een grens worden bereikt.’ (noot: idem 75-4361 en 4362) Maar minister van Aartsen toonde zich van de kritiek niet onder de indruk. Hij verdedigde de aanval op het tv-station als volgt: ‘In deze situatie van het conflict kan geen sprake zijn van half kiezen. We moeten op bepaalde momenten volstrekt duidelijk zijn. Duidelijk is dat deze tv-stations onderdeel uitmaken van de propaganda-machine en ook van het oorlogsapparaat van president Milosevic en ze behoren dus tot de relevante infrastructuur in de rest van Joegoslavië die uitgeschakeld moet worden. Alles wat bijdraagt tot een verwringing van de beeldvorming van de bevolking van Joegoslavië – dat is in wezen aan de orde – valt onder de infrastructuur en steunt het systeem. Daarom hebben wij deze operatie dan ook gesteund.’ Een motie van SP-Kamerlid Harry van Bommel, waarin de regering werd gevraagd zich binnen de NAVO in te zetten voor stopzetting van de bombardementen, kreeg slechts steun van de SP-fractie, de GroenLinksers Van Gent en Karimi, en van PvdA-er Apostolou. Een motie van Marijke Vos, waarin de regering werd verzocht om binnen de NAVO te bepleiten dat voortaan zou worden afgezien van bombardementen op Servische media, kreeg alleen steun van haar eigen fractie. De grens waarover zij had gesproken werd gedurende de rest van de oorlog niet bereikt. De fractie van GroenLinks bleef de oorlog in meerderheid tot het eind toe steunen.

13


War is a dirty business – zelfs een ‘schone’ oorlog als de luchtcampagne tegen Joegoslavië, die werd uitgevoerd met de meest geavanceerde bommen die de mensheid ooit heeft voortgebracht en die aan geen enkele geallieerde militair het leven kostte. Vroeg in de oorlog schilderde een Nederlandse F-16-piloot nog de contouren van een MIG-straaljager op zijn eigen vliegmachine om uiting te geven aan de trots over het neerhalen van zo’n vijandelijk toestel. Maar naarmate de oorlog vorderde was er voor de NAVO steeds minder reden voor dergelijke bravoure. Grote opwinding ontstond er bijvoorbeeld toen twee NAVO-piloten op 14 april een convooi van vluchtende Albanezen aanzagen voor Servische gevechtstroepen. De met grote precizie uitgevoerde beschieting kostte aan zeker vierenzestig onschuldige burgers het leven. Ook pijnlijk waren de diverse afzwaaiers: raketten die belandden in woonwijken, pal naast ziekenhuizen, op een tabaksfabriek, of zelfs over de grens in Bulgarije. Deze zogenaamde collateral damage werd door zowel de NAVO als de Nederlandse regering ten zeerste betreurd, maar moest volledig op het conto worden geschreven van Milosevic, die immers ‘met één telefoontje naar het NATO-hoofdkwartier’ de oorlog kon beëindigen, zoals minister Van Aartsen het zo mooi formuleerde. (noot: Handelingen 61-3795) In antwoord op schriftelijke vragen zei Van Aartsen het zo: ‘De regering betreurt de genoemde voorvallen (aanvallen op een flatgebouw in Novi Pazar en een brug bij Varvarin waarbij burgerslachtoffers zijn gevallen JM/KGvL), maar wijst er op dat ondanks uitgebreide voorzorgsmaatregelen de aanwezigheid van burgers in de nabijheid van een doel nooit helemaal kan worden uitgesloten. Het valt daarom niet uit te sluiten dat zich incidenten blijven voordoen waarbij onbedoeld burgerslachoffers vallen.’ (Aanhangsel van de Handelingen 1998-1999, 1570) Maar er gebeurde ook dingen die moeilijker in de schoenen te schuiven vielen van Milosevic, en die – als je al met bovengenoemde verklaringen genoegen zou willen nemen – vragen bleven oproepen. Zo verscheen op 15 mei het volgende bericht in de Minneapolis Star Tribune, een gerespecteerd Amerikaans dagblad: In Joegoslavië, zoals in ieder ander land, worden kinderen in het weekend ‘s ochtends wakker met de gedachte aan buitenspelen. Ze kijken naar de lucht, en als die vrij is van wolken en F-15′s, trekken ze de buurt in. Ze doen balspelen, trappen tegen een blikje, en zoeken in het gras naar verborgen schatten. De laatste tijd zijn ze daarbij gestuit op bijzonder aantrekkelijke voorwerpen: helder oranje-gele dingen zo groot als een blikje fris, en glimmende ronde voorwerpen zo groot als tennisballen. De kinderen rapen ze op. Ze exploderen. De kinderen verliezen een arm, of een oog, of hun leven. Dit scenario is mogelijk gemaakt door de NAVO, dat de kleurige snuisterijen al wekenlang over Joegoslavië uitstrooit. De dingen die zo op een frisdrankblikje lijken zijn CBU-87- en RBL755-bommen, de felgekleurde ballen zijn ATACMS-bommen. Geen van die bommen is bedoeld voor kinderen, natuurlijk. Het zijn niet-geëxplodeerde sub-bommen – de kleine bommetjes die in clusterbommen verborgen zitten. (noot: Cluster bombs – For Yugoslavia’s kids, a pernicious gift, Minneapolis Star Tribune, 15 mei 1999)

14


Het artikel vervolgt met een uitleg over de effectiviteit van clusterbommen. Volgens de NAVO is het een bijzonder effectief wapen, omdat een clusterbom in één keer een groot gebied verwoest. De clusterbom explodeert namelijk eerst boven de grond, waardoor 200 granaten vrijkomen. De granaten versplinteren vervolgens weer in zo’n 300 stukjes staal die met een hoge snelheid alle kanten uitschieten. De 60 duizend scherven die op deze manier vrijkomen, verspreiden zich over een lengte van vier voetbalvelden alwaar zij hun verwoestende werk doen. Dat gemiddeld 5 procent van de granaten niet afgaat, is een gecalculeerd ‘bedrijfsrisico’, dat in zoverre meeweegt bij het gebruik van dit wapen dat men het volgens de NAVO alleen inzet tegen grote militaire doelen, zoals luchthavens en pantserdivisies – doelen waarbij collateral damage zo veel mogelijk is uitgesloten. In tegenstelling tot bijvoorbeeld chemische wapens, zijn clusterbommen niet expliciet verboden. Dat wil zeggen: in geen enkel verdrag komt het woord ‘clusterbom’ voor. Vredesactivisten en mensenrechtenorganisaties voeren echter twee belangrijke verdragen aan tegen het gebruik van deze bommen. Allereerst, een toevoeging uit 1979 aan de Conventies van Geneve van 1949. Daarin wordt het gebruik van wapens of methoden van oorlogsvoering verboden die ‘superfluous injury or unnecessary suffering’ tot gevolg hebben. Bovendien verbiedt deze toevoeging ‘indiscriminate attacks’, waaronder ondermeer wordt verstaan oorlogsvoering waarvan de effecten niet kunnen worden beperkt tot militaire doelen. Deze algemene bepaling is nog verder verfijnd tot een verbod op aanvallen waarbij ‘incidental loss of civilian life, and injury to civilians’ verwacht kunnen worden (noot: Additioneel Protocol I bij de Conventies van Geneve, Deel III, artikel 35 lid 2 en artikel 51 lid 4). Het gebruik van clusterbommen in bewoond gebied, en zeker als die worden afgeworpen vanaf grote hoogte zoals in Joegoslavië het geval was, leidt onmiskenbaar tot dit risico. Het tweede verdrag dat van toepassing zou kunnen en moeten zijn op clusterbommen is een conventie tegen wapens die onnodig lijden, excessieve verwondingen of ‘indiscriminate effects’ tot gevolg hebben. (noot: Conventie van 10 oktober 1980, geamendeerrd protocol II, artikel 3, lid 8 sub b). Hoewel dit verdrag vooral betrekking heeft op mijnen, namelijk op wapens die bedoeld zijn om te exploderen bij aanraking of nabijheid, zou het ook zeer wel van toepassing verklaard kunnen worden op clusterbommen: daarbij gaat men namelijk uit van een ‘toegestaan’ percentage van nietontplofte sub-bommen van 5 procent, bommen die de facto dezelfde vernietigende werking hebben als mijnen. Op 12 mei bracht Mary Robinson, voormalig president van Ierland, en thans Hoge Commissaris voor de Mensenrechten bij de Verenigde Naties, een bezoek aan het stadje Nis in Zuid-Oost Servië. Vijf dagen eerder waren de markt en het ziekenhuis van Nis getroffen door clusterbommen, waarbij vijftien doden waren gevallen. Op 31 mei deed Robinson uitvoerig verslag van deze verwoestende NAVO-aanval, waarvan op geen enkele wijze duidelijk was op welk militair doel die gericht zou zijn geweest. (noot: Report by the Human High Commissioner on Human Rights on the situation fo human rights in Kosovo) Naar aanleiding van dat rapport vroeg de SP aan de ministers Van Aartsen en De Grave of zij bij hun eerdere bewering bleven dat clusterbommen alleen worden ingezet tegen grote militaire doelen en van een hoogte waarbij zij nauwkeurig op het doel kunnen worden gebracht. Bovendien werd gevraagd of de twee bewindslieden van mening waren ‘dat het een legitieme militaire strategie is clusterbommen te gebruiken op of nabij burgerdoelen’. (noot: Tweede Kamer vergaderjaar 1998-1999, Aanhangsel van de Handelingen, 1570)

15


Het antwoord luidde: ‘De regering kent het rapport van de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten mevrouw Robinson. Dit rapport geeft geen wijziging in het oordeel van de Regering over de inzet van clusterbommen.’ Een soortgelijk nietszeggend antwoord kwam er kort na het beëindigen van de oorlog op vragen van SP-Kamerlid Harry van Bommel. Naar aanleiding van een rapport van het World Wildlife Fund waarin werd gesproken van ‘large amounts of toxic chemicals and oil that leaked into de Danube-river as a result of the bombing’, waarbij werd opgemerkt dat de Donau voorziet in de drinkwatervoorzieing van zo’n 10 miljoen mensen in vijf verschillende landen, vroeg hij zich af of het nemen van zulke risico’s voor milieu en volksgezondheid paste bij een legitieme militaire strategie. (noot: idem, 1803) Letterlijk luidde het antwoord van de twee Paarse ministers: ‘De luchtaanvallen van de NAVO zijn steeds gericht geweest op objecten die deel uitmaakten van de infrastructuur die Milosevic in staat stelde zijn onderdrukkingscampagne uit te voeren.’ Punt. En zelfs toen na afloop van de oorlog bleek dat de clusterbommen tientallen doden maakten onder zowel terugkerende vluchtelingen (met name kinderen), als onder militairen van de KFOR-vredesmacht, voelden de ministers zich niet geroepen nader in te gaan op de legitimiteit van het gebruik van deze vernietigingswapens. ‘De NAVO heeft,’ zo stelden zij, ‘bij de wapenkeuze de afweging tussen militair belang en het risico van collaterale schade steeds zorgvuldig gemaakt.’ Rest ons om nog stil te staan bij de afloop van de oorlog. Op 11 juni werd daarover in de Kamer voor het eerst gesproken, en hoewel het niemand gepast leek om een al te triomfantelijke toon aan te slaan, overheerste toch het gevoel dat de strijd uiteindelijk was gewonnen. Gerrit Valk van de PvdA verwoordde zijn gevoelens aldus: ‘Het moment waarnaar wij allemaal lang hebben gesnakt is aangebroken. De strijd wordt beëindigd en het begin van een oplossing voor het Kosovo-conflict ligt onder handbereik. Geconstateerd mag worden dat dit zonder het westerse ingrijpen nooit zou zijn bereikt. Vluchtelingen kunnen straks terugkeren en mogen zich beschermd weten, nu en in de toekomst. En dat is een groot goed.’ (noot: Handelingen 87-5073) Jan-Dirk Blaauw van de VVD: ‘Gedurende de luchtacties hebben wij de regering intensief gevolgd in een dialoog, waaruit iedere keer weer de juiste conclusies konden worden getrokken. Vreugde is echter niet gepast. Immers, het duurde allemaal nog lang en verder weten wij allen van de vele vluchtelingen en de vele slachtoffers, waarvan elke er een te veel is.’ (noot: idem 5075) Uiteraard was de opluchting bij GroenLinks het grootst. Marijke Vos: ‘Na bijna tachtig dagen oorlog is het geweld gestopt en is er uitzicht op vrede, en dat is iets waar wij allen verschrikkelijk blij mee zijn. Maar wie zegt dat er nu sprake is van een overwinning gaat voorbij aan het onnoemelijk leed dat is aangericht.’ (noot: idem, 5076) Minister Van Aartsen, ten slotte, zei het zo: ‘Nu, achtenzeventig dagen na het begin van het militair conflict en het begin van de acties, mag worden vastgesteld dat het consequent, vastberaden en geloofwaardig optreden van de NAVO heeft geleid tot de aanvaarding door Joegoslavië van de eis dat alle Servische eenheden uit Kosovo worden teruggetrokken en een internationale troepenmacht onder leiding van de NAVO in Kosovo wordt toegelaten.’ (noot: idem, 5079)

16


En de Socialistische Partij? Kwam die terug op haar eerder ingenomen standpunt? Nee. Harry van Bommel: ‘Wij hebben steeds geoordeeld dat het middel erger was dan de kwaal. Wij zijn die mening onveranderd toegedaan. De voorlopige balans is namelijk een trieste. Er is sprake van bijna een miljoen vluchtelingen buiten Kosovo en honderdduizenden binnen Kosovo. Er is sprake van grootschalige vernietiging in Kosovo en in andere delen van Joegoslavië. Ten slotte is er sprake van instabiliteit in de hele regio. In die situatie is geen sprake van winnaars.’ (noot: idem, 5074)

17


1.2ETNISCHE ZUIVERING! GENOCIDE! HONDERDDUIZEND DODEN! ‘De grote vijand van de waarheid is vaak niet de leugen, maar de mythe.’ John F. Kennedy Wie een complex probleem inzichtelijk wil maken, ontkomt niet aan versimpelingen. En wie een oorlog wil voeren, ontkomt niet aan het gebruik van propaganda. De vraag is: waar houdt de versimpeling op een versimpeling te zijn en verwordt tot een leugen? En wanneer houdt propaganda op propaganda te zijn en verwordt tot pure misleiding? Dat de Servische staatstelevisie een bron van misleidende propaganda is, zal door weinigen worden ontkend – voor de NAVO was dat voldoende reden om het televisiestation te vernietigen. Maar hoe zit het met de manier waarop het conflict in Joegoslavië in het Westen wordt voorgesteld? In hoeverre hebben de media en de verantwoordelijke politici in de NAVO-landen zich schuldig gemaakt aan misleiding en leugenachtigheid? En in hoeverre hebben de onvermijdelijke versimpelingen van de complexe werkelijkheid geleid tot een verkeerd begrip van wat er in feite aan hand is? We legden deze vragen voor aan twee deskundigen: de Belgische historicus en Balkankenner Raymond Detrez, auteur van een aantal veelgeprezen boeken over het Joegoslavië-conflict, en aan de Amerikaanse taalkundige en politiek commentator Noam Chomsky. Chomsky, die wereldberoemd werd door zijn baanbrekende theorieën over taalverwerving bij kinderen, geldt als één van de best geïnformeerde én meest radicale kritici van het Amerikaanse buitenlandse beleid. In zijn boek The manufacturing of consent heeft hij ondermeer uitvoerig uiteen gezet welke rol de Amerikaanse media spelen in het mobiliseren van de publieke opinie ten behoeve van de doelstellingen van de politieke elite in dat land. Maar laten we dichter bij huis beginnen, in Antwerpen om precies te zijn, waar Raymond Detrez ons ontvangt in een oud herenhuis niet ver van station Berghem. Detrez is een man die zijn woorden zorgvuldig kiest, die zich niet gauw laat meeslepen door zijn eigen emoties, precies zoals je dat mag verwachten van een man van de wetenschap. Maar zijn stellingname is daardoor niet minder krachtig – intengendeel. Als wij hem ter inleiding van ons gesprek één van de meest in het oog springende versimpelingen van de kwestie-Joegoslavië voorleggen, namelijk dat de Serviërs de bad guys zijn in dit conflict, zegt hij: ‘Dat is denk ik maar één aspect van al die mythes over de Balkan. En voor een goed begrip zullen we ons eerst moeten verdiepen in die andere mythes. De mythe dat de Serviërs in Joegoslavië een dominante positie innamen, bijvoorbeeld. De mythe dat Milosevic de bron is van alle ellende. En vooral ook de mythe dat de Balkan een heel gewelddadig deel van de wereld is waar altijd al conflicten zijn geweest. Waar oorlog voeren de mensen in het bloed zit of in de genen. Het is een mythe waarvan ik, als historicus, eigenlijk niet goed begrijp waar die vandaan komt.’ Laten we daar dan beginnen. Wijst de geschiedenis van de Balkan niet uit dat daar al eeuwenlang sprake is van een kruitvat ?

18


Raymond Detrez: ‘Nee. Als u kijkt naar de geschiedenis van de Balkan is eerder het omgekeerde het geval. Het is een gebied waar heel weinig oorlogen zijn gevoerd. Van het eind van de Middeleeuwen, de veertiende eeuw, tot in de negentiende eeuw is er op de Balkan geen oorlog gevoerd. Dat wil zeggen: er zijn wel oorlogen van buitenaf geïntroduceerd, door de Turken, door Rusland, door het Habsburgse rijk etcetera, maar door de Balkan-volken onderling is er in al die eeuwen geen oorlog gevoerd. De eerste oorlog tussen twee Balkan-volken vond plaats in 1885, de Hongaars-Tsjechische oorlog. En vervolgens heb je natuurlijk dat hele grote conflict in 1912-1913, de zogenaamde Balkan-oorlogen. Maar eigenlijk blijft het daarbij. De Eerste Wereldoorlog brak wel uit op de Balkan, in die zin dat de aanleiding voor die oorlog het neerschieten was van de aartsbisschop (moet dit niet de aartsHERTOG zijn?), maar dat was natuurlijk niet de oorzaak, er is geen zinnig mens die dat gelooft. Bovendien zie je dat de Balkan juist geprobeerd heeft om buiten die Eerste Wereldoorlog te blijven, men had helemaal geen zin in die oorlog. Pas toen aan het einde van 1915 Hongarije bij de strijd betrokken raakte, was het niet meer mogelijk om afzijdig te blijven. En ook de Tweede Wereldoorlog is niet op de Balkan uitgebroken maar in West-Europa. De Balkan werd erbij betrokken zonder dat die landen daar zelf iets aan konden doen. Dus ik begrijp niet goed waarom de Balkan zo’n slechte reputatie heeft. Maar die mythe heeft wel in hoge mate bepaald hoe er tegen de recente conflicten op de Balkan wordt aangekeken. Men ging er vanuit dat men in Joegoslavië te maken heeft met totaal redeloze wezens die oorlogvoeren zonder dat daar serieuze aanleiding toe is, en die je dus moet behandelen als kinderen. En omdat men aannam dat de oorzaak van het conflict gelegen was in het feit dat de Balkan altijd al oorlog voerde, is de werkelijke oorzaak nooit serieus onderzocht – zeker niet door de media. En ik geloof dat de media een grotere impact hebben op de besluitvorming van politici dan serieuze wetenschappelijke beschouwingen.’ Maar als we even kijken naar het meest recente conflict, de strijd om Kosovo, dan speelt daar toch een oorlog van eeuwen geleden een rol in, de zogenaamde Slag om het Merelveld? Detrez: ‘Jawel, maar die slag speelt toch vooral een mythologische rol. Het was een slag die destijds niet veel heeft veranderd aan de loop van de geschiedenis. Er was sprake van opstandige legers, waaronder troepen van de Servische koning, die ten strijde trokken tegen de Osmaanse overheersers. Overigens streden aan Servische zijde ook Albanezen, Hongaren en Kroaten mee, zoals er aan de andere kant ook Serviërs meestreden. Maar goed, op het Merelveld werden de opstandelingen verpletterend verslagen, waarbij de Servische koning om het leven kwam. En omdat het Servische koningshuis, zoals alle Europese koningshuizen, nauwe banden onderhield met de kerk, is die koning vervolgens heilig verklaard, waardoor er een zekere cultus rondom hem is ontstaan. Maar in de eeuwen die volgen op die slag is het daarbij gebleven. Pas veel later krijgt die slag echt een mythische betekenis’.

19


Wanneer en waarom gebeurde dat? Detrez: ‘Dat was in 1878, na het congres van Berlijn. Toen werd Bosnië-Herzegovina onder Oostenrijks-Hongaars protectoraat gesteld en werd de Servische weg naar de Dalmatische kust, en daarmee naar de Adriatische Zee afgesneden. Op dat moment in de geschiedenis is Kosovo een belangrijk gebied, terwijl Servië niet meer is dan een onbeduidend staatje ten zuiden van Belgrado. Voor de Servische machthebbers wordt het dan belangrijk om een zuidelijke route naar de zee te zoeken, en om aanspraak te maken op Kosovo. Met dat politieke doel voor ogen haalt men die slag om het Merelveld van stal: om een historische rechtvaardiging te geven voor nieuwe territoriale aanspraken. En in 1989 wordt de mythe door Milosevic nieuw leven ingeblazen om de onvrede van de Serviërs te mobiliseren om zo zijn eigen machtspositie te versterken.’ Dat brengt ons bij een andere mythe die u noemde: namelijk dat de Serviërs in Joegoslavië de bovenliggende partij waren. Detrez: ‘Ja. Dat is ook weer zo’n slordige voorstelling van zaken. Joegoslavië was een communistisch land, met daarin de Serviërs als talrijkste volk, dus dan denken mensen: dat moet dan wel zoiets geweest zijn als de Sovjet-Unie, waarbinnen ook allerlei andere volkeren door de Russen werden overheerst. Alsof overal waar volkeren samenleven er altijd één volk dominant zou moeten zijn. Maar vaak is dat niet zo. In Joegoslavië had iedereen voor- en nadelen van het federatieve systeem. De Serviërs vormden ook geen meerderheid. Joegoslavië was een multinationale staat waarbinnen de Serviërs ongeveer 40 procent van de bevolking uitmaakten. Je kon er ook niet spreken van echte minderheden. De situatie van de Kroaten binnen Joegoslavië, bijvoorbeeld, was psychologisch maar ook constitutioneel en politiek veel beter dan de situatie van de Serviërs in het nieuwe Kroatië. De Kroaten leefden destijds in een multinationale staat, als een van de velen, terwijl die Serviërs nu leven in een Kroatisch mononationale staat als minderheid. Dat is trouwens een slecht voorbeeld, want er zijn nu nauwelijks nog Serviërs over in Kroatië. Dat is dus ook weer zoiets: in de beeldvorming zijn de Serviërs de daders en de Bosniakken, de Kroaten en vervolgens de Kosovaarse Albanezen steeds de slachtoffers. Maar volgens cijfers van een Bosnische demograaf heeft de oorlog in Bosnië 355 duizend levens gekost. Dat is een cijfer dat wat hoger ligt dan wat je doorgaans hoort, maar dat komt doordat hij ook het aantal baby’s heeft meegerekend dat als gevolg van de oorlog niet is geboren, plus het aantal mensen dat is gestorven door ontbering en gebrek aan medische zorg. Maar goed, wat zijn nu de verhoudingen tussen de verschillende bevolkingsgroepen? Het gaat om 180 duizend Bosniakken, of Moslims zo u wilt, 120 duizend Serviërs en 35 duizend Kroaten. De Bosniakken telden dus de meeste slachtoffers, dat is duidelijk, maar het aantal Servische slachtoffers is niet zo laag dat je hen als de beulen kunt bestempelen en de anderen als slachtoffers. De cijfers laten dat niet toe. Die Serviërs zijn toch door iemand vermoord. Volgens de statistieken van de Verenigde Naties leven er op dit moment ongeveer een half miljoen vluchtelingen in Servië. Dat zijn dus Serviërs die verdreven zijn, slachtoffers van etnische zuiveringen. Een half miljoen! Dat betekent niet dat zich onder de Serviërs geen misdadigers bevinden, maar het betekent wel dat ze ook slachtoffer zijn. En dat we ons beeld toch echt zullen moeten bijstellen.’

20


Wat ons brengt bij mythe nummer drie: Milosevic is de bron van alle kwaad op de Balkan. Detrez: ‘Ja, zelfs in serieuze Nederlandse kranten lees je verhalen van serieuze analisten die beweren dat Milosevic de oorzaak is van alle ellende op de Balkan van de afgelopen tien jaar. Dat zonder hem al die oorlogen er niet zouden zijn geweest. Dat is klinkklare onzin. In de geschiedenis gebeuren dergelijke dingen nooit doordat één man ze uitlokt. Er zijn altijd economische en sociale omstandigheden, politieke verhoudingen, een verstoord machtsevenwicht, die leiden tot situaties waarin vervolgens iemand als Milosovic komt boven drijven. Als Milosevic er niet was geweest, dan was het wel Iwanovic of Petrovic geworden. De oorzaak van conflicten ligt namelijk altijd in de algehele situatie en de algehele toestand en niet bij personen. Dus je moet iets aan die economische en sociale factoren doen om het conflict op te lossen. En niet die ene man eruit halen en denken dat je het dan hebt opgelost. Maar goed, Milosovic was een communist en dat was eind jaren ’80 begin jaren ’90 natuurlijk ook niet zo goed. Een communist was slecht, daar was iedereen het wel over eens. Je moet Milosovic denk ik vergelijken met iemand als Iliescu, in Roemenië. Dat is ook zo’n voor ons weinig aantrekkelijk type leider. Die lui hebben geprobeerd om dat hele veranderingsproces waarin alle Oosteuropese staten door de val van het communisme verwikkeld raakten naar hun hand te zetten, zodat de oude nomenklatura de economische en politieke sleutelposities behield.’ En als u Milosevic nu eens vergelijkt met de inmiddels overleden Kroatische leider, Franjo Tudjman? Detrez: ‘Ook Tudjman is erin geslaagd de overgang zo te laten verlopen dat zijn hele familie en zijn hele kliek er goed uit te voorschijn kwamen. Maar hij heeft zich natuurlijk heel expliciet gedistantieerd van het communisme en het socialisme, en dat heeft Milosovic niet gedaan. Wat daarin ook een rol speelt, is het feit dat je in Zuid-Oost Europa te maken hebt met een aantal heel zwakke economieën. Economieën waarbinnen dat overgangsproces heel kwalijke sociale gevolgen kan hebben. In zulke staten zie je dat de leiders zich conservatiever opstellen, al was het maar omdat dat bij de kiezer beter overkomt. Je kunt dan niet aankomen met radicale hervormingen en alles meteen maar privatiseren. In die hele economische context is dat tamelijk begrijpelijk. Je ziet hetzelfde bijvoorbeeld in Slowakije. Wij zijn natuurlijk veel meer gecharmeerd van iemand als Havel dan van een man als Meciar, Havel is veel fatsoenlijker, heeft ook meer op met democratie. Maar ook dat heeft veel te maken met de verschillen in de economische en sociale situatie: de Slowaakse economie is net als die van Servië heel zwak – veel zwakker dan de economieën van Tsjechië en bijvoorbeeld Slowakije. Daardoor kunnen in die landen ex-communisten die met democratie weinig ervaring hebben toch aan de macht blijven. De mensen weten wel dat die oude garde niet deugt, maar ze bewaren liever de zekerheden die ze kennen, dan dat ze zich wagen aan een radicale omwenteling waarvan de gevolgen ongewis zijn. Men wil het weinige dat men heeft niet ook nog kwijtraken. En daar valt veel voor te zeggen.’

21


Nu heeft u een aantal redenen genoemd waarom wij anders over de Serviërs zouden moeten gaan denken, maar hoe zit het met streven naar een Groot-Servië? Is dat niet een reëel gevaar? Detrez: ‘Op de Balkan is “Groot-Servië” een heel gebruikelijke term die niet op dezelfde manier emotioneel beladen is als hier. Er bestaat ook een Groot-Bulgarije met alle gebieden die daar bij zouden moeten horen, een Groot-Albanië met Kosovo, een stukje van Macedonië en een stukje van Oost-Griekenland. Er is een Groot-Kroatië waar heel Bosnië toe behoort, en een Groot-Roemenië en een Groot-Griekenland. Dat heeft allemaal te maken met het negentiende-eeuwse idee van hoe de ideale staat er uit zou moeten zien. De meest serieuze invulling van het begrip Groot-Servië is een Servische staat die bestaat uit die gebieden waar vooral Serviërs wonen. Maar dat wijkt niet af van wat de Kroaten wilden, of de Slovenen. Dat streefde iedereen na in Joegoslavië. Nou was dat wat Slovenië betreft niet zo’n probleem, want dat was van oudsher etnisch al heel zuiver. Maar in Kroatië bijvoorbeeld had je gebieden waar een grote meerderheid van de bevolking Servisch was. Dus daar zei men: als Kroatië zich afscheidt dan scheiden wij ons op onze beurt af van Kroatië. En constitutioneel was dat perfect in orde. De Joegoslavische constitutie gaf afscheidingsrecht aan volken, maar niet aan republieken. De Kroaten konden dus wel opstappen, maar dat betekende niet dat heel Kroatië kon opstappen. Toen Joegoslavië uit elkaar viel, hadden er nieuwe grenzen moeten worden bepaald. Want als je de oude grenzen van de deelstaten als uitgangspunt nam voor de nieuwe staten, dan was dat voor sommigen heel gunstig maar voor anderen weer ongunstig. Dan zou bijvoorbeeld eenderde van de Serviërs binnen Joegoslavië buiten Servië blijven. En dat vonden de Serviërs dus onaanvaardbaar.’ Maar is het idee van een mono-etnische staat nu wenselijk of niet? Detrez: ‘Ik vind zelf dat het hele idee van nationale staten zou moeten verdwijnen. Maar dat mensen die tot één volk behoren in principe in één staat zouden moeten wonen, is ook nog steeds een populair idee in ons deel van de wereld. Het is niet toevallig dat in dezelfde periode dat het nationalisme in Joegoslavië de kop op stak de Duitse eenwording tot stand kwam, en dat je nationalistische opstoten had in heel Europa. In Schotland, bijvoorbeeld, en in Spanje, waar dat ook altijd speelt.’ Maar die Duitse eenwording wordt natuurlijk heel anders beoordeeld dan het streven naar nationale staten op de Balkan. Detrez: ‘Ja, als de Duitsers dat willen, vinden wij dat heel normaal, en als de Balkan dat wil vinden wij dat nationalistisch. Zoals we ook de genocide die de Duitsers hebben gepleegd beschouwen als een incident in de Duitse geschiedenis, terwijl we bij de Serviërs denken dat het in hun genen zit.’

22


In het Joegoslavië-conflict zijn er twee begrippen die vaker zijn gevallen dan in de hele eraan voorafgaande bloedige eeuw: het zijn de begrippen ‘etnische zuivering’ en ‘genocide’. In hoofdstuk 1 hebben we al laten zien dat Nederlandse politici zich regelmatig van deze woorden bedienden als het om de gruwelen in Kosovo ging. De voormalig Defenisie-minister Joris Voorhoeve ging kort na het uitbreken van de oorlog voor de televisie zelfs nog een stapje verder, door het lot van de Kosovaren te vergelijken met dat van de joden in de Tweede Wereldoorlog: ‘Dit is een Endlösung,’ sprak de oud-bewindsman. ‘Er is een holocaust aan de gang in het hart van Europa. Over tien dagen is Kosovo leeg. Vele tienduizenden mensen zijn al omgekomen. Er vinden massa-executies plaats.’ (Joris Voorhoeve, voormalig minister van Defensie, Netwerk, 5 april 1999) Maar ook in andere landen schuwde men de retoriek niet. Op 22 maart 1999, twee dagen voor de eerste NAVO-bommen neerregenden op Joegoslavië, zei de Britse premier Tony Blair in het Lagerhuis: ‘We moeten ingrijpen om duizenden onschuldige mannen, vrouwen en kinderen te redden van een humanitaire catastrofe, van de dood, van barbarij en van etnische zuivering door een wrede dictatuur.’ Precies een maand later voegde hij daar aan toe: ‘Ik heb er geen enkele moeite mee om te zeggen dat het soms nodig is om geweld te gebruiken tegen een bloody dictator die zich schuldig maakt aan een politiek van raciale genocide. We staan of aan de kant en laten die man zijn politiek van raciale genocide volbrengen, of we zeggen dat we dat niet zullen toestaan.’ En nog eens drie weken later verklaarde de Amerikaanse president Bill Clinton voor de televisie: ‘Hoewel de etnische zuiveringen van Milosevic niet hetzelfde zijn als de Holocaust zijn die twee zaken wel verwant: beide zijn gruwelijke, weloverwogen, systematische gevallen van onderdrukking, gevoed door religieuze en etnische haat.’ Uiteraard hoorden bij deze krachtige beschuldigingen ook de nodige cijfers. De Amerikaanse minister van Defensie Cohen beweerde op zeker moment dat er in Kosovo waarschijnlijk 100 duizend doden waren gevallen. Toen de regering in Belgrado besloot om drie Amerikaanse krijgsgevangen vrij te laten, zei hij dan ook: ‘Dit gebaar van goede wil kan de verschrikkelijke stank van dood en verderf niet wegnemen die opstijgt uit de killing fields in Kosovo.’ Die laatste woordspeling, een verwijzing naar de dodenakkers in Cambodja waar honderdduizenden slachtoffers van Pol Pot een ondiepe laatste rustplaats vonden, had hij trouwens niet zelf bedacht. Al op 1 april, toen de oorlog precies een week oud was, had zijn Britse collega Robin Cook verkondigd: ‘Wij zullen onze aanvallen verhevigen op de Serviërs in de killing fields van Kosovo.’ Het Britse ministerie van Defensie hield het aantal doden anderhalve maand later overigens op ‘ongeveer 10 duizend, omgekomen in meer dan honderd massamoorden.’ (voetnoot: Goeff Hoon, woordvoerder Brits ministerie van Defensie, 17 juni 1999) Wanneer wij voor het eerst contact zoeken met Noam Chomsky, via het Internet, laat hij ons onmiddellijk weten dat hij zowel met het begrip ‘etnische zuivering’ als met het woord ‘genocide’ grote moeite heeft. ‘Ze zijn,’ zo schrijft hij ons, ‘het afgelopen decennium zo misbruikt dat ze in feite betekenisloos zijn geworden.’ Als wij uiteindelijk overeenkomen dat we hem per e-mail kunnen interviewen, is de eerste vraag die we aan Chomsky stellen daarom de volgende:

23


Waar en wanneer hebben deze twee begrippen volgens u hun betekenis verloren, en met welk doel zijn ze misbruikt? Noam Chomsky: ‘De term etnische zuivering is voor zover ik weet voor het eerst geïntroduceerd in de eerste jaren van de Balkan-oorlogen, dus in het begin van de jaren negentig. De term werd selectief gebruikt om die gevallen van etnische zuivering (in de letterlijke betekenis) aan te duiden die dienden als rechtvaardiging voor Westers ingrijpen. Zodoende sprak men niet van “etnische zuivering” toen de Kroaten, gesteund door de Verenigde Staten, honderdduizenden Serven verdreven uit de Krajina. Of toen in dezelfde periode de Turken, opnieuw met steun van de Verenigde Staten, duizenden Koerdische dorpen vernietigden, waarbij tienduizenden mensen het leven verloren, en miljoenen anderen van huis en haard werden verdreven. Evenmin is de term “etnische zuivering”, in zijn propagandistische betekenis, van toepassing verklaard op de vele acties van de Verenigde Staten ten tijde van de terroristische oorlogen in MiddenAmerika, die in de jaren tachtig enorme vluchtelingenstromen op gang brachten. Of nog eerder, ten tijde van de Amerikaanse oorlog in Viëtnam, die zich later uitbreidde naar grote delen van Indochina. Ook de verdrijving en vlucht van 85 procent van de bevolking van Palestina in 1948 en van nog eens honderdduizenden Palestijnen in 1967 (die volgens de regering van de Verenigde Staten geen recht hebben op terugkeer of op enige vorm van compensatie) is geen vorm van ‘etnische zuivering’ in de propagandistische zin. Als politiek middel is etnische zuivering helaas al heel erg oud; het op dit moment machtigste land van de wereld is bijvoorbeeld via etnische zuivering tot stand gekomen, om maar een voor de hand liggend voorbeeld te noemen. Maar als propagandainstrument is de term tamelijk recent, en het selectieve gebruik ervan verdient geen navolging. Wat de term “genocide” betreft: die is de afgelopen decennia zo misbruikt dat hij bijna betekenisloos is geworden. Er zijn gevallen waarop het woord van toepassing is: NaziDuitsland, bijvoorbeeld, Rwanda, en misschien enkele anderen. Maar men is het woord gaan gebruiken voor die gruwelijkheden waar men om wat voor reden dan ook tegen is. In 1999 heeft het propagandistisch gebruik van dit woord welhaast pathologische vormen aangenomen. De NAVO-bombardementen op Servië werden algemeen gerechtvaardigd met een verwijzing naar de genocide die zich in Kosovo had voltrokken – althans volgens de NAVO. Daarbij doelde men op tweeduizend doden aan beide zijden als gevolg van de gewelddadige Servische reactie op wat in Washington nog niet zo lang daarvoor was omschreven als “terreur” van het UCK. Om in zo’n geval te spreken van “genocide” is in feite een vorm van holocaust-revisionisme. Maar al ruim voor 1999 is de term “genocide” welhaast betekenisloos geworden doordat hij zo onzorgvuldig en selectief is gebruikt, dat het een belediging is voor de slachtoffers van werkelijke genocide.’

24


Heeft het u verbaasd dat juist twee regeringsleiders die beschouwd kunnen worden als representanten van de generatie van de jaren zestig, de anti-Vietnam-generatie zo gegezegd, het voortouw hebben genomen in een harde aanpak van Joegoslavië? Chomsky: ‘Ik weet niet veel van de achtergrond van Blair, maar ik zie niet in hoe Clinton serieus beschouwd zou kunnen worden als een lid van de “anti-Vietnamgeneratie”. Hij is niet betrokken geweest bij acties tegen de oorlog, en heeft zich er alleen tegen uitgesproken op grond van het feit dat de oorlog mislukte en te kostbaar was – niet uit principe. Daarin onderscheidde hij zich niet van de zakenwereld of van de overweldigende meerderheid van de Amerikaanse politieke elite. Daar staat tegenover dat zo’n 70 procent van de gewone bevolking de oorlog uiteindelijk beschouwde als “fundamenteel verkeerd en immoreel” en niet als “een vergissing” – een feit dat in al die jaren niet is veranderd, hoewel het weinig wordt gemeld in de media en ook weinig wordt aangehaald in discussies binnen de elite in het algemeen. Het feit dat mensen die in de jaren zestig studeerden in grote lijnen dezelfde politiek voeren als hun voorgangers (door bijvoorbeeld Servië te bombarderen en tegelijkertijd vergelijkbare misdaden in Turkije en Indonesië onbestraft te laten en zelfs te steunen) hoeft geen verbazing te wekken. De bewegingen uit de jaren zestig hebben ondermeer geleid tot de mensenrechtenbeweging (die vaak op cynische wijze wordt misbruikt door de machtigen), tot de feministische en de milieubeweging, tot grote weerstand tegen staatsgeweld (in de propaganda vaak misleidend aangeduid met de term “Vietnamsyndroom”) en tot een groot aantal andere ontwikkelingen die over het algemeen een civiliserend effect hebben gehad op het Westen. Maar we kunnen die positieve ontwikkelingen niet toeschrijven aan iedereen die toevallig behoort tot die generatie. Niet voor niets worden ze door dat deel van de politieke elite dat zich erdoor bedreigd voelt nog steeds geridiculiseerd en gemarginaliseerd.’ Op de vraag of de cijfers van aantallen slachtoffers die de Serven in Kosovo zouden hebben gemaakt zijn gebruikt als propagandamiddel, reageert Chomsky afwijzend. Hij schrijft ons: ‘Ik heb geen zin om me te mengen in de discussie of de tweeduizend doden, of hoeveel het er ook zijn die inmiddels in Kosovo zijn gevonden, nu wel of niet het NAVO-optreden rechtvaardigen. Te gemakkelijk wordt in die discussie de schijn gewekt dat het met de wandaden van de Serviërs wel meevalt – wat natuurlijk geenszins het geval is. De gruwelijkheden op de Balkan, door wie ook begaan, verdienen geen enkele vergoeilijking. De hierboven genoemde argumenten omtrent de selectiviteit van de verontwaardiging lijken mij een zinvoller bijdrage aan de discussie.’

25


Maar Raymond Detrez is minder terughoudend. Hij zegt: ‘We kunnen er zonder meer van uitgaan dat de NAVO verschrikkelijk hard heeft gezocht naar slachtoffers, en het UCK evenzeer. Maar na zes maanden zoeken heeft men in Kosovo 2108 lijken gevonden, van wie de identiteit en de manier waarop de betrokkenen om het leven zijn gekomen ook nog niet eens zijn vastgesteld. Maar goed, laten we er gemakshalve even vanuit gaan dat het hier in alle gevallen gaat om vermoorde Albanezen, en laten we dan ook nog eens een ruime marge in acht nemen en schatten dat men pas eenderde van het werkelijke aantal massagraven heeft ontdekt – waarbij de definitie van een massagraf volgens de NAVO luidt: een graf waarin meer dan één persoon begraven ligt. Dan komen we dus op zesduizend doden. Natuurlijk is dat verschrikkelijk, maar is dat genocide? De associatie met de holocaust lijkt me zwaar overdreven. Het lijkt mij dat het aantal doden niet erg afwijkt van wat je kunt verwachten in een oorlog tegen een guerillabeweging. Daarbij gebeuren altijd het soort dingen dat we nu in Kosovo hebben gezien. De verdachtmaking van geplande genocide vervalt daarmee. En daarmee staat of valt toch een beetje de geloofwaardigheid van de NAVO.’ Je kunt ook zeggen dat het bewijst dat de NAVO-actie een succes is geweest. Volgens de NAVO hadden de Serviërs een plan, het plan-Hoefijzer, dat erin voorzag om alle Albanezen uit Kosovo te verjagen of te vermoorden. Wellicht dat men de uitvoering van dat plan heeft weten te voorkomen. Detrez: ‘Het punt is dat een historisch analytisch kader ontbreekt bij de mensen die dit soort dingen beweren. Als men niet goed geïnformeerd is, gaat men er maar op los concluderen. Bij gebrek aan bewijzen voor het plan-Hoefijzer moet je zoeken naar het belang. Wat kunnen de Serviërs voor belang hebben zo’n operatie? Ze kunnen toch nooit werkelijk gedacht hebben dat ze alle Kosovoaren definitief uit Kosovo hadden kunnen jagen? Als zij daar praktisch al toe in staat zouden zijn geweest, dan zouden ze toch zeker ook hebben stilgestaan bij de internationale reactie die daarop gevolgd zou zijn? Ze werden al bedreigd met bombardementen en dan zouden ze iets gaan doen waarvan ze met zekerheid konden voorspellen dat de hele wereld er tegen te hoop zou lopen – dat ljkt me erg onwaarschijnlijk.’ Er is gesuggereerd dat ze in de vrijgekomen huizen en dorpen de honderdduizenden vluchtelingen die nu in Servie verblijven hadden willen onderbrengen. ‘Tsja, maar het feit dat er dorpen werden platgebrand spreekt dat weer tegen, lijkt mij. En bovendien: het waren niet alleen de Albanese Kosovaren die op de vlucht sloegen voor het geweld, maar ook de Servische. Nogmaals: ik zie niet in welk belang de Serviërs gehad zouden kunnen hebben bij een etnische zuivering van Kosovo. En de NAVO zegt wel dat men bewijzen heeft voor die operatie-Hoefijzer, maar ik heb ze nooit gezien.’

26


Alle gruwelijkheden bij elkaar, die in Bosnië en die in Kosovo, zowel voor, als tijdens, als na de oorlog, lijken wel het beeld te bevestigen dat we hier te maken hebben met barbaren, die er geen been in zien om oude mensen, vrouwen en kinderen in koelen bloede te vermoorden. Maakt dat de mensen in de Balkan toch niet anders dan wij? Detrez: ‘Nee. De holocaust is wat gruwelijkheid betreft nog altijd onovertroffen. De manier waarop in oorlogen mensen om het leven worden gebracht is uiteindelijk maar een detail. Wat in Joegoslavië is gebeurd had overal elders kunnen gebeuren. Wij hebben hier in België die affaire gehad met een paar van onze VN-soldaten in Somalië. Die waren daar slechts enkele weken of maanden, en toen kreeg je ook verhalen over kinderen die boven een vuurtje werden gehangen. Dus er is niet zo veel voor nodig om tot dergelijke zaken te komen. Het is geen verontschuldiging natuurlijk, maar het is ook niet zo buitengewoon.’ Maar wat maakt zulk gedrag dan los? Wat zijn de voorwaarden die maken dat mensen tot zulke gruwelijkheden overgaan? Detrez: ‘Om te beginnen worden natuurlijk niet alle mensen in een oorlog op gruwelijke wijze om het leven gebracht. Er vallen ook veel slachtoffers door wat ik maar even “gewoon” oorlogsgeweld zal noemen. Vuurgevechten. Inslaande granaten. De werkelijke gruweldaden, mensen martelen, de keel doorsnijden, dat soort dingen wordt maar door een beperkt aantal personen gedaan. Dat zijn ziekelijke geesten die je ook in een vreedzame samenleving tegenkomt, maar die in een situatie van oorlog ongehinderd hun gang kunnen gaan. Het meeste geweld komt echter voort uit angst. Uit het feit dat mensen zich in hun voortbestaan bedreigd voelen door anderen. In Bosnië voelde iedereen zich bedreigd door de anderen. En in Kosovo voelden de Albanese Kosovaren zich bedreigd door de Serviërs, omdat die de machthebbers waren, terwijl de Serviërs zich bedreigd voelden door de Kosovaren omdat die in aantal veel sneller toenamen dan zijzelf, en omdat bovendien de positie van de Serviërs in het algemeen in wat voorheen Joegoslavië was, steeds beroerder werd. En wat je vervolgens ziet, en wat in de Balkan ook diverse malen goed is gedocumenteerd, is dat bepaalde lieden in zo’n gespannen situatie een conflict uitlokken door middel van provocaties. Dat gebeurt echt heel doelbewust. Het is ook niet zo moeilijk voor te stellen wat er gebeurt als hier in Antwerpen een paar Vlamingen worden vermoord door Marokkanen, enkel en alleen omdat zij Vlamingen zijn. Ik denk dat we dan vlug een vergelijkbare situatie hebben. Mensen voelen zich geroepen tot wraak, waardoor de boel escaleert. Het enige waarin de situatie op de Balkan wellicht verschilt van die hier, is de vaste overtuiging bij veel Serviërs en Kroaten dat zij vijf eeuwen lang door de moslims zijn onderdrukt, ten tijde van het Ottomaanse rijk, en dat de rollen nu zijn omgekeerd. Die overtuiging maakt dat men geen morele barrières ervaart als het gaat om moslims. Dat speelt wel een rol denk ik. Maar verder zie ik geen verschil.’

27


Als de bemoeienis van het Westen met het conflict in Joegoslavië inderdaad gebaseerd is op een aantal mythes en valse voorstellingen van zaken, zoals u beweert, moeten we dan vaststellen dat we helemaal niet in staat zijn om in dit soort kwesties te interveniëren? Dat daarvoor het antalytisch vermogen, het inzicht en de kennis eenvoudigweg ontbreken? Detrez: ‘Dat weet ik nu eigenlijk niet. Heeft de internationale gemeenschap, dat wil zeggen: de NAVO, de Verenigde Staten, nu opgetreden zoals men heeft opgetreden omdat men werkelijk tot de conclusie was gekomen dat dit de beste handelswijze was? Is de analyse dus fout geweest? Of zijn er doelstellingen in het geding die niet zoveel met Kosovo of met Bosnië te maken hebben, maar die nu wel zijn gerealiseerd? En heeft men dus eigenlijk heel goed gehandeld? We kunnen vaststellen dat het akkoord van Dayton voor Bosnië een totale mislukking is. Er is daar niks wat goed functioneert. De situatie voor de vluchtelingen is er nog steeds uitzichtloos. Dat alles maakt dat militaire aanwezigheid voor heel lange tijd absoluut noodzakelijk zal zijn. Heeft men dus slecht opgetreden, door zich zo vast te pinnen op militaire aanwezigheid, of wilde men dat juist graag? Dat is de vraag die ik mijzelf stel.’ Maar waarom zou men dat willen? Detrez: ‘Omdat het een interessant gebied is. Laten we er even van uitgaan dat het in Bosnië toch per ongeluk zo is gelopen. Dan zien we wel dat het in Kosovo vervolgens precies zo verloopt. Weer een oplossing die in feite geen oplossing is. Een grote autonomie voor Kosovo, waar de Serven niet blij mee zijn, maar geen onafhankelijkheid, wat de Albanezen willen. Dus ook hier is die militaire aanwezigheid noodzakelijk. Bovendien heeft men aan de rand van het conflictgebied militaire aanwezigheid in Albanië en Macedonië, en is er een corridor afgedwongen in Bulgarije en Roemenië, enzovoort. Is dat allemaal per ongeluk gebeurd, uit dommigheid? Of is dat strategie? Er zitten daar bij de NAVO toch heel wat brains bij elkaar over dit soort dingen na te denken. Het is mijn vakgebied niet, het is meer iets van de internationale politiek, maar ik heb de indruk dat de NAVO op twee manieren uitbreidt: op min of meer legale manier, met Polen, Hongarije, Tsjechië, en daarnaast op een beetje achterbakse manier, zoals op de Balkan, waar men zichzelf onmisbaar maakt. En misschien is dat wel wat ze willen: onmisbaar zijn.’

28


1.3 EEN COLLEGE TOEGEPASTE MAATSCHAPPIJLEER ‘Niets is zo angstaanjagend als onwetenheid in actie.’ Goethe Ergens op een avond in mei 1999 vond in een bomvolle zaal in Zoetermeer een publiek debat plaats over de oorlog in Kosovo. Eén van de sprekers was Kees van der Pijl, als politicoloog verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, en die avond zonder twijfel degene naar wie het aandachtigst werd geluisterd. De analyses die hij ten beste gaf over het conflict in Joegoslavië en over de achterliggende motieven van de strijdende partijen, waren zo opmerkelijk en zo tegendraads dat wij, toen wij over dit boek begonnen na te denken, de naam van Kees van der Pijl direct hoog op ons verlanglijstje plaatsten. Van der Pijl was jarenlang een vooraanstaand lid van de CPN. Hij schreef boeken als Marxisme en internationale politiek en The making of an Atlantic ruling class. En op de lange lijst van tijdschriftpublicaties vinden we ondermeer ‘Imperialisme en wapenwedloop tussen nu en het jaar 2000′ en ‘The capitalist class in the European Union’. Van der Pijl heeft zich nooit geroepen gevoeld om gehoor te geven aan Bolkesteins oproep aan de Nederlandse communisten om boete te doen voor hun ‘dwalingen’. Sterker nog: hij beschouwt zichzelf nog steeds als een communist. En voor dat soort dwarsigheid koesteren wij een warme sympathie. Het zal geen verbazing wekken dat Van der Pijl zich in het huidige intellectuele klimaat in Nederland steeds minder thuisvoelt. De leerstoel Internationale Betrekkingen aan de School of European Studies van de Universiteit van Sussex, in Zuid-Engeland, kwam voor hem dan ook als een geschenk uit de (voor een historisch-materialist natuurlijk nietbestaande) hemel. Zoals hij het zelf, aan het begin van ons gesprek verwoordde: ‘Het academisch klimaat in Engeland is onvergelijkbaar met dat in Nederland. Het is een verademing!’ Maar wij nodigden hem uiteraard niet naar Den Haag voor een college over academische mores of het verschil tussen de Angelsaksische wetenschapsbeoefening en de Nederlandse. Wij waren geïnteresseerd in die uit de mode geraakte maatschappij-analyse waarmee ooit ons eigen politieke bewustzijn is begonnen. Niet uit nostalgische overwegingen, maar omdat we het gevoel hebben dat de gangbare verklaringen voor het gewelddadig uiteenvallen van Joegoslavië tekortschieten. En dat Van der Pijl, met zijn scherpe analyses en grote eruditie, daaraan belangrijke toevoegingen zal kunnen doen.

29


Een veelgehoorde redenering luidt dat de Balkan een kruitvat is met grote etnische tegenstellingen, die door de voormalige leider van Joegoslavië, generaal Tito, met harde hand zijn onderdrukt. Na Tito’s dood moesten die tegenstellingen vroeg of laat wel aan de oppervlakte komen. Kees van der Pijl: ‘In zekere zin kun je zeggen dat het systeem van Tito, met z’n fragiele balans tussen zelfbeschikking voor de deelrepublieken en eenheid binnen de federatie, inderdaad de functie heeft gehad om bepaalde nationale ontwikkelingen op de lange baan te schuiven. Om ze uit te smeren over een aantal generaties. Maar de gedachte dat men op de Balkan niets liever wil dan een mes trekken en elkaar te lijf gaan, en dat die driften alleen door een harde dictatuur tijdelijk kunnen worden onderdrukt, is een grote misvatting.’ Hoe verklaart u dan dat het nationalisme in de loop van de jaren tachtig plotseling zo populair werd? Van der Pijl: ‘Om te beginnen kun je nationalisme niet zomaar als een politieke stroming identificeren, het is geen eenduidig fenomeen. Verschillende groepen in voormalig Joegoslavië hebben om uiteenlopende redenen een beroep gedaan op nationale etiketten en identiteiten. Doordat mensen in de eerste plaats burger waren van de staat Joegoslavië, speelde voor het gros van de bevolking de klein-nationalistische etniciteit na de Tweede Wereldoorlog slechts een geringe rol. Eind jaren zestig kwam er, met name in de op het Westen georiënteerde delen van Joegoslavië, zoals Kroatië en Slovenië, een jeugdbeweging op gang die heel erg leek op de mei ’68-beweging in het Westen en op de anti-Sovjetbeweging in Tsjechoslowakije. Soms denk ik dat het gewoon de demografische curve was die die beweging voedde, dat de babyboomers hun ruimte opeisten en wilden laten zien dat ze meetelden. En zoals jonge mensen in het Westen ageerden tegen het yankee-imperialisme, en die in Tsjechoslowakije tegen Moskou, zo rebelleerde de Kroatische en Sloveens jeugd tegen het centrale gezag in Belgrado. Dat protest was in eerste instantie helemaal niet nationalistisch, maar de reactie van Belgrado op “de lente” in Kroatië en Slovenië heeft gemaakt dat het in een nationaalversus-federaal stramien is gedrukt.’ Waaruit bestond die reactie dan? Van der Pijl: ‘In plaats van dat men inzag dat het om een vernieuwingsbeweging ging, noemde men het “nationalisme”. En daarop rustte uiteraard een zwaar taboe, omdat het de eenheid van Joegoslavië in gevaar kon brengen. Op het moment dat mensen hun eigen geschiedenis willen terugvinden omdat ze menen dat hun hele bestaan niet kan worden samengevat in het verhaal over de Joegoslavische werkende klasse, gaan ze op zoek naar hun eigen volksdansen, hun eigen muziek, literatuur en andere culturele uitingen. En dat heeft er mede toe geleid dat het als nationalisme is afgedaan en op grond daarvan is onderdrukt. In Kroatië, waar de eisen van de vernieuwingsbeweging het verst gingen, heeft dat begin jaren zeventig geleid tot grote zuiveringen. Met ondermeer als gevolg dat het in het huidige conflict nog heel lang heeft geduurd voordat er in Kroatië mensen bereid waren om opnieuw op die nationalistische koers te gaan zitten.’

30


Het is dus uiteindelijk wel een nationalistische beweging geworden? Van der Pijl: ‘Nee, ik geloof dat je zelfs dat niet zo stellig kunt zeggen. Tudjman bijvoorbeeld, de eerste president van het onafhankelijke Kroatië, was wel een nationalist, maar hij was ook een deel van het oude machtsapparaat dat zich juist altijd zo tegen het nationalisme keerde. Wat er gebeurde was dat Joegoslavië als federaal ideaal in de jaren tachtig wegviel. En dat heeft te maken met de enorme schuldenlast, en met de adviezen van het IMF en het Westen om de staat af te breken, de staatsbedrijven af te stoten, de belastingen te verlagen, enzovoort. Dat heeft enorme centrifugale krachten losgemaakt waardoor de Joegoslavische republieken steeds zelfstandiger gingen opereren. In dat klimaat van grote onzekerheid heeft het nationalisme, niet als beweging, maar als idee, twee doelen gediend. Ten eerste hielp het de leiders aan een nieuw “groot verhaal”, nadat het communisme in de tweede helft van de jaren tachtig in discrediet was geraakt. De Joegoslavische leiders waren beroepspolitici die maar één ding wilden: aan de macht blijven. En om dat doel te bereiken zijn ze toen op een uiterst cynische manier met nationale symbolen naar de bevolking gegaan om aanhang te winnen. De ene week waren ze nog communist, en toen bleek dat het communisme failliet was, werden ze nationalist. En als er nog iets anders nodig is, zijn ze dat ook: grieks-orthodox, of militant, of wat dan ook. Dat is de ene kant van het verhaal. De ander kant is dat het nationalisme de bevolking hielp om het hoofd te bieden aan een grote bestaansonzekerheid. De mensen vroegen zich af: als de Joegoslavische staat failliet gaat, wie zorgt er dan voor ons? Wie gaat de pensioenen betalen? En van wie is die mijn daar eigenlijk? Dat zijn problemen die nog steeds niet zijn opgelost. In Kosovo liggen de grootste lood- en zinkvoorraden van Europa. Maar van wie zijn die?’ Hoe groot zijn de economische tegenstellingen tussen de verschillende republieken en welke rol hebben die tegenstellingen gespeeld? Van der Pijl: ‘Ik ben geen Joegoslavië-expert, en ik leun in mijn analyse zwaar op anderen – met name op een boek van Susan Woodward, A Balkan Tragedy, dat ik onlangs heb gelezen. (Noot: Balkan tragedy: chaos an dissolution after de cold war, Susan L. Woodward, Brookings Institute, May 1995) Daarin vind je ondermeer dat zich in Slovenië en Kroatië de modernste delen van de Joegoslavische industrie bevinden. De fabrieken voor schoenen, sportartiekelen, textiel, radio- assemblage, dat soort zaken. Terwijl Bosnië een heel gemengde economie is waar bovendien de hele ondergrondse wapenindustrie van Joegoslavië staat. Servië is te vergelijken met Zuid-Polen of zo, dus veel zware industrie, staalfabrieken, energiecentrales, olieraffinaderijen.’

31


Bestond er daardoor bij de rijkere republieken zoals Slovenië ook het gevoel dat zij via de federale staat te veel meebetaalden voor de achtergebleven gebieden? Zoals je dat bijvoorbeeld ook in Italië ziet, waar het Noorden steeds vaker weigert om voor het Zuiden te betalen? Of heeft dat geen rol gespeeld? Van der Pijl: ‘Dat heeft wellicht ook een rol gespeeld, maar de zaak ligt toch complexer. Het was na Tito’s dood, begin jaren tachtig, namelijk zo dat Slovenië in eerste instantie samen met Servië een herziening wilde van de structuur van Joegoslavië. Alleen wilden ze dat om verschillende redenen. Slovenië wilde bij Europa horen, en zag zichzelf als een nieuw soort Zwitserland. En Servië wilde een eind maken aan de politiek van disciplinering van Servië door de rest van de republieken. Tito’s politiek was erop gericht geweest te voorkomen dat zich zou herhalen wat er tussen de twee wereldoorlogen was gebeurd, namelijk dat Servië, dat de meest numerieke natie is in Joegoslavië, zijn macht kon opleggen aan de rest. Daarom had Tito, die zelf Kroaat was, een systeem ingevoerd om veel Serviërs te laten wonen buiten het eigenlijke Servië, en had hij de provincies binnen Servië waar andere meerderheden woonden, zoals Kosovo, autonomie gegeven.’ En Servië wilde daar vanaf, en Slovenië wilde iets anders, maar beiden wilden af van de door Tito geconstrueerde Joegoslavische eenheid? Van der Pijl: ‘Precies. Waarbij Slovenië dan ook nog afwilde van het hele idee van socialisme en communisme. Dat is natuurlijk de grotere achtergrond waartegen zich dit alles afspeelt: de ineenstorting van het communisme. Waar het er in 1960 nog op leek dat het communisme als systeem een heel eind op weg was om langszij te komen bij het kapitalisme, daar werd rond 1980 duidelijk dat de batterij op was. Dat verlies aan zelfvertrouwen heeft ertoe geleid dat de communistische en socialistische elites geen antwoord meer hadden op de kritiek en de provocaties van de tegenstanders. De jeugdbeweging in Slovenië, bijvoorbeeld, maakte bij rockconcerten gebruik van nazisymbolen. Niet omdat men het nazisme aanhing, maar puur als provocatie. De ergste heiligschennis in het communisme is immers altijd het flirten met de nazi’s geweest. Die provocaties leidden tot hard ingrijpen door de politie, en dat speelde weer prachtig de Sloveense leiding in de kaart, die zich in het openbaar natuurlijk van die jongeren distantieerde maar hen ondertussen gewoon hun gang liet gaan. In Servië heeft Milosevic ook heel handig ingespeeld op anti-communistische sentimenten. Milosovic was een bankier die ideologisch gezien eigenlijk helemaal niets met communisme te maken had. Lange tijd was hij directeur van een bank in Belgrado. Het is niet toevallig dat hij aanvankelijk ook zo goed kon opschieten met mensen als Richard Holbrook. Hij spreekt ook vloeiend Engels. Milosevic wist juist die Serviërs voor zich te winnen die altijd tegen het communisme waren geweest omdat zij vonden dat de Serviërs in het communistische Joegoslavië veel te weinig macht hadden, en dat bovendien hun nationale belangen waren geschonden door het systeem. Daarnaast pakte hij, door met een heel nieuw programma te komen voor zijn partij, de SPS, de arbeiders mee van de grote staalbedrijven die zwaar waren getroffen door de economische crisis die Joegoslavië in de jaren tachtig onderging. Want die grote bedrijven, die de ruggengraat vormden van de Joegoslavische economie, gingen fors onder het mes door het IMF-dictaat. En Milosevic…’

32


Wacht even. Dit is de tweede keer dat het IMF voorbijkomt. Wat heeft het Internationale Monetaire Fonds nu precies met de Joegoslavië-crisis te maken? Van der Pijl: ‘Dat zal ik uitleggen. Misschien is “IMF-dictaat” ook eigenlijk een verkeerd woord. Zoals dat overal gaat met de adviezen van dit soort internationale organisaties, is er altijd iemand uit het betreffende land zelf, die niet in staat is om de macht te ontwikkelen om een bepaalde, in dit geval neoliberale, politiek door te voeren, die een beroep doet op het IMF of de EEG of een welke andere organisatie dan ook. Je kunt het vergelijken met wat managers doen die een extern adviesbureau inhuren om een bepaalde reorganisatie erdoor te krijgen. Die zeggen in feite ook: als jullie er voor zorgen dat je in je rapport zegt dat het roer om moet, dan leveren wij wel de details aan om die stelling te onderbouwen. Zo ging dat ook in Joegoslavië. De moderniserende krachten in Slovenië en Kroatië die pro-markt waren hebben het IMF aangemoedigd om een oplossing voor de schuldencrisis aan te leveren.’ Hoe was Joegoslavië dan in die schuldencrisis terecht gekomen? Van der Pijl: ‘Toen Tito stierf bedroeg de totale Joegoslavische schuld zo’n 20 miljard dollar. Maar alle schulden die tot aan 1979 waren aangegaan, ging men aan in zachte dollars. Dat wil zeggen: de inflatie was destijds zo hoog, iets van 12 procent, dat de rente vaak negatief uitviel. Voor een goed begrip van de schuldencrisis zijn een paar jaartallen van belang. Allereerst het jaar 1971, toen Nixon dollars begon bij te drukken om binnanlandse Amerikaanse problemen het hoofd te bieden. Een ander keerpunt was de oliecrisis van 1973. Doordat daarna de olieprijzen enorm stegen, kwam er een geweldige toevloed van petro-dollars. Al die dollars moesten worden uitgeleend om tenminste iets op te brengen. Dat is de eerste fase van de schuldencrisis. Tot 1979, dus bijna een decennium lang, heeft men vooral in London, waar de Arabische wereld haar rijkdommen belegde, massaal dollars uitgeleend aan wie die ook maar wilde hebben. Dus ook aan de landen in het Oostblok. Ik weet nog goed dat de Citibank in London in die jaren adverteerde met een foto van de Kremlin-leiders in bontmutsen die een parade afnamen. Zo solide zijn wij, luidde de boodschap. Niemand dacht er toen aan dat dat systeem failliet zou kunnen gaan. In 1979 is vervolgens Paul Volker benoemd als hoofd van de federale bank in Amerika op een monetaristisch programma. Want tussen 1974 en 1979 kreeg men in bankierskringen en in kringen van strategisch denkende elementen in de kapitalistische maatschappij door dat er iets aan de hand was. Zij vroegen de Amerikaanse regering of ze wel wisten wat er gebeurde met al die dollars die elders in de wereld werden uitgeleend. Want er werd geen nieuwe industriële wereld mee opgebouwd – sterker nog: er werd helemaal niets meer uitgevoerd. In de Sovjet-Unie hadden ze de ontwikkeling van eigen computers en dergelijke stopgezet omdat ze alles kant en klaar in het Westen konden kopen. Dus de opdracht aan Volker was om de ontstane schulden reëel te maken om zo een eind te maken aan die situatie. En dat deed hij vooral door het aantal dollars dat jaarlijks werd uitgegeven drastisch te verminderen. Daardoor verloor de overgebleven dollarmassa haar inflatoire momentum en ontstond er een massa keiharde dollars. Alle landen die die dollars hadden aangenomen op een inflatievoet van 12 tot soms wel 15 procent, kregen ineens te maken met een dollar die niets meer aan waarde verloor. Op dat moment brak de schuldencrisis uit.

33


Tito stierf in 1980, net na deze belangrijke omslag, en toen zag Joegoslavië zich dus geconfronteerd met de vraag wie die schuld van 20 miljard harde dollars nu moest gaan betalen. Dat is de algemene context. Dan krijg je daar nog de internationale economische recessie van 1981 tot 1984 bij. Die crisis kwam men in veel landen te boven door te exporteren naar Amerika, dat kun je terugvinden in de statistieken. Maar landen als Joegoslavië konden daar niet in meegaan omdat hun economie onvoldoende op de export was toegerust. Dus vanaf dat moment kwamen er elementen in Joegoslavië, waaronder bijvoorbeeld Milosevic, die zeiden: we gaan die schuld terugverdienen door onszelf te ontwikkelen tot een exporteconomie, en om een succesvolle exporteconomie te worden moeten we liberaliseren. Dat hebben ze vervolgens samen met het IMF besproken, en daarop heeft het IMF zijn aanbevelingen gedaan. Vergeet niet dat het IMF bestaat uit zo’n tweehonderd economen in Washington van wie vrijwel niemand boven de veertig is, en een aantal raden, zoals de raad van ministers, die nooit bijeenkomt. Het IMF kan in zijn eentje dus niet zo veel doen. De mensen die bepaalden wat er gebeurde in Joegoslavië waren mensen uit Joegoslavië zelf, mensen als Milosevic. Het IMF kon de benodigde cijfers niet zelf verzinnen, men kon ze alleen verwerken. En vervolgens kon men natuurlijk het standaardadvies geven, dat iedereen wel kent. Dus bezuinigen op sociale uitgaven, stoppen met herverdeling van de welvaart, prijzen reëel maken. Als in Joegoslavië gemaakte schoenen bijvoorbeeld eentiende kosten van in Oostenrijk gemaakte schoenen, moesten ze ook eentiende waard zijn op de wereldmarkt. Dus moest de Joegoslavische dinar in diezelfde verhouding komen te staan tot de Oostenrijkse schilling. De enige manier om dat te bereiken in een maatschappij als de Joegoslavische is door de staatsuitgaven en bloc te verlagen en ieder element van herverdeling en sociale bescherming af te bouwen – daarmee bereik je een harde munt op een zeer laag niveau. Tijdens dat proces van monetaire hervorming heeft zich een heel complex spel voltrokken tussen provinciale elites die hun eigen deelstaat wilden privatiseren, ook dat kun je nalezen bij Woodward (noot: Zie behalve Woodward ook Yugoslavia, Death of a Nation, etc). De Kroatische elite wilde bijvoorbeeld dat alles wat in Kroatië stond hun eigendom zou worden, dat Kroatië voor zijn eigen lot aansprakelijk zou zijn. En dat botste met de aspiraties van de pan-Joegoslavische neoliberale elites. Voor zover ik dat kan overzien zijn er geen nieuwe elites geweest die kozen voor een nieuwe fase in het socialisme; wel intellectuele groepen, maar geen power groups. Van Milosevic tot welke andere politicus je ook maar kunt bedenken, ze waren allemaal voor de overgang naar een markteconomie. Alleen wilden sommigen dat in klein-nationaal verband realiseren, dus in onafhankelijke staten, en anderen op provinciaal niveau, dus binnen het federale verband. Aanvankelijk was dat laatste ook de positie van de Amerikanen en van de Westerse banken. Want men was enorm bang dat wanneer Kroatië en Slovenië zich zouden losmaken uit de federatie, de rest zou zeggen: wij kunnen de schulden niet meer betalen, haal het maar bij hen. Dus het IMF, de banken, Amerika en de Europese Gemeenschap waren in principe allemaal voor het behoud van Joegoslavië als een federatie, maar met een neoliberaal kapitalistisch programma. Dat was de inzet.’ Dus er was geen geheime agenda van de internationale bankierswereld, of van de Westerse landen om Joegoslavië uiteen te laten vallen? Van der Pijl: ‘Nee, integendeel.’

34


Dat zijn mechanismen van binnenuit geweest? Van der Pijl: ‘Ja. En voor een deel is het ook een objectief effect van de gevoerde economische en monetaire politiek. Kijk, het is ook niet het doel van de Verenigde Staten bij het sluiten van de NAFTA-vrijhandelszone dat de provincie Chiapas van Mexico afvalt. Alleen: dat is het objectieve effect van het creëren van zones van extreme welvaart en investeringen, en van andere zones van volstrekte verwaarlozing met gelijktijdige blootstelling aan de nieuwe concurrentie. Zo is het ook met Joegoslavië. Op het moment dat je daar een liberaal programma oplegt, krijg je aan ene kant mensen die zeggen: hartstikke mooi, ik zie daar volop mogelijkheden voor mijn bedrijf, mijn stad, mijn republiek, of wat dan ook. Maar tegelijkertijd stel je de zwakkere sectoren in zo’n land bloot aan extreem verstorende invloeden. Opeens komt er goedkoop graan op de markt, terwijl zij zelf graanproducent zijn. Of er verschijnt groente en fruit uit Nederland, terwijl ze zelf paprika’s produceren. Dat ging in Hongarije ook zo. Daar hadden ze de beste paprika’s van Oost-Europa – voor de goulash. Die hadden enorm veel smaak, alleen in onze ogen waren het kleine, onooglijke halfverrotte dingen. Toen kreeg je die dozen met cellofaan en drie kanjers van paprika’s, rood, geel en groen, die wij kennen van Albert Heyn. En prompt wilden de Hongaren hun eigen paprika’s niet meer. Die nieuwe paprika’s werden geassocieerd met het Westen en met de vooruitgang, de oude met het failliete communisme en met het verleden. Met dat soort effecten heb je gewoon te maken. En dan kun je wel zeggen dat de bevolking dat zelf wil, maar het is een kortstondig effect van de glamour die het Westen met zich meebrengt, en de associatie met slechte kwaliteit van hun eigen producten. Het is geen objectieve afspiegeling van de werkelijkheid. Dus op die manier wordt zo’n maatschappij die plotseling wordt blootgesteld aan de wereldmarkt onderhevig aan enorme centrifugale krachten. En die maken op hun beurt krachten los als nationalisme, godsdienstfanatisme of rassenhaat. Die zijn dus secundair, en worden bepaald door de toevallige erfenis die dat land met zich meedraagt.’ Zou er in het geval van Joegoslavië een alternatief zijn geweest voor deze ontwikkeling? Van der Pijl: ‘Volgens mij wel. Een alternatief was geweest dat het kapitalisme was ingevoerd in z’n verzorgingsstaatvariant. Dat men, in plaats van de invoering van een op Amerikaanse leest geschoeid neoliberalisme, de politiek van Gorbatsjov, van Willy Brandt en zelfs tot op zekere hoogte van Helmut Kohl had gerealiseerd. Een sociaaldemocratisering van Oost-Europa dus. Men heeft dat ook geprobeerd, maar alle betrokkenen zijn op nogal spectaculaire wijze aan hun eind gekomen. De man die grote leningen wilde verstrekken aan Gorbatsjov, Alfred Herrhausen de bestuurswoordvoerder van de Deutsche Bank, is in 1989 van de weg afgeknald, naar men beweert door de RAF. In de acute fase van ontbinding van de Sovjet-Unie, op het moment dat beslist moest worden welk alternatief er moest komen, is Herrhausen opgeblazen met een bom. En in 1991 is Detlev Rohweder, de directeur van Treuhand en dus de man die Oost-Duitsland moest integreren in West-Duitsland, eveneens vermoord, door een scherpschutter. Dat zijn natuurlijk maar de voetnoten in het verhaal, het gaat in de eerste plaats om structurele historische krachten, maar het is niet zonder betekenis dat degenen die een verzoeningspolitiek ten aanzien van Gorbatsjov voorstonden, en vooral de meer strategische figuren, allemaal op de een of andere duistere manier uit beeld zijn verdwenen, inclusief Gorbatsjov zelf. Want ook over die coup van augustus 1991 is het laatste woord natuurlijk nog niet gezegd, daar zitten zoveel curieuze kanten aan.’

35


Dat klinkt allemaal wel heel erg complotterig. Van der Pijl: ‘Ja, dat ben ik me ook wel bewust. Het gevaar is natuurlijk dat wanneer je daar dingen over gaat lezen, je wordt meegesleept in een zo andere lezing van hoe onze maatschappij functioneert, dat niemand je meer serieus neemt. En ik denk ook dat het besluit van de Hongaren om Nederlandse paprika’s te verkiezen boven hun eigen paprika’s kwantitatief een veel grotere factor is geweest in hoe zo’n land zich verder ontwikkelt, dan de vraag wie er al dan niet in opdracht van wie van de straat wordt geschoten. Maar dat neemt niet weg dat je wel moet proberen om dergelijke merkwaardige incidenten structureel in te bedden. Dat je moet aangeven in welk krachtenveld zich dat soort zaken afspelen. En dat je er niet vies van moet zijn om te zeggen dat degenen die koppig volhielden dat er een andere politiek moest worden gevoerd, allemaal zijn uitgeschakeld – ook al weet ik ook niet precies door wie en waarom. Het kapitaal is in principe natuurlijk geïnteresseerd in een geciviliseerde verovering van de hegemonie, maar dat betekent niet dat er niet ook gebruik wordt gemaakt van minder geciviliseerde methodes als dat zo uitkomt. Je mag het niet te conspiratief voorstellen, in de zin dat bepaalde machtige groepen perfect zouden weten wat er gaat gebeuren, maar er zijn tegelijkertijd veel redenen om aan te nemen dat niet alles zo spontaan gebeurt als vaak wordt gedacht.’ Laten we terugkeren naar het alternatief voor Joegoslavië. Voor u zou dat dus zijn geweest om het land niet in een keer bloot te stellen aan de Amerikaanse variant van het kapitalisme, maar aan een Europese, sociaal-democratische variant. Van der Pijl: ‘Ja, een gemengde economie. Maar door de woordkeus geven jullie zelf al aan bij wie dat op bezwaren zou stuiten, namelijk bij de Amerikanen. Begin jaren tachtig waren er ten aanzien van Oost-Europa twee strategieën. De ene was: Amerikanisering van Europa, zowel Oost als West. En de tweede was: Europeanisering van Oost-Europa, waarbij veel aandacht uitging naar de positie van Midden-Europa, als een soort nieuw centrum. Mensen als Milan Kundera, Vaclav Havel en Gyorgy Konrád vertegenwoordigden dat Midden-Europa, dat altijd onderdeel was geweest van de Europese beschaving. De gedachte was dat deze mensen weer in de Europese familie moesten worden opgenomen. Maar vanuit Amerika werd dat met veel argwaan bezien. Want bij bij de kleine politieke elite in Amerika die weet waar de diverse landen in de wereld liggen bestaat een groot bewustzijn van het gevaar van een Alleingang van Duitsland, of beter gezegd: van een combinatie van het Duitse economische vernuft, maar ook wel dat van Frankrijk en Italië, met de onschatbare grondstoffen en rijkdommen van Siberië.’

36


En om het ontstaan van een dergelijke samenwerking te voorkomen is de Amerikaanse inzet dus steeds geweest: geen eigen Europese integratie van Oost-Europa bij de rest, maar een veramerikanisering van heel Europa? Van der Pijl: ‘Nou, in ieder geval wilden de Amerikanen een primair economische integratie – en geen politieke. Men heeft vanuit Amerika of vanuit de neoliberale financiële wereld in London nooit bezwaar gemaakt tegen de oprichting van de EMU, de Europese Monetaire Unie, bij het verdrag van Maastricht in december 1991. Die EMU vonden ze prima, die vergemakkelijkt ten slotte ook het verkeer tussen Amerikaanse en Europese vestigingen van multinationale ondernemingen. Maar men staat zeer argwanend tegenover het streven van Europese zijde om te komen tot een zogenaamde politieke samenwerking en een eigen defensieorganisatie. De Amerikanen hebben bij de voorstellen tot fusie van bepaalde Europese bedrijven bijvoorbeeld gezegd: prachtig als British Aerospace gaat samenwerken met DASA, maar als jullie daarmee doorgaan, kun je straks niet meer samen met ons oorlogvoeren, want dan hebben jullie andere communicatiesystemen dan wij. Dat is een van de niveaus waarop de Amerikaanse suprematie absoluut is: zij kunnen een vliegtuig ergens in de lucht laten hangen, bijvoorbeeld boven Joegoslavië, en op een gegeven moment wordt er dan vanuit dat vliegtuig gezegd: dit en dat zijn de coördinaten dus go! En dan drop je vervolgens een bom. Dat wordt allemaal gecoördineerd vanuit die Awacs-vliegtuigen en met behulp van satellieten. Daar is geen enkel Europees antwoord op. En wat de Amerikanen betreft is zo’n Europees antwoord ook niet gewenst. Dat zou op den duur namelijk een oorlog tussen Amerika en Europa kunnen inhouden.’ Dus de Amerikaanse strategie ten aanzien van Oost-Europa, inclusief Joegoslavië is er volgens u altijd op gericht geweest om de economieën te liberaliseren, en om tegelijkertijd een Europese blokvorming tegen te gaan? ‘Inderdaad. Men wilde voor alles voorkomen dat uit de resten van een verdeeld Europa een nieuwe eenheid zou ontstaan die de krachten van het Westen combineerde met de rijkdommen van het Oosten, en die vervolgens politiek en militair een eigen koers zou gaan varen.’ Maar inmiddels staat het gemeenschappelijk Europees buitenlands- en defensiebeleid hoog op de agenda. En voormalig NAVO-topman Solana moet gaan onderzoeken of er een Europees leger kan komen. Van der Pijl: ‘Ja, dat is het gekke. En dat heeft natuurlijk alles te maken met die Kosovooorlog. Hoe meer ik daar over nadenk, hoe belangrijker die volgens mij is. Want wat daar is gebeurd, is van vitale betekenis voor de wereld waar wij naar toe gaan. Het was namelijk primair een oorlog om de wil van de NAVO, lees: Amerika en die delen van Engeland, Frankrijk, Duitsland, maar ook Nederland, België en Denemarken, die willen dat er geen gesloten Europees blok komt maar een open wereldeconomie waar ook de Oosteuropese landen in worden opgenomen – om die wil door te zetten. En alle krachten die voor een zelfstandiger Europa zijn te ondermijnen. Maar de prijs die men daar in tweede instantie voor betaalt is dat de Europese belangen juist veel hoger op de politieke agenda zijn komen te staan.’ De PvdA pleit tegenwoordig ook voor intensivering van de Europese wapenindustrie. Van der Pijl: ‘Precies. Dat is toch niet te geloven!’

37


Maar u zegt dus dat de Kosovo-oorlog bij uitstek een oorlog was van diegenen die een zelfstandige Europese militaire macht willen voorkomen. Hoe verklaart u dan dat de uitkomst daaraan tegengesteld is? Van der Pijl: ‘Ik denk dat het volgende aan de hand is: de Europese leiders wisten allemaal dat ze “gepiepeld” werden in die oorlog. De manier waarop de Duitse bondskanselier Schröder en zijn Groene minster van Buitenlandse Zaken Fischer bijvoorbeeld te horen kregen dat ze binnen een kwartier “ja” moesten zeggen tegen een niet door de VN geautoriseerde, tegen Joegoslavië gerichte oorlog, en ook de manier waarop de Nederlandse regering erbij is gehaald, daarvan weet ik zeker dat men daar intern van zegt: dat willen we niet nog een keer. Men voelt zich genomen. Tegelijkertijd verdedigt men tijdens het voeren van zo’n oorlog natuurlijk het humanitaire karakter ervan. Op welhaast hysterische toon heeft men de liefde voor de Albanees beleden. En dat is volgens mij omdat men zoekt naar een gemeenschappelijke noemer, zowel in Amerika als hier, waardoor men kan voorkomen dat de eigen bevolking zich vragen gaat stellen over de werkelijke motieven voor de oorlog. De kern van de politiek is voor een deel: het reserveren voor de politieke klasse van de werkelijke discussiepunten, en het binden van het volk aan die discussiepunten via afgeleide thema’s zoals mensenrechten. Dat wil niet zeggen dat die rechten niet reëel zijn, maar deze cynici hebben over het algemeen bijzonder weinig op met deze rechten als het slecht uitkomt. Dat is één kant van wat er is gebeurd. Tegelijkertijd, terwijl men de interventie officieel ondersteunde uit naam van de humaniteit, en er prachtige tot tranen roerende vertogen over hield, was men pissig vanwege de loer die de Europese politiek is gedraaid door de Amerikanen en de Britten. Want we moeten niet vergeten dat Blair als politicus nog veel meer op de hand is van het op een mondiale markt gerichte kapitaal dan Margareth Thatcher, zo veel is in de eerste jaren van zijn regering wel duidelijk geworden. Die politiek van Blair en Clinton is dus in woord gesteund door de Europese politici, maar in werkelijkheid ervaren voor wat zij is: een politiek om te verhinderen dat Europa een eigen beleid kan voeren. En als reactie daarop, is er nu zo’n luide roep om een eigen Europees buitenlands en defensiebeleid. Ook in die zin heeft de Kosovo-oorlog dus geleid tot het tegenovergestelde van wat men beoogde.’ De vraag is niet of alles wat Kees van der Pijl ons vertelde waar is – wat waar is in de internationale politiek is vooral datgene dat men voor waar wenst te houden. De vraag is wel of het consequent buiten het publieke debat houden van visies als die van deze linkse politicoloog niet leidt tot een enorme vervlakking van dat debat. Wij denken van wel. Juist in tijden van oorlog, waarin beslissingen worden genomen die hoe dan ook leiden tot vernietiging en verwoesting, is het van het allergrootste belang om te luisteren naar dissidente geluiden, om te bezien of dat wat je zelf voor waar houdt, wel werkelijk zoveel beter doordacht en beargumenteerd is dan een visie die daar lijnrecht tegenover staat. In tijden van oorlog verliezen velen hun bescheidenheid – dat is inherent aan de aard van oorlogsvoering. Je laat geen bommenwerpers opstijgen, je vuurt geen kruisraketten af, je zaait geen dood en verderf, je stelt geen levens in de waagschaal, als je te veel vraagtekens zet bij je eigen gelijk. Oorlog is een zaak van uitroeptekens. Daarom ook verhoudt oorlogsvoering zich zo slecht met de democratie.

38


1.4 BUITENLANDSE POLITIEK VOOR BEGINNERS ‘Een van de belangrijkste principes voor het bereiken en behouden van vrede in en tussen naties is dat men in politieke, militaire, morele en spirituele confrontaties altijd een oprechte poging doet om verschillen te overbruggen alvorens geweld te gebruiken.’ Jimmy Carter, oud-president van de Verenigde Staten Met beide armen uitgestrekt komt hij haastig op ons af gelopen. De honourable Lord Carrington begroet ons alsof we oude bekenden zijn. ‘I am so very sorry!’ Hij neemt van elk van ons een hand in de zijne. ‘I do hope I did not keep you waiting.’ We krijgen de kans niet om te zeggen dat we nog maar net voor de deur stonden, dat we misschien ook wat vroeg zijn, vijf minuten voor de afgesproken tijd. ‘Please, do come in!’ zegt hij voordat een van ons een woord heeft kunnen zeggen. En hand in hand betreden we de hal van zijn landhuis ‘Bledlow Manor’ – een hal als uit een film. Zoals later ook de tuin als uit een film zal blijken te zijn. En zoals eigenlijk alles in en om dit landhuis te mooi, te excentriek, te Engels is om waar te zijn: de butler, de twee ruigharige teckels, de geschilderde jachttaffrelen aan de muren, de ingelijste acte uit 1902 op het toilet waarin te lezen valt dat ‘the Lord de Carrington hath the right to agriculture and fisheries’, en de zwartwit-portretten van de leden van de koninklijke familie op een tafeltje op de overloop, bovenaan de schitterende, brede trap die midden in de hal naar de eerste verdieping voert. Het is een wonderlijk decor voor een gesprek over de bloedigste oorlog in Europa sinds 1945. Het gesprek vindt plaats in de ruime werkkamer van de voormalige secretaris-generaal van de NAVO. De oud-Etonstudent. De gewezen High Commissioner van het Verenigd Koninkrijk in Australië. De man die zijn politiek-bestuurlijke carrière begon als parlementair secretaris op het Britse Ministerie van Landbouw. Maar die ook First Lord of the Admiralty was, en minister van Defensie, en van Energie, en van Foreign and Commonwealth Affairs. Lord Carrington is de man die aftrad als minister van Buitenlandse Zaken van de regering-Thatcher omdat de veiligheidsdiensten waarvoor hij verantwoordelijk was de Falklandoorlog niet hadden zien aankomen. In Nederland spreekt men sindsdien van de Carrington-doctrine – het idee dat een bewindspersoon hoort af te treden als er onder zijn of haar verantwoordelijkheid grote fouten blijken te zijn gemaakt, ongeacht of hij daar nu op de hoogte van was of niet. Carrington is ook de man die, toen hij en Margareth Thatcher eens een overzeese regeringsleider ontvingen, een briefje aan The Iron Lady toeschoof waarop hij had gekrabbeld: ‘The poor chap has come 600 miles, do let him say something.’ (voetnoot: ‘Our great mistakes in the Balkans, Saga Magazine, september 1999)

39


Deze man, met zijn indrukwekkende staat van dienst, is ongetwijfeld de aangewezen persoon om de rol te belichten van ‘de internationale gemeenschap’ in het Joegoslaviëconflict. Hij was het immers die aan het begin van de jaren negentig werd gevraagd om een oplossing te zoeken voor het dreigende uiteenvallen van de federale staat Joegoslavië. Die missie faalde jammerlijk. Maar het is de overtuiging van velen, en niet in het minst van de Lord zelf, dat dat niet aan hem lag, maar veeleer aan de nukken van een andere mastodont uit de internationale politieke arena: de toenmalige Duitse minister van Buitenlandse Zaken Hans-Dittrich Genscher. Als we ons rond de koffietafel hebben geïnstalleerd en als de butler koffie heeft gebracht en de teckels een plek hebben gevonden op de schoot van hun baasje, vragen we Lord Carrington om terug te gaan naar het jaar 1991, het jaar dat eindigde met een vergadering die het startschot zou blijken te zijn voor de oorlog die bijna tien jaar later nog altijd niet is uitgewoed. Hoe keek u destijds aan tegen de situatie en tegen de verschillende partijen in het conflict? Lord Carrington: ‘Wat er van mij werd verwacht was dat ik een conferentie zou beleggen waarop een nieuwe grondwet voor Joegoslavië zou worden ontworpen. De Europese Unie was namelijk bang dat Joegoslavië met geweld uiteen zou spatten en dat dat geweld zou overslaan naar andere delen van Europa. Ik was tot die taak bereid, onder de stricte voorwaarde dat er door de partijen niet werd gevochten. Het heeft namelijk geen enkele zin om zo’n conferentie te beleggen terwijl er een oorlog gaande is. Natuurlijk wist ik toen al dat het verschrikkelijk moeilijk zou worden, maar ik had toch de indruk dat we tot een voorstel zouden kunnen komen dat voor iedereen acceptabel was. Wat mij voor ogen stond was om het zo in te kleden dat elk van de zes Joegoslavische republieken zelf zou kunnen kiezen in hoeverre men gebonden wilde zijn aan het grote geheel. Het was namelijk overduidelijk dat daar binnen de republieken verschillend over werd gedacht. Slovenië, bijvoorbeeld, zou hooguit bereid zijn om afspraken te maken over zaken als gezamelijke infrastructuur, spoorlijnen, dat soort dingen, maar verder wilde men daar toch vooral onafhankelijkheid. Terwijl men in bijvoorbeeld Montenegro nog altijd voor een federatie voelde. Met andere woorden: ik stelde een soort Joegoslavië á-la-carte voor. We hebben met dat voorstel ook vorderingen gemaakt, maar helaas zullen we nooit weten of Milosevic, die als leider van de Serviërs natuurlijk de belangrijkste man was, er ooit mee akkoord zou zijn gegaan.’ Wat was destijds uw indruk van Milosevic en van de andere Joegoslavische leiders? Carrington: ‘Mijn indruk was dat het allemaal ex-communisten waren die onderdeel hadden uitgemaakt van de federale regering. Toen Tito stierf, en toen het marxisme stierf, hielden ze allemaal op om communist te zijn en werden nationalist. Tito had, dankzij het feit dat hij een Kroaat was die in de oorlog aan de kant van de Partizanen met de Serven had meegevochten, zowel de Kroaten als de Serven aan zich gebonden. Bovendien was hij een keiharde leider geweest. Maar deze mensen hadden absoluut zijn kwaliteiten niet. Ik had bijvoorbeeld bepaald geen hoge dunk van Franjo Tudjman, de Kroatische leider. Die was ontzettend onbetrouwbaar. Zei het ene, maar deed het andere. Hield ons voor dat er met hem te praten viel, maar was in werkelijkheid heel lastig en sluw. Milosovic was ook moeilijk, in de zin dat hij weinig behulpzaam was bij het bereiken van ons doel, maar als hij zei dat hij iets zou doen, dan deed hij het ook. Met hem wisten we altijd waar we aan toe waren, en dat wist je met Tudjman nooit.’ 40


Desondank, zegt u, had u het gevoel vooruitgang te boeken? Carrington: ‘Zeker. De mogelijkheid van een Joegoslavië á la carte was reëel, maar alles stortte in elkaar toen de Duitsers erop stonden dat de onafhankelijkheid van Kroatië en Slovenië zou worden erkend nog voordat de rest van de boedelscheiding was geregeld. Toen werd het onmogelijk om nog tot een gemeenschappelijke oplossing te komen.’ Heeft u enig idee waarom de Duitsers daarop aandrongen? Carrington: ‘Dat moet u eigenlijk aan de Duitsers vragen. Maar een aantal factoren die daarbij een rol hebben gespeeld is wel bekend. Er woonden op dat moment zo’n 800 duizend Kroaten in Duitsland. Dat zal ongetwijfeld van betekenis zijn geweest. En de Duitsers hebben, zoals bekend, tijdens de Tweede Wereldoorlog de onafhankelijke staat Kroatië gecreëerd. Zij hebben altijd sympathie voor de Kroaten behouden. Ook dat heeft zeker meegespeeld.’ De vergadering waarin de Duitsers hun zin doordreven, en die uiteindelijk beslissend zou blijken te zijn voor het lot van Kroatië en Slovenië, en daarmee van miljoenen Joegoslaven, vond plaats op 16 december 1991. Onder voorzitterschap van Nederland kwamen op die dag de ministers van Buitenlandse Zaken van de landen van de Europese Gemeenschap bij elkaar om een aantal eerste stappen te zetten op weg naar een gemeenschappelijk buitenlands beleid. Lord Carrington was niet zelf bij die vergadering aanwezig, maar hij heeft zich er later uitvoerig over laten informeren. En hij probeerde vooraf om te voorkomen wat uiteindelijk toch gebeurde: dat tot overhaaste en eenzijdige erkenning van de twee dissidente republieken zou worden overgegaan. Carrington: ‘Aan het begin van de bijeenkomst stonden de Duitsers in feite alleen. Maar behalve Nederland heeft niemand echt zijn nek durven uitsteken om de zaak ten goede te keren. En ik denk dat de reden was dat men kort daarvoor in Maastricht had besloten tot een gezamelijk Europees buitenlands- en defensiebeleid. Het zou natuurlijk heel pijnlijk zijn geweest als men twee weken later bij de eerste de beste kwestie niet tot een gezamenlijk standpunt was gekomen. En dus hebben ze toen maar de stupide beslissing genomen om de Duitsers hun zin te geven. Terwijl ik ze nog gewaarschuwd heb: als jullie dit doen, dan zitten jullie binnenkort allemaal in Bosnië. Want het was toen al zonneklaar dat Izetbegovich, de Bosnische leider, geen zin had om met Milosevic opgescheept te blijven als Kroatië en Slovenië uit de federatie stapten. En de Bosnische Serviërs op hun beurt hadden via een referendum al laten weten dat zij geen zelfstandig Bosnië wilden. Met andere woorden: Izetbegovich wist dat er oorlog in Bosnië zou komen. En iedereen had dat kunnen weten. Zoals ook vaststond dat er een oorlog zou uitbreken in Kroatië. Die heeft precies twee dagen op zich laten wachten.’ Dus u zegt eigenlijk dat de Europese landen bereid waren een oorlog te riskeren om de simpele reden dat Duitsland sympathieën koesterde voor Kroatië en omdat de andere landen de moed niet hadden om de Duitsers dwars te zitten, vanwege de broze Europese eenheid. Is dat niet een vreselijk treurige constatering? Carrington: ‘Je moet natuurlijk heel voorzichtig zijn met de bewering dat die oorlog er zonder deze domme beslissing niet zou zijn gekomen. We hebben tenslotte te maken met buitengewoon onberekenbare lieden. Maar de beslissing heeft de oorlog zeker bespoedigd, en ons de mogelijkheid ontnomen om tot een vreedzame oplossing te komen. Of die er gekomen zou zijn, zullen we nooit weten.’

41


Maar gezien de risico’s, en gezien de geïsoleerde positie van Duitsland, hoe verklaart u dan dat de andere Europese landen in één nacht zijn omgegaan? Carrington: ‘Vergis u niet in de statuur van Genscher. Dat was een buitengewoon dominante persoon, en bovendien was hij al vele jaren minister van buitenlandse zaken. De meeste andere ministers op die vergadering waren nieuwkomers, of relatieve nieuwkomers. Bovendien hadden ze allemaal zo hun eigen bezwaren tegen de Duitse positie – ze hadden geen gezamenlijk bezwaar. De enige die echt zijn best heeft gedaan om de zaak te redden, was jullie minister Hans van den Broek – en dat is hem bepaald niet in dank afgenomen door de Duitsers! Kijk, ik heb weinig sympathie voor welke van de betrokken Joegoslavische partijen dan ook. Maar het is oneerlijk om de schuld van alle ellende volledig bij Servië te leggen, zoals nu door zo velen wordt gedaan. Want het is Tudjman geweest die zijn land onafhankelijk heeft verklaard en een eigen grondwet heeft aangenomen, zonder eerst een regeling te treffen voor de 600 duizend Serviërs in Kroatië. En die Serviërs herinnerden zich nog goed wat er met hun vaders en voorvaders was gebeurd toen Kroatië voor het laatst onafhankelijk was geweest: toen zijn er 400 duizend Serviërs vermoord. Dus zij voelden zich niet veilig, en dat is begrijpelijk. Vervolgens hebben ze natuurlijk op een afschuwelijke manier gereageerd. Maar dat neemt niet weg dat de Kroaten nooit hadden moeten doen wat ze gedaan hebben. En dat de Europese Gemeenschap hen daarin nooit had moeten steunen.’ Een paar dagen later spreken we Hans van den Broek, minister van Buitenlandse Zaken van Nederland in de jaren tachtig en daarna Euro-commissaris verantwoordelijk voor het Buitenland van de EU. Wij ontvangen hem in een veel prozaïscher setting: een vergaderzaaltje van het Tweede Kamergebouw. (Jan Marijnissen en Hans van den Broek, samen in bespreking? Het leidt tot een aantal verbaasde gezichten bij passanten. Van den Broek: ‘Nee, het CDA en de SP zijn niet in onderhandeling.’) Van den Broek onderschrijft in grote lijnen het verhaal van Lord Carrington, maar maakt er een aantal kanttekeningen bij. De eerste: ‘Ik herinner mij dat ik op bezoek was bij Gorbatsjov met de Europese trojka in Moskou in de tijd dat wij ons erg veel zorgen maakten over het optreden van Moskou tegenover de Baltische republieken. De Denen pleitten er destijds binnen de EG voor om het onafhankelijkheidsstreven van de Balten niet tegen de werken, dus om de annexatie van de Baltische republieken door Rusland ongedaan te maken en die republieken te erkennen. Toen wij daar in Unie-verband over spraken werd van Duitse zijde juist gewaarschuwd om dat niet al te hard aan te zetten, niet omdat de Duitsers de SovjetUnie niet tegen zich in het harnas wilden jagen, maar met name omdat zij een kettingreactie verwachtten in het onafhankelijkheidsstreven op de Balkan. En maar een paar maanden daarna, in 1991, was het Duitse standpunt gekeerd en begonnen we te merken dat Duitsland zich juist opwierp als de grote voorstander van erkenning van de Kroatische en Sloveense onafhankelijkheid. Daarmee wil ik zeggen dat de Unie aanvankelijk en gedurende lange tijd buitengewoon beducht is geweest voor een confrontatie op de Balkan, met name vanwege de historische instabiliteit van het gebied zelf.’

42


Wat is uw verklaring voor die Duitse ommezwaai? Van den Broek: ‘Ik denk dat je die moet zoeken in ontwikkelingen binnen Duitsland zelf, waarbij je vooral moet denken aan de Duitse hereniging, de val van de Muur, en het recht op zelfbeschikking dat de Oost-Duitsers ten deel was gevallen. De gevoelens die dat in Duitsland had losgemaakt, werden nu vertaald naar de Balkan. Bij de Duitsers ontwikkelde zich geleidelijk aan de gedachte dat de Kroaten – met wie Nazi-Duitsland nauwe banden had – het recht op zelfbeschikking moest worden gegund, omdat zij werden onderdrukt en uitgebuit door de Serviërs, die in een Joegoslavië een meerderheidspositie innamen. Zoals gezegd: de rest van de Unie dacht daar anders over en ik kan mij goed voorstellen wat Carrington daarover tegen jullie heeft gezegd. Want zijn grote probleem in de tweede helft van 1991 bij die conferentie was dat de erkenning van die twee deelrepublieken hem een belangrijk instrument uit handen sloeg bij zijn bemiddelingspoging. Nederland was voorzitter tijdens die vergadering op 16 december, en ik wil toch de indruk wegnemen dat Duitsland een groot verwijt moet worden gemaakt. Je moet dat relativeren. In december 1991 was een derde van het Kroatische grondgebied bezet door het Joegoslavische leger, waar de Kroaten al uitgestapt waren. Het begon toen steeds meer te lijken op bezetting. Maar zo lang Kroatië een onderdeel was van de Joegoslavische Republiek, waren de spanningen tussen Serviërs en Kroaten een puur binnenlandse aangelegenheid, waarmee de buitenwacht zich niet mocht bemoeien. De Duitsers redeneerden dat de erkenning van Kroatië het mogelijk zou maken om wel in te grijpen, omdat het dan om een conflict tussen twee staten zou gaan. Daar hadden wij, de andere Europese landen, weinig tegenin te brengen.’ Maar volgens Lord Carrington waren de Kroaten geen haar beter dan de Serviërs, was Tudjman zelfs erger dan Milosevic. Van den Broek: ‘Ook daar ben ik het niet mee eens. Ik denk wel degelijk dat Milosevic de hoofdschuldige is. Achteraf zeg ik: we hadden van het begin af aan partij moeten kiezen tegen de Serviërs, want juist ons gebrek aan een duidelijke stellingname heeft ons onmachtig gemaakt.’ Het directe gevolg van de erkenning van Kroatië en Slovenië door de landen van de Europese gemeenschap was het uitbreken van de oorlog tussen Servië en Kroatië. Daarover zijn de meeste deskundigen het inmiddels wel eens. Maar snel daarna veranderde ook Bosnië-Herzegovina in een slagveld. En wie daarvoor de grootste verantwoordelijkheid draagt, is al een stuk minder duidelijk.

43


Op 22 december 1994 was de Joegoslavische president Slobodan Milosevic te gast bij het CNN-programma Larry King Live. De oorlog in Bosnië was op dat moment tijdelijk onderbroken door een wapenstilstand, tot stand gekomen door bemiddeling van de voormalige Amerikaanse president Jimmy Carter. Larry King legde zijn gast de volgende vraag voor: ‘Waarom is, wat Carter gisteren heeft gedaan, niet al vier jaar eerder gedaan? Niemand wil toch sterven, dus waarom vermoorden we elkaar?’ Het antwoord van Milosevic: ‘Dat is vanwege het proces van losmaking van BosniëHerzegovina van Joegoslavië. Ik begon u net uit te leggen dat het voor uw programma misschien goed is om de archieven eens te raadplegen. Ik herinner mij nog heel goed een bijeenkomst in Den Haag. Carrington was voorzitter. Dat is allemaal genotuleerd. We kregen een verslag te horen van José Cutileiro, de Portugese ambassadeur die de eerste conferentie over Bosnië leidde. Hij vertelde de plenaire vergadering dat hij goede vorderingen had gemaakt. Meteen daarna luisterden we naar een interruptie van meneer Izetbegovic, die eiste dat onmiddellijk zou worden overgegaan tot erkenning van een onafhankelijke staat. Daarop interrumpeerde ik zelf, waarbij ik wees op de grote verschillen tussen het verslag van het hoofd van de conferentie, Cutileiro, en de eisen van Izetbegovic. Waarom zouden we de positieve ontwikkeling waarover Cutileiro rapporteerde verpesten door een premature erkenning die grote problemen zou gaan veroorzaken? Dat is allemaal vastgelegd. Niemand wilde luisteren. We hebben gezien hoe daarna de oorlog is uitgebroken. De Serviërs wilden geen tweederangs burgers worden in een aan hen opgedrongen Moslim-staat. Dat konden zij niet accepteren. Dat was het probleem. Maar de andere partij wilde dat probleem niet tot een oplossing brengen door middel van het vreedzame proces dat de Europese Gemeenschap was begonnen. Zij zijn een oorlog begonnen. Die oorlog is de Serviërs opgedrongen.’ (voetnoot: Larry King Live, datum?) We leggen Milosevic’ woorden voor aan Lord Carrington. Hij aarzelt geen moment: ‘Er zit een element van waarheid in die woorden. Cutileiro had, lang voor de echte gruwelen uitbraken, een overeenkomst uitonderhandeld die in grote lijnen leek op wat later in het akkoord van Dayton is geregeld – alleen had Cutileiro het beter geregeld, en eerder, zodat het makkelijker geweest zou zijn om het akkoord te handhaven. Alle partijen konden zich erin vinden, behalve de Amerikanen. Die zeiden tegen Izetbegovic: dit moet je niet accepteren, because it would be a recognition of ethnic cleansing in territorial terms by force. Dat zeiden de Amerikanen, ik heb de tekst zelf onder ogen gehad. En als een gevolg daarvan heeft Izetbegovic toen het akkoord alsnog verworpen.’ Waarom deden de Amerikanen dat? Carrington: ‘Vanwege het Amerikaanse syndroom van het arme, kleine Bosnië, de underdog die zich de grillen van het grote Servië en het grote Kroatië moest laten welgevallen – wat natuurlijk een zeer eenzijdige voorstelling van zaken is. Niemand heeft enige sympathie voor de Serviërs, ook niet als er honderdduizenden Serven worden verjaagd uit de Krajina. Dat gebeurde door de Kroaten, met steun van de Amerikanen, en dus is het kennelijk niet erg. Er wordt in het hele Joegoslavië-conflict erg met twee maten gemeten. En er is een hoop onwetendheid. Vooral de Amerikanen hadden in het begin absoluut geen idee van wat daar werkelijk aan de hand was.’

44


Is dat uitzonderlijk of is dat eerder regel in de buitenlandse politiek, dat op zulke twijfelachtige gronden, zulke vergaande beslissingen worden genomen? Carrington: ‘Dat is zeker niet uitzonderlijk. Iedereen heeft er in Joegoslavië een puinhoop van gemaakt. De Amerikanen, de Europese Unie, de Verenigde Naties. Ze hebben zich er allemaal mee bemoeid, en niemand heeft het er goed vanaf gebracht. Maar laat ik het in een wijdere context plaatsen. Of het nu gaat om Bosnië, of Kosovo, of Oost-Timor, of Somalië: steeds is het probleem dat het nieuws van dat moment, alle ellende en honger en geweld die de televisie ons toont, leidt tot een roep bij de bevolking dat er iets ondernomen moet worden. En dus gaan overheden, onder druk van de publieke opinie, iets doen. Ik ben mij zeer bewust van de druk waaronder overheden staan. En hoe moeilijk het is om dan toch niets te doen. Maar als je het van een afstand bekijkt, als je het abstraheert, en je stelt de vraag wat er gebeurd zou zijn als wij niets hadden gedaan, dan luidt het antwoord volgens mij: er was gebeurd wat ook nu zal gaan gebeuren. Servië zal op den duur een stuk van Bosnië opeisen, en Kroatië ook. Zowel Tudjman als Milosevic hebben onafhankelijk van elkaar tegen mij gezegd dat ze het over de verdeling van Bosnië al eens waren. Ik denk nog steeds dat dat de uiteindelijke uitkomst zal zijn.’ U vindt dus eigenlijk dat alle Westerse bemoeienis tevergeefs is geweest? Carrington: ‘Staat u mij toe om even cynisch te zijn. Heeft u de indruk dat de internationale gemeenschap zich werkelijk wenst te bemoeien met Tsjetsjenië? De situatie is vrijwel identiek aan die in Kosovo. Er zijn vluchtelingen, er is een rebellenbeweging die onafhankelijkheid wil. Net als in Oost-Timor. Ook daar waren de omstandigheden vrijwel gelijk. Maar de reacties zijn heel verschillend. Je kunt Belgrado bombarderen, maar een bombardement op Moskou zal natuurlijk altijd een reactie uitlokken van het Russische leger. Dus je zult altijd praktisch moeten zijn in je overwegingen. En wat je dus niet moet doen is de zedenpreker uithangen, en het de hele tijd hebben over etnische zuiveringen en humanitaire interventies.’ Maar het feit dat het in Tsjetsjenië niet haalbaar is om te bombarderen, zegt niets over het al dan niet gelegitimeerd zijn van de bombardementen op Kosovo. Carrington: ‘Nee. Maar je moet niet, zoals onze minister van Buitenlandse Zaken Cook nu doet, gaan roepen dat we voortaan humanitaire oorlogen gaan voeren. Dat mensenrechten belangrijker zijn dan de rechten van regeringen. We zullen namelijk echt Jakarta niet gaan bombarderen vanwege Oost-Timor of Atjeh, want als je dat doet zal Indonesië zeker desintegreren, en dan ontstaat er enorm machtsvacuum in ZuidoostAzië.’ U gelooft dus niet in een ethische buitenlandse politiek, zoals de regering van Tony Blair gezegd heeft die te willen voeren? Carrington: ‘Om te beginnen stoort het mij natuurlijk als iemand zegt: deze regering gaat een ethische buitenlandse politiek voeren. Want daarmee zegt men in feite dat alle voorgaande regereringen geen ethische politiek hebben gevoerd. Wat niet waar is. Wij zijn ethisch geweest in de context van wat praktisch haalbaar is. En dat is heel verstandig. Ik geloof in het goede doen waar dat mogelijk is. Ik geloof niet in optreden overal in de wereld waar dat uit ethisch oogpunt verdedigbaar zou zijn. Dat is simpelweg niet haalbaar. En dikwijls contraproductief.’

45


Ook in Kosovo? Carrington: ‘Ja. Het bombarderen van de Serviërs was contraproductief. Ik heb van het begin af aan voorspeld dat de situatie voor de Kosovaren zou verslechteren, en dat is ook gebeurd. Ze zijn massaal hun land uitgedreven. Natuurlijk waren er daarvoor ook vluchtelingen, maar geen honderdduizenden. I think the whole thing was a wrong decision.’ Ook die uitspraak leggen we later voor aan Hans van den Broek. En hier scheiden de wegen van de twee voormalige ministers van Buitenlandse Zaken, die elkaar omschrijven als ‘mijn vriend’, dan toch definitief. Hans van den Broek: ‘Kosovo is voor mij heel duidelijk een bewijs van het volgende: dat je als politicus, zelfs al zou je dat zelf willen, niet je hoofd kunt afwenden met het argument dat de betrokken partijen het zelf maar moeten oplossen. In juli 1991, toen ik met Lubbers op de G7-top in London was, hadden wij net het voorzitterschap van de Europese Gemeenschap, en vertegenwoordigden wij dus de Europese lobby inzake Joegoslavië. ‘s Avonds was er een groot banket, en wie stond er bij de ingang als gastvrouw? Margareth Thatcher, die wij beiden behoorlijk goed kenden. Zij pakte mijn handen en zei: ‘Friend, let them fight it out.’ Anderhalf jaar later stonden er vervolgens felle artikelen in de krant, ondertekend door diezelfde Thatcher, waarvan de teneur was dat we dit niet over onze kant konden laten gaan en dat hier een Europees belang in het geding was. Thatcher was inmiddels geen regeringsleider meer, maar haar standpunt was nogal ingrijpend veranderd. Dus ik wil niet eens een categorisch ja of nee zeggen tegen humanitair-militaire interventies, maar ik verzet mij tegen volstrekte passiviteit. Omdat het bewijs dat ze het zelf kunnen uitvechten zonder dat dat automatisch betekent dat het recht van de sterkste zegeviert, niet is te leveren. En wat er gebeurt als het recht van de sterkste prevaleert, daar heeft de geschiedenis ons te veel voorbeelden van gegeven.’ Wat Hans van den Broek betreft leidt het dan ook geen twijfel dat de Serviërs de grote boosdoeners zijn in het conflict, en dat hun leider, Milosevic, zich ooit voor zijn wandaden zal moeten verantwoorden. Maar wat vindt Lord Carrington van de aanklacht van het Joegoslavië-tribunaal tegen de Servische president? Carrington: ‘Er is heel wat publiciteit geweest over de de verschrikkelijke dingen die de Serviërs hebben uitgehaald. Oorlog is nu eenmaal een smerig aangelegenheid. Als je na afloop de balans gaat opmaken, ontkom je er niet aan dat je selectief te werk gaat in je oordeelsvorming. Zelfs ik ontkom daar niet aan. Maar het is belachelijk om te zeggen dat Milosevic een oorlogsmisdadiger is. Want waar stop je dan? Dan is Izetbegovic ook een oorlogsmisdadiger. En Tudjman, god hebbe zijn ziel. En Pinochet. En Margareth Thatcher. Ik bedoel maar, voordat je het weet moeten alle politieke leiders terechtstaan.’

46


In het voormalige koetshuis van Bledlow Manor, inmiddels dienstdoend als garage, heeft Lord Carrington twee muren volgehangen met plaquettes en oorkondes. ‘From the City of San Francisco to the Honorable Lord Carrington, Secretary General of NATO’ luidt het in koper gegrifte opschrift op één zo’n plaquette. En zoals die ene, zo hangen er tientallen. We durven de Lord niet te vragen of de plaats die hij deze memorabilia heeft toebedeeld iets zegt over de waarde die hij er aan toekent. Maar we zouden natuurlijk ernstig in gebreke blijven als we met de voormalige machtigste man van het Noord-Atlantisch bondgenootschap niet zouden praten over de nieuwe rol die de NAVO zichzelf heeft toebedacht. In het voormalige Joegoslavië, zowel in Bosnië als in Kosovo, heeft de NAVO voor het eerst opgetreden buiten het eigen verdragsgebied. De eerste keer gebeurde dat op verzoek van en in overleg met de VN en de regering van Bosnië-Herzegovina. De tweede keer, in Kosovo, gebeurde het geheel op eigen houtje. Wat vindt u van de nieuwe NAVO-strategie? Carrington: ‘Toen de Soviet-Unie in elkaar stortte, de Koude Oorlog ten einde kwam en Midden-Europa onderdeel werd van het Westen, zaten we met een probleem. Hoe konden we Hongarije, Bulgarije en al die andere landen duidelijk maken dat we ze voortaan beschouwden als een integraal onderdeel van Europa en dat hun lot ons na aan het hart lag? Ik denk dat het verstandigste, hoewel ook moeilijkste antwoord op die vraag zou zijn geweest om de betreffende landen in versneld tempo op te nemen in de Europese Unie. Op die manier zouden ze financiële en economische stabiliteit hebben kunnen verwerven, en zouden ze zich tegelijkertijd beschermd hebben geweten door de Europese familie. In plaats daarvan zijn we de NAVO gaan uitbreiden. Maar hoe groter we de NAVO maken, hoe ongeloofwaardiger die wordt. Want stel dat de Baltische staten straks ook toetreden tot het bondgenootschap, dan betekent dat dat we voortaan een aanval op hen zullen moeten beschouwen als een aanval op het hele bondgenootschap. Maar zijn we werkelijk bereid om een nucleaire oorlog te riskeren ten behoeve van Letland? Ik denk het niet. We hadden het bondgenootschap dus moeten houden zoals het was, en het verder een belangrijker politieke rol moeten toebedelen in het onderhouden van de relaties tussen Amerika en Europa. Want de NAVO is het enige podium waarop de Amerikanen rechtstreeks bemoeienis hebben met Europa. En we hebben Amerika nu eenmaal hard nodig. Er wordt nu wel veel gesproken over een Europese legermacht, maar ook die zal niet veel kunnen beginnen zonder de Amerikanen. Of dacht u dat er ook maar één regering is van een Europees land die bereid is de defensie-uitgaven zo drastisch te verhogen dat we de achterstand op Amerika daadwerkelijk kunnen inhalen? Natuurlijk niet. Ik ben dus een voorstander van de NAVO als instrument om de transatlantische relaties goed te houden, en een tegenstander van het idee dat de NAVO zou moeten dienen om de Europese eenwording te versnellen. Want de weg die men nu gaat, zal er slechts toe leiden dat de Russen het bondgenoodschap steeds meer gaan beschouwen als een bedreiging, zeker na wat er in Kosovo is gebeurd. Want laten we eerlijk zijn, we hebben de Russen niet erg fair behandeld. Dat de Kosovo-oorlog ten einde kwam had heel wat meer te maken met de Russen dan met het succes van de NAVO-bombardementen. Als de Russen Milosevic niet zo onder druk hadden gezet, zou het allemaal wel eens heel anders hebben kunnen lopen. Daar hebben we veel te weinig waardering voor getoond.’

47


Welke gevolgen zou dat kunnen hebben? Carrington: ‘Dat de Russen de NAVO, en vooral ook de uitbreiding van de NAVO, met nog meer argwaan zullen bekijken. En dat ze nog minder geneigd zullen zijn tot samenwerking. Vijf jaar geleden sprak ik in Moskou met de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken. Hij zei tegen mij: “De uitbreiding van de NAVO is een vijandige daad.” En ik zei: “Dat is onzin. U weet net zo goed als ik dat al die verschillende landen die tesamen de NAVO vormen nooit gezamelijk zouden besluiten tot een aanval op Rusland.” Waarop hij antwoordde: “Ik weet ook wel dat het onzin is, maar het probleem is dat de Russische bevolking de uitbreiding van de NAVO als een daad van agressie ziet, en dus worden wij, politici, wel gedwongen om het ook zo te zien.” Maar inmiddels kan ik natuurlijk niet meer volhouden dat de NAVO-lidstaten nooit gezamelijk zullen besluiten tot agressie. Door de Kosovo-oorlog zijn mijn argumenten van toen volkomen ondermijnd. En dat maakt dat de Russen nu zeer, zeer wantrouwig zijn.’ Van het optimisme van begin jaren negentig, toen de Koude Oorlog net voorbij was, is niet veel meer over? Carrington: ‘Iedereen dacht destijds dat de Verenigde Naties voortaan alle problemen in de wereld zouden kunnen oplossen, omdat we niet langer te maken zouden hebben met twee supermachten die door middel van hun vetorecht in de Veiligheidsraad elke oplossing in de weg stonden. Dat van die vredebrengende rol van de VN zo weinig terecht is gekomen, heeft alles te maken met het feit dat men zich alleen nog maar druk maakt om het eigen belang. Niets werkt zo bindend tussen landen als angst. Ten tijde van de Koude Oorlog maakte iedereen zich druk over Afrika, omdat de Russen bang waren dat de Amerikanen daar hun invloedssfeer zouden vergroten, en andersom de Amerikanen vreesden dat de Russen daar de wereldrevolutie zouden beginnen. De wrange conclusie die we kunnen trekken, is dat als de Koude Oorlog niet was beëindigd er geen oorlog zou zijn geweest in de Golf en dat Joegoslavië niet uiteen zou zijn gevallen. Want iedereen zou veel te bang zijn geweest dat er een Derde Wereldoorlog van was gekomen. Nu die dreiging er niet meer is, jaagt iedereen zijn eigen belangen weer na. En dus is de wereld er niet veiliger op geworden, maar onveiliger.’ Maar we mogen toch aannemen dat u niet terugverlangt naar die Koude Oorlog? ‘Natuurlijk niet. Dat de muur is gevallen, dat er een einde is gekomen aan de Oosteuropese dictaturen, dat de wereld niet meer hoeft te leven onder de dreiging van een alles vernietigende nucleaire oorlog: dat is allemaal winst. Maar we zullen wel op zoek moeten gaan naar nieuwe gemeenschappelijke doelen. Want alle mooi woorden over een ethische buitenlandse politiek, over humanitaire interventies, en oorlogen om de mensenrechten, kunnen niet verhullen dat in werkelijkheid het eigenbelang regeert.’

48


1.5 STRATEGO VOOR GEVORDERDEN ‘Dat mensen niet zo veel leren van de lessen uit de geschiedenis is de belangrijkste les die de geschiedenis kan leren.’ Aldous Huxley Elke ramp, elke crisis en elke oorlog creëert zijn eigen bekende Nederlanders. Om orde te scheppen in de chaos aan informatie (of gewoon om op een goedkope manier zendtijd te vullen) trommelen actualiteitenprogramma’s en nieuwsrubrieken deskundigen op die de per satelliet overgestraalde beelden van modderstromen, plunderingen of opstijgende bommenwerpers van commentaar voorzien. Het waren Van Kooten en De Bie (wie anders) die deze instant-mediaberoemdheden voorzagen van een pakkende bijnaam: de doctor Klavans van deze wereld. Rob de Wijk, voormalig top-ambtenaar op het ministerie van Defensie en tegenwoordig verbonden aan het gezaghebbende Clingendael Instituut, is zo’n doctor Klavan. Tijdens de Kosovo-oorlog was hij avond aan avond te gast bij Nova om zijn licht te laten schijnen op de gebeurtenissen van die dag en om voorspellingen te doen over wat er verder zou gebeuren. Maar De Wijk heeft iets dat veel van zijn collega’s missen: een onomstreden deskundigheid gekoppeld aan volstrekte onafhankelijkheid in denken en spreken. Waar het oproepen van andere deskundigen nogal eens als een redactioneel zwaktebod moet worden gezien, daar voegen de televisie-optredens van De Wijk vrijwel altijd iets wezenlijks toe aan het begrip en de oordeelsvorming van de kijker. Dat Rob de Wijk in dit boek een rol moest gaan spelen, stond voor ons dan ook van het begin af aan vast. Dat hij zich als een van de weinige prominenten die tijdens de oorlog aan het woord kwamen ook voortdurend kritisch opstelde tegenover de NAVO, maakte hem voor ons natuurlijk dubbel interessant. Maar het zegt veel, zo niet alles over De Wijks onafhankelijkheid dat hij ook de andere strijdende partijen in het conflict nimmer spaarde. Het leverde hem de ‘warme’ belangstelling van zekere Servische elementen in de Nederlandse samenleving op. De Wijk: ‘Ik heb ten tijde van de oorlog nogal wat dreigementen aan mijn eigen adres gehad. Daar zijn toen ook maatregelen tegen genomen.’ Van wie kwamen die dreigementen? De Wijk: ‘Van Servische zijde. Iedereen die zich in het openbaar uitliet over die oorlog is op de een of andere manier wel bedreigd geweest. Bij mij waren het rare faxen, rare telefoontjes, rare mensen in de straat. Dat gebeurde gewoon. Alle hotemetoten in Nederland reden op dat moment rond in gepantserde auto’s, en dat was niet onterecht.’

49


Misschien moeten we maar met de meest voor de hand liggende vraag beginnen: waarom is er in de Kosovo-crisis besloten om grootschalig militair in te grijpen? Hoe heeft het zo ver kunnen komen? De Wijk: ‘De aanleiding is denk ik volstrekt helder. Er zaten op een gegeven ogenblik 100 duizend Kosovo-Albanezen in het buitenland en nog eens enkele tienduizenden in de bergen in Kosovo zelf. Als de gruweldaden tegen de Albanezen niet hadden plaatsgevonden, was er überhaupt nooit een actie tegen Milosevic geweest, zoals we ook niet ten strijde trekken tegen België. Maar de vraag is natuurlijk: moet je bij een dergelijke aanleiding ook daadwerkelijk ingrijpen? Of anders gezegd, wat bepaalt uiteindelijk of je wel of niet ingrijpt? In dit geval luidt het antwoord op die dat er zo’n vijfentwintig laatste en allerlaatste waarschuwingen van het Westen aan Milosevic zijn geweest, en dat men zich daardoor op een gegeven moment gedwongen voelde om de daad bij het woord voegen. Dat is denk ik de werkelijke reden geweest waarom er uiteindelijk is ingegrepen: de geloofwaardigheid van de NAVO stond op het spel. Van beide zijden heeft men zich in de tegenpartij vergist. Milosevic heeft gedacht: die lui blijven maar waarschuwen en ondertussen kan ik gewoon doorgaan. En de Westerse leiders dachten: als wij dreigen met geweld, trekt hij wel bij. Die misrekening is gevoed door allerlei mythes die zijn voortgekomen uit de Golfoorlog en het optreden van UNPROFOR in Bosnië in de eerste helft van de jaren negentig. De Golfoorlog, omdat toen het idee is ontstaan dat je met behulp van de luchtmacht een potentaat tot de orde kunt roepen. En Bosnië omdat in 1995, bij de beëindiging van het beleg van Sarajevo, het beeld is ontstaan dat de Serviërs onder druk van NAVO-luchtaanvallen aan de onderhandelingstafel zijn gekomen, wat uiteindelijk leidde tot het akkoord van Dayton. En dat beeld is absoluut onjuist, maar wel populair.’ Laten we later op die mythes terugkomen en eerst even teruggaan naar oktober 1998. Het Joegoslavische leger had zich toen, onder druk van het Westen, vrijwel helemaal teruggetrokken uit Kosovo. Vervolgens laaide het geweld op van de kant van het UCK, het Kosovo Bevrijdingsleger. Onze eigen minister Van Aartsen gaf toen zelf toe dat het Westen daardoor met een enorm dilemma zat. Men kon het de Serviërs immers niet kwalijk nemen dat zij hun troepen weer wilden laten terugkeren om op te treden tegen het terrorisme. De Wijk: ‘Daar hebben jullie helemaal gelijk in, dat is natuurlijk ook zo. Je moet dus eigenlijk nog verder teruggaan, tot 1989: het jaar waarin de autonomie van Kosovo goeddeels werd opgeschort. Dat is een vrij complexe geschiedenis, maar feit is dat die opschorting voor de Albanezen absoluut onaanvaardbaar was. In de jaren die daarop volgden, had de gematigde en geweldloze Kosovaarse leider Rugova lange tijd de overhand, waardoor een redelijke oplossing nog mogelijk leek. Maar vervolgens ontstaat er een omslag in het denken over geweld, als gevolg van het geweld dat in Bosnië door de Kroaten en de Moslims werd toegepast tegen de Serviërs – en dat al dan niet openlijk werd gesteund door het Westen. Een aantal mensen in Kosovo heeft toen gedacht: als je geweld toepast, kun je kennelijk een buitenlandse interventie afdwingen. Dat heeft Rugova’s positie verzwakt, en die van de hardliners versterkt. Men zag aan Bosnië dat geweld loonde, en dat heeft er rechtstreeks toe geleid dat het UCK zich steeds nadrukkelijker is gaan manifesteren. Vervolgens kon Milosevic natuurlijk niets anders doen dan het UCK tot de orde roepen. Wat weer leidde tot een rechtstreekse confrontatie tussen het UCK en de Servische troepen.

50


De vraag is dus voortdurend en nu opnieuw: zijn die vluchtelingenstromen binnen en buiten Kosovo nu het resultaat geweest van een botsing tussen het UCK en de Servische troepen, of waren zij het gevolg van etnische zuivering? Trek maar eens de parallel met Tsjetsjenië of Oost-Timor. In Tsjetsjenië vertrekt de bevolking: is dat een etnische zuivering? Nee, natuurlijk niet, dat is het resultaat van een botsing tussen de rebellen en het Russische leger. Oost-Timor, idem dito. En het probleem van een guerrillaoorlog is dat de rebellen, guerrillero’s, vrijheidsstrijders, of hoe je ze ook wilt noemen, opgaan in de bevolking. Dat is het wezen van een guerrillastrijd. Dus als je een guerrillabeweging kapot wilt maken, moet je hun basis kapot maken, en dat is het volk waartussen zij bivakkeren. Ik heb vaak het gevoel gehad dat er in Kosovo gewoon een ordinaire contraguerrilla aan de gang was, waar het volk het slachtoffer van werd.’ Maar hoe denkt u dan over de operatie-Hoefijzer – dat vermeende plan van de Serviërs om de Albanezen systematisch uit Kosovo te verjagen? De Wijk: ‘Ik moet nog zien wat de echte harde bewijzen zijn voor die operatie. Ik heb er bij verschillende mensen navraag naar gedaan, maar dan wordt er gezegd dat het geheime stukken zijn. En zo is het bij dit conflict steeds gegaan: de feiten onderstrepen niet wat er wordt gezegd. Was er sprake van dreigende genocide? De bewijzen zijn nooit geleverd. En wat is er nog over van de vele successen die tijdens de luchtcampagne door de NAVO werden gemeld? Niet zo veel meer. Die tegenstelling tussen beeld en werkelijkheid loopt als een rode draad door dit conflict heen.’ Zat er behalve de geloofwaardigheid van de NAVO en het lot van de vluchtelingen niet ook nog een ander doel achter de actie, bijvoorbeeld het van de troon stoten van Milosevic? De Wijk: ‘Nee, dat denk ik niet. Je kunt dan een parallel trekken met de Golfoorlog: daar is ook nooit het doel geweest om Saddam Hoessein uit het zadel te wippen, al is die suggestie door alle retoriek over Saddam als nieuwe Hitler wel blijven hangen bij een deel van het publiek. Maar je kunt met militair geweld geen dictator verdrijven. Het was in de Kosovo-oorlog dus ook niet de bedoeling om Milosevic uit de weg te ruimen, maar om hem op de knieën te dwingen.’ Maar inmiddels wil men wel degelijk van Milosevic af. De Wijk: ‘Jawel, maar het bijzondere van dit hele conflict was dat men niet voor ogen had hoe de bombardementen pasten in een totale oplossing van het probleem. Men denkt nu dat het probleem zal zijn opgelost als Milosevic weg is, wat ik ten zeerste betwijfel, maar de bombardementen waren niet bedoeld om dat te bewerkstelligen. Sterker nog: men heeft altijd gedacht dat het bij dreigen zou kunnen blijven en dat men niet tot de daadwerkelijke uitoefening van geweld zou hoeven over te gaan. En dan kom ik weer terug op die mythes die een rol hebben gespeeld. De mensen die ik heb gesproken waren er allemaal heilig van overtuigd dat Milosevic naar de onderhandelingstafel in Dayton was gebombardeerd.’

51


En dat is volgens u onjuist? De Wijk: ‘Ja. De werkelijke reden voor de Serviërs om te onderhandelen was dat de krachtsverhoudingen in Bosnië totaal waren veranderd. En dat stond los van de bombardementen. De Kroaten waren in het offensief, de moslims waren gehergroepeerd en waren sterker geworden, en de Serviërs hadden eigenlijk geen keus meer: ze konden geen militaire overwinning meer boeken. Er was een patstelling ontstaan. Maar die lezing van de feiten komt de militaire strategen van de NAVO niet uit. Als je zo sterk bent als de NAVO kun je alleen maar winnen. De Amerikanen willen dan ook liefst zo min mogelijk diplomatie bedrijven, om de doodeenvoudige reden dat diplomatie iets is voor de zwakkeren. Dat zijn mensen die denken in termen van macht en kracht. Daar past geen capitulatie, geen patstelling geen diplomatieke oplossing bij. Dat is een andere manier van denken.’ Dus wat zij Milosevic zo kwalijk nemen, dat hij een typische machtsdenker is, dat geldt eigenlijk ook voor henzelf? De Wijk: ‘Ja, natuurlijk.’ En hoe passen de onderhandelingen van Rambouillet daar in? De Wijk: ‘Naar mijn stellige overtuiging kwam Rambouillet te vroeg. De strijdende partijen hadden allebei nog een militaire optie. Milosevic had nog het gevoel dat hij het UCK kon verslaan, en het UCK dacht het de Serviërs nog kon verdrijven. Er was op dat moment nog geen patstelling ontstaan. Dit is klassiek, hoor. Een vrede ontstaat op één van twee mogelijke manieren: of de ene partij boekt een overwinning – meestal ontstaat dan de meest stabiele vrede, of er ontstaat een patstelling waarna langs diplomatieke weg een oplossing wordt gevonden. Dat is gebeurd met Dayton. Maar Rambouillet kwam gewoon te vroeg.’ Zou het alternatief dan geweest zijn om nog langer te wachten? De Wijk: ‘Als de NAVO-lidstaten hadden willen voorkomen dat ze in een situatie terechtkwamen waarin men zich gedwongen voelde om in te grijpen, dan hadden ze moeten onderkennen dat ze een probleem hadden waar ze niet uitkwamen. En dat probleem hadden ze vervolgens bij de Veiligheidsraad moeten neerleggen, die is daar tenslotte voor. Dat was de ontsnappingsclausule geweest.’ Maar dat zou te veel gezichtsverlies zijn geweest? De Wijk: ‘Niet eens voor de buitenwereld, want ik denk dat het feitelijk helemaal geen gezichtsverlies was, maar voor de NAVO zelf. Daar zou men het zo hebben ervaren. Kijk, wij hebben niet in Rambouillet aan tafel gezeten, maar wat ook mij is opgevallen is dat er in feite partij is gekozen voor het UCK. De Albanezen waren zielig en streden voor een rechtvaardige zaak en het kwam buitengewoon goed uit dat het UCK tekende en de Serviërs niet. Ik weet nog dat er een grote vrees was dat beide partijen niet zouden tekenen en dan was er echt een probleem geweest, want dan had er niet kunnen worden ingegrepen. Dan had Milosevic een vrijbrief gehad om door te gaan, en zou er geen mogelijkheid meer zijn geweest om daar tegen op te treden. Dan zou de geloofwaardigheid van de NAVO helemaal te grabbel hebben gelegen.’

52


Zegt u dan niet in feite dat het doel van Rambouillet was om legitimatie te krijgen voor ingrijpen? De Wijk: ‘Ja, maar dat werd het pas tijdens de onderhandelingen. Ik ben er absoluut van overtuigd dat de NAVO aanvankelijk niet wilde ingrijpen. Dat weet ik 100 procent zeker. Ik heb daar met zo veel mensen over gesproken. De politieke consequenties zijn gigantisch, je weet niet waarin je verzeild raakt, je weet niet waar je uitkomt. Dat is ook het paradoxale. Wanneer ik in Rusland kom, of waar dan ook, en ik probeer uit te leggen dat de NAVO deze oorlog helemaal niet heeft gewild, dan gelooft men mij niet. En dat is niet zo gek, want de NAVO heeft natuurlijk alle schijn tegen.’ Zo luidt één redenering dat de NAVO voor haar vijftigste verjaardag nog graag even iets concreets gedaan wilde hebben. De Wijk: ‘En dat geloof ik dus absoluut niet. Men wilde deze oorlog werkelijk niet. Men heeft gewoon altijd gedacht dat Milosevic wel overstag zou gaan. Met name Europa wilde in Rambouillet scoren. Vergeet niet dat Blair en Chirac daar echt probeerden duidelijk te maken dat Europa wel degelijk wat zelf kan. De Amerikanen mochten er aanvankelijk ook helemaal niet bij zitten. Maar de tactische fout was dat die onderhandelingen te vroeg kwamen. Er was bij de strijdende partijen geen echte bereidheid om eruit te komen, omdat ze nog militaire opties hadden. Dus op een gegeven moment werd duidelijk dat de Europeanen het niet redden, en op dat moment hebben de Amerikanen het overgenomen. En vervolgens besluit men, omwille van de eigen geloofwaardigheid, alsnog tot militair ingrijpen. Zo is het naar mijn mening gegaan.’ Mogen wij toch nog even drie hypotheses op tafel leggen waarom de NAVO deze oorlog juist wel zou hebben gewild? 1: Uitbreiding van de Westerse invloedssfeer. 2: Een feitelijk bestaande basis aanleveren voor het nieuwe strategisch concept, een soort rechtvaardiging daarvan vooraf. En 3: Belangengroepen in de VS tevreden stellen. De Wijk: ‘Maar de Amerikanen wilden juist niet!’ Maar Albright heeft het wel gedaan. De Wijk: ‘Ja, maar Clinton wilde absoluut niet. Hij wilde ook geen grondoorlog, om maar wat te noemen. De Amerikanen hebben altijd grote problemen met ingrijpen in landen waar hun eigen belangen niet in het geding zijn. Het Amerikaanse congres was ook mordicus tegen. De president heeft niet eens het lef gehad om de war powers act te activeren, waarmee hij bepaalde bevoegdheden had kunnen krijgen voor het uitvoeren van de operatie. Maar dat heeft hij dus niet gedaan.En wat betreft die bewuste invulling van het strategisch concept, daar geloof ik ook niet in. Omdat de NAVO zo niet functioneert. De NAVO vindt niets, want de NAVO is niets. Het is een club van negentien soevereine landen met allemaal hun eigen idee.’ En de hypothese van de invloedssfeer? De NAVO heeft nu wel een poot aan de grond in dat deel van Europa. De Wijk: ‘Moet je kijken wat voor poot, een zwerende poot. Nee, wij in democratieën kunnen bijna niet besluiten om tot oorlog te komen, maar we raken wel ergens bij betrokken. Je krijgt hier in de Tweede Kamer toch ook niet de handen op elkaar om te gaan interveniëren?’

53


Nou, ten tijde van Srebrenica kreeg Van Traa wel een meerderheid mee, terwijl in het buitenland niemand daar naartoe wilde. We hadden toen net die luchtmobiele brigade en Van Traa zei: als we die nou eenmaal hebben, moeten we die ook inzetten. De Wijk: ‘Ja, dat is waar. Dat zijn van die domme overwegingen… Maar dat wil nog niet zeggen dat je dat ook met negentien landen voor elkaar krijgt. Want Srebrenica was onze beslissing en werd dan ook ons probleem. Bij Kosovo moest de hele NAVO mee.’ Maar speelde ook niet mee dat er meer in zijn algemeenheid een sfeer van zelfverwijt rond de hele Joegoslavië-crisis was ontstaan – het gevoel dat we meer zouden moeten doen, of eerder, om zo een eind aan het geweld te maken? De Wijk: ‘Jawel, en dat zelfverwijt is in zoverre terecht dat we het ook verkeerd doen. Maar je kunt niet zeggen dat we eerder zouden moeten optreden, want je treedt nu eenmaal niet eerder op. Dat is het grote probleem. Wat zou het tijdstip moeten zijn waarop je iets eerder moet doen? Misschien wat Max van der Stoel doet: een soort preventieve diplomatie in het kader van de OVSE, om te zorgen dat een geschil niet ontaardt in een gewapend conflict. Dat is natuurlijk prima. Maar als er eenmaal sprake is van een gewapend conflict in een gebied, is het eigenlijk al te laat. Het Westen verstaat de kunst om precies op het verkeerde moment in te grijpen in een gewapend conflict. Want óf je doet het preventief, óf je doet het op een moment dat de gevechten over hun hoogtepunt heen zijn en je tegen een patstelling aanzit. Maar op het moment dat je midden in een escalatie zit, moet je niet ingrijpen.’ Maar dan zit je met de publieke opinie. Want juist als het escaleert ontstaat de roep om iets te doen. De Wijk: ‘Ja, dat klopt. Het is een treurige vaststelling: door de escalatie van het geweld vindt het publiek dat er iets moet gebeuren, daardoor ontstaat er politiek draagvlak voor ingrijpen, maar het tijdstip waarop dat ontstaat is volkomen ongeschikt om daadwerkelijk in te grijpen. En het ergste is dat dat scenario zich keer op keer herhaalt.’ Dus u bent het eens met minister Van Aartsen die zegt dat de snelheid van het nieuws en de impact van televisiebeelden ervoor zorgen dat de bevolking gaat roepen om ingrijpen. Dat beïnvloedt de politici die vervolgens geen tijd meer hebben voor reflectie en voor het nadenken over doelen op de lange en middellange termijn. De Wijk: ‘Ja maar wacht even: met het eerste deel, dat de nieuwsbeelden leiden tot een roep om ingrijpen, ben ik het wel eens. Maar dat de politici vervolgens wel gedwongen zouden zijn om in te grijpen, daar ben ik het dus niet mee eens. Het probleem is dat veel politici zelf geen concept hebben over hoe ze met dit soort crises moeten omgaan. Als je een concept hebt en een goed verhaal, dan kun je een heel eind komen, hoor. Maar als je geen verhaal hebt, dan word je gedreven door de waan van de dag.’ En hoe komt het dat zo weinig politici dat verhaal hebben? De Wijk: ‘Omdat er heel weinig mensen zijn, ook in de politiek, die bereid zijn serieus na te denken over de vraag hoe je met militaire macht en met gewapende conflicten omgaat.’

54


Dat is me nogal een vaststelling. U zegt in feite dat politici, de Tweede Kamer, de NAVOtop, dat die allemaal onvoldoende hebben nagedacht over wat die militaire processen nu eigenlijk behelzen… De Wijk: ‘Inderdaad, zelfs de militairen. Die hebben er wel wat meer over nagedacht, maar hun perceptie is nog heel sterk gericht op het Oost-Westconflict. De laatste veertig jaar zijn wij lui geworden. We hebben alleen gedacht in termen van afschrikkingsevenwicht. We wisten precies wat we moesten doen als de grote boze vijand het arbeidersparadijs tot aan de Noordzee zou willen uitbreiden. Het was een wetenschappelijke, bijna mathematische benadering van oorlogvoeren. Maar de problemen waar we ons nu mee geconfronteerd zien, zijn van een hele andere orde. Hier gaat het om conflictbeheersing in optima forma.’ Maar inmiddels hebben we toch enig ervaring opgedaan? We hebben Libanon gehad, Somalië, Rwanda, Bosnië. Is daar dan geen lering uit getrokken? De Wijk: ‘Nee, helaas niet. Men heeft alleen vastgesteld dat er geen scherp onderscheid gemaakt kan worden tussen peace keeping en peace enforcing. Dat je een vredebewarende operatie met zware middelen moet uitvoeren, zodat je eventueel kunt overschakelen op vredesafdwinging. Maar hoe je dat precies moet doen, dat weet men niet – en al helemaal niet wanneer. Het probleem is ook dat er zo’n vijfenzeventig beperkte gewapende conflicten in de wereld zijn, die mogelijk kunnen escaleren tot een oorlog. Hoe moet je nou in godsnaam een keuze maken waar je je mee gaat bemoeien?’ We grijpen dus wel in op de Balkan en niet in Tsjetsjenië. De Wijk: ‘Ja, omdat de Balkan dicht bij huis ligt en omringd is door NAVO-landen. Wanneer de zaak daar echt explodeert, kan dat ernstige gevolgen hebben voor NAVOlidstaten als Griekenland en Turkije in beeld. Bovendien vluchtten veel Kosovaren naar Italië, en de Albanezen hebben in Italië nogal wat problemen veroorzaakt. Dus de stabiliteit van dat deel van Europa was in het geding. De NAVO heeft ook steeds gezegd dat men zich met Kosovo is gaan bemoeien omdat het conflict kon overspringen naar de buurlanden.’ Is dat dan niet legitiem? De Wijk: ‘Ja, het is heel legitiem dat men heeft willen voorkomen dat het conflict zich verder uitbreidde. Maar het grote probleem is dat er tussen legitimiteit en legaliteit een verschil is: de militaire interventie was, behalve dat hij verkeerd getimed was en dus niet tot de gewenste gevolgen leidde, juridisch gezien ook nog eens illegaal.’ We zullen in een volgend hoofdstuk nog uitgebreid stilstaan bij de vraag hoe de Kosovooorlog zich verhoudt tot het internationale recht. Dat zullen we doen met een deskundige in het volkenrecht, prof. Paul de Waart. De specifieke deskundigheid van Rob de Wijk ligt veel meer op het terrein van de militaire macht, en dan vooral op het snijvlak van militaire en politieke macht. In zijn huidige functie van onafhankelijk adviseur reist hij de hele wereld af om lezingen te geven voor zowel top-militairen als politici over de vraag hoe militaire macht zich dient te verhouden tot de politiek, en andersom. De Wijk kent een groot aantal decision makers binnen de NAVO persoonlijk, en wisselt bovendien regelmatig van gedachten met politici die rechtstreeks verantwoordelijkheid dragen voor het inzetten van militaire middelen. Hij is één van de weinige mensen in Nederland die het functioneren van het bondgenootschap van binnenuit kent, en die er ook nog eens vrijelijk over kan en wil spreken. 55


Kunt u ons een inkijkje geven in de dagelijkse praktijk van de NAVO in oorlogstijd? Welke rol speelde Nederland bijvoorbeeld in het hele besluitvormingsproces binnen de NAVO? De Wijk: ‘Nederland heeft in de NAVO weinig in de melk te brokkelen – laten we dat voorop stellen. Het is absoluut zo dat de vier grote landen, de Verenigde Staten, Engeland, Frankrijk en Duitsland, het tijdens de Kosovo-oorlog voor het zeggen hadden. En als puntje bij paaltje kwam hadden alleen de Amerikanen het voor het zeggen. Elke dag werd er een videoconferentie gehouden tussen opperbevelhebber Clark en zijn ondercommandanten met de verschillende hoofdkwartieren in Europa en Amerika. Dat begon om acht uur. Tot half negen was het US only en na half negen mochten de Europeanen aanschuiven. Dan waren de besluiten natuurlijk al genomen. En vervolgens was er in Vicenza, van waaruit de operatie werd geleid, ook elke dag een deel alleen voor de Amerikanen gereserveerd. Dan werden de Amerikaanse doelwitten bepaald, die werden bestookt door Amerikaanse vliegtuigen.’ En wat was het verschil tussen de Amerikaanse en de Europese strategie? De Wijk: ‘Dat de Amerikanen een strategie hebben en de Europeanen niet. Zo eenvoudig is dat. ‘ En die Amerikaanse strategie luidt: ‘van grote hoogte bombarderen’? De Wijk: ‘Onder andere. De Amerikaanse strategie is netjes op papier gezet ten behoeve van de Golfoorlog. Wat we in Kosovo zagen, het operatieplan 4601, is een kopie van Desert storm. De strategie is erop gebaseerd dat een land wordt gezien als een systeem, als een samenhangend organisch geheel. Wat je dus probeert, is om dat systeem te slopen. Dat doe je door een groot aantal elementen binnen dat systeem tegelijkertijd aan te pakken. Om geen last te hebben van eventueel luchtafweergeschut zet je daarvoor hoogvliegende bommenwerpers en kruisraketten in. Op die manier kun je tegelijkertijd de leiding bestoken, dat wil zeggen: niet Milosevic zelf, maar wel zijn ministeries en hoofdkwartieren, én de industrie, met name de oorlogsindustrie, én de infrastructuur en communicatieknooppunten, zodat troepen worden geïsoleerd. Dus je streeft naar de totale vernietiging van de machtsbasis, van het hele beheerssysteem. Dat hebben ze geprobeerd in Irak, waar het trouwens niet is gelukt, en dat hebben ze geprobeerd in Kosovo, waar het nog veel minder is gelukt. Maar dat is het doel.’ En waardoor is dat niet gelukt? De Wijk: ‘Doordat die strategie is gebaseerd op een aantal veronderstellingen die niet kloppen. Bijvoorbeeld dat door dergelijke aanvallen het moreel van de bevolking zou worden gebroken, waarna het volk zich tegen zijn leiders zou keren. Het omgekeerde is het geval. Bovendien gaat men uit van een Westerse manier van oorlogsvoering, dat wil zeggen: van grote legereenheden, die vanuit een centraal punt worden gecommandeerd. In zo’n geval heb je lange logistieke aanvoerlijnen nodig en een feilloos functionerend communicatienetwerk. Die kunnen met behulp van de NAVO-strategie heel goed onklaar worden gemaakt. Alleen werd er in Kosovo helemaal niet op die manier oorlog gevoerd. Daar maakten de Serviërs gebruik van kleine paramilitaire eenheden, de Arkans van deze wereld.’ En die kunnen opereren zonder telefoon, zonder computers, desnoods zonder enige logistieke ondersteuning. De Wijk: ‘Precies. Dus men voert een verkeerd soort oorlog.’ 56


Dus u zegt: de Amerikanen hadden een duidelijke, maar foute strategie, en de Europeanen hadden helemaal geen strategie. De Wijk: ‘Ja. Dat verklaart ook de ergernis van de Amerikanen over bijvoorbeeld het Franse getreuzel als er beslissing genomen moesten worden over te bombarderen doelen, zoals later naar buiten is gekomen.’ Nu we het hier toch over hebben: hoe verklaart u het feit dat alle landen, ook een land als Griekenland, waar negentig procent van de bevolking tegen het NAVO-optreden was, tot het eind toe hebben meegedaan? De Wijk: ‘Dat komt doordat er vreselijk knap diplomatiek werk is verricht door de Amerikanen. Er is voortdurend, elke dag, telefonisch contact geweest. En de Grieken hebben niet meegedaan aan de operatie. De haven van Thessaloniki is ook niet gebruikt toen er op een gegeven moment 2000 mariniers verscheept moesten worden. Die mochten er niet door heen. En dat de Griekse regering zich verder meegaand heeft opgesteld, ja, daar zal achter de schermen best iets tegenover hebben gestaan. Een soepele opstelling bij kredietverlening, zoiets. Ik weet het niet precies, maar zo gaat dat meestal.’ Wat weet u van de betrokkenheid van de Nederlandse regering bij het hele proces? De Wijk: ‘Volgens mij was daar geen sprake van.’ Zijn ze wel gebeld? Kok heeft daar wel eens iets over laten vallen. De Wijk: ‘Ja, Kok is wel gebeld, maar de vraag is hoe dat dan gaat. De Nederlandse regering heeft geen aantoonbare invloed gehad op de het verloop van het proces. Wat in feite tamelijk merkwaardig is, omdat wij 5 procent van het totale aantal sorties hebben gevlogen en 8 procent van de gevechtssorties. Na de Fransen delen we met de Britten de derde plaats. We hebben militair gesproken een disproportionele inbreng gehad.’ Waarom is dat? De Wijk: ‘Omdat wij met weinig middelen heel veel kunnen doen. Wij hebben veel minder vliegtuigen ingezet dan andere landen, maar we hebben er veel meer mee gedaan. Dat komt ondermeer door het swingroll-concept van de F-16′s, een concept waarbij ze meerdere taken tegelijk kunnen uitvoeren. In andere landen kunnen ze óf alleen bombardementsvluchten doen, óf alleen de luchtverdediging. Een ander punt is dat de Nederlandse vliegers beter dan gemiddeld zijn getraind en het vertrouwen hebben van de Amerikanen. Daarom mogen ze – zij het op bescheiden schaal – meedoen met de grote jongens.’ Dat is de militair-technische kant, maar hoe zit het politiek? Waarom heeft Nederland de ambitie om daar ook mee te doen met de grote jongens? De Wijk: ‘Ik denk niet dat dat een bewuste keus is, het gebeurt gewoon omdat de kwaliteit van onze luchtmacht niet slecht is.’

57


Maar Joris Voorhoeve schrijft in zijn boek Labiele vrede dat Nederland juist omdat het een klein land is en daardoor niet invloedrijk, door dit soort deelnames aan internationale acties ook bovenproportioneel invloed kan verwerven. (voetnoot: Het letterlijke citaat luidt: Het belangrijkste middel voor constructieve invloed van een niet zo machtige staat als Nederland ten gunste van ontwikkeling naar wereldrechtsorde is het verwerven van de interntaionale reputatie een geloofwaardige partner in multilaterale politiek te zijn. Dat wil zeggen: goede voorstellen indienen op het juiste moment, gedekt door consistent binnenlands beleid, en geschraagd door relatief grote economische en zo nodig militaire bijdragen aan de oplossing van militaire problemen.’ Joris Voorhoeve, Labiele vrede, pag. 265, Uitgeverij Balans, Amsterdam 1995) De Wijk: ‘Dat zou misschien wel kunnen, maar dat gebeurt in de praktijk niet. We hebben geen bovenproportionele politieke invloed. Ik denk dat die grote Nederlandse bereidheid om aan dit soort acties mee te doen meer te maken heeft met onze eigen geloofwaardigheid. Wij zijn een land dat van oudsher veel nadruk legt op de naleving van mensenrechten, dat is typisch voor Nederland, en bepaald niet typisch voor middelgrote en grote landen. Die hebben de mogelijkheid om machtspolitiek te bedrijven, wij niet. Wij kunnen verschil maken op moreel-ethisch gebied. Dus wanneer er mensenrechten worden geschonden, zijn wij er snel bij om moreel verontwaardigd te zijn of om iets te roepen over de inzet van militaire middelen. Vervolgens zijn we het aan onszelf verplicht daar een redelijke bijdrage aan te leveren. Maar wij zijn niet in staat om dat om te buigen in redelijke politieke invloed. Daar zit een constante in, die je ook terugziet in het internationale benoemingsbeleid. Wij Nederlanders zijn door de bank genomen niet erg goed in het verwerven van internationale topfuncties – met uitzondering misschien van de landbouw. Wij vinden dat de kwaliteit van kandidaten voor internationale functies zichzelf moet verkopen. En wij denken dat wanneer we een goede bijdrage leveren aan internationale operaties, wij automatisch meer invloed krijgen. Maar dat is natuurlijk niet zo.’ Dus de Amerikanen zeggen: jullie mogen extra vliegen omdat jullie van die goede vliegtuigen en piloten hebben, maar we gaan niet jullie defensieminister vaker bellen, om hem mede het beleid te laten bepalen. De Wijk: ‘Inderdaad. Het heeft er overigens wel toe geleid dat wij twee officieren hadden in het commandocentrum in Italië die meewerkten aan de doelwitplanning. Maar dat is niet politiek. Ik denk dat onze militaire invloed misschien wel groter is dan onze politieke invloed.’ Dat is ook een belangrijk onderwerp: de macht van de militairen in dit hele conflict was vele malen groter dan die van de politici. De Wijk: ‘Vind je het gek? Dat komt doordat de diplomatie geen rol speelde. Het was gewoon een militaire operatie. Pas eind mei kreeg de diplomatie weer de overhand. De politiek heeft zichzelf uitgerangeerd door alle deuren naar Milosevic te sluiten. Dat was een oorlogsmisdadiger, daar mocht niet meer mee worden gesproken. De diplomatieke kanalen zaten potdicht. Het grote probleem dat vervolgens ontstond, is dat Wesley Clark, de NAVO-opperbevelhebber, zijn eigen gang is gegaan. Dat ging buiten alle politieke controle om. Er waren intern bij de NAVO buitengewoon veel problemen over de manier waarop Clark omging met zijn doelwitten. Jullie moeten Niek Biegman van de NoordAtlantische Raad daar maar eens naar vragen, die is daar echt boos over.’

58


(De Noord-Atlantische Raad is de politieke arm van de NAVO. Later zullen we inderdaad proberen om Niek Biegman te spreken, die namens Nederland in de raad zit. Hij krijgt van het ministerie van Buitenlandze Zaken echter geen toestemming om ons te woord te staan.) Laten we even doorgaan op het feit dat alle diplomatieke kanalen waren dichtgegooid. Daar hebben ze toen de Russen voor ingeschakeld? De Wijk: ‘Ja. Hoewel ze zeiden niet te willen onderhandelen met Milosevic, gebeurde dat toch door contact te zoeken met de Russen. Vervolgens heeft men naar een aantal formuleringen voor een vredesakkoord gezocht die ook aanvaardbaar waren voor Milosevic. Zo heeft men bijvoorbeeld de rol van deVerenigde Naties benadrukt, en de territoriale integriteit van Joegoslavië, dus het feit dat Kosovo onderdeel moet blijven uitmaken van de republiek Joegoslavië.’ Is het dan wel correct om te stellen dat alle diplomatieke kanalen waren dichtgegooid? De Wijk: ‘Voor het Westen wel. Er waren absoluut geen openingen. Daarom was ik ook niet gelukkig met het feit dat Milosevic werd aangeklaagd door Louise Arbour van het Joegoslavië-tribunaal. Want dan valt er niet meer te praten met zo’n man. En je hebt hem toch nodig. Als je niet de bereidheid hebt om hem uit het zadel te wippen, dan zul je toch met hem moeten praten. Dat is nu ook een van de grote problemen: dat hij er nog steeds zit, maar dat het Westen niet met hem kan praten.’ Daarom houdt men Joegoslavië ook buiten het stabiliteitspact, het plan van de EU om de vrede en veiligheid in de Balkan te herstellen. Men vindt dat eerst Milosevic van het toneel moet verdwijnen. Ziet u dat als een mogelijke een bron van nieuwe conflicten op langere termijn? De Wijk: ‘Absoluut.’ En wat te denken van het feit dat de Joegoslavische rol in Kosovo in feite totaal uitgespeeld lijk te zijn? De Wijk: ‘Ja, dat is ook zoiets. Dat is volstrekt strijdig met de afspraken die met Milosevic zijn gemaakt. Daarin is immers sprake van een multi-etnisch Kosovo onder Servisch bestuur. Het valt mij op dat men keer op keer in staat is om toekomstvisies te formuleren waarvan men van tevoren weet dat ze niet haalbaar zijn. Aan het begin van de oorlog werd als politieke doelstelling geformuleerd dat de humanitaire tragedie onmiddellijk afgelopen moest zijn. Daar lag de veronderstelling aan ten grondslag dat de oorlog binnen twee dagen afgelopen zou zijn. Wat dus niet het geval was. Vervolgens ging men er vanuit dat er maximaal een week nodig was om luchtoverwicht te krijgen. Dat luchtoverwicht is er gedurende de hele oorlog geen moment geweest.’

59


Hoezo, er is toch maar één Stealth-bommenwerper neergehaald? Is dat niet het bewijs van een luchtoverwicht? De Wijk: ‘Nee, want ze konden niet laag vliegen. Ze zijn nooit beneden de 10 duizend voet geweest, terwijl dat eigenlijk wel nodig was om effectief te kunnen zijn. Maar men slaagde er niet in om het Servische luchtafweergeschut uit te schakelen. En dat was weer het gevolg van het feit dat de Serviërs zich domweg stilhielden. Ze schoten maar heel af en toe op een overkomend vliegtuig, waardoor men gewoonweg niet wist waar het luchtafweergeschut precies was opgesteld. Dat was buitengewoon slim, want daardoor moest de NAVO overal op z’n hoede zijn, en kon men nooit beneden die 10 duizend voet komen. En de NAVO had dat niet verwacht omdat men, zoals ik eerder al aangaf, uitgaat van de eigen strategie en niet die van de tegenstander. Er is geen sprake van enig inlevingsvermogen.’ Dat is toch ontluisterend? De Wijk: ‘Tsja. Ik weet nog dat ik de eerste dag van de oorlog bij NOVA zat. Toen hoorde ik Clinton zeggen: we gaan nu een paar bommen gooien en ik weet zeker dat Milosevic dan wel inbindt. Mijn eerste opmerking was een spontane opwelling: geloof het maar niet, de militaire tragedie wordt alleen maar vergroot. Ik heb mij gedurende die hele oorlog geprobeerd te verplaatsen in Milosevic, en misschien ben ik wel net zo’n slecht mens, want dat lukte mij redelijk goed. Als je vanuit die man redeneerde, dan zag je welke opties hij had. En één van die opties was om te gaan sollen met vluchtelingenstromen. Door de de humanitaire tragedie verder te vergroten, werd de doelstelling van de NAVO totaal ondergraven.’ Maar dan blijven wij toch met een probleem zitten. Want dan moet je ofwel concluderen dat ze bij de NAVO zo blind zijn door hun eigen positie en hun eigen macht dat ze zich totaal niet meer kunnen verplaatsen in de tegenstander, of er is toch nog ergens een geheime agenda. Want dat eerste klinkt zo ongelooflijk. De Wijk: ‘Laat ik dan deze wedervraag stellen: waarom komt minister Netelenbos met een maatregel als het rekeningrijden om het fileprobleem op te lossen?’ Eh… omdat zij veronderstelt dat wanneer je het autorijden in de spits duurder maakt de mensen meer gebruik zullen gaan maken van het openbaar vervoer. De Wijk: ‘Precies. En doordat ik zelf automobilist ben, weet ik uit mijn omgeving dat dat onzin is. Want juist in de spits gaat het vrijwel uitsluitend om zakelijk verkeer. En het zakenleven berekent die kosten gewoon door aan jou en mij, aan de klant dus. Dat kan iedereen bedenken. En toch neemt men zo’n maatregel.’ Maar ten aanzien van Kosovo zegt men: hoezo hebben de bombardementen niet gewerkt? Uiteindelijk heeft Milosevic zich toch moeten terugtrekken uit Kosovo, de vluchtelingen zijn teruggekeerd, kortom: de NAVO heeft gewonnen. De Wijk: ‘En mijn punt is dus dat er helemaal geen overwinning is geboekt, maar dat er een deal is gemaakt.’

60


Maar wel een deal op voorwaarden van de NAVO. De Wijk: ‘Nee, je moet kijken hoe die deal in elkaar steekt. De deal was dat een aantal Servische troepen na het staakt-het-vuren terug mochten keren naar Kosovo; dat zij hun heilige plaatsen en kloosters zelf mochten beschermen; dat er Servische troepen mochten komen langs de grens met Macedonië en Albanië; dat de territoriale integriteit en soevereiniteit van Joegoslavië volledig zouden worden gehandhaafd. Bovendien werd er niet meer gesproken over een mogelijk referendum over de onafhankelijkheid van Kosovo. Dus het was een volstrekt aanvaardbaar compromis voor Milosevic. Tel daar nog bij op dat er een stabiliteitpact zou komen voor de hele regio, en dat Milosevic er van uitging dat dat ook zou gelden voor Joegoslavië, met inbegrip van de economische steun voor de wederopbouw. Dat is vervolgens allemaal niet gebeurd. De NAVO heeft zich niet aan de deal gehouden. Milosevic is dus gewoon verneukt.’ Maar hij was ook in de positie om verneukt te worden. De Wijk: ‘Dat is zo. Maar daardoor kun je nog niet zeggen dat de NAVO militair heeft gewonnen. Feit is en blijft dat er een deal is gesloten. En de vraag is of je voor die deal die hele oorlog wel nodig hebt gehad.’ Die vraag, en een groot aantal andere, hadden we graag willen voorleggen aan generaal Wesley Clark, opperbevelhebber van Operatie Allied Force. De generaal stemde ook toe in een interview, maar helaas liet zijn staf twee dagen voor dat het zou plaatsvinden weten dat het toch niet door kon gaan. In verband met zijn vervroegde pensionering (waarover veel is gespeculeerd, maar die officieel niets van doen heeft met het verloop van de Kosovo-oorlog) ging Clark op afscheidstoernee. Het speet hem werkelijk, zo werd ons verteld, maar hij kon onmogelijk nog tijd voor ons vrijmaken. En dus ontbreekt in het nu volgende hoofdstuk de stem van de opperbevelhebber. Maar dat maakt de kritiek van de militairen die wel aan het woord komen niet minder relevant.

61


1.6 MANNEN VAN STAAL ‘Men kan niet tegelijkertijd bezig zijn met het voorkomen van en het voorbereiden op een oorlog.’ Albert Einstein Of hij een openingsstatement mag maken, om zijn positie duidelijk neer te zetten. Natuurlijk mag hij dat, wie zijn wij om Sir Michael Rose, generaal-buiten-dienst van Her Majesty’s Royal Armed Forces, voormalig opperbevelhebber van UNPROFOR in Bosnië, en uitgesproken criticus van de NAVO-oorlog over Kosovo, om zo iemand een dergelijk verzoek te weigeren. We zitten in een restaurant op steenworp afstand van Buckingham Palace en we hebben net onze lunch besteld. De generaal neemt het woord, en in de volgende vijf minuten steekt hij een monoloog af die we in feite integraal zouden kunnen overnemen. Hij aarzelt geen moment, verspreekt zich geen enkele keer, hoeft nooit te zoeken naar het volgende woord. Sir Michael Rose heeft lang en grondig nagedacht over de Joegoslavische oorlogen en hij wil dat er geen enkel misverstand bestaat over de conclusies die hij daaruit heeft getrokken. Over de VN-missie in Bosnië: ‘Binnen het mandaat dat ons door de Verenigde Naties was gegeven zijn we buitengewoon succesvol geweest. We hebben 2,7 miljoen mensen in leven gehouden, we brachten dagelijks 2000 ton voedsel en brandstof naar mensen die daarvoor geheel op ons waren aangewezen, en dat gedurende drieëneenhalf jaar van vaak driezijdige burgeroorlog. Volgens Amerikaanse cijfers kwamen er in 1992 in Bosnië 130 duizend mensen om het leven. In 1993, het jaar dat de VN-vredestroepen werden toegelaten, daalde dat aantal tot 30 duizend, en in 1994 tot 3 duizend. Doordat de vijandigheden afnamen kon er op het politieke en diplomatieke vlak weer vooruitgang worden geboekt, waardoor in 1994 de wapens voor het eerst weer zwegen, en een vrede binnen handbereik lag. Het is geen geheim dat de Amerikanen het conflict vervolgens hebben verlengd door de Bosnische regering te adviseren de vredesovereenkomst niet te tekenen.’ Over het akkoord van Dayton: ‘Dat akkoord is niet tot stand gebracht door de NAVObombardementen in augustus en september 1995 op Servische stellingen. No way. Die aanvallen waren militair gezien totaal irrelevant, ze hadden slechts symbolische betekenis. De Serven wisten wat er ging komen en hadden de meeste van hun stellingen al verlaten. Hun munitiedepots waren leeg. Er is hooguit een beetje schade aangericht aan hun communicatiesystemen, en die was snel hersteld. Wat aan Dayton voorafging was een dramatische verandering in het militair-strategisch evenwicht. Met name het Kroatische leger had, dankzij de steun van de Amerikanen, flink wat gebied heroverd op zowel de Serven als de Moslims. Daarna hadden Milosevic en Tudjman een akkoord bereikt, omdat zij beiden vaststelden dat er gegeven de omstandigheden nooit meer een grote, sterke moslimstaat zou kunnen komen – en dat was wat zij beiden met de oorlog hadden willen voorkomen. Dát, en de inspanningen van de VN om temidden van de vechtende partijen zoveel mogelijk te doen om de burgerbevolking te beschermen, leidde uiteindelijk tot de vrede van Dayton. Maar de NAVO heeft ervoor gekozen het zo voor te stellen dat de VN-missie een mislukking was en dat het de militaire kracht van de NAVO was die uiteindelijk tot een akkoord leidde. Maar dat is pertinent niet waar.’

62


En tenslotte over de Kosovo-oorlog: ‘De NAVO heeft in Kosovo de verkeerde oorlog gevochten. Omdat het opzettelijk, vanwege de eigen geloofwaardigheid, en vanwege de relaties tussen de Europese landen en de Verenigde Staten, en om allerlei andere redenen, de lessen van Bosnië heeft genegeerd. Men is de eigen propaganda over Dayton gaan geloven en heeft daarop zijn strategie voor Kosovo gebaseerd. Daarmee was die strategie gedoemd te mislukken. Men zette de verkeerde middelen in voor de verkeerde doelen. Men verwarde een gewone oorlog met een humanitaire missie. In een gewone oorlog behaal je de overwinning door de vijand te overweldigen met een enorm surplus aan kracht. In dat geval komt de veiligheid van de bevolking op de tweede plaats – en dat is precies wat er in Kosovo is gebeurd. Maar in het geval van een humanitaire missie hoort de veiligheid van de bevolking op de eerste plaats te komen. Humanitaire oorlogvoering hoort drie elementen te bevatten: politieke actie, hulpverlening, en beveiliging (letterlijk: ‘political action, aid action and security action’, JM/KGvL). Die drie elementen moeten voortdurend met elkaar worden geco-ordineerd, en geen van die elementen mag op enig moment ontbreken. De inzet van grondtroepen is daarbij absoluut noodzakelijk. Je kunt complexe militaire problemen niet oplossen enkel en alleen vanuit de lucht. Ja, je kunt een oorlog natuurlijk winnen vanuit de lucht door een atoombom te gooien, dan zijn alle problemen in een klap opgelost, maar dat is uiteraard onacceptabel. Dus heb je grondtroepen nodig. Waarom zijn die in Kosovo niet ingezet? Is het vanwege de angst voor bodybags, de angst voor de publieke opinie? Ik geloof van niet. Amerikaanse opiniepeilingen laten zien dat de bevolking daar vindt dat Amerika, omdat het de belangrijkste grootmacht is, de plicht heeft om onderdrukte mensen te helpen. Bovendien zijn er bij de VN-missie in Bosnië ook heel wat doden gevallen onder de eigen soldaten, zonder dat dat tot verlies aan steun van de bevolking heeft geleid. De Fransen hebben zo’n zeventig á tachtig soldaten verloren, de Britten meer dan vijftig. Niemand heeft om die reden overwogen de missie te staken. Ik denk dat een veel geloofwaardiger reden is dat veel legers uit NAVO-landen gewend zijn geraakt aan wat ik noem “levels of training that do not represent the realities of war”. Hun oefenenprogramma’s zijn zo gezegd niet gericht op een echte oorlog, maar op een burgermaatschappij-versie van oorlog. Ze hebben allerlei administratieve procedures ingevoerd, met name op het vlak van de besluitvorming, die in oorlogsomstandigheden onwerkbaar zijn. Zo kun je buiten de commandostructuur om in beroep gaan tegen beslissingen van superieuren. Je kunt gebruik maken van door vakbonden afgedwongen arbeidstijden- en verlofregelingen. En in alle geledingen zijn vrouwen toegelaten, ook in die waar zij, naar mijn stellige overtuiging, in oorlogsomstandigheden niet thuishoren. Want stel je eens voor hoe een grondoorlog in Kosovo eruit zou hebben gezien: dat zou een infanterie-oorlog zijn geworden, een low-level war, met een rugzak en een geweer de bergen in, vechten vanuit geïmproviseerde bunkers, in dorpen, in bossen. Het soort oorlog dat het 14de Legioen in Burma voerde tegen de Japanners. Vrouwen kunnen een dergelijke oorlog fysiek gewoon niet aan. En ik ben bang dat heel veel legers binnen de NAVO niet meer getraind zijn op deze harde werkelijkheid van oorlogsvoering – zeker de legers van de kleine landen niet. De moderne NAVO-legers zijn heel goed in high-techoorlogsvoering, maar op een infanterie-oorlog zijn ze onvoldoende voorbereid. Ja, jullie mariniers zouden het misschien nog kunnen, en de Belgische paratroepers, maar dat zijn kleine eenheden, daar kom je niet ver mee.

63


Dus als je werkelijk een humanitaire oorlog wilt voeren, een oorlog waarin je de burgerbevolking spaart in plaats van tot slachtoffer maakt, dan heb je een overweldigend surplus aan militaire kracht nodig zowel in de lucht als op de grond. Heb je dat niet, zoals in Kosovo, dan geeft je de vijand de vrije hand. Milosevic heeft zijn doel kunnen bereiken zonder dat de NAVO er iets tegen kon doen: hij wilde de Kosovaren uit Kosovo verjagen, en dat is hem gelukt. Het is aan de diplomatieke druk van Rusland te danken geweest dat de Serven uiteindelijk hebben ingebonden. En het had een haar gescheeld of de Russen hadden ook nog de helft van Kosovo ingenomen, of laten innemen door de Serven, op het moment dat zij al waren doorgestoten naar het vliegveld van Pristina. Dat dat toen niet is gebeurd, is maar aan één ding te danken: namelijk aan een telefoontje van Clinton aan Jeltsin, waarin hij gezegd heeft: als jullie dat doen, en wij kunnen jullie niet tegenhouden, maar áls jullie dat doen, krijgen jullie geen cent meer van het IMF en dan is het met jullie snel afgelopen. Dát heeft uiteindelijk de uitkomst van de oorlog bepaald, en niet het luchtwapen van de NAVO. NATO did not win militarily, nor politically, it was defeated. De NAVO heeft verloren door een gebrek aan strategisch inzicht en een gebrek aan leiderschap. Zo, dat is hoe ik erover denk, en nu is het aan jullie om mijn stellingen onderuit te halen, hahaha!’ We laten eerst het voorgerecht komen. Laten we beginnen bij het einde. U zei: Milosevic heeft zijn doel bereikt en de Kosovaren verjaagd. Maar de vluchtelingen konden al heel snel weer terugkeren. Dus je kunt zeggen dat hij de slag heeft gewonnen, maar de oorlog heeft verloren. Sir Michael Rose: ‘Dat kun je zeggen, ja, maar het is een redenatie van iemand die in zijn eerste opzet niet is geslaagd, het is een verliezersargumentatie. Je kunt zeggen dat de mensen uiteindelijk hebben kunnen terugkeren, maar het waren wel duizenden mensen minder dan toen de oorlog begon. En het land waarnaar zij terugkeerden was volkomen verwoest. Heel veel mensen zijn diep getraumatiseerd. En zoals gezegd: dát ze konden terugkeren was niet zo zeer aan de NAVO te danken als wel aan de Russen, en aan het belang dat Rusland hechtte aan de IMF-gelden. De NAVO kan onmogelijk volhouden dat zij de oorlog heeft gewonnen. It is intolerable, and they should not be allowed to get away with it!’ Goed, laten we dan terugkeren naar het begin.U noemde de VN-missie in Bosnië een succes. Hoe zou u het doel van die missie zelf omschrijven? ‘Het allerbelangrijkste doel van onze missie was om humanitaire hulp te verlenen en het menselijk lijden te verlichten. Het tweede doel was, en dat geldt voor elke vredesmacht, om te proberen omstandigheden te creëren waarin de vrede weer een kans kreeg – wat dus iets anders is dan die vrede met geweld op te leggen. Het derde doel, tenslotte, was om te voorkomen dat het geweld zich verder zou verspreiden. Het was voor alle betrokken, zowel voor ons militairen als voor de politieke leiders die ons stuurden, volstrekt helder dat wij ons uitsluitend zouden bezighouden met peace keeping en niet met het voeren van oorlog. Het zou zware peace keeping worden, zo nodig ondersteund vanuit de lucht en met zwaar geschut, maar het zou nimmer oorlogsvoering worden, het was niet onze taak hun militaire infrastructuur te verwoesten, of hun soldaten uit te schakelen, of wat dan ook.’

64


Maar die helderheid heeft geen stand gehouden. Er is uiteindelijk toch veel verwarring ontstaan over wat de VN-soldaten daar nu wel en niet moesten en konden doen? ‘Natuurlijk. Er is een enorme verwarring ontstaan. Wij kregen veel tegenstrijdige opdrachten en signalen, zowel uit de verschillende landen als vanuit verschillende hoeken van één en hetzelfde land. Dan sprak ik de Britse VN-ambassadeur in New York en die zei: jullie zijn een peace keeping force en dat betekent dat jullie mogelijkheden beperkt zijn. Maar de volgende dag kreeg ik van mijn eigen chef-Defensiestaf te horen dat we de agressor moesten straffen, dat we partij moesten kiezen in het conflict. En dan zei ik: wat is het nu? Wat willen jullie? Want mij maakt het niet uit. I like to be fighting here. Maar dan heb ik wel een andere opdracht nodig en ander materieel. En dan hielden ze het toch maar weer op peace keeping. Als je kijkt naar de opdracht die we hadden, dan was de missie een succes. Ik heb u de cijfers genoemd. De kritiek op ons optreden komt vooral van mensen die vonden dat we meer hadden moeten doen.’ Laten we het even hebben over die kritiek. U bent ervan beschuldigd dat u partij koos voor de Serven. Op een moment dat de NAVO luchtsteun wilde verlenen aan uw troepen, die de enclave Bihac moesten beschermen, zou u opdracht hebben gegeven aan uw eenheden in het veld om de posities van de Servische stellingen niet door te geven. ‘Dat is een regelrechte leugen, pure propaganda van de Bosnische regering. Ik heb de exacte weerslagen van de orders die ik toen heb gegeven. Het ging om een aanval vanuit het Zuiden door de Serven op Bihac. Wij zaten in het Noorden en in het midden, en ik heb mijn eenheden opdracht gegeven onmiddellijk naar het Zuiden te trekken om de posities van de Serven in kaart te brengen, zodat ik die kon doorgeven aan de luchtmacht. Ik had zelf om die air support gevraagd! Maar twee jaar later verschijnt er een bericht in de krant dat ik zó pro-Servisch geweest zou zijn, dat ik mijn mannen opdracht zou hebben gegeven om de Servische posities niet door te geven aan de luchtmacht.’ Het zou gaan om uitgelekte CIA-rapporten, waarin een letterlijke weergave stond van uw bevelen. De radiokanalen waar u gebruik van maakte zouden zijn afgeluisterd door de CIA. ‘Natuurlijk werden die afgeluisterd! Niet door de CIA, overigens, maar door de Bosnische geheime dienst. En de Bosniërs werden weer afgeluisterd door de Serven. Dat wist iedereen. Daar hield je rekening mee. Toen die berichten naar buiten kwamen ben ik naar de NAVO toegestapt en heb gezegd: jullie hebben de papieren, jullie kunnen bewijzen dat dit leugens zijn. Geef mij de letterlijke verslagen, zodat ik mezelf kan verdedigen. En wat zeiden ze? Dat ze tot hun spijt geen documenten hadden over die periode, dat die per ongeluk waren vernietigd. Waarop ik zei: hoe kan het dan dat ik dit gisteren uit jullie archief heb gehaald? Want ik ben niet gek, ik had iemand voor me aan het werk gezet in hun hoofdkwartier. Ik had die verslagen al.’ Dus niet alleen de Bosnische geheime dienst, of de Bosnische regering, die volgens u met dat bericht naar buiten zijn gekomen, loog, maar ook de NAVO? ‘Ja, ze liegen. En waarom? Om de mythe in stand te houden dat de VN zwak was en gecorrumpeerd, en dat het de NAVO is geweest die de oorlog in Bosnië uiteindelijk heeft beslist. Ze hebben willens en wetens de Bosnische propaganda gesteund. Ze hadden de bewijzen in handen die mij vrijpleitten, maar ze weigerden om die openbaar te maken.’

65


Dan zit u in een wel heel merkwaardige positie. Want u was, als Brits generaal, natuurlijk ook gewoon onderdeel van de NAVO. En tegelijkertijd bent u door de NAVO misbruikt om de VN zwart te maken. ‘De NAVO is ons op zeker moment gaan zien als onderdeel van het probleem, en niet van de oplossing. En dat komt doordat ze zijn gaan geloven in de propaganda van de Bosnische regering, en ook van de Kroaten. Waarom zijn de Amerikanen op een gegeven partij gaan kiezen voor de Moslims? Omdat er verkiezingen aankwamen, omdat de Moslims erin slaagden in de media over te komen als de onderliggende partij, omdat het Amerikaanse publiek ging geloven dat de Moslims het slachtoffer waren en de Serven de boosdoeners. De Amerikaanse regering heeft vervolgens willen laten zien dat er iets gebeurde, dat er resultaten werden geboekt, en daarom zijn ze partij gaan kiezen. Alleen het probleem was natuurlijk dat het moslim-leger niets voorstelde. Zonder steun van NAVO-gevechtstroepen zouden de moslims de oorlog nooit in hun voordeel kunnen beslissen. En aangezien geen enkel NAVO-land bereid was om in Bosnië werkelijk te gaan vechten, ook de Amerikanen niet, had men bereid moeten zijn om een compromis te aanvaarden. Wat uiteindelijk natuurlijk ook is gebeurd. Dayton was een compromis en een compromis dat voor de Bosnische moslims nog slechter uitpakte dan wat ze een jaar eerder hadden kunnen bereiken. En hoeveel doden zijn er in de tussentijd nog gevallen?’ Een ander belangrijk punt van kritiek op de VN is dat zij de zogenaamde safe havens hebben ingesteld, en vervolgens niet bereid of in staat zijn gebleken om die gebieden ook daadwerkelijk te verdedigen. Met alle verschrikkelijke gevolgen vandien. Was het concept van die veilige gebieden niet verkeerd? Rose: ‘Helemaal niet. Het is een prima concept. In de Middeleeuwen had je in tijden van oorlog al plekken waar de burgers en vee konden schuilen voor het geweld. Maar het concept staat of valt met de bereidheid van de strijdende partijen om die veilige oorden te respecteren. Je kunt van vredeshandhavers niet verwachten dat zij zo’n gebied verdedigen, want dat vereist oorlogsvoering en daar zijn ze niet voor uitgerust. Dat heb ik ook vanaf het begin gezegd. Die gebieden waren veilig bij de gratie van het feit dat beiden partijen dat waren overeengekomen en zich aan die overeenkomst hielden. Maar beide partijen hebben de overeenkomst geschonden.’

66


Beide partijen, dus niet alleen de Serven? Rose: ‘Natuurlijk. Neem Srebrenica. In april 1993 besloten de Serven Srebrenica aan te vallen, omdat de moslims van daaruit voortdurend aanvallen uitvoerden op de omliggende Servische dorpen. Toen is afgesproken dat de Serven hun aanval zouden staken, als de moslims in Srebrenica ontwapend zouden worden, zodat de Servische dorpen voortaan gevrijwaard zouden blijven van moslimgeweld. Maar de moslims zijn nooit ontwapend en de aanvallen gingen gewoon door. Dat is in Bihac zo gegaan, en in Srebrenica was het niet anders. Nu kwamen de meeste mensen die in Srebrenica verbleven daar helemaal niet vandaan. Het waren moslims die van elders waren gekomen, op de vlucht voor het geweld. Die mensen wilden het liefst naar Tuzla, in moslim-gebied. Mladic heeft toen aangeboden dat die mensen weg mochten, dat ze naar Tuzla konden vertrekken. En wie heeft dat tegengehouden? Wie heeft die mensen een veilige aftocht ontzegd? Juist: de Bosnische regering, de militaire leiding van de moslims. En waarom? Ten behoeve van hun eigen machtspositie. Want laten we dat niet vergeten: de mensen die vandaag in Bosnië de dienst uitmaken zijn dezelfde lieden die keer op keer het lijden van hun eigen bevolking hebben verlengd door de kansen op vrede bewust te negeren, omdat ze hun eigen politieke, militaire en financiële belangen vooropstelden. Uiteindelijk heeft de NAVO hun totaal verdorven en corrupte manier van politiek bedrijven geïnstitutionaliseerd en gelegitimeerd. Al het geld en alle inspanningen die nu worden besteed aan de wederopbouw van Bosnië komen ten goede aan dezelfde mensen die verantwoordelijk zijn geweest voor het onnodig lijden van de bevolking. De man met wie ik voortdurend te maken had wanneer er weer eens onderhandeld moest worden over een transport van hulpgoederen, diezelfde meneer is nu president van de Bosnische luchtvaartmaatschappij. Die man bezit alle jumbojets van het land. Laat ik één ding duidelijk maken: ik heb meer kritiek op Milosevic, op Mladic en op Karadzic dan op de leider van de moslims en het hoofd van de Bosnische regering, meneer Izetbegovic. Maar in 1994 was er een wapenstilstand rond Sarajevo, de stad bloeide weer op, er was weer transport mogelijk van en naar de stad, er was gas en licht, er werden plannen gemaakt voor herstelwerkzaamheden. En wie heeft dat bestand toen gebroken? Meneer Izetbegovic. En waarom? Omdat hij nog geen vrede wilde. Hij dacht dat hij bij verdere oorlogsvoering nog wat te winnen had. Je had de gezichten moeten zien van de mensen in Sarajevo! Die wilden die geen oorlog meer, die wilden vrede. Maar de Bosnische regering had andere plannen. Dus zeg ik: de moslims hadden aanvankelijk het morele recht aan hun kant, maar ze hebben dat recht zelf verspeeld. Toen de VN hen te hulp schoot, en er vredestroepen kwamen om te helpen voorkomen dat Bosnië als land voorgoed van de kaart zou verdwijnen, toen zijn ze gaan geloven dat ze de oorlog konden winnen. Ze zijn de internationale steun gaan gebruiken om de balans in eigen voordeel te laten doorslaan. De onpartijdige vredestroepen van de VN werden toen opeens een sta-in-de-weg. Van een vriend werden we opeens een vijand. Dat is mij ook letterlijk zo gezegd door vooraanstaande moslim-leiders: ze beschouwden ons, net als de Serven, als een vijand. En ze hoopten dat ze met steun van de NAVO meer zouden kunnen bereiken. Wat dus niet is gelukt. De vrede van Dayton kwam een jaar later dan nodig was geweest, en de voorwaarden waren de moslims ongunstiger. Maar ze hadden geen keus meer. Ze hebben gegokt en verloren. En de grootste verliezer is de bevolking geweest. Daarom ben ik ook kritisch op de moslims en niet alleen op de Serven.’

67


Laten we eerlijk zijn: sir Michael Rose heeft een belang: het kan niet anders of zijn mening wordt gekleurd door het feit dat UNPROFOR, zijn UNPROFOR, door zovelen met karrevrachten kritiek is overladen. Het kan niet anders of het steekt hem dat niet de VNvredesmacht maar de NAVO is gaan strijken met de eer van het vredesakkoord van Dayton. Maar het is natuurlijk wel opmerkelijk dat zijn analyse naadloos aansluit bij die van Rob de Wijk in het vorige hoofdstuk: ook die noemde het beeld dat het akkoord van Dayton te danken zou zijn geweest aan de NAVO-luchtaanvallen een mythe. En ook hij was van mening dat die mythe de NAVO op een fout spoor heeft gezet in de Kosovooorlog. Voordat we terugkeren naar de kritiek van sir Michael Rose op Operation Allied Force, willen we nog een andere deskundige aan het woord laten. Zijn naam is Clifford Beal, en hij is hoofdredacteur van het meest gezaghebbende militaire vakblad ter wereld, een blad waarvan geen enkele hoge militair en geen enkele politicus die belast is met militaire aangelegenheden het zich kan permitteren om het niet te lezen: Jane’s Defense Weekly. Het kantoor van Jane’s (vernoemd naar de oprichter van het blad, Fred T. Jane) bevindt zich ergens in die schier-eindeloze zee van bakstenen huizen, asfaltwegen en spoorbanen die tesamen Groot-Londen vormen. Clifford Beal ontvangt ons in zo’n nondiscripte vergaderruimte waarvan elk kantoor er wel een lijkt te bezitten. We krijgen thee, zoals het hoort in Engeland, en Beal begint, ook dat is typisch Engels, met een verontschuldiging. ‘Eigenlijk,’ zegt hij, ‘heb ik van de zaken waarover u wilt schrijven niet zo veel verstand. Ik ben slechts een buitenstaander, een observant.’ ‘Dat is,’ zeggen wij, ‘precies de reden waarom wij u willen spreken.’ En dus steekt Clifford Beal van wal met een welbespraakt, weldoordacht openingsstatement – zoals ook Sir Michael Rose dat deed. Er is echter één verschil: na een minuut of vijf begint Beals Engelse accent langzaam plaats te maken voor een onmiskenbaar Amerikaanse tongval. Als wij hem daar later op wijzen, zal hij zeggen: ‘Ik ben eigenlijk Amerikaan, maar inmiddels behoorlijk verengelsd.’ Hij drinkt zijn thee met melk. Misschien kunnen we beginnen met de lessen die er te trekken vallen uit de Kosovooorlog. Clifford Beal: ‘Je kunt daar op twee niveaus naar kijken: het militair-technologische en het politieke. Om met dat laatste te beginnen, ik denk dat Kosovo gezien kan worden als een waarschuwing dat er iets aan het veranderen is in de manier waarop wordt aangekeken tegen het begrip “soevereiniteit”. Of je dat nu leuk vindt of niet, doordat de Verenigde Naties in feite het NAVO-optreden achteraf hebben gesanctioneerd, is er een precedent geschapen voor de toekomst. En ik hoor van diverse kanten dat men daar niet blij mee is, omdat men ook niet erg blij was met de hele manier waarop de Kosovo-crisis is verlopen. Er is op zichzelf niets mis mee om de buitenlandse politiek een ethische component mee te geven, maar tegelijkertijd is het belangrijk dat je het hoofd koel houdt. Het is begrijpelijk dat, mede onder druk van de media, de emoties een rol gaan spelen in de besluitvorming, maar het gevaar bestaat dat op een gegeven moment een besluitvormingsproces in gang wordt gezet waarbinnen voor rationaliteit weinig plaats meer is.’

68


U denkt dat de televisiebeelden van geweld en van vluchtelingen een belangrijke rol hebben gespeeld in de besluitvorming van de Westerse leiders? Beal: ‘Dat heeft in ieder geval meegespeeld.’ Maar die Westerse leiders hebben op hun beurt die beelden toch ook gebruikt om steun te krijgen voor de luchtaanvallen? Er werd ondermeer door Blair op tv voortdurend gesproken over genocide, etnische zuivering, massamoorden, enzovoort. Beal: ‘Dat is natuurlijk ook waar. Als de premier van Engeland in hemdsmouwen gaat rondlopen door een vluchtelingenkamp, dan doet hij dat in het volle besef dat de beelden van dat bezoek de hele wereld overgaan. En dat die een bepaalde emotie oproepen. De media zijn dus ook gebruikt, dat klopt. In de aanloop naar deze oorlog hebben allerlei factoren een rol gespeeld. Ook wij van Jane’s weten op dit moment bijvoorbeeld niet precies wat er zich heeft afgespeeld in Rambouillet. Wellicht dat we ooit de waarheid zullen kennen, maar nu is dat nog niet het geval. Het lijkt erop dat de Westerse landen daar ook verdeeld zijn geweest. Dat sommigen de diplomatie nog een kans wilden geven, maar dat met name de Amerikanen de Serven een lesje wilden leren. De Amerikanen maken er ook nu geen geheim van dat zij gewoon van Milosevic afwillen. Zij willen een stabiel Servië, een heropgebouwd Servië, maar dan wel op hun voorwaarden, op Westerse leest geschoeid, en onder Westerse invloed.’ Hebben de Amerikanen de Serven en Milosevic onderschat? Beal: ‘Ik denk dat er alle reden is om aan te nemen dat met name Madeleine Albright heeft gedacht dat de Serven destijds onder druk van die paar NAVO-luchtaanvallen rond Sarajevo het verdrag van Dayton hebben getekend. En dat ze op grond daarvan er vanuit ging dat Milosevic ook nu snel zou inbinden. Men dacht: wij gooien een paar bommen, hij schiet een paar raketten af om aan zijn volk te laten zien dat hij bereid is zijn land te verdedigen, en vervolgens bindt hij in. Een groot aantal analysten, zowel in Europa als in de Verenigde Staten, hebben gewaarschuwd dat hij niet zou inbinden. Maar naar hun is niet geluisterd – om wat voor reden dan ook.’ Welke lessen vallen er nu te trekken uit de oorlog die volgde op die inschattingsfout? Beal: ‘Dan kan ik het beste spreken over de militaire lessen, want daar ligt mijn expertise. Er zijn twee belangrijke lessen te leren. De eerste is dat er grote behoefte bestaat aan meer en betere precisiewapens. Om verschillende redenen: de eerste reden is, dat als je een militaire operatie als deze werkelijk wilt winnen met alleen het luchtwapen, je in staat moet zijn om je doelen ook bij zware bewolking en regen en mist, met grote precizie uit te schakelen, zodat je niet meerder keren moet bombarderen voordat je zeker weet dat je je doel hebt uitgeschakeld. De mensen op ministeries van Financiën moeten dus blij zijn als er betere preciziebommen komen, want dat bespaart bommen en dus geld. De gewone burger moet er blij mee zijn, want het vermindert de kans op burgerslachtoffers. Bovendien ontwikkelt de technologie zich zo snel dat die betere wapens ook lang niet meer zo veel hoeven te kosten als de oude preciziewapens. En wat we in Kosovo hebben gezien is dat die oude preciziewapens niet voldoen en dat we van de nieuwe type wapens nog te weinig hebben. De Amerikanen waren tegen het eind van de oorlog vrijwel door hun voorraad heen.

69


De tweede les die te leren valt is dat er nog veel te verbeteren valt op het gebied van de interoperability – dat is op dit moment hét buzz-word in militaire kringen. Daarmee wordt bedoeld het vermogen van de verschillende landen om van elkaars systemen gebruik te kunnen maken. In Kosovo bleek namelijk dat er grote verschillen bestaan tussen de diverse technische systemen die worden gebruikt. Bijvoorbeeld op het gebied van radioverbindingen. Sommige Europese NAVO-landen beschikten niet over radioapparatuur die compatible was met de Amerikaanse. Daardoor moest men noodgedwongen gebruik maken van frequenties die door de Serven konden worden afgeluisterd. Een ander probleem was de spionage. Zowel de Amerikanen als de Duitsers maken gebruik van onbemande vliegtuigjes om luchtfoto’s te maken van vijandelijke stellingen. Dat is natuurlijk van vitaal belang, want voordat je een bemand toestel stuurt om bommen af te werpen, wil je graag eerst weten waar de doelen zich precies bevinden, en wat er eventueel aan luchtafweergeschut is. Die Amerikaanse spionagetoestellen maken digitale beelden, die ze gelijk doorsturen naar de grond. Maar de Duitsers werken nog met ouderwetse fotorolletjes. Dus dan moet zo’n toestel eerst terugkeren, wat niet altijd gebeurt, en vervolgens moeten die filmpjes ontwikkeld worden, en dan pas weet je hoe de vijand erbij zit – of zat natuurlijk. Want moderne oorlogsvoering is een vierentwintiguurszaak. Die stopt niet meer als de zon ondergaat. Dus de snelheid van informatieverwerking is van vitaal belang. En op al deze terreinen is de NAVO tekortgeschoten. Men was niet voldoende voorbereid. Je had in feite te maken met een strijd van een reus tegen een dwerg, en toch is men in de problemen geraakt. De NAVO heeft wel grote successen geclaimd in de luchtcampagne, maar als je kijkt naar het enorme aantal vluchten, de 13 tot 15 duizend aanvallen die zijn uitgevoerd, dan kun je je toch afvragen hoe succesvol men werkelijk is geweest. Natuurlijk, men is er redelijk in geslaagd om de infrastructuur van Servië te vernietigen. Maar de mobiele doelen, de tanks, de legereenheden, hoeveel daarvan zijn er nu werkelijk uitgeschakeld? In kringen van de Amerikaanse luchtmacht is men beslist teleurgesteld over de resultaten.’ In hoeverre speelt daarin de Golf-oorlog nog een rol? Heeft die de verwachtingen van wat het luchtwapen vermag te hoog opgeschroefd? Beal: ‘Dat speelt zeker een rol. Men heeft zich onvoldoende gerealiseerd dat de omstandigheden in Europa, met zijn bergen, het slechte weer, en in dit geval zijn kleine, mobiele legereenheden, heel anders zijn dan die in een Arabische woestijn, waar grote legereenheden waren samengetrokken in een open landschap onder een heldere hemel. En vergeet niet: toen de Irakezen die olievelden in de brand staken, deden zich ook meteen problemen voor met die preciziewapens. Want door de rookontwikkeling werkte de lasergeleiding niet meer. Daaruit had men lessen moeten trekken die onvoldoende zijn getrokken. Ik denk dat de fabrikanten van al die high-tech spullen daar ook een rol in hebben gespeeld. Die hebben de zaken natuurlijk wat fraaier voorgesteld dan ze in werkelijkheid waren. Want ook in de Golfoorlog waren de bombardementen lang niet zo precies als men wel wilde doen geloven.’ Nu we het toch over de industrie hebben: in hoeverre speelt het militair-industrieel complex zoals dat zo mooi heet nog een rol in de Kosovo-oorlog? Beal: ‘Natuurlijk is het zo dat oorlogen worden gebruikt om nieuwe wapensystemen te testen. Dat is in de Golf gebeurd, en dat is in Kosovo ook gebeurd. En als blijkt dat zo’n nieuw wapen goed werkt, dan worden er meer van besteld. Maar een oorlog wordt niet begonnen om wapensystemen te kunnen testen, zo ligt het nu ook weer niet. Er zijn altijd ook andere, politiek redenen.’

70


Nu zei u net dat we moeten vaststellen dat er nog intelligentere wapensystemen nodig zijn. Maar tegelijkertijd zegt u ook dat er de Europeanen enorm achterlopen op de Amerikanen. Hoe moet dat dan wel niet zijn voor de rest van de wereld. Bent u niet bang dat enorme voorsprong van het Westen op technologisch-militair gebied juist zal leiden tot nieuwe spanningen? Of tot een nieuwe wapenwedloop? Beal: ‘Daar zit wel wat in, maar aan de andere kant: de technologische ontwikkeling staat nu eenmaal niet stil. Je hebt dus niet zo veel keus. Bovendien wordt het steeds gemakkelijker om over moderne technologische middelen te beschikken. Je hoeft niet meer zelf een spionagesatelliet in de ruimte te brengen, om toch vanuit de ruimte te kunnen spioneren. Er zijn namelijk particuliere bedrijven die over dat soort satellieten beschikken en die kun je gewoon opdracht geven om zeer gedetailleerde foto’s, of infraroodbeelden bijvoorbeeld, te maken van willekeurig welk stukje aardoppervlak dan ook. Dat is nu al de realiteit. Israel heeft bijvoorbeeld geprobeerd de Amerikaanse overheid over te halen om druk uit te oefenen op dat soort bedrijven, zodat ze geen foto’s van Israelisch grondgebied zouden verkopen aan Arabische klanten. Maar de Amerikaanse regering heeft uiteindelijk laten weten dat ze daar niets over te zeggen heeft. Dat is dus een ontwikkeling die parallel loopt aan de technologische ontwikkeling van de Westerse defensiemachten. En de Russen mogen op dit moment dan het geld niet hebben om erg veel te doen aan de ontwikkeling van hun defensieapparaat, maar de Chinezen zijn wel druk bezig. Die werken aan lasertechnieken waarmee ze bijvoorbeeld satellieten uit de ruimte kunnen schieten, of in ieder geval zodanig kunnen beschadigen dat ze onbruikbaar worden. En satellieten zijn juist voor high-tech oorlogvoering van vitaal belang. Dus ik zie dat probleem ook wel, maar ik denk dat we weinig keus hebben. Je kunt hooguit vaststellen dat er meer politieke inspanning geleverd moet worden om conflicten op te lossen of zelfs te voorkomen. Want je kunt niet alles van de militairen verwachten.’ En dat brengt ons als vanzelf terug naar Sir Michael Rose, één van die militairen van wie de politiek meer had verwacht dan hij kon waarmaken. Terwijl zijn hoofdgerecht langzaam staat koud te worden, trekt hij fel van leer tegen de politici die mannen zoals hij een oorlog insturen, en die op grond van verkeerde analyses van voorgaande mislukkingen aan nieuwe oorlogen beginnen. Sir Michael Rose: ‘Mijn militaire instinct zegt mij dat de NAVO in Rambouillet niet alles in het werk heeft gesteld om een nieuwe oorlog te voorkomen. Ik kan het niet bewijzen, maar alles lijkt erop te wijzen dat ze al voor de laatste onderhandelingsronde hadden besloten om ten oorlog te trekken. Waarom zouden ze anders met steeds weer nieuwe eisen zijn gekomen? Waarom zouden ze anders van Joegoslavië hebben geëist dat ze zich binnen 24 uur akkoord verklaarden met een militaire paragraaf die de NAVO het recht verschafte om onbeperkt gebruik te maken van Joegoslavisch grondgebied? Geen enkel land zou dat geaccepteerd hebben. Ik denk dus dat de NAVO per se wilde bewijzen dat ze haar nieuwe, zelf-toebedeelde rol aankon. Dat ze wilden laten zien dat ze konden slagen waar de VN in Bosnië had gefaald, zoals zij dat zagen. They wanted to show the world that they could do it cleanly, clinically and effectively in Kosovo. En ik begrijp de psychologie erachter ook wel. Ik begrijp de weerzin tegen de Serven, na alles wat er was gebeurd in Kroatië en in Bosnië. Ik begrijp wat de NAVO dreef. Maar er zijn in het verleden niet voor niets regels opgesteld waaraan landen zich moeten houden als het gaat om het voeren van oorlog. Dat was omdat men afwilde van het onwerkbare idee dat er rechtvaardige oorlogen waren en onrechtvaardige. En dat idee wordt nu weer omarmd. We keren terug naar de tijd waarin landen op grond van morele overwegingen 71


vinden dat zij het recht aan hun zijde hebben als zij een ander land aanvallen. En dat is buitengewoon gevaarlijk. Hoeveel gemakkelijker zou het zijn geweest voor de NAVOlanden om de oorlog in Tsjetsjenië te veroordelen als zij niet zelf in Kosovo ten strijde waren getrokken? Hoeveel geloofwaardiger zou de kritiek op de Russen dan niet zijn geweest! Maar nu hebben zij zelf de internationale wetten aan hun laars gelapt, en natuurlijk zijn de misdaden van de Russen in Tsjetsjenië erger dan die van de NAVO in Joegoslavië, maar een eenvoudige inbreker heeft toch weinig recht van spreken als hij een grote bankovervaller bekritiseert. Het maakt niet uit of je de wet een beetje overtreedt of heel erg. Wie de wet overtreedt wordt moreel ongeloofwaardig. Humanitaire oorlog is een verwerpelijk begrip. Een humanitaire actie, dat kan, bestaande uit de drie onderdelen die ik eerder noemde. Maar een oorlog vergoeilijken door een beroep te doen op humaniteit, dat is levensgevaarlijk. Daar geeft de Europese geschiedenis genoeg bloedige voorbeelden van.’ Ook op dit punt krijgt de voormalige generaal steun van de hoofdredacteur van Jane’s Defense Weekly. Die zegt over de humanitaire missie van het Westen: ‘De NAVO, WestEuropa en Amerika willen hun visie graag opleggen aan de rest van de wereld. Ze zien het als een kwestie van goed versus kwaad. Men wil de democratie en de vrije markt verbreiden. Maar de vraag is natuurlijk of je dat op deze manier wel kunt doen. Of je niet al heel snel tegen de praktische grens aanloopt dat je niet overal tegelijk kunt zijn, dat je domweg niet genoeg middelen en manschappen hebt om de hele wereld naar je hand te zetten.’ En over de humaniteit van de oorlog in Kosovo: ‘Je moet je natuurlijk afvragen of het in een humanitaire oorlog geoorloofd is om doelen als televisiestations en electriciteitscentrales te bestoken. Had de NAVO niet moeten waarschuwen dat die zender werd beshouwd als een militair doelwit, zodat de burgers die er werkten de keus hadden gehad om thuis te blijven? In een traditionele oorlog hoef je je dat soort vragen niet te stellen. Daar zijn dit soort doelen zondermeer gelegitimeerd, omdat je ze dan kunt beschouwen als onderdeel van het militair-industrieel complex. Maar als je de Donau verwoest, als je chemische fabrieken bombardeert zodat enorme hoeveelheden gif in het water terechtkomen, waardoor het drinkwater van honderdduizenden burgers wordt bedreigd – kun je dan nog spreken van een humanitaire oorlog, of is dat gewoon chemische oorlogsvoering? Dat zijn belangrijke vragen. Er is daar uit naam van de humaniteit een enorme catastrofe voor de burgers aangericht. Als ik nu een jonge rechtenstudent was, dan zou ik me onmiddellijk specialiseren in milieurecht. Want volgens mij is er de komende jaren veel geld te verdienen door namens de bevolking van Joegoslavië claims in te dienen bij het Westen.’ Sir Michael Rose: ‘De Conventie van Genève stelt nadrukkelijk dat alles in het werk moet worden gesteld om de burgerbevolking zo veel mogelijk te ontzien. Dus als jij vanaf 15 duizend voet en uit snelvliegende toestellen met bommen gaat gooien, en je mist regelmatig je doel waardoor er onnodig burgerslachtoffers vallen, dan zul je je strategie moeten aanpassen. Laat je dat na, en ga je daar ondanks alles elf weken mee door, dan bega je een oorlogsmisdaad. Een burger die per ongeluk een pistool laat afgaan en daarbij iemand anders dood, kan zich nog beroepen op het feit dat het een ongeluk was, maar als hij dat tien keer achter elkaar doet, dan wordt hij toch echt van de straat geplukt en in het gevang gegooid. Dan is hij een misdadiger. En ik kan u verzekeren dat er binnen de NAVO net zo over wordt gedacht. Ik ben onder de mensen die ik daar ken nog niemand tegengekomen die de Kosovo-oorlog een succes vond. Men schaamt zich

72


voor wat daar is gebeurd. Men vond het een hopeloze missie, die op een verschrikkelijk slechte manier is uitgevoerd. Naar buiten toe houdt men de schijn op dat het een succes was, maar intern is men zeer, zeer ontevreden.’ Beal: ‘Jullie zouden aan Generaal Wesley Clark moeten vragen of hij nog steeds van mening is dat de NAVO-luchtaanvallen zo’n groot succes waren. Of hij de oorlog heeft kunnen voeren op de manier zoals hij dat zelf had willen doen, of dat hij zich heeft moeten schikken in compromissen, dat hij de weg van het minste risico heeft moeten volgen, om ervoor te zorgen dat het bondgenootschap bijeen bleef? Ik denk dat dat het geval is geweest. Ik denk dat hij zich heeft vergist in hoe moeilijk het is om met negentien landen, die ieder hun eigen belangen en cultuur hebben, een oorlog te voeren. En je moet hem vragen hoe het kan dat journalisten die ter plaatse zijn wezen kijken lang niet zo veel verwoeste Servische tanks hebben aangetroffen als de NAVO beweert dat er zijn geraakt.’ Rose: ‘Hoe verklaart Clark de beelden van al die Servische tanks en soldaten die zich na de ondertekening van de vrede uit Kosovo terugtrokken? Die zagen er niet uit als een verpletterd en verslagen leger. Integendeel. Nogmaals: de NAVO heeft deze oorlog niet gewonnen. En wat te denken van het destabiliserende effect dat van deze oorlog uitgaat? De NAVO heeft een cultuur van geweld geïntroduceerd. Ze heeft aan de wereld laten zien dat zij zich het recht voorbehoud om met geweld orde op zaken te stellen als iets haar niet aanstaat. Maar wat als Milosevic net als de Russen een nucleair wapen had gehad – zouden ze hem dan ook hebben aangevallen? Ik denk het niet. Ik denk dat ze zich dan, net als in Tsjetsjenië, wel drie keer hadden bedacht. Dus wat is de boodschap aan Milsovic en aan andere dictators zoals hij? Zorg dat je een nucleair wapen krijgt!’ Zoals gezegd hadden we al dit soort zaken graag voorgelegd aan generaal Wesley Clark, maar kregen we daar de kans niet voor. In een aantal interviews met diverse media heeft de voormalige opperbevelhebber wel gereageerd op de kritiek op de NAVOaanvallen in het algemeen en zijn eigen rol daarin in het bijzonder Het lijkt ons zeer twijfelachtig dat Clifford Beal en Sir Michael Rose de constatering van Vrij Nederland-journalist Leonard Ornstein delen dat Wesley Clark zich “in Kosovo een briljant strateeg heeft betoond”.

73


1.7 HET RECHT VAN DE STERKSTE ‘De zaak van de vrijheid wordt een lachertje als de prijs die daarvoor betaald moet worden de volledige vernietiging is van degenen voor wie die vrijheid zou gaan gelden.’ Mahatma Gandhi In dit hoofdstuk zullen wij ingaan op de legitimiteit van het NAVO-optreden in Kosovo. Daarvoor zullen wij te rade gaan bij de Nederlandse rechtsgeleerde en specialist in het volkenrecht prof. Paul de Waart. Maar omdat er wellicht geen betere plaats te bedenken is om een hoofdstuk te beginnen dat moet gaan over de vraag hoe het internationale recht zich verhoudt tot misdadige regimes, tot bombardementen en tot oorlogsmisdaden, dan Berlijn, willen we in die stad beginnen. Om precies te zijn: in de pas vernieuwde Reichstag, ooit de plek waar de Nederlander Van der Lubbe door Hitlers nazi’s werd gearresteerd op verdenking van brandstichting, en sinds kort weer de zetel van het Duitse parlement. Daar zullen we spreken met een Duitse parlementariër die de vaak nogal abstracte beschouwingen van De Waart kan voorzien van een internationale achtergrond. Omdat de kantoren voor de Bondsdagleden nog niet klaar zijn, ontvangt Hans-Christian Ströbele, afgevaardigde voor de Groenen, ons in een algemene ontvangstkamer, waar ook nog enkele andere parlementariërs met hun eigen gasten in gesprek zijn. Het zal Ströbele er niet van weerhouden om precies te zeggen hoe hij over de zaken denkt. Zoals direct al nadat wij hem hebben uitgelegd waarvoor we naar Berlijn zijn gekomen. ‘Ik ben,’ zegt hij, ‘één van weinige Groenen-parlementariërs die zowel binnen als buiten de Bondsdag heeft verklaard tegenstander te zijn van de NAVO-bombardementen op Kosovo. Ik houd de beslissing van Duitsland om aan die bombardementen mee te doen voor een volstrekt verkeerde. Dat vond ik toen we eraan begonnen, en dat vind ik nog steeds.’ ‘De reden dat wij u wilden spreken,’ zeggen wij, ‘is dat we graag willen weten waarom.’ Welke bezwaren heeft u precies tegen de Kosovo-oorlog? Ströbele: ‘Allereerst luidde de doelstelling van de NAVO dat men een einde wilde maken aan de humanitaire ramp die zich in Kosovo voltrok. Welnu, de catastrofe is pas werkelijk op gang gekomen nadat de bombardementen zijn begonnen. Daarvoor waren er wel gevechten, aanslagen van het UCK, vergeldingen door de Serviërs en ook vluchtelingen als gevolg daarvan, maar de omvang van het drama stond in geen verhouding tot wat we gezien hebben direct nadat de bombardementen begonnen. Daarbij speelde ook een rol dat voorafgaand aan de bombardementen alle buitenlandse waarnemers, alle journalisten en alle hulpverleners uit Kosovo werden teruggetrokken dan wel verjaagd, waardoor ook het laatste beetje controle over de situatie verloren is gegaan. De mensenrechtensituatie is door de oorlog dan ook niet verbeterd, maar verslechterd. Bovendien zijn de etnische zuiveringen niet gestopt, maar slechts omgekeerd: het zijn niet langer de Kosovo-Albanezen die verdreven en vermoord worden, maar de KosovoServen. Voor ons Duitsers komt daar nog een extra beschamend element bij, namelijk het lot van de Roma uit Kosovo. Er woonden daar zo’n 100 duizend zigeuners, die inmiddels vrijwel allemaal verdreven of gedood zijn, en daar bekommert zich hoegenaamd niemand om. Diegenen van hen die naar Duitsland zijn gevlucht worden buitengewoon slecht behandeld en uiteindelijk zelfs teruggestuurd.’ 74


Waarom is dat juist voor de Duitsers zo beschamend? ‘Omdat er tijdens het nazi-bewind honderdduizenden zigeuners in vernietigingskampen zijn omgebracht. Wij zijn het dus aan de geschiedenis verplicht om ons het lot van de Roma aan te trekken.’ Hoe is de besluitvorming over de Duitse betrokkenheid precies verlopen? ‘De Bondsdag heeft destijds besloten, en ook de Groenen hebben daaraan meegedaan, dat in het geval er geen diplomatieke oplossing bereikt zou worden voor Kosovo, de NAVO via bombardementen een oplossing zou trachten af te dwingen. Toen is voor het eerst in de na-oorlogse Duitse geschiedenis besloten dat de Bundeswehr daaraan ook een bijdrage zou leveren. U moet zich voorstellen dat degenen die destijds, in de herfst van 1998, dat besluit hebben genomen, er vanuit gingen dat het nooit zo ver zou komen. Men veronderstelde dat Milosevic op het laatste ogenblik toch door de knieën zou gaan. Zelfs na het mislukken van Rambouillet, in de nacht dat de vliegtuigen al opstegen, ging men er nog vanuit dat er een telegram of zo zou komen waardoor het allemaal niet door zou gaan. Zo dacht men ook in onze fractie. En ‘s ochtends zat men daar dan, en ja, toen bevond men zich opeens midden in een oorlog. Daar was men zo beduusd van dat men er zelfs niet over wilde discussiëren in de Bondsdag. Ik ben toen een van de mensen geweest die er alsnog voor heeft gezord dat er toch een debat kwam. Maar ook daarna was het heel duidelijk dat men er het liefst helemaal niet over sprak. En ik denk dat dat alles te maken heeft met een slecht geweten, met het feit dat men de hele zaak het liefst had verdrongen.’ Hoe wordt er nu op de oorlog teruggekeken? ‘Bij de fractie en bij onze eigen minister van Buitenlandse Zaken, Joschka Fischer, is er uberhaupt geen zelfkritiek. Men vindt nog steeds dat men juist heeft gehandeld. Maar buiten de fractie, in de partij en onder onze kiezers, ligt dat heel anders. Al tijdens de oorlog, toen bijvoorbeeld bekend werd welke voorwaarden er in Rambouillet waren gesteld aan de Serven, was er een golf van kritiek. En het feit dat zowel de SPD als de Groenen het bij de laatste verkiezingen zo slecht hebben gedaan, heeft volgens mij alles te maken met de Kosovo-oorlog. Ik hoor dat ook op straat, dat men zegt: de Groenen zijn een oorlogspartij geworden. Dat zal nog lang een groot probleem blijven voor onze partij.’ Op welke voorwaarden in Rambouillet doelt u? ‘Dan doel ik bijvoorbeeld op het feit dat van de Serven werd verlangd dat zij NAVOtroepen zouden toestaan op het hele grondgebied van Klein-Joegoslavië, een eis die geen enkele soevereine staat ooit zou hebben ingewilligd. En dat terwijl de Serven nooit is aangeboden dat zij internationale troepen – dus geen Navo-troepen, maar troepen onder VN-bevel – zouden toelaten in Kosovo, een optie die vermoedelijk wel acceptabel zou zijn geweest voor de Serven. Was dat wel gebeurd, dan zou die hele oorlog vermoedelijk niet nodig zijn geweest.’

75


En daarmee zijn we aangeland bij een cruciaal aspect van de hele Kosovo-crisis: wanneer is een land of een groep landen gerechtigd een ander land met geweld de wil op te leggen? Aan welke voorwaarden moet eigenlijk worden voldaan om een oorlog legitiem te maken? We hebben het, kortom, over de internationale rechtsorde. En dus is het tijd om, althans op papier, terug te keren naar Nederland, om van gedachten te wisselen met prof. Paul de Waart, internationaal-rechtsgeleerde en één van de mensen die tijdens de oorlog namens Joegoslavië een klacht indiende bij het Internationaal Gerechtshof in Den Haag tegen de NAVO en haar lidstaten. Verrassend genoeg blijkt het vaak genoemde ontbreken van een mandaat van de Veiligheidsraad niet het eerste argument te zijn dat hij aanvoert tegen de NAVO-bombardementen. Als we dat aspect later nog ter sprake brengen is zijn visie daarop al evenzeer opmerkelijk. Maar eerst de voor de hand liggende openingsvraag. Wat is uw eerste en belangrijkste bezwaar geweest tegen de oorlog? De Waart: ‘Voor mij is het grote probleem dat de NAVO heel onhelder is geweest over wat nu precies de motieven waren voor het optreden tegen Servië. De Amerikanen vertrouwden Milosevic niet, en daar hadden ze op grond van de eerdere ervaringen in Bosnië-Herzegovina natuurlijk ook nogal wat redenen toe, maar het bepaalde in hoge mate de strategie in Rambouillet. De Amerikanen wilden een internationale troepenmacht in Kosovo om de Kosovaren te beschermen. De bescherming door de OVSE-waarnemers, die al was afgesproken, heeft men eigenlijk nooit een serieuze kans willen geven. In tegendeel, men heeft er op aangestuurd dat er in Rambouillet gedreigd moest worden met militair geweld. Daarbij is geen moment gesproken over humanitaire redenen voor het gebruik van dat geweld, integendeel, men dreigde met het luchtwapen om de simpele reden dat men dacht daarmee een stok achter de deur te hebben om Milosevic te dwingen Rambouillet te tekenen. Men dacht dat de dreiging die zou uitgaan van bombardementen – en geen grondtroepen, dat werd ook van meet af aan duidelijk gemaakt – voldoende zou zijn om Milosevic op de knieën te krijgen. En dus heeft men zich eigenlijk ook niet druk gemaakt over de legitimiteit van het gebruik van militair geweld. Terwijl ze daarmee volkenrechtelijk gezien helemaal over de schreef gingen. Want je kunt in het volkenrecht wel overeenkomsten afdwingen met geweld of met de dreiging van geweld, maar dat geldt alleen voor vredesverdragen. Alle andere verdragen zijn per definitie ongeldig wanneer ze worden afgesloten onder het dreigement of het gebruik van geweld. Dus Milosevic had bij wijze van spreken rustig alles kunnen tekenen, en vervolgens naar het internationale gerechtshof kunnen stappen en zeggen: wilt u dit even ongeldig verklaren, want dit is ondertekend na dreiging met geweld.’

76


Maar goed, dat is niet gebeurd. Milosevic heeft niet getekend. De Waart: ‘Nee. En toen had de NAVO het gevoel dat men niet meer terugkon. Dat de dreiging moest worden uitgevoerd. En daarop is men naar andere overwegingen voor het gebruik van geweld gaan zoeken. Toen heb je die langzame, ik zou bijna zeggen: manipulatie van de publieke opinie gekregen door te praten over honderdduizend doden, door te praten over bijna een miljoen vluchtelingen, door te praten over de druk op Macedonië en Albanië en andere gebieden. En pas toen is men gaan zeggen: wij bombarderen ter bescherming van mensenrechten. In Rambouillet is nooit tegen Milosevic gezegd: als jij doorgaat met mensen te verdrijven en te vermoorden dan zien wij ons genoodzaakt om geweld te gebruiken. Het woord “humanitaire interventie” heeft in Rambouillet geen rol gespeeld, dus de legitimatie van het geweld is aangepast aan de voortgang van de situatie. Sterker nog, en dat ligt ook vast, men heeft tegen de Kosovaren gezegd: als jullie niet tekenen, kunnen wij niet bombarderen. Dat is natuurlijk helemaal van den gekke. Men heeft zich er dus helemaal niet van overtuigd of de Kosovaren werkelijk instemden met wat er was afgesproken, dat zij echt een pluriforme samenleving wilden, dat ze autonomie wilden binnen het Servische staatsverband, etcetera. En inmiddels is wel duidelijk dat ze dat helemaal niet willen.’ In Duitsland had Groenen-parlementariër Hans-Christian Ströbele rechtstreeks toegang tot zijn eigen minister van Buitenlandse Zaken, Joshka Fischer, die op zijn beurt als lid van de Contactgroep nauw betrokken was bij de onderhandelingen in Rambouillet. Sterker nog: zonder de inspanningen van Fischer zou Rambouillet wellicht nooit hebben plaatsgevonden. De voormalige milieu-activist die opklom tot de eerste Groenenminister, had grote waarde gehecht aan het zoeken naar een diplomatieke oplossing voor het conflict – een oplossing die er dus niet kwam. Ströbele: ‘De onderhandelingen in Rambouillet waren op veel belangrijke punten heel succesvol. Over het politieke deel van het akkoord werd op vrijwel alle punten overeenstemming bereikt, dus ook met de Joegoslavische regering. Alleen voor het militaire deel lag dat anders. Het staat vast dat de Serven in Rambouillet de stationering van NAVO-troepen in Kosovo niet onderhandelbaar vonden. Maar op 23 februari 1999, dus een maand voor de oorlog, heeft de leider van de Servische delegatie een brief geschreven aan de leden van de Contactgroep dat Joegoslavië bereid was te onderhandelen over de omvang en karakteristieken van een internationale aanwezigheid in Kosovo. In de laatste fractievergadering voor het begin van de oorlog, heb ik nog gevraagd waarom nooit is voorgesteld om een internationale troepenmacht zonder de NAVO in Kosovo te stationeren. En het antwoord luidde: omdat het UCK in dat geval zou weigeren het akkoord te ondertekenen. De Westerse onderhandelaars richtten zich dus nadrukkelijk naar de wensen van het UCK.

77


Ook enkele dagen na het begin van de bombardementen heeft de Servische president Milutinovic (niet te verwarren met Milosevic, die president is van de Federatieve Republiek Joegoslavië, waarvan Servië een onderdeel is, JM/KGvL) nog verklaard dat stationering van internationale troepen in Kosovo mogelijk was. Maar ook toen stelde de NAVO, inclusief de Bundesregierung, zich op het standpunt dat de Serven eerst het akkoord van Rambouillet moesten ondertekenen, inclusief de gestelde voorwaarden over NAVO-aanwezigheid in heel Joegoslavië, zonder dat er over welk detail dan ook nog onderhandeld kon worden. Pas na twee maanden van bombarderen en van verdrijving van de Kosovaren kwamen er andere voorstellen ter tafel. In een document van 2 juni 1999 hebben de G7-landen de stationering voorgesteld van civiele en militaire onderdelen onder leiding van de Verenigde Naties. Een dergelijk voorstel had men natuurlijk al in Rambouillet moeten voorleggen.’ We leggen het probleem van de militaire-annexen uit het Rambouillet-akkoord ook voor aan Paul de Waart. Wat denkt u van het argument dat MilosevicRambouillet niet kon ondertekenen omdat de NAVO het recht zou krijgen om als politiemacht op te treden in heel Joegoslavië? De Waart: ‘Tsja, hoe komen dat soort overeenkomsten tot stand? Men grijpt naar een voorbeeld. En een soortgelijke bepaling staat in de overeenkomst over BosniëHerzegovina. Daar heeft men zelf een internationale troepenmacht uitgenodigd om te helpen de strijdende partijen uit elkaar te houden. Daar was men dus ook bereid om te zeggen: jullie mogen overal op ons grondgebied optreden. Maar ik ben het volstrekt met u eens als u zegt dat deze bepaling in Rambouillet een gotspe was, omdat zij in strijd is met de soevereiniteit van Joegoslavië. Dat is dus een formeel bezwaar tegen die bepaling. Maar er waren ook praktische bezwaren. Er was ook toen al sprake van dat Milosevic mogelijk op een lijst stond van potentiële verdachten bij het Joegoslaviëtribunaal. Dat zou dus hebben kunnen betekenen dat Milosevic, door in te stemmen met zo’n artikel over onbeperkte bewegingsvrijheid van NAVO-troepen in Joegoslavië, zichzelf zou blootstellen aan arrestatie in zijn eigen land door buitenlandse troepen. Ook in dat opzicht was het dus een absurde bepaling.’ Uit wat er later over de onderhandelingen in Rambouillet naar buiten is gekomen, valt op te maken dat de manier waarop de annexen in het akkoord terecht zijn gekomen, ook voor veel van de direct betrokken volstrekt onduidelijk is geweest. Of zoals HansChristian Ströbele in Berlijn memoreert: ‘De rol van de Russen was in Rambouillet natuurlijk heel belangrijk. Zij vormden een brug tussen het Westen en de Serven. Maar toen het militaire deel van het akkoord ter tafel lag, werden de Russen opzij geschoven. De Russische afgevaardigde Mayorski heeft in de laatste dagen van Rambouillet verklaard dat over de Annexen 2 en 7, waarin de militaire kwesties werden geregeld, niet met hem is gesproken en dat hij zich in dat deel van het voorstel niet kon vinden. Dat betrof dus ook die bewuste toestemming voor NAVO-troepen overal op het Joegoslavisch grondgebied te kunnen opereren.’ Het is tijd om het internationaal-juridische en diplomatieke geharrewar van Rambouillet te laten voor wat het is, en te kijken naar de bombardementen zelf. Want die roepen niet alleen juridische vragen op, maar natuurlijk vooral ook morele. We leggen eerst een aantal vragen voor aan Paul de Waart. De NAVO acht het omwille van een hoger doel gerechtvaardigd te bombarderen op locaties waarvan men weet dat daar burgers zijn, en dat er mensen bij om zullen komen. 78


Hoe wordt in het volkenrecht over dit morele aspect gedacht? Bestaat er zoiets als een collectieve schuld van alle Serviërs voor de agressie tegen de Kosovaren? De Waart: ‘Schuld van een agressor wordt in het internationale recht wel aanvaard. De Duitsers en Japanners hadden na de Tweede Wereldoorlog een collectieve schuld. Een individuele Duitser kon niet zeggen: ik was verzetsstrijder, dus ik hoef niet mee te betalen aan de oorlogsschulden. Voor Japan gold hetzelfde. Maar andersom kun je de burgers van een agressorstaat, en zeker als dat een dictatuur is, niet individueel verantwoordelijk houden voor die aggressie. Met andere woorden: er is wel een schuld van de bevolking als geheel, die men moet dragen. Dat is wat je zou kunnen noemen de risico-aansprakelijkheid. In dit geval: het feit dat je in Joegoslavië woont en Serviër bent, stelt jou bloot aan de mogelijkheid van militaire schade. Maar juist vanwege het feit dat die schade ook kan worden toegebracht aan individuele burgers die als individu geen enkele blaam treft, heeft men in het oorlogsrecht allerlei bepalingen opgenomen om de burgers zo goed mogelijk te beschermen. Dus je mag niet zo maar in alle omstandigheden alle soorten van wapens gebruiken. Je mag geen culturele goederen bombarderen. Je mag krijgsgevangenen in bezette gebieden niet neerschieten, noem maar op. Dus er zijn allerlei regels ontstaan die zo veel mogelijk die mensen beschermen die niet direct combattant zijn in tijden van oorlog. Het is zelfs zo, dat je ook in een oorlog mensen niet met opzet mag doden, je mag ze alleen – hoe gek het ook mag klinken – buiten gevecht stellen.’ Stel dat één van de nabestaanden van een monteur in die tv-studio die door de NAVO is weggebombardeerd zou zeggen: hier is welbewust iemand om zeep geholpen die part noch deel heeft gehad aan de praktijken van Milosevic en de zijnen in Kosovo, dit is moord. Kan zo iemand dan de NAVO aanklagen, of de VS, of Nederland? De Waart: ‘Nee, daarin voorziet het internationale recht nog niet. Maar hij kan de zaak wel aanhangig maken bij zijn eigen rechter. En dan kan hij aanklagen wie hij maar wil. De Joegoslavische rechter zal dan moeten bekijken of hij bevoegd is om dat geval te behandelen. En aannemend dat hij zich bevoegd verklaart – hij is daarvoor dus niet afhankelijk van de VS of het internationaal hof – kan die rechter dan bijvoorbeeld Clinton of Blair veroordelen tot zoveel jaar gevangenisstraf. Of hij kan de VS of Engeland veroordelen tot het betalen van schadevergoeding aan deze mijnheer. Die mijnheer krijgt dan een vonnis op grond waarvan hij beslag kan leggen op Amerikaanse of Britse eigendommen. Dat is tot dusver de enige weg.’ In hoeverre biedt het feit dat de NAVO zonder mandaat van de Veiligheidsraad heeft opgetreden nog juridische aanknopingspunten? De Waart: ‘Juridisch kun je daar weinig mee. De humanitaire interventie in de zin van militair optreden ter bescherming van mensenrechten, is iets waartoe besloten kan worden door de Veiligheidsraad, zoals in Irak met de no fly-zones – wat je daar ook van mag denken – of door individuele staten. Als een individu iemand in het water ziet liggen die dreigt te verdrinken dan mag hij, nee, moet hij zelfs helpen. En als een staat vaststelt dat een andere staat de eigen bevolking terroriseert en de mensenrechten schendt, dan kan die staat zeggen: dit is zo erg, ik grijp in. En als een aantal staten zegt dat ze dat samen willen doen en daarvoor een internationale organisatie willen gebruiken, zoals de NAVO, zou je dat strikt genomen ook nog kunnen verdedigen.’

79


Maar vindt u dat ook wenselijk? Want de NAVO heeft inmiddels in haar nieuwe handvest vastgelegd dat wat in Kosovo is gebeurd ook elders moet kunnen gebeuren. De Waart: ‘Ik denk dat je daarvoor eerst de volgende vraag moet beantwoorden: is de NAVO een zelfverdedigingsorganisatie – waar je gronden voor kunt aanvoeren – of is het een regionale veiligheidsorganisatie – waar je ook gronden voor kunt aanvoeren? De NAVO heeft dat tot nu toe welbewust in het midden gelaten. Het punt is namelijk dat een zelfverdedigingsorganisatie alleen kan optreden wanneer er sprake is van zelfverdediging, maar dat een regionale veiligheidsorganisatie ook kan optreden in de eigen regio wanneer vrede en veiligheid moeten worden gehandhaafd. Als je het handvest van de Verenigde Naties leest, zie je dat een regionale veiligheidsorganisatie kan optreden wanneer er in een lidstaat een burgeroorlog is. Dan hoeft men niet te wachten op een beslissing van de veiligheidsraad. Als de staat het niet aan kan, neemt de regionale organisatie het voor haar rekening, en als die het niet aan kan of als er een conflict dreigt binnen de regionale organisatie, dan pas heb je de Veiligheidsraad nodig. Het is dus niet zo dat je altijd eerst toestemming van de Veiligheidsraad nodig hebt, vooraleer je ergens kunt ingrijpen. Maar de NAVO wil van twee walletjes eten. Men is niet langer strikt een organisatie voor zelfverdediging van de aangesloten landen, maar men is natuurlijk ook geen regionale veiligheidsorganisatie, aangezien zowel Canada en de VS als de Europese landen vertegenwoordigd zijn. Of je zou moeten zeggen dat het een regio is van de rijke landen tegenover de arme landen, maar dat is een economisch criterium en geen geografisch.’ Vindt u dan, dit alles in overweging nemende, dat de NAVO volkenrechtelijk haar boekje te buiten is gegaan door militair te interveniëren in Kosovo zonder mandaat van de Veiligheidsraad? De Waart: ‘Nogmaals, uitgaande van het gebruik van geweld ter afdwinging van een overeenkomst, zeg ik ja. Maar als je zegt dat het uiteindelijk een humanitaire interventie was, dan kun je de redenering opbouwen dat je geen besluit van de Veiligheidsraad nodig hebt.’ En dat is wat men nu zegt. De Waart: ‘Precies, daarom doen ze dat nu ook, daarom gebruiken ze het begrip humanitaire interventie. Maar voor een dergelijke interventie gelden volkenrechtelijk ook regels. Er moet om te beginnen sprake zijn van massale schendingen van mensenrechten, die objectief moeten worden vastgesteld. Vervolgens moeten alle mogelijkheden voor een vreedzame oplossing geblokkeerd zijn. Het aan te wenden geweld moet daarnaast proportioneel zijn en bovendien effectief. Kijken we nu naar Kosovo en stel je de vraag: waren de mogelijkheden voor een diplomatieke oplossing uitgeput? dan is mijn antwoord: nee. Was het geweld dan proportioneel tot het doel dat men wilde bereiken? Nee, ook niet. En was het effectief, is de humanitaire catastrofe voorkomen? Nee, al evenmin. Aan geen van de voorwaarden is voldaan. Vandaar dat ik geloof dat de Joegoslaven een zaak hebben bij het Internationaal Gerechtshof. Helaas zal het nog even duren voordat duidelijk wordt of het Hof daar ook zo over denkt.’ Ook Hans-Christian Ströbele vroegen we naar de legitimiteit van het NAVO-geweld. Zijn redenering was niet een juridische, maar een morele, maar zijn conclusies weken niet veel af van die van De Waart.

80


Ströbele: ‘Als je de bombardementen rechtvaardigt met het argument dat ze tot doel hadden om het etnische geweld in Kosovo te stoppen en een humanitaire tragedie te voorkomen, zoals de NAVO doet, dan kun je toch niet anders dan vaststellen dat die missie is mislukt – en dus dat de morele rechtvaardiging ontbreekt. Over het voortduren van het etnisch geweld, maar nu in omgekeerde vorm, hebben we het al gehad. Maar de NAVO-bommen en -raketten op bruggen, wegen, spoorwegen en woonwijken hebben natuurlijk ook veel haat en woede gezaaid onder de Serviërs. De Servische paramilitairen en soldaten hielden hun Kosovaarse slachtoffers verantwoordelijk voor die bommen en de verschrikkelijke gevolgen daarvan. Zij beweerden dat leden en sympathisanten van het UCK, dus ook vrouwen en kinderen, de NAVO-piloten via radioverbindingen en mobiele telefoons hielpen bij het vinden van hun doelen. Ongeacht of er iets van die beschuldiging waar is heeft die propaganda bijgedragen aan de gruwelijkheden en verdrijvingen. Omdat de Serven militair niet opkonden tegen de onbereikbare NAVOvliegtuigen, vergrepen ze zich aan de bevolking. En dat dat zou gebeuren was vooraf door velen voorspeld.’ Betekent dit alles nu dat de NAVO-bombardementen beschouwd moeten worden als een daad van agressie? Ströbele: ‘Dat lijkt me een onvermijdelijke conclusie.’ De Waart, genuanceerder, zoals dat een jurist betaamt: ‘Als je formeel redeneert, dan moet je zeggen: agressie kan in het huidige volkenrecht uitsluitend worden gepleegd door staten tegen staten, niet door internationale organisaties tegen staten, niet door volken tegen staten of door staten tegen het volk. Dus een internationale organisatie kan zich formeel niet schuldig maken aan agressie. Maar de NAVO is een organisatie van staten, en die kunnen zich dus wél schuldig maken aan agressie. Met andere woorden: je kunt de NAVO niet dagvaarden voor het internationaal gerechtshof wegens het plegen van agressie, maar de lidstaten wel. Dat is wat Joegoslavië heeft gedaan. En de volgende vraag is dan of deze agressie tegen Joegoslavië was gericht. Dan zegt de NAVO: nee, die was uitsluitend gericht tegen Milosevic met als doel om de Kosovaren te helpen. En daarmee komt meteen het volgende probleem in beeld, namelijk de bescherming van het recht op zelfbeschikking van volken. Dat recht is erkend. En op grond van dat recht kan een volk dat wordt onderdrukt zich uiteindelijk afscheiden en een nieuwe staat vormen, bijvoorbeeld een onafhankelijk Kosovo, of zich aansluiten bij een andere staat, bijvoorbeeld bij Albanië. Daar zitten echter veel haken en ogen aan. Het recht op zelfbeschikking is erkend door mensenrechtenverdragen, dus het is een recht van individuen, maar het wordt gekoppeld aan volken, niet aan minderheden. Minderheden hebben ook recht op zelfbeschikking, maar dat is een culturele zelfbeschikking. Een minderheid mag niet een eigen staat vormen. Als de Turken in Nederland onderdrukt worden, hebben ze recht op bescherming, maar ze hebben niet het recht om te zeggen: we scheiden ons van Nederland af.’

81


En de Koerden in Turkije, bijvoorbeeld? De Waart: ‘Dan krijg je dus de vraag: wanneer is er sprake van een minderheid en wanneer is er sprake van een volk? Daar zijn verschillende opvattingen over, die nog absoluut niet goed zijn vastgelegd. Dat is omdat de bestaande staten ervan uitgaan dat het volkenrecht hun pluriformiteit beschermt. Men wil dus niet toe naar een situatie waarin elke staat bestaat uit één volk, hoe je dat volk dan ook zou willen definiëren. Maar goed, als je vraagt: wat is nou het meest kenmerkende verschil tussen een minderheid en een volk, zou je kunnen zeggen dat volken minderheden of meerderheden binnen een staatsplan zijn die een historisch recht hebben opgebouwd. Nu is het probleem natuurlijk dat iedere minderheid geneigd is om te zeggen: ik heb een historische aanspraak op de grond. Dat zal over honderd of over tweehonderd jaar ook met de Turken in Duitsland gebeuren. Die kunnen dan zeggen: we zitten hier al zo lang in Beieren, als onderdrukt volk, wij hebben recht op een eigen land. Dus je zou eigenlijk een internationaal kadaster moeten krijgen waarin de grondrechten van volken worden neergelegd als basis voor eventuele claims van zelfbeschikking, in het geval er sprake is van onderdrukking. Want zelfbeschikking is geen doel op zich, maar een middel – dat staat in alle stukken – staatsvorming is geen doel in zichzelf, maar een middel om je zelfbeschikking te verwezenlijken.’ En in Kosovo doet zich nu de vreemde situatie voor dat het Westen aan de ene kant de Kosovaren te hulp is geschoten, maar aan de andere kant hun wens om onafhankelijk te worden niet honoreert. Kosovo moet ook van de NAVO nog altijd een integraal onderdeel blijven uitmaken van Joegoslavië. De Waart: ‘Jawel, maar dat is niet strijdig met het zelfbeschikkingrecht van de Kosovaren. Men bestrijdt alleen hun recht op afscheiding, en dat is heel wat anders. Je kunt zeggen dat de Albanese Kosovaren een historisch recht hebben op Kosovo. Maar datzelfde geldt ook voor de Servische Kosovaren. Dat is de werkelijke oorzaak van het conflict. Men heeft in Europa het uiteenvallen van Joegoslavië, maar ook van Rusland, aanvankelijk beschouwd als een interne aangelegenheid. Men zei: als die mensen onderling overeenkomen om uiteeen te gaan, dan zij dat zo. Maar vanuit het oogpunt van de internationale rechtsorde is dat een heel ongelukkige gang van zaken geweest. Want je moet je natuurlijk ook afvragen of hier nu staten ontstaan die levensvatbaar zijn. Is een zelfstandig Tsjetsjenië levensvatbaar? En wat te denken van een zelfstandig Slovenië? Dat is zelf dan misschien wel levensvatbaar, maar je moet tegelijkertijd wel vaststellen dat dat ten koste gaat van Servië. Binnen Europa zal de Unie bijvoorbeeld ook nooit toestaan dat de Po-vlakte zich zal afscheiden van Italië, daar kun je donder op zeggen. Omdat dat ten koste gaat van de rest van Italië. Dus de vraag of het streven naar zelfstandige staten in voormalig Joegoslavië of Rusland gesteund moet worden, is niet zo simpel te beantwoorden.’

82


Wat ons als vanzelf terugbrengt bij de vraag die eerder in dit boek al diverse malen aan de orde kwam: wat bewoog de Duitsers destijds om de erkenning van Kroatië en Slovenië er door te drukken bij de Europese landen? De Duitse parlementariër Hans Christian Ströbele: ‘Naar mijn idee wilde de toenmalige regering haar invloed in die regio vergroten, en dat kon men doen door de banden te versterken met die landen of volkeren met wie men zich van oudsher verbonden voelde. Daar dacht men makkelijker mee te kunnen samenwerken dan met de Federale Republiek Joegoslavië. Ik vond en vind dat uiteraard een zeer slechte zaak. Met name waar het Kroatië betreft. Zoals u weet heeft Hitler-Duitsland destijds goede banden gehad met Kroatië, en niet alleen Tudjman maar ook andere kopstukken uit dat land voelen zich nog altijd zeer thuis in het gedachtengoed uit die tijd.’ Is ooit rechtstreeks aan Genscher gevraagd wat zijn motieven waren? Ströbele: ‘Nee, dat geloof ik niet. Er bestaan daaromtrent nog altijd veel vraagtekens. Genscher was een buitengewoon succesvol minister van buitenlandse zaken, en bovendien van groot electoraal belang voor zijn eigen partij, de liberale FPD. Het feit dat hij zich desondanks zo plotseling en zonder duidelijke verklaring uit de politiek heeft teruggetrokken, zou natuurlijk te maken kunnen hebben met het feit dat hij wist dat hij in Joegoslavië grote fouten heeft gemaakt en dat hij de gevolgen daarvan voor zijn eigen politieke carrière niet heeft willen afwachten. Maar dat is allemaal speculatie. Hij is concrete vragen daarover altijd uit de weg gegaan.’ Blijft er nog één zaak over waarover wij willen spreken met Paul de Waart, en dat is de rol van het Joegoslavië-tribunaal, dat sinds enkele jaren probeert de grootste oorlogsmisdadigers uit voormalig Joegoslavië achter slot en grendel te krijgen. Hoe ziet u de rol van het tribunaal? De Waart: ‘Dat vind ik een heel moeilijke zaak. Ik was er in 1993, toen het werd opgericht, fel tegen en eigenlijk ben ik dat nog steeds. Omdat ik vind dat de Veiligheidsraad niet de instantie is om dit soort tribunalen op te richten. Het is denk ik goed om even te memoreren hoe men tot die beslissing is gekomen. We hadden toen net de gruwelijkheden van Rwanda achter de rug, en eigenlijk moest je toen constateren dat het Westen en met name de Verenigde Staten niets wilden ondernemen. Terwijl de publieke opinie daar wel om vroeg. Tegelijkertijd vonden de eerste onderzoeken plaats naar al die massagraven in Bosnië-Herzegovina. Ook daarvan vonden veel mensen dat er toch iets gedaan moest worden, dat de verantwoordelijk gestraft moesten worden. Toen is er gezegd dat er een tribunaal moest komen voor zowel Rwanda als Joegoslavië, en de Amerikanen vonden dat wel wat, want dan gebeurde er in elk geval iets. Het ging meer om het psychologisch effect dan om de vraag of dat tribunaal werkelijk wat zou kunnen uitrichten. Toen rees echter meteen de vraag: hoe doen we dat? Want als we het tribunaal oprichten op basis van wilsovereenstemming tussen staten – zoals dat met het permanente strafhof dat er nu aan zit te komen het geval is – dan kunnen we er donder op zeggen dat Joegoslavië en Rwanda niet meedoen. Dus zocht men naar een middel om onder die wilsovereenstemming uit te komen, en toen heeft men gezegd: laten we hoofdstuk 7 van het VN-handvest nemen, dat de Veiligheidsraad de mogelijkheid biedt tot het instellen van een hulporgaan. Dat is dan voor iedere staat bindend, ook voor Rwanda en Joegoslavië.’

83


En wat is nu uw bezwaar? De Waart: ‘Mijn bezwaar is dat een orgaan dat is ingesteld voor de handhaving van vrede en veiligheid een obstakel kan opwerpen voor diezelfde handhaving van vrede en veiligheid. Je creëert namelijk een hof dat moet oordelen over de ingezetenen van een staat, of van een aantal staten, zonder dat die staat of staten daar zelf de basis voor hebben geschapen. En je ziet dus ook meteen het probleem: in Dayton waren zowel Tudjman als Milosevic aanwezig, terwijl iedereen ervan overtuigd was dat beide heren in aanmerking konden komen voor een berechting door het hof – was het niet voor genocide dan wel voor ernstige schending van mensenrechten. Maar men wilde hen niet aanklagen, omdat ze nodig waren voor de handhaving van vrede en veiligheid die in Dayton werd geregeld. En inmiddels zit je met het tegenovergestelde probleem. Want nu Milosevic wél is aangeklaagd, kun je je afvragen of er een vredesregeling mogelijk is in Kosovo zonder Milosevic. De kans daarop is tot op heden niet manifest. Dan is er nog een ander punt. Je kunt inmiddels wel vaststellen dat de rechters van beide tribunalen bijzonder waardevol werk doen, ze gaan uiterst serieus te werk. Maar de openbare aanklagers bedrijven politiek, en die worden niet teruggefloten.’ Doelt u dan op het openbaarmaken van het opsporingsbevel tegen Milosevic door mevrouw Arbour, ten tijde van de Kosovo-oorlog? De Waart: ‘Bijvoorbeeld. Dat was een heel slechte zaak. Zij kan alle gelijk van de wereld hebben wat betreft de bewijzen, hoewel je inmiddels je vraagtekens kunt zetten bij de bewering dat juist in Kosovo de bewijzen tegen Milosevic zich opstapelden, maar dat is nog niet eens zo interessant. Na Bosnië was er genoeg grond voor vervolging van Milosevic. Maar als openbare aanklager kun je natuurlijk niet zeggen: er is pressie op mij uitgeoefend om het niet te doen door allerlei landen, maar ik ben onafhankelijk en ik doe het toch.’ Die scheiding van politieke en justitiële macht moet u toch aanspreken? De Waart: ‘Nee, wat mij aanspreekt is het opportuniteitsbeginsel. Daarmee bedoel ik dat destijds in Nederland bijvoorbeeld is besloten om Prins Bernhard niet te vervolgen wegens de Lockheed-affaire omdat men dat strijdig achtte met het algemeen belang. Nu even los van de vraag hoe je daarover kunt denken: het feit dat de mogelijkheid bestaat om die afweging te maken – een afweging waartegen men trouwens ook in beroep kan gaan – is heel belangrijk. De openbare aanklager staat niet voor niets onder verantwoordelijkheid van de minister van justitie. Dat maakt dat het al of niet overgaan tot vervolging een politieke beslissing is. En dat moet het ook zijn omdat alleen de politiek een afweging kan maken over de eventuele gevolgen.’ Mevrouw Arbour ging op een gegeven moment zo ver dat ze zei: als het arrestatiebevel tegen Milosevic de oorlog verlengt, is dat niet mijn zorg. De Waart: ‘Dat is toch volstrekte dwaasheid.’

84


Maar wie had haar dan tot de orde moeten roepen? De Waart: ‘Dat is dus het grote probleem. De veiligheidsraad heeft een soort monster gecreëerd. Als je dat monster wilt beteugelen, kun je met recht stellen dat de rechtsgang in het geding is, maar wanneer dat niet gebeurt… Dus laten we stellen dat het optreden van mevrouw Arbour een ondermijning van de internationale rechtsorde is en niet een versterking ervan. Als u mij vraagt of ik openbare aanklager had willen zijn bij dat hof, zeg ik: voor geen goud. Als u vraagt of ik rechter had willen zijn, zeg ik: voor iets minder, maar ook voor geen goud. Want wat is de legitimiteit van deze rechtbank?’ Had mevrouw Arbour moeten besluiten om het opsporingsbevel voor Milosevic op de heimelijke lijst te zetten in plaats van op de publieke lijst? De Waart: ‘Dat zou nog slechter zijn geweest. Nog afgezien van het feit dat je die heimelijke lijsten moet zien als een aanfluiting voor de internationale rechtsorde. Of je wel of niet op de lijst van Interpol staat is niet algemeen bekend, maar voor normale misdadigers geldt dat ze weten of ze worden gezocht of niet. Stel nu eens dat een Servische generaal naar Wenen gaat en hij wordt daar gearresteerd, omdat blijkt dat hij op de geheime lijst van het tribunaal staat. Dan zou dat toch betekenen dat je Milosevic nooit meer aan de onderhandelingstafel kunt krijgen? Dus dan ben je even ver als nu. En het grote probleem nu is dat je Milosevic niet kunt arresteren en dat als je dat wel zou lukken, je met de vraag blijft zitten of hij niet inwisselbaar is. Of de Serven dan niet zullen zeggen: we draaien alles wat we tot dusver hebben afgesproken terug. Zo lang Milosevic in eigen land niet wordt veroordeeld, op z’n minst door de bevolking, is het probleem niet op te lossen. Dat misdaad gestraft moet worden is een bruikbare aanpak voor verkrachters, vrouwenhandelaren, en drugsdealers. Maar waarom hebben wij met zijn allen bedacht dat mensen die verdacht worden van politieke misdrijven niet mogen worden teruggestuurd naar hun eigen land? Dat je iemand die verdacht wordt van een politiek misdrijf niet mag uitleveren? Dat is omdat politieke misdrijven aparte misdrijven zijn. Milosevic zegt dat hij terroristen neerschiet die zich willen afscheiden, terwijl die mensen zelf zeggen dat ze bezig zijn met een bevrijdingsstrijd.’ Maar in Neurenberg en Tokio hebben toch ook mensen terecht gestaan voor hun politieke misdaden? De Waart: Maar daar kun je het Joegoslavië-tribunaal niet mee vergelijken. Daar ging het om een berechting door de overwinnaars van de overwonnenen.’

85


En dat vind u wel goed? Of ook niet? De Waart: ‘Ik vind dat goed, maar ik zou ook de overwinnaars mede willen beoordelen. Als je in Hiroshima de officiĂŤle documenten ziet liggen van de Amerikanen, waarin staat dat Hiroshima is gebombardeerd als open stad en Nagasaki als stad tussen de bergen om te vergelijken wat het effect is van beide atoombommen, dan zeg ik: dat is je reinste oorlogsmisdrijf. Maar de Amerikanen zijn nooit voor de rechter gesleept. Vandaar dat ik groot voorstander ben van een internationaal gerechtshof, maar dan een hof dat enerzijds kan opereren zonder aanzien des persoon, maar dat anderzijds verantwoording verschuldigd is aan een boven haar gesteld, politiek orgaan. Je zou bijvoorbeeld kunnen zeggen: de Veiligheidsraad is verantwoordelijk is voor vrede en veiligheid in de wereld, dus ik geef die raad de politieke verantwoordelijkheid om de openbare aanklagers te begeleiden. Is iemand het niet eens met het uitblijven van een aanklacht, dan moet deze een beroep kunnen doen op het internationale gerechtshof, dat tegen de Veiligheidsraad kan zeggen dat het anders moet. Maar het vervolgen van personen, zeker van politieke personen, moet uiteindelijk een politieke verantwoordelijkheid zijn. Zoals ook de beslissing om al dan niet geweld te gebruiken een politieke beslissing moet zijn.’

86


1.8 VAN OUDE RUSSEN, DE DINGEN DIE NIET VOORBIJGAAN ‘Ik kan u de acties van Rusland niet voorspellen. Dat is een raadsel verpakt in een mysterie verborgen in een enigma.’ Sir Winston Churchill Waar zou een bezoek aan Rusland, het nieuwe Rusland, beter kunnen beginnen dan in een glimmend nieuw kantoor van een investment bank? En wie zouden we daar beter kunnen spreken dan een voormalig KGB-agent, die zichzelf in deze nieuwe tijd noodgedwongen een nieuw levensdoel heeft gesteld: zo snel mogelijk miljonair worden? Renaissance Capital heet de firma, en de de geheim-agent-die-bankdirecteur-werd heet Joeri Kobaladze. Hij is een rijzige man van rond de vijftig, met kort grijs stekeltjeshaar en staalblauwe ogen. Hij is beleefd en vriendelijk en zijn Engels is, zeker naar Russische maatstaven, uitzonderlijk goed. Maar dat is geen verrassing: we wisten al dat hij zeven jaar lang in Londen heeft gewoond. ‘Als correspondent voor het Russische persbureau Tass,’ vertelt hij. ‘Maar dat was natuurlijk gewoon een cover-up. In werkelijkheid werkte ik voor de geheime dienst.’ Engeland zal een aantal keren ter sprake komen, en elke keer zal zijn blik dan iets dromerigs krijgen. ‘My beloved country,’ zal hij het noemen. En: ‘England, sweet England, how I miss you!’ Zijn grote held is Margareth Thatcher, en zijn droom is om ooit weer naar Engeland terug te keren – niet als geheim agent dit keer, maar als multimiljonair. Joeri Kobaladze is het soort man van wie je niet zou geloven dat hij echt bestaat, als je niet recht tegenover hem had gezeten, als je niet met eigen oren had kunnen horen hoe hij vertelde over toen, en over nu, en over de krankzinnige jaren die daartussen liggen – de jaren dat de wereld om hem heen onherkenbaar veranderde, zodat er voor hem uiteindelijk niets anders op zat dan ook onherkenbaar te veranderen. ‘Of ik verstand heb van bankieren?’ zegt hij. ‘Welnee!’ Hij wijst met een breed armgebaar naar de andere kant van de glazen muur die zijn kamer scheidt van de rest van het kantoor. Daar zijn enkele tientallen medewerkers druk aan het werk achter beeldschermen vol kleurige grafieken en tabellen. ‘Die jongens kijken de hele dag naar de Dow Jones Index, en naar weet ik welke indexen allemaal nog meer, en ik heb werkelijk geen idee wat ze daar voor informatie vandaan halen. Maar ze verdienen er veel geld mee. En daar gaat het om, nietwaar?’

87


En Joeri Kobaladze, met het netwerk aan contacten dat hij heeft overgehouden aan zijn KGB-tijd, die zorgt ervoor dat Renaissance Capital bij dat geldverdienen zo min mogelijk wordt lastiggevallen door al die corrupte overheidsdiensten die het zakendoen in Rusland, het nieuwe Rusland, gewoonlijk tot zo’n moeizame aangelegenheid maken. Hij weet misschien niets van bankieren, maar wel alles van de duistere praktijken van de Russische politiek. We zullen hem daarover hier niet uitgebreid citeren, omdat hij meer iemand was die ons bezoek aan Moskou in een context plaatste, die ons ervan bewustmaakte in wat voor krankzinnig tempo de veranderingen in de voormalige SovjetUnie zich hebben voltrokken. Die context is van belang om te begrijpen hoe de NAVOaanvallen op Joegoslavië in Rusland zijn overgekomen en welke emoties daarbij zijn losgemaakt. Maar we zullen andere, meer prominente sprekers aan het woord laten om die emoties te verwoorden. Eén ding van wat Joeri Kobaladze ons vertelde willen we hier echter wel memoreren: omdat het woorden waren die een voorspellende waarde bleken te hebben. Aan het eind van ons gesprek vroegen wij hem namelijk hoe hij dacht over de militaire kracht van Rusland. We zeiden: In het Westen wordt de Russische militaire kracht niet meer erg hoog ingeschat. Behalve het nucleaire vermogen, natuurlijk, al nam niemand Jeltsin echt serieus toen hij in Budapest met dreigende stem verklaarde dat de Russen nog altijd over het kernwapen beschikken. Hoe denkt u daarover? Joeri Kobaladze: ‘Het is natuurlijk waar dat het Russische leger in deplorabele staat verkeert. De manschappen zijn zwaar onderbetaald en gedemotiveerd. Het materieel lijdt aan chronisch gebrek aan onderhoud en is daardoor nauwelijks inzetbaar. Dus een traditionele oorlog kan Rusland nauwelijks nog met succes voeren. Kijk maar naar de enorme problemen die we op dit moment in Tsjetsjenië hebben. Naar mijn stellige overtuiging valt uit die vaststelling maar één les te trekken, een les die in kringen van top-militairen inmiddels ook al wordt getrokken: Rusland zal zijn nucleaire strategie moeten verscherpen. We zullen bereid moeten zijn om het kernwapen sneller in te zetten.’ Aan welke concrete situaties denkt u dan? Kobaladze: ‘Aan de dreiging die uitgaat van Turkije, bijvoorbeeld. Er vindt op het moment een versterking plaats van de banden tussen dat land en een aantal voormalige Sovjet-republieken die zich aan Turkije verwant voelen, zoals Azerbeidzjan en Turkmenistan. Het is bepaald niet ondenkbaar dat dat in de nabije toekomst tot grote spanningen gaat leiden. En Rusland zal niet in staat zijn om een conventionele oorlog van de Turken te winnen. In dat geval zullen we dus onze toevlucht moeten nemen tot het gebruik van kernwapens. Ik denk dat er geen andere keus is.’ Het gesprek met Kobaladze vond plaats een week voor Kerstmis 1999. Veertien dagen later deed Boris Jeltsin afstand van zijn presidentschap en benoemde Vladimir Poetin tot zijn opvolger. Eén van de eerste politieke daden van de nieuwe leider was de aanscherping van het Russische nucleaire beleid. Als Joeri Kobaladzes contacten met de militaire top maatgevend zijn voor al zijn connecties op hoge niveaus dan kan het niet anders of hij zal zeer binnenkort zijn doel hebben bereikt: hij wordt multimiljonair. En ondertussen zal de wereld weer een beetje onveiliger zijn geworden. Precies zoals hij ons voorspelde.

88


Er is vermoedelijk geen man in Rusland die de verhoudingen tussen zijn land en het Westen beter begrijpt dan Georgi Arbatov, directeur en oprichter van het Moskouse Institute of the USA and Canada Studies, en de voormalige veiligheidsadviseur van alle Russische presidenten van Nikita Chroetsjov tot Boris Jeltsin. Georgi Arbatov heeft de zorgvuldige omgangsvormen van een diplomaat, de degelijkheid en onafhankelijkheid van een wetenschapper, en de natuurlijke autoriteit van iemand die weet dat hij op zijn vakgebied in niemands schaduw hoeft te staan – en zeker niet in die van de mensen die tegenwoordig de dienst uitmaken in Ruslands buitenlandse betrekkingen. ‘Boris Jeltsin,’ zo stelt hij zonder omwegen vast, ‘heeft zich in de loop van zijn presidentschap ontdaan van iedereen die werkelijk verstand van zaken had, en zich omringd met mensen die professioneel helemaal niets waard zijn. Die noch over voldoende kennis en kundigheid, noch over voldoende ervaring beschikken om dit land te leiden. Poetin is daarvan slechts het meest recente voorbeeld. En de mensen met wie Poetin zich op zijn beurt omringd zijn van nog minder kwaliteit.’ Georgi Arbatov, kortom, maakt zich zorgen. En één van de dingen waarover hij zich het meeste zorgen maakt, is het enorme onbegrip in het Westen voor wat er zich in zijn land op dit moment afspeelt. Als wij hem spreken zijn er enkele dagen verstreken sinds de Russische parlementsverkiezingen werden gehouden. In het Westen is op de uitslag van die verkiezingen positief gereageerd, tot verbijstering en ontsteltenis van de oude strateeg. ‘In het Westen zegt men dat de hervormingen nu in goede handen zijn. Dat bewijst maar weer eens dat men echt geen idee heeft van wat hier gaande is. Dit waren het soort verkiezingen zoals je die in Afrika ook hebt, verkiezingen die niets van doen hebben met werkelijke democratie. Twee maanden geleden heeft Jeltsin een totale onbekende uitgekozen om leiding te geven aan een politieke partij die daarvoor niet eens bestond en waarvan niemand weet waar die partij voor staat. Vervolgens wordt de hele trukendoos leeggehaald, van propaganda en omkoping, tot politieke moorden, om de verkiezingen naar de eigen hand te zetten. En dat noemt het Westen een stap vooruit. Kennelijk staat het Westen geen ander doel voor ogen dan Rusland voor eens en voor altijd te ondermijnen. We zullen jaren, zo niet eeuwen nodig hebben om de Russische economie weer op poten te krijgen. En in de tussentijd is de deur wagenwijd opengezet voor een nieuwe dictatuur. Een dictatuur, let wel, die beschikt over nucleaire wapens. Het is buitengewoon zorgwekkend.’

89


Staat u ons toe om terug te gaan naar het jaar 1989, het jaar van de perestrojka, het jaar dat de Muur viel. Welke kansen waren er toen dat het met de Sovjet-Unie nog goed zou komen? Georgi Arbatov: ‘Ik denk dat er in de jaren 1989-1992 nog volop mogelijkheden waren. Niet dat de Sovjet-Unie in zijn toenmalige vorm nog toekomst had, dat geloof ik niet. De instandhouding van dat enorme rijk was eenvoudigweg vele malen duurder geworden dan de opbrengsten ervan. En dat betekent altijd het onherroepelijke einde van elk imperium. Dus het was duidelijk dat de Unie opnieuw tegen het licht gehouden moest worden. Maar dan diende een aantal zaken wel zorgvuldig te geschieden. Wat doe je bijvoorbeeld met de nucleaire arsenalen? Hoe verdeel je de boedel van het leger? Hoe ga je om met minderheden binnen de republieken? Daarover hadden afspraken gemaakt moeten worden. Er zijn delen in de Oekraïne waar meer Russen wonen dan Oekraïners. Die mensen zijn op Moskou gericht, sturen hun kinderen naar scholen in Petersburg, en niet naar Kiev. Wat doe je met die mensen? Hoe ga je daar mee om? Dat zijn allemaal zaken die je netjes moet regelen, voordat je de oude Unie opdoekt. Maar in de laatste twee jaar van zijn regeringsperiode heeft Gorbatsjov een aantal grote fouten gemaakt, waardoor alles in een ongewenste stroomversnelling is geraakt. Zijn belangrijkste fout was dat hij zich vervreemdde van een groot aantal medestanders, mensen die net als hij verstandige, geleidelijke hervormingen wilden. Daardoor heeft toen die coup-poging kunnen plaatsvinden. En door die coup is Jeltsin uiteindelijk aan de macht gekomen. Want hij was natuurlijk de man die op dat moment op de bres sprong voor de democratie. Die op een tank klom en het volk toesprak. Zonder Jeltsin hadden de communisten misschien wel gewonnen. Toen Gorbatsjov terugkwam uit de Oekraïne, waar hij ten tijde van de coup had gezeten, was hij zijn leiderschap in feite al kwijtgeraakt aan Jeltsin. En Jeltsin heeft vervolgens aan de fouten van Gorbatsjov nog een hele rij eigen fouten toegevoegd.’ Waar doelt u dan op? Arbatov: ‘Ik herinner mij nog goed het eerste gesprek dat ik met Jeltsin had nadat de coup was verijdeld. Ik zei: het is tijd om van die tank af te komen, dat hoofdstuk is ten einde. Nu moet je naar kantoor gaan en een serieuze, professionele regering vormen om te zorgen dat de economie uit het slop komt. Zijn antwoord luidde: ik heb geen professionele regering nodig. En vervolgens heeft hij mij laten vallen, zoals hij ook Gorbatsjov heeft laten vallen. Hij heeft iedereen verraden die zich in de voorafgaande jaren had ingespannen voor de hervorming van de Sovjet-Unie. En vervolgens heeft hij een regering van niet-professionals gevormd. Binnen de kortste keren had hij zich omringd met mensen zonder gedegen opleiding en zonder ervaring. En erger: met dieven, oplichters en charlatans. Yeltsin wist helemaal niets van macro-economie, en op zichzelf is dat niet erg, want ik denk dat de meeste politieke leiders geen verstand hebben van economie. Maar die roepen dan een aantal spcialisten bijeen met verschillende visies, en vervolgens luisteren ze naar wat die te zeggen hebben. Op grond daarvan besluiten ze vervolgens wat ze het beste kunnen doen. Maar Jeltsin luisterde naar iemand die geen enkele ervaring had met praktische economie, een lichtgewichtjournalist die ooit een boek over economie had geschreven. Aan die man vertrouwde hij de vergaande economische hervormingen toe, met alle gevolgen vandien.’

90


Speelde het Westen daarin ook nog een rol? Arbatov: ‘Allereerst werd Moskou natuurlijk overspoeld door Amerikaanse consultants. Die zorgden ervoor dat het hele land kwam vol te hangen met Amerikaanse reclameborden. De vraag naar Russische producten stortte volledig in, en daarvoor in de plaats kwam de import uit het Westen. Loop een willekeurige supermarkt binnen, en je zult zien dat vrijwel alle producten zijn geïmporteerd. In acht jaar tijd daalde de productiviteit van de Russische economie met meer dan 50 procent – dat is meer dan enige economische recessie ooit heeft kunnen bewerkstelligen. De Russische landbouw is zo goed als helemaal kapot. Meer dan de helft van de veestapel is geslacht. Als je je melk niet meer kwijtkunt, dan slacht je de koeien, en vervolgens worden de mensen die voor die koeien moesten zorgen werkloos. Het is een verschrikkelijke tragedie waarvan wij de gevolgen dagelijks op straat kunnen aanschouwen. Het verschil tussen arm en rijk is hier inmiddels groter dan in de Verenigde Staten. Elke ochtend zie ik uit mijn raam hoe de zwervers worden verjaagd uit de vuilcontainers waarin zij de nacht hebben doorgebracht. En ondertussen worden elders in de stad de eerste Rolls Royces gesignaleerd. Ondertussen is er geen stad ter wereld met meer casino’s dan Moskou.’ Maar wie houdt u daarvoor verantwoordelijk? In het Westen zeggen steeds meer mensen: het is de schuld van de Russen zelf dat het zo slecht met ze gaat. Kijk eens hoe corrupt ze zijn, kijk eens naar al die maffia-praktijken. Arbatov: ‘Natuurlijk, die corrupte leiders hebben we niet geïmporteerd, die hebben wij zelf voortgebracht. Maar het zijn wel dezelfde leiders die door het Westen altijd zijn gesteund – zelfs toen in het Westen al lang duidelijk was hoe corrupt ze waren. Ik sprak laatst een zeer betrouwbare bron in Amerika, die mij vertelde dat de FBI en de CIA al over lijsten beschikten met de buitenlandse bankrekeningen van allerlei Russische topfiguren, toen hier nog niemand doorhad hoe erg het allemaal was. En in plaats van dat men ons heeft geholpen om die verrotting te bestrijden, heeft men het juist moeilijker gemaakt. Neem een man als Anatoly Tjoebais, de vader van de privatisering. Die man heeft jarenlang kunnen roepen: als jullie mij de laan uitsturen, dan drogen de Westerse kredieten op. Want hij was degene in wie het Westen vertrouwen had. Hij was een man van de hervormingen. Maar wat deed hij in de praktijk? Datgene waaraan generaties lang keihard was gewerkt door Russische arbeiders, wat was opgebouwd door de inspanningen van miljoenen mensen, gaf hij weg voor bijna niks. Er was een grote tabaksfabriek hier in Moskou, niet ver van het vliegveld. Die is voor een zacht prijsje opgekocht, vervolgens hebben de nieuwe eigenaren alle machines verkocht, de gebouwen hebben ze verhuurd, en in het grootste gebouw van allemaal zijn ze een casino begonnen. En dat soort praktijken gaat nog altijd door. Dat zijn het soort hervormingen waarvan het Westen zegt dat het allemaal stappen in de juiste richting zijn.’ Is Georgi Arbatov wel een betrouwbare bron? Is hij niet gewoon een verbitterde exponent van het oude regime? In Rusland zelf zijn er mensen genoeg die zich de vraag hebben gesteld: als die Arbatov het zo goed kon vinden met Chroestjov, en met Brezjnev, met Andropov en met Gorbatsjov, waarom zouden we hem in deze nieuwe tijd dan nog vertrouwen? Arbatov kent die kritiek en zijn antwoord luidt steevast: ‘Die leiders hadden mij meer nodig dan ik hen. Ik heb nooit naar enige functie gesolliciteerd, maar men had kennelijk behoefte aan iemand met mijn kwaliteiten.’

91


Feit is ook dat Arbatov in kringen van Westerse deskundigen op het gebied van internationale betrekkingen boven iedere twijfel verheven is. Hij staat bekend als erudiet, onafhankelijk en onkreukbaar. Het instituut waaraan hij leiding geeft bood in de jaren van de Koude Oorlog ook plaats aan mensen die door het regime zo zeer werden gewantrouwd dat zij een reisverbod kregen opgelegd. Aan Vladimir Loekin bijvoorbeeld, een man die inmiddels ook zijn sporen in de Russische buitenlandse politiek heeft verdiend. In de vroege jaren negentig was hij enkele jaren Russisch ambassadeur in Washington. En na zijn terugkeer werd hij gekozen tot parlementslid en benoemd tot voorzitter van de commissie Buitenlandse Zaken van de Doema. In die hoedanigheid was hij ondermeer aanwezig op de OVSE-top in Istanbul in het najaar van 1999. Loekin is lid van de partij Jabloko (wat ‘de appel’ betekent), de partij die door veel buitenlandse waarnemers wordt gezien als vertegenwoordiger van de meest democratische, meest kritische, minst populistische en minst extreme van alle politieke stromingen in Rusland. Jabloko leed bij de laatste verkiezingen een gevoelige nederlaag en haalde niet meer dan, 21 parlementszetels, een achteruitgang van 24 zetels. In zijn werkkamer in het Russisch parlementsgebouw vragen wij Vladimir Loekin naar zijn visie op de politiek van het Westen ten aanzien van Rusland in het algemeen en ten aanzien van het Joegoslaviëconflict in het bijzonder. Hoe heeft u destijds de aanvang van de NAVO-bombardementen op Joegoslavië ervaren? Valdimir Loekin:’Met een gevoel van verrassing, verwarring en vernedering. Omdat het zonder enige twijfel een daad van pure agressie was. Wie ten strijde trekt tegen een ander land, zonder de goedkeuring van de Verenigde Naties, of van enig ander internationaal lichaam, maakt zich schuldig aan agressie. En de gevolgen voor de internationale rechtsorde kunnen we vandaag hier in Rusland aan den lijve ondervinden. Wat zich nu in Tsjetsjenië voltrekt kan niet los worden gezien van wat er in Kosovo is gebeurd. Als het een is toegestaan in de wereld, dan is het ander dat ook. Wat in Kosovo mocht, mag nu overal. Dat betekent dat het ook in Rusland kan gebeuren, of in de Oekraïne, of waar dan ook. De enige reden waarom Rusland door de NAVO niet zal worden aangevallen, is het nucleaire arsenaal waarover Rusland beschikt. Dat maakt dat de Kosovo-oorlog strategisch gezien ook een enorme teleurstelling was. Het was een desillusie ten aanzien van hoe we dachten dat de relatie tussen grootmachten en oorlogsvoering zich had ontwikkeld.’ Maar het Westen zegt: wij konden niet werkloos toezien hoe zich in Kosovo zou herhalen wat we ook al in Bosnië hebben zien gebeuren. Men wilde een nieuwe humanitaire ramp voorkomen. Loekin gedecideerd: ‘Als dat het geval is, moet je vaststellen dat men niet in die opzet is geslaagd. De ene vorm van etnische zuivering heeft simpelweg plaatsgemaakt voor een andere vorm van etnische zuivering. Dat is geen kwestie van geloof of opinie, dat is een kwestie van feiten.’ Je kunt ook zeggen: in Rambouillet heeft men geprobeerd om met Milosevic tot afspraken te komen, en daarbij heeft men gedreigd met geweld om een stok achter de deur te hebben. Uiteindelijk heeft men zich gedwongen gezien dat dreigement ook uit te voeren, omdat Milosevic niet genegen bleek om tot een oplossing te komen.

92


Loekin: ‘Dat deed Hitler ook, zeggen: als je niet meewerkt zullen we geweld gebruiken. En als het Westen zegt dat het slechts handelde uit de nobelste bedoelingen, dan zeg ik op mijn beurt: Hitler vond ook dat hij nobele bedoelingen had. Hitler geloofde werkelijk dat wat hij deed in het belang was van het Duitse volk. Daarom moet je het internationale recht niet bouwen op wat iemand op een bepaald moment in de geschiedenis denkt dat het juiste is, maar op datgene waarover je het gezamelijk eens kunt zijn.’ U noemde de woorden teleurstelling en desillusie. Loekin: ‘Voor de democratische in Rusland was wat zich in Kosovo heeft voltrokken een enorme deceptie. Maar dat kan niemand geloof ik nog wat schelen. De interventie in Kosovo is onderdeel van een politiek waarmee een verdere verbrokkeling van de SovjetUnie wordt bewerkstelligd. Het belangrijkste doel van die politiek is niet om het democratisch gehalte van Rusland te vergroten, maar om versteviging van de banden tussen Rusland en zijn buurstaten, zoals Oekraïne, te voorkomen. Wij willen graag goede relaties met de Oekraïne, niet omdat wij het land weer willen inlijven, maar omdat wij ons bekommeren om de Russisch-sprekende bevolking aldaar. Doet het Westen zijn best om ons daarbij te helpen? In tegendeel, men streeft polarisatie na. Zowel de Verenigde Staten als de Europese Unie proberen de afstand tussen Rusland en Oekraïne te vergroten. Ze steunen de mensen in Oekraïne die aansluiting zoeken bij Polen, en niet bij Rusland.’ Maar het Westen beweert toch ook de democratische krachten in Rusland te steuenen? Loekin: ‘Daar zie ik niets van. Het blijft bij mooie woorden.’ Tony Blair verklaarde direct na de Russische parlementsverkiezingen dat hij heel tevreden was over het resultaat. Loekin: ‘Dat bewijst alleen maar dat Tony Blair helemaal niets begrijpt van de Russische werkelijkheid. Deze verkiezingen waren een machtsstrijd tussen twee elkaar beconcurrerende bureaucratische machtsblokken. Het is het soort democratie wat men ook in Indonesië kent, of in Egypte. Echte politieke partijen hebben nauwelijks mee kunnen doen aan het politieke proces. Alles werd gedomineerd door die machtsblokken – het ene blok van Jeltsin en het Kremlin, het andere van de burgemeester van Moskou, Joeri Loesjkov.’ En zo zijn we weer terug op het punt waar we met Georgi Arbatov waren gebleven: bij de vraag of het Westen wel werkelijk geïnteresseerd is in een democratisering van de voormalige Sovjet-Unie en van al die andere delen van de wereld waar chaos heerst of juist de schijnbare orde van een dictatuur. Zal er ooit nog iets terechtkomen van die Nieuwe Wereldorde? Georgi Arbatov: ‘Ik hou niet van de woorden “Nieuwe Wereldorde”. Die doen me te veel aan Hitlers woorden denken. Maar goed, misschien zijn de woorden niet belangrijk, ik begrijp wat er mee wordt bedoeld. Ik heb zelf ook gedacht dat het einde van de Koude Oorlog de kans bood voor nieuwe verhoudingen in de wereld. Maar ik denk nu dat we veel meer tijd nodig zullen hebben, voordat de dingen werkelijk ten goede veranderen. Op dit moment maken de leiders van de wereld zich veel te veel zorgen om hun eigen kleine belangetjes. Over hoe ze een affaire met een stagiare moeten overleven, bijvoorbeeld. Of in het geval van Yeltsin: hoe hij kan voorkomen dat zijn opvolger alle misdaden en corruptie zal gaan onderzoeken waaraan hij en zijn familie zich schuldig 93


hebben gemaakt. Er is een verschrikkelijk gebrek aan werkelijk goede staatsmannen op dit moment. Nog niet zo lang geleden had je mensen als Palme in Zweden, Papandreou in Griekenland, Kreisky in Oostenrijk, Ghandi in India – allemaal denkers, allemaal mensen met grote kwaliteiten, die er mede aan hebben bijgdragen dat de zaken ten tijde van de Koude Oorlog nooit echt uit de hand zijn gelopen. En kijk nu eens, er is vrijwel niemand meer die de middelmaat ontstijgt.’ Wat had er volgens u aan het einde van de Koude Oorlog met de NAVO moeten gebeuren? Arbatov: ‘De enige rechtvaardiging van het bestaan van de NAVO was de aanwezigheid van een sterke vijand. Die vijand bestaat niet meer. De Sovjet-Unie is uiteen gevallen, en Rusland heeft de kracht niet om nog als werkelijke bedreiging te worden gezien. Dus is de levensvatbaarheid van NAVO ten einde. Na de beëindiging van de Koude Oorlog hebben we ons aan beide zijden de vraag moeten stellen: hoe nu verder? Die vraag hadden we moeten beantwoorden door op zoek te gaan naar mechanismes en organisaties die zowel de veiligheid garandeerden als een werkelijk integratie van Rusland in Europa konden bewerkstelligen. De NAVO is nooit een organisatie geweest die gericht was op integratie, alleen maar op veiligheid. De NAVO heeft geen moraal, behalve een militaire. De OVSE, daarentegen, heeft wel een moraal, maar ontbeert het instrumentarium. Het gevolg is nu dat de Verenigde Staten, als enig overgebleven supermacht, het instituut dreigen te worden voor zo’n beetje alle internationale lichamen. Ze verdringen de EU, de OVSE, de NAVO, de VN – alles. Steeds meer lijkt alleen datgene te gebeuren wat de Verenigde Staten voorstaan. Dat is ook onze grootste zorg geweest in de Kosovo-oorlog. Het is een oorlog geweest die de deur openzet naar nog verder machtsvertoon van de Verenigde Staten. Want wie zijn de volgende die aan beurt zijn? Bulgarije? Oekraïne? Wie zal het zeggen. Voeg daar de economische crisis in Rusland bij, die in belangrijke mate is veroorzaakt door verkeerd-ontworpen hervormingen van Amerikaanse makelijk, en u begrijpt waarom de anti-Amerikaanse gevoelens hier weer zo opleven. Geen zichzelf respecterend politicus kan het zich hier nog veroorloven om iets positiefs te zeggen over de Verenigde Staten. En dat is buitengewoon bedreigend voor de toekomst van de relaties tussen Rusland en het Westen.’ En Vladimir Loekin vult aan: ‘De Nieuwe Wereldorde was natuurlijk vooral een romantisch concept en geen realistisch idee. Maar tegelijkertijd was er begin jaren negentig wel de mogelijkheid om dingen anders en beter te doen dan ze zijn gegaan. Het was mogelijk geweest om een nieuwe veiligheidsconstructie voor Europa te bedenken, waarvan Rusland onderdeel zou uitmaken. Maar de Amerikanen hebben dat nooit gewild. Die willen niet dat de NAVO europeaniseert. Zij willen aan beide kanten van de Atlantische Oceaan de zaken onder controle houden. Als er buitenstaanders zijn die zich aanmelden en mee willen doen met de NAVO dan mag dat, maar een werkelijke verandering van de NAVO van binnenuit, daar zijn de Amerikanen tegen. De Amerikanen begrijpen ook niet wat er in Rusland gebeurt, omdat zij zich niet werkelijk voor Rusland interesseren. Het enige wat hun interesseert is of Rusland een tweede Amerika wordt of niet. Dus toen Rusland een president kreeg, net als Amerika, toen waren ze blij. Toen er McDonalds kwamen en Pepsi-reclames, waren ze zeer verheugd. En toen wij, net als zij een congres kregen, een gekozen parlement, toen waren ze helemaal tevreden. Maar toen ze op zeker moment ontdekten dat Rusland desalniettemin geen tweede Amerika zou worden, dat wij over sommige dingen anders denken dan zij, toen hebben ze Rusland onmiddellijk opgegeven. Toen zeiden ze: Russia is dead. Amerikanen kunnen er niet tegen als anderen het met hun oneens zijn.’ 94


Als gevolg van de Kosovo-oorlog gaan er ook in Europa steeds meer stemmen op dat we minder afhankelijk moeten worden van de Amerikanen, dat er een eigen Europese defensiemacht moet komen, bijvoorbeeld. Hoe denkt u daarover? Loekin: ‘Ik vind dat op zichzelf niet negatief. De kwestie-Joegoslavië heeft wel duidelijk gemaakt hoe belangrijk het is dat Europa dit soort problemen zelf leert op te lossen. De Amerikanen hebben zich drie jaar lang niet met het probleem willen bemoeien, en toen zij zich er uiteindelijk wel inmengden gebeurde dat op een totaal onacceptabele en contraproductieve manier. Maar voor een werkelijk effectieve Europese veiligheidsorganisatie is het absoluut noodzakelijk dat Rusland en de Oekraïne eraan deelnemen. De kwestie-Joegoslavië is zonder Russische inbreng niet op te lossen, zoals ook in Kosovo weer is gebleken. Het gaat ons er niet om West-Europa los te weken van de Amerikanen, dat kan niet eens en het is bovendien niet nodig: als Nederland het bijvoorbeeld prettig vindt om via een of andere constructie beschermd te blijven onder de Amerikaanse paraplu en ze zijn bereid daarvoor te betalen, waarom niet. Maar waar het om gaat is dat het vertrouwen van Rusland in de Europese landen hersteld moet worden, een vertrouwen dat in Kosovo enorme schade heeft opgelopen, doordat de Europese landen steeds zijn meegegaan in het eigenzinnige optreden van Generaal Clark en de NAVO. Waarom heeft men zich niet gehouden aan de afspraken die in het door Rusland bewerkstelligde vredesverdrag waren vastgelegd? Men maakte zich vreselijk boos over de snelle opmars van Russische troepen naar het vliegveld van Pristina, maar voor ons was het volstrekt duidelijk dat als wij dat niet zouden doen, er geen enkele kans was dat de Servische bevolking van Kosovo de bescherming zou krijgen die was afgesproken. En waarom worden de Russen in Kosovo behandeld alsof zij een bezettingsmacht zijn, en geen onderdeel vormen van de internationale vredestroepen? Waarom treedt men zo weinig op tegen het geweld van de Albanezen? Waarom laat men toe dat er dagelijks Serven worden vermoord? Dat soort zaken maakt dat wij veel van ons vertrouwen in de Europese landen zijn kwijtgeraakt. En dat vertrouwen zal eerst moeten worden hersteld. Om dat te bereiken zouden we een soort regionale veiligheidsraad in het leven kunnen roepen. Een podium waarop we gezamelijk kunnen komen tot oplossingen voor dit soort problemen. Dat zou een goede weg zijn naar een Europese oplossing voor de Europese problemen. Dat is een heel andere weg dan die van de NAVO en ook een andere weg dan de meeste Europese leiders nu bepleiten.’ Blijft nog staan de kwestie die op het moment dat dit boek wordt geschreven het grootste struikelblok vormt tussen Rusland en het Westen: de oorlog om Tsjetsjenië. Joeri Kobaladze, de man van de nieuwe nucleaire strategie, de man die Margareth Thatcher zo bewondert, de man die heeft geconcludeerd dat de wereld slechts winnaars en verliezers kent – en die heeft besloten dat hij voortaan koste wat kost bij de winnaars zal behoren, diezelfde Joeri Kobaladze verraste ons met een ondubbelzinnige stellingname tegen de oorlog in Tsjetsenië. ‘Die oorlog is misdadig en stompzinnig,’ zei hij, ‘en we zullen hem, net als de vorige oorlog om Tsjetsjenië uiteindelijk verliezen.’

95


En ook Georgi Arbatov was uitermate kritisch over de jongste oorlog op de Kaukasus. ‘Het lijkt er soms wel op alsof die oorlog speciaal is begonnen om Vladimir Poetin in het zadel te helpen,’ zei hij. ‘Officieel waren er twee redenen om de oorlog te beginnen. Allereerst de bomexplosies in Moskou en enkele andere steden. Dat waren ongetwijfeld daden van terroristen, maar of dat ook Tsjetsjeense terroristen waren, dat is absoluut niet zeker. Men heeft nooit iemand in staat van beschuldiging gesteld en is ook nooit een echt onderzoek begonnen naar de mogelijke daders. De tweede reden was de inval van de Tsjetsjenen in Dagestan. We hadden de Tsjetsjenen na de vorige oorlog de kans gegeven om hun land naar eigen inzicht te runnen, en het gevolg was dat men de Tsjetsjeense manier van doen ging exporteren naar andere provincies, zoals Dagestan. Die twee zaken hebben het mogelijk gemaakt om deze nieuwe oorlog af te schilderen als een oorlog tegen bandieten en terroristen. Maar een oorlog tegen terroristen voer je niet met massavernietigingswapens, met tanks en luchtbombardementen. Wat men wil is Tsjetsjenië vernietigen, zorgen dat er niemand meer is die voor de Tsjetsjeense onafhankelijkheid zal stemmen simpelweg omdat er geen Tsjetsjeen meer in Tsjetsjenië over zal zijn.’ Maar Vladimir Loekin, wiens partij als enige in Rusland voor de verkiezingen heel voorzichtige pogingen ondernam om tot een niet-militaire oplossing van de problemen in Tsjetsjenië te komen, die Vladimir Loekin verdedigt de oorlog die zijn land in de afvallige provincie voert. U zei aan het begin van ons gesprek dat de oorlog in Tsjetsjenië niet los gezien kan worden van de Kosovo-oorlog. Wat bedoelde u daarmee? Loekin: ‘Dat in Kosovo de regels van het spel zijn veranderd. En dat wij ons nu gedwongen zien om te spelen volgens die nieuwe regels.’ Maar vindt u die oorlog in zichzelf te rechtvaardigen? Loekin: ‘U weet hoe hij is begonnen. Na de vorige oorlog hebben we ingestemd met een toestand van vreedzame co-existentie. We hebben de Tsjetsjenen de kans gegeven om het op hun manier te doen. En wat gebeurde er? Ze vielen Dagestan binnen. Hoe zou u in die situatie hebben gereageerd? Rusland is een buitengewoon vredelievend land. Wij hebben ons niet gemengd in de interne aangelegenheden van Oezbekistan, van de Oekraïne, en zelfs niet die van Tsjetsjenië. Maar nu konden we niet anders.’ Denkt u dan dat het Russisch leger en dat de Russische leiders in hun opzet zullen slagen en de oorlog zullen winnen? Loekin: ‘Ik zie niet in hoe ze niet zouden kunnen slagen. Het enige probleem is de tijd. Maar uiteindelijk zal iedere uitkomst, welke dat dan ook is, een succes zijn. Het enige wat we niet kunnen doen is de Russische troepen eenzijdig terugtrekken. Want dan zal de situatie binnen de kortste keren weer worden zoals hij voor de oorlog was. En dan zullen we ons binnen twee jaar opnieuw genoodzaakt zien om orde op zaken te stellen. Het Westerse advies aan Rusland is dus buitengewoon onrealistisch en onpraktisch.’

96


En hier krijgt Loekin tenslotte weer steun van zijn oude leermeester. Want Georgi Arbatov zegt: ‘Laat het Westen nou eens ophouden met Rusland te vertrappen. Laat het ophouden met recepten voor te schrijven die ons land steeds verder het moeras induwen. Nog niet zo lang geleden was Moskou de veiligst stad van de wereld, nu zou ik niemand meer aanraden om hier ‘s nachts alleen over straat te gaan. Onze overheid heeft zo weinig geld dat het niet veel had gescheeld of het Bolshoi Ballet zou op de fles zijn gegaan, men wilde de Hermitage sluiten, onze hele rijke cultuur wordt bedreigd, allemaal omdat we ons moeten aanpassen aan Westerse economische recepten. En als je daar dan de arrogantie van de NAVO bij optelt, dan is het niet raar dat het fascisme hier de kop opsteekt. Dat extreme nationalisten enorm populair zijn. Uiteindelijk is elk land verantwoordelijk voor zijn eigen problemen. Ik wil de Russische problemen dan ook niet in de schoenen van het Westen schuiven. Maar men de democratische krachten in Rusland werkelijk wil helpen, dan moet het Westen lering trekken uit wat er nu in dit land gebeurt.’

97


1.9 NOAM CHOMSKY IN VAN AARTSENS PARADIJS ‘We cannot solve our problems with the same thinking we used when we created them.’ Albert Einstein Voor de meeste gewone stervelingen die ooit de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties hebben mogen toespreken, zal het een van de hoogtepunten uit hun leven zijn geweest. Of dat ook geldt voor een politicus als Jozias van Aartsen, onze eigen minister van Buitenlandse Zaken, is een vraag die wij hem graag hadden gesteld, maar die wij nu noodgedwongen onbeantwoord moeten laten. Wat we wel kunnen vaststellen, is dat Van Aartsen, toen hij op 24 september 1999 in de grote vergaderzaal in New York het woord voerde, van de gelegenheid gebruik maakte om de geachte afgevaardigden te laten weten dat Nederland nog altijd voorop loopt in het streven naar een betere wereld. De titel van zijn toespraak, Shifting emphasis (Veranderende nadruk) mocht dan weinig ambitieus klinken, de inhoud loog er niet om. Wat Van Aartsen, in zijn hoedanigheid van tijdelijk voorzitter van de Veiligheidsraad, aan de orde stelde, was de stelling dat de VN en de Veiligheidsraad een stuk effectiever zouden worden als alle lidstaten inzagen dat de soevereiniteit van landen voortaan ondergeschikt is aan de mensenrechten. En daar bleef het niet bij. Minister van Aartsen in zijn toespraak: ‘Laat ik een stap verder gaan. Het vervagen van de grenzen van de soevereiniteit stopt niet bij de mensenrechten. In de toekomst zal de notie van soevereiniteit nog verder op de proef worden gesteld. Denk aan versleten nucleaire installaties. Massale schade aan het milieu. Gebrek aan water. Massale verspreiding van drugs. Kunnen verantwoordelijke bewindslieden (letterlijk: ‘responsible statesmen’) het zich permitteren om te wachten tot de schade daadwerkelijk is aangericht? Of rust op hen de plicht om die schade te voorkomen? Dit zijn vragen die in de Veiligheidsraad vroeger of later aan de orde zullen moeten komen.’ Van Aartsen sloot af met de volgende woorden: ‘De Veiligheidsraad zou sterker moeten zijn, niet zwakker. Zij zou een geloofwaardige leider moeten zijn in het handhaven van vrede. Om geloofwaardig te zijn, moet zij consistent, snel en pro-actief zijn. Zij moet moed, gedrevenheid en visie tonen. Zij moet blijven meeveranderen met de tijd. Zij moet mensen belangrijker achten dan politiek. Dat is een zware opdracht. Maar het optreden in Oost-Timor geeft ons hoop voor de mogelijkheden die de Raad in zich draagt.’ (Noot: Shifting emphasis, toespraak van minister J. van Aartsen voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, New York, 24 september 1999, vertaling uit het Engels door de auteurs)

98


Minister van Aartsen verkondigt een boodschap, en dat doet hij overal waar hij daar de gelegenheid toe krijgt. Bijvorbeeld op 18 mei 1999, midden in de Kosovo-oorlog, in het Haagse Vredespaleis. Daar sprak hij een bijeenkomst toe van internationale vredesactivisten, ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de Eerste Internationale Vredesconferentie die destijds eveneens in Den Haag werd gehouden. Hij zei toen ondermeer: ‘De afgelopen maanden heeft de oorlog om Kosovo al onze aandacht opgeslokt. Mensen worden vervolgd, mensen vluchten, mensen sterven. Naar mijn mening, moet Kosovo een belangrijk referentiepunt worden in ons denken over de toekomst van de internationale rechtsorde. (…) Afgezien van de menselijke tragedie, afgezien van de verwoesting en vernietiging, laat de oorlog in de Balkan ook zien dat zowel de internationale wetten als de manier waarop wij conflicten oplossen verbetering behoeven, en dan vooral op het snijvlak van wet en diplomatie. Dit is, volgens mij, de belangrijkste les die geleerd moet worden. De blauwdruk voor wetgeving en diplomatie die in 1899 en later in 1907 is ontwikkeld, kan de ontwikkelingen in de wereld zoals wij die vandaag kennen niet meer bijbenen. We zullen die moeten aanpassen.’ (noot: Toespraak van minister J. van Aartsen ter gelegenheid van de Centennial of the First International Peace Conference, Vredespaleis, Den Haag, 18 mei 1999, vertaling uit het Engels van de auteurs.) Enkele maanden later, op 9 september, sprak hij in Duisburg de Vierde NederlandsDuitse Conferentie toe die dit keer als motto had meegekregen ‘Op weg naar de Kennismaatschappij’. Die toespraak baarde in Nederland vooral opzien doordat de minister enige kritische woorden sprak over de rol van de electronische media ten tijde van internationale crises (zie ook hoofdstukken 5 en 6). Maar zeker zo opmerkelijk was wat de minister zei over de diplomatie en de internationale gemeenschap. Van Aartsen: ‘Terwijl burgers door de technologische ontwikkelingen meer en meer van de overheid, de EU en de VN verwachten, moeten we handelen binnen het kader van een Handvest van de VN van een halve eeuw oud. (…) Vandaag de dag beschouwen we het als een algemeen aanvaarde regel van het internationaal recht, dat geen enkele soevereine staat het recht heeft zijn eigen burgers te terroriseren. De NAVO-acties tegen Joegoslavië bevestigen deze stelling. De internationale gemeenschap zal zich serieus moeten buigen over de verschuiving van de balans tussen het respect voor de nationale soevereiniteit enerzijds en de mensenrechten en fundamentele vrijheden anderzijds. Dat zal geen proWesters of anti-Derde Wereld debat zijn. De verschuiving in deze balans brengt onzekerheden met zich mee. Maar de internationale gemeenschap kan het zich niet veroorloven deze ontwikkeling te negeren. Gisteren was het Kosovo, vandaag is het Oost-Timor, en wie weet wat morgen in het verschiet ligt?’ In een radio-uitzending drie dagen later lichtte Van Aartsen zijn Duitse rede nog eens toe, en zei toen ondermeer: ‘Een belangrijk onderdeel van het debat dat ik daar heb willen lostrekken, is dat we op het moment dat we worden geconfronteerd met vreselijke situaties, zoals bijvoorbeeld in Oost-Timor, we nog steeds te maken hebben met de oude omheining van het handvest van de Verenigde Naties, de snelheid van het nieuws en het voetpad van de diplomatie. Het Handvest heeft nu eenmaal in het kader van de soevereiniteitsdiscussie zijn beperkingen. Op dat feit moet ik wijzen. En die discussie wil ik lostrekken. Want ik ben een type politicus dat niet bij de pakken neerzit, maar ook iets wil doen.’

99


Kort samengevat komt minister Van Aartsens boodschap voor de wereld dus hier op neer: de internationale wet- en regelgeving moet zodanig worden aangepast dat de VNVeiligheidsraad meer mogelijkheden krijgt om militair te interveniëren in soevereine landen die er een potje van maken op het gebied van de mensenrechten, maar ook op terreinen als de drugshandel of milieuvervuiling. Een eerste stap in die richting, zo heeft Van Aartsen bij andere gelegenheden inmiddels duidelijk gemaakt, zou zijn om het vetorecht binnen de Veiligheidsraad af te schaffen. Dat recht biedt de vijf permanente leden van die raad, Amerika, Rusland, Engeland, Frankrijk en China, de mogelijkheid om elk besluit door middel van een veto tegen te houden. Zoals bekend was een van de redenen waarom de Veiligheidsraad niet kon besluiten tot een militair optreden tegen Joegoslavië in de kwestie-Kosovo dat Rusland en China een een dergelijk besluit zeer waarschijnlijk met een veto zouden hebben geblokkeerd. Voor ieder mens die nog niet totaal door cynisme is bevangen, zullen de woorden van Van Aartsen een zekere aantrekkelijkheid hebben. Wat zou er immers mooier zijn dan een wereld waarin ‘verantwoordelijke bewindslieden’ via een internationaal forum zouden kunnen optreden tegen schending van mensenrechten, milieuvervuiling en drugshandel. Of nog beter zelfs: dat zij dergelijke wandaden via zo’n internationaal forum zouden weten te voorkomen. Zou dat ons niet brengen in een toestand die wel haast het paradijs op aarde zou betekenen? Zou daarmee niet het streven van de mens naar een betere wereld ten langen leste worden bekroond? We leggen die vragen voor aan een kritisch en onafhankelijk denker bij uitstek, de in hoofdstuk 3 al aangehaalde taalwetenschapper en politiek commentator, Noam Chomsky. En omdat ook wij de electronische snelweg soms verkiezen boven het voetpad van het aloude interview-met-cassette-recorder (en omdat Chomsky’s overvolle agenda het welhaast onmogelijk maakt om een afspraak met hem te maken), deden we dat per email. Wat is u mening over de ‘vervagende grenzen van de soevereiniteit’? Of anders gezegd: wat zou er mis kunnen zijn met ‘verantwoordelijke bewindslieden’ die optreden als mensenrechten worden geschonden, of als de gezondheid van miljoenen mensen gevaarloopt? Noam Chomsky: ‘Een paar opmerkingen vooraf. Om te beginnen heb ik niet de indruk dat mensenrechten op dit moment zwaarder wegen dan soevereiniteit. Integendeel. De rijke en machtige landen hebben nauwelijks belangstelling voor de mensenrechten, en schenden ze vaak in extreme mate. Voor voorbeelden hoeven we niet ver te zoeken: denk eens aan de zuidoostelijke uithoek van de NAVO in het midden van de jaren negentig. In Turkije hebben de Koerden de meest krankzinnige etnische zuiveringen en wreedheden over zich heen gekregen van dat grimmige decennium. Het directe gevolg waren enkele miljoenen vluchtelingen, vijfendertighonderd verwoeste dorpen (zeven keer zoveel als in Kosovo tijdens de NAVO-bombardementen), en tienduizenden doden. Hebben de andere lidstaten toen de mensenrechten verdedigd? Of hebben zij enthousiast meegedaan door high-tech wapens te leveren, militaire trainingen te verzorgen en diplomatieke steun te verlenen, waardoor de terreur succesvol kon worden volbracht? Het is slechts één voorbeeld, dat er niet alleen uitspringt vanwege de schaal van de terreur, maar vooral ook omdat het zó dicht bij huis is gebeurd, dat het ons onmogelijk heeft kunnen ontgaan – tenzij daar bewust voor is gekozen.

100


De rijke en machtige landen beschermen hun eigen soevereiniteit met alle middelen en hebben diepe minachting voor de mensenrechten, zoals de feiten maar al te duidelijk aantonen. Wat dat betreft is er geen breuk met het verleden – ook in het verleden is al vaak gesproken over een “nieuwe tijd” en over toewijding aan de mensenrechten, aan vrijheid, en aan al die andere behartenswaardige zaken uit de moderne, en de niet zo moderne geschiedenis. Ten tweede: de soevereiniteit ligt inderdaad onder vuur, en al zo’n vijfentwintig jaar. Alleen niet uit naam van de mensenrechten, maar ten behoeve van de belangen van met name multinationale ondernemingen. De liberalisering van de financiële markten, waarmee in de vroege jaren zeventig is begonnen, heeft tot gevolg en als bedoeling de democratische controlemogelijkheden te beperken (en daarmee de soevereiniteit van landen). De macht om beslissingen te nemen wordt steeds meer overgedragen aan het ‘virtuele parlement’ van investeerders en banken, die zich tegenwoordig vooral bezighouden met korte-termijn speculatie, wat zowel schadelijk is voor de economie, als voor de uitoefening van de democratische, soevereine rechten. Ten derde, elk geval apart moet op zijn eigen merites worden beoordeeld. Laten we dat vooral in gedachten houden als we ons gaan bezighouden met het meer abstracte niveau van principes. De vraag die jullie opwerpen, met betrekking tot de woorden van meneer Van Aartsen, is een vraag over principes: het principe, namelijk, dat ‘verantwoordelijke bewindslieden’ de macht zouden moeten hebben om schendingen van de mensenrechten, risico’s voor de gezondheid, en de gevaren van nucleaire installaties en dergelijke uit te bannen. Uit de woorden van Van Aartsen, begrijp ik dat hij daarbij denkt aan VN-acties onder toezicht van de Veiligheidsraad. Als dat inderdaad zo is, dan valt dat ook nu al ruimschoots binnen het raamwerk van het internationaal recht en de wereldorde. Uiteraard wordt de toepasbaarheid van dit principe nu nog ernstig beperkt door het vetorecht van de grootmachten (wat je daar verder ook van mag denken). Hoe werken die beperkingen nu in de praktijk? Daarvoor kunnen we kijken naar het feitelijk stemgedrag in de Veiligheidsraad in de achter ons liggende decennia. In tegenstelling tot wat men graag wil doen geloven, ontdekken we dan dat de Verenigde Staten verreweg het meest gebruik hebben gemaakt van het veto-recht, op afstand gevolgd door Groot-Brittannië en Frankrijk. In sommige gevallen nemen de grootmachten hun toevlucht tot een veto om internationaal optreden tegen grove gewelddaden te verhinderen. Soms is daarvoor een veto niet eens nodig. Zo spraken de Verenigde Staten een veto uit over een resolutie die alle staten opriep om het internationaal recht te respecteren (zonder dat er één land in het bijzonder werd genoemd, maar het was voor iedereen duidelijk om wie het ging), nadat Washington had geweigerd gehoor te geven aan de eis van het Internationaal Gerechtshof om een einde te maken aan het “onwettig gebruik van geweld” tegen Nicaragua. Vervolgens kon Washington via andere wegen bereiken dat Nicaragua door de knieën ging en zijn eis tot schadeloosstelling introk.

101


Of om een ander voorbeeld te noemen: de Verenigde Staten hadden geen veto nodig om een onderzoek tegen te houden naar de vernietiging van de halve medicijnvoorraad van een arm Afrikaans land, een actie die leidde tot de dood van vele duizenden onschuldige burgers. Hoeveel burgers er precies zijn omgekomen weet in het Westen niemand, en het schijnt ook niemand veel te kunnen schelen, wat ongetwijfeld veel te maken heeft met het feit dat deze gruweldaad door de Amerikanen werd verricht en niet door een als vijandig beschouwde overheid. (Chomsky doelt op de raketaanval op een pharmaceutische fabriek in Soedan van DATUM??? 1998. Volgens de Amerikanen werden daar stoffen vervaardigd voor chemische wapens. Het bewijs daarvoor is echter nooit geleverd. Het verzoek van de regering van Soedan om een onafhankelijk VN-onderzoek is onder druk van Amerika afgewezen. JM/KGvL) Dit laatste geval, hoewel tamelijk onbeduidend op de schaal van wreedheden (met name die begaan door het Westen), illustreert trouwens goed hoe er over “soevereiniteit” wordt gedacht door de rijke landen, die zichzelf graag omschrijven als “de internationale gemeenschap”. Stelt u zich eens voor dat islamitische terroristen hetzelfde hadden gedaan in Nederland of in de Verenigde Staten. In dat geval zou aan de ‘soevereiniteit’ allicht iets zwaarder zijn getild. Zoals gezegd hebben de gruwelijke misdaden in Turkije, die konden rekenen op beslissende en zelfs in kracht toenemende steun van de regering-Clinton op het moment dat het geweld een hoogtepunt bereikte, nooit de aandacht getrokken van “de internationale gemeenschap” en zijn “veranwoordelijke bewindslieden”. Ze zijn zelfs nooit genoemd ten tijde van de vijftigste verjaardag van de NAVO, die eveneens werd gevierd onder de sombere schaduw van “etnische zuiveringen” – maar dit keer verricht door de “verkeerde” lieden. Kortom: in de echte wereld doen “verantwoordelijke bewindslieden” wat hun goeddunkt. Zij streven, net als in het verleden, hun eigen machtsbelangen na. En zij kunnen dat goeddeels ongestraft doen, tenzij zij daar van binnenuit van afgehouden worden. Maar laten we er even van uitgaan dat zich een wonderbaarlijke omslag voordoet, dat gebroken wordt met de patronen uit de geschiedenis, en dat “verantwoordelijke bewindslieden” plotseling gaan handelen in overeenstemming met hun indrukwekkende retoriek. Dan nog moeten wij onszelf een aantal simpele vragen stellen: wie zijn die “verantwoordelijke bewindslieden”, en hoe zijn zij gekomen waar ze zitten? We kunnen evenmin de vraag ontlopen die Juvenalis al 2000 jaar geleden formuleerde: wie bewaakt de bewakers? En wat te denken van de vraag: neemt iemand die voorstellen over een nieuw tijdperk eigenlijk serieus? Dat laat zich eenvoudig onderzoeken.

102


Neem de voorbeelden die de heer Van Aartsen noemt: “massale schade aan het milieu”, “massale handel in drugs” en “nucleaire dreiging”. Dat zijn inderdaad buitengewoon serieuze problemen die vandaag de dag al spelen. Zouden “verantwoordelijke bewindslieden” dan iets moeten ondernemen om die problemen op te lossen, voorbijgaand aan de soevereiniteit, en dus naar we mogen aannemen met geweld? Dat zou niet zo moeilijk hoeven te zijn. De Amerikaanse luchtmacht is zeer wel in staat om Washington te bombarderen, wat onder de voorgestelde nieuwe principes gepast zou zijn, omdat de Verenigde Staten in alle genoemde gevallen de grootste boosdoener zijn. De Verenigde Staten zijn ‘s werelds grootste vervuiler. Ze vormen niet alleen de grootste afzetmarkt voor drugs, maar zijn ook een van de grootste producenten (met name van “high-techdrugs”). Bovendien vloeit naar schatting de helft van de winsten uit de narcoticahandel op enig moment door Amerikaanse banken, en vroege pogingen om daar wat tegen te doen zijn tegengehouden door George Bush, toen nog in zijn hoedanigheid van “Drug Czar” van de regering-Reagan. En dan de nucleaire dreiging, misschien wel de grootste bedreiging voor het leven op aarde. Er bestaan verslagen van inventarisaties van dit gevaar, bijvoorbeeld door de voormalige opperbevelhebber van de US Strategic Command, Generaal Lee Butler, die de helft van zijn professionele loopbaan aan deze problematiek heeft geweid. Hij beschouwt het als “dangerous in the extreme dat in de snelkookpan van vijandigheid die wij het Midden-Oosten noemen zich één land bevindt dat zich tot de tanden toe bewapent met nucleaire wapens, wat andere landen er wellicht toe inspireert om hetzelfde te doen.” Dat lijkt mij een redelijke vaststelling. Strategische analysten hebben beweerd dat het belangrijkste struikelblok in de onderhandelingen tussen Israel en Syrië die op dit moment gaande zijn (Chomsky’s e-mail dateert van 12 januari 2000, JM/KGvL) , wordt gevormd door Israels onwil om internationale inspectie toe te staan van de kerncentrale in Dimona – en dat die weigering ongestraft blijft, is te danken aan de steun van de Verenigde Staten. Hoe zouden “verantwoordelijke bewindslieden” met dit gevaar moeten omgaan? Moeten zij Dimona bombarderen, of Tel Aviv, of Washington? Of moeten zij sancties opleggen? Of misschien volstaan met een gefluisterd woord van kritiek? En om verder te gaan: hoe zouden “verantwoordelijke bewindslieden” en verantwoordelijke intellectuelen in het Westen, moeten reageren op de dreiging die uitgaat van de enig overgebleven supermacht? Zoals zij weten, of zouden kunnen weten, houden de Verenigde Staten er een first strike-politiek op na. Dat wil zeggen dat zij zich het recht voorbehouden om als eerste een preventieve nucleaire aanval te lanceren, zelfs tegen landen die zelf niet over nucleaire wapens beschikken en die het nonproliferatieverdrag (het internationale verdrag tegen de verspreiding van kernwapens, JM/KGvL) hebben ondertekend. En dan hebben we het nog niet eens over de rest van de nucleaire strategie zoals die onlangs naar buiten is gekomen, en die iedereen zich ter harte zou moeten nemen die waarde hecht aan zijn vrijheid. Dit zijn allemaal buitengewoon serieuze problemen, en zoals deze zijn er nog veel meer. Als die op de politieke agenda komen, dan weten we dat de mooie woorden van minister Van Aartsen inderdaad serieus zijn bedoeld.’ Onze tweede vraag ging over Oost-Timor. In het verleden heeft Noam Chomsky regelmatig over de kwestie-Timor gepubliceerd. Daarbij heeft hij bij voortduring gewezen op de betrokkenheid van de Verenigde Staten bij de Indonesische terreur op het eiland. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij met nauwelijks verholen woede reageert op de vraag die we hem voorleggen. Die vraag luidt:

103


Minister Van Aartsen haalde in zijn speech voor de Verenigde Naties het VN-optreden in Oost-Timor aan als een hoopgevend voorbeeld van de richting waarin de VN zich zou moeten ontwikkelen als het gaat om humanitaire interventies. Hoe ziet u de VNinterventie op Oost-Timor? Chomsky: ‘Het is al vaker opgemerkt dat de manier waarop een vraag wordt gesteld, veelal bepaalt hoe het antwoord eruit komt te zien, hetgeen zeer misleidend kan zijn. Dit lijkt mij daar een typisch voorbeeld van. De context waarin jullie je vraag stellen is zo misleidend dat het welhaast onmogelijk wordt om hem redelijk te beantwoorden. De zogenaamde “humanitaire interventie” op Oost-Timor vond plaats op grondgebied dat sinds 1975 zuchtte onder een militaire bezetting van een agressor. De Veiligheidsraad heeft van het begin af aan gesteld dat die agressor (Indonesië) zich onmiddellijk diende terug te trekken. Er was in dit geval dus geen sprake van “soevereiniteit” – Indonesië’s soevereine rechten over Oost-Timor waren evenveel waard als de soevereine rechten van Nazi-Duitsland in bezet Europa. De enige rechtvaardiging voor Indonesië’s soevereiniteit bestond uit het feit dat de grootmachten, in weerwil van hun formele standpunt in de Verenigde Naties, de agressie al die jaren hebben stilzwijgend hebben gesteund. Er was dus in feite geen sprake van een “interventie”, laat staan een “humanitaire interventie” van dit voormalige Portugese grondgebied, dat allang onder de zeggenschap van de VN gebracht had moeten worden. Gedurende drieëntwintig jaar hebben de Verenigde Staten en hun bondgenoten actief meegeholpen aan de Indonesische agressie tegen Oost-Timor en de ongelooflijke misdaden die daaruit voortvloeiden. Het algemeen aanvaarde dodencijfer is op dit moment 200 duizend, bijna eenderde van de bevolking. Het staat vast dat de regeringClinton, in weerwil van beperkingen die het Congres oplegde, zeker tot in 1998 wapens heeft gestuurd aan en trainingen heeft verzorgd van het Indonesische leger, in het bijzonder de Kopassus elite-commando’s, die berucht zijn om hun wreedheden. In januari 1999 begonnen paramilitaire milities, onder regie van Kopassus en andere eenheden van het Indonesische leger, aan een nieuwe ronde van terreur. Die terreur nam gedurende het jaar in hevigheid toe, en leidde ondermeer tot de gewelddadige dood van tientallen burgers die bescherming hadden gezocht in een kerk in het plaatsje Liquica. Toen de VN probeerde om waarnemers te sturen, ter voorbereiding van het referendum van 30 augustus, heeft de regering-Clinton dit vertraagd door heel lang geen autorisatie te verstrekken. De paar honderd waarnemers die uiteindelijk gingen waren ongewapend. Washington stelde zich op het standpunt dat de Indonesische regering de baas was. Of zoals het officieel heette: “Het is hun verantwoordelijkheid, en we willen hun die verantwoordelijkheid niet ontnemen.” Natuurlijk was men zeer op de hoogte van de misdaden die door het Indonesische leger werden begaan. Dat blijkt zowel uit uitgelekte geheime rapporten van de Australische inlichtendienst, als uit rapporten van de VN-waarnemers en andere bronnen.

104


Op 6 augustus schatte de Oost-Timorese Kerk, die in de afgelopen jaren een betrouwbare bron van informatie is gebleken, het aantal doden in de daaraan voorafgaande maanden, op drie- tot vijfduizend. Ter vergelijking: dat is dus twee keer het aantal doden aan beide kanten van het conflict in Kosovo voordat de NAVObombardementen begonnen, en vier keer zo veel als je het relateert aan de omvang van de bevolking (waarmee het vergelijkbaar wordt met het aantal doden in Kosovo na de bombardementen). Enkele weken later voerden de U.S. Army en het Indonesische leger een gezamelijke oefening uit, volgens het Petagon gericht op “humanitarian and disaster relief activities.” De lessen die daar werden geleerd, werden enkele dagen later al in praktijk gebracht, toen de militaire en paramilitaire wreedheden een nieuw hoogtepunt bereikten, waarbij het land grotendeels werd verwoest en de bevolking verjaagd naar de heuvels of naar concentratiekampen op Indonesisch grondgebied. Zowel de Verenigde Staten als Groot-Brittannië bleven het Indonesische leger steunen; nog op 20 september werden er Britse straaljagers geleverd aan Indonesië. Pas halverwege september gaf Clinton, onder grote internationale (met name Australische) druk, het signaal aan de Indonesische generaals dat het spel uit was. Onmiddellijk daarop kondigden zij terugtrekking van de troepen aan, wat nog eens illustreert hoe groot de latente macht van Amerika in deze altijd is geweest. Op dat moment gaf de Veiligheidsraad toestemming voor een “peace-keeping force” onder Australische leiding. De Verenigde Staten en Groot-Brittannië, die direct verantwoordelijk waren geweest voor de wandaden in de voorafgaande periode (een verantwoordelijkheid die zij deelden met Frankrijk en andere landen) weigerden een vinger uit te steken. Er vonden geen voedseldroppings plaats om de honderdduizenden vluchtelingen te helpen die in de bergen van de honger dreigden om te komen, en de generaals die de concentratiekampen in West-Timor beheerden kregen slechts een paar loze waarschuwingen. Van de genoemde landen komt vrijwel geen hulp voor herstelwerkzaamheden, laat staan dat zij een bijdrage leveren aan de enorme werderopbouwinspanningen die uit oogpunt van puur fatsoen eigenlijk nodig zouden zijn. Naar je mag aannemen, willen zij hun goede relaties met het Indonesische leger niet op het spel zetten, een leger dat nog altijd een enorme macht heeft in dit “paradijs voor investeerders De Verenigde Naties worden vaak bekritseerd vanwege de slechte prestaties; sterker nog, veel wandaden van het Westen worden bewust in de schoenen geschoven van de VN, om zo de aandacht af te leiden van de werkelijk verantwoordelijken. In werkelijkheid kunnen de Verenigde Naties natuurlijk slechts optreden binnen de grenzen die daaraan worden gesteld door de grootmachten. , of zoals de Amerikaanse VN-ambassadeur Patrick Moynihan twintig jaar geleden al zei over de situatie op Oost-Timor: “De Verenigde Staten wilden dat de zaken zo zouden lopen als ze gelopen zijn. Het Department of State (het Amerikaanse ministerie van buitenlandse zaken, JM/KGvL) wilde dat zou blijken dat de Verenigde Naties totaal ineffectief zijn in wat zij ook proberen te doen. Die taak werd aan mij toevertrouwd, en ik heb hem met niet te onderschatten succes volbracht,” – waarbij hij zich, zoals uit zijn memoires ook blijkt, volledig bewust was van de prijs die daarvoor in mensenlevens werd betaald. Nogmaals, in samenlevingen waar men zijn vrijheid hoog acht, zouden deze woorden op elke school moeten worden onderwezen.

105


De situatie zoals Moynihan die beschrijft is blijven voortbestaan tot half-september 1999. Om een einde te maken aan de agressie en de gruwelijkheden, was het niet nodig om Jakarta te bombarderen of sancties af te kondigen, het zou waarschijnlijk zelfs niet nodig zijn geweest om een VN-interventiemacht te sturen. Net als ten tijde van de etnische zuiveringen binnen de NAVO zelf, in het midden van de jaren negentig, zou het genoeg zijn geweest als de Verenigde Staten en hun bondgenoten hun actieve deelname en steun hadden stopgezet, en aan de Indonesische legerleiding de boodschap hadden gegeven die Clinton pas zo laat, en nadat de gruwelijkheden hun hoogtepunt al hadden bereikt, bereid was te sturen. Om terug te keren naar jullie vraag: we kunnen deze beschamende vertoning toch onmogelijk beschouwen als een aanwijzing van de richting waarin de VN zich zou moeten ontwikkelen. Beter ware het als wij open en eerlijk zouden toegeven wat wij hebben misdaan, en een poging zouden ondernemen om de slachtoffers van onze verschrikkelijke misdaden te compenseren. Om die misdaden om te toveren tot een bewijs van onze menslievendheid en onze toewijding aan de mensenrechten overstijgt alle grenzen van het cynisme.’ Tot slot vroegen wij Noam Chomsky wat hij ziet als het grootste gevaar van de huidige tendens om zogenaamde humanitaire interventies te zien als een oplossing voor de wereldproblemen. Chomsky: ‘Ook hier is de vraag verkeerd geformuleerd. Is het wel zo dat er een tendens is om humanitaire interventies te zien als een oplossing? Ik denk niet dat dat nu meer het geval is dan in het verleden. Tenslotte verdedigden zelfs Hitler en Mussolini hun daden met indrukwekkende retoriek over het lot van de mensheid – daarin overigens aanvankelijk luid bijgevallen door andere grote mogendheden. In 1937 omschreef het State Department Mussolini’s optreden in Ethiopië als ‘magnificent’ en ‘spuperlative…achievements’, terwijl Hitler werd omschreven als een gematigd man, die het midden bewaarde tussen links en rechts extremisme. En honderd jaar geleden nam Europa het ook al op zich om de wereld beschaving bij te brengen via ‘humanitaire interventies’, met alle gevolgen vandien. Men kwan wel beweren dat de moderne interventies van een andere orde zijn, maar men moet dat dan ook aantonen. Dat betekent dat wij de feiten moeten onderzoeken, zoals ik dat hierboven in veel te kort bestek heb gedaan voor Oost-Timor. Als we dat doen zullen we, vrees ik, weinig reden vinden voor al te mooie pretenties; in tegendeel, we ontdekken dan variaties op eeuwenoude thema’s. Vijftig jaar geleden stelde het Internationaal Gerechtshof zichzelf al de vraag wat wij ons moesten voorstellen bij humanitaire interventies. Het Hof concludeerde toen dat “het recht op interventie slechts bezien kan worden als de manifestatie van een politiek van kracht, die in het verleden heeft geleid tot ernstig misbruik, en die… door de aard der dingen… slechts zou zijn voorbehouden aan de machtiste staten, en gemakkelijk kan leiden tot een corrumpering van het recht.” Is er sindsdien veel veranderd? Laten we de feiten onder ogen zien. Ik wil hier herhalen wat ik aan het begin al zei: dat elk geval op zijn eigen merites beoordeeld moet worden, binnen zijn eigen historische context. Degenen die kiezen voor het inzetten van geweld, nemen een zware bewijslast op zich. Misschien is het gebruik van geweld in sommige gevallen verstandig, maar dan moet men dat met argumenten onderbouwen en kan niet worden volstaan met een loze herhaling van het oude liedje van zelf-verheerlijking.’ 106


2.1 DE KATER NA KOSOVO Nooit heeft een oorlog iets tot stand gebracht waartoe we zonder hem niet beter in staat waren geweest. Henry Ellis, Engels schrijver, 1859-1939, Selected Works Ergens in de nabije toekomst zal het Internationale Hof van Justitie in Den Haag uitspraak doen over de klacht die de Federatieve Republiek Joegoslavië heeft ingediend over de rechtmatigheid van Operation Allied Force (zie ook hoofdstuk 7). Daarbij zullen ongetwijfeld vragen aan de orde komen die elders in dit boek ook al zijn opgeworpen. Hoe zit het met de proportionaliteit van de navo-acties? Waren er geen andere middelen dan massieve en langdurige bombardementen? Moesten er echt fabrieken, elektriciteitscentrales, bruggen, tv-studio’s en andere civiele doelen worden gebombardeerd? Is er gehandeld conform het oorlogsrecht? Heeft men voldoende gedaan om burgerslachtoffers te vermijden? Waarom heeft men op tijdstippen gebombardeerd waarvan men zeker wist dat er dan mensen in de gebouwen en op de bruggen waren? Is de term collateral damage (bijkomende schade) wel altijd terecht gebruikt en heeft men voldoende gedaan om zulke schade zo veel mogelijk te voorkomen? Waarom heeft men clusterbommen ingezet, wetende dat die bommen ook maanden na de oorlog nog vele slachtoffers zouden maken? Belangrijk is ook de vraag of er een alternatief voor de bombardementen was. Met andere woorden: is er voor aanvang van de oorlog werkelijk voldoende gedaan op het politieke en diplomatieke vlak, zoals steeds is beweerd? Voor het antwoord op die laatste vraag is een goed begrip van de voorgeschiedenis van de Kosovo-oorlog van het grootste belang. De interviews in de vorige hoofdstukken hebben al duidelijk gemaakt dat over die voorgeschiedenis een groot aantal misvattingen, versimpelingen en mythes de ronde doen. Daarom zullen we nu, mede aan de hand van wat ons door de diverse geïnterviewden hierover is verteld, trachten om te reconstrueren wat er precies aan onze laatste oorlog voorafging. Om vervolgens de vraag te beantwoorden of Operation Allied Force nu wel of niet een succes kan worden genoemd. Velen beginnen de voorgeschiedenis van de Kosovo-oorlog bij de slag op het Merelveld in 1389. Maar zoals de historicus Raymond Detrez in hoofdstuk 2 al uiteenzette heeft die fameuze slag in feite weinig met het conflict te maken – hij is er later om opportunistische redenen door onder meer Slobodan Milosevic met de haren bijgesleept. En van Milosevic’ historisch besef hebben wij geen al te hoge pet op.

107


Zinvoller lijkt het ons daarom om terug te gaan naar 1974, het jaar dat Joegoslavië onder leiding van maarschalk Tito een nieuwe grondwet kreeg. Tito verleende toen aan Kosovo, dat onderdeel uitmaakt van Servië, bijna dezelfde rechten als van de officiële deelrepublieken zoals Slovenië en Kroatië. De reden voor deze autonome status was dat men zo de macht wilde inperken van de qua oppervlak en inwonertal grootste deelrepubliek, Servië. Aangezien de Albanezen de overgrote meerderheid vormden binnen Kosovo werd het Albanees de voertaal, kwamen er Albanese scholen en universiteiten, en een eigen autonome Albanese pers. Ook werden de banden met Albanië aangehaald. De in Kosovo wonende Serven – ook de families die er al generaties verbleven – voelden zich door dit alles steeds meer geïsoleerd en in het nauw gebracht. Na de dood van Tito in 1980 kwamen er in heel Joegoslavië steeds meer centrifugale krachten vrij, zoals uiteen is gezet door Kees van der Pijl in hoofdstuk 3. In Kosovo nam, net als in andere delen van Joegoslavië, het nationalisme snel toe. De roep om aansluiting bij Albanië werd steeds luider. De politie trad weliswaar hard op tegen de Albanese demonstranten, maar kon toch niet verhinderen dat er een uittocht van Serven op gang kwam. Als reactie daarop besloot de toenmalige president van Servië, Milosevic, om in 1989 de autonomie van Kosovo ongedaan te maken. En daar bleef het niet bij. Veel Albanezen werden uit overheidsdienst ontslagen en vervangen door Serven, wat weer voedsel gaf aan de nationalistische gevoelens van de Albanezen. In 1990 keerden de Albanezen zich openlijk af van het officiële bestuur, en riepen de onafhankelijkheid uit. Ze hielden eigen verkiezingen en richtten een parallelle samenleving in met eigen scholen en eigen medische voorzieningen. Halverwege de jaren negentig namen de confrontaties met het Joegoslavische leger toe, zowel in aantal als in intensiteit. Het uck, het Albanees bevrijdingsleger, kreeg meer en meer aanhang, en de gewelddadige strijd voor onafhankelijkheid en aansluiting bij Albanië begon vorm te krijgen. Rob de Wijk, van instituut Clingendael, heeft er in hoofdstuk 5 al op gewezen dat het toenemend succes van het tegen Serviërs gerichte geweld in Bosnië en Kroatië hierbij een belangrijke rol speelde. Net als in Bosnië en Kroatië leidde de intensivering van het geweld ook in Kosovo uiteindelijk tot internationale bemoeienis. Als reactie op de groeiende activiteit van het uck, begonnen de Servische autoriteiten in Kosovo namelijk een klopjacht op de separatisten, waarbij veel doden vielen en delen van de bevolking op drift raakten. Voor de Veiligheidsraad was dat in september 1998 aanleiding om resolutie 1199 aan te nemen, waarin werd geëist dat de vijandelijkheden zouden worden gestaakt. In het verlengde van die resolutie kwam op 13 oktober van dat jaar het akkoord van Belgrado tot stand tussen president Milosevic en de Amerikaanse Balkangezant Holbrooke. Dat akkoord behelsde: terugtrekking van de Joegoslavische troepen uit Kosovo, vredesonderhandelingen, de komst van tweeduizend ovse-waarnemers, en het toestaan van onbewapende waarnemingsvluchten boven Kosovo. In het nabij gelegen Macedonië werden 2300 manschappen gelegerd voor het geval dat de waarnemers in gevaar mochten komen, de zogenaamde Extraction Force. Ook op 13 oktober vaardigde de Noord-Atlantische Raad (zeg maar de politieke leiding van de navo) de zogenaamde Activation Order (Actord) voor Operation Determined Force uit. Het Joegoslavische leger trok zich vervolgens inderdaad terug, zoals in het akkoord van Belgrado was afgesproken, alleen de vredesonderhandelingen kwamen niet op gang. Sterker nog: het uck ging ondertussen door met haar guerrilla-activiteiten, waarbij ook Servische burgers tot slachtoffer werden gemaakt.

108


Het kan geen kwaad om hier nog eens te memoren dat minister Van Aartsen deze gang van zaken destijds ook bevestigde in brieven aan de Tweede Kamer. Op 5 november 1998 schreef hij: ‘De Federatieve Republiek Joegoslavië heeft in grote lijnen voldaan aan de eis met betrekking tot de terugtrekking van eenheden en hun zware wapens naar de posities van vóór maart dit jaar. Het uck neemt in een aantal gevallen deze posities over. Aanhoudende zorg bestaat over de broosheid van het staakt-het-vuren, met name als gevolg van provocaties door het uck. Vooralsnog reageren de frj-eenheden over het algemeen terughoudend.’ En in een brief op 10 november schrijft hij: ‘Tegelijkertijd blijft (…) ondanks de verklaring van uck-leider Demaci dat het uck zich zal houden aan het eenzijdig afgekondigd staakt-het-vuren, de positie van het uck een punt van zorg. Het staakt-het-vuren wordt weliswaar in grote lijnen gerespecteerd, maar blijft dan ook kwetsbaar als gevolg van provocaties door het uck en de reacties van Servische zijde. De posities van teruggetrokken frj-eenheden worden veelal ingenomen door het uck.’ Omdat het geweld van de kant van het uck doorgaat, ook richting burgers, en Kosovo nog steeds onder Servië valt, besluit Milosevic zijn veiligheidstroepen weer terug te sturen naar Kosovo, nu nog vaster besloten om het uck met wortel en tak uit te roeien. Er vallen bij de gevechten die daarop volgen vele doden, en tienduizenden mensen slaan op de vlucht. Op 15 januari 1999 nemen Joegoslavische veiligheidstroepen het plaatsje Racak in. Een dag later worden de lichamen gevonden van vijfenveertig mensen die zijn doodgeschoten. Deze slachtpartij, waarvan nooit is opgehelderd wie de daders zijn geweest, maakt grote indruk in de wereld. De leider van de ovse-waarnemers in Kosovo, de Amerikaan Walker, trekt nog dezelfde dag de conclusie dat de daders gezocht moeten worden in de kring van de Serven. Zijn veronderstelling staat haaks op de mening van Franse tv-journalisten die erbij waren toen de Serven Racak innamen en achteraf zeiden dat die doden er nog niet lagen toen de Serven zich weer uit Racak terugtrokken. De regering in Belgrado is dan ook woedend over de overhaaste conclusie van Walker en eist zijn vertrek. Bovendien weigert men mevrouw Arbour, de hoofdaanklager van het Joegoslaviëtribunaal, bij de grens met Macedonië de toegang tot Kosovo. Er bestaat een opvallende overeenkomst tussen de moord op de burgers in Racak, en de aanslag enkele jaren daarvoor op de markt van Sarajevo. Beide vormden een belangrijke aanleiding voor militair navo-ingrijpen. De vreselijke bomaanslag in Sarajevo, waarbij op 28 augustus 1995 vijfendertig doden vielen, was destijds voor de navo het sein zich actief met het conflict in Bosnië te gaan bemoeien en over te gaan tot het bombarderen van de Servische stellingen rond Sarajevo. Zoals we hebben gezien was die beslissing voor de navo en veel politici het begin van het einde van de oorlog – een visie die door een groot aantal deskundigen, onder wie Rob de Wijk en sir Michael Rose, wordt bestreden. De Wijk en Rose achten het beiden ook zeer wel mogelijk dat de aanslag op de markt in Sarajevo in werkelijkheid is gepleegd door moslimstrijdkrachten, die op die manier de navo onder druk hebben gezet om op te treden. Rose: ‘Het is zeker mogelijk dat iemand anders dan de Serven het gedaan heeft. Ik weet dat natuurlijk niet zeker, maar ik heb destijds wel aanwijzingen gehad die daarop duiden. Om de richting te bepalen van waaruit werd gevuurd heb je minstens vier inslagen nodig. Op de markt viel maar één bom. Het is in dit geval dus absoluut onmogelijk om met zekerheid vast te stellen vanuit welke richting het vuur werd geopend.’ De stellige bewering van zijn eigen ministerie van Defensie dat de bom zeker van de Serven afkomstig was, doet hij af als ‘propaganda’.

109


En Rob de Wijk is nog stelliger. Hij zegt: ‘Ik ben met vertegenwoordigers van de ovse en de navo in Sarajevo geweest, en ze zeiden allemaal dat het alleen de moslims konden zijn geweest.’ Over de moordpartij in Racak, zegt hij: ‘Het uck deinst er niet voor terug om de eigen bevolking op te offeren voor de goede zaak. Ik loop lang genoeg mee, heb genoeg gezien, met genoeg mensen gesproken, voldoende zaken bestudeerd, om te weten dat dat gewoon gebeurt. Het moet niet al te grote vormen aannemen, maar enkele tientallen mensen is niet zo erg. Zo redeneren die lui.’ Speciaal uit Finland overgevlogen forensische experts noch andere experts van de Verenigde Naties, de navo of de ovse hebben later definitief uitsluitsel kunnen geven over de vraag wie de daders van de slachtpartij bij Racak zijn geweest. En omdat het definitieve, allesomvattende verslag van de Finse experts niet openbaar wordt gemaakt (een feit dat op zichzelf al ernstig te denken geeft), zal die vraag voorlopig ook niet beantwoord worden. Ondertussen werd de lezing van de leider van de ovse-missie, Walker, wel algemeen overgenomen. En net als na de aanslag op de markt in Sarajevo, zou ook dit keer een westerse reactie niet uitblijven: op 31 januari kreeg navo-secretaris-generaal Solana alle volmachten voor acties tegen Joegoslavië. Dat het vervolgens toch nog bijna twee maanden zou duren voordat er daadwerkelijk werd ingegrepen, had ongetwijfeld te maken met het feit dat ook voor de navo de problemen rondom deze nieuwe crisis niet gering waren. Niet alle landen waren bijvoorbeeld even enthousiast over een militair ingrijpen. Bovendien bestond er twijfel over de te volgen strategie, en onzekerheid over de rol van het uck. Daarom werd aanvankelijk gekozen voor het verhogen van de druk op Milosevic door een conferentie te beleggen in het kasteel van Rambouillet, vlak bij Parijs. Onder leiding van de zogenaamde Contactgroep, in het leven geroepen ten tijde van de oorlog in Bosnië en bestaande uit vertegenwoordigers van de grootmachten, werd daar van 3 tot 23 februari gesproken over een oplossing van de kwestie-Kosovo. Opmerkelijk is dat de strijdende partijen niet met elkaar spraken, maar slechts gesprekken hadden met de onderhandelaars van de Contactgroep, vertegenwoordigers van Engeland (Cook) en Frankrijk (Védrine). Desalniettemin waren de eerste berichten positief. Op 23 februari bleek de zaak echter toch vast te zitten: enerzijds vanwege de weigering van Milosevic om navo-troepen op Joegoslavisch grondgebied toe te laten, en anderzijds vanwege de eis van de Albanese Kosovaren om onafhankelijk te worden van Joegoslavië. De besprekingen werden daarop verdaagd tot 15 maart. Tegen beide partijen werd gezegd: wij hebben een akkoord geschreven en voor jullie is het nu ja of nee. Op de vijftiende is het tekenen of niet tekenen.

110


Zeer opmerkelijk is dat de details van het concept-akkoord geheim bleven, ook voor bijvoorbeeld parlementariërs in de navo-landen. Ondertussen werd er door de Verenigde Staten steeds openlijker gesproken over militair ingrijpen en werden alle diplomatieke registers opengetrokken om de navo op één lijn te krijgen achter de VS. Veel druk werd ook uitgeoefend op de vertegenwoordigers van het uck. Hun werd duidelijk gemaakt dat de navo niets kon doen wanneer zij zouden blijven weigeren het akkoord te tekenen. De Kosovo-Albanezen wisten vervolgens te bereiken dat er een bepaling in het akkoord kwam die binnen drie jaar een referendum in het vooruitzicht stelde waarin de bevolking van Kosovo zich kon uitspreken over de gewenste staatsrechtelijke status in de toekomst (letterlijk: ‘according to the will of the people’). Die bepaling, en de druk van met name de Verenigde Staten, zouden er ten slotte toe leiden dat de Albanezen tekenden en zich aldus verzekerden van de steun van de navo. Het zou, vanuit uck-perspectief gezien, een uitstekende zet blijken te zijn: de navo zou voor hen de kastanjes uit het vuur halen en de onafhankelijkheid zou op termijn onvermijdelijk blijken, iets wat de navo en de VN steeds hebben gezegd beslist niet te willen. Zoals bekend tekende de Joegoslavische regering het akkoord van Rambouillet niet. Hoewel men bereid was in te stemmen met het hele politieke deel van het akkoord over autonomie, verkiezingen onder internationaal toezicht, eigen rechtspraak, politie, belastingen, gezondheidszorg, onderwijs, cultuur, ja zelfs de invoering van een vrijemarkteconomie, weigerde men akkoord te gaan met een referendum over drie jaar. Bovendien bleef men onoverkomelijke bezwaren houden tegen de rol die de navo zich in het akkoord toebedeelde. De navo zou (zo bleek later toen de militaire annexen bij het akkoord openbaar werden) zeer vergaande bevoegdheden krijgen, niet alleen in Kosovo maar in heel Joegoslavië. Zo stond er in Annex B, artikel 6, dat de navo immuun zou zijn voor alle juridische procedures; in artikel 8 dat de navo vrije, onvoorwaardelijk doorgang en toegang moesten worden gegeven in het hele gebied van de Federatieve Republiek Joegoslavië, zowel in de lucht, als op het water en het land; en in artikel 10 dat de Joegoslavische autoriteiten aan dit alles ook nog eens moesten meewerken. Feitelijk moest Joegoslavië dus zijn soevereiniteit opgeven. De polemoloog Leon Wecke, van het Instituut voor Vredesvraagstukken in Nijmegen, heeft hierover gezegd: ‘Dit is een bezettingsstatuut en voor niemand te aanvaarden.’ Prof. Paul de Waart sprak tegenover ons van ‘een worgcontract’. Behalve de Joegoslaven wezen ook de Russen, lid van de Contactgroep, deze navo-eisen af. De Joegoslavische regering bood nog aan verder te onderhandelen over het akkoord, maar voor de Verenigde Staten en de navo bleek de maat inmiddels vol. De ovse-waarnemers in Kosovo werden teruggetrokken en de ambassades van de navo-landen in Belgrado werden gesloten. De ogen en oren van de internationale gemeenschap zouden de eerste maanden niets meer zien of horen van wat er in Kosovo gebeurde. Op 22 maart reisde Holbrooke nog wel naar Belgrado, maar niemand geloofde toen nog werkelijk in een vreedzame oplossing. Op 24 maart 1999 rond 19.00 uur lokale tijd begonnen de bombardementen. Omdat de navo-landen wisten dat de Veiligheidsraad nooit toestemming zou geven voor de acties, vanwege de Russische onvrede over de gang van zaken in Rambouillet, werd geen poging ondernomen om de Verenigde Naties achter het optreden te krijgen. Op de gevolgen daarvan voor de nieuwe wereldorde zullen we in de vervolghoofdstukken van dit boek nog uitgebreid ingaan. Maar zeker zo belangrijk als de vraag van de legitimiteit van Operation Allied Force blijft de vraag: was de operatie effectief?

111


Vastgesteld kan worden dat door de maandenlange dreiging met geweld de geloofwaardigheid van de navo op het spel was komen te staan. Daardoor, en omdat men om wat voor redenen dan ook niet verder wilde onderhandelen in Rambouillet, had de navo zichzelf in een dwangpositie gebracht. Men moest iets doen, alleen: met welk doel? Zoals we in hoofdstuk 1 hebben gezien, luidde de officiële lezing: het voorkómen van een humanitaire ramp in Kosovo en het dwingen van Milosevic om alsnog akkoord te gaan met de in Rambouillet gestelde voorwaarden voor een politieke regeling. De kritiek op de navo-acties gold van het begin af aan niet alleen de réchtmatigheid, maar ook de dóélmatigheid. Aan de door de navo gekozen strategie hebben twee aannames ten grondslag gelegen die beide niet bleken te kloppen. De eerste: Milosevic luistert alleen naar geweld. En de tweede: hij is zo uit op zijn eigen macht dat hij ook nog snél zal luisteren naar geweld. De inschatting van de navo (en van vrijwel de gehele Nederlandse politiek) was dat een paar bommen en raketten gedurende een paar dagen genoeg zouden zijn om de Joegoslavische regering op de knieën te krijgen. Niets bleek echter minder waar. Erger nog, de navo bereikte precies wat men zei te willen voorkomen: een humanitaire catastrofe in Kosovo. Waar twee olifanten vechten, wordt het gras vertrapt. Vanaf het moment dat de eerste bommen op Servië neerdaalden, kwam de exodus uit Kosovo pas echt goed op gang. Massaal sloegen mensen op de vlucht voor het geweld van het Joegoslavische leger en de paramilitairen, die zinden op wraak op het bondgenootschap tussen de navo en het uck, en voor de bombardementen van de navo-vliegtuigen. Honderdduizenden zochten een veilig heenkomen naar de aangrenzende landen Macedonië en Albanië, en de Joegoslavische republiek Montenegro. Merkwaardig genoeg bleek er voor de vluchtelingen geen opvang te zijn aan de grens. Had de navo niet gerekend op de vluchtelingenstroom, omdat men dacht dat Milosevic onmiddellijk zou inbinden? Of had de navo er wel rekening mee gehouden, maar zagen de lidstaten het niet als hun taak om iets voor de vluchtelingen te doen? Het blijft curieus dat er miljarden guldens werden uitgetrokken voor een luchtoorlog en dat men tegelijkertijd ‘vergat’ dat een oorlog vluchtelingen voortbrengt. Pas na weken was er sprake van een provisorische opvang.

112


Op het politieke en diplomatieke vlak gebeurde er de eerste weken van de oorlog helemaal niets. Ondertussen gooide de navo zijn bommen en vuurde zijn raketten af, eerst op militaire en daarna steeds vaker ook op civiele doelen; het Joegoslavische leger ging door met zijn niets en niemand ontziende strijd tegen het uck en tegen allen die zich daarmee verbonden hadden, en het uck op zijn beurt zette eerst met de moed der wanhoop, maar gaandeweg met steeds meer vertrouwen en succes zijn guerrillaoorlog voort. Pas op 6 mei kwamen Rusland en de navo elkaar enigszins tegemoet op een conferentie van de G8: daar werd een principeakkoord bereikt over een door de VNgeleide troepenmacht voor Kosovo. Maar een staakt-het-vuren kwam pas in zicht toen beide partijen in de problemen begonnen te komen. Aan de ene kant merkte Milosevic dat hij de steun van Rusland begon te verspelen. Bovendien liep hij het risico dat als zijn land nog verder in puin zou worden geschoten, hij de massale steun van de Servische bevolking die hem dankzij de navo-bombardementen in de schoot was gevallen, weer zou verspelen. Aan de andere kant begon de navo met het probleem te zitten dat er geen doelen meer over waren om te bombarderen (en ook steeds minder smart bombs om dat mee te doen), terwijl tegelijkertijd een deel van de navo-lidstaten, waaronder Nederland, beslist geen grondtroepen wilde sturen. Bovendien begon zich aan de horizon nóg een humanitaire ramp af te tekenen: wanneer de honderdduizenden vluchtelingen niet voor de winter terug zouden kunnen keren naar hun huizen in Kosovo, zouden velen ongetwijfeld omkomen van honger en koude – en dan werd het wel heel erg moeilijk om nog van een humanitaire missie te blijven spreken. Er was, met andere woorden, een patstelling ontstaan die beide partijen geen andere mogelijkheid bood dan te kiezen voor een diplomatieke oplossing – precies zoals Rob de Wijk in zijn theoretische verhandeling over hoe oorlogen eindigen heeft beschreven. Nadat er duizenden doden waren gevallen, en miljarden guldens aan bommen en raketten waren afgevuurd, waarmee een veelvoud daarvan aan schade was aangericht, boekten de Russische gezant Tsjernomyrdin en de Finse oud-president Ahtisaari eindelijk vooruitgang op het diplomatieke vlak. Op 1 juni werden zij het op de Petersberg bij Bonn eens met Strobe Talbott, de Amerikaanse plaatsvervangend minister van Buitenlandse Zaken, over een nieuw voorstel. De volgende dag legden ze dat voorstel voor aan Milosevic, die instemde, net als nog weer een dag later het Servische parlement. Het zou nog een week duren voordat de strijdende partijen het ten slotte ook eens werden over de uitwerking van dat akkoord: de terugtrekking van de militaire eenheden en de stationering van kfor, de onder VN-vlag opererende vredesmacht in Kosovo. Op 10 juni kwam er een eind aan de bombardementen op Joegoslavië, nam de Veiligheidsraad een resolutie aan die het mandaat vormde voor kfor, en was de oorlog officieel ten einde. In de dagen daarna trokken lange colonnes kfor-troepen met in hun kielzog honderdduizenden opgeluchte vluchtelingen Kosovo binnen.

113


Maar had de navo de oorlog nu gewonnen? In NRC Handelsblad van 12 juni 1999 beschrijft Robert van de Roer in een uitvoerige reconstructie van de dagen vlak voor het sluiten van het akkoord hoe de bijeenkomst op 2 juni met Milosevic verliep. Volgens de NRC-correspondent duurde de bijeenkomst vierenhalf uur. De Finse onderhandelaar Ahtisaari liet MiloMilosevic weten dat hij niet bevoegd was om te onderhandelen: het was take it or leave it. Milosevic, zo blijkt uit het verslag, was kalm en beheerst. Hij stelde enkele vragen. Zoals: ‘Zouden de VN eerder het gezag in Kosovo vormen dan de navo?’ Ja, zei Ahtisaari, maar de navo kreeg wel de operationele leiding. ‘Is het akkoord van Rambouillet nog van kracht?’ wilde Milosevic weten. Ahtisaari zei dat dat vervangen was door het nieuwe vredesplan. Anders dan ‘Rambouillet’ gaf dit plan de navo geen bewegingsvrijheid in heel Joegoslavië, maar alleen in Kosovo. Evenmin bood het de Kosovaren na drie jaar van autonomie een referendum over onafhankelijkheid, zoals in Rambouillet nog was afgesproken. MiloMilosevic leunde met een tevreden lach ontspannen achterover. Wat zegt dit alles nu over de doelmatigheid van de navo-bombardementen? Een humanitaire ramp werd niet voorkomen, maar eerder bespoedigd en fors vergroot. De politieke overeenkomst is er gekomen, maar de vraag is hoeveel dat akkoord eigenlijk afwijkt van de voorstellen die de Joegoslavische regering bij Rambouillet ii op tafel legde, en die toen voor de navo nog onaanvaardbaar heetten. De belangrijkste struikelpunten voor de Serviërs (het referendum en de navo-troepenmacht) zijn beide uit het nieuwe akkoord verdwenen. Niet de navo maar de VN is de baas in Kosovo, en het mandaat beperkt zich tot Kosovo en beslaat niet meer het hele grondgebied van Joegoslavië. En laten we eens kijken naar wat de navo-acties nog meer hebben opgeleverd. Hoe is de situatie nu in Kosovo? De Serven, de Roma en andere minderheden zijn inmiddels massaal vertrokken of het slachtoffer geworden van geweld van de kant van het uck. Het is niet overdreven te stellen dat zowel het politieke als het maatschappelijke leven geheel worden gedomineerd door het uck en daaraan gelieerde personen en organisaties. Ondertussen blijft het uck onverminderd voorstander van afscheiding van Kosovo van Joegoslavië en aansluiting bij Albanië. Daarmee is de politieke toekomst van Kosovo nog altijd zeer ongewis. In feite is het gebied nu een soort VN-protectoraat. De internationale gemeenschap steekt vele miljarden guldens in de wederopbouw van het getroffen land, maar wat moet de VN doen wanneer de opbouw is voltooid en het uck de kfor-troepen bestempelt als een bezettingsmacht en het vertrek ervan eist? En Belgrado heeft in Kosovo niets meer te zeggen. Hoe kan het gezag van de Joegoslavische regering in Kosovo ooit nog worden hersteld, wat ook al zo’n mooie doelstelling van de westerse landen is?

114


De escalatie van het geweld, waaraan de navo-bombardementen in belangrijke mate hebben bijgedragen, heeft de onderlinge haatgevoelens tussen Serven en Albanezen verder versterkt. Gematigde krachten aan beide zijden zijn hun leven niet zeker omdat nuances niet meer worden geaccepteerd. En waar in Kosovo nog sprake is van gemengde gemeenschappen, kan daar op elk moment de vlam in de pan slaan, zoals nog eens bleek in de eerste week van februari 2000. Servische en Albanese inwoners van de Kosovaarse provincieplaats Mitrovica gingen elkaar te lijf met alle mogelijke uit de oorlog achtergebleven wapentuig, waarbij aan beide zijden doden vielen. De aanwezige kfortroepen konden weinig uitrichten in de chaos die in de nachtelijke uren uitbrak, en werden bovendien zelf het doelwit van aanvallen van beide kampen. Het nationalisme en het etnisch bepaalde superioriteitsgevoel – dat zo velen op de Balkan nu al zo’n tijd in de greep heeft – zijn al met al het enige dat versterkt uit de strijd is gekomen. Daarmee is het streven van de VN naar een multi-etnisch Kosovo voor de eerste decennia een niet te bereiken doel geworden. En het is niet realistisch en zelfs gevaarlijk om niet te bereiken doelen na te streven – de recente geschiedenis van de Balkan heeft dat onomstotelijk aangetoond. Alle betrokken partijen, uitgezonderd het uck, hebben steeds op het standpunt gestaan dat aansluiting van Kosovo bij Albanië ongewenst is, omdat het zal leiden tot soortgelijke wensen van de Albanese minderheden in Montenegro en Macedonië. Bovendien zou het moeilijk verdedigbaar zijn als aan de Albanezen in Kosovo zou worden toegestaan wat elders op de Balkan aan bijvoorbeeld de Serven in de Bosnische deelrepubliek Srpska wordt ontzegd, namelijk aansluiting bij het land van eigen keuze. Een laatste, zij het nooit officieel geproclameerde doelstelling van de navo-acties was een verdere isolatie van Milosevic en zijn bewind. Welnu, internationaal was hij al volledig geïsoleerd, en in eigen land blijkt hij soeverein tegenover een tot op het bot verdeelde oppositie. Milosevic lijkt alles behalve verzwakt uit de strijd te zijn gekomen, nu hij via de door hem gedomineerde media keer op keer kan zeggen dat hij en zijn volk het slachtoffer zijn van een internationaal, door de navo gesmeed complot. Reeds vele malen hebben de leiders van de oppositie duidelijk gemaakt dat de bombardementen hen niet hebben geholpen, maar juist hebben verzwakt. Ook dat maakt dat de operatie Allied Force onmogelijk doelmatig kan worden genoemd. Een van de mensen met de meest vergaande oorlogsretoriek tijdens de Kosovocrisis was zonder twijfel de man die de Spanjaard Solana opvolgde als secretaris-generaal van de navo, de Britse oud-minister van Defensie George Robertson. In een interview in NRC Handelsblad van 13 november 1999 zegt hij: ‘We hebben uiteindelijk zijn militaire machine afgebroken, en dat was ons doel.’ Gek genoeg is dat door de navo nooit eerder aan iemand verteld. Was dat wel gebeurd – en in een bondgenootschap van zichzelf democratisch noemende landen had dat natuurlijk moeten gebeuren – dan zou onmiddellijk de volgende vraag zijn geweest: ten koste van hoeveel menselijk leed bent u bereid uw doel te bereiken?

115


En de vraag die Robertsons uitspraak nú oproept is deze: zou hij zelf werkelijk geloven dat de militaire machine van Milosevic (waarmee hij natuurlijk doelt op het leger van de Federatieve Republiek Joegoslavië, waarvan Milosevic de president is) – zou de nieuwe secretaris-generaal van de navo werkelijk geloven dat dat leger door de bondgenootschappelijke strijdkrachten vernietigend is verslagen? Wie zich de beelden van de uittocht van de Servische troepen uit Kosovo herinnert, zal het zich nauwelijks kunnen voorstellen. Daarvoor rolden er te veel tanks door de straten van Pristina. Daarvoor was er te veel vertoon van ongebroken strijdlust. Zoals Clifford Beal, de hoofdredacteur van Jane’s Defence Weekly eerder in dit boek al opmerkte, is er alle reden om ernstig te twijfelen aan de navo-cijfers over de Servische verliezen. Zodat zelfs dit ene, zeer beperkte, weinig humanitaire, en niet vooraf of tijdens de luchtcampagne genoemde doel, niet gehaald lijkt te zijn. Dat de oud-generaal sir Michael Rose beweert dat men binnen de navo zeer ontevreden is over Operation Allied Force lijkt ons dan ook een stuk waarschijnlijker dan dat secretaris-generaal Robertson werkelijk gelooft wat hij zegt.

116


2.2 OEFENING IN BESCHEIDENHEID Te veel moralisten beginnen met een afkeer van de werkelijkheid: een afkeer van de mens zoals hij is. Clarence Day Op 25 april 1999, vijftig jaar nadat de navo werd opgericht als schild tegen het Rode Gevaar, ondertekenden de lidstaten in de Amerikaanse hoofdstad Washington een nieuw strategisch concept voor het bondgenootschap. Rob de Wijk heeft in het verleden van dichtbij meegemaakt hoe de besluitvorming en het beleid binnen de navo tot stand komen. Daarom vroegen wij hem op welk moment de Nederlandse regering nu enige inspraak heeft gehad bij het opstellen van dat belangrijke document. De Wijk: ‘Daar moet je je niet te veel van voorstellen. Ik heb zelf meegewerkt aan het concept van 1990 en de voorbereidingen voor het concept van 1999, maar dat werd allemaal afgedaan op ambtelijk niveau. De minister werd pas in een heel laat stadium geïnformeerd. Er is wel enige politieke sturing in, maar die is voornamelijk indirect door de navo-ambassadeurs die worden geïnstrueerd door hun hoofdsteden. De uiteindelijke tekst is een compromisdocument dat voor 80 tot 90 procent wordt uitonderhandeld door ambtenaren. Vervolgens wordt er tijdens zo’n top nog een beetje over gerommeld door de regeringsleiders. Die passen hier en daar nog een zinnetje aan. Maar grosso modo is het een ambtelijk stuk, waarin formeel wordt vastgelegd wat in de praktijk al lang gebeurt. Want bij de navo holt de theorie altijd achter de praktijk aan.’ Wat is er nu precies nieuw aan dat nieuwe strategische concept van de navo? Een van de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het verleden is ongetwijfeld dat het bondgenootschap zich voortaan het recht voorbehoudt om overal te interveniëren waar men een bedreiging ziet (letterlijk: ‘waar de veiligheid van de Euro-Atlantische regio in het geding is’. Bovendien is aan de lijst van kerntaken van de navo, mede dankzij de inspanningen van de Nederlandse navo-ambassadeur, het uitvoeren van ‘crisisbeheersingsoperaties’ toegevoegd – zowel peace keeping- als peace enforcing-operaties. In het nieuwe strategisch concept staat verder dat het in den vreemde interveniëren ‘bij voorkeur’ moet gebeuren met een mandaat van de Veiligheidsraad. Toen de Tweede Kamer op 21 april 1999 met de regering van gedachten wisselde over het concept, waaraan op dat moment door de navo nog werd gewerkt, diende SP-kamerlid Harry van Bommel een motie in om te bewerkstelligen dat de regering zich zou inspannen om de woorden ‘bij voorkeur’ te vervangen door ‘per definitie’. Maar die motie kreeg slechts de steun van zijn eigen vijfkoppige fractie. Het was de laatste keer dat de Kamer zich over de kwestie zou buigen, want de regering hoeft een navo-concept niet aan het parlement voor te leggen ter ratificatie. Met de aanname van het nieuwe strategisch concept is de navo dus definitief geen verdedigingsorganisatie meer, maar een militair machtsblok dat zichzelf toestemming geeft om ook buiten het verdragsgebied actief te zijn, ten behoeve van het eigen economische of politieke belang. Of zoals de voorstanders van deze nieuwe strategie het liever verwoorden: ten behoeve van de naleving van de mensenrechten, de internationale wereldorde, de vrede. De kans is dus groot dat er in het kader van ‘crisisbeheersingsoperaties’ nog meer ‘Kosovo’s’ zullen volgen. 117


In de brief aan de Kamer waarin verslag werd gedaan van de navo-top in Washington, schrijft de minister van Buitenlandse Zaken het zo: De politieke, militaire en humanitaire aanpak van de Kosovocrisis werd krachtig ondersteund, in het besef dat deze de meest heldere manifestatie vormt van het beleid dat de navo in het Strategisch Concept voor de komende periode heeft uitgezet. Het is op z’n zachtst gezegd opmerkelijk dat de navo de aanpak van de Kosovocrisis heeft verheven tot hét strategisch concept voor de toekomst, gezien het gebrek aan doelmatigheid ervan, afgemeten aan de door haar zelf geformuleerde doelen. In het vorige hoofdstuk zijn we daar al op ingegaan. En de negatieve ervaringen in Kosovo staan bepaald niet op zichzelf. Het lijkt erop dat de internationale gemeenschap sowieso haar mogelijkheden om succesvol ‘humanitair’ te interveniëren systematisch overschat. Rob de Wijk en anderen hebben daar elders in dit boek al veel behartenswaardige dingen over gezegd. Noch de Verenigde Naties, noch enig land of bondgenootschap kan wijzen op werkelijk succesvolle operaties in het kader van humanitaire interventies. In het beste geval lijkt men in staat om tot een bevriezing van de status quo te komen, zoals in VNverband op Cyprus (unficyp, aanwezig sinds 1964), op de Golanhoogte (undof, aanwezig sinds 1974), in Zuid-Libanon (unifil, aanwezig sinds 1978) en in Bosnië (unmibh, aanwezig sinds 1995). Op zichzelf is daar niks mis mee, behalve wanneer die bevriezing een definitieve oplossing in de weg staat, wat in vrijwel alle bovengenoemde gevallen zo is. Echt ernstig wordt het wanneer de mening post vat – en dat lijkt steeds meer het geval te zijn – dat landen, verenigd of alleen, in staat zijn om door middel van massief geweld ergens vrede op te leggen aan strijdende partijen. Dat is een gevaarlijke vorm van zelfoverschatting. Het mag dan zo zijn dat de navo wekenlang kan bombarderen zonder zelf een slachtoffer te hoeven betreuren, en natuurlijk is de verleiding dan groot om te denken dat men dus in principe in staat is wie dan ook waar dan ook in de wereld de wil op te leggen, maar zowel de huidige situatie in Kosovo, als die in Bosnië laat zien dat dit toch echt een misvatting is. Aan militair ingrijpen gaat meestal een diplomatiek proces vooraf, een proces gebaseerd op de politieke analyse van de betrokken partijen. Wie er allemaal ‘betrokken partij’ zijn, dat maakt ieder land of verband van landen zelf uit, op basis van de economische, politieke en ideologische kracht en belangen. De bemoeienis met een conflict wordt dus lang niet altijd – of eigenlijk: meestal niet – ingegeven door de behoefte om zich belangeloos in te zetten voor de vrede en de menselijkheid. Het voorbeeld van de westerse bemoeienis met de crisis op de Balkan laat zien dat daardoor gemakkelijk het tegenovergestelde bereikt kan worden van wat men aanvankelijk beoogde: geen bemoeienis van buiten was zeer waarschijnlijk beter geweest dan de op tegenstrijdige gedachten hinkende bemoeienis van de EU, de VN en de navo die nu heeft plaatsgevonden.

118


Zoals we hebben gezien, ging het al meteen mis toen Duitsland tegen de wil van de meeste andere Europese landen de vroegtijdige erkenning van Slovenië en Kroatië erdoor drukte. In plaats van het opkomende nationalisme en separatisme te temperen, besloot men het te honoreren. Er werd niet langer gezocht naar een allesomvattende oplossing voor de Balkan, maar er werd besloten om bij elke nieuwe ontwikkeling iets nieuws te proberen. Had men – in de wetenschap dat er in alle republieken grote etnische minderheden woonden – vanaf het allereerste begin ferm gepleit voor een confederatief Joegoslavië waarin er maximale vrijheid zou zijn voor de afzonderlijke republieken maar dus ook garanties voor de veiligheid van de minderheden, dan zou de ‘vulkaan’ van etnische onvrede wellicht niet tot uitbarsting zijn gekomen. En ook als die confederatie niet haalbaar was gebleken, had men via het door Carrington voorgestelde ‘Joegoslavië à la carte’ kunnen voorkomen dat de zaken zo verschrikkelijk uit de hand zouden lopen als nu is gebeurd. Want hoe het verder is gegaan met de Balkan, is bekend. Europa, de Verenigde Naties en uiteindelijk ook de navo raakten steeds meer betrokken bij het conflict en werden zelf ook steeds vaker een actor in het geheel. Oudminister van Buitenlandse Zaken Hans van Mierlo sprak wel eens over het gevaar van ‘hospitalisering’. Het is een vervelend woord in dit verband, maar zijn bedoeling was duidelijk: door zich steeds nadrukkelijker in het conflict te mengen werden de EU en de VN ook steeds vaker verantwoordelijk gehouden voor het uitblijven van de vrede – ook, of juist door de strijdende partijen die zelf rustig doorgingen met het op gewelddadige wijze veiligstellen van hun belangen. Sir Michael Rose mocht dat, zo hebben we kunnen lezen, aan den lijve ondervinden. Kroaten, moslims, Slovenen, Macedoniërs, Montenegrijnen, Serviërs, maar ook Turken, joden en Roma hebben op de Balkan eeuwenlang naast elkaar gewoond. En op enkele conflicten na, is dat vrijwel altijd vreedzaam verlopen. De verwoesting van de oude brug in Mostar was ook om die reden zeer symbolisch: gedurende vele eeuwen had kennelijk niemand de behoefte gevoeld om de verbinding tussen de bevolkingsgroepen met geweld te verbreken. Een zeer ruim deel van de Joegoslavische bevolking bestaat dan ook uit mensen die zijn geboren uit gemengde huwelijken. Het kwaad op de Balkan wordt niet gevormd door dé Serviërs of dé moslims of door welke bevolkingsgroep dan ook, het kwaad op de Balkan is het kwaad van het nationalisme en het etnische superioriteitsgevoel dat door onverantwoordelijke types binnen de belangrijkste bevolkingsgroepen welbewust en met gebruikmaking van de grofste middelen is aangekweekt. Als de vlam dan uiteindelijk in de pan slaat, volgt alleen nog escalatie op escalatie, totdat het gezonde verstand zich herneemt en de overhand krijgt, en het besef dat men elkaar nodig heeft het wint van de onderlinge haat. De mogelijkheden van de internationale gemeenschap om in dit proces door middel van geweld een oplossing te forceren en van buitenaf een pacificatie op te leggen, zo hebben de oorlogen in Bosnië en Kosovo bewezen, zijn nihil. Eerder heeft men de problemen verergerd en verlengd. Laten we de loop der gebeurtenissen in Bosnië nog eenmaal reconstrueren, en ons daarbij concentreren op de bemoeienissen van de buitenlandse mogendheden.

119


Twee weken nadat het Bosnische parlement in afwezigheid van de Servische leden zich op 14 oktober 1991 uitsprak voor de onafhankelijkheid (daarmee het voorbeeld volgend van Kroatië en Slovenië), kwam het Carrington-plan tot stand, opgesteld door Lord Carrington, die in hoofdstuk 4 uitvoerig aan het woord is geweest. Het plan van de Britse bemiddelaar voorzag in een opsplitsing van Bosnië in drie kantons in een confederatief verband, en werd getekend door de Kroaten, de Serviërs én de moslims. Op dat moment leek een oorlog in Bosnië voorkomen. Maar de Bosnische president Izetbegovic kwam kort daarop terug op zijn standpunt, daartoe aangespoord door de Verenigde Staten en de Europese landen. Bij nader inzien vond hij (vonden de VS en de EU) dat er één multietnisch Bosnië moest komen. In plaats daarvan kwam er oorlog. In augustus 1992 werd er een nieuwe poging gedaan om het conflict langs diplomatieke weg op te lossen: het Vance-Owen-plan kwam op tafel. Dat voorzag in een opsplitsing van Bosnië in tien provincies: drie voor de Serviërs, drie voor de Kroaten en drie voor de moslims – Sarajevo zou multi-etnisch worden. De onderhandelingen over dit plan duurden tot februari 1993. Op de vierentwintigste van die maand liet Madeleine Albright, toenmalig Amerikaans vertegenwoordiger bij de VN, op een persconferentie weten dat de Verenigde Staten er geen heil in zagen: ‘Dit plan,’ aldus Albright, ‘komt neer op het belonen van agressie en het straffen van de slachtoffers.’ En dus stemden de VS in de Veiligheidsraad tegen een Frans voorstel om het Vance-Owen-plan goed te keuren. De Verenigde Staten hadden ‘andere maatregelen’ in gedachte: de lift and strike-strategie (het opheffen van het wapenembargo voor de Bosnische moslims en het bestrijden van de Bosnische Serviërs vanuit de lucht). Dat het daar niet van kwam, was omdat deze strategie op onoverkomelijke bezwaren van de Engelsen stuitte. Die hadden, in tegenstelling tot de Amerikanen, mensen in het veld die rechtstreeks slachtoffer zouden kunnen worden van een full-blown war. Om toch iets te doen voor de steeds grotere aantallen in het nauw gedreven burgers, werden op diverse plaatsen zogenaamde safe havens gevormd, waarover zo dadelijk meer. Maar vrede werd het, dankzij het Amerikaanse verzet tegen het Vance-Owen-plan, opnieuw niet. Daarna kwam het Owen-Stoltenberg-plan. Dit plan leek sterk op het eerder door de moslims verworpen plan van Carrington. Het kreeg de steun van de Bosnische Kroaten en de Bosnische Serviërs, maar werd, om dezelfde redenen als het Plan Carrington, in september 1993 verworpen door het Bosnische parlement. De oorlog nam weer in hevigheid toe. In maart 1994 kwam vervolgens onder Amerikaanse druk een federatie van Bosnische Kroaten en moslims tot stand. Daarmee werd de oorlog formeel een conflict tussen twee, in plaats van drie partijen. In datzelfde jaar 1994 werd ook de zogenaamde Contactgroep opgericht, bestaande uit het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Rusland en de Verenigde Staten, in de hoop dat daarmee een einde zou komen aan de vele tegenstrijdigheden in de buitenlandse bemoeienis met het conflict. Het eerste voorstel dat de Contactgroep deed, was om te komen tot opsplitsing van Bosnië in twee delen: één deel van 51 procent van het oppervlak voor de federatie van moslims en Kroaten, en 49 procent voor de Bosnische Serviërs. Omdat de Serviërs, die vanaf het begin van de oorlog een militair overwicht hadden, op dat moment echter 70 procent van het land in handen hadden, weigerden zij te tekenen. Opnieuw sleepte de oorlog zich voort – maar achter de schermen vond een dramatische verandering plaats.

120


In mei 1995 startten de Kroaten, die naar later is gebleken inmiddels door de Amerikanen waren opgeleid en bewapend, een groot offensief tegen de Bosnische Serviërs in West-Slavonië, gevolgd door een nog groter offensief in de Krajina in augustus, waarbij 200000 Serviërs van Kroatisch grondgebied werden verjaagd. Plotseling waren de Serven aan de verliezende hand: bijna vier jaar na het begin van de oorlog was de situatie weer rijp voor een oplossing die in 1991 onder handbereik had gelegen, maar die door onbegrip en kortzichtigheid van de buitenstaanders (lees: de EU en de Verenigde Staten) niet was verwezenlijkt. Toen Richard Holbrooke in de herfst van 1995 zijn pendeldiplomatie begon, leidde dat uiteindelijk tot een staakt-het-vuren in oktober en tot de Dayton-gesprekken in Ohio (VS) vanaf 1 november. Het Daytonakkoord dat daaruit voortkwam deelt Bosnië in twee bijna gelijke delen: De Republica Srpska en de Bosnische Federatie, en week slechts in de details af van wat Lord Carrington vier jaar daarvoor al had voorgesteld. Terwijl dit politiek-diplomatieke proces, zwaar gehinderd door de vele landen en organisaties die zich er ieder vanuit hun eigen belangen en meningen mee bemoeiden, zich voltrok, was op de grond de VN-vredesmissie unprofor actief. Met een onduidelijk mandaat probeerden soldaten (de zogenaamde blauwhelmen) uit vele verschillende landen zoveel mogelijk voor de bevolking te betekenen. Zoals oud-unprofor-bevelhebber sir Michael Rose eerder in dit boek goed voelbaar maakte, was hun werk dankbaar in de zin dat ze in de gegeven situatie mensen konden helpen, maar uiterst onbevredigend in de zin dat ze de strijdende partijen niet tot vrede konden brengen zolang die dat zelf niet wilden. Natuurlijk moet in dit verband het debacle ‘Srebrenica’ genoemd worden. Het overstijgt de bedoeling van dit boek om daar zeer uitvoerig op in te gaan, maar omdat het hier een nationaal trauma betreft, en omdat het in een notendop de beperkingen van de ‘humanitaire interventie’ laat zien, willen we toch onze kijk geven op deze pijnlijkste van alle Nederlandse vredesoperaties. Op 4 februari 2000 stond in NRC Handelsblad het volgende bericht: Overlevenden uit Srebrenica eisen dat een aantal (voormalige) VN-functionarissen wordt aangeklaagd wegens volkerenmoord, evenals de Nederlanders Joris Voorhoeve (minister van Defensie ten tijde van de val van Srebrenica) en Ton Karremans (commandant van de Nederlandse VN-troepen in de enclave). Een delegatie van de overlevenden heeft dat vanmorgen gezegd tijdens een gesprek met hoofdaanklaagster Carla Del Ponte van het Joegoslaviëtribunaal. Daarmee begint een nieuw hoofdstuk van een boek dat, ondanks grote inspanningen van de Nederlandse regering, maar niet gesloten wil raken.

121


Op de morgen van 11 juli 1995 openden Bosnisch-Servische troepen, onder leiding van generaal Mladic, de aanval op het dorp Srebrenica, een zogenaamde ‘safe haven’ ingesteld door de Veiligheidsraad (resolutie 819) ten behoeve van gevluchte moslims. Nederlandse VN-soldaten, opererend onder de naam Dutchbat, hadden de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de mensen in de enclave, maar tegenover de overmacht aan Servische troepen, onder leiding van generaal Mladic, stonden zij machteloos. De door de VN beloofde luchtsteun bleef uit, en het onvermijdelijke gebeurde: de enclave viel. Duizenden moslimmannen op weerbare leeftijd werden gescheiden van de rest van hun familie en afgevoerd. Vrijwel zonder uitzondering werden ze vermoord, net als veel van de mannen die in de nacht voor de val de enclave waren ontglipt, maar later alsnog in Servische handen vielen. Op het moment dat het er écht op aankwam, bood de VN niet wat ze had beloofd: een veilige haven voor de moslims. Een belangrijke vraag die nog altijd niet afdoende is beantwoord luidt: wie waren er allemaal van op de hoogte dat Srebrenica zou worden opgegeven op het moment dat de Bosnische Serviërs aanstalten zouden maken de enclave te overrompelen? De VN geeft in haar in 1999 verschenen evaluatierapport weliswaar ruiterlijk toe ‘gefaald’ te hebben, echte opheldering over deze kwestie komt er niet. Laat staan dat de verantwoordelijken gedwongen worden verantwoording af te leggen. In ons land is het zelfs vijf jaar na dato politiek niet mogelijk de verantwoordelijken in een parlementaire enquête onder ede te horen. Tijdens een overleg met de Tweede Kamer een paar maanden na de val van Srebrenica liet minister Voorhoeve weten dat het nooit de bedoeling was geweest de enclave écht te verdedigen en dat safe niet letterlijk ‘veilig’ betekende. Dat had hij al begrepen toen hij in Srebrenica was geweest vlak na zijn aantreden als minister. Maar wisten de leden van Dutchbat en de in Srebrenica samengedreven moslims dat ook? Nee dus. En als de minister dit dan wél wist, had hij dan niet aan de Bosnische autoriteiten moeten voorstellen om de enclave te ontruimen en de mensen te evacueren zodat op voorhand mensenlevens gered hadden kunnen worden? ‘Dat hebben we gedaan,’ was Voorhoevens reactie toen deze vraag hem in de Kamer werd gesteld. ‘Maar men wilde dat niet.’ Als dit waar is, en het stemt overeen met wat sir Michael Rose hierover heeft gezegd in hoofdstuk 6, dan laadt dat een enorme verantwoordelijkheid op de schouders van de Bosnische leiders van die dagen – al blijft ook dan de vraag gerechtigd in hoeverre de Nederlandse minister van Defensie mede schuldig is. Door publiekelijk alarm te slaan had de druk op de Bosnische autoriteiten ongetwijfeld aanzienlijk kunnen worden verhoogd. Een andere vraag die gesteld moet worden is deze: hoe heeft het kunnen gebeuren dat Nederland zich ooit heeft laten verleiden om zich in dit wespennest te wagen? Daarvoor moeten we terug naar de dagen dat Relus ter Beek nog minister van Defensie was. Het was de tijd dat ons land een Luchtmobiele Brigade aan het opbouwen was. En de tijd dat er vrijwel dagelijks beelden tot ons kwamen van moslims op de vlucht voor de Bosnische Serviërs. En juist op dat moment wilde het Canadese bataljon dat Srebrenica onder zijn hoede had, terug naar huis. Nederland was het enige land dat bereid was troepen te leveren voor Srebrenica. Geen enkel groot land met invloed binnen de navo en/of de VN geloofde dat de enclave verdedigd kon worden. Maar de morele verontwaardiging in ons land was zo groot over wat er allemaal in Bosnië gebeurde, dat de politiek en de media het zicht op de werkelijkheid verloren. Negatieve signalen van navo-bondgenoten werden niet opgepikt, hoewel we – indien er problemen zouden ontstaan – wel afhankelijk waren van die landen. Niemand wist toen nog dat het save haven-concept alleen maar was bedacht om te verhullen dat de Amerikanen af wilden van het Vance-Owen-plan. 122


Op aandrang van de Tweede Kamer, onder aanvoering van het inmiddels overleden PvdA-kamerlid Van Traa en de cda’er Van Vlijmen, stelde Ter Beek op 7 september 1993 zeer tegen zijn zin Nederlandse militairen ter beschikking van Boutros-Ghali, toenmalig secretaris-generaal van de VN, ten behoeve van de verdediging van Srebrenica. Luitenant-generaal Couzy, bevelhebber van de landstrijdkrachten, verwoordt zijn gedachten over die beslissing in zijn memoires als volgt: Het was op die manier bij voorbaat een onmogelijke opgave: te weinig militairen, wier handen ook nog eens op de rug werden gebonden. De Bosnische Serviërs, die Srebrenica volledig hadden omsingeld, hadden zo vrij spel. (…) De andere opdracht, het ontwapenen van de moslimstrijders, was eveneens bij voorbaat een wassen neus. In zijn boek noemt Couzy de operatie een mission impossible en spreekt hij zijn verbazing uit over officieren in zijn eigen staf die voorstander waren van deelname ‘omdat het goed is voor het imago en de presentatie van de Koninklijke Landmacht’. Ook Couzy heeft echter destijds geen verdere consequenties aan zijn standpunt verbonden. Ons land had zichzelf, zo bleek ook al snel in de praktijk, opgezadeld met een onmogelijke opdracht. Moslimstrijders trokken ‘snachts vanuit de ‘veilige haven’ de omliggende heuvels in om aanvallen uit te voeren op Servische dorpen. Ook vonden er vanuit de enclave beschietingen plaats, in de hoop dat de Nederlanders en de Bosnische Serviërs konden worden verleid tot een vuurgevecht. Toen de Bosnische Serviërs er voldoende van overtuigd waren dat de VN en de navo niets zouden ondernemen als zij de enclave aanvielen, besloten zij ten slotte de provocaties te beantwoorden. Met het bekende resultaat. Welke andere les kan er uit deze beschamende episode van de Nederlandse geschiedenis getrokken worden, dan de les van bescheidenheid? Maar is die les geleerd? Slechts anderhalve maand na de val van Srebrenica publiceerde de toenmalige minister van Defensie Voorhoeve een boek met de titel Labiele Vrede. Het slot van het op een na laatste hoofdstuk luidt als volgt: Het belangrijkste middel voor constructieve invloed van een niet zo machtige staat als Nederland ten gunste van ontwikkeling naar wereldrechtsorde is het verwerven van de internationale reputatie een geloofwaardige partner te zijn. Dat wil zeggen: goede voorstellen indienen op het juiste moment, gedekt door consistent binnenlands beleid, en geschraagd door relatief grote economische en zo nodig militaire bijdragen aan de oplossing van internationale problemen. (…) Als Nederland invloedrijk wil zijn, kan het dat bereiken door juist in de moeilijke vraagstukken de risico’s van medeverantwoordelijkheid te aanvaarden. Wie grotere lasten draagt heeft een groter gewicht. Dat geldt ook in de internationale politiek. De les in bescheidenhied was toen dus nog niet geleerd – maar misschien konden de persen niet meer tijdig worden gestopt. Wanneer de internationale gemeenschap zich wil bemoeien met binnenlandse en regionale conflicten zijn bescheidenheid, behoedzaamheid en terughoudendheid geboden, zeker als het gaat om het toepassen van geweld. Het gevaar dat het middel erger zal blijken dan de kwaal is steeds levensgroot aanwezig.

123


Maar de kwaal is zo vreselijk, zullen velen roepen. Hoe zouden wij ons bescheiden, behoedzaam en terughoudend kunnen opstellen bij het zien van zo veel ellende? De vraag die hier aan de orde is, is echter niet die van de moraliteit. Het is de vraag van de effectiviteit. Met andere woorden: wat is het dat ons doet denken dat de samenleving wel ‘maakbaar’ is als het gaat om buitengewoon ingewikkelde, historisch zwaar beladen conflicten elders in de wereld, terwijl we dat niet geloven als het gaat om relatief eenvoudige nationale kwesties. Zij die de vraag van de effectiviteit niet stellen, en zich alleen beroepen op hun morele motieven, kunnen aan het eind van de rit wel eens ontdekken dat zij uiteindelijk immoreel hebben gehandeld. En de mensen om wie het allemaal was begonnen, kunnen wel eens veel slechter af zijn dan wanneer men wel bescheiden, behoedzaam en terughoudend was gebleven. Moraliteit verwordt tot cynisme wanneer het eigen ‘goede geweten’ belangrijker wordt gevonden dan de realiteit van de medemens. Moralpolitik zonder het filter van de Realpolitik is levensgevaarlijk. En het is een cynische speling van het lot dat juist de politieke leiders die in hun binnenlandse beleid het laatste restje idealisme lijken te hebben opgeofferd aan het ‘realisme’ van de markt, die les in hun buitenlandse beleid niet lijken te willen leren. Gelukkig gaan er ook steeds meer stemmen op van mensen die wél lering wensen te trekken uit het falen in het verleden. Hans Achterhuis, hoogleraar wijsbegeerte aan de Universiteit Twente, schrijft in zijn buitengewoon interessante boek Politiek van de goede bedoelingen, geschreven naar aanleiding van de Kosovo-oorlog: ‘Wie de slachtoffers centraal stelt zonder naar de politieke context te kijken, kan wel eens meer slachtoffers maken dan helpen.’ bbc-journalist Misha Glenny, schrijver van het standaardwerk uit 1992 De ondergang van Joegoslavië, verwoordde het veel eerder al zo: Ons begrip van de oorlog in Bosnië-Hercegovina wordt helaas verduisterd door de grote mate van menselijk lijden en de neiging van veel ooggetuigen om de morele vragen die door het conflict zijn opgeworpen, te verwarren met de politieke kwesties die het verleden veroorzaakt. (…) Buiten de Balkan heeft de algemene mening postgevat dat die oorlogen worden gevoed door ‘oude haatgevoelens’, zoals de Britse premier John Major ze heeft gekarakteriseerd. Bovendien heeft overal de theorie ingang gevonden dat het begaan van wreedheden een centraal oorlogsdoel is (vooral van de Serviërs). Dit wijst op een gebrek aan historisch begrip, dat heeft geleid tot een vaak stompzinnige interpretatie van de kant van de internationale spelers in het huidige drama. Vaak is deze aangemoedigd door de medespelers ter plaatse om hun politieke doeleinden dichterbij te brengen; dit alles heeft, over het algemeen, ervoor gezorgd dat dat wazige conglomeraat dat pronkt met de naam ‘de internationale gemeenschap’, heeft bijgedragen tot een verergering van de crisis. Om de wreedheden te begrijpen moeten we de politiek begrijpen, en niet omgekeerd. En de Nederlandse publicist Paul Scheffer schrijft in NRC Handelsblad van 11 december 1999: De militarisering van de menslievendheid kan de wereld veel onveiliger maken. Zo kan het doel dat men nastreeft, worden ontheiligd door de middelen die worden gebruikt. (…) Humanitaire interventie, dat wil zeggen oorlog omwille van de mensenrechten, kan geen algemeen aanvaarde regel in het verkeer tussen naties worden en zal een grote uitzondering moeten blijven. De krijgsmacht moet zich dan ook niet in toenemende mate op deze doctrine gaan baseren. Anders lopen we het gevaar dat het militaire aanbod vanzelf de vraag naar interventie gaat oproepen.

124


Met name dit laatste punt moet ons zorgen baren. Niet alleen Nederland maar vrijwel alle navo-lidstaten zijn hun krijgsmacht aan het ombouwen in de richting van een interventiemacht, te gebruiken voor ‘conflictpreventie’ en ‘conflictbeheersing’, of wat voor andere eufemismen er inmiddels voor zijn gevonden. In het debat waarin de Kamer in 1993 minister Ter Beek dwong Nederlanders naar Srebrenica te sturen, speelde het argument van de beschikbaarheid van de Luchtmobiele Brigade een belangrijke rol, net als bij een deel van de legertop – zoals wij hierboven reeds zagen. En wat te denken van Madeleine Albrights beroemd geworden, verwijtende woorden aan het adres van generaal Colin Powell toen die zich wat gereserveerd opstelde in reactie op Albrights voorstellen voor een harde interventiepolitiek in Bosnië? De machtigste vrouw van de Balkan zou gezegd hebben: ‘Wat hebben we aan zo’n fantastisch leger waar jij niet over uitgesproken raakt, als we het niet kunnen inzetten?’ Powell schrijft in zijn boek My American Journey naar aanleiding van het voorval: ‘Ik dacht dat ik ter plekke een beroerte zou krijgen. Amerikaanse soldaten zijn geen speelgoedsoldaatjes die je over een soort Riskbord heen en weer schuift.’ De oorlog in Kosovo heeft bewezen dat er naar Colin Powell niet is geluisterd, al heeft men er wel voor gezorgd dat de Amerikaanse speelgoedsoldaatjes zo hoog boven het Riskbord vlogen dat zíj het er in ieder geval levend vanaf hebben gebracht. En inmiddels begint zich in de coulissen een nieuw team warm te lopen voor het geopolitieke machtsspel – een team dat de Nederlandse ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken inmiddels ook mag rekenen tot zijn vurigste supporters.

125


2.3 EUROPA REDT DE WERELD (NIET) Er zijn mensen die men overtuigt met verheven gebaren, maar die men achterdochtig maakt met argumenten. Friedrich Nietzsche Op 29 november 1999 presenteerden minister van Defensie Frank de Grave en zijn collega van Buitenlandse Zaken Jozias van Aartsen de Defensienota 2000. Er bleek een ‘foutje’ te staan in het lijvige stuk over de toekomst van de vaderlandse krijgsmacht. In een aparte brief aan de Tweede Kamer op 8 december werd dat foutje rechtgezet: het laatste deel van de zin ‘De regering hecht sterk aan een goede volkenrechtelijke grondslag voor militair optreden, maar stelt uiteindelijk humaniteit boven soevereiniteit’ moest worden geschrapt. Over de achtergrond van deze wijziging werd geen informatie verstrekt. Maar het meest waarschijnlijke is dat het kabinet de korte samenvatting van het denken van De Grave en Van Aartsen niet wilde overnemen. En gelukkig maar. De nieuwe wereldorde die de twee ministers voor ogen staat, en die in belangrijke mate is gebaseerd op het optreden van de navo in Kosovo, is om een groot aantal redenen ongewenst. In de voorgaande hoofdstukken is door diverse mensen vanuit verschillende disciplines reeds volop kritiek geleverd op het optreden van de westerse landen in de Joegoslaviëcrisis. Bovendien hebben we aan de hand van een reconstructie van de oorlog om Kosovo en die in Bosnië laten zien hoe weinig doelmatig het militaire optreden van de navo is geweest. We zullen nu trachten om de samenhang zichtbaar te maken tussen de diverse kritiekpunten, en om daaruit een aantal conclusies te trekken over de nieuwe wereldorde, of wat daar voor door moet gaan. Bovendien zullen we stilstaan bij de belangrijke vraag: als we niet de weg op willen van de militaire humanitaire interventies, wat kunnen we dan wél doen om te helpen het aantal humanitaire tragedies in de wereld terug te dringen? Want niets is zo’n goede voedingsbodem voor geweld en terreur als onverschilligheid. In het blad Wordt vervolgd van Amnesty International van december 1999 heeft minister Van Aartsen een poging gedaan zijn visie op de nieuwe wereldorde uiteen te zetten. Het ‘essay’ van anderhalf A4′tje over ‘de humanitaire interventie’ is in feite een korte samenvatting van de toespraak die hij eerder hield voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (zie hoofdstuk 9). En net als die speech staat ook dit artikel weer bol van de retoriek over hoe het er in de wereld vandaag de dag aan toegaat, en met vérgaande suggesties over hoe dat anders zou moeten – zonder dat er ook maar een moment wordt stilgestaan bij wat de gevolgen zouden zijn als die suggesties inderdaad worden overgenomen. Een paar voorbeelden. De minister schrijft: ‘Moet zij werkloos toezien hoe etnische zuiveringen, en zelfs genocide, plaatsvinden omdat tussenbeide komen misschien in strijd zou zijn met het internationale recht? Natuurlijk niet.’

126


De minister wekt hier de suggestie dat het internationale recht onder alle omstandigheden aanzet tot passiviteit, zelfs als er sprake is van genocide. Dat is onjuist. Het Handvest van de VN verplicht landen zelfs om op te treden wanneer er sprake is van volkerenmoord. Maar, en dat is nog erger, de minister suggereert dat hij het internationale recht niet al te serieus wil nemen; het is iets waar je je dan eens wél, en dan weer eens níét aan hoeft te houden. Zo’n houding roept vragen op. Wat of wie is ‘de internationale gemeenschap’ zonder ‘het internationale recht’? Wie beslist dan waarover? Wie maakt dan uit of er sprake is van ‘etnische zuiveringen, en zelfs genocide’, zodat militair ingrijpen gerechtvaardigd zou zijn? En wie besluit daartoe? Aan wie wordt er voor die beslissing verantwoording afgelegd? Wie controleert dat er geen sprake is van een dubbele agenda, en dat in plaats van het bestrijden van al of niet vermeende systematische verkrachting van de mensenrechten er geen andere strategische doelen worden nagestreefd met het militair ingrijpen in een ander land? Als antwoord op al deze vragen is nu juist dat internationaal recht uitgevonden. En de retoriek gaat nog verder. ‘Want het kan toch niet zo zijn,’ schrijft de minister, ‘dat de misdrijven begaan in de killing fields van Cambodja, Rwanda en Joegoslavië wel achteraf vervolgd zouden mogen worden, maar dat de wereldgemeenschap hier niet tevoren tegen op zou mogen treden. Internationaal recht zonder gerechtigheid is geen recht.’ Laten we even stilstaan bij het voorbeeld van Rwanda. Naar schatting 800000 mensen zijn daar afgeslacht in een vreselijke burgeroorlog. Iedereen herinnert zich de afschuwelijke beelden. Maar waar was de internationale gemeenschap en dus ook Nederland toen? Al in januari 1994 kwam er een stroom van waarschuwingen op gang richting de Verenigde Naties. In april pas ging de goed georganiseerde, massale slachting van start. Op 29 april, toen de volle omvang van de gruwelijkheden al lang duidelijk was, weigerden de Verenigde Staten en Engeland in te stemmen met een voorstel van de toenmalige voorzitter van de Veiligheidsraad, de Nieuw-Zeelander Colin Keating, om te erkennen dat het om ‘genocide’ ging – terwijl juist die erkenning het mogelijk zou maken voor de VN om op te treden. De Britse vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties beweerde zelfs dat de Veiligheidsraad zich met zo’n uitspraak belachelijk zou maken. In een in december 1999 gepubliceerd rapport, opgesteld in opdracht van Kofi Annan, die destijds zelf verantwoordelijk was voor alle VN-vredesmissies, concludeert de Zweedse ex-premier Ingvar Carlsson dan ook dat de Verenigde Naties, en vooral de Veiligheidsraad, medeverantwoordelijk zijn voor de bloedige volkerenmoord in Rwanda. Niet het internationale recht had hier dus een tijdig optreden in de weg gestaan, maar de onwil van twee grootmachten – toevalligerwijs precies dezelfde twee grootmachten die in de kwestie-Kosovo het hardst hebben geroepen dat militair ingrijpen absoluut noodzakelijk was. Het is natuurlijk mogelijk dat men uit de gebeurtenissen in Rwanda de conclusie heeft getrokken: dit nooit weer. Maar is het niet waarschijnlijker dat dit voorbeeld aantoont hoe opportunistisch de afwegingen van ‘de internationale gemeenschap’ in werkelijkheid zijn?

127


En beweert Van Aartsen nu dat we daar (in Rwanda, maar ook in Cambodja) militair hadden moeten ingrijpen? Zou Nederland dan troepen hebben geleverd? Hadden we daar dan – net als in Bosnië en Kosovo – ook een VN-protectoraat gesticht? Op al die vragen geeft de minister geen antwoord. En dat is weliswaar begrijpelijk (het zou hem in een zeer lastig parket brengen, want hoe groot zou de Nederlandse krijgsmacht wel niet moeten worden als we werkelijk overal in de wereld voor politie willen gaan spelen), maar ook onvergeeflijk voor iemand die zo’n grote verantwoordelijkheid draagt en zulke ambitieuze ideeën voor de toekomst ontvouwt. De constatering ‘internationaal recht zonder gerechtigheid is geen recht’, is een uitspraak waaraan niemand zich een buil kan vallen. Maar wat betekent die zin, in combinatie met het voorafgaande? Betekent het dat ‘de wereldgemeenschap’ (nogmaals: wie of wat dat is, als het níét de Verenigde Naties zijn die daar volgens het internationaal recht voor zijn aangewezen, daar rept de minister niet over) tevoren moet optreden, omdat er anders geen sprake is van gerechtigheid? En wanneer is dat dan: ‘tevoren’? Nog een laatste citaat: ‘De evolutie van het begrip soevereiniteit,’ zo stelt de minister, ‘houdt daarmee niet op. In een globaliserende wereld hebben we niet alleen te maken met schending van de mensenrechten. Denk ook eens aan krakende kerninstallaties, aan massale ontbossing, gebrek aan water, grootschalige productie van verdovende middelen, of aan zogenaamde “falende staten”. Moeten politici soms gaan zitten wachten tot het onheil echt een feit is? Of hebben zij de plicht om preventief op te treden? De vraag is terecht. Maar wie geeft het definitieve antwoord?’ Hier citeert de minister opnieuw zijn eigen speech voor de VN. Al schrijft hij het nog net niet, het antwoord van Van Aartsen op zijn eigen retorische vragen is duidelijk: politici moeten niet gaan zitten wachten tot het onheil is geschied. Zij hebben de plicht preventief op te treden. En je hoeft die redenering niet tot in zijn meest absurde consequenties door te denken, zoals Noam Chomsky deed in hoofdstuk 9, om in te zien hoe krankzinnig die is. Want wat zou dit moeten inhouden? Dat wij militairen gaan sturen naar Indonesië om de arme boeren van Borneo te weerhouden van het afbranden van hun bossen om zo aan akkerland te komen? Dat we Rusland gaan binnenvallen omdat er kerncentrales staan die niet aan de nieuwste eisen voldoen? Eén concreet voorbeeld van waar dit soort politiek in de praktijk toe leidt, is er al: Nederland heeft de Amerikanen het recht verschaft om vanaf de Antillen oorlog te voeren tegen de cocaïneboeren in Colombia, om zo iets te doen aan ‘de grootschalige productie van verdovende middelen’. Volgens analisten dreigt in Columbia inmiddels een tweede Vietnam. Waar leiden al deze wijsheden van de minister nu concreet toe? In zijn artikel schrijft hij dat hij drie dingen wil: de Commissie Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken en de Adviesraad Internationale Vraagstukken moeten een gezamenlijk advies schrijven over militair ingrijpen zónder machtiging van de Veiligheidsraad; daarnaast wil de minister een internationaal seminar organiseren, en ten slotte wil hij – en dat is politiek het enig relevante – het vetorecht van de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad ter discussie stellen, omdat dit een ‘anachronisme’ is.

128


Als uitkomst van de door hem zelf gelanceerde ‘doctrine van de humanitaire interventie’ is dat ene concrete voorstel natuurlijk nogal aan de magere kant, maar bovendien is het de vraag of het een erg verstandig voorstel is. Natuurlijk, op het eerste gezicht lijkt het sympathiek en ook nog democratisch: waarom zouden de Verenigde Staten, Rusland, Frankrijk, Engeland en China immers de Verenigde Naties hun wil mogen opleggen in kwesties van vrede en veiligheid? Alleen: het belangrijkste resultaat van afschaffing van het vetorecht in het huidige tijdsgewricht zal zijn dat de Veiligheidsraad zichzelf marginaliseert. Want het is natuurlijk niet voor niks dat deze vijf grote landen, die allemaal de beschikking hebben over het kernwapen, dat vetorecht hebben toebedeeld gekregen. Dat heeft alles te maken met hun buitengewoon grote politieke, soms economische, en in ieder geval militaire macht. Geen van deze landen zal accepteren dat de Veiligheidsraad een uitspraak doet die ingaat tegen het nationale belang van die betreffende staat. Zou deze landen het vetorecht dus worden ontzegd, dan ontstaat ófwel de levensgevaarlijke situatie dat door een beslissing van een meerderheid van de Veiligheidsraad de betreffende grootmachten lijnrecht tegenover de minderheid zou komen te staan, en dat zij vervolgens met elkaar in conflict raken, ófwel de beslissingen van de Veiligheidsraad worden als onbelangrijk terzijde geschoven, zodat deze raad niets meer voorstelt. Daarmee zou het enige podium verdwijnen waarop de grootmachten op dit moment met elkaar spreken, de enige plek ook waar serieus gesproken kan worden over de geopolitieke ontwikkelingen. Het is dus bepaald niet in het belang van de wereldvrede om luchthartig, of zelfs denigrerend te spreken over de mogelijkheden van dit gremium. Maar binnen de Nederlandse regering wordt daar kennelijk anders over gedacht. Dat is niet zo verbazingwekkend, want de navo-bombardementen op Joegoslavië vonden, zoals we hebben gezien, ook al plaats zonder de toestemming van de Veiligheidsraad. Rusland en China hadden van het begin af aan grote bezwaren tegen de wijze waarop het Westen (lees: de navo-landen) opereerden in de Kosovocrisis. Zij wensten dan ook geen goedkeuring te geven aan de militaire acties van de navo. Voor de navo, en dus ook voor Nederland, bleek dat echter geen reden om van die acties af te zien. Integendeel. De aanval wordt nu ingezet op de Veiligheidsraad zelf, terwijl men tegelijkertijd zoekt naar rechtvaardigingen in het internationale recht om naar eigen inzicht en overal waar men dat maar nodig acht – dus ook buiten het eigen verdragsgebied – militair te kunnen interveniëren. Die verandering in de Nederlandse houding ten aanzien van de Veiligheidsraad heeft zich in snel tempo voltrokken. Op 10 augustus 1998 schreef minister Van Aartsen nog in antwoord op vragen van de PvdA-kamerleden Koenders en Valk: ‘Nederland stelt zich op het standpunt dat er een Veiligheidsraadresolutie als basis voor militair ingrijpen tot stand moet komen.’ Nog geen half jaar later is dat standpunt ingeruild voor iets dat daar haaks op staat. In de Kosovocrisis heeft men een westerse Alleingang verkozen boven samenwerking in de Veiligheidsraad.

129


De secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Kofi Annan, heeft zich al diverse malen zeer negatief uitgelaten over deze ontwikkeling. Hij maakt zich ernstig zorgen over de almaar in aantal toenemende militaire acties van de Verenigde Staten, al of niet in samenwerking met derden: de raketaanval op Soedan, de aanhoudende bombardementen op Irak, de bombardementen op Afghanistan – met elke Amerikaanse bom wordt er een bouwsteen weggeslagen uit het fragiele huis van de internationale samenspraak binnen de VN. De Pax Americana krijgt steeds meer vorm. De Verenigde Staten spelen niet langer alleen de rol van politieagent van de wereld, ze beschouwen zich ook als de aanklager van alles en iedereen die afwijkt van de Amerikaanse norm, als de rechter die de strafmaat vaststelt, en ook nog als degene die de straf ten uitvoer legt – ze zijn the judge, the jury and the executioner in één. En dat alles, zonder zich te storen aan wat de gevolgen op de langere termijn kunnen zijn. Michael Gorbatsjov, de laatste president van de Sovjet-Unie, zei daarover ten tijde van de navo-acties tegen Joegoslavië: Deze oorlog toont aan dat de Verenigde Staten, die een gezaghebbende rol in de navo spelen, bereid zijn niet alleen de normen van het internationale recht te negeren, maar ook om de wereld hun eigen normen ten aanzien van de internationale relaties op te leggen. In feite laten de Verenigde Staten zich bij het bepalen van die normen leiden door hun eigen nationale belangen en wordt slechts rekening gehouden met de Verenigde Naties wanneer de beslissingen en acties van de VN de belangen van de Verenigde Staten dienen. Daar komt nog bij dat de Verenigde Staten als enige land in de wereld in staat zijn om de Verenigde Naties ook financieel te chanteren, met de contributie als onderpand. Van de 188 landen die inmiddels lid zijn van de VN en het Handvest hebben ondertekend, zijn de Verenigde Staten het land met verreweg de grootste betalingsachterstand. De vordering van de VN op de VS bedraagt inmiddels al 3 miljard gulden – net zoveel als de jaarlijkse kosten voor het VN-secretariaat plus de kosten verbonden aan vredesoperaties. Men is pas bereid die schulden af te lossen als er eerst een aantal zaken binnen de VN veranderen op een manier die de Verenigde Staten wenselijk achten. Nu is er natuurlijk veel aan te merken op de Verenigde Naties: de traagheid, het gebrek aan efficiency, de geldverspilling, de geringe macht van de Algemene Vergadering, de overheersende rol van de Veiligheidsraad, en de soms ronduit cynische houding. Maar voorlopig zijn de Verenigde Naties wel het enige wat we hebben. De wereldgemeenschap kent geen ander platform voor vraagstukken samenhangend met oorlog en vrede dan de VN. Daarom moeten we zuinig zijn op dit instituut en ons te weer stellen tegen al die personen en landen die de autoriteit van de VN ondermijnen en ridiculiseren. Het VNHandvest bevat zeer waardevolle morele ankers voor het internationale verkeer, waaronder het verbod op agressie, en zelfs voor de verhouding tussen overheden en hun burgers. Van verantwoordelijke staten mag worden verwacht dat zij de VN en het internationale recht op hun waarde weten te schatten. Helaas kan dat toch niet worden gezegd van de Verenigde Staten en de andere navo-landen. Als we kijken naar hun optreden in de Kosovocrisis, kunnen we niet anders dan concluderen dat zij zowel de belangen van de VN als het internationale recht hebben geschonden. Prof. mr. M. Bos, emeritus hoogleraar volkenrecht en vice-president van de International Law Association, zegt daarover het volgende:

130


Een kenmerk van het recht is dat het grenzen stelt. Het VN-Handvest doet dat overduidelijk. Wie die grenzen overschrijdt, plaatst zich buiten het recht van de VN. Wie zich daarbij op de mensenrechten beroept om langs die weg een grond van rechtvaardiging voor een militaire interventie aan te voeren, is er met dat enkele beroep niet van af. Zo’n beroep – gesteld al dat dit rechtens nog mogelijk is – kan slechts slagen als het betrokken mensenrecht toe te passen is en de te hanteren middelen naar gemeen volkenrecht toelaatbaar zijn. Wat het eerste betreft, mensenrechten kunnen dan wel universeel zijn, maar een ‘absolute’ werking hebben ze niet. (…) Men zal zich altijd moeten afvragen wat de rol en mogelijkheden van een ingeroepen mensenrecht zijn en wat in de gegeven omstandigheden ‘rechtvaardig’ is of kan zijn. In een historisch perspectief is rechtvaardigheid nooit anders geweest dan ‘wat werkt’. Dit moet het leidende beginsel bij alle implementatie van mensenrechten zijn. (…) Het tweede punt, de toelaatbaarheid van de middelen, vergt een onderzoek naar hun proportionaliteit. Ik heb nog geen enkele analyse op deze grondslag gezien, toegepast op de kwestie Kosovo. Zoals onze Russische geïnterviewden in hoofdstuk 8 van dit boek al aangaven, heeft het feit dat de navo-landen zichzelf buiten het recht van de VN hebben geplaatst ook directe gevolgen voor de discussies met andere landen over wat wel en niet is toegestaan in de wereld. Velen hebben verontwaardigd gereageerd op hoe de Russen hun oorlog tegen de Tsjetsjeense rebellen voeren, maar een fatsoenlijke discussie daarover kon noch in de Veiligheidsraad, noch op de conferentie van de ovse in Istanboel worden gevoerd. Eén enkele verwijzing naar Kosovo was voor de Russen voldoende om voor zichzelf te rechtvaardigen dat men geen verantwoording wenste af te leggen aan de wereldgemeenschap. Men hield het bij de simpele verklaring dat het om een binnenlandse aangelegenheid ging, waarbij slechts werd afgerekend met bandieten en terroristen. Hoe verstrekkend de gevolgen precies zullen zijn van het onrechtmatig optreden van de navo in de kwestie-Kosovo, is nu nog niet te overzien. Maar dat ze buitengewoon ernstig zijn, staat inmiddels wel vast. Nu de navo van een veiligheidsorganisatie is omgetoverd in een soort internationale interventiemacht van het rijke Westen, is de vraag niet langer óf er nieuwe ‘Kosovo’s’ zullen komen, maar wanneer? Immers, zoals in Nederland is aangetoond met de Luchtmobiele Brigade en de missie naar Srebrenica, kan alleen al het eenvoudige gegeven van het bestaan van een interventiemacht, politici – al of niet onder druk van de publieke opinie – sneller doen besluiten troepen naar een conflicthaard te zenden. De Europese Unie, die zich steeds meer ontwikkelt in de richting van een politieke unie, werkt op dit moment hard aan een Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid. Om de besluitvorming in het kader van dat beleid effectiever te maken wil men de Europese Commissie meer bevoegdheden geven. Daarom heeft men oud secretarisgeneraal van de navo Javier Solana, die wij nog zo goed kennen uit de Kosovocrisis, aangetrokken als de eerste Hoge Vertegenwoordiger voor het Gemeenschappelijke Buitenlands Beleid van de Europese Unie. Bovendien wil men af van het vetorecht van de afzonderlijke staten en overgaan naar een regime dat werkt met gekwalificeerde meerderheden. Zoals hierboven aangegeven met betrekking tot de Veiligheidsraad, kan het afschaffen van het vetorecht ernstige consequenties hebben, en uiteindelijk zelfs contraproductief blijken te zijn. Ook binnen Europa zullen de grote landen zich nooit de wet laten voorschrijven door welk supranationaal orgaan dan ook. En zeker niet op een zo belangrijk, en voor het nationaal belang zo gevoelig punt als de buitenlandse politiek.

131


Desalniettemin wil men verder op deze weg, en wat erger is: anticiperend op dat mogelijke, echte, zogenaamd effectieve, gezamenlijke buitenlands beleid wil men nu ook gaan werken aan een eigen Veiligheids- en Defensie Identiteit (evdi), zeg maar een soort Euroleger. Men wil niet meer bij alles afhankelijk zijn van de VS en eist een eigen rol op in het geopolitieke spel. Europa moet met één stem gaan spreken, en ‘geloofwaardiger’ worden. Het citaat van Joris Voorhoeve, aangehaald in het vorige hoofdstuk, laat zien hoe die geloofwaardigheid wordt ingevuld: door grote militaire inspanningen te leveren. Vandaar dat er nu ook een militaire arm moet komen aan het corpus van het gemeenschappelijke buitenlands beleid. Nu zullen wij de laatsten zijn om blij te zijn met de navo, en zeker niet met de rol van de Verenigde Staten in het bondgenootschap. Maar het rare is: het Euroleger komt niet in plaats van de navo, maar ernaast. Men wil beslist door met de navo, maar daarnaast ook als Europese landen, gebruikmakend van de middelen van de navo – en als het moet los van de navo met een geheel eigen militaire capaciteit. Dus het komt er allemaal nog eens bovenop! En, zoals eerder gezegd, meer militaire mogelijkheden – zeker in combinatie met ambitieuze politici (in casu: politici die Europa in de wereld een toontje willen laten meeblazen) – leveren meer gevaarlijke voorbeelden van zelfoverschatting op. Naast het bevorderen van de geloofwaardigheid van de buitenlandse politiek van Europa moet het evdi ook dienen (ook dat wordt inmiddels al openlijk uitgesproken) voor ‘het oplossen van conflicten in de periferie van Europa’. Waar die periferie eindigt is niet lang geheim gebleven. De Kaukasus wordt algemeen gezien als een gebied waar een Europese militaire aanwezigheid zeer wel denkbaar is. Om te beginnen mag Europa vast oefenen in Kosovo, alwaar het Eurocorps, waarin Duitsland, Frankrijk, Spanje, België en Luxemburg reeds militair samenwerken, vanaf april 2000 voor zes maanden de leiding krijgt over kfor. Het Eurocorps kan, net als de weu en de Frans-Engelse samenwerking overeengekomen in de Franse badplaats St. Malo, worden beschouwd als een van de voorlopers van het Euroleger. Al die initiatieven zullen daarin opgaan. Het Europese bedrijfsleven heeft inmiddels goed begrepen welke nieuwe mogelijkheden dit alles biedt. Zo zei Manfred Bischoff, voorzitter van de Raad van Bestuur van dasa, tijdens een toespraak in München op 3 februari 1998: ‘Geef ons een visie. De politiek moet antwoord geven op voor de hand liggende vragen: Waar wil Europa heen? Wat verwacht Europa van zijn high technology, van zijn defensie-industrie? Welke producten moeten worden gemaakt?’ Met andere woorden: Bischoff ruikt dat er, na jaren van malaise als gevolg van het einde van de Koude Oorlog, weer groot geld te maken valt met de oorlogsindustrie. Het Instituut Clingendael schrijft in een nota van december 1999 over het Euroleger: ‘Militair gezien zijn vele aanvullende inspanningen nodig, die miljarden euro’s zullen vragen.’ De defensiebudgetten van de verschillende Europese landen bieden daar nu nog weinig ruimte voor, dus als men alle mooie plannen daadwerkelijk wil uitvoeren, zullen de budgetten de komende jaren fors omhoog moeten. De onderzoekers van Instituut Clingendael waarschuwen vooral voor de Europese tekortkomingen op het punt van de high technology. Men schrijft:

132


Juist vanwege de politiek zo hoog opgeschroefde eisen voor de minimalisering van het aantal slachtoffers onder burgers en maximalisering van de veiligheid van de piloten vervulde hoogwaardige technologie een cruciale rol. (…) Zonder Amerikaanse vliegtuigen, uitgerust voor elektronische oorlogvoering (…), kon geen enkele gevechtsmissie worden uitgevoerd. Geen enkel Europees land beschikt over een gronddoelverkenningssysteem vanuit vliegtuigen. Slecht weer legt de meeste Europese landen ernstige beperkingen op bij de uitvoering van luchtaanvallen. Op de Europese top in Keulen van 3 en 4 juni 1999 werd dan ook besloten dat er ‘een stevige industriële en technologische grondslag, een concurrerende en dynamische Europese defensie-industrie’ moeten komen. Op de top van Helsinki in december van datzelfde jaar werd dit besluit nog eens bevestigd en verder geconcretiseerd: in 2003 moeten de EU-lidstaten in totaal 200000 militairen paraat hebben, zodat op elk moment binnen zestig dagen 60000 soldaten kunnen worden uitgezonden voor een langdurig verblijf. Er zal meer samengewerkt moeten worden, en lacunes in organisatie, bewapening en instrumenten voor het verzamelen van gegevens zullen moeten worden verholpen. En dat gaat geld kosten. Minister De Grave: ‘De kost gaat voor de baat: eerst moet er worden geïnvesteerd. Na jarenlange bezuinigingen ontbreekt daarvoor de financiële ruimte. Het wordt tijd de Europese rekening op te maken.’ Manfred Bischoff kan dus gerust zijn. Maar wie nog meer? Er zit nog een aspect aan de wens van de EU-landen om ‘bewapend en daardoor geloofwaardig’ politieke ruimte op te eisen op het geopolitieke speelveld. Wie nieuwe ruimte eist, doet dat automatisch ten koste van een ander. En dat simpele gegeven leidt tot spanningen, gevaarlijke spanningen. Waren de beide Wereldoorlogen immers ook geen gewelddadige uitingen van de wil om te komen tot een herverdeling van de invloedssferen? De onderzoekers van Clingendael zeggen daarover: ‘Spanningen tussen de VS en de Europese bondgenoten over de omvang en de richting van de Europese defensiesamenwerking zijn onvermijdelijk.’ Maar er is meer aan de hand. Binnen het Amerikaanse Congres wordt steeds openlijker gekozen voor een meer isolationistische koers, en onafhankelijk van Europa. De Verenigde Staten gaan onverminderd door met het ontwikkelen van een verdedigingsschild in de ruimte, al is dat in strijd met het abm-verdrag. Maar ook op economisch terrein nemen wrijvingen tussen de Verenigde Staten en Europa toe. De beschuldigingen over en weer over het al dan niet vermeende afschermen van de eigen economische belangen nemen hand over hand toe. Daar komt nog bij dat de Europese economische en monetaire kracht zal toenemen nu de euro zal gaan concurreren met de dollar. Voeg daarbij de politieke ambities van de steeds groter en machtiger wordende EU op het wereldtoneel, en je kunt niet anders dan concluderen dat alle ingrediënten voor een toekomstige clash aanwezig zijn.

133


2.4 EEN NIEUWE ‘NIEUWE WERELDORDE’ Zo lang de wereld – rijk genoeg om overal een eind te maken aan de armoede – is verdeeld in zij die bezig zijn met de problemen van overvloed en zij die geconfronteerd worden met de problemen van schaarste, zullen vrede en vrijheid breekbaar blijven. Nelson Mandela, 24 juli 1998, op een bijeenkomst van de Mercosur in Ushuaia, Argentinië In de voorafgaande hoofdstukken hebben we gezien dat in het Westen in het algemeen, en binnen de navo en de Europese Unie in het bijzonder, veel wordt verwacht van de mogelijkheden van de militaire interventie bij binnenstatelijke en regionale conflicten. Het nieuwe strategisch concept van de navo en de inspanningen van de EU om te komen tot een eigen ‘militaire capaciteit’ zijn hiervan een rechtstreeks uitvloeisel. Aan de hand van de oorlogen in Bosnië en Kosovo hebben we geprobeerd duidelijk te maken dat deze verwachtingen onterecht, gevaarlijk en kortzichtig zijn. Onterecht omdat de politieke doelen niet worden bereikt (zie Kosovo); gevaarlijk omdat men door middel van het gewelddadig opleggen van de vrede nieuwe spanningen veroorzaakt, die op termijn weer zullen leiden tot nieuwe conflicten (zie Kosovo en Bosnië); en kortzichtig omdat men alleen denkt aan kortetermijnoplossingen op beperkte schaal, zonder acht te slaan op de geopolitieke gevolgen (zoals bijvoorbeeld de relatie met Rusland) en onvoldoende rekening houdt met de geschiedenis en andere achtergronden van conflicten (zie vrijwel alle militaire interventies uit de recente geschiedenis). Voor het bereiken van blijvende vrede – of bescheidener: het voorkomen van conflicten – zijn andere middelen dan geweld vele malen geschikter. Daarom willen we tot slot van dit boek een paar aanzetten geven voor een fundamenteel debat over een meer structurele aanpak van internationale spanningen, ter voorkoming van gewelddadige escalaties in de toekomst. De relaties tussen etnische en/of religieuze meerderheden en minderheden binnen staten, maar ook de relaties van staten onderling, worden vaak gezien in termen van stereotypen. Te vaak worden spanningen verklaard vanuit een beperkte waarneming van enkele incidenten, en op basis van platitudes en mythes die geen recht doen aan de complexe werkelijkheid. Juist omdat het vanwege die complexiteit niet eenvoudig is om een werkelijk goed inzicht te krijgen in de achtergrond van problemen elders in de wereld, moet in de internationale politiek met de grootst mogelijke voorzichtigheid worden geopereerd. Het adagium van verantwoordelijke bewindslieden zou moeten luiden: beter geen buitenlandse politiek, dan een slechte buitenlandse politiek. Immers, hoe groter de afstand, zowel geografisch als cultureel, hoe geringer het inlevingsvermogen. En zonder inlevingsvermogen is het welhaast onvermijdelijk dat elke bemoeienis uiteindelijk verkeerd zal aflopen – zoals in het afgelopen decennium keer op keer is gebleken.

134


Wanneer in Rwanda de Hutu’s en de Tutsi’s vijandig tegenover elkaar staan, denken velen dat het gaat om stammen die al jaren met elkaar in onmin leven, dat men elkaar slechts op het uiterlijk identificeert en vervolgens beschouwt als vriend of als vijand. Dat zijn gevaarlijke simplificaties. De geschiedenis en de sociaal-economische achtergronden, zoals armoede, overbevolking en sociale ongelijkheid, blijven bij veel analyses over Rwanda ernstig onderbelicht. Zoals dat ook het geval is geweest in de Joegoslaviëcrisis, in de conflicten op de Kaukasus, in Indonesië, kortom: in vrijwel alle conflicten die de afgelopen jaren de aandacht van de internationale gemeenschap hebben opgeëist. Terwijl juist die sociaal-economische achtergronden zo buitengewoon belangrijk zijn voor het vormen van een juist beeld van de oorzaken van die conflicten. En zonder kennis van de oorzaken geen adequate oplossingen, zonder juiste diagnose geen goed medicijn. De Pakistaanse ontwikkelingseconoom dr. Mahbul ul Haq zegt over het geweld dat op zo veel plaatsen in de wereld in de afgelopen tien, vijftien jaar is opgelaaid: ‘Je kunt die conflicten etnisch noemen of regionaal, maar de werkelijke oorzaken zijn sociaal en economisch.’ Als dat zo is, en ‘de internationale gemeenschap’ is werkelijk betrokken bij al het onrecht dat mensen elkaar aandoen, dan mag je verwachten dat er alles aan gedaan wordt om de rijkdom in de wereld eerlijker te verdelen, om de arme landen te helpen in hun ontwikkeling, en om kansen te scheppen voor hen die deze nu niet hebben. Niets is echter minder waar: de tegenstellingen in de wereld groeien nog steeds. De immense schulden van de arme landen aan de rijke maken dat er elk jaar 200 miljard dollar netto verhuist van Zuid naar Noord, van arm naar rijk. Het gemiddeld inkomen was in 1960 in de rijkste landen 30 maal zo hoog als in de armste landen, in 1990 was die verhouding al 1:60, en in 1997 was de situatie weer verder verslechterd, 1:74. Het Human Development Report van de Verenigde Naties over 1999 bevat – ter verdere illustratie – de volgende bizarre vergelijking: het vermogen van de drie rijkste mensen ter wereld is groter dan de waarde van de economieën van de vijfendertig armste landen sámen. Het leger echte armen in de wereld telt inmiddels 1,3 miljard mensen, en dat aantal stijgt nog steeds. Wat betekent de uitdrukking global village in dit perspectief? In welk dorp laat men één op de drie mensen creperen van de honger, terwijl tegelijkertijd een minderheid zich naar hartelust kan overgeven aan alle geneugten van het leven? De uitdrukking global village is uitgevonden en gepropageerd om de zogenaamde globalisering te omschrijven, en om deze tegelijkertijd als een voldongen feit neer te zetten. Die globalisering vormt op haar beurt de rechtvaardiging voor de steeds verder doorgevoerde vrijhandel en het opheffen van alle restricties op het kapitaalverkeer, ongeacht de sociale gevolgen voor ‘het dorp’. Of zoals Sakiko Fukuda-Parr, een van de samenstellers van het Human Development Report 1999, zegt: ‘De globalisering heeft grote voordelen voor sommigen maar voor de meeste wereldburgers betekent het alleen een verdere uitsluiting en verarming.’

135


Eind jaren negentig trof een grote financiële crisis Azië. De beheerders van het zogenaamde flitskapitaal (de enorme hoeveelheden geld – 1,5 triljoen US-dollars per dag – uit de rijke landen die via de digitale snelweg over de wereld zwerven op zoek naar het hoogste rendement) waren om een veelvoud aan redenen bang geworden hun geld te verliezen, en besloten in korte tijd weg te trekken uit landen als Thailand, Maleisië, Indonesië en Zuid-Korea, eens gezamenlijk aangeduid als de ‘Aziatische tijgers’. Binnen een paar dagen verloren miljoenen mensen in de getroffen landen hun werk en tuimelden de plaatselijke valuta naar recorddiepten. De crisis galmde nog lang na – niet in het rijke Westen, waar men opgelucht en bijna triomfantelijk vaststelde dat de mondiale economie wel tegen een stootje kon, maar des te meer in de getroffen landen zelf. Volgens het eerder genoemde Rapport van het undp heeft de crisis geleid tot ‘erosie van het sociaal weefsel, tot sociale onrust en tot een toename van de criminaliteit’. Het oplaaien van allerlei ‘etnisch-religieuze’ conflicten in Indonesië in de afgelopen periode kan niet los worden gezien van de economische crisis waarin het land is komen te verkeren. Toen als gevolg van die crisis het Soeharto-regime ten val kwam, wisten talloze westerse experts (onder wie bijvoorbeeld de hoogste baas van het ing-filiaal in Jakarta) opeens precies wat er mis was in Indonesië: het land was door en door corrupt, de democratie was een farce en met de mensenrechten nam men het ook niet al te nauw. De crisis was, met andere woorden, de schuld van Indonesië zelf. Die analyse stond in schril contrast met alles wat men in de jaren daarvoor over het land van Soeharto had geroepen. Toen moesten mensenrechtenactivisten niet zeuren, en kreeg minister Pronk van Ontwikkelingssamenwerking de wind van voren toen hij de euvele moed had om de regering-Soeharto aan te spreken op de moordpartijen in Oost-Timor. Bij een koninklijk bezoek aan Indonesië in het jaar dat het land de vijftigste verjaardag vierde van de onafhankelijkheid, reisde een zware delegatie van Nederlandse ondernemers mee om in het voetspoor van Hare Majesteit zaken te doen met wat toen nog een voorbeeldige groeieconomie heette te zijn. Philips-topman Jan Timmer liet bij die gelegenheid weten dat als hij nog jong was geweest hij zeker naar Zuidoost-Azië zou zijn afgereisd om daar zijn zakelijk geluk te beproeven. Geen woord toen over corruptie, om over de mensenrechten maar helemaal te zwijgen. Zo lang er geld te verdienen valt blijkt keer op keer dat de bezorgdheid over het lot van de medemens plotseling als sneeuw voor de zon kan verdwijnen. Om pas weer van stal te worden gehaald als de situatie zodanig verslechtert dat de eigen investeringen en inkomsten gevaar lopen. Om een einde te maken aan de vicieuze cirkel van economische scheefgroei, exploitatie, armoede, migratie, instabiliteit, crisis en geweld, waarin zo veel arme landen gevangen zitten, is het noodzakelijk dat de westerse landen hun economische bemoeienis met die landen eindelijk kritisch tegen het licht durven te houden. Dan zal blijken dat structurele maatregelen nodig zijn om een voortdurende herhaling van humanitaire tragedies te voorkomen.

136


Op de eerste plaats moeten de ontwikkelingslanden de vrijheid hebben en houden om hun eigen ontwikkelingsstrategie te bepalen. Dit staat haaks op wat de Multilateral Agreement on Investments (mai) van de oeso, de organisatie van de rijkste industrielanden, en de World Trade Organization (wto) op dit moment beogen. De landen van de Derde Wereld moeten niet langer gedwongen worden om de neoliberale receptuur van het Internationale Monetaire Fonds (imf) te aanvaarden vooraleer zij steun krijgen van de rijke landen. Zelfs Henry Kissinger, oud-minister van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten, hekelt de kortzichtige aanpak van het imf. ‘Net als een dokter die maar één pilletje heeft voor iedere ziekte,’ zo liet hij niet zo lang geleden weten, ‘schrijft het imf vrijwel altijd matiging voor, naast een hoge rentevoet om de kapitaalvlucht tegen te gaan en forse devaluatie om de import te ontmoedigen en de export te stimuleren. Dat leidt altijd tot een dramatische daling van de levensstandaard, explosieve werkloosheid en groeiende malaise onder de bevolking, en die ondergraven weer de politieke instituties die het imf-programma moeten uitvoeren.’ Daarmee schaart Kissinger zich in een lange rij van oud-politici die, nadat zij hun ambt hebben neergelegd, plotseling heel verstandige en kritische dingen gaan zeggen. Organisaties als de wto en het imf vertegenwoordigen op dit moment uitsluitend en alleen het geïnstitutionaliseerde marktdenken en de belangen van de landen die daar het meeste voordeel bij hebben. Men spreekt steeds over de totale handelsvrijheid of de totale onvrijheid, maar gelijke wetten en regels voor ongelijke landen bestendigen alleen maar de ongelijkheid. Bovendien houdt de geglobaliseerde vrijhandel niet veel meer in dan dat men werknemers overal ter wereld tegen elkaar uitspeelt in een nieuwe race to the bottom als het gaat om lonen, sociale zekerheid, voorzieningen en arbeidsomstandigheden. Behalve mensen betalen ook de natuur en het milieu hiervoor onvermijdelijk een hoge prijs. Arme landen moeten het recht hebben hun binnenlandse markten af te schermen voor goedkope westerse producten, zodat ze de tijd krijgen om eigen industrieën op te bouwen en hun eigen voedselvoorziening veilig te stellen. Anderzijds zouden de arme landen in staat gesteld moeten worden hun producten te kunnen afzetten op de markten van de rijke landen zonder dat zij worden geconfronteerd met barrières, in welke vorm dan ook. In 1976 was 7,2 procent van de totale import van de Europese Unie afkomstig uit de ontwikkelingslanden, in 1995 was dit percentage gedaald tot 4,5 procent. Het is moreel volstrekt verwerpelijk dat wij nog steeds denken onze Europese markten te moeten beschermen tegen goedkope producten uit deze landen, terwijl we die landen tegelijkertijd dwingen om hun markten onbeperkt open te stellen voor ónze producten en bedrijven. De deviezen die zij met hun export zouden kunnen verdienen zijn onontbeerlijk, bijvoorbeeld om nieuwe technologie te kunnen aankopen.

137


Een concrete mogelijkheid om iets aan de ongelijkheid in de wereld te doen, zou de introductie van een solidariteitsheffing kunnen zijn. Wanneer landen zich een concurrentievoordeel verschaffen door sociale rechten en natuurbelangen aan hun laars te lappen, worden hun producten van de internationale markten geweerd door middel van een nieuw in te stellen heffing aan de grens van het importerende land. In verband met de ongelijke economische positie van landen zou de hoogte van de heffing evenredig moeten zijn met de hoogte van het bruto nationaal product van het exporterende land. Dit alles onder de voorwaarde dat de armste landen – zoals reeds eerder gezegd – altijd vrije toegang krijgen tot de ‘rijke’ markten. Als we dan ook nog bereid zijn een eerlijke prijs te betalen voor hun producten, zodat ook zij kunnen werken aan de op- en uitbouw van een rechtvaardige samenleving, dragen wij op een effectieve wijze bij aan een herverdeling van de mondiale rijkdom en daarmee aan een veiliger wereld. Een andere mogelijke maatregel is het temmen van wat oud-bondskanselier Helmut Schmidt omschrijft als ‘het roofdierkapitalisme’. Dat zou kunnen door middel van het herinvoeren van restricties voor het internationale kapitaalsverkeer, zodat economieën niet langer – als gevolg van het kuddegedrag en de blinde winsthonger van kapitaalbezitters – in één dag geruïneerd kunnen worden. Zelfs de voormalige topadviseur van de gatt (tegenwoordig de wto), de Amerikaanse hoogleraar economie Jagdish Bhagwati, lijkt tot dit inzicht te zijn gekomen. Hij schrijft aan het slot van een uitvoerig artikel in het Financieele Dagblad van 26 september 1998: En ondanks het bewijs van de risico’s die eigen zijn aan vrije kapitaalstromen, gaat het Wall Street-financiën-complex gewoon door met de zichzelf dienende aanname dat de ideale wereld er inderdaad een van vrije kapitaalstromen is, met bovenaan het imf. Maar het gewicht van het bewijs en de kracht van de logica wijzen in de tegenovergestelde richting, naar beperkingen op kapitaalstromen. Het is tijd om de bewijslast te verschuiven van de tegenstanders naar de voorstanders van vrij kapitaal. Om die kapitaalstromen te beperken zouden we kunnen overgaan tot de invoering van de zogenaamde Tobin-tax. James Tobin, Amerikaans econoom en Nobelprijswinnaar, stelde begin jaren zeventig al voor een belasting van 0,1 procent te heffen op internationale geldstromen. Daarmee zouden situaties zoals die in Azië in 1997 en 1998 minder snel voorkomen, en – nog belangrijker – de Verenigde Naties, die deze belasting zouden moeten innen, zouden bijvoorbeeld over het jaar 2000 zomaar de beschikking krijgen over 188 miljard dollar: twee maal zoveel geld als volgens deskundigen nodig is om de ergste armoede in de wereld te bestrijden.

138


Tot slot zou er een ontwikkelingsplan voor de landen in de Derde Wereld moeten komen, opgesteld onder verantwoordelijkheid van de VN, vanzelfsprekend in samenspraak met de landen in kwestie, en gefinancierd door de rijke landen. Onder het motto ‘schuldsanering is de beste conflictpreventie’ zou begonnen kunnen worden met het kwijtschelden van de schulden van de arme landen, dé centrale eis van het Jubilee 2000initiatief. De jaarlijkse rente en aflossing hangen als een molensteen om de nek van deze landen en verhinderen dat zij omhoog kunnen klauteren uit de poel van armoede. Een land als Ethiopië wordt nu gedwongen vier keer zoveel geld te besteden aan rente en schuldenaflossing als aan gezondheidszorg, om maar eens één schrijnend voorbeeld te noemen. En als we het dan toch over een ontwikkelingsplan hebben onder verantwoordelijkheid van de VN, kan niet worden nagelaten diezelfde VN op te roepen de multilaterale ontwikkelingshulp eens door te lichten op efficiency en effect. Nu is ontwikkelingssamenwerking – bilateraal en multilateraal – over het algemeen een ratjetoe van goede bedoelingen, zoals onder meer blijkt uit de praktijk in voormalig Joegoslavië. In Bosnië, bijvoorbeeld, zijn maar liefst vierhonderdvijftig verschillende hulporganisaties, ngo’s (non-governmental organizations) en consultancybureaus actief om de 10 miljard D-mark te besteden die in totaal door de diverse donorlanden beschikbaar is gesteld. Logisch dat de resultaten dan ver achter blijven bij de verwachtingen, en dat de verspilling buitengewoon groot is: terwijl de corruptie welig tiert, stagneert de wederopbouw waarvoor het geld was bedoeld. Zoals gezegd zou een ‘internationale gemeenschap’ die zich werkelijk bekommert om de humanitaire tragedies die zich op talloze plekken in de wereld voltrekken, deze en soortgelijke maatregelen hoog op de politieke agenda plaatsen. Dat dat niet gebeurt zegt zowel iets over de oprechtheid van de betrokken politici, als over de machtsverhoudingen in de wereld na de val van de Muur. Een aardige illustratie van hoe die verhoudingen momenteel liggen, vormden de wto-onderhandelingen in december 1999 in de Amerikaanse stad Seattle. Bedrijven als Microsoft, Hewlett Packard, General Motors en Northwest Airlines behoorden tot het exclusieve gezelschap sponsors dat zich door middel van een storting van 250000 gulden verzekerd wist van de nodige privileges. Zo kregen zij allemaal een plaatsje op de eerste rij en daarnaast – ten behoeve van hun lobbywerk – direct toegang tot het informele circuit voor rechtstreeks contact met de aanwezige staatshoofden, regeringsleiders en andere gedelegeerden. Ondertussen hield een enorme politiemacht de duizenden demonstranten tegen die buiten de conferentiegebouwen uiting gaven aan de grote onvrede die in steeds bredere kring is gegroeid over de monomane wijze waarop de wto opereert. Als we werkelijk toe willen naar een echt nieuwe wereldorde, dan zal de kloof tussen de deelnemers aan de wtoonderhandelingen en die demonstranten moeten worden gedicht. Dan zal de eenzijdige fixatie op vrijhandel, desnoods ten koste van de soevereiniteit van staten, zonder oog te hebben voor de politieke, sociale, ecologische en veiligheidsrisico’s plaats moeten maken voor een open oog en een open oor voor de belangen van al diegenen die nu vermalen worden door de ongeremde krachten van de vrije markt.

139


Als het gaat om de aanpak van de belangrijkste oorzaken van veel conflicten – armoede, achterstelling, gebrek aan ontwikkeling en hoop – is er dus nog een wereld te winnen. Maar als die ‘nieuwe wereld’ werkelijk ons doel is, zullen we onvermijdelijk eerst antwoord moeten geven op de vraag: Who do we want to rule this world? Zijn dat de rijke landen waarbinnen de dienst wordt uitgemaakt door hen die de economische macht bezitten? Zijn het de organisaties als de wto, het imf, de oeso en de G7 waarin de rijke landen de toon zetten en hun wil aan de rest opleggen? Of zijn het de democratisch gelegitimeerde, politieke krachten die streven naar ontwikkeling en vooruitgang in en voor álle landen, een eerlijke verdeling van de rijkdom en bescherming van natuur en milieu? Eerder in dit boek is door verschillende mensen de rol en betekenis benadrukt van de Verenigde Naties en regionale organisaties als de ovse. De Adviesraad voor Internationale Vraagstukken schrijft daarover: ‘Zowel de VN als de ovse hebben een overkoepelende verantwoordelijkheid ten aanzien van de handhaving van de internationale vrede en veiligheid. De VN is het enige mondiale forum waar veiligheid en stabiliteit, mensenrechten, duurzame sociaal-economische ontwikkeling en de milieuproblematiek op de agenda staan in hun onderlinge samenhang.’ Iedereen – met enige kennis van za-ken – zal met deze constatering kunnen instemmen. Maar die constatering moet ook gevolgen hebben voor het beleid. Wie deze woorden serieus neemt, kan niet tegelijkertijd verdedigen dat landen naar eigen inzicht en wanneer het hun uitkomt het monopolie op het gebruik van geweld van de VN doorbreken, en zonder legitimatie ten strijde trekken in den vreemde. Daarmee wordt het internationale recht geschonden, de positie van de Veiligheidsraad ondermijnd en de geopolitieke stabiliteit in de waagschaal gesteld. De Pax Americana, waardoor de monopolaire wereld van na de val van de Muur wordt gekenmerkt, heeft in het Westen geleid tot de hoogmoedige gedachte dat we het allemaal wel alleen kunnen. De manier waarop het Westen Rusland sinds het vertrek van Gorbatsjov tegemoet is getreden, is daarvoor illustratief: de uitbreiding van de navo richting het Oosten; het negeren van het Russische (en Chinese) standpunt ten aanzien van het conflict in Kosovo; wel gebruik maken van de diplomatieke diensten van Rusland bij de oplossing van het conflict maar de Russen geen rol van betekenis gunnen in het kader van kfor; het doorgaan van het ontwikkelen van een verdedigingsschild in de ruimte door de Verenigde Staten, terwijl dat in strijd is met het Anti-Ballistic Missilesverdrag; het ontwikkelen van een nieuwe frontlijn in het zuiden van Rusland vanwege strategische belangen in verband met de daar aanwezige olie. Waartoe deze politiek binnen Rusland heeft geleid is in dit boek duidelijk verwoord door Georgi Arbatov en Vladimir Loekin (hoofdstuk 8); tot welke gevolgen het in de buitenlandse politiek zal leiden zal de toekomst leren. Hoewel er veel kritiek mogelijk is op het functioneren van de VN – we schreven dat al eerder – is het op dit moment (en dat zal voorlopig wel zo blijven) de enige plek waar in samenhang door de grootmachten en de andere landen geopolitieke kwesties besproken kunnen worden. Wijze buitenlandse politiek moet inhouden dat een van de doelen is het versterken van de Verenigde Naties en haar instituties, en de Organisatie voor Vrede en Samenwerking in Europa.

140


Max van der Stoel, Hoge Commissaris voor de nationale minderheden van de ovse, beklaagt zich bij elke mogelijke gelegenheid over het gebrek aan belangstelling van de internationale gemeenschap voor het investeren in inter-etnische samenwerking gericht op vroegtijdige preventie van conflicten. Financiële middelen voor dergelijke projecten kan hij in zijn eenzame strijd hoegenaamd niet bij elkaar krijgen. ‘Bijzondere aandacht verdienen de staten die kampen met economische stagnatie of zelfs achteruitgang, met als gevolg dat de hoop op een betere toekomst verloren dreigt te gaan,’ aldus Van der Stoel in zijn inaugurele rede als hoogleraar aan de Universiteit Leiden. ‘In dergelijke situaties gedijt het politieke extremisme. Het geven van nieuwe impulsen door hulp van buitenaf kan helpen een dergelijk gevaar te keren en past in een modern veiligheidsbeleid.’ Bij de brandweer bestaat een populair gezegde dat luidt: ‘Elke brand is te blussen met een kommetje water, als je er maar vroeg genoeg bij bent.’ Voor diegenen die echt willen bijdragen aan een veiliger wereld zijn er dus twee vragen te beantwoorden: willen we er vroeg bij zijn? En: hebben we er een kommetje water voor over? Om er vroeg bij te zijn moet er een wereldwijd zogenaamd early warning system komen, dat de VN en regionale organisaties als de ovse in staat stelt vroegtijdig te helpen bij het voorkomen van conflicten, en – als ze reeds bestaan – het vermijden van een verdere escalatie. Vervolgens is het nodig dat de VN en de ovse over voldoende financiële middelen beschikken om effectief te kunnen helpen. Na de oorlog in Kosovo hebben de westerse landen een Stabiliteitspact opgesteld voor de Balkan, exclusief de Federatieve Republiek Joegoslavië. De vraag is: waarom is men nu wél bereid om vele miljarden uit te trekken voor deze regio, terwijl men dat eerder niet was? Had het plan van Lord Carrington niet meer kans van slagen gehad wanneer we toen bereid waren geweest om ook financieel een helpende hand uit te steken? Het is een vraag die nu niet meer met zekerheid te beantwoorden is, maar vast staat wel dat de vele miljarden guldens die nu zijn aangewend voor vernietiging plus de tientallen miljarden aan aangerichte schade een veelvoud is van het bedrag dat in het begin van de jaren negentig nodig zou zijn geweest om de neergaande economie van Joegoslavië om te buigen in een groeiende economie. Was dat bedrag er destijds gekomen, en hadden de Europese landen zich ingespannen voor de totstandkoming van een confederatie in plaats van onafhankelijkheid voor alle deelrepublieken, dan had het menselijke drama dat zich nu op de Balkan heeft ontrold zeer wel kunnen worden voorkomen. Vergeleken met de ontwikkeling van militair wapentuig bevinden de preventieve diplomatie, de vreedzame interventie, en de structurele hulp en adviezen zich nog op het niveau van de uitvinding van de colt rond 1850.

141


Dat brengt ons bij een laatste punt: de heropleving van de wapenwedloop. Zo goed als de alomtegenwoordigheid van vuurwapens als een van de belangrijkste oorzaken wordt genoemd van de uitzonderlijk hoge intensiteit van het geweld in de Amerikaanse samenleving, zo geldt het ruimschoots voorhanden zijn van wapentuig ook als een van de verklaringen voor de gewelddadige escalaties van regionale en/of etnische conflicten. Ondanks het feit dat de Koude Oorlog, die de wereld decennialang in zijn greep had, net als de daaraan verbonden wapenwedloop, al bijna tien jaar verleden tijd is, groeit de wereldwijde wapenhandel nog steeds. Nederland speelt daarin een voorname rol, ondanks beweringen van verantwoordelijke bewindslieden dat de Nederlandse defensieindustrie beperkt in omvang is in vergelijking met andere Europese landen. In 1998 stond ons land op de zesde plaats van de grootste wapenexporteurs ter wereld. Zonder scrupules leverde en levert ons land wapens aan Turkije en het Indonesië onder Soeharto. Ook wordt er nog steeds geleverd aan landen die een onevenredig groot deel van hun bruto nationaal product besteden aan het aankopen van wapens, zoals Israël, Oman en Katar. Daarnaast gaan er geregeld leveranties naar spanningsgebieden, zoals Zuid-Korea en het Midden-Oosten. In 1998 werd vergunning gegeven voor de uitvoer van militaire goederen met een totale waarde van iets meer dan 950 miljoen gulden. En Nederland vormt geen uitzondering – noch in het Westen, noch in de wereld als geheel. Vrijwel alle landen – of beter gezegd: de wapenproducenten in die landen – verdienen nog dagelijks aan bewapening en wapenhandel. De leden van de Europese Unie geven gezamenlijk jaarlijks bijna 300 miljard gulden uit aan ‘defensie’, waarvan een groot deel gaat naar bewapening. Het wordt hoog tijd dat de wereldwijde bewapening en vooral ontwapening weer onder de aandacht van de internationale politiek komen. De omvang en het aantal wapenexporten moeten worden teruggebracht, en op termijn moet de hele internationale wapenhandel misschien wel verboden worden. Het ontwikkelen van steeds weer nieuwe aanvalswapens moet worden stopgezet, te beginnen bij die landen die het verst gevorderd zijn in het ontwikkelen van sophisticated, smart weapons. De verdere verspreiding van bestaande en introductie van nieuwe massavernietigingswapens kan alleen worden tegengegaan als de nucleaire grootmachten bereid zijn een no first use-verklaring te tekenen en eindelijk beginnen met een afbouw van de arsenalen. Wie zijn wij om een inspectieteam naar Irak te sturen om illegale massavernietigingswapens op te sporen, als we zelf een aanzienlijk kernwapenarsenaal in stand houden? In het nieuwe strategisch concept van de navo staat dat kernwapens essentieel zijn om de vrede te bewaren. Dat is in strijd met het non-proliferatieverdrag dat stelt dat die staten die het verdrag ondertekenen een verplichting hebben om onderhandelingen te voeren die leiden tot complete kernontwapening onder strikte en effectieve internationale controle. Door de expliciet aangegeven onwil van de navo om tot complete kernontwapening te komen worden de fundamenten onder dat verdrag weggeslagen. En dat op een moment dat de Amerikaanse senaat het kernstopverdrag heeft verworpen, India en Pakistan in een nucleaire wapenwedloop zijn verwikkeld, en het Russische nucleaire beleid, zoals we hebben gezien, zojuist is aangescherpt.

142


De koers die westerse militaire experts nu varen op het gebied van de niet-nucleaire bewapening, en die in dit boek onder meer werd verwoord door de hoofdredacteur van Jane’s Defence Weekly, Clifford Beal, leidt zonder twijfel tot nog meer geweld: ook Clifford Beal moest ten slotte erkennen dat wanneer het Westen zijn ‘voorsprong’ op andere landen verder uitbouwt, dit onherroepelijk zal leiden tot een tegenreactie. Die hoeft niet altijd de vorm aan te nemen van een soortgelijk streven naar smart weapons door tegenstrevers van het Westen, zoals China, Irak, Rusland of India. Het kan evenzogoed een zogenaamde a-symmetrical response zijn – zoals het plegen van terreuraanslagen.

143


DE LAATSTE OORLOG Gesprekken over de nieuwe wereldorde

Laatste Oorlog‘Jan Marijnissen en Karel Glastra van Loon spraken op de drempel van het nieuwe millennium met prominente deskundigen op het gebied van vrede en veiligheid in binnen- en buitenland. Zij vroegen uiteenlopende personen als Lord Carrington, Sir Michael Rose, Hans van den Broek, Noam Chomsky, Rob de Wijk en Georgi Arbatov naar hun visie op de nieuwe wereldorde. Daarnaast schreven zij zelf een uitvoerig essay over de Nederlandse rol in internationale conflicten.’ In deel 2 bespreken de schrijvers uitvoerig de conclusies die ze trekken uit de gesprekken.

144


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.