Digital: November editie SoAP

Page 31

D

e jury heeft de dertien masterscripties uit dit jaar die tenminste het cijfer acht hadden in de beoordeling betrokken. Deze dertien scripties zijn alle door tenminste twee juryleden gelezen. Daaruit resulteerden vier kanshebbers die door alle juryleden zijn gelezen. Daarna heeft de jury uitvoerig beraadslaagd over de relatieve verdiensten en de sterktes en zwaktes van de verschillende scripties. De twee juryleden die niet als begeleider bij één van de kanshebbers waren betrokken gaven in dit proces de doorslag. Aldus is de jury tot het besluit gekomen de scriptieprijs toe te kennen aan Marjan Faber voor haar onderzoek naar de handelwijze van schoolbesturen die met het predicaat ‘zwakke’ of ‘zeer zwakke’ school werden geconfronteerd. Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Inspectie voor het Onderwijs en maakte deel uit van een regiostudie van de inspectie in de drie noordelijke provincies. De resultaten van de scriptie zijn in het eindrapport van deze regiostudie opgenomen en in januari 2013 officieel gepresenteerd. De scriptie is begeleid door dr. Gerry Reezigt vanuit de Onderwijs­inspectie en dr. Arie Glebbeek en dr. Rie Bosman vanuit de vakgroep Sociologie. De jury was onder de indruk van de systematische werkwijze, heldere presentatie en informatieve opbrengst van de scriptie. Daarnaast betreft het een maatschappelijk zeer relevant onderwerp. De probleemstelling van de scriptie luidt: Welke bestuurlijke interventies dragen bij aan het verbeteren van de onderwijskwaliteit op (zeer) zwakke basisscholen? Het is belangrijk dit te weten, omdat een verbetering van onderwijs­kwaliteit geldt als één van de beste middelen om maatschappelijke achterstanden te bestrijden en kinderen vooruit te helpen. Het aantal zwakke basisscholen in de noordelijke provincies is de afgelopen jaren sterk verminderd. Schoolbesturen zijn er dus in geslaagd maatregelen te treffen die scholen beter aan de normen van de onderwijs­ inspectie laten voldoen. Welke maatregelen dat zijn, was tot dusver echter onderbelicht gebleven. Marjan is erop uitgetrokken om hier achter te komen en heeft met vertegenwoordigers van negen besturen gesprekken gevoerd. Zeven van deze besturen hadden in de voorgaande periode hun zwakke scholen verbeterd, twee besturen waren daar niet in geslaagd. Het is duidelijk dat Marjan deze gesprekken op zeer kundige wijze heeft gevoerd, want ze weet een helder beeld te schetsen van wat de bestuurders hebben gedaan of proberen te doen. Aan de scriptie liggen zeer sprekende en informatieve gespreksverslagen ten grondslag, die in de tekst slechts gedeeltelijk zichtbaar zijn, maar een schat aan informatie bevatten over de achtergronden en lotgevallen van de gepleegde interventies. Deze opbrengst is de vrucht van een gedegen inhoudelijke voorbereiding. Marjan had zich van tevoren een beeld gevormd van wat school­ besturen mogelijkerwijs zouden kunnen ondernemen en wist dus waarnaar ze moest vragen en doorvragen. Daartoe had ze zich goed ingelezen in wat over effectieve scholen bekend is. Daarnaast wist ze gebruik te maken van twee in de Socio­logie­master aangereikte zaken: de uitgangspunten van het New Public Management en de methode van Realistic Evaluation.

Uit het onderzoek van Marjan wordt één ding heel duidelijk: in de doeltreffende interventies is de leerkracht centraal gesteld. Daadkrachtige schoolbesturen schromen niet het koninkrijk van het klaslokaal te betreden en de didactische vaardigheden van hun personeelsleden onder een vergrootglas te leggen. Personele consequenties worden daarbij in veel gevallen evenmin geschuwd. Dat mag in meerdere opzichten als een kleine onderwijsrevolutie worden beschouwd. De nog recente praktijk van het opbrengstgerichte toezicht door de Onderwijsinspectie ligt hieraan ongetwijfeld ten grondslag. Het is een interessante vraag in hoeverre ook de nieuwe bestuurlijke organisatie van het basisonderwijs een bijdrage levert. Zelfstandige schoolbesturen staan dichter bij de scholen dan voorheen de overheid om daadwerkelijke controle uit te oefenen en verder van de werkvloer dan de schooldirecteuren om niet in loyaliteits­conflicten te belanden. Het zou kunnen dat aldus een meer effectieve span of control is geschapen. Marjans scriptie kan daarover geen uitsluitsel bieden, maar wat zij heeft gevonden lijkt wel in overeenstemming met de beleidstheorie van het New Public Management. Natuurlijk, het laatste woord over dit alles is nog niet gesproken. Wat zwakke scholen zijn, wordt in hoofdzaak afgemeten aan de scores op de eindtoets basisonderwijs (de Citoscores) en die dekken zeker niet alles wat in het onderwijs van belang is. Voorts blijft het een eindeloze discussie of de correctie voor bezwarende leerlingkenmerken op afdoende wijze is geschied. In Marjans onderzoek zijn de besturen geselecteerd op het criterium dat zij één of meer zwakke scholen onder hun hoede hadden. Deze selectie betekent dat de interventies die zij pleegden niet dezelfde resultaten hoeven te hebben onder meer reguliere omstandigheden. En ten slotte zal moeten blijken wat het nieuwe bestuursmodel op de lange termijn doet met de betrokkenheid en motivatie van de in hun autonomie beknotte leerkrachten. Marjan stelt terecht dat hun visie in vervolgonderzoek ook zou moeten worden meegenomen. Deze beperkingen doen evenwel geen afbreuk aan de kwaliteit waarmee Marjan aan haar opdracht heeft voldaan. Die komt tot uitdrukking in een doeltreffende beleidsscriptie met heldere antwoorden. De jury: M.H. Bosman J. Dijkstra J.J. Mandemakers A.C. Glebbeek (voorzitter) 14 maart 2013.

SOAP 31


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.