Het Register 2017 nr. 1: Nieuwjaarsbijeenkomst 2017: it’s the people, stup

Page 1

HET

Register Vakblad van het Register Belastingadviseurs februari 2017 | nummer 1

Nieuwjaarsbijeenkomst 2017: it’s the people, stupid! Advocaat-belastingkundige Dick Barmentlo: ‘Ik heb niet zo’n behoefte aan vrienden’ Neutraliteit in het geding bij herziening btw wegens niet-betaling Uitfasering PEB nog even in de wacht


Fiscaal Alert

BESTEL NU FISCAAL ALERT 2017 Fiscaal Alert brengt overzicht in de doolhof van talloze fiscale bepalingen, tarieven en cijfers. Dankzij de overzichtelijke presentatie vindt u pijlsnel de gewenste informatie. Alle cijfermatige veranderingen zijn verwerkt naar de stand van zaken per 1 januari 2017. U krijgt gedetailleerde informatie over de volle breedte van het belastingrecht en aanverwante gebieden. Inclusief gratis toegang tot de website waar praktische rekentools en checklists zijn opgenomen.

Bestel direct via www.sdu.nl/fiscaalalert


DE

n n n

Inhoud

Colofon Het Register is een uitgave van het Register Belastingadviseurs (RB), Brenkmanweg 6 4105 DH Culemborg, telefoon (0345) 54 70 00 Het Register verschijnt zes keer per jaar en vormt een belangrijke informatiebron voor de leden van het Register Belastingadviseurs. Leden en relaties van het RB ontvangen Het Register uit hoofde van hun lidmaatschap/ betrokkenheid bij het RB. Informatie over (het lidmaatschap van) het RB vindt u op www.rb. nl; informatie over het opzeggen van het lid­ maatschap vindt u op www.rb.nl/opzeggen.

Redactieraad Mr. S.F.J.J. (Sylvester) Schenk RB (hoofd­ redacteur) Prof. mr. dr. G.J.M.E. (Guido) de Bont Mr. E.E.J.C. (Eli) Hendriks RB Mr. dr. M.J. (Mascha) Hoogeveen Mr. W.J.M. (Wil) Vennix RB

Eindredactie Kamminga Publicaties, Ton Kamminga E-mail: ton@kammingapublicaties.nl

Uitgever

6

It’s the people, stupid! Verslag nieuwjaars­bijeenkomst

16

‘Ik heb niet zo’n behoefte aan vrienden’ Interview met mr. D.G. Barmentlo

Register Belastingadviseurs E-mail: communicatie@rb.nl

Rubriek Jurisprudentie en Wetgeving Fiscaal up to Date, Eindhoven

De redactie - Pas op dat je niet wordt gelummeld!

Advertenties

Mr. E.E.J.C. Hendriks RB

Saskia van Baal Tel.: (0345) 54 70 00 E-mail: svanbaal@rb.nl

Kort & bondig

Zesde jaargang, oplage 7500

Vormgeving Twinmedia BV, Joke Boer

© Register Belastingadviseurs Niets uit deze uitgave mag worden gerepro­ duceerd door middel van boekdruk, fotooffset, fotokopie, microfilm of welke andere methode dan ook, zonder vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van het Register Belastingadviseurs. ‘Het Register’ bevat informatie die met de meeste zorgvuldigheid is samengesteld. Het Register Belastingadviseurs en de bij deze uitgave betrokken redactie en medewerkers aanvaarden geen aansprakelijkheid voor mogelijke gevolgen die zouden kunnen voortvloeien uit het gebruik van de in deze uitgave opgenomen informatie. Citeertitel: Het Register 2017/nr.

De DBA-soap

4

n

5

n

11

n

12

n

22

n

27

n

32

n

38

n

45

Column - Prof. dr. P. Kavelaars

Wat zeggen de verkiezingsprogramma’s over de winstbelasting?

n

Mr. F. Peppelenbosch en drs. A.J. Schimmel

Echtscheiding en ondernemer Mr. J. Zwagemaker

Jurisprudentie en wetgeving Neutraliteit in het geding bij herziening btw wegens niet-betaling P.I.M. Cramer RB

Uitfasering PEB nog even in de wacht Drs. B. Kortenbach RB

Het Verenigingsnieuws

www.rb.nl/het-register februari 2017 | nummer 1 | Het Register

3


DE

Redactie

Pas op dat je niet wordt gelummeld! Weet u wat lummelen is? Het is een spel dat we deden tijdens de voetbaltraining. Je hebt vijf spelers, waarvan één in het midden tot taak heeft de bal te onderscheppen van de vier andere. Maar lummelen heeft nog meer betekenissen, zoals luieren, lanterfanten en flierefluiten. En je kunt ook professioneel lummelen; denk hierbij aan netwerken, twitteren of vakliteratuur lezen. Hoe je ook lummelt, volgens mij krijg je er een creatieve geest van. Onlangs heeft het Openbaar Ministerie een nieuwe betekenis aan het woord lummelen toegevoegd. Wat was het geval? In december jongstleden was ik aanwezig bij de Algemene ledenvergadering van de Vereniging voor Belastingwetenschap. Het wetenschappelijk gedeelte van de vergadering had als onderwerp: medepleger en mededaderschap. De inleidingen bij dit wetenschappelijke deel werden verzorgd door ons mederedactielid prof. mr. Guido de Bont, plaatsvervangend hoofdofficier van het Functioneel Parket mr. Vincent Leenders en emeritus hoogleraar straf- en procesrecht aan de Universiteit van Tilburg prof. mr. Theo de Roos. Kern van de discussie was de vraag op welke wijze je als juridisch/financieel dienstverlener aansprakelijk kunt worden gesteld, c.q. strafrechtelijk vervolgd als pleger, medepleger of uitlokker van een strafbaar feit. Ik zal u niet al te veel inhoudelijk vermoeien met wat er werd besproken, maar een paar dingen wil ik toch graag met u delen. Een stelling van De Bont was bijvoorbeeld: ‘Bij de strafmaat zou het niet ter zake moeten doen of de adviseur al of niet lid is van een brancheorganisatie.’ Opvallend waren de afwijzende reacties uit de zaal van met name de medewerkers van de Belastingdienst: zij waren van mening dat je als lid van de NOB of het RB dusdanig gekwalificeerd bent dat bijvoorbeeld het opleggen van een hogere boete krachtens de vierde tranche van de Awb gerechtvaardigd zou zijn. Het enige positieve dat ik hieraan kan ontdekken, is dat onze natuurlijke ‘opponent’ blijkbaar aanneemt dat we goed gekwalificeerd zijn. Leenders waarschuwde nadrukkelijk voor de wijze waarop criminelen adviseurs plegen te verleiden om hen welgevallige juridische en/of fiscale constructies op te tuigen. Op een listige manier worden ze bij een casus betrokken en voor ze het weten maken ze deel uit van een criminele organisatie. Zijn betoog sloot hij af met de woorden: ‘Pas op dat je niet wordt gelummeld!’ Uiteraard bedoelde hij hiermee te zeggen: wees alert, laat je niet in de maling nemen. Gebruik dus je gezond verstand, maar zorg er tevens voor dat je kennis van de wet- en regelgeving optimaal is. Daarom ondersteun ik van harte het beleid dat het bestuur van het RB op de Buitengewone algemene ledenvergadering van 16 januari jl. heeft gepresenteerd om de kwaliteit van zijn leden op een hoger plan te brengen. Onze collega’s Register belastingconsulenten wil ik dan ook aanbevelen om de handschoen op te pakken die het bestuur heeft aangereikt: rond, liefst zo snel mogelijk, de opleiding tot Register Belastingadviseur af. Ga lekker lummelend leren.   <<< Mr. E.E.J.C. (Eli) Hendriks RB directeur bij CapsNobel Accountants & Belastingadviseurs en lid van de redactieraad

4

Het Register | februari 2017 | nummer 1


n n n

Kort & Bondig Half miljard euro aan mkb-facturen Sinds de start, in november vorig jaar, van Betaalme.nu – het initiatief van grote bedrijven om facturen van hun leveranciers uit het mkb sneller te betalen – is nu de eerste rapportage binnen. Ze is gebaseerd op gegevens over de eerste helft van 2016, met 276 deelnemende bedrijven. De meeste Betaalme.nu-deelnemers hanteren een betaaltermijn van 30 dagen voor hun kleinste leveranciers, oftewel bedrijven waar ze jaarlijks voor hooguit € 50.000 inkopen. Bij elkaar ging het om een half miljard euro aan facturen op jaarbasis van circa 80.000 mkb’ers. Volgens de rapportage werd in die periode 79% daarvan daadwerkelijk binnen 30 dagen betaald. Het is de bedoeling om dat percentage samen met de deelnemende bedrijven op 100 te krijgen. n Betaalme.nu, 12 december 2016

Definitief herstelkader rentederivaten vastgesteld Eind vorig jaar is het herstelkader voor rentederivaten definitief vastgesteld. De zes betrokken banken – ABN Amro, Deutsche Bank, ING, Rabobank, SNS Bank en Van Lanschot – hebben hiermee ingestemd en gaan nu alle dossiers die binnen de scope van het herstelkader vallen, eraan toetsen. Het gaat hierbij vooral om klanten uit het mkb. Ook als klanten reeds compensatie aangeboden hebben gekregen of al hebben ontvangen, worden hun dossiers opnieuw getoetst. In totaal worden circa 24.000 contracten van ongeveer 19.000 klanten opnieuw door de banken beoordeeld. Externe beoordelaars controleren of de banken het herstelkader goed uitvoeren. De controles worden uitgevoerd door teams van onder meer accountants. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft strenge eisen gesteld aan de door de banken aangestelde externe beoordelaars, om zo hun onafhankelijkheid en deskundigheid te waarborgen. n Autoriteit Financiële Markten, 19 december 2016

Gebrek aan regie en tegenspraak bij Belastingdienst

Op 27 januari jl. presenteerde de door de bewindslieden van Financiën ingestelde Commissie onderzoek Belastingdienst haar rapport over het functioneren van de Belastingdienst. De conclusie is dat er een gebrek is geweest aan regie en tegenspraak bij het ontwikkelen van de Investeringsagenda en de vertrekregeling. Daardoor zijn risico’s ontstaan voor de continuïteit van de uitvoering van de belastingwetten. De gang van zaken rond de vertrekregeling is daarbij geen incident, maar vormt een illustratie van een breder probleem. Verbetering van de checks and balances binnen de Belastingdienst en in relatie met het departement is volgens de commissie dringend noodzakelijk. Haar aanbevelingen spitsen zich dan ook toe op het gesignaleerde gebrek aan interne sturing en beheersing van de processen binnen de Belastingdienst en vervolgens op een ontoereikend toezicht vanuit het departement van Financiën. n Ministerie van Financiën, 27 januari 2017

Verbetering Faillissementswet verhoogt overlevingskansen Volgens een onderzoek van het Centraal Planbureau kan de huidige faillissementswetgeving op vier hoofdpunten worden verbeterd om zo de overlevingskansen van bedrijven te verhogen. Ten eerste door in de wet onderscheid te maken tussen verschillende categorieën schuldeisers, waarbij voor elke categorie een eigen afweging wordt gemaakt over de betaling van schulden. Ten tweede door te regelen dat het management, onder voorwaarden, grotendeels de zeggenschap houdt bij betalingsproblemen. Ten derde door bij een uitstel van betaling en faillissement de rechten van schuldeisers met onderpand op te schorten. Dit helpt een crediteurenrun te voorkomen en bevordert de kans op een succesvolle doorstart. En ten vierde door een dwangakkoord bij uitstel van betaling mogelijk te maken, om zo te voorkomen dat individuele schuldeisers een doorstart dwarsbomen. n Centraal Planbureau, 16 januari 2017

februari 2017 | nummer 1 | Het Register

5


n n n n n

Nieuwjaarsbijeenkomst 2017:

it’s the people, stupid! Op 16 januari jl. hield het Register Belastingadviseurs zijn traditionele nieuwjaarsbijeenkomst in het NBC Congrescentrum te Nieuwegein. En opnieuw was het volle bak: ruim achthonderd leden en relaties kregen er een ‘antwoord op de vragen van morgen’ rond ‘de nieuwe RB’. Een centrale rol was daarbij weggelegd voor ABN Amro ‘banker’ Han Mesters, die duidelijk maakte dat het kantoor van de toekomst op een heel andere leest geschoeid zal moeten zijn om te kunnen overleven. Het gaat om de mensen, want de waarde van de onderneming zit hoe langer hoe meer in hun hoofden, is zijn belangrijkste les. Verslag: Ton Kamminga | foto’s: Raphaël Drent

D

agvoorzitter Niels Heithuis – geen ‘familie van’, en dan weet u vast wel wie we daarmee bedoelen – gaat meteen op de participatie­ toer, zoals dat tegenwoordig bijna standaard gebeurt op bijeenkomsten als deze. Via Buzzmaster pro­ moveert het mobieltje daarbij tot stemmachine en vertol­ ker van de mening van het volk. Als eerste wordt daaruit duidelijk dat dit volk voor twee derde bestaat uit mannen, en dus voor een derde uit vrouwen. Voor het overige zijn alle ‘soorten’ aanwezig: van mensen in loondienst en een­ pitters tot andere zelfstandigen en vennoten. Met deze wetenschap geeft Heithuis het woord aan RBvoorzitter Wil Vennix, die om te beginnen voor degenen die het ochtendprogramma niet hebben bijgewoond, twee nieuwe bestuursleden voorstelt: met Chantal Moe­ lands en Fons Overwater bestaat het bestuur nu uit acht personen. In één moeite door memoreert Vennix vervol­ gens het uitreiken van de eerste RBriljant aan mevrouw De Jong op de vorige nieuwjaarsbijeenkomst en meldt hij dat er dit jaar weer eentje wegens bijzondere verdien­ sten wordt uitgereikt. Die eer valt te beurt aan mr. Cees Schaap, die maar liefst 32 jaar lang voorzitter van het Examencollege van het RB en diens rechtsvoorgangers is geweest, en in die hoedanigheid ruim 13.000 diploma’s heeft mogen uitreiken. Met het bereiken van de 70-jari­ ge leeftijd treedt hij terug, zoals hij dat ook doet – lees: moet doen – als raadsheer bij de Hoge Raad. Het is zijn overtuiging dat de overheid medeverantwoordelijkheid dient te dragen voor de opleiding van de belastingadvi­ seur, zegt hij in zijn dankwoord. Dat die adviseur het te­

6

Het Register | februari 2017 | nummer 1

genwoordig niet makkelijk heeft, illustreert hij met het volgende voorbeeld. Toen menig afgestudeerde nog moest worden geboren, besloeg de regeling van de eigen woning welgeteld één pagina in de pocket belastingwet­ ten. Tegenwoordig zijn het er zeventien, zegt hij zicht­ baar misnoegd. Wat hem wel weer goed zal doen, is dat hij in Frans-Jozef Haas een waardig opvolger heeft. De jeugd heeft de toekomst Na zijn maidenspeech op het RB Jongerencongres van af­ gelopen november mag voorzitter Ralph Rijnders van de RB Jongerencommissie de troepen nu ook op het hoofd­ podium toespreken. Allereerst geeft hij een overzicht van de activiteiten in het voorbije jaar – vier bijeenkomsten, plus een congres – gevolgd door de plannen voor het lo­ pende jaar: opnieuw vier bijeenkomsten en een congres. De participatie kan volgens Rijnders echter nog wel wat beter. Zo is slechts 8% van degenen die zich voor deze nieuwjaarsbijeenkomst hebben ingeschreven, onder de 36 jaar. Hij roept met name de oudere leden op om de jongeren binnen hun organisatie aan te sporen om dit soort bijeenkomsten bij te wonen: zorg ervoor dat ook de jongere medewerker zich laat zien!

Belastingadviseur 3.0: kansen en bedreigingen Dan is het de beurt aan Han Mesters, sector banker zakelijke dienstverlening bij ABN Amro en een kei in het duiden van de moderne bedrijfsvoering. Volgens hem zitten we in een transitie naar een tijdperk waarin de bedrijfscultuur een


n n n n n

zeer onderscheidend onderdeel van de bedrijfsvoering wordt: deze eeuw gaat te boek staan als de conceptual age, waarin de behoefte aan empathisch vermogen de boven­ toon zal voeren. Volgens Mesters staan we nog maar aan het begin van de grote veranderingen. We denken mis­ schien dat de automatisering al grotendeels voltooid is, maar you ain’t seen nothing yet: het IT-gebeuren gaat expo­ nentieel toenemen. Dat is ook te merken aan de verschui­ vingen in de ranglijst van grootste bedrijven, gerekend naar hun gekapitaliseerde marktwaarde: de oliebaronnen zijn vervangen door de whizzkids van Silicon Valley. Het zijn Apple, Alphabet, Microsoft, Amazon en Facebook die anno nu de lijst aanvoeren. Hetgeen Mesters doet verzuch­ ten: ‘Vaste activa zijn zo... jaren 80.’ Zo zou volgens een medewerker bij Microsoft meer dan de helft van de gekapi­ taliseerde marktwaarde in de hoofden van de medewerkers zitten. Vervolgens haalt hij een studie aan die stelt dat 47% van de huidige werkgelegenheid gedoemd is te verdwij­ nen, en dan vooral op mbo-niveau. Dat wordt nog een fors maatschappelijk probleem, voorspelt hij. Wat daarentegen niet makkelijk valt te automatiseren – en dus te vervangen – zijn zaken als sociale intelligentie en creativiteit. Businessplannen zijn op De kern van het probleem is dat veel bedrijven aan de top van hun zogenoemde s-curve zitten, het stadium waarin ze de bakens zullen moeten verzetten als ze rele­ vant willen blijven. Mesters noemt als geslaagd voor­ beeld Nokia, dat van autobanden overschakelde op mo­ bieltjes. Ook DSM deed zoiets. Maar volgens Mesters

zijn dat tamelijke uitzonderingen: grote bedrijven zijn weinig flexibel als het gaat om innovatie. Sowieso zor­ gen exploitatie en innovatie voor een spagaat: beide zijn volstrekte tegenpolen. In dat kader signaleert Mesters ook, wat hij noemt, het smurfenprobleem. Deze blauwe figuurtjes staan voor mensen die heel erg analytisch zijn, maar het empathisch vermogen van een blok gra­ niet hebben. Hoe krijg je een organisatie met een over­ vloed aan zulke mensen de 21e eeuw in, vraagt hij zich bijna vertwijfeld af. Want blauwe mensen is nauwelijks empathie aan te leren, is zijn ervaring. Wat een bedrijf nu nodig heeft, is heel wat anders, stelt Mesters. Zingeving wordt belangrijker: waartoe zijn we op aarde? Geld verdienen is niet meer alleenzaligma­ kend. Jonge mensen voelen zich aangetrokken tot be­ drijven die verder kijken dan hun neus lang is en een maatschappelijk doel nastreven. Ze willen ook anders werken, hebben bijvoorbeeld ook veel minder de be­ hoefte om partner te worden.

Dankzij Buzzmaster kan de zaal meestemmen met zijn mobieltje

Netwerk Volgens Mesters gaan netwerken een belangrijke rol spe­ len in de advieswereld. Dat doet de vraag rijzen of de belas­ tingadviseur nog wel zo nodig in dienst moet zijn bij of moet samenwerken met een accountant. Ook voor fiscalis­ ten is de sleutel tot succes gelegen in vertrouwen, dat wordt verkregen met geloofwaardigheid, betrouwbaarheid en een nauwe, ietwat intieme relatie met de klant. Daarbij doet de soort vakdiscipline – advocaat, accountant, fiscalist enz. – er eigenlijk nauwelijks toe; ze kunnen allemaal trus-

februari 2017 | nummer 1 | Het Register

7


Nieuwjaarsbijeenkomst

n n n n n

ted advisor zijn. Voor de beter geschoolde belastingadviseur is het zaak om hetzij zich te specialiseren, dan wel zich te ontwikkelen tot een ‘contextadviseur’, doceert Mesters. En bovenal moet hij in staat zijn om in teamverband te werken. Vervolgens toont hij als voorbeeld een zestal kan­ toormodellen voor de advocatuur: van netwerkkantoor, ketenregisseur en ontzorger tot superspecialist.

Wil Vennix (l) en aftredend voorzitter Cees Schaap van het Examencollege bekijken de aan laatstgenoemde uitgereikte RBriljant

Voorzitter Ralph Rijnders vertelt over de activiteiten van de RB Jongerencommissie in het afgelopen jaar en over de plannen voor dit jaar

Fit for the future? Dat allemaal zo zijnde, wat doe je eraan? Mesters noemt drie elementen: scenario’s, outside in/innovatie en cul­ tuur en mensen. Met scenario’s bedoelt Mesters dat je moet proberen om grip te krijgen op de toekomst, via een uitgebreide analyse van de vereiste huidige en toekomsti­ ge competenties. Met outside in doelt hij op de young professionals: gooi de ramen voor ze open. Op die manier haal je ook de innovatie binnen. En ten slotte de cultuur: vol­ gens hem staat innovatie in dienstverlening voor een groot deel gelijk aan sociale innovatie. Interessant is ten slotte de samenvatting die Mesters aan het eind van zijn betoog presenteert. Die nemen we hier integraal over: 1. de belangrijkste algemene uitdagingen voor bedrijven – de klanten van de RB – zijn: • wendbaarheid • innovatiekracht/cultuur • toekomstvastheid ICT-infrastructuur 2. hoe speelt de fiscalist in op deze behoeften? NB: de fiscalist is van nature meer bezig met de toekomst! 3. veel bedrijven lopen tegen het einde aan van hun businessmodel; 4. cultuur is een belangrijke randvoorwaarde voor inno­ vatiesucces, en voor recruitment; 5. onze Nederlandse cultuurwaarden ondersteunen netwerkgebaseerd advies; 6. het netwerk wordt belangrijk voor het leveren van de beste dienst aan de klant; 7. de fiscalist die voor mkb-klanten werkt, heeft al em­ pathisch vermogen en is klantgericht; 8. de trusted advisor stelt andere vragen, minder vanuit alleen vakkennis; 9. waartoe zijn wij op aarde?

Paneldiscussie Na de pauze stroomt het podium vol met deelnemers aan een paneldiscussie. Het zijn naast Mesters de drie auteurs van de eerdere artikelen in Het Register over het kantoor van de toekomst, te weten Jan Wietsma, Ton Willems en Hans Koning, aangevuld met RB-vicevoor­ zitter Paul Cramer. Aan de hand van een drietal stellin­ gen laten ze hun licht nogmaals schijnen op de proble­ matiek van morgen.

Keynote speaker Han Mesters toont de enorme veranderingen die gaande zijn in de huidige en toekomstige bedrijfsvoering

8

Het Register | februari 2017 | nummer 1

Stelling 1. De boekhouder en de accountant moeten vrezen voor hun baan, maar fiscalisten blijven altijd nodig Daar is Koning het op zichzelf wel mee eens. Al eerder verkondigde hij dat de eenvoudige dataverwerking – lees: het simpele aangiftewerk en de jaarrekening – bin­ nen vijf jaar zo goed als verdwenen zal zijn. Ook de voor­ ingevulde aangifte zorgt voor een versnelling. Er zullen


n n n n n

wel adviseurs nodig blijven, maar het worden er wel minder. Wietsma onderschrijft dat: je moet als fiscalist relevant blijven en dat betekent dat je moet kunnen dui­ den. Onderschat de technologische innovatie niet, waar­ schuwt hij, want die gaat steeds sneller. Willems adviseert om het eigen kantoor eens goed door te lichten: waar zit mijn kracht en wie zijn mijn klanten? Doe het in stapjes en ga vervolgens je klantenbestand sa­ neren. Zeker als je op termijn je kantoor wilt verkopen, moet je ervoor zorgen dat het ook wat waard is. Wietsma valt hem bij: wil je ‘in control’ zijn, dan moet je je organi­ satie op orde hebben. En dat betekent vandaag de dag dat jouw databestanden je op elk moment de gewenste infor­ matie moeten kunnen leveren. Dan pas ben je efficiënt bezig en kun je snel adviseren, een eerste vereiste om te kunnen overleven. Je moet daarom bereid zijn om bij­ voorbeeld een halve dag per week ‘te werken aan je kan­ toor’, dus niet bezig te zijn met omzet. Volgens Cramer hangt de overlevingskans af van het soort kantoor. Het kleine kantoor kent zijn klanten wel. Daar is meer de vraag: hoe blijf ik interessant voor mijn klant? Blijf ik vol­ ledige diensten aanbieden en haal ik de ontbrekende ex­ pertise binnen via mijn netwerk, of ga ik me juist op één onderdeel specialiseren? Die keuze zal je moeten maken. Koning vraagt nogmaals aandacht voor de jongeren. Die moet je enthousiasmeren, want ze kunnen enorme voor­ delen brengen. Als kantoor moet je daar een visie over heb­ ben. En dan helpt het als je niet hiërarchisch werkt, want dan haal je het beste uit die jonge mensen. Groot probleem is evenwel de bestaande goodwill. Die verhindert jonge mensen om partner te worden. Terwijl het voor een bedrijf toch echt noodzakelijk is dat jongeren in de top komen. Mesters wijst nogmaals op het ‘stervensproces’ van de instituten: die versteende organisaties gaan echt ver­ dwijnen, benadrukt hij. In de loop der jaren zijn al tallo­ ze bedrijven uit de AEX verdwenen. Zelfs Koninklijke Olie is zijn leven niet meer zeker. En de tweehonderd van Mertens – voor wie dit niets zegt, is er altijd nog google – zijn er inmiddels nog maar dertig. Stelling 2. Kennis wordt vrij toegankelijk, dus het gaat voortaan alleen nog om kennissen, oftewel de relatie met de klant Bekend is natuurlijk het voorbeeld van de patiënt die zich op internet volledig over zijn ziektebeeld heeft in­ gelezen en zijn arts wel eens even zal vertellen hoe het zit. Volgens Mesters is het vooral de advocaat die de ken­ nis en kunde van de computer maar blijft ontkennen. Weet wel, zegt hij, dat Watson steeds intelligenter wordt. Toch weet Wietsma een voorbeeld van een slim advocatenkantoor. Dat heeft alle mogelijke modellen van overeenkomsten en dergelijke op zijn website gezet, vrij om te downloaden voor het luttele bedrag van 25 euro. En wat blijkt: menige situatie is toch minder stan­ daard dan gedacht, en dan komen de mensen alsnog met een opdracht voor een individuele oplossing. Bovendien, zegt Wietsma, als contextduider blijf je belangrijk. Zo gaat het bij echtscheidingen vaak meer om de relatie dan om kennis.

Hans Koning: ‘Binnen vijf jaar zijn het simpele aangiftewerk en de jaarrekening zo goed als verdwenen’

Jan Wietsma: ‘Als fiscalist moet je relevant blijven en dat betekent dat je moet kunnen duiden’

februari 2017 | nummer 1 | Het Register

9


Nieuwjaarsbijeenkomst

n n n n n

Han Mesters: ‘Het is vooral de advocaat die de kennis en kunde van de computer maar blijft ontkennen’

Ter sprake komt vervolgens of je altijd alle klanten moet houden. Nee, zegt Koning, van klanten die klagen over de rekening, te laat betalen en/of je medewerkers bele­ digen, moet je zo snel mogelijk afscheid nemen. Word niet als V&D, zegt hij: daar kwam je op het laatst alleen nog om te plassen.

Paul Cramer: ‘Verstevig je netwerk, investeer in software en doe samen waar dat kan’

Stelling 3. Ik ben en blijf specialist, dus niks aan de hand Daar is Konings het niet mee eens, en met hem driekwart van de zaal. Volgens hem hebben klanten juist meer be­ hoefte aan een generalist. Willems constateert dat veel kantoren zich lange tijd als een soort dozenschuiver heb­ ben gedragen, maar dat dit snel verandert: je moet nu die­ per je klantenkring in. Dat vindt ook Mesters, die nog een kritische kanttekening plaatst bij de hype rond big data. Sommigen hebben het al over ‘big nada’, want wat moet je met die brij aan gegevens? Het algoritme weet wel wat het moet doen, maar begrijpt het niet. Voor het analyse­ ren van die data heb je nu juist mensen nodig. Maar daar­ voor moet je je data dan wel weer op orde hebben. Mes­ ters waarschuwt dat ook fintech weer een stukje werk bij de adviseur dreigt weg te nemen. Zorg binnen het RB voor een tool om dat te voorkomen, adviseert hij. Daar heeft Cramer wel oren naar: verstevig je netwerk, inves­ teer in software en doe samen waar dat kan. De uitsmijter komt van Willems: zorg voor een gezellig kantoor! In zijn slotwoord bedankt Wil Vennix iedereen die heeft meegeholpen om deze dag tot een succes te maken en wenst hij alle aanwezigen nog een aangename voortzet­ ting onder het genot van een hapje en een drankje. Het belastingjaar 2017 kan beginnen.   <<<

10

Het Register | februari 2017 | nummer 1

Ton Willems: ‘Veel kantoren hebben zich lange tijd als een soort dozenschuiver gedragen, maar nu moet je dieper je klantenkring in’


COL UMN

De DBA-soap Prof. dr. P. (Peter) Kavelaars Hoogleraar fiscale economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, buitengewoon hoogleraar aan de University of Curaçao en directeur Wetenschappelijk Bureau Deloitte Belastingadviseurs

H

et heeft staatssecretaris Wiebes het afgelopen jaar bepaald niet meegezeten: er lagen behoorlijk wat lastige dossiers op zijn werktafel, waarbij er drie in het oog springen: de Belastingdienst, het pensioen in eigen beheer en uiteraard de ‘topper’: de modelovereenkomst. Over die modelovereenkomst, ofwel de Wet DBA, wil ik het hier hebben. De huidige stand van zaken is ieder bekend: de wet ligt de facto dood voor de kast en de VAR is de facto in leven gebleven, hoewel de wet op dat punt ‘dood’ is. De toezegging is immers dat er tot 2018 van de Belastingdienst geen actie hoeft te worden verwacht. Daarmee lijken zelfs de VAR’s voor resultaat uit overige werkzaam­ heden (VAR-ruo) de status van risicovrije garantie te hebben. De kernvraag is nu uiteraard: komen we hier uit en zo ja, op welke wijze? Het zal duidelijk zijn dat, als we doormodderen met modelovereenkomsten, de oplossing ver weg is. Oorzaak is dat in het zoeken naar die oplossing twee fundamentele denkfouten zitten. De eerste is dat het onmogelijk is harde criteria te ontwikkelen voor het onderscheid tussen ondernemers en werknemers. En zelfs als dat wel zou lukken, krijgt de Belastingdienst het van zijn levensdagen niet voor elkaar om een en ander effectief te controleren. Dat is de tweede denkfout. Helaas onderkent ook de commissie-Boot, die op dit punt afgelopen jaar advies heeft uitgebracht, dat kennelijk niet. Bij de eerste denkfout gaat het erom dat de hierbij relevante kernbegrippen dienstbetrekking en ondernemerschap feitelijke begrippen zijn. Er is wel gesuggereerd om de criteria voor beide begrippen in de wet op te nemen. Dat heeft echter geen enkele zin, want die criteria kennen we al uit de rechtspraak en het voegt niets toe die wettelijk vast te leggen. Bovendien: ondanks de vele honderden uitspraken over werknemerschap en ondernemerschap komen er nog steeds uitspraken bij. Waarom? Omdat zich steeds weer net afwijkende gevallen voordoen die niet volledig te beoordelen zijn aan de hand van die jurisprudentie. Ook de tweede denkfout is binnen het huidige beleid onoplosbaar: de Belastingdienst heeft volstrekt onvoldoende controlecapaciteit en Wiebes werkt er bovendien hard aan die nog verder in te krimpen. Zonder fundamentele aanpak blijft het daarom dweilen met de kraan open. De enige oplossing is de belangrijkste oorzaak weg te nemen en dat is onmiskenbaar het grote verschil in belastingdruk tussen werknemers en zelfstandigen. Let wel: verschillen moeten blijven bestaan, want daar zijn redenen voor: een ondernemer moet investeren en hij loopt risico’s. Maar het drukverschil – zoals we weten vooral veroorzaakt door de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling – moet wel substantieel minder worden. Voorstel is om beide faciliteiten af te schaffen en vervolgens de arbeidskorting te splitsen in een werknemerskorting en een zelfstandigenkorting, waarbij de laatste hoger is dan de eerste. Voor de goede orde: het betekent dus niet dat de facilitering voor ondernemers per definitie minder wordt: het kan ook de facilitering voor werknemers zijn die toeneemt. Punt is dat het verschil tussen beide groepen kleiner wordt. Voordeel van deze systematiek is dat men de kortingen goed op elkaar kan afstemmen en er desgewenst in de tijd mee kan sturen. Schijnzelfstandigheid verdwijnt zo als sneeuw voor de zon.  <<<

februari 2017 | nummer 1 | Het Register

11


n n n n

Wat zeggen de verkiezingsprogramma’s over de winstbelasting? In de NRC van 23 november 2016 stond een artikel over de verlaging van de winstbelasting, een trend die in versnelling is gekomen na de Brexit en de verkiezing van Donald Trump tot de nieuwe president van de VS. Nederlandse fiscalisten bevestigen in hetzelfde artikel dat ze in Europa een versterking van de race to the bottom van de winstbelasting signaleren. Ook minister Dijsselbloem van Financiën verwachtte dat in eerste instantie. Natuurlijk kon er in de conceptverkiezingsprogramma’s van de politieke partijen – die afgelopen najaar werden gepubliceerd – geen rekening worden gehouden met de verkiezing van Trump. De vraag is in hoeverre er wel rekening is gehouden met de Brexit en de invloed daarvan op de winstbelasting.

Felix Peppelenbosch en Arthie Schimmel Mr. F. Peppelen­ bosch is hoofd­ redacteur van Fiscanet en drs. A.J. Schimmel is oud-Tweede Kamerlid

S

ommige conceptverkiezingsprogramma’s zijn al in de desbetreffende partijcongressen besproken en vastgesteld, maar de definitieve teksten zijn nog niet beschikbaar. Daarom wordt in dit arti­ kel nog gebruik gemaakt van de conceptteksten. Zoals gezegd staat hierin de winstbelasting in de (concept)ver­ kiezingsprogramma’s centraal. Maar voordat we die be­ spreken, nemen we eerst nog de samenstelling van de verkiezingsprogrammacommissies onder de loep. Zitten daar fiscaal geschoolden in? En in hoeverre komen de le­ den uit het bedrijfsleven? Vaak wordt gezegd dat de verkiezingsprogramma’s er niet veel toe doen. Zodra de inkt droog is, zijn de om­ standigheden weer zodanig veranderd dat ze naar de prullenbak kunnen worden verwezen. Is dat waar? In hoeverre hebben verkiezingsprogramma’s invloed op het regeerakkoord?

Samenstelling verkiezingsprogrammacommissies Als we kijken naar de samenstelling van de commissies die de verkiezingsprogramma’s hebben voorbereid, zie je geen fiscalisten en nauwelijks mensen uit het bedrijfsle­ ven. Bijna iedereen is afkomstig uit de (semi)publieke

12

Het Register | februari 2017 | nummer 1

sector. In de 15-koppige commissie van de VVD zijn drie mensen werkzaam in de particuliere sector. Weliswaar zal commissielid Frans Weekers vanwege zijn ervaring als voormalig staatssecretaris van Financiën wel een meer dan gemiddelde kennis van het fiscale systeem hebben, maar daar blijft het dan ook bij. In het programma staat: ‘Tijdens talloze grotere en kleinere bijeenkomsten is er gesproken en geluisterd. Binnen en buiten de partij heeft iedereen die wilde meewerken aan ons programma een bijdrage kunnen leveren.’ Een lijst van de mensen die een bijdrage hebben geleverd, ontbreekt evenwel. In de 17 leden tellende programmacommissie van de PvdA zit niemand uit het bedrijfsleven. Daar bestaat overigens wel een lijst van geraadpleegde personen. En daarop prijkt bijvoorbeeld Bas Jacobs, hoogleraar Econo­ mie en Publieke Financiën aan de Erasmus Universiteit. Op diens website staat: ‘His research crosses the borders of public finance, optimal taxation, welfare economics, macroeconomics, human capital theory and labor econo­ mics.’ Opvallende afwezige is Willem Vermeend, voor­ malig staatssecretaris Financiën en nu hoogleraar Euro­ pees fiscaal recht en fiscale economie aan de Universiteit Maastricht. De programmacommissie van de SP, 12 personen groot,


n n n n

bestaat louter uit politici, bestuurders en medewerkers, op één uitzondering na: een voormalig wethouder heeft nu zijn eigen tekstbureau. Het CDA vermeldt in zijn ver­ kiezingsprogramma niet wie deel uitmaakt van de com­ missie. Op de website wordt Wopke Hoekstra als pro­ grammamaker en schrijver van het nieuwe programma genoemd. Hoekstra is partner bij McKinsey. Hij maakte daarbij gebruik van CDA-visiegroepen en van duizend leden (CDA 1000). Deze CDA-visiegroepen bestonden uit deskundigen op een bepaald terrein. De groepen had­ den al een aantal onderwerpen uitgewerkt die Hoekstra kon gebruiken bij het schrijven van het verkiezingspro­ gramma. De 14 voorzitters van de visiegroepen vormden samen een klankbord voor Hoekstra. Enkele leden van deze klankbordgroep zijn: oud-staatssecretaris Ben Kna­ pen, voormalig Tweede Kamerleden Coskun Cürüz en Maarten Haverkamp, en de wethouders Hugo de Jonge (Rotterdam) en Karsten Klein (Den Haag). Het is niet duidelijk wie allemaal zijn geraadpleegd. Marnix van Rij misschien, of Peter Essers? Wie het PVV-verkiezingsprogramma heeft gemaakt, is onbekend. Penvoerder is Martin Bosma. Hij was vroeger onder andere financieel journalist en heeft ook een be­ drijf gehad, dat failliet is gegaan. Het hele verkiezings­ programma beslaat overigens minder dan een A4-tje. De uit zeven personen bestaande verkiezingsprogram­ macommissie van D66 wordt voorgezeten door Annet Aris, buitengewoon hoogleraar Business School Insead en lid van diverse RvC’s. Ook zit in deze commissie een partner van de Boston Consulting Group. Opvallend is dat ook de thesaurier-generaal van het ministerie van Fi­ nanciën deel uitmaakt van de commissie. Dat heeft Het Financieele Dagblad er op 2 november jl. al toe verleid om te spreken over de mogelijkheid dat D66 de inhoude­ lijke spil lijkt te worden van de formatie van Rutte 3. In de verkiezingsprogrammacommissie van de Christen­ Unie zit niemand uit het bedrijfsleven. GroenLinks heeft in haar commissie ook alleen mensen die in de pu­ blieke sector werkzaam zijn of zijn geweest. Er zit één econoom bij, te weten Rens van Tilburg van de Universi­ teit Utrecht. En ook bij de SGP ontbreken mensen uit de particuliere sector. Commissielid Elbert Dijkgraaf, te­ vens lid van de Tweede Kamer, is econoom en hoogleraar in de Empirische economie van de publieke sector aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Over de samenstelling van de programmacommissie van de Partij voor de Dieren is niets bekend. Onder de acht mannen uit de commissie van 50PLUS bevindt zich één ondernemer. Opvallend is dat op de titelpagina van haar verkiezingsprogramma Willem Vermeend als extern ge­ raadpleegd adviseur staat vermeld. Over de samenstel­ ling van de verkiezingsprogrammacommissie van DENK is niet veel bekend. Er staat in dat het tot stand is geko­ men in een maandenlang proces van overleggen, raad­ plegen van experts, werkbezoeken en vijf regiobijeen­ komsten in Rotterdam, Amsterdam, Utrecht, Eindhoven en Enschede voor DENK-leden. Onbekend is voorts wie heeft meegeschreven aan het verkiezingsprogramma van Voor Nederland (VNL).

Weinig mensen uit het bedrijfsleven Concluderend kan worden gesteld dat er in de diverse verkiezingscommissies maar weinig mensen uit het be­ drijfsleven zitten. Commissieleden zijn politici, bestuur­ ders en mensen uit de (semi-)publieke sector. Er zitten ook geen fiscalisten in en het is niet duidelijk of er fisca­ listen zijn geraadpleegd. Dit kan een aantal oorzaken hebben. Wellicht is de winstbelasting te specialistisch om in de verkiezingsprogramma’s aan bod te komen. Een andere reden is wellicht dat fiscalisten het te druk hebben om zich hiermee bezig te houden. En een laatste reden kan zijn dat de politieke partijen de indruk willen vermijden dat het bedrijfsleven of fiscalisten te veel in­ vloed hebben op de verkiezingsprogramma’s. Na het tot stand komen van het regeerakkoord vindt publicatie van de ontvangen brieven plaats. Wellicht is dat ook een idee bij de totstandkoming van de conceptverkiezingspro­ gramma’s.

De invloed van verkiezingsprogramma’s op het regeerakkoord Naar de invloed van verkiezingsprogramma’s op het re­ geerakkoord heeft het Centraal Planbureau onderzoek gedaan. Zo stond 92% van de maatregelen in het huidige regeerakkoord al in de verkiezingsprogramma’s. Niet verbazingwekkend is natuurlijk dat net iets meer dan de helft van de maatregelen in die van de VVD of de PvdA stond; een derde stond in beide verkiezingsprogram­ ma’s. Verder was 8% van de maatregelen van het regeer­ akkoord nieuw; die stonden dus nog niet in de doorgere­ kende verkiezingsprogramma’s. Als we rekening houden met de omvang van de maatregelen, komt er nog meer uit de doorgerekende verkiezingsprogramma’s van VVD en PvdA en is de betekenis van nieuwe maatregelen dus nog kleiner.

Belastinghervorming Er is door het CPB ook onderzoek gedaan naar de vraag hoe grote belastinghervormingen tot stand komen. Dat betreft vooral de inkomstenbelasting. Uit dit onderzoek blijkt dat de volgende factoren bepalend zijn voor de kans dat een hervorming wordt doorgevoerd: de hervor­ ming moet in het regeerakkoord zijn opgenomen, er is voldoende draagvlak in de polder, en er ligt een gedegen onderzoek waaruit blijkt waar het probleem precies zit en waar de oplossing kan worden gevonden. Andere fac­ toren zijn ook van belang, maar minder bepalend, zoals een politieke meerderheid in de Eerste en Tweede Ka­ mer, hervormingsrijpheid in de maatschappij, voldoende wisselgeld om de verliezers van de hervorming te com­ penseren, politiek leiderschap en slimme framing.

Verkiezingsprogramma’s en winstbelasting Hierna tonen we wat de verkiezingsprogramma’s zeggen over de winstbelasting, waarbij we de volgorde aanhou­ den van de huidige grootte van de politieke partijen in de Tweede Kamer. Dan beginnen we dus met de VVD. Haar standpunt is duidelijk: verlaging van de vennoot­

februari 2017 | nummer 1 | Het Register

13


Verkiezingen en winstbelasting

n n n n

Van welke partij wordt u fiscaal wijzer? Ga nu naar defiscalestemwijzer.nl

130253 adv RB stemwijzer 120x100.indd 1

10-02-17 10:59

Waar Dijsselbloem tot voor kort nog pleitte voor een verlaging van de winstbelasting, wil hij haar nu verhogen schapsbelasting. Maar hoe laag deze moet worden, laat de partij in het midden. De verlaging wordt niet in ver­ band gebracht met de Brexit. De tarieven in de direct omliggende landen waarnaar wordt verwezen, worden door de VVD niet nader gespecificeerd. Hierna enkele fragmenten uit haar programma, zoals we dat vervol­ gens bij de andere partijen ook zo veel mogelijk doen. VVD: Zeker Nederland Nederland moet een aantrekkelijk land zijn met lage belastingen. Want naast ons opleidingsniveau, onze infrastructuur, onze stabiliteit en ons cultureel aanbod zijn onze belastingen een belangrijke reden voor bedrijven om zich in Nederland te vestigen. De vennootschapsbelasting in belangrijke omringende landen is echter lager dan in Nederland, waardoor bedrijven worden verleid om naar het buitenland te vertrekken. Om bedrijven in Nederland te houden en meer bedrijven hier te krijgen, willen wij de vennootschapsbelasting verlagen. Op die manier kunnen we de concurrentie met omringende landen aan blijven gaan en banen in Nederland behouden. Een lage vennootschapsbelasting is ook gunstig voor Nederlandse ondernemers: zij krijgen zo meer ruimte om te investeren in hun eigen onderneming. Voor een goed vestigingsklimaat is het van belang dat er geen Europese belastingen bijkomen. De belastingen in Nederland zijn immers al hoog genoeg. Boven-

14

Het Register | februari 2017 | nummer 1

dien gaan we zelf over onze belastingen. Zo kunnen we zelf beslissen wat het beste voor Nederland is en de meeste banen en welvaart oplevert. Dit moet ook in de toekomst zo blijven. Daarom zijn wij tegen een Europese vennootschapsbelasting (ccctb), een Europese financiële transactiebelasting (ftt) en andere vormen van directe Europese belastingen. Zulke belastingen schaden ons vestigingsklimaat, waardoor banen onnodig verdwijnen. De tweede regeringspartij, de PvdA, noemt in haar con­ ceptverkiezingsprogramma de internationale race naar de bottom, maar niet in relatie tot de Brexit. Het is niet verbazingwekkend dat er de afgelopen regeerperiode geen consensus was over de hoogte van de winstbelas­ ting. De PvdA is voor een Europees minimumtarief voor de winstbelasting, maar wil de Nederlandse winstbelas­ ting met 2% verhogen. Opvallend detail is dat minister Dijsselbloem (Financiën) tot voor kort nog pleitte voor een verlaging van de winstbelasting. De reden is dat lijsttrekker Lodewijk Asscher voor de verkiezingen met zijn partij een linksere koers wil gaan varen. Hij denkt hiermee meer stemmen te winnen. Dijsselbloem sluit zich hier nu bij aan. PvdA: Een verbonden samenleving De lasten van onze verzorgingsstaat drukken onevenre-


n n n n

dig zwaar op mensen in loondienst. We willen dat ook bedrijven en vermogenden hun fair share bijdragen. Dat vereist niet alleen een harde aanpak van belastingontwijking, maar ook hervorming van het belastingstelsel zelf. Verdere vergroening van het stelsel is dringend gewenst. En ten slotte moet het stelsel eenvoudiger en dienstbaarder worden. De internationale race naar de bodem bij de winstbelasting moet stoppen. Nederland moet inzetten op een zwarte lijst van belastingparadijzen, publieke rapportage per land over de betaalde winstbelasting door multinationals en een Europees minimumtarief voor de winstbelasting.

dat de overheid zich sterk maakt voor het vestigingsbeleid in Nederland. Daarom moet de aandacht van de overheid verschuiven naar deze nieuwe factoren. (...) Ook willen we belasting aanpakken door de introductie van een eenduidige basis voor belastingheffing: de zogenaamde gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting op een Europees niveau (CCCTB).

Verbazingwekkend genoeg heeft de SP niets over de winstbelasting in haar conceptprogramma opgenomen. Voor de volledigheid: dat programma heet: Nu Wij. Ook in het CDA-conceptprogramma is niets over de hoogte van de winstbelasting te vinden. Wel moeten we vol­ gens deze partij de boer op om Nederland in het buiten­ land aan te prijzen, onder andere met betrouwbare fisca­ le voorzieningen.

CU: Hoopvol realistisch Om de doorgaande race to the bottom van de winstbelastingen te stoppen bepleiten we, evenals voor de btw, in Europees verband een minimumtarief voor de vennootschapsbelasting.

CDA: Keuzes voor een beter Nederland Naast de groei van Nederlandse bedrijven willen we ook meer bedrijven uit het buitenland naar Nederland halen. We gaan de boer op met de boodschap dat ons land voor buitenlandse bedrijven een aantrekkelijk, veilig en stabiel land is om te investeren. Wij zijn de poort naar de Europese markt met hoogwaardig personeel, onderwijs en infrastructuur en transparante en betrouwbare fiscale voorzieningen. Ook de PVV heeft in zijn conceptverkiezingsprogramma niets over de winstbelasting opgenomen. Dit program­ ma valt overigens op door zijn omvang. Het gaat om 1 A4-tje, waarin tien punten zijn opgenomen, inclusief de financiering van die punten. De PVV noemt haar pro­ gramma: Nederland weer van ons! Het is overigens ook moeilijk te doorgronden wie het conceptverkiezingspro­ gramma moet goedkeuren, omdat de PVV geen vereni­ gingsstructuur kent. D66 pleit in haar conceptprogramma voor een gemeen­ schappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting op Europees niveau (CCCTB). D66: Samen sterker, kansen voor iedereen In het verleden bepaalden bedrijven op basis van vestigingscriteria als bereikbaarheid, infrastructuur, rechtszekerheid, aanbod van arbeid en belastingen waar zij een nieuwe vestiging wilden openen. Nederland presteert al decennia erg goed op deze criteria. De verschillen tussen landen op deze dimensies nemen echter af en andere factoren worden belangrijker. Steeds meer bepaalt de aantrekkingskracht van een stad of land op talent of bedrijven hen volgen. Factoren als woningaanbod, internationaal onderwijs, leefomgeving, uitgaansleven en sport bepalen waar talent zich vestigt. D66 wil

De ChristenUnie pleit in haar conceptprogramma voor een minimumtarief voor de vennootschapsbelasting in Europees verband.

GroenLinks pleit in haar conceptprogramma voor een geharmoniseerde Europese grondslag voor de vennoot­ schapsbelasting met een minimumtarief. GroenLinks: Tijd voor verandering Nederland zet zich in voor een geharmoniseerde Europese grondslag voor de vennootschapsbelasting met een minimumtarief. Multinationals worden verplicht per land openbaar te maken hoeveel vennootschapsbelasting zij betalen, hoeveel winst zij maken en wat de omvang van hun activiteiten is. Speciale belastingafspraken met de fiscus worden openbaar gemaakt. De SGP wil het aantal uitzonderingen op de belastingaf­ dracht verminderen om daarmee het tarief van de ven­ nootschapsbelasting budgettair te verlagen. SGP: Stem voor het leven Het aantal uitzonderingen op belastingafdracht dient te worden verminderd. Het tarief van de vennootschapsbelasting kan dan vervolgens budgettair neutraal worden verlaagd. De Partij voor de Dieren heeft in haar verkiezingspro­ gramma niets over winstbelasting opgenomen. Het con­ ceptprogramma heet: Plan B, hou vast aan je idealen. Het­ zelfde geldt voor 50PLUS; haar programma heet: Omdat ouderen het niet meer pikken! Ten slotte is er in de Tweede Kamer nog een aantal afge­ splitste fracties. Groep Kuzu/Öztürk is afkomstig uit de PvdA en gaat als DENK aan de verkiezingen deelnemen. De groep Bontes/Van Klaveren komt voort uit de PVV en VNL wil de Kamer in met lijsttrekker Jan Roos. Er zijn thans ook nog vijf eenmansfracties: Houwers (uit de VVD), Krol (50PLUS), Klein (uit 50PLUS), Van Vliet (uit de PVV) en Monasch (uit de PvdA). De laatste gaat met een eigen partij (Nieuwe Wegen) aan de verkiezingen deelnemen.  <<< februari 2017 | nummer 1 | Het Register

15


n n n n n n

16

Het Register | februari 2017 | nummer 1


HET

Interview

n n n n n n

Advocaat-belastingkundige Dick Barmentlo:

‘ Ik heb niet zo’n behoefte aan vrienden’ Belastingadviseurs plegen het conflict met de belastinginspecteur te vermijden en geven daardoor soms meer informatie dan goed is voor de cliënt en henzelf, zegt advocaat-belastingkundige Dick Barmentlo. Tot eind vorig jaar was hij voorzitter van het Professional Affairs Committee van de Confédération Fiscale Européenne (CFE). Door Lex van Almelo en Sylvester Schenk | foto’s Raphaël Drent

In 2015 verliet u de adviespraktijk van KPMG Meijburg & Co voor Jaegers & Soons Advocaten, een klein nichekantoor in de fiscale advocatuur. Dat is zeker wel even iets anders? ‘Volstrekt anders, ja. Ik heb nagenoeg mijn gehele pro­ fessionele leven gewerkt bij grote kantoren. Eerst bij EY en toen bij Meijburg. Ik ben bezig op de scheidslijn tus­ sen het materiële en het formele belastingrecht en kan nu het echte advocatenwerk doen, waarbij ik de rechts­ bescherming van de belastingplichtige veel meer gel­ dend kan maken. Dat was voor mij eigenlijk de grootste drijfveer om over te stappen.’ Bij fiscale procedures draait het om het bewijs, een formeel punt waarvoor de gemiddelde fiscalist weinig oog heeft. ‘De gemiddelde fiscalist gaat inderdaad meteen naar de inhoud en denkt helemaal niet na over wat nou eigen­ lijk zijn positie is als belangenbehartiger.’ Kunt u een voorbeeld geven? ‘Een belangrijke vraag is bijvoorbeeld of de belasting­ plichtige, dan wel de fiscus iets moet bewijzen. Als het gaat om belastingverminderende omstandigheden, zo­ als aftrekposten en vrijstellingen, ligt de bewijslast bij de belastingplichtige. Dat weten de meeste adviseurs wel. Maar wat voor consequenties dat heeft, weten ze vaak niet. De bewijslast heeft een enorme betekenis voor de manier waarop je positie kiest en je strategie be­ paalt. Bij belastingvermeerderende omstandigheden ligt de bewijslast bij de inspecteur. Dan moet je als be­ lastingplichtige in een stuk alleen maar zeggen dat de inspecteur ongelijk heeft en daaraan hooguit toevoe­ gen: zo zien de feiten eruit.’

Dus een typisch advocatenbezwaarschrift houdt in: ‘U heeft ongelijk en daar laat ik het bij’? ‘Ja, daar gaat het in wezen om. Aan het einde van het jaar loopt de Belastingdienst vaak tegen termijnen aan en legt daarom maar alvast een aanslag op, waarbij bij­ voorbeeld wordt getwijfeld aan de omvang van een aan­ gegeven verlies. Dan schrijf ik terug: “U heeft uw cor­ rectie niet gemotiveerd; dat is in strijd met uw stelplicht en daarom weet ik niet waartegen ik mij moet verweren.” Na twaalf weken verloopt dan de be­ slistermijn voor de inspecteur en heb ik de mogelijk­ heid hem in gebreke te stellen. Of ik dat middel ga ge­ bruiken, laat ik nog in het midden, maar ik wil het in ieder geval beschikbaar houden. De inspecteur kan in de resterende tijd allerlei moeilijke vragen stellen, waarop ik namens de cliënt moet antwoorden omdat het een verliespost is en dus belastingverminderend. De vraag is of er wel antwoord moet worden gegeven of dat ik na twaalf weken liever naar de rechter stap.’

‘De bewijslast heeft een enorme betekenis voor de manier waarop je positie kiest en je strategie bepaalt’ februari 2017 | nummer 1 | Het Register

17


n n n n n n

‘De gemiddelde adviseur houdt niet van conflicten en dat is begrijpelijk’

Als die adviseur een advocaat inschakelt, zoekt hij toch ook het conflict? ‘Dat hangt ervan af. Soms positioneer ik mij meteen als advocaat in een dossier. Maar als dat niet nodig is – om strategische redenen – kan ik de adviseur op de achter­ grond souffleren. Bijvoorbeeld over hoe het nu eigenlijk werkt met een navorderingsaanslag of een nieuw feit. Of als de cliënt kwade trouw wordt verweten. Dan heb je als adviseur eigenlijk iets verkeerd gedaan. De gemid­ delde adviseur weet niet goed om te gaan met zo’n zwaar verwijt. Dat is ook begrijpelijk, want het gaat ook over jezelf.’

Geen vrienden

Verschoningsrecht

Vertroebelt zo’n strategie de persoonlijke verhoudingen niet? ‘Haha, ik roep altijd dat ik niet zo veel vrienden heb, maar daar heb ik in dit verband ook niet zo’n behoefte aan. Ik vind overigens niet dat daardoor de persoonlijke verhoudingen worden vertroebeld. Ik speel het spel soms hard, maar altijd fair.’

Spelen de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht bij dit soort zaken? ‘Ja, heel regelmatig. De meeste adviseurs hebben de nei­ ging om heel transparant te zijn. Dat is niet verkeerd, maar je moet wel weten waar je antwoord op geeft en óf je wel antwoord moet geven. Als het echt nodig is om het verschoningsrecht toe te passen, wordt het een ad­ vocatendossier en kan de adviseur niet meer optreden. Het is bijvoorbeeld nodig als de zaak echt geëscaleerd is en het fiscaal strafrecht in stelling wordt gebracht.’

De gemiddelde belastingadviseur zal in zo’n geval aangeven waarom hij vindt dat er wél sprake is van omvangrijke verliezen. Is daar iets mis mee? ‘Het is niet bij voorbaat onjuist. De advocatuur hanteert alleen een volstrekt andere strategische benadering dan de gemiddelde adviseur, die conflictmijdend is. Als je formeelrechtelijk je hakken in het zand zet, wordt die houding vaak gezien als niet meewerken of zand in de machine strooien. Soms klaagt de Belastingdienst dan dat hij onvoldoende middelen heeft om de belasting­ plichtige onder druk te zetten. Dat is volstrekt onjuist, laat ik daar heel helder over zijn, maar dat wordt wel ge­ roepen.’ Heeft u bij een kleiner kantoor meer vrijheid om op de formeelrechtelijke strepen te gaan staan dan bij EY of Meijburg? ‘Je bent onafhankelijker en kunt wat scherper zijn, ja. De gemiddelde adviseur houdt niet van conflicten en dat is begrijpelijk. Vaak is een compromis een hele goe­ de oplossing, maar soms niet.’

‘Als het echt nodig is om het verschoningsrecht toe te passen, wordt het een advocatendossier en kan de adviseur niet meer optreden’

18

Interview

Het Register | februari 2017 | nummer 1

En als je met normale fiscale zaken bezig bent? ‘Dan speelt dat in beginsel niet.’ Maar u bent vierentwintig uur per dag advocaat – zou u bij gewone zaken toch een beroep kunnen doen op het verschoningsrecht? ‘Jazeker. Alles wat ik in mijn formele hoedanigheid van advocaat voor mijn cliënt doe, valt onder het verscho­ ningsrecht. Het is overigens een groot misverstand dat het verschoningsrecht een privilege van de advocaat zou zijn; het is een recht van een cliënt.’ Zegt men niet steeds vaker: ‘Dit heeft u niet gedaan als advocaat maar als belastingadviseur, dus kom maar op met die spullen’? ‘Dat is onzin. Maar inderdaad, het verschoningsrecht staat sterk onder druk, omdat het lastig is voor het Openbaar Ministerie en de Belastingdienst. Sommigen denken dat het verschoningsrecht als safe harbour kan worden gebruikt met het idee: “Geef de smoking gun maar aan de advocaat dan komt het wel goed.” Maar het verschoningsrecht strekt zich niet uit tot zogenoemde instrumenti delicti.’ Kan een administratie zo’n instrument zijn? ‘Als die valselijk is opgemaakt wel. Dan helpt het niet om die bij een advocaat te parkeren. Hooguit als muur. Maar die muur kan worden geslecht. Het Openbaar Mi­ nisterie en de Belastingdienst vinden het ook lastig dat anderen kunnen werken onder afgeleid verschonings­ recht, omdat ze dan niet de antwoorden krijgen die ze nodig hebben. Maar het is stevig verankerd in de wet en in de rechtspraak. Ik vind het ook een grondrecht: de


n n n n n n

‘Ik vind afgeleid verschoningsrecht een grondrecht: de burger moet zich in vrijheid tot een rechtshulpverlener kunnen wenden’ burger moet zich in vrijheid tot een rechtshulpverlener kunnen wenden.’ Maar een fiscaal adviseur heeft wel allerlei meldingsplichten. ‘Dat klopt, maar bij advocaten spelen die niet. Ten eer­ ste houd ik me niet bezig met belastingadvies. Ten tweede hangt alles wat wij doen, samen met het bepa­ len van de rechtspositie en het optreden in rechte, zo­ dat het valt onder de vrijstelling van de Wwft. Voor de gemiddelde adviseur spelen de meldingsplichten wel, al realiseert die zich dat niet altijd. Laatst was er een admi­ nistrateur die allerlei contante geldstromen wel zag, maar niet onderzocht. Die kreeg een boete van 8000 euro, waarvan 4000 voorwaardelijk. Dat is misschien niet zo veel, maar naast de pijn van het strafproces heb je dan ook nog een strafblad.’ U had het al even over het afgeleide verschoningsrecht – kunt u daar iets meer over vertellen? ‘Het betekent dat het verschoningsrecht ook geldt wan­ neer ik als advocaat iemand inhuur omdat ik onvol­ doende kennis heb. De opdracht moet dan niet van de klant komen, maar van de advocaat. En de opdracht, alle verstrekte informatie en de vertrouwelijke advoca­ ten-cliëntcorrespondentie moeten worden vastgelegd in een apart dossier. Wanneer je de informatie door el­ kaar heen laat lopen, wordt geheimhouding heel moei­ lijk als de fiscus of de autoriteiten om informatie komen vragen. Overigens heeft de Hoge Raad gezegd dat emailcorrespondentie niet vertrouwelijk wordt door een advocaat of notaris in de cc te zetten. De verschonings­ gerechtigde moet de informatie in zijn hoedanigheid van advocaat of notaris hebben verkregen.’

Verharding ‘De afgelopen tien jaar zijn er steeds meer wettelijke verplichtingen opgelegd die worden versterkt met boe­ tebedreigingen. Dat vind ik niet voor de hand liggen. Je past dan boeterecht – dat volgens de Hoge Raad straf­ recht is in de zin van art. 6 EVRM – toe op het materieel belastingrecht en je geeft de bevoegdheid aan iemand die daarvoor niet, althans onvoldoende, is opgeleid. De medeplegersboete wordt niet vaak opgelegd aan advi­ seurs en dat is ook heel begrijpelijk. Maar je kunt als

Mr. D.G. (Dick) Barmentlo 1961 geboren te Huizen 1985 doctoraal fiscaal recht en strafrecht Universiteit van Amsterdam 1985 - 1989 gerechtsauditeur Hof Amsterdam 1989 - 2012 belastingadviseur Ernst & Young, KPMG Meijburg & Co 2003 - 2016 raadsheer-plaatsvervanger Hof Den Bosch 2006 - heden voorzitter/lid sectie formeel belastingrecht NOB 2007 - heden lid commissie beroepszaken NOB 2012 - 2015 advocaat KPMG Meijburg & Co 2013 - 2016 voorzitter Professional Affairs Committee CFE 2015 - heden advocaat/partner bij Jaegers & Soons Advocaten Amsterdam/Nijmegen

februari 2017 | nummer 1 | Het Register

19


n n n n n n

Interview

‘Schandpaal is slecht idee’ Kort na dit interview kwam staatssecretaris Wiebes van Financiën met voorstellen om belastingontwij­ king aan te pakken. Zo wil hij de namen bekendma­ ken van adviseurs aan wie een vergrijpboete is opge­ legd, de inkeerregeling afschaffen en het verschoningsrecht van advocaten en notarissen in fis­ cale zaken beperken. Op de valreep konden we Bar­ mentlo nog om commentaar vragen. Wat vindt u van het publiceren van de namen van boetelingen? ‘Ik vind het een slecht idee. Het voorstel lijkt onder­ deel van een politiek van naming and shaming, de mo­ derne schandpaal dus. In het strafrecht is de anonimi­ teit van de verdachte gewaarborgd. Soms wordt diens identiteit toch bekend, omdat een individuele ver­ slaggever of een medium daarvoor kiest. Maar de naam bekendmaken is geen overheidsbeleid. Die re­ gel hoort ook te gelden voor fiscale boetes, want ook daarop zijn strafrechtelijke beginselen uit art. 6 EVRM van toepassing.’ Kan de inkeerregeling niet zo langzamerhand worden afgeschaft? ‘Dat zal in de praktijk moeilijk uitvoerbaar zijn. Nu zijn de eerste twee jaren nog boetevrij. Als je de boete in alle gevallen verhoogt naar 120 procent, is dat een aanpassing met materieel terugwerkende kracht. Dat is niet toegestaan. Een inkeerder heeft er recht op dat

‘In de repressieve sfeer heeft de vierdetrancheboete nauwelijks gewerkt, maar in de preventieve sfeer heeft die een enorme betekenis gehad’ medeplichtige ook een boete krijgen. Die is weliswaar een derde lager dan de medeplegersboete, maar nog al­ tijd een percentage van de boete voor de belastingplich­ tige. Terwijl de adviseur geen enkele reden heeft om be­ wust mee te werken aan een onjuiste aangifte. Dat vind ik raar en dan druk ik me echt genuanceerd uit.’ Een adviseur is bijvoorbeeld de pineut als die nog net op tijd ob-aangifte doet op basis van een faxje dat de klant heeft gestuurd, terwijl de gefaxte informatie niet blijkt te kloppen? ‘Als je de juistheid van die gegevens niet hebt onder­ zocht, stel je je potentieel bloot aan de boeteregeling. In de repressieve sfeer heeft de vierdetrancheboete nauwe­ lijks gewerkt, maar in de preventieve sfeer heeft die een

20

Het Register | februari 2017 | nummer 1

de regels worden toegepast die golden toen hij de on­ juiste aangifte deed. Bovendien zullen inkeerzaken door de afschaffing sneller in het strafrecht worden getrokken. Dat lijkt me onwenselijk.’ Wiebes overweegt het verschoningsrecht in te perken tot de werkzaamheden die advocaten en notarissen uitvoeren om de rechtspositie van een cliënt te bepalen, de cliënt in een gerechtelijke procedure te vertegenwoordigen en/of te verdedigen, het adviseren voor, tijdens en na een rechtsgeding of het geven van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding. Daarmee sluit hij aan bij de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme. Is dat een goed idee? ‘Ik vind zo’n beperking een zeer slecht idee. Voor pro­ cesadvocaten verandert er waarschijnlijk niet veel als aansluiting zou worden gezocht bij de Wwft. Voor ad­ vocaten die adviserend opereren, zal het verscho­ ningsrecht dan niet meer gelden. Het verschonings­ recht vloeit voort uit het algemene rechtsbeginsel dat iedereen zich voor rechtskundige bijstand in vrij­ heid tot een advocaat moet kunnen wenden. Dat heeft de Hoge Raad al in 1925 uitgesproken en dat geldt nog steeds op alle gebieden, ook in fiscale za­ ken. Bovendien: als je het verschoningsrecht in fisca­ le zaken zou beperken, breng je daarmee de Belas­ tingdienst in een bevoordeelde positie en dat is strijdig met het beginsel van equality of arms.’

enorme betekenis gehad. Veel mensen zijn zich sinds 2009 gaan afvragen of het eigenlijk wel kan wat ze doen. Dat is terecht en ik vind het begrijpelijk dat er dus ook meer wordt gekeken naar zogenoemde facilitators.’ Komt u de strafbeschikking vaak tegen? ‘Die komt met name voor bij de douanerechten. Wat be­ langrijker wordt, is de ontzetting uit het beroep als bij­ komende straf. Onlangs zette de Hoge Raad alleen maar een streep door deze bijkomende straf, omdat de feiten waren gepleegd voordat de sanctie was ingevoerd. Ik voorspel dat het beroepsverbod vaker wordt opgelegd, wat natuurlijk wel een beetje vreemd is bij een beroep dat niet wettelijk is geregeld.’

Rechtsbescherming Bij de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs houdt u zich als lid van de Sectie Formeel Belastingrecht bezig met rechtsbescherming. Wat doet die sectie precies? ‘De Europese koepel van beroepsorganisaties CFE heeft wereldwijd geïnventariseerd wat de rechten en verplich­ tingen van belastingplichtigen zijn en heeft daaruit een


n n n n n n

‘Dat wij het fiscaal polderen tot hogere kunst hebben verheven, vind ik zo gek nog niet’ fiscaal polderen tot hogere kunst hebben verheven, vind ik zo gek nog niet. Dat je hier ook allerlei sweetheart deals zou kunnen sluiten... ik heb de indruk dat daar maar weinig van zijn en er reusachtig ingewikkeld en opge­ wonden over wordt gedaan.’

Beroepsregulering Bij het CFE was u voorzitter van het Professional Affairs Committee. Wat doet dat comité zoal? ‘De CFE wordt gezien als de spreekbuis van de belasting­ adviseur in Europa. Wij hebben een goede ingang bij de Europese Commissie en de OECD. Het PAC houdt zich bezig met de ontwikkelingen rond het vak en het recht van overmorgen. Zo hebben wij gekeken naar de basis­ noties voor het beroep in diverse landen. Wij zien dat die in gereguleerde en ongereguleerde landen helemaal niet zo veel verschillen.’

set principes gedestilleerd. Met de sectie kijken wij on­ der meer hoe die principes uitwerken in de Nederlandse belastingwetgeving.’ Wat voegen die principes toe? ‘Je hebt recht op integriteit, gelijkheid en rechtszekerheid en je zult eerlijk en transparant zijn. De vraag is nu in hoeverre het Nederlandse systeem daaraan beantwoordt.’ Hoe vindt u het Nederlandse belastingsysteem in vergelijking met andere Europese landen? ‘Over de verhouding tot de Belastingdienst oordeel ik heel positief: je kunt vrij eenvoudig toegang tot de Belasting­ dienst krijgen en vaak ook zekerheid over jouw rechtspo­ sitie. In het Verenigd Koninkrijk en Duitsland staan de verhoudingen meer onder druk en wordt er meer gepro­ cedeerd. Wij zijn in staat om problemen op te lossen bui­ ten toepassing van het recht. Dat is een typisch Neder­ landse verworvenheid die we moeten koesteren.’ Gewoon polderen? ‘Een beetje polderen, ja. Het is misschien vreemd om dat uit de mond van een advocaat te horen, maar dat wij het

Als de regulering van het beroep er via de achterdeur toch komt, kun je dan niet beter vóór regulering pleiten? ‘Als die onvermijdelijk is, kun je je inderdaad afvragen of je dan niet de weg naar voren moet kiezen. Ik denk dat re­ gulering vaak niet helpt, maar ik zou ook niet zo heel erg tegen een milde vorm van regulering zijn. In de praktijk zal het niet betekenen dat er een verschoningsrecht voor belastingadviseurs komt, maar hooguit een vorm van toe­ zicht. Of toezicht gaat helpen, vraag ik mij af. Zo zijn de accountants sinds jaar en dag gereguleerd en zie je dat al­ lerlei dingen toch niet helemaal lekker zijn gegaan.’ Zie je dat juist niet omdat het toezichtsmechanisme zo goed werkt? ‘Dat zou je inderdaad kunnen betogen. Maar ondanks het toezicht blijft natuurlijk heel veel onzichtbaar. Ik denk dat het huidige toezichtstelsel, dat zich ook richt op belastingadviseurs, voldoende waarborgen biedt.’ Maar een echte zolderkamercrimineel houd je er niet mee tegen... ‘Die zal zich inderdaad niets aantrekken van toezicht, dus daarvoor moet je grijpen naar repressie.’ Wij horen: repressie, regulering, polderen. Bent u niet eigenlijk adviseur gebleven? ‘Ik ben met hart en ziel advocaat. Het is misschien niet de meest logische stap om zo laat in je carrière je praktijk overboord te zetten en je volledig toe te leggen op rechtsbescherming. Maar het heeft voor mij persoonlijk echt een verandering in denken betekend. Je hebt, zoals ik al zei, veel meer mogelijkheden om de rechtsbescher­ ming geldend te maken. Ik merk ook dat daar grote be­ hoefte aan bestaat.’   <<<

februari 2017 | nummer 1 | Het Register

21


n n n n n

De ondernemer en echtscheiding: een kans van een op twee? Steeds meer huwelijken in ons land stranden: volgens het CBS is het aantal huwelijksontbindingen door echtscheiding in 2015 opgelopen tot 39,6%. Tel daarbij de verbroken relaties van ongehuwd samenwonenden en de magische grens van 50% komt in zicht! Ondernemers scoren hier bovengemiddeld: naast hun partner hebben zij vaak een tweede love baby, te weten hun bedrijf, dat veel tijd en aandacht vraagt. Adviseurs van ondernemers moeten bij de fiscale en finan­ ciële planning van hun relaties dan ook ernstig rekening houden met het risico van een echtscheiding: de financiële gevolgen daarvan raken elke planning in het hart.

I

n deze bijdrage ga ik in op de civielrechtelijke en fiscale aspecten van echtscheiding voor de onder­ nemer, met name voor wat betreft zijn eenmans­ zaak of aanmerkelijkbelangaandelen in de bv.

Echtscheiding: opzeggen van het huwelijkscontract

Hans Zwagemaker Mr. J. Zwagemaker is zelfstandig geves­ tigd fiscalist, hoofd­ redacteur van de digitale nieuws­ brief www.Belas­ tingBelangen.nl en raadsheer-plaats­ vervanger bij Hof Den Haag

22

Het huwelijk is een contract dat kan worden opgezegd. De wet kent maar één echtscheidingsgrond: de duurza­ me ontwrichting van het huwelijk. Dat houdt in dat het huwelijk – voor de echtgenoot die de echtscheiding ver­ zoekt – ondraaglijk moet zijn geworden, én dat er geen kans meer is op herstel van behoorlijke echtelijke ver­ houdingen. Als de ander – de verweerder – het daar niet mee eens is, moet de verzoekende partij het bewijs leve­ ren van de duurzame ontwrichting. Een echtscheiding kan door beide echtgenoten geza­ menlijk of door een van hen worden aangevraagd. Als een van hen de echtscheiding aanvraagt moet hij een af­ schrift van het verzoekschrift – dat hij via een advocaat bij de rechtbank heeft ingediend – aan de ander laten be­ tekenen. Dat vergt de tussenkomst van een deurwaar­ der. Zo’n eenzijdige actie kan een ondernemer ‘onver­ wachts’ confronteren met een echtscheiding, met alle financiële gevolgen van dien.

Het Register | februari 2017 | nummer 1

Bij een echtscheiding komen veel ‘oude rekeningen’ op tafel. De meeste huwelijkspartners hebben weinig tot geen aandacht voor hun onderlinge financiële verkeer; hun geldzaken zijn al na enkele jaren huwelijk onont­ warbaar met elkaar vergroeid. Ze hebben hun huwelijk­ se voorwaarden niet nageleefd, het periodiek verreken­ beding ‘vergeten’, verkrijgingen onder uitsluitingsclau­ sule gezamenlijk benut, de ene echtgenoot heeft voor een habbekrats meegewerkt in de onderneming van de ander, en nog veel meer. Dat alles moet bij een echt­ scheiding worden hersteld: er moet worden afgerekend. De onderlinge transacties moeten alsnog fiscaal worden gekwalificeerd: is sprake van een vordering, een (belast­ bare) schenking of het (vrijgesteld) voldoen aan een na­ tuurlijke verbintenis?

Tijdstip verzoek echtscheiding Het tijdstip waarop het verzoek tot echtscheiding wordt ingediend is, ook fiscaal, van groot belang, vooral voor ondernemers die in gemeenschap van goederen zijn ge­ huwd: de huwelijksgemeenschap wordt ontbonden zo­ dra het verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank is in­ gediend. Vanaf dat tijdstip zijn de echtgenoten over en weer niet meer aansprakelijk voor schulden die de hu­ welijkspartner maakt, en goederen die door een van hen


n n n n n

worden verkregen vallen niet meer in de gemeenschap (ook al is die nog niet verdeeld). Derden zijn daaraan ge­ bonden, mits het verzoek tot echtscheiding in het hu­ welijksgoederenregister is ingeschreven. Het tijdstip van ontbinding van de huwelijksgemeen­ schap is het startpunt van belangrijke fiscale doorschuif­ regelingen. Zo wordt de overgang van aanmerkelijkbelan­ gaandelen bij verdeling van een huwelijksgemeenschap – in art. 4.17 Wet IB 2001, onder voorwaarden – niet aan­ gemerkt als vervreemding, en mitsdien vrijgesteld van de aanmerkelijkbelangheffing, als die verdeling plaatsvindt binnen twee jaren na ontbinding van de gemeenschap.

Fiscaal partnerschap Onze belastingwetgeving kent vele regelingen die ge­ koppeld zijn aan het fiscale partnerschap. Denk aan de gezamenlijke inkomensbestanddelen in de inkomsten­ belasting, de terbeschikkingstellingsregeling en de vrij­ stelling voor de erfbelasting. Echtgenoten zijn fiscale partners, ook als ze niet (meer) samenwonen. Hun fisca­ le partnerschap vervalt als er een verzoek tot echtschei­ ding of scheiding van tafel en bed is ingediend, én ze niet meer op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen (BRP) staan ingeschreven. Aan beide voor­ waarden moet zijn voldaan. Voor ongehuwd samenwo­ nenden volstaat doorhaling van het gezamenlijke woon­ adres in de BRP om het fiscale partnerschap te beëindigen. Het indienen van een verzoek tot echtscheiding of het inschrijven van de beschikking tot echtscheiding in de BRP betekent niet automatisch het einde van het fiscale partnerschap. De adviseur van de echtscheidende onder­ nemer moet erop bedacht zijn dat de aan het fiscale part­ nerschap gekoppelde regelingen – zoals de tbs-regeling en de meewerkaftrek – na dat tijdstip nog doorlopen.

Waardering van de onderneming Bij een echtscheiding moeten de te verdelen vermogens­ bestanddelen worden gewaardeerd. De waardering van de onderneming, c.q. de aandelen in de bv is daarbij een van de lastigste onderdelen: de echtgenoten hebben te­ gengestelde belangen en er is keus uit vele waarderings­ grondslagen. De scheidende echtgenoten kunnen samen de toepasselijke waarderingsgrondslag bepalen. Weten ze daarover geen overeenstemming te bereiken, dan kan de feitenrechter die vaststellen. In beginsel dient te wor­ den uitgegaan van de economische waarde. Uitgangs­ punt daarbij is een geldstroombenadering: die richt zich op toekomstige geldstromen en houdt rekening met de tijdswaarde, verwachting en risico.

Het tijdstip van ontbinding van de huwelijksgemeenschap is het startpunt van belangrijke fiscale doorschuifregelingen ting. De scheidende ondernemer behoudt derhalve zijn persoonlijke onderneming, c.q. de aanmerkelijkbelang­ aandelen in zijn bv; er zijn geen fiscale gevolgen. Uitgangspunt hierbij is wel dat de echtgenoten hun hu­ welijksvoorwaarden correct hebben nageleefd. En dat is in de praktijk nu juist eerder uitzondering dan regel! De meeste huwelijkse voorwaarden kennen een verreken­ beding om de werking van de koude uitsluiting voor de niet of minder verdienende echtgenoot te verzachten. Met een periodiek verrekenbeding (PV) ‘voegen de echt­ genoten per het einde van elk jaar ter verdeling bij helfte bijeen hetgeen van hun inkomen over dat jaar onver­ teerd is’. Anders gezegd, de echtgenoten moeten jaarlijks de opgespaarde inkomsten verdelen. Dat wordt in de praktijk massaal vergeten, wat bij echtscheiding tot las­ tige discussies kan leiden, die veelal voor de rechter ein­ digen. De civiele rechter moet dan – met toepassing van het haviltexcriterium: naar de bedoeling van de echtge­ noten bij het aangaan van het huwelijk en wat ze redelij­ kerwijs van elkaar mochten verwachten – beslissen welk inkomen in het PV wordt bedoeld, of de waardestij­ ging van de onderneming onder het PV valt, wat de reik­ wijdte van een vervalbeding is, etc. De wetgever heeft deze problematiek per 1 september 2002 nader geregeld, en wel in art. 1:141 BW. Kern van die regeling is dat, wanneer het PV niet is nageleefd, de verplichting tot verrekening in stand blijft en ‘deze zich uitstrekt over het saldo, ontstaan door belegging en herbelegging van hetgeen niet is verrekend, alsme­ de over de vruchten daarvan’. Daarbij geldt een wette­ lijk bewijsvermoeden: als bij het einde van het huwe­ lijk niet aan de verrekenplicht is voldaan, wordt het op dat tijdstip aanwezige vermogen vermoed te zijn ge­ vormd uit hetgeen had moeten worden verrekend, ten­ zij uit eisen van redelijkheid en billijkheid iets anders voortvloeit. De verrekenplicht ziet uitsluitend op op­ gespaarde inkomsten tijdens de huwelijkse periode; vermogen dat is verkregen door vererving, making of gift, blijft buiten beschouwing. Dat geldt ook voor de vermogensbestanddelen die een echtgenoot al bezat

Gevolgen bij huwelijkse voorwaarden Is de ondernemer op huwelijkse voorwaarden getrouwd – met koude uitsluiting – dan bestaat er tussen de huwe­ lijkspartners geen enkele gemeenschap van goederen. Ieder houdt zijn eigen inkomen en vermogen, en bij een echtscheiding is er dus ook geen gemeenschappelijk ver­ mogen dat moet worden verdeeld. Het enige dat partijen financieel bindt, is een mogelijke alimentatieverplich­

De toepassing van het periodiek verrekenbeding wordt in de praktijk massaal vergeten, wat bij echtscheiding tot lastige discussies kan leiden februari 2017 | nummer 1 | Het Register

23


Ondernemer en echtscheiding

n n n n n

Voor de Hoge Raad maakt het niet uit dat de waardestijging van de aandelen voornamelijk te danken is aan de inspanning en ondernemers­ kwaliteiten van de man

bij het aangaan van het huwelijk. Bij het aantonen daarvan is een ondertekende ‘staat van aanbrengsten’, behorend bij de akte van huwelijksvoorwaarden, een nuttig hulpmiddel. Als de echtgenoten een periodiek verrekenbeding zijn overeengekomen dat winst uit onderneming omvat, worden de niet uitgekeerde winsten uit die onderne­ ming – voor zover in het maatschappelijk verkeer als redelijk beschouwd – eveneens in aanmerking geno­ men bij de verrekening. Vereist is dan wel dat de onder­ nemer/echtgenoot ‘in overwegende mate bij machte is te bepalen dat de winsten (...) hem rechtstreeks of mid­ dellijk ten goede komen’. Bij een eenmanszaak of een eenpersoons-bv is dat al snel het geval. De rechter moet dan nog wel beoordelen wat het maatschappelijk ver­ keer in dezen ‘als redelijk’ beschouwt. Daarbij spelen vele factoren; denk aan voortzetting of staking van de onderneming op afzienbare termijn, de beschikbaar­ heid, c.q. financierbaarheid van opgepotte onderne­ mingswinsten, te verwachten investeringen, de positie van de bank etc. Wettelijk bewijsvermoeden Een duidelijk voorbeeld van de werking van het wette­ lijk bewijsvermoeden biedt het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2012, LJN BV 9605. A en B zijn in 1981 ge­ huwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden met een periodiek verrekenbeding. De man richt in 1986 een bv op, met een aandelenkapitaal van ƒ 35.000. Hij stort dit aandelenkapitaal in contanten vol, uit zijn spaargeld. A en B scheiden in 2010; de aan­ delen in de bv hebben dan een waarde van ruim € 3 mln. Tijdens het huwelijk is er nooit verrekend. B be­ roept zich op het bewijsvermoeden van art. 1:141 BW: het aanwezige vermogen wordt geacht te zijn gevormd uit hetgeen had moeten worden verrekend, en dat geldt hier voor A’s spaargeld waarmee de aandelen in de bv zijn volgestort. A verzet zich daartegen en stelt dat de waardestijging van de aandelen te danken is aan zijn in­ spanning en ondernemerskwaliteiten. De Hoge Raad stelt vast dat de financiering van de aandelen heeft plaatsgevonden uit overgespaarde inkomsten die had­ den moeten worden verrekend. De volledige waarde van de aandelen van € 3 mln moet worden verrekend. Dat de waardestijging voornamelijk is veroorzaakt door de inspanning en ondernemerskwaliteiten van de man doet daar niet aan af.

24

Het Register | februari 2017 | nummer 1

Vordering versus schuld Het niet naleven van het periodiek verrekenbeding heeft tot gevolg dat de ene echtgenoot een vordering op de an­ dere verkrijgt. Die vordering en de daartegenover staan­ de schuld maken deel uit van de rendementsgrondslag van box 3. Uit het arrest van de Hoge Raad van 26 januari 2007, nr. 41 965 (BNB 2007/126) blijkt dat die vordering en schuld al tijdens de huwelijkse periode zijn ontstaan en in box 3 moeten worden verantwoord. Vordering en schuld vallen bij nog gehuwde echtgenoten niet tegen el­ kaar weg: ten eerste door het verschil in waardering – bij het waarderen van de vordering moet rekening worden gehouden met de kans dat de schuldeiser zijn vordering kan incasseren, terwijl de schuld vrijwel altijd op de no­ minale waarde kan worden gewaardeerd – en ten tweede door de drempel voor aftrek bij de schulden ex art. 5.3, lid 3, onder e Wet IB 2001. Het niet naleven van het peri­ odiek verrekenbeding heeft overigens geen fiscale gevol­ gen: van een fiscaal relevante overdracht van het belang in de eenmanszaak, c.q. de bv is geen sprake. Finaal verrekenbeding In de huwelijkse voorwaarden kan ook een finaal verre­ kenbeding zijn opgenomen. Krachtens dat beding moet het vermogen bij het einde van het huwelijk worden verdeeld alsof de huwelijkspartners in gemeenschap van


n n n n n

Een finaal verrekenbeding kan als oplossing fungeren voor het niet naleven van het periodiek verrekenbeding in de huwelijkse periode

waarop de huwelijksgemeenschap wordt ontbonden, is geregeld in art. 1:99, lid 1 BW; het houdt op te bestaan op het tijdstip waarop het verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank wordt ingediend. De gemeenschap wordt dan vatbaar voor verdeling. Heeft de ondernemer een persoonlijke onderneming, dan moeten de goederen die tot het vermogen van die onderneming behoren, worden verdeeld. De vermo­ gensetikettering bepaalt welke goederen dat zijn. Goe­ deren die de ondernemer in zijn onderneming gebruikt en die toebehoren aan zijn echtgenoot, kunnen niet tot het ondernemingsvermogen worden gerekend. Denk aan een pand waarin de onderneming wordt uitgeoefend en dat toebehoort aan de echtgenoot van de onderne­ mer. Zulke goederen vallen onder de tbs-regeling. Bezit de ondernemer samen met zijn echtgenoot goederen die niet tot de gemeenschap behoren, dan is de vermo­ gensetikettering slechts van toepassing op zijn aandeel in dat goed; het andere deel valt ook weer onder de tbsregeling. goederen waren gehuwd. Het finaal verrekenbeding is veelal beperkt tot beëindiging van het huwelijk door overlijden en niet door echtscheiding. Bij een dergelijk beding kan ook worden bepaald dat afrekening slechts zal plaatsvinden over bepaalde onderdelen van het ver­ mogen, bijvoorbeeld niet over vermogen dat door schen­ king is verkregen. Schuldeisers kunnen zich nimmer be­ roepen op dit beding; het geldt enkel tussen de echtgenoten. Fiscaal leidt dit beding verplicht tot een 50/50 verdeling, die onder de voorwaarden van art. 11, lid 4 SW belastingvrij kan plaatsvinden. Een finaal verrekenbeding kan als oplossing fungeren voor het niet naleven van het periodiek verrekenbeding in de huwelijkse periode. Door een finaal verrekenbe­ ding ontstaat geen gezamenlijk eigendom, er kan niet zomaar met vermogen worden geschoven om bijvoor­ beeld overdrachtsbelasting te besparen.

Gevolgen bij gemeenschap van goederen Is de ondernemer in enige gemeenschap van goederen gehuwd, dan moeten de daartoe behorende goederen bij ontbinding van de huwelijksgemeenschap worden ver­ deeld. De ondernemer kan in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd, of in een beperkte gemeenschap op grond van huwelijkse voorwaarden. Het tijdstip

Doorschuifregeling en persoonlijke onderneming Als bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap het aandeel van de niet-ondernemer in de tot het onderne­ mingsvermogen behorende goederen aan de onderne­ mer wordt toebedeeld, leidt dat in beginsel tot een be­ lastbare overdracht. De belastingwet kent voor deze situatie een doorschuifregeling. Met die regeling wordt voorkomen dat de belastingheffing een obstakel kan zijn voor een gewenste echtscheiding. De doorschuifregeling voor een persoonlijke onderne­ ming – een eenmanszaak, een aandeel in een vennoot­ schap onder firma of een maatschap – is opgenomen in art. 3.59 Wet IB 2001. Krachtens deze regeling wordt de ondernemer geacht het aandeel in het ondernemings­ vermogen dat op grond van het huwelijksvermogens­ recht toekomt aan zijn echtgenoot, onmiddellijk vóór de ontbinding van de huwelijksgemeenschap aan deze te hebben overgedragen. Daardoor moet in beginsel wor­ den afgerekend over dat aandeel in de goodwill en stille reserves van de onderneming. Maar bij een echtschei­ ding blijft deze fictieve vervreemding per definitie ach­ terwege als de ondernemer zijn onderneming voortzet: de wet bepaalt dat in die situatie doorschuiving moet plaatsvinden. De voortzettende ondernemer treedt fis­ caal – voor het bepalen van de winst – in de plaats van degene van wie de onderneming rechtstreeks wordt

februari 2017 | nummer 1 | Het Register

25


Ondernemer en echtscheiding

n n n n n

Ook voor de fictieve vervreemding van de helft van de aandelen in de bv kent de wet een doorschuifregeling

voortgezet. De fiscale claim op dat deel van het onderne­ mingsvermogen gaat eenvoudigweg over op de voortzet­ tende ondernemer. Deze doorschuiving moet ook plaatsvinden als de ex-echtgenoten besluiten om na de echtscheiding de onderneming gezamenlijk voort te zet­ ten in een maatschap of een vennootschap onder firma. Worden er goederen vanuit het ondernemingsvermogen toegedeeld aan de niet-voortzettende echtgenoot, dan moet daarover worden afgerekend. Als de waarde in het economisch verkeer hoger is dan de fiscale boekwaarde, moet over het verschil worden afgerekend met de fiscus. Op die boekwinst is de stakingsaftrek van art. 3.79 Wet IB 2001 niet van toepassing, omdat de onderneming niet volledig wordt gestaakt. Wel kan voor die winst een sta­ kingslijfrente als bedoeld in art. 3.129 Wet IB 2001 wor­ den bedongen. Let op: het tijdstip van de ontbinding van de huwelijks­ gemeenschap valt per definitie niet samen met het tijd­ stip van verdeling. Daar kan een langere periode tussen zitten. In die periode blijven de goederen behoren tot het ondernemingsvermogen. De wettelijk verplichte doorschuifregeling bepaalt dat doorschuiving recht­ streeks moet plaatsvinden. Als bij de verdeling van de tot het ondernemingsvermogen behorende goederen een of meer goederen worden toegedeeld aan de nietvoortzettende echtgenoot, moet er alsnog een fiscale af­ rekening plaatsvinden. Die heffing vindt plaats in het jaar waarin de huwelijksgemeenschap is ontbonden, ook als dat een eerder jaar is dan het jaar van verdeling.

26

Het Register | februari 2017 | nummer 1

Doorschuifregeling en bv Heeft de ondernemer een bv en worden bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap alle aandelen in de bv aan hem toegedeeld, dan is sprake van een fictieve ver­ vreemding van de helft van de aandelen in de bv. Die vervreemding leidt in beginsel tot een fiscale afreke­ ning, maar de wet kent ook voor deze situatie een door­ schuifregeling. De overgang van aandelen wordt niet als vervreemding aangemerkt wanneer: n de boedelscheiding, oftewel de verdeling van de hu­ welijksgemeenschap plaatsvindt binnen twee jaar na de ontbinding van de gemeenschap (dat is het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding); n de ondernemer binnenlands belastingplichtige is en hij de aan hem toegedeelde aandelen tot zijn pri­ vévermogen rekent. Bij de doorschuiving gaat de verkrijgingsprijs van de aanmerkelijkbelangaandelen voor de echtgenoot over op de ondernemer: de aanmerkelijkbelangclaim op de meerwaarde van de ‘verschoven’ aandelen van de echt­ genoot gaat op hem over. Voor toepassing van deze doorschuifregeling hoeft geen verzoek te worden inge­ diend. Bij toepassing van de doorschuifregeling blijft directe belastingheffing achterwege. De scheidende onderne­ mer moet de latente belastingen uiteraard wel meene­ men in de onderlinge afrekening met zijn echtgenoot bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De Hoge Raad heeft in november 2014 beslist dat de latente belas­ ting – de toekomstige belastingschuld – niet op het no­ minale bedrag kan worden gesteld, omdat er per de da­ tum van afrekening nog geen betalingsverplichting is ontstaan (ECLI:NL:HR:2014:3462).

Ten slotte Ondernemers scheiden meer dan niet-ondernemers. De passie voor de onderneming gaat vaak ten koste van die voor de huwelijkspartner én de scheiding tussen zake­ lijk en privé vervaagt, meer en meer naarmate de onder­ nemer langer actief is. Een echtscheiding kan de onder­ nemer zakelijk de kop kosten: uit onderzoek blijkt dat veel ondernemingen na een echtscheiding noodgedwon­ gen worden stopgezet. Ondernemers doen er dan ook verstandig aan om het risico van een echtscheiding mee te nemen bij het risicomanagement in de zaak. Het in­ schatten, beoordelen en beheersen van dit risico – het monitoren van het huwelijk – wordt bemoeilijkt door de risk appetite van de huwelijkspartner: die kan met een eenzijdig verzoek tot echtscheiding de ondernemer fi­ nancieel hard raken. Reden genoeg voor ondernemers om de financiële gezondheid van hun huwelijk goed te bewaken, door de passie voor de zaak niet altijd voor­ rang te geven, hun huwelijkse voorwaarden na te leven en alle financiële dwarsverbanden binnen het huwelijk jaarlijks – ook administratief – af te wikkelen. Dat kan prima tijdens een weekje weg, samen met de echtge­ noot, in een luxe resort. Misschien zijn de kosten daar­ van wel bedrijfskosten...   <<<


Jurisprudentie en wetgeving Loonbelasting Zakelijke afspraak tijdens skivakantie voorkwam bijtelling niet ■ Geen arbeidskorting bij op non-actief staan ■ Vrijwillige vertrekregeling piloten geen RVU

Invordering

27 27 27

■ Vordering niet af te waarderen omdat dga lening kon aflossen

Geen belastingkorting voor verlies als schuldenaar ■ Alleen studiekosten voor op peil houden van kennis verlagen de winst ■ Prijsgegeven pensioen terecht belast, maar voor te laag bedrag ■ Vrijwilligersvergoeding toch belast ■

28 28 28 29 29

Loonbelasting

2017/01 Zakelijke afspraak tijdens skivakantie voorkwam bijtelling niet Een dga met een auto van de zaak bezocht vaak zakelijke relaties in het buitenland. In 2009 reed hij met zijn gezin naar Oostenrijk voor een skivakantie van een week. Hij zette zijn vrouw en kinde­ ren af bij het hotel en reed daarna door naar een 60 km verder gele­ gen plaats voor een zakelijke afspraak. ’s Avonds reed hij weer te­ rug naar zijn gezin. De hele rit naar Oostenrijk en terug merkte hij aan als zakelijke kilometers. De inspecteur accepteerde dit niet en legde een naheffingsaanslag loonbelasting op aan de bv; door de privékilometers volgde er namelijk alsnog een bijtelling. Hof Arnhem-Leeuwaren oordeelde dat voor de vraag of een rit als privé of zakelijk moet worden aangemerkt, het doel ervan de door­ slag geeft. Als een rit wordt gemaakt met zowel een zakelijk als een privédoel, gaat het erom wat het hoofddoel van de rit is. Wordt op een rit met een zakelijk hoofddoel ook een privédoel bezocht, dan geldt als zakelijk de afstand die zou zijn afgelegd als het privé­ doel niet was bezocht en geldt de rest van de afgelegde afstand – de ‘omrijkilometers’ – als privégebruik. Het omgekeerde geldt als op een rit met als hoofddoel een privébestemming ook een zakelijk doel wordt bezocht. Volgens het hof had de reis naar Oostenrijk een gemengd karakter en had de bv niet aangetoond dat het hoofd­ doel van de reis zakelijk was. Het oordeelde dat het hoofddoel van de reis een privéaangelegenheid van de dga was, te weten een ruim van tevoren geplande skivakantie met zijn gezin in de krokusva­ kantie, waarbij hij ook een zakelijk doel had bezocht. De nahef­ fingsaanslag was dan ook terecht opgelegd. ■  Hof Arnhem-Leeuwarden 25 oktober 2016, nr. 16/00054, ECLI:NL:GHARL:2016:8773

2017/02 Geen arbeidskorting bij op non-actief staan Er bestaat recht op arbeidskorting als er arbeidsinkomen is. Bij de loonheffing houdt een werkgever al rekening met deze korting. Als een werknemer zich ernstig misdraagt, kan de werkgever hem

29

Omzetbelasting ■ ■

Inkomstenbelasting

Aankondiging aansprakelijkstelling niet nodig

Notariële akte geen factuur voor de btw Dga geen btw-ondernemer voor werkruimte in woning

30 30

Formeel belastingrecht Verzoek om immateriële schadevergoeding hoeft niet te worden gemotiveerd ■ In F-aangifte niet-aangegeven ab na te vorderen ■

30 30

op non-actief stellen. De werknemer hoeft dan geen arbeid meer te verrichten en is meestal ook niet meer aanwezig op het werk. Dit heeft consequenties voor de arbeidskorting. Rechtbank Zeeland-West-Brabant besliste dat de inspecteur de ar­ beidskorting terecht had geweigerd bij een man die door zijn werk­ gever op non-actief was gesteld. De man had inkomen genoten zonder dat hij daarvoor arbeid hoefde te verrichten, zodat dit inko­ men geen verband hield met verrichte arbeid en er geen sprake was van inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking. Daarente­ gen heeft een werknemer die in dienstbetrekking ziek thuis zit, wel recht op de arbeidskorting, omdat art. 8.1, lid 2, onderdeel c Wet IB 2001 bepaalt dat ook tot het arbeidsinkomen wordt gere­ kend het loon dat wordt genoten ingevolge de Ziektewet. Werkne­ mers die op non-actief zijn gesteld en zieke werknemers zijn vol­ gens de rechtbank evenwel geen gelijke gevallen. Ze verklaarde het beroep van de man ongegrond. ■  Rechtbank Zeeland-West-Brabant 29 juni 2016, nr. 16/394, ECLI:NL:RBZWB:2016:3971

2017/03 Vrijwillige vertrekregeling piloten geen RVU Er is sprake van een Regeling voor vervroegde uittreding (RVU) als een ontslagregeling is bedoeld als overbrugging naar het pensioen. Om te voorkomen dat werkgevers 55-plussers ontslaan en daarbij een ontslag- of transitievergoeding betalen, legt de Belasting­ dienst een RVU-boete op aan de werkgever als de uitkering is be­ doeld om de werknemer de kans te geven eerder met pensioen te gaan. De beweegreden van een inhoudingsplichtige om zo’n rege­ ling aan te bieden, doet daarbij niet ter zake. Bij het antwoord op de vraag of sprake is van een RVU gaat het om een objectieve toets. Wie uiteindelijk van de regeling gebruik maakt, is niet van belang. Dit besliste Rechtbank Noord-Holland in een procedure van een luchtvaartmaatschappij, waar door inkrimping van activiteiten en economische omstandigheden per april 2014 een boventalligheid was ontstaan bij de piloten. Om deze af te bouwen was een pakket aan maatregelen voorgesteld. De piloten konden daardoor gebruikmaken van een vrijwillige vertrekregeling of van een detacheringsregeling die op basis van senioriteit werden toegewezen. Aan de deelnemers werd een vertrekregeling aangeboden die de luchtvaartmaatschappij

februari 2017 | nummer 1 | Het Register

27


n n n n n

aan de inspecteur voorlegde met het verzoek om te bevestigen dat geen sprake was van een RVU. De inspecteur wees het verzoek af. De rechtbank stelde voorop dat bij de beoordeling van de vraag of een regeling moet worden aangemerkt als een RVU, op grond van een arrest van de Hoge Raad van 13 mei 2016 (nr. 15/01185, ECLI:NL:HR:2016:827) een objectieve toets moet worden aangelegd. De intenties van werk­ gever en/of werknemer zijn daarbij niet van belang, net zomin als wie uiteindelijk gebruik maakt van de regeling. Er moet wel worden vastgesteld of de regeling de doelgroep beperkt, bijvoorbeeld door een regeling uitsluitend open te stellen voor 50-plussers. Volgens de rechtbank was de inspecteur voorbijgegaan aan de ob­ jectieve toets. Welke personen daadwerkelijk gebruik hadden ge­ maakt van de regeling, was niet van belang. De rechtbank nam hierbij in aanmerking dat de regeling deel uitmaakte van een sa­ menhangend pakket aan maatregelen om de boventalligheid af te bouwen, dat de piloten op vrijwillige basis van de regeling gebruik konden maken en dat de regeling openstond voor alle piloten. Ver­ der was in de regeling vastgelegd dat verzoeken om gebruik te mo­ gen maken van de regeling zouden worden toegewezen op basis van senioriteit, wat niet op één lijn kan worden gesteld met de leeftijd. De rechtbank merkte hierbij op dat de werkgever alle ver­ zoeken had gehonoreerd en dat deze betrekking hadden op piloten uit alle leeftijdscategorieën. Objectief beoordeeld was het volgens de rechtbank niet de bedoeling om een RVU in het leven te roepen en daarom kon de regeling ook niet als RVU worden aangemerkt. ■  Rechtbank Noord-Holland 18 november 2016, nr. 15/727, ECLI:NL:RBNHO:2016:9418

Inkomstenbelasting

2017/04 Vordering niet af te waarderen omdat dga lening kon aflossen Een dga met 100% van de aandelen sloot in oktober 2005 een geldle­ ningsovereenkomst met de bv voor € 140.000. Deze lening was be­ doeld om de schuld aan zijn zus af te lossen voor de aankoop en ver­ bouwing van zijn woning. In 2005 boekte de bv € 100.000 over naar de dga en in 2007 € 25.000. De rente van 5% per jaar werd bijge­ schreven op de hoofdsom en er waren geen zekerheden gesteld. De lening moest in tien jaar worden afgelost. Op 15 april 2008 werd de administratie van de bv in beslag genomen en werd de dga in voorlo­ pige hechtenis gesteld. De bv ging in beroep tegen de ambtshalve opgelegde aanslag vennootschapsbelasting 2009 en stelde dat ze de vordering op de dga voor € 169.687 kon afwaarderen. Hof Den Haag was dit niet eens met de bv. Er was alleen beslag ge­ legd op vermogensbestanddelen van de dga die konden worden ge­ bruikt voor het wederrechtelijk voordeel dat de dga had verkregen. De dga had meer bezittingen en leefde in 2009 zonder dat hij inkom­ sten had aangegeven. Verder bezat hij in 2009 diverse panden die hij had verhuurd, had hij dat jaar een Landrover van ongeveer € 11.000 gekocht, ongeveer € 4000 aan contanten op een bankrekening ge­ stort en in dat jaar nog diverse contante uitgaven gedaan. De dga kon deze uitgaven niet verklaren. Verder toonde hij niet aan dat hij eind 2009 niet in staat was om de openstaande schuld in de resterende zes jaar af te lossen, zodat de bv de vordering niet kon afwaarderen. ■  Hof Den Haag 16 augustus 2016, nr. 16/00120, ECLI:NL:GHDHA:2016:2629

28

Het Register| februari 2017 | nummer 1

Jurisprudentie en wetgeving

2017/05 Geen belastingkorting voor verlies als schuldenaar Als een belastingplichtige voor de inkomstenbelasting geen aan­ merkelijk belang meer heeft, maar nog wel een onverrekend verlies uit aanmerkelijk belang, kan hij een verzoek indienen bij de in­ specteur om dit verlies om te zetten in een belastingkorting. In de volgende procedure had de belastingplichtige geen recht op belas­ tingkorting omdat het verlies niet was ontstaat door een aanmer­ kelijk belang, maar door een schuld met betrekking tot aandelen. Een man kocht in 2001 49,71% van de aandelen van een bv. De an­ dere aandelen waren in handen van zijn broer. Ze kwamen over­ een dat de broer uiterlijk vijf jaar na 2001 alle aandelen van de bv zou verwerven. Daartoe zou de broer in september 2006 de 49,71% van de aandelen kopen voor een bedrag van € 226.890. Als de wer­ kelijke waarde op dat moment lager was, zou de koopsom op dat lagere bedrag worden vastgesteld. Op 9 januari 2004 verkocht de man de aandelen aan zijn broer voor € 226.890. Die betaalde dit bedrag door overname van een schuld van de man ten bedrage van € 44.513; van het restant deed de man afstand ten behoeve van zijn broer. Deze zou de schuld voldoen via annuïteitenbetalingen. In 2012 werden de betalingen naar beneden bijgesteld. En in 2013 verzocht de man de inspecteur om een verlies uit aanmerkelijk be­ lang vast te stellen van € 45.736,66 en voor 25% van dit bedrag een belastingkorting te verlenen in box 1. De inspecteur weigerde. Rechtbank Gelderland stelde vast dat in de akte van 9 januari 2004 twee overeenkomsten waren vastgelegd, namelijk een overeen­ komst van de koop en verkoop van de aandelen tegen een vastge­ stelde koopsom en ten tweede een overeenkomst van geldlening van € 182.377 met de man als schuldeiser en zijn broer als schulde­ naar. De verbintenis tot de betaling van de koopsom was tenietge­ gaan door de afstand om baat. De man had bovendien kwijting ver­ leend voor de koopsom. Dit betekende dat er geen recht meer was op betaling van de koopsom. Daarvoor in de plaats was een recht als schuldeiser van een geldlening gekomen. Hierdoor was er civiel­ rechtelijk geen sprake meer van de betaling van een koopsom in termijnen. De aanvullende overeenkomst in 2012 was civielrechte­ lijk een aanpassing van de leningcondities en niet een aanpassing van de overdrachtsprijs van de aandelen, zodat de inspecteur de be­ lastingkorting terecht had geweigerd. Er was sprake van verlies als schuldenaar en niet van een verlies uit aanmerkelijk belang. ■  Rechtbank Gelderland 22 november 2016, nr. 15/7385, ECLI:NL:RBGEL:2016:6286

2017/06 Alleen studiekosten voor op peil houden van kennis verlagen de winst Studiekosten kunnen ten laste van de winst uit onderneming of het resultaat uit een werkzaamheid worden gebracht. Maar dat geldt niet voor de kosten voor het verwerven van nieuwe vakkennis, zo besliste de Hoge Raad in een zaak van een resultaatgenieter. Diens werkzaam­ heden bestonden uit het procederen over intellectuele-eigendomsza­ ken. In 2011 ging hij rechten studeren aan de Rijksuniversiteit Leiden en een cursus ‘Patent Litigation in Europe’ volgen aan de universiteit van Straatsburg. De reis- en verblijfkosten van € 3825 die hij daarvoor maakte, trok hij af als scholingsuitgaven, maar de inspecteur weiger­ de de aftrek. Hof Den Haag verklaarde het hoger beroep van de man gegrond, waarop de staatssecretaris in cassatie ging. Volgens hem


n n n n n

konden de studie-uitgaven alleen dan als ondernemingskosten in af­ trek worden gebracht als het ging om cursussen of opleidingen die waren bedoeld om de vakbekwaamheid in stand te houden. De Hoge Raad was het met de staatssecretaris eens. Met de invoering van art. 3.16, lid 2, letter f Wet IB 2001 was niet beoogd om verande­ ring te brengen in de behandeling van de kosten van cursussen en op­ leidingen voor studie en beroep binnen het begrip ondernemingskos­ ten zoals die was uitgelegd onder de Wet IB 1964. Voor de Wet IB 2001 was dus blijven gelden dat kosten van cursussen, (beroeps)opleidin­ gen en studie alleen dan in aftrek kunnen komen als ze zijn gemaakt met het oog op het op peil houden van reeds verworven vakkennis. Daaronder valt ook het aanvullen van kennis die nodig is om te voor­ komen dat de bestaande ondernemingsactiviteiten of de bestaande werkzaamheid aan economische betekenis inboeten. Niet aftrekbaar zijn echter de kosten die zijn gemaakt om nieuwe vakkennis te ver­ werven en zodoende de vakbekwaamheid uit te breiden, waardoor ook de aard van de producten en/of diensten van de bestaande onder­ nemingsuitoefening of werkzaamheid worden uitgebreid. ■  Hoge Raad 23 december 2016, nr. 15/05288, ECLI:NL:HR:2016:2901

2017/07 Prijsgegeven pensioen terecht belast, maar voor te laag bedrag Een inspecteur belastte het niet-uitgekeerde pensioen aan een dga omdat deze naast de pensioenrechten ook een forse schuld had aan de bv die het pensioen moest uitkeren. De inspecteur zag daarbij echter over het hoofd dat de pensioenvoorziening in haar geheel had moeten worden belast, en niet alleen de uitkering over het jaar waarin de dga de pensioengerechtigde leeftijd bereikte. De dga bezat alle aandelen van een bv die voor hem een pensioen in eigen beheer had gevormd. In de pensioenbrief was opgenomen dat de bv zich het recht voorbehield om de pensioenrechten te be­ ëindigen als haar financiële resultaten de verplichtingen niet meer toelieten. Op 1 januari 2013 bestonden de activa van de bv bijna al­ leen uit een vordering op de dga van € 531.164. Dit bedrag bestond uit een hypothecaire lening voor de aankoop van de woning en een rekening-courantschuld. Met ingang van de pensioendatum 1 mei 2013 had de man recht op een jaarlijks pensioen van € 57.327, gebaseerd op een pensioenvoorziening van € 846.544. De bv keer­ de in 2013 echter geen pensioen uit. De inspecteur verhoogde het inkomen van de man met € 38.218, te weten het bedrag dat de bv aan pensioen had moeten uitkeren. De man ging in beroep. Rechtbank Den Haag besliste dat op grond van art. 19b, lid 1, letter c Wet LB 1964 een pensioenaanspraak wordt aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking als de aanspraak wordt prijsgegeven, be­ houdens voor zover de aanspraak niet voor verwezenlijking vatbaar is. In art. 19b, lid 9 van die wet is opgenomen dat de minister in door hem aangewezen gevallen kan bepalen dat geen sprake is van prijs­ geven. De bv voldeed echter niet aan de voorwaarden van het be­ sluit van 18 maart 2013 (nr. BLKB2013/27M) en ook was geen sprake van niet voor verwezenlijking vatbare rechten. De bv had immers een vordering op de dga van ongeveer € 530.000. De pensioenuitke­ ringen konden worden verrekend met deze vordering. Derhalve was sprake van prijsgeven in eerdergenoemde zin, zodat de aanspraak op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip moest worden aan­ gemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. De inspecteur had dan ook de waarde van de hele pensioenaanspraak tot het belastbaar

inkomen in box 1 moeten rekenen. Omdat hij slechts het op grond van de pensioenbrief uit te keren pensioen over 2013 had belast, was de aanslag volgens de rechtbank niet te hoog vastgesteld. ■  Rechtbank Den Haag 24 november 2016, nr. 16/1245, ECLI:NL:RBDHA:2016:15350

2017/08 Vrijwilligersvergoeding toch belast Als de aan een vrijwilliger te verstrekken vergoeding niet hoger is dan € 150 per maand en € 1500 per kalenderjaar, wordt de vrijwil­ liger niet aangemerkt als werknemer en kan inhouding van loon­ belasting achterwege blijven. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft onlangs beslist dat toetsing aan het maximum van € 1500 moet plaatsvinden op basis van het kasstelsel. De procedure betrof een vrouw die vrijwilligerswerk verrichtte voor een adviesraad van een gemeente. In 2013 ontving ze voor het bijwonen van ver­ gaderingen en andere bijeenkomsten voor € 1534 aan vacatiegeld. Daarvan had € 1298 betrekking op 2013 en € 236 op 2012. In haar aangifte inkomstenbelasting 2013 gaf zij geen vergoeding aan, maar de inspecteur betrok toch € 1298 in de heffing. De vrouw ging in beroep en stelde dat sprake was van een onbelaste vrijwilli­ gersvergoeding. Volgens haar werd het maximum van € 1500 niet overschreden, omdat het bedrag dat betrekking had op 2012, niet mocht worden meegeteld als beloning in 2013. Rechtbank Zeeland-West-Brabant was dit niet met haar eens. De vrouw had in 2013 meer ontvangen voor haar werk als vrijwilliger dan het maximumbedrag van € 1500, zodat volgens de rechtbank volgens de normale regels van de inkomstenbelasting moest worden beoor­ deeld of het ontvangen bedrag belastbaar was. Ze besliste dat dit het ge­ val was, maar dat het inkomen wel met € 90 moest worden verlaagd in verband met print- en reiskosten die de vrijwilligster had gemaakt. ■  Rechtbank Zeeland-West-Brabant 31 augustus 2016, nr. 16/1329, ECLI:NL:RBZWB:2016:5419

Invordering

2017/09 Aankondiging aansprakelijkstelling niet nodig Een bv betaalde de haar opgelegde naheffingsaanslagen loonbelas­ ting niet. Ze ging in beroep, maar Hof Den Bosch besliste dat de uit­ spraak van de rechtbank al onherroepelijk vaststond. Daarop stelde de ontvanger de bestuurder aansprakelijk, die daarop in cassatie ging. De Hoge Raad was het niet eens met de bestuurder dat de aanspra­ kelijkstelling moest worden vernietigd omdat hem geen vooraan­ kondiging van die beschikking was gestuurd. De bestuurder kon de aansprakelijkstelling namelijk ook zonder zo’n vooraankondiging aanvechten. De Hoge Raad was het wel met de bestuurder eens dat het hof had miskend dat de bestuurder in de in het geding zijnde procedure feiten en omstandigheden over de aanslag mocht aanvoe­ ren die niet eerder aan de belastingrechter waren voorgelegd of waarover die rechter geen onherroepelijke uitspraak had gedaan. De Hoge Raad verwees de zaak naar Hof Arnhem-Leeuwarden. ■  Hoge Raad 2 december 2016, nr. 16/01532, ECLI:NL:HR:2016:2722

februari 2017 | nummer 1 | Het Register

29


n n n n n

Omzetbelasting

2017/10 Notariële akte geen factuur voor de btw Uit rechtspraak van 7 november 1984 en 1 november 1989 volgt dat een notariële akte van levering moet worden opgevat als een factuur in de zin van art. 37 Wet OB 1968. Op 25 november 2016 is de Hoge Raad echter ‘omgegaan’ door te beslissen dat een notariële akte van levering niet als een zodanige factuur kan worden aangemerkt. Een notariële akte van levering houdt voor de omzetbelasting niet meer in dan de ten overstaan van een notaris afgelegde verklaring van een koper en verkoper dat de koopprijs een bepaalde som be­ draagt en dat daarover btw is verschuldigd, en dat de verkoper kwij­ ting verleent voor de betaling van de koopprijs. In een arrest van 4 maart 2016 (nr. 14/03556, ECLI:NL:HR:2016:356) oordeelde de Hoge Raad dat een factuur een bescheid is waarop de betaling van een bedrag wordt gevorderd. Om vervolgens in het arrest van 25 no­ vember 2016 te oordelen dat in een akte van levering niet de beta­ ling van een bedrag wordt gevorderd. Het oordeel luidde dan ook dat de belanghebbende uit hoofde van de notariële akte van levering geen btw verschuldigd was geworden op grond van art. 37 Wet OB. ■  Hoge Raad 25 november 2016, nr. 15/02183, ECLI:NL:HR:2016:2664

2017/11 Dga geen btw-ondernemer voor werkruimte in woning Een dga bezat 50,25% van de aandelen van een bv. Dga en bv vorm­ den vanaf 1 januari 2007 een fiscale eenheid voor de btw. In febru­ ari 2007 was aan de dga een pand opgeleverd, waarvoor € 72.098 aan btw in rekening was gebracht. De dga ging het pand gebruiken als woning. Wel bevond zich in het pand een werkruimte die hij gebruikte voor zijn werkzaamheden als directeur voor de bv. De fiscale eenheid bracht de voorbelasting op het pand volledig in af­ trek. Daarop legde de inspecteur de fiscale eenheid een naheffings­ aanslag op voor de verschuldigde btw voor het privégebruik van het pand door de dga. De dga ging in (hoger) beroep en herhaalde steeds dat tussen hem en de bv geen overeenkomst was gesloten met betrekking tot het ter beschikking stellen van de werkruimte in het pand en dat hij hiervoor ook geen vergoeding van de bv had bedongen. Met Recht­ bank Den Haag was ook Hof Den Haag het met de inspecteur eens dat de dga de werkruimte in het pand daadwerkelijk als onderne­ mer exploiteerde. Dat er geen vergoeding aan de bv in rekening was gebracht, betekende volgens het hof niet dat nooit sprake was geweest van ondernemerschap. De dga ging in cassatie. De Hoge Raad stelde voorop dat uit het Van der Steen-arrest van het Europese Hof van Justitie van 18 oktober 2007 (nr. C-355/06) volgt dat een persoon die een arbeidsovereenkomst is aangegaan met de bv waarvan hij meer dan de helft van de aandelen bezit, geen ondernemer is voor de btw voor de werkzaamheden die hij voor de uitvoering van deze arbeidsovereenkomst in naam en voor rekening van die bv verricht, omdat hij in zoverre geen zelfstan­ digheid heeft. Dit betekent dat de inspecteur aannemelijk had moeten maken dat de dga buiten de vervulling van zijn dienstbe­ trekking – en dus zelfstandig – tegen vergoeding werkruimte in

30

Het Register| februari 2017 | nummer 1

Jurisprudentie en wetgeving

het pand ter beschikking stelde of het voornemen daartoe had. De inspecteur had echter alleen maar gesteld dat de dga en de bv bij het verzoek om een fiscale eenheid ervan waren uitgegaan dat de dga ondernemer was voor de btw. De Hoge Raad stelde dat het hof daarom niet had kunnen beslissen dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de dga als btw-on­ dernemer werkruimte in het pand aan de bv ter beschikking had gesteld of een voornemen had om dit te doen. Hij vernietigde de naheffingsaanslag, omdat niet was komen vast te staan dat de dga ondernemer was in de zin van de Wet OB. ■  Hoge Raad 23 december 2016, nr. 15/01293, ECLI:NL:HR:2016:2900

Formeel belastingrecht

2017/12 Verzoek om immateriële schadevergoeding hoeft niet te worden gemotiveerd

De Hoge Raad heeft op 18 november 2016 een wel heel eenvoudige regel gegeven ten aanzien van een verzoek om immateriële scha­ devergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn. Een der­ gelijk verzoek hoeft namelijk niet te worden gemotiveerd. Hof Den Bosch verklaarde het beroep van een bv tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2000 ongegrond. De bv ging in cassatie en stelde dat ze op de zitting bij het hof nadrukkelijk had opgemerkt dat ze aanspraak maakte op schadevergoeding in verband met het overschrijden van de redelijke termijn. Het hof had daaruit moe­ ten begrijpen dat de bv aanspraak maakte op vergoeding van im­ materiële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn, waarvan op 5 december 2012 al sprake was. De Hoge Raad besliste dat voor een dergelijk verzoek geen (nadere) motivering nodig is; in dat verzoek ligt al een voldoende motivering besloten. ■  Hoge Raad 18 november 2016, nr. 15/04909, ECLI:NL:HR:2016:2627

2017/13 In F-aangifte niet-aan­ gegeven ab na te vorderen Art. 4.17a Wet IB 2001 regelt de doorschuiving van aanmerkelijk belang bij overlijden. Met ingang van 1 januari 2010 is dat alleen nog mogelijk als sprake is van een materiële onderneming. Recht­ bank Zeeland-West-Brabant besliste onlangs dat een in de overlij­ densaangifte niet aangegeven aanmerkelijk belang, waarvoor ook geen doorschuivingsverzoek was gedaan, kon worden nagevor­ derd, ook al was in de aangifte erfbelasting het aanmerkelijk be­ lang wel aangegeven. Mevrouw A en haar echtgenoot bezaten tot het overlijden van me­ vrouw A in 2010 ieder de helft van de aandelen van een bv. De erfge­ namen van mevrouw A dienden haar overlijdensaangifte inkomsten­ belasting 2010 op 4 februari 2011 in, maar gaven geen aanmerkelijk belang aan. In de aangifte was geopteerd voor fiscaal partnerschap met de echtgenoot van mevrouw A gedurende heel 2010. In januari 2015 stelde de inspecteur vragen over het niet aangeven van het aan­ merkelijk belang. De erven verzochten daarop om op grond van art. 4.17a Wet IB 2001 de overgang krachtens erfrecht onder algemene ti­


n n n n n

eerdere aangiften te doen als daartoe aanleiding was en daarvan was volgens de rechtbank geen sprake. De inspecteur hoefde even­ min het dossier van de echtgenoot, dat op zijn kantoor aanwezig was, of het dossier van andere belastingen te raadplegen, ook al zouden daarin wellicht gegevens staan die voor het regelen voor de aanslag van mevrouw A van belang konden zijn. Het ging te ver om in het algemeen de eis te stellen dat bij de regeling van de aan­ slag inkomstenbelasting over het jaar van overlijden van een be­ langhebbende, het dossier van de aanslag erfbelasting of de aangif­ ten van de echtgenoot wordt geraadpleegd. Het niet raadplegen van deze documenten was geen ambtelijk verzuim. De kennis van de inspecteur die de aangifte erfbelasting van mevrouw A had ge­ regeld, werd niet toegerekend aan de inspecteur die de aanslag in­ komstenbelasting 2010 van mevrouw A regelde. De rechtbank be­ sliste dat de inspecteur wel over een nieuw feit beschikte en de navorderingsaanslag dus mocht opleggen.

■ Datum inwerkingtreding

■ Staatsblad

■ Aangenomen EK

■ Eindverslag EK

■ Memorie van Antwoord EK

■ Voorlopig verslag EK

■  Rechtbank Zeeland-West-Brabant 21 juli 2016, nr. 15/7017, ECLI:NL:RBZWB:2016:5738

■ Wetsvoorstel EK

■ Aangenomen TK

■ Eindverslag TK

■ Nota n.a.v. verslag TK

■ Verslag TK

■ Wetsvoorstel +MvT TK

Per 21 januari 2017

De stand van zaken

Wetgeving

tel niet als vervreemding aan te merken. De inspecteur weigerde dit en legde een navorderingsaanslag inkomstenbelasting op in verband met een fictieve vervreemding van ab-aandelen. De erven gingen in beroep en stelden dat de inspecteur geen nieuw feit had, omdat hij onderzoek had moeten doen in verband met het overlijden van mevrouw A. Volgens de erven waren de gegevens over de ab-aandelen bovendien al in 2011 bekend bij de afdeling Suc­ cessie/Schenking (S&S) van de Belastingdienst. De inspecteur had genoeg tijd gehad voor de verwerking van deze gegevens om de aan­ gifte inkomstenbelasting over 2010 te kunnen onderzoeken. Verder vonden de erven dat de inspecteur onzorgvuldig had gehandeld door het dossier van de afdeling S&S niet te raadplegen. Rechtbank Zeeland-West-Brabant besliste dat de inspecteur mocht uitgaan van de juistheid van de aangifte 2010 omdat de aangifte een verzorgde indruk maakte en het niet onwaarschijnlijk was dat ze juist was. Dat in voorgaande jaren in de aangifte wel ab-aande­ len waren opgenomen en in de aangifte 2010 niet, was niet van be­ lang. De inspecteur hoefde pas nader onderzoek aan de hand van

BTW-constructie (on)roerende zaken 30 061

Bij KB

Wbm i.v.m. beperking emissies kolencentrales 31 362

Bij KB

Wet vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst 33 714

Bij KB

Wet aanpassing fiscale eenheid 34 323

Dag na datum Stb

Wet uitwisseling inlichtingen over rulings 34 527

1-1-2017

Wet tijdelijk verlaagd tarief laadpalen 34 545

1-1-2017

Belastingplan 2017 34 552

1-1-2017

Overige fiscale maatregelen 2017 34 553

1-1-2017

Fiscale vereenvoudigingwet 2017 34 554

1-1-2017

Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen 34 555 Wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing 34 556

1e dag van 1e maand na datum Stb 1-1-2017

februari 2017 | nummer 1 | Het Register

31


n n n n n n

Neutraliteit in het geding bij herziening btw wegens niet-betaling Op 1 januari 2017 is een nieuwe regeling rond de maatstaf van heffing voor de btw in werking getreden. De regeling komt voort uit de wens tot vereenvoudiging en beoogt een einde te maken aan een tijdrovend en ingewikkeld proces voor zowel het bedrijfsleven als de Belastingdienst.1 Het gaat dan om het tijdstip waarop de oninbaarheid van een vordering wordt vastgesteld en de gevolgen van een te vroeg of te laat ingediend verzoek om teruggaaf. Daarnaast werd de lange periode die verstreek voordat de oninbaarheid definitief kon worden vastgesteld, gelet op de daarmee gemoeide financieringsverliezen, als onwenselijk beschouwd.

D Paul Cramer P.I.M. Cramer RB is partner bij Less Grey en lid van de Specialistengroep btw van het RB

e nieuwe regeling rept eenduidig over verla­ ging van de maatstaf van heffing waardoor de ondernemer/crediteur recht op teruggaaf van de door hem voldane belasting heeft in geval van annulering, verbreking, ontbinding of gehele of gedeeltelijke niet-betaling, of in geval van prijsver­ mindering nadat de goederenlevering of dienst is ver­ richt (art. 29, eerste lid Wet OB 1968). In dit artikel be­ handel ik de aanpassingen in de maatstaf van heffing die verband houden met de gehele of gedeeltelijke niet-be­ taling. Vervolgens behandel ik het spiegelbeeld, name­ lijk de herziening van de aftrek van voorbelasting we­ gens niet-betaling. Ik sta nadrukkelijk stil bij de getrof­ fen overgangsregeling en stel de vraag of die wel door de beugel kan.

In de nieuwe regeling vindt verwerking op de aangifte omzet­ belasting plaats en hoeft niet langer een afzonderlijk verzoek om teruggaaf te worden ingediend

32

Het Register | februari 2017 | nummer 1

De nieuwe regeling voor crediteuren In de nieuwe regeling vindt verwerking op de aangifte omzetbelasting plaats en hoeft niet langer een afzonder­ lijk verzoek om teruggaaf te worden ingediend (art. 29, vierde lid Wet OB 1968). De teruggaaf geschiedt door het bedrag van de terug te vragen btw en de daarmee ver­ band houdende vordering op te nemen in de desbetref­ fende aangifterubrieken die behoren bij de verschuldig­ de btw. In het overleg tussen de beroepsorganisaties en de Belastingdienst zal worden bezien of dit in de prak­ tijk werkbaar is (en voldoende controleerbaar). Dat lijkt mij geen al te groot probleem te zijn. Naast het definitief oninbaar worden van een vordering, vast te stellen op dezelfde wijze als voorheen, wordt voortaan een fictie van oninbaarheid in aanmerking ge­ nomen. Door het verstrijken van een periode van één jaar nadat de vergoeding opeisbaar is geworden en nog niet volledig is betaald, wordt verondersteld dat de vor­ dering geheel of gedeeltelijk oninbaar is en ontstaat reeds op dat moment recht op teruggaaf van btw (de eenjaarsperiode van art. 29, tweede lid Wet OB 1968). Met de introductie van deze eenjaarsperiode ontstaan er dus voortaan twee mogelijkheden waarop herziening van de maatstaf van heffing aan de orde komt. Uiteraard indien en voor zover de verschuldigde btw ook daadwer­ kelijk door de crediteur op aangifte is voldaan.2 In zover­ re een praktische en eenvoudige regeling.


n n n n n n

De nieuwe regeling is vervolgens zodanig ingestoken dat er sprake is van een ‘dynamische’ maatstaf van heffing als het gaat om betalingen. Wanneer een debiteur na het verstrijken van de eenjaarsperiode alsnog geheel of ge­ deeltelijk betaalt, is de crediteur opnieuw btw verschul­ digd, gerelateerd aan het bedrag van de betaling (art. 29, vijfde lid Wet OB 1968). In feite betreft het hier een her­ ziening van de eerder teruggevraagde btw op grond van de fictie. Die verschuldigde btw is de crediteur wederom op aangifte verschuldigd. Deze ‘hernieuwde’ verschul­ digdheid veronderstelt uiteraard een eerdere herziening. Overdracht van vorderingen, factoring Voor het geval de ondernemer/crediteur zijn vordering overdraagt aan een factormaatschappij of een vergelijk­ bare ondernemer, bevat de nieuwe regeling een faciliteit op basis waarvan de factormaatschappij in de plaats treedt van de crediteur (art. 29, zesde lid Wet OB 1968). Hierdoor zal het recht op teruggaaf voortaan door de fac­ tormaatschappij worden uitgeoefend; deze neemt te­ vens eerdergenoemde herzieningsregeling over in het geval de debiteur alsnog geheel of gedeeltelijk betaalt. De factormaatschappij dient echter nog wel een verzoek om teruggaaf in te dienen wanneer het recht daartoe ontstaat en wel per aangiftetijdvak (art. 31b Uitv.besch. OB 1968). De eerder gegeven goedkeuring voor factor­ maatschappijen in het besluit van 5 september 2003 is aangepast.3

De nieuwe regeling voor debiteuren Voor de debiteur bestond onder de oude regeling, naast de verplichte herziening wegens niet-betaling, al een fictie­ periode voor het opnieuw verschuldigd zijn van in aftrek gebrachte btw. Door het enkele verloop van twee jaren na het moment van opeisbaarheid van de vergoeding moest de aftrek worden herzien (art. 29, tweede lid (oud) Wet OB 1968). Deze fictieperiode is nu verkort en in overeen­ stemming gebracht met de eenjaarsperiode voor crediteu­ ren (art. 29, zevende lid Wet OB 1968). Ook voor de debi­ teur ontstaat de mogelijkheid tot herziening van deze correctie indien en voor zover hij alsnog betaalt; in dat ge­ val kan de aftrek van voorbelasting opnieuw worden uit­ geoefend (art. 29, achtste lid Wet OB 1968).

De overgangsregeling Met betrekking tot vergoedingen die opeisbaar zijn ge­ worden vóór 1 januari 2017 maar die op dat tijdstip niet zijn ontvangen er ter zake waarvan vóór 1 januari 2017 geen recht op teruggaaf van btw vanwege oninbaarheid bestond, wordt de termijn van één jaar geacht te zijn aangevangen met ingang van 1 januari 2017.4 In de twee­ de nota van wijziging is daaraan toegevoegd: ‘Voorts worden vergoedingen die opeisbaar zijn geworden in het jaar 2015 voor de toepassing van artikel 29, zevende lid, tweede volzin, van laatstgenoemde wet het tijdstip van opeisbaarheid geacht gelegen te zijn op 1 januari 2016.’ Voor ondernemers/crediteuren heeft deze overgangsre­ geling tot gevolg dat het recht op teruggaaf op grond van de éénjaarsperiode pas na 31 december 2017 kan worden

De voor debiteuren reeds bestaande fictieperiode is verkort van twee naar één jaar en aldus in overeenstemming gebracht met die voor crediteuren uitgeoefend. Voor debiteuren is het nu juist zo geregeld dat de verplichting om reeds in aftrek gebrachte, maar nog niet betaalde btw aan te geven en te voldoen, reeds op 1 januari 2017 ontstaat; ook voor de verplichtingen die daarvoor nog onder de tweejaarsperiode vielen (in 2015 opeisbaar geworden). Die tweejaarsperiode voor debiteuren wordt dus in één keer omgezet in een een­ jaarsperiode en de daaruit voortvloeiende afrekening is ook in één keer verschuldigd, en wel op 1 januari 2017. Op deze manier is de overgangsregeling dus niet onmid­ dellijk ‘spiegelbeeldig’, omdat de herziening van btw op grond van de eenjaarsperiode voor debiteuren leidt tot verschuldigdheid, terwijl crediteuren het daarmee cor­ responderende recht op teruggaaf pas op 1 januari 2018 kunnen uitoefenen. Deze discrepantie is door de wetge­ ver bewust tot stand gebracht en gemotiveerd.5 De staatssecretaris van Financiën stelt dat slechts voor één jaar en in relatief weinig gevallen tot een beperkte afwij­ king wordt gekomen, zodat deze discrepantie naar zijn mening past binnen de ruimte die de BTW-richtlijn de lidstaten laat.6 Daarbij geeft hij ook aan dat om budget­ taire redenen is besloten het kaseffect van de nieuwe te­ ruggaafregeling voor bestaande vorderingen te verleg­ gen naar 2018. Ik vraag mij echter af of deze overgangsregeling past binnen de ruimte die de BTWrichtlijn de lidstaten geeft en of een ‘kaseffect’ bij deze herziening aan de orde kan komen.

De verschuldigde btw volgens de BTW-richtlijn Het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toe­ gevoegde waarde is vastgesteld in richtlijn 2006/112/EG (de BTW-richtlijn).7 In art. 1 van deze richtlijn is het voorwerp en toepassingsgebied omschreven. Het ge­ meenschappelijk stelsel berust op het beginsel dat op goederen en diensten een algemene verbruiksbelasting wordt geheven die strikt evenredig is aan de prijs van de goederen en diensten, zulks ongeacht het aantal hande­ lingen dat tijdens het productie- en distributieproces

Volgens de staatssecretaris van Financiën past de discrepantie in de overgangsregeling binnen de ruimte die de BTW-richtlijn de lidstaten laat februari 2017 | nummer 1 | Het Register

33


n n n n n n

De maatstaf van heffing moet worden aangepast, en wel op het tijdstip waarop de aanpassing plaatsvindt vóór de fase van heffing plaatsvond. Bij elke handeling is de btw, berekend over de prijs van het goed of van de dienst volgens het tarief dat voor dat goed of voor die dienst geldt, verschuldigd onder aftrek van het bedrag van de btw waarmee de onderscheiden elementen van de prijs rechtstreeks zijn belast. De verschuldigde btw wordt berekend over de prijs van geleverde goederen en verleende diensten en is nader uitgewerkt in art. 73, en wel als ‘alles wat de leverancier of dienstverrichter voor de handelingen als tegenpresta­ tie verkrijgt of moet verkrijgen’. Vervolgens zegt art. 79 dat in de maatstaf van heffing niet worden opgenomen: n prijsverminderingen wegens korting voor vooruitbe­ taling; n verstrekte prijskortingen en -rabatten op het tijdstip waarop de handeling wordt verricht; en n kosten die als doorlopende posten zijn aan te merken. Herziening van de verschuldigde btw Vervolgens bevat de BTW richtlijn een nadere regeling voor de aanpassing van de maatstaf van heffing nadat de handelingen zijn verricht (herziening). In art. 90 wordt herziening voorgeschreven voor gevallen van annule­ ring, verbreking, ontbinding of gehele of gedeeltelijke niet-betaling, of in geval van prijsvermindering nadat de handeling is verricht, onder de voorwaarden die door de lidstaten worden vastgesteld. In geval van gehele of ge­ deeltelijke niet-betaling kunnen de lidstaten hiervan af­ wijken. In de zaken Almos en NLB Leasing d.o.o. stelde het Euro­ pese Hof van Justitie nadrukkelijk dat art. 90, eerste lid BTW-richtlijn de lidstaten verplicht om de maatstaf van heffing – en dus het door de belastingplichtige verschul­ digde bedrag – te verlagen telkens wanneer de belasting­ plichtige na het sluiten van de overeenkomst de tegen­ prestatie geheel of gedeeltelijk niet ontvangt.8 In deze uitleg verwijst het Hof naar eerdere uitspraken: n de wettelijke regeling definieert de gevallen waarin de lidstaten de maatstaf van heffing moeten verlagen, zoals het geval waarin de belastingplichtige na het

Al met al concludeer ik dat de lidstaten voorwaarden mogen stellen rond de vaststelling van de niet-betaling; zo ook de invoering van een fictie als de eenjaarsperiode

34

Het Register | februari 2017 | nummer 1

Herziening btw

sluiten van een overeenkomst de tegenprestatie ge­ heel of gedeeltelijk niet ontvangt;9 n de maatstaf van heffing is de prijs welke met het be­ drag van de korting wordt verlaagd op het tijdstip waarop de korting door de klant wordt opgenomen of op een andere wijze wordt gebruikt.10 De maatstaf van heffing moet dus worden aangepast, en wel op het tijdstip waarop de aanpassing plaatsvindt. De beoordelingsmarge van de lidstaten In de zaak Almos kwam ook de vraag aan de orde of art. 90, eerste lid BTW-richtlijn, gelet op de beoordelings­ marge van de lidstaten om de voorwaarden vast te stel­ len waaronder de maatstaf van heffing wordt verlaagd, voldoet aan de voorwaarden om rechtstreekse werking te hebben. Zodat een belastingplichtige zich daar in een voorkomend geval ook rechtstreeks op kan beroepen. Daarvoor dient de bepaling inhoudelijk voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk te zijn. Het Europese Hof acht dit inderdaad het geval, zodat genoemde bepa­ ling rechtstreekse werking heeft. De lidstaten mogen voorwaarden stellen, maar die beïnvloeden de verplich­ ting om de maatstaf van heffing te verlagen niet. De beoordelingsmarge van de lidstaten heeft met name betrekking op de formaliteiten die de belastingplichtigen jegens de belastingdiensten dienen te vervullen om een verlaging van de maatstaf van heffing te verkrijgen.11 Deze maatregelen mogen niet verder gaan dan wat nodig is voor de crediteur om aan te tonen dat hij de tegenpres­ tatie of een deel ervan definitief niet heeft ontvangen.12 Al met al concludeer ik dat de lidstaten voorwaarden mogen stellen rond de vaststelling van de niet-betaling. De invoering van een fictie, zoals de eenjaarsperiode, kan als een uitwerking van deze beoordelingsmarge worden beschouwd. Het tijdstip waarop de maatstaf van heffing moet worden verlaagd is, zo lijkt mij, het mo­ ment waarop de niet-betaling wordt vastgesteld, ook als die vaststelling op de fictie is gebaseerd. De aftrek van voorbelasting in de BTW-richtlijn Het recht op aftrek ontstaat op het tijdstip waarop de af­ trekbare belasting verschuldigd is (art. 167) en wordt uit­ geoefend overeenkomstig de daaraan gestelde materiële en formele voorwaarden. De aftrek wordt toegepast door de btw in mindering te brengen in hetzelfde tijdvak als waarvoor het recht is ontstaan (art. 179). Ze wordt her­ zien als ze hoger of lager is dan die welke de belasting­ plichtige gerechtigd was toe te passen (art. 184) en vindt met name plaats als zich na de btw-aangifte wijzigingen hebben voorgedaan in de elementen die voor het bepalen van het bedrag van de aftrek in aanmerking zijn geno­ men, bijvoorbeeld in geval van geannuleerde aankopen of verkregen rabatten (art. 185, eerste lid). Er vindt in begin­ sel geen herziening plaats voor handelingen die geheel of gedeeltelijk onbetaald zijn gebleven (art. 185, tweede lid, eerste volzin). De lidstaten kunnen evenwel herziening eisen (art. 185, tweede lid, laatste volzin). Op grond van art. 186 stellen ze nadere regels vast voor de toepassing van de artikelen 184 en 185.


n n n n n n

Bij de herziening wegens niet-betaling worden crediteuren en debiteuren onafhankelijk van elkaar beschouwd Over de toepassing van art. 185 BTW-richtlijn heeft het Europese Hof zich onder meer uitgesproken in de zaak Firin OOD.13 Het gaat er daarbij om of de elementen die voor de vaststelling van het bedrag van de aftrek in aan­ merking zijn genomen, na de btw-aangifte zijn gewij­ zigd. Is dat het geval, dan heeft die wijziging tot gevolg dat het herzieningsmechanisme van art. 184 t/m 186 BTW-richtlijn aan de orde is. Dit mechanisme is volgens het Hof een integrerend onderdeel van de btw-aftrekre­ geling en heeft tot doel de precisie van de aftrek te ver­ groten om de btw-neutraliteit te waarborgen: het beoogt een nauw en rechtstreeks verband te vestigen tussen het recht op aftrek van voorbelasting en het gebruik van de betrokken goederen of diensten voor belaste hande­ lingen in een later stadium. Met andere woorden, het gaat hier om de materiële voorwaarde voor het uitoefe­ nen van het recht op aftrek. Dat de leverancier de verschuldigde btw niet heeft her­ zien, doet daar niet aan af. Daarbij verwijst het Hof naar eerdere uitspraken inzake ten onterechte gefactureerde btw (in die gevallen ontbreekt een belastbare hande­ ling). Genoemde verwijzing houdt verband met de om­ standigheid dat in deze zaak sprake was van een vooruit­ betaling, op basis waarvan de leverancier een factuur verhoogd met de btw diende uit te reiken en de desbe­ treffende btw verschuldigd was.14

Herziening, systematiek van de BTW-richtlijn De BTW-richtlijn kent de mogelijkheid voor de lidstaten om herziening wegens gehele of gedeeltelijke niet-beta­ ling toe te passen voor zowel crediteur (art. 90) als debi­ teur (art. 185). Daarbij is de herziening voor de crediteur wegens niet-betaling het wettelijk uitgangspunt, met de mogelijkheid voor de lidstaten om daarvan af te wijken. De herziening voor de debiteur is in beginsel niet aan de orde, maar kan door gebruikmaking van de optie die de lidstaten is geboden, worden gehanteerd. De voorlopige conclusie is dan dat bij de herziening wegens niet-beta­ ling crediteuren en debiteuren onafhankelijk van elkaar worden beschouwd en voor de btw-gevolgen van die herziening niet afhankelijk van elkaars positie zijn ge­ maakt (geen spiegelbeeld).

Is de (overgangs)regeling nu richtlijnconform? Ik meen dat de wetgever binnen de hem toekomende beoordelingsmarge van art. 90 BTW-richtlijn is gebleven als het gaat om de introductie van de fictie van niet-be­ taling voor crediteuren (de eenjaarsperiode). Dat de wet­ gever voor de op 1 januari 2017 bij crediteuren bestaande vorderingen de eenjaarsperiode op 1 januari 2017 laat aanvangen, lijkt daar ‘op zichzelf beschouwd’ mee in overeenstemming te zijn, ook al kan het daarbij om nietbetaalde vorderingen gaan die al jaren openstaan.

februari 2017 | nummer 1 | Het Register

35


n n n n n n

Volgens het Hof is het aan de lidstaten om in hun nationale recht de mogelijkheid op te nemen om alle ten onrechte gefactureerde belasting te herzien Wordt echter het effect van deze overgangsregeling voor crediteuren gelegd naast het effect van het ontbreken van een overgangsregeling voor de herziening van voor­ belasting bij debiteuren, dan ontstaat gedurende het jaar 2017 een kaseffect. De vraag die ik mij stel, is of daarmee de neutrale werking van het btw-systeem wordt ge­ schonden. Het Europese Hof heeft zich uitgelaten over andere herzieningen die aan het btw-systeem kleven, in relatie tot de neutraliteit van de btw. Ten onrechte gefactureerde btw en herziening Op grond van art. 203 BTW-richtlijn – vergelijkbaar met art. 37 Wet OB 1968 – is de btw verschuldigd door een ie­ der die deze belasting op een factuur vermeldt, dus juist ook als een belastbare handeling ontbreekt. Herziening daarvan is vervolgens niet in de BTW-richtlijn opgeno­ men, zodat de lidstaten daarvoor een passende regeling

36

Het Register | februari 2017 | nummer 1

Herziening btw

dienen te treffen.15 Daarbij heeft het Hof geoordeeld dat het aan de lidstaten staat om ter waarborging van de neutraliteit van de btw in hun nationale recht de moge­ lijkheid op te nemen om alle ten onrechte gefactureerde belasting te herzien. Wanneer de opsteller van de factuur tijdig het gevaar voor verlies van belastinginkomsten heeft uitgescha­ keld, verlangt het beginsel van neutraliteit van de btw echter dat de ten onrechte gefactureerde btw kan wor­ den herzien. De herziening kan niet afhangen van de discretionaire beoordelingsbevoegdheid van de belas­ tingdienst.16 Aldus houdt deze herzieningsregeling ex­ pliciet rekening met de uitoefening van aftrek van btw door de desbetreffende debiteur. Dit houdt verband met het oogmerk van art. 203 BTW-richtlijn, te weten het uitschakelen van het gevaar dat als gevolg van de aftrek­ regeling belastinginkomsten verloren gaan.17 Maatregelen om de inning van btw te verzekeren In de zaak GST-Sarviz AG Germania oordeelt het Europe­ se Hof wederom over de neutraliteit van het btw-sys­ teem.18 In deze zaak is sprake van grensoverschrijdende dienstverlening waarvan de heffing van btw in de lid­ staat van de afnemer naar hem is verlegd (art. 194 BTWrichtlijn). De ter zake verschuldigde btw en de uitoefe­ ning van het recht op aftrek daarvan oefent de afnemer ook daadwerkelijk op aangifte uit. De Bulgaarse belas­ tingdienst stelt echter op enig moment dat de dienstver­


n n n n n n

lener een vaste inrichting in Bulgarije heeft, dat de des­ betreffende diensten van daaruit zijn verleend en dat aldus de btw door hem verschuldigd was (art. 193 BTWrichtlijn) en niet door de afnemer. De dienstverlener be­ taalt in eerste instantie de aanslag waarin deze btw is na­ geheven en verzoekt daarna om herziening, omdat hij de verschuldigde btw – op grond van nationale bepalin­ gen – niet meer van de afnemer kan vorderen. Saillant detail: de belastingdienst heeft bij de afnemer de aftrek van voorbelasting geweigerd omdat hij niet over het juiste document beschikt. Het Hof stelt vast dat het beginsel van neutraliteit van btw zich verzet tegen een nationale bepaling op grond waarvan de belastingdienst de dienstverrichter terug­ gaaf van door hem betaalde btw weigert, terwijl de ont­ vanger van die diensten, die de btw over die diensten eveneens heeft betaald, het recht op aftrek is ontzegd. Het Hof verwijst naar de hiervoor genoemde uitspraak in de zaak Rusedespred en de maatregelen die de lidsta­ ten kunnen nemen om de juiste inning van de belasting te waarborgen en fraude te voorkomen. Deze maatrege­ len mogen niet verder gaan dan nodig is om die doelstel­ lingen te realiseren. De dienstverrichter moet de ver­ schuldigde btw dan ook kunnen herzien; door de uitschakeling van het aftrekrecht bij de afnemer is geen sprake van gevaar voor verlies van belastinginkomsten.

verbruiksbelasting wordt geheven die strikt evenredig is aan de prijs daarvan, zodat de belastingdienst uit hoofde van de btw niet méér kan ontvangen dan de aldus bere­ kende belasting.19 Onder ‘heffing’ schaart het Hof dus niet alleen de (instandhouding van de) verschuldigde btw, maar tevens de weigering of correctie van de aftrek van voorbelasting. Voor debiteuren met niet-betaalde facturen ouder dan één jaar zal de eerste btw-aangifte van 2017 de herzie­ ning van voorbelasting moeten bevatten. Voor de debi­ teuren in ‘zwaar weer’ is het vervolgens zaak om be­ zwaar te maken tegen de voldoening op aangifte, teneinde deze herziening ter discussie te stellen. Voor crediteuren met niet-betaalde facturen ouder dan één jaar zal een bezwaarschrift tegen de voldoening op aan­ gifte moeten zijn gericht op het onmiddellijk kunnen herzien.  <<<

Noten 1 Memorie van Toelichting Fiscale vereenvoudigingswet 2017, on­ derdeel 4, pag. 9 t/m 13. 2 Welke van deze twee mogelijkheden het eerst aan de orde komt, is een feitelijke kwestie. Staat de oninbaarheid vast voor het verstrij­ ken van de eenjaarsperiode, dan ontstaat het recht op teruggaaf op het moment van de oninbaarheid. Verstrijkt de eenjaarsperiode, dan ontstaat het recht op teruggaaf door het enkele verloop van

De Nederlandse overgangsregeling: en nu? Het herzien van de verschuldigde btw op grond van art. 193 BTW-richtlijn is naar mijn mening niet wezenlijk anders dan het aanpassen van de maatstaf van heffing op grond van art. 90 BTW-richtlijn, met als gevolg een her­ ziening van de verschuldigde btw. Om die reden dient ook de Nederlandse herzieningsregeling in verband met niet-betalingen een neutrale werking te respecteren, ze­ ker ook voor wat betreft de daarbij genomen overgangs­ maatregelen. Een kaseffect hoort daar dan in het geheel niet bij. Crediteuren kunnen zich naar mijn mening direct op het beginsel van neutraliteit van de btw beroepen. De uitgestelde inwerkingtreding van de eenjaarsperiode voor crediteuren terwijl de aftrek bij de debiteur reeds wordt herzien, strijdt met dit beginsel. Naar mijn me­ ning kunnen ze zich zo nodig beroepen op een recht­ streekse werking van art. 90 BTW-richtlijn. Overigens betekent een en ander naar mijn mening ook dat credi­ teuren voor de openstaande vorderingen die op 1 januari 2017 langer dan twee jaar opeisbaar zijn, herziening van de verschuldigde btw kunnen eisen. Debiteuren die worden opgezadeld met een verkorting van de fictie van niet-betaling van twee naar één jaar, kunnen herziening om dezelfde redenen ter discussie stellen, omdat de Belastingdienst daardoor, zolang de overgangsregeling voor crediteuren niet is aangepast, feitelijk twee keer de belasting int. Twee keer belasting heffen ter zake van hetzelfde belastbare feit is in strijd met het gemeenschappelijke btw-stelsel dat berust op het beginsel dat op goederen en diensten een algemene

een jaar. Als vervolgens de debiteur failleert, heeft dat geen conse­ quenties meer voor de correctie van de afgedragen btw. 3 Besluit van 5 september 2003, nr. DGB2003/4484M, onderdeel 5, tweede en derde alinea. 4 Art. VII Fiscale vereenvoudigingswet 2017. 5 Eerste Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34 552, D, pag. 19. 6 Eerste Kamer, vergaderjaar 2016-2017, 34 552, E, pag. 67. 7

Richtlijn van 28 november 2006, PbEU 2006, L 347, gewijzigd op 12 februari 2008, PbEU 2008, L 44.

8 HvJ EU 15 mei 2014, zaak C-337/13 (Almos Agrárkülkereskedelmi Kft); HvJ EU 2 juli 2015, zaak C-209/14 (NLB Leasing d.o.o.). 9 HvJ EU 3 juli 1997, zaak C-330/95 (Goldsmiths). 10 HvJ EU 29 mei 2001, zaak C-86/99 (Freemans). 11 Almos, zie voetnoot 8, punten 37 t/m 39, onder verwijzing naar Kraft Foods Polska, zaak C-588/10, punt 23. 12 Almos, zie voetnoot 8, punt 40. 13 HvJ EU 13 maart 2014, zaak C-107/13 (Firin OOD). 14 Bij een vooruitbetaling ontstaat verschuldigde btw op het tijd­ stip van ontvangst van de vooruitbetaling, op grond van art. 65 BTW-richtlijn. 15 Zie HvJ EU 19 september 2000, zaak C-454/98 (Schmeinck & Cofreth en Strobel). 16 HvJ EU 11 april 2013, zaak C-138/12, punt 27 (Rusedespred). 17 HvJ EU 18 juni 2009, zaak C-566/07 (Stadeco). 18 HvJ EU 23 april 2015, zaak C-111/14 (GST-Sarviz AG Germania). 19 HvJ EU, zaken C-249/12 en C-250/12 (Tulică en Plavoşin), punten 32 en 36.

februari 2017 | nummer 1 | Het Register

37


n n n n n n

Uitfasering PEB nog even in de wacht Voor dit nummer was een artikel gepland over de uitvoeringsaspecten van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen.1 Geheel onverwacht werd echter in de Eerste Kamer de stemming over het wetsvoorstel uitgesteld en is er bovendien een novelle aan de Tweede Kamer aangeboden, waardoor de uitvoeringsaspecten ook nog even in de lucht blijven hangen. Toch vallen er best al enkele aandachtspunten te benoemen die bij de uitvoering van deze wet aan de orde kunnen komen. En het lijkt me ook goed om nog even de achtergronden te belichten die tot het uitstel en de novelle hebben geleid.

B Bas Kortenbach Drs. B. Kortenbach RB is pensioenadvi­ seur bij Next Level Pensioenadvies in Den Haag en lid van de Specialisten­ groep Pensioenen van het RB.

38

ij de implementatie van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer (PEB) bij uw cliënten moet telkens worden bedacht dat het een fis­ cale wet betreft: hij behandelt enkel de vraag of belasting wordt geheven en zo ja, wanneer en hoe­ veel. De regeling is voor het overgrote deel in de Wet op de loonbelasting 1964 geplaatst, maar bevat niettemin elementen die effect hebben op de inkomstenbelasting, de vennootschapsbelasting en de erfbelasting. Daarnaast grijpt de regeling in in het huwelijksvermogensrecht en de verhouding tussen de dga en zijn partner. De wet moet dga’s met een fiscale faciliteit stimuleren om hun PEB prijs te geven in combinatie met een afkoop van het pensioen of een omzetting in een oudedagsver­ plichting (ODV). De economische en juridische gevolgen hiervan zijn vaak groot. De waarde van de aandelen en de oudedagsvoorziening veranderen aanzienlijk. De dga en zijn vennootschap verlaten het juridische pensioen­ kader. Bij de totstandkoming van dat pensioenkader is niet voorzien dat dga’s zouden worden aangespoord hun pensioenen buiten dit kader te brengen; het is juist ont­ worpen om het pensioen en de positie van de partner te beschermen. Het feit dat geen flankerende wetgeving is ontworpen, brengt verschillende juridische, fiscale en praktische knelpunten met zich mee. De belangrijkste is de positie van de partner. Het pensioen (in eigen beheer) is bij echtscheiding vaak een van de grootste vermogensbe­ standdelen die tussen de ex-echtgenoten moeten wor­

Het Register | februari 2017 | nummer 1

den verdeeld. Onduidelijkheid over de wederzijdse rech­ ten en verplichtingen zal bij een echtscheiding snel leiden tot flinke extra kosten voor (juridische) bijstand. En dat is een groot risico voor zowel dga’s die wijzigin­ gen aanbrengen in hun PEB als voor hun adviseurs die hen daarin bijstaan.

Uitstel van stemming, indexatie­ verplichtingen, fiscale lasten en novelle Staatssecretaris Wiebes van Financiën heeft op 20 de­ cember 2016 de Eerste Kamer gevraagd de stemming over het wetsvoorstel uit te stellen omdat onduidelijk­ heid bestond over de verwerking van indexatietoezeg­ gingen in de winstsfeer bij intern eigen beheer. De Ne­ derlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) had in zijn commentaar op het wetsvoorstel opgemerkt dat denk­ baar is dat de toekomstige indexatie ineens moet worden afgewikkeld bij het afkopen of omzetten van het PEB in een ODV. De NOB vroeg zich vervolgens af of afwikke­ ling ineens leidt tot een fiscale last voor de vennoot­ schap, waarop de staatssecretaris een volmondig JA liet horen in de memorie van antwoord bij de Eerste Kamer.2 Eerder werd in de Tweede Kamerbehandeling al gecon­ cludeerd dat dit voor extern eigen beheer zonder meer het geval was. Aangezien de meeste modelpensioenover­ eenkomsten (voorwaardelijke) indexatietoezeggingen bevatten, zou dit voor veel vennootschappen een flinke aftrekpost kunnen betekenen en daarmee ook een flin­ ke budgettaire derving voor de staat. De gedachte daar­


n n n n n n

achter is dat de fiscale pensioenvoorziening wordt ver­ hoogd met een indexatiecomponent. Bij de vennootschap zou een actiefpost ontstaan die voort­ vloeit uit de toepassing van artikelen 3.26 t/m 3.28 Wet IB 2001. Bij afkoop van het pensioen of omzetting in een ODV zou die actiefpost ineens als kostenpost vrijvallen in de fiscale winst. Deze actiefpost staat ook beschreven in het vraag-en-antwoordbesluit van het Centraal Aan­ spreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst.3 Eerder betoogde ik reeds dat ik mij moeilijk kan voorstellen dat dit de (beoogde) uitwerking is van het wetsvoorstel voor situaties van intern eigen beheer.4 Voor extern eigen be­ heer was echter volstrekt helder dat een indexatielast ineens kon worden genomen, tot de publicatie van de novelle op 23 januari 2017.5 In de memorie van toelichting bij de novelle staat: ‘De conclusie van dit onderzoek is dat het in het wetsvoor­ stel voorgestelde artikel 34e van de Wet op de vennoot­ schapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) aftrek van de las­ ten van de toekomstige indexatie op het moment van afkoop of omzetting uitsluit, waardoor ook de budget­ taire derving zich niet kan voordoen. In het hiervoor ge­ noemde antwoord in de memorie van antwoord is abu­ sievelijk geen rekening gehouden met deze bepaling, waardoor ten onrechte de suggestie is gewekt dat een dergelijke aftrek wel mogelijk is. Het onderzoek heeft echter ook uitgewezen dat de in genoemd artikel 34e opgenomen aftrekbeperking te stringent is.’6 Maakt de staatssecretaris hier nu een draai en rekt hij de betekenis van art. 34e Wet Vpb op tot iets waarvoor het nimmer is bedoeld? Of heeft hij naast de fout in de memorie van antwoord Eerste Kamer ook, zelfs tot drie keer toe, een fout gemaakt in de nota naar aanleiding van het verslag Tweede Kamer?7 Art. 34e Wet Vpb is in het wetsvoorstel opgenomen om te waarborgen dat het prijsgeven van het pensioen van de commerciële naar de fiscale waarde fiscaal neutraal verloopt.8 Blijkens de nota naar aanleiding van het ver­ slag Tweede Kamer was dit artikel niet van toepassing op de aftrek van indexatielasten bij extern eigen beheer. Immers, tot drie keer toe geeft de staatssecretaris aan dat de lasten ineens aftrekbaar zijn. Art. 34e wordt daarbij niet één keer genoemd. Bij de novelle blijkt nu ineens dat dit artikel elke aftrek van (toekomstige) indexa­ tielasten verhindert, dus zowel bij intern als bij extern eigen beheer. Het lijkt er dus inderdaad sterk op dat de werking van dit wetsartikel is opgerekt om het hoofd te bieden aan het indexatievraagstuk bij intern eigen be­ heer. Daarbij sneuvelt de reeds in de Tweede Kamer be­ klonken aftrek van indexatielasten in situaties van ex­ tern eigen beheer. Het kan natuurlijk ook zijn dat de toezeggingen in eerdergenoemde nota naar aanleiding van het verslag onjuist blijken te zijn en dat nimmer eni­ ge fiscale aftrek van toekomstige indexatielasten moge­ lijk is geweest. Hoe dan ook, het lijkt erop dat het nemen van een fis­ caal resultaat bij het afkopen van het PEB of omzetten in een ODV nu is geregeld. Uit de novelle blijkt dat onder voorwaarden bij afkoop ineens een fiscaal verlies

Het lijkt er sterk op dat de werking van art. 34e Wet Vpb is opgerekt om het hoofd te bieden aan het indexatie­ vraagstuk bij intern eigen beheer mag worden genomen, en dat bij omzetting in een ODV de kostenpost over een aantal jaren moet worden uitgesmeerd.

Positie partner In de parlementaire behandeling en in diverse publica­ ties is veel aandacht besteed aan de positie van de part­ ner. Ondanks al die aandacht is nog altijd onduidelijk wat precies de gevolgen zijn van een afkoop van het PEB of omzetting in een ODV. Dat de partner een handteke­ ning moet zetten om de dga voor de nieuwe fiscale faci­ liteiten in aanmerking te laten komen, is duidelijk. Maar wat is precies de betekenis van die handtekening? Geeft de partner rechten prijs? Moet hij ergens voor worden gecompenseerd? En wie is eigenlijk de partner? De mo­ delpensioenovereenkomsten van de fiscus kennen een eigen – zeer ruime – definitie van het begrip partner: n de persoon waarmee de werknemer is gehuwd (echt­ genoot); n de persoon waarmee de werknemer een geregistreerd partnerschap als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek heeft gesloten (geregistreerde partner); n de ongehuwde persoon, niet zijnde een bloed- of aan­ verwant in de eerste graad, met wie de werknemer duurzaam een gezamenlijke huishouding voert. De angel zit in het laatste punt, waar een feitelijke situa­ tie wordt beschreven. Iedereen die duurzaam een geza­ menlijke huishouding voert met de dga en geen bloedof aanverwant is, valt hieronder. Het is goed denkbaar dat een huisgenoot, verzorger of bijvoorbeeld een inwo­ nend vriendje of vriendinnetje van een van de kinderen kwalificeert als partner zonder dat de dga zich hiervan bewust is. Iedereen die volgens de pensioenovereen­ komst partner is of was, moet het formulier van de fis­ cus tekenen, wil de dga gefaciliteerd zijn pensioen afko­ pen of omzetten in een ODV. Verslechtering Op pensioen is de beschermende Wet verevening pensi­ oenen bij echtscheiding (WVPS) van toepassing. Op grond van de WVPS heeft de echtgenoot of geregistreerd partner recht op: n uitbetaling van de helft van het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen; en n het opgebouwde partnerpensioen. De pensioenvoorziening op de balans bestaat uit een deel voor het ouderdomspensioen en een deel voor het partnerpensioen. De uitbetalingen van het ouderdoms­ pensioen worden 50/50 verdeeld. Het partnerpensioen

februari 2017 | nummer 1 | Het Register

39


n n n n n n

Pensioen in eigen beheer

is geheel voor de partner. Ervan uitgaande dat het hele pensioen tijdens het huwelijk is opgebouwd, heeft de partner per definitie een groter aandeel in de totale pot dan de dga. Na afkoop of omzetting valt het gehele ver­ mogen in de gemeenschap van goederen en heeft ieder een gelijk aandeel, zodat de partner per saldo erop ach­ teruit gaat. In geval van huwelijkse voorwaarden zal de afkoopwaarde of de ODV in het vermogen van de werk­ nemer vallen. Ook dan gaat de partner erop achteruit. Via een verrekenbeding kan een deel van de afkoop­ waarde aan de partner toekomen. De uitkering bij af­ koop vormt immers loon en zal doorgaans onder het in­ komensbegrip van de huwelijkse voorwaarden vallen. Het is ook goed denkbaar dat de positie van de partner verbetert als gevolg van een afkoop van het PEB of om­ zetting in ODV. Als bijvoorbeeld een deel van het PEB vóór het huwelijk is opgebouwd, vloeit er vermogen in de gemeenschap waarop de partner op grond van de WVPS geen aanspraken had. Hoe gaat dan de partner de dga hiervoor compenseren in een stelsel van algehele ge­ meenschap van goederen? Algemeen wordt aangenomen dat de partner een com­ pensatie moet krijgen voor een (potentiële) achteruit­ gang in positie. De centrale vraag is echter hoe een der­ gelijke compensatie kan worden vormgegeven en hoe deze effectief kan worden geregeld. Daarnaast lijkt het zinvol om stil te staan bij de mogelijke aansprakelijkheid van de adviseur in dergelijke trajecten. Is het wenselijk dat beide partijen door dezelfde adviseur worden bijge­ staan? Is het juridisch überhaupt mogelijk om onder­ hands bindende afspraken te maken over de verdeling van het pensioen en een eventuele compensatie voor de wijziging in positie? De WVPS regelt de verdeling van pensioenrechten bij echtscheiding. Art. 2, lid 1 WVPS luidt: ‘In geval van scheiding en voor zover de ene echtgenoot na de huwelijkssluiting en voor de scheiding pensioenaanspraken heeft opge­ bouwd, heeft de andere echtgenoot overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens deze wet recht op pensioen­ verevening, tenzij de echtgenoten de toepasselijkheid van deze wet hebben uitgesloten bij huwelijkse voor­ waarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding.’ De WVPS is regelend recht en voorziet in mogelijkheden om van de wettelijke regeling af te zien: n bij huwelijkse voorwaarden; n bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding. Als ik het goed begrijp vormt de WVPS een gesloten juri­ disch systeem en kun je alleen afwijken van de wettelijke regeling op de twee hiervoor genoemde manieren. Voor huwelijkse voorwaarden is een notariële akte noodzake­ lijk. Met de ‘bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding’ wordt het echtscheidingsconvenant bedoeld, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis. Dit is dus enkel van toepassing als de scheiding al concreet in beeld is. Ik betwijfel of de handtekening van de partner op het

40

Het Register | februari 2017 | nummer 1

formulier van de fiscus, eventueel aangevuld met een onderhandse akte en/of een compensatie, voldoende zal zijn om een beroep op pensioenverevening door de part­ ner bij echtscheiding succesvol uit te sluiten. Afkoop van het PEB of een omzetting in een ODV neemt het feit dat tijdens het huwelijk een pensioen is opgebouwd, niet weg. Hieraan verbindt de WVPS een juridisch recht voor de partner, wat hij wellicht zal kunnen inroepen bij de scheiding. Ongetwijfeld zal jurisprudentie ontstaan die antwoord geeft op deze vraag. Naarmate het voor de partner in­ zichtelijker wordt hoe zijn positie verandert en naarma­ te de eventuele compensatie beter is geregeld, zal de kans op een succesvol beroep op pensioenverevening naar ik aanneem kleiner worden. Niettemin blijft een ri­ sico bestaan en lijkt een gang langs de notaris om de hu­ welijkse voorwaarden aan te passen de enige weg om de zaken juridisch waterdicht te regelen. Een bijkomend voordeel hiervan is dat de notaris ook het aansprakelijk­ heidsrisico loopt. Uw risico’s als adviseur nemen dan af.


n n n n n n

Een gang langs de notaris om de huwelijkse voorwaarden aan te passen lijkt de enige weg om de zaken juridisch waterdicht te regelen Mogelijke omvang compensatie Als blijkt dat de positie van de partner verslechtert bij een afkoop van het PEB of omzetting in een ODV, hoe kan een compensatie dan worden vormgegeven? Het is mogelijk om te berekenen hoe een pensioenverevening op de dag van afkoop of omzetting eruit zou zien en op basis daarvan een compensatieafspraak vorm te geven. Ook kun je vooruitblikken op de gevolgen van een even­ tueel overlijden van de dga voor de positie van de part­ ner. De volgende vragen rijzen: n wanneer wordt de compensatie afgewikkeld: direct, of bij scheiding?

n hoe houd je rekening met een wijziging in de waarde van de pensioenaanspraken of de dekkingsgraad van de bv in de periode tussen het moment van afkoop of omzetting en het moment van echtscheiding? n tref je ook voorzieningen voor de situatie van overlij­ den? Het is de vraag of het in het belang van de dga is om direct een getalsmatige uitwerking van de pensioenaanspraken vast te leggen in een compensatieafspraak. De rekentech­ nische uitgangspunten zijn op dit moment erg ongunstig. Door de lage rekenrente zal de wev van de pensioenaan­ spraken hoog zijn. Bij een rentestijging neemt die wev, en

februari 2017 | nummer 1 | Het Register

41


n n n n n n

daarmee de compensatie voor de partner, direct af. Daar wil je graag rekening mee houden. Ook een wijziging in de financiële positie van de vennootschap kan invloed hebben op de compensatie. Als bij echtscheiding blijkt dat de compensatie te laag was, heeft de partner naar mijn mening nog mogelijkheden om aanvullende compensatie te vragen, bijvoorbeeld op grond van het gesloten systeem van de WVPS of op grond van de redelijkheid en billijk­ heid of het Boon/Van Loon-arrest. Andersom, dat wil zeg­ gen verlaging van de compensatie, lijkt op het eerste ge­ zicht een stuk lastiger. Het waren immers de dga en zijn adviseur die het compensatievoorstel hebben opgesteld en zij hadden een kennisvoorsprong.

Omzetting ODV in lijfrente voor de pensioendatum Het lijkt een aantrekkelijke optie om de oudedagsver­ plichting (deels) om te zetten in een lijfrente. Immers, door het geld extern onder te brengen, kan het daadwer­ kelijk buiten de risicosfeer van de onderneming worden gebracht. Daarnaast kan binnen een lijfrente het werke­ lijke beleggingsrendement aan de oudedagsvoorziening ten goede komen, in plaats van een minimale oprenting. Zo ontstaat een echte oudedagsvoorziening voor de dga. Een lijfrente biedt meer mogelijkheden dan een afwik­ keling als ODV. Alle lijfrentevormen uit de artikelen 3.125 en 3.126a Wet IB 2001 (levenslange, tijdelijke en nabestaandenlijfrente) zijn in principe mogelijk.

Omzetten ODV in een lijfrente

Omzetting ODV in lijfrente na de pensioendatum De omzetting van de oudedagsverplichting kan ook plaatsvinden in de uitkeringsfase. Dat moet dan wel ge­ beuren binnen vijf jaar na de AOW-datum. Daarna kan de oudedagsverplichting niet meer worden omgezet in een lijfrente, omdat de uiterste ingangsdatum voor de oude­ dagslijfrente dan is verstreken. De staatssecretaris verde­ digt deze keuze door erop te wijzen dat de dga ervoor heeft gekozen het pensioen vanuit eigen beheer te laten uitkeren en niet door een verzekeringsmaatschappij.9 Deze dga’s zitten vast aan hun uitkerende pensioen-bv. Wel kunnen zij eventueel het pensioen nog omzetten in een uitkerende oudedagsverplichting. Wat mij betreft een gemiste kans. Het doel van dit wetsvoorstel was im­ mers om pensioen in eigen beheer uit te faseren. Voor een flinke groep dga’s die in de uitkeringsfase van hun PEB zitten, zal dat dus niet mogelijk zijn. Een goede onderbou­ wing voor deze keuze van de staatssecretaris ontbreekt.

In het voorgestelde art. 38p Wet LB valt te lezen dat de oudedagsverplichting geruisloos kan worden omgezet in een lijfrente als bedoeld in art. 3.125 of art. 3.126a (bank­ sparen) Wet IB 2001. De vennootschap kan de oudedags­ verplichting in delen afbouwen en omzetten in een lijf­ rente. Dat valt af te leiden uit het gebruik van de woorden ‘voor zover’ in het tweede lid van art. 38p: Voor zover een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting als bedoeld in het eerste lid niet is aangewend ter verkrijging van een lijfrente als bedoeld in artikel 3.125 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of een lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a van die wet, wordt de waarde van deze aanspraak in een periode van twintig jaar in termijnen met een gelijke tussenperiode van ten hoogste een jaar uitgekeerd als loon uit vroegere dienstbetrekking (...)

42

Pensioen in eigen beheer

Het Register | februari 2017 | nummer 1


n n n n n n

Omzetting ODV in lijfrente na overlijden Ook na overlijden van de dga kan de ODV nog worden omgezet in een lijfrente. Het recht op uitkeringen uit de ODV vererft aan een natuurlijk persoon. Dat hoeft niet de partner van de dga te zijn. Elke willekeurige erfgenaam lijkt goed. Interessant is dat geen eis is gesteld ten aanzien van die lijfrente, anders dan dat het een lijfrente conform art. 3.125 of art 3.126a Wet IB 2001 moet zijn. Een oude­ dagslijfrente voor de erfgenaam is in principe mogelijk. Als die erfgenaam bijvoorbeeld een kind of kleinkind van de dga is, kan de fiscale claim over het vermogen nog een hele lange periode worden uitgesteld. Een mooi instru­ ment in het kader van de financiële en estate planning. Praktische uitwerking omzetting ODV in lijfrente In de parlementaire toelichting geeft de staatssecretaris aan dat de vennootschap het geld direct naar de uitvoer­ der van het lijfrenteproduct moet overmaken. Het geld mag niet via een bankrekening van de dga lopen. Binnen het huidige aanbod van lijfrenteproducten is dat een probleem. Op dit moment bestaan voor zover mij be­ kend geen lijfrenteproducten waarin stortingen van der­ den kunnen worden gedaan. Het fiscale systeem van lijf­ renten voorziet daar ook niet in. Bestaande lijfrenteproducten zijn er juist op gericht dat de stortin­ gen van de belastingplichtige zelf komen. In het alge­ meen werken lijfrenteproducten met een vaste tegenre­ kening die op naam van de belastingplichtige moet staan. Dat is nodig voor onder meer de identificatie waartoe de uitvoerder op grond van de Wft verplicht is. Een ander aandachtspunt is de Wft zelf. Een AFM-ver­ gunning is noodzakelijk om te mogen adviseren in fi­ nanciële producten. De lijfrente valt daaronder. Voor veel lijfrenteproducten is een intermediair noodzakelijk en dat brengt de kans mee op dubbel advieswerk en dus dubbele kosten.

Erfbelasting De verkrijging van een pensioenaanspraak is vrijgesteld voor de erfbelasting. Bij de partner moet een deel van de waarde van deze verkrijging wel worden geïmputeerd (gekort) op de partnervrijstelling, conform art. 5 Uitvoe­ ringsbesluit SW 1956. Let wel, de berekening van deze waarde is fictief en uitsluitend afhankelijk van de uitke­ ring zelf en de leeftijd van de verkrijger. De Successie­ wet laat geen ruimte om rekening te houden met even­ tuele onderdekking bij de vennootschap. De verkrijging van een recht op uitkering uit een ODV is, via een u-bochtconstructie in art. 38p, lid 4 Wet LB, vrij­ gesteld van erfbelasting.10 Wanneer de ODV is omgezet in een lijfrente, zal de waarde daarvan niet zijn vrijgesteld. Art. 32, lid 4 SW 1956 definieert de vrijgestelde lijfrente als een lijfrente waarvoor de premies als uitgaven voor in­ komensvoorzieningen in aanmerking konden worden ge­ bracht. Door de voorgestelde constructie van de geruislo­ ze omzetting van art. 38p Wet LB is nimmer enige uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking geno­ men. De vraag rijst overigens hoe de inspecteur voor de erfbelasting het onderscheid moet zien tussen een lijfren­

te waarvoor de premies als uitgaven voor inkomensvoor­ zieningen in aanmerking konden worden gebracht en lijf­ rentes die zijn ontstaan door omzetting van een ODV. Deze verschillen in uitwerking voor de erfbelasting brengen interessante planningsmogelijkheden met zich mee. Door het PEB in het zicht van overlijden om te zet­ ten in een ODV kun je invloed uitoefenen op de hoogte van de erfbelasting. De imputatie van het partnerpensi­ oen op de partnervrijstelling vervalt, de waarde van de aandelen zal doorgaans toenemen (BOF?) en de waarde van de ODV valt in de erfrechtelijke verkrijging toe aan wie je maar wilt. Wellicht is het zelfs mogelijk om de ODV op te knippen en te verdelen onder de erfgenamen, die hun eigen ODV vervolgens geruisloos kunnen om­ zetten in een lijfrente.

Ten slotte Zoals gezegd brengt het allerlei knelpunten met zich mee als je dga’s fiscaal gaat stimuleren om hun pensioen om te zetten in iets anders (loon of ODV). Het grote aan­ tal variabelen en de juridische complexiteit maken dat het lastig is om een goede afweging te maken tussen de verschillende mogelijkheden. Enkele in het oog sprin­ gende knelpunten heb ik in dit artikel wat nader uitge­ werkt. In veel gevallen zal de optie ‘niets doen en het PEB laten staan’ de weg van de minste weerstand blij­ ken. Niettemin is de motivatie bij dga’s om van het PEB af te komen, best groot. Waar de huidige opinie is dat het PEB op zich een wereld is met veel haken en ogen, vrees ik dat het verlaten van het PEB nog wel eens een over­ treffende trap hiervan kan blijken te zijn. Daarbij denk ik vooral aan al die situaties waarin er een (ex-)partner is met belangen in het PEB.   <<<

Noten 1 Voorstel van Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen, 34 555. 2 Zie Kamerstukken I 2016/2017, 34 552, E, memorie van ant­ woord, pag. 79. 3 http://www.belastingdienstpensioensite.nl/VA_09-004_v131127. htm. 4 http://taxlive.nl/-/uitstel-afschaffing-pensioen-in-eigen-beheerstorm-in-glas-water 5 Voorstel van wet Wijziging van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen, 34 662. 6 Kamerstukken II 2016/17, 34 662, nr. 3, memorie van toelichting. 7 Kamerstukken II 2016/17, 34 555, nr. 16, Nota naar aanleiding van het verslag, pag. 31 e.v. en pag. 43. 8 Kamerstukken II 2016/17, 34 555, nr. 3, memorie van toelich­ ting, pag. 43: ‘Met deze bepaling wordt bereikt dat het prijsge­ ven, bedoeld in artikel 38n, tweede lid, van de Wet LB 1964, fis­ caal geruisloos gebeurt.’ 9 Zie Kamerstukken I 2016/17, 34 552, G, Nota naar aanleiding van het verslag, pag. 36. 10 Althans, in art. 38p, lid 4 Wet LB wordt art. 32, lid 3 SW van over­ eenkomstige toepassing verklaard op de ODV. Uit de MVT blijkt dat hiermee voor de toepassing van de Successiewet een uitbrei­ ding is beoogd van de definitie van een pensioenregeling.

februari 2017 | nummer 1 | Het Register

43


Onlangs keken we samen met u naar de toekomst Bedankt voor uw komst naar onze Nieuwjaars­ bijeenkomst!

De toekomst? Samen maken we er een succes van Met welke uitdagingen en kansen heeft de RB van de toekomst te maken? Hoe gaat hij om met zaken als Big Data? Over welke vaardigheden beschikt hij? En welk verdien­ model hanteert hij? Al deze vragen en meer kwamen aan de orde tijdens onze Nieuw­ jaarsbijeenkomst. Mede dankzij uw komst was deze een groot succes. Wilt u op de hoogte blijven? Volg het dossier Beroeps­ vaardigheden op RB­plaza. Graag tot ziens op de RB­dag op 16 juni.


HET

Verenigingsnieuws Bestuurszaken

Op weg naar een toekomstbestendig beroep In de buitengewone algemene ledenvergadering (BALV) van 16 januari 2017 heeft het bestuur een nadere toelichting gegeven op de voorgenomen ‘keuzes voor een toekomstbestendig beroep’ (Het Register 2016, nr. 6). Tijdens de BALV en daarbuiten hebben tal van leden al een reactie gegeven op de voorstellen, sommigen in ondersteunende zin en anderen op kritische wijze. Het bestuur begrijpt heel goed dat vooral het voorstel om het RBc-register af te schaffen, na een overgangsperiode en met enige flankerende maatregelen, onrust heeft veroorzaakt en reacties oproept. ­Reacties die getuigen van een hoge betrokkenheid bij de vereniging en van een groot belang dat wordt gehecht aan het lidmaatschap van het RB. Het bestuur realiseert zich dat de voorstellen een forse impact kunnen hebben op bepaalde leden en begrijpt dan ook dat zij daar – soms heftig en emotioneel – op reageren. Vergelijkbare reacties waren er in het verleden toen de fusie van College

­ elastingadviseurs en Nederlandse FederaB tie van Belastingadviseurs aan de orde was. En later opnieuw toen de titels FB en CB opgingen in de nieuwe titel RB. Ook toen heeft het bestuur voorstellen gedaan, waar niet ieder individueel lid persoonlijk blij van werd. Voorstellen waarmee men het soms hartgrondig oneens was en die misschien zelfs pijn deden. Toch zijn deze voorstellen na een open ­discussie steeds door een overgrote meerderheid van de leden gesteund. Blijkbaar leefde breed de overtuiging dat dit voor de vereniging goede en wellicht zelfs noodzakelijke en onvermijdelijke keuzes waren. In die zin gaat het collectieve belang van de vereniging inderdaad soms boven het belang van individuele leden. In vervolg op de discussie tijdens de BALV is het bestuur het land ingegaan om met de leden verder in gesprek te gaan. In ­totaal gaat het om 12 regionale bijeenkomsten. Daarin zullen de voorstellen en argumenten nogmaals worden toegelicht, maar het bestuur hoort daarover ook graag uw mening. Hoe denkt u over de voorstellen.

Zijn er alternatieven? Hoe kunnen de ­RBc-leden die willen doorstuderen, daartoe worden gestimuleerd en gefaciliteerd? Aan de hand van de uitkomsten van die bijeenkomsten zal het bestuur zijn voorstellen nogmaals onder de loep nemen. Daarna zullen de voorgenomen maatregelen ter besluitvorming worden voorgelegd aan de leden tijdens de ALV van 16 juni 2017. Het bestuur roept daarom alle leden op om zich aan te melden voor één van de regionale bijeenkomsten en mee te praten over de toekomst van de vereniging RB. Want uiteraard hebben de leden binnen de vereniging het laatste woord. Namens het bestuur van Register Belastingadviseurs Voorzitter mr. Wil Vennix RB Vicevoorzitter Paul Cramer RB

De regionale bijeenkomsten over de ‘keuzes voor een toekomstbestendig beroep’ zijn gestart met een bijeenkomst op 25 januari 2017 in Duiven. De laatste bijeenkomst vindt plaats op 24 april 2017 in Roermond. Leden kunnen zich aanmelden via RB-plaza voor één van de bijeenkomsten.

Nieuwe samenstelling bestuur

Op 16 januari 2017 is het bestuur van het RB uitgebreid met mevrouw mr. C.M.J.F. (Chantal) Moelands RB en de heer mr. drs. A.J.A. (Fons) Overwater RB. Het bestuur bestaat nu uit de volgende leden (op de foto v.l.n.r.): drs. F.M.A.M. (Frank) van Merrienboer RB, H.M. (Annemarie) Spa AA RB, Y.H. (Yvo) Burkink RB, mr. K. (Kor) Paap RB, mr. W.J.M. (Wil) Vennix RB (voorzitter), Fons Overwater, Chantal Moelands en P.I.M. (Paul) Cramer RB (vicevoorzitter).

februari 2017 | nummer 2 | Het Register

45


HET

Verenigingsnieuws Ledenservice | Vakinformatie

Ledenonderzoeken: waardevol lidmaatschap en toenemend belang van beroepsvaardigheden In het najaar van 2016 heeft het RB twee onderzoeken onder zijn leden gehouden. De onderzoeken gingen over de behoeften en verwachtingen van leden over (1) het ontwikkelen van beroepsvaardigheden en het beroepsvaardigheidsprogramma (BVP) en ­ (2) de waarde van het lidmaatschap in de vorm van ondersteuning door het Bureau Vaktechniek, het PE-aanbod en ledenvoordeel. De uitkomsten van beide onderzoeken zijn inmiddels bekend. Het eerste onderzoek kende een respons van 20% van de uitgenodigde leden (1.446 reacties). In het tweede onderzoek reageerden in totaal 1.135 leden (15,4%), terwijl van de jongeren die waren benaderd (leden tot 36 jaar), er 153 (10,1%) reageerden.

Beroepsvaardigheden Een ruime meerderheid van de respondenten ziet het belang van beroepsvaardigheden en vindt dat maatschappelijke ontwikkelingen hieraan nieuwe eisen stellen. De algehele conclusie is dat de toegevoegde waarde zit in de advisering. Volgens de leden zou het RB een voortrekkersrol moeten spelen bij het ondersteunen van de belastingadviseur van de toekomst (91%). Effectief communiceren, commerciële vaardigheden en het advies beter laten aansluiten op de behoeften van de cliënt worden gezien als de meest essentiële vaardigheden. Leden vinden het belangrijk dat een BVP wordt afgerond met een diploma. Noodzaak voor RB-leden om beroepsvaardigheden jaarlijks te ontwikkelen

enigszins eens/oneens 32%

(volledig) eens 41%

(volledig) oneens 27%

Verplicht BVP om RB-lid te worden

enigszins eens/oneens 24%

(volledig) eens 38%

(volledig) oneens 38%

De meerderheid ziet echter niets in een verplichting om beroepsvaardigheden te trainen of te ontwikkelen, maar de helft van de respondenten is wel voorstander van zo’n verplichting om de ­RB-titel te krijgen. Om lid te worden van het RB wil men een BVP in meerderheid niet verplicht stellen. De voorkeur voor het ontwikkelen van beroepsvaardigheden gaat uit naar deelname aan een ­PE-cursus en het bezoeken van een evenement. Ook vinden leden het belangrijk dat zij zelf een pakket op maat kunnen samenstellen.

Waarde van lidmaatschap Het kwaliteitskeurmerk (37%) en het op peil houden van kennis (25%) zijn de belangrijkste redenen om lid te zijn van het RB. Het afgelopen jaar is vooral gebruikgemaakt van de Landelijke Studiebijeenkomsten en Mijn PE-online, gevolgd door RB-plaza, ­PE-cursussen en de RB-website. Bij circa driekwart van de leden

46

Het Register | februari 2017 | nummer 2

voldoet het lidmaatschap aan de verwachtingen. Vooral Opleidingen en PE scoren goed. Dat geldt ook voor de beroepsmatige ondersteuning aan leden – Bureau Vaktechniek kreeg het cijfer 7,5 – maar de toegankelijkheid van de online informatie kan beter. Gebruik diensten Bureau Vaktechniek (Reken)modellen en checklists E-mail alerts van RB-plaza Dossiers op RB-plaza

18,4% 17,0% 16,7%

Gebruik producten en diensten Educatie Landelijke Studiebijeenkomsten PE-programma RB RB-Studiekring

27,4% 21,6% 13,7%

Gebruik producten en diensten Vakliteratuur Vakblad Het Register RB-uitgave Fiscaal Memo Fiscale modellen RB-plaza

17,7% 15,3% 14,4%

Het meest relevant zijn de fiscale en juridische modellen en de checklists. Leden maken het minst gebruik van de Forumbijeenkomsten. De PE-activiteiten worden over het algemeen met een 7,7 gewaardeerd. Wel worden suggesties gedaan om het cursusmateriaal te optimaliseren. Ook zou de vindbaarheid op RB-plaza en de RB-website beter kunnen. Verder vindt een grote meerderheid dat PE-cursussen op verschillende niveaus moeten worden aangeboden en dat niet alleen een indeling naar functieniveau gewenst is maar ook naar inhoud, namelijk basis en verdieping. De top-3 van vakliteratuur bestaat uit Het Register, het Fiscaal Memo en de fiscale modellen op RB-plaza. De top-3 bij educatie wordt gevormd door de Landelijke Studiebijeenkomsten, het ­PE-programma en de Studiekring. De leden vinden dat het RB sterker als merk mag worden neergezet en dat er meer landelijke bekendheid mag komen voor de RB-adviseur met kwaliteitskeurmerk. Tot slot verwacht bijna de helft van de leden ondersteuning vanuit het RB op het gebied van IT en automatisering.

Toegevoegde waarde zit in advisering Het RB bedankt alle leden die hebben deelgenomen aan de onderzoeken. Deze vonden plaats in de laatste maanden van het jaar, wat altijd een erg drukke periode is. We hebben zeer waardevolle informatie van u ontvangen, die we gebruiken om onze dienstverlening verder te verbeteren. Alleen met behulp van uw input kunnen wij u namelijk de ondersteuning bieden die nodig en gewenst is. Hebt u de onderzoeken gemist maar wilt u wel uw ideeën met ons delen? Stuur dan een e-mail naar idee@rb.nl.


Nieuw!

Onlineversie Handboek IB 2001 Er verandert altijd wel iets in de inkomstenbelasting. Daarom is er nu een geactualiseerde onlineversie van het Handboek Inkomstenbelasting 2001 van prof. dr. Leo Stevens. Dit handboek is bijgewerkt tot 1 december 2016, zodat u beschikt over de meest actuele gegevens. U vindt het Handboek op RB-plaza onder Ledeninformatie. Er is zowel een PDF-versie als een ­E-pub beschikbaar, zodat u ook op telefoon of tablet kunt beschikken over de gegevens.

Belastingwetten en Fiscaal Memo RB-leden en aspirant-leden hebben inmiddels de RB-uitgaven ‘Belastingwetten 2017’ en ‘Fiscaal Memo 2017’ ontvangen. Beide uitgaven zijn in een nieuw jasje gestoken en zijn onmisbaar voor uw dagelijkse praktijk als belastingadviseur.

Fiscaal Memo app

Het belastingstelsel is een doolhof van regels en vooral van uitzonderi ngen daarop. Deze RBuitgave biedt u een uitstekende toegang tot de belastingwetgeving . Belastingwetten 2017 bevat de wetteksten zoals die luiden per 1 januari 2017.

In de pocket Belastingw etten zijn onder meer overgangsrecht en toekomsti ge wetgeving opgenom en. Verder is er bijvoorbee ld ook aandacht besteed aan Europese en internation ale regelgeving.

Door de handige indeling

Stickertabs

rb.nl

bij aan fiscale Het Fiscaal Memo draagt van de RB-leden. kennisont wikkeling rk bevat de belangDit handige naslagwe die nodig zijn rijkste feitelijke gegevens adviespraktijk. in de dagelijkse belasting

Fiscaal Memo

vindt u snel wat u zoekt. Margekopjes bij elk wetsartikel Uitgebreid trefwoord enregister Uitgebreide inhoudsop gave Interne verwijzingen

Alle essentiële feiten en cijfers 2017

Belastingwetten 201 7

Ook dit jaar hebt u weer de mogelijkheid om gebruik te maken van de Fiscaal Memo app en de web-app Belastingwetten. U vindt de Fiscaal toegangscodes Memo voorin bij beide uitgaven. Zo hebt u alle feiten en cijfers die onmisbaar zijn in uw werk, altijd binnen handbereik.

Inclusief Fiscaal Memo App om efficiënter

Belasting wetten 2017

Inclusief online versie

met

dagelijkse update en overzicht van wijziginge

n

Novelle uitfasering pensioen in eigen beheer Medio december 2016 is de stemming in de Eerste Kamer over het wetsvoorstel Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen (34555) op verzoek van staatssecretaris Wiebes van Financiën uitgesteld. De staatssecretaris heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over zijn verzoek aan de Eerste Kamer en daarbij een novelle aangekondigd. Deze novelle is op 23 januari 2017 bij de Tweede Kamer ingediend. De Tweede Kamer heeft gehoor gegeven aan de oproep van het Ministerie van Financiën om de novelle met de nodige spoed te behandelen. Als u dit leest, is de plenaire behandeling van het wetsvoorstel inmiddels geweest en is het wetsvoorstel (als alles goed is) in behandeling bij de Eerste Kamer.

Notitie en (reken)modellen op RB-plaza Op RB-plaza kunnen leden een notitie van Bureau Vaktechniek vinden over de uitfasering van het pensioen in eigen beheer. Daar zijn ook fiscale modellen voor de afkoop van het pensioen in eigen beheer in een oudedagsverplichting beschikbaar. De fiscale modellen voor de omzetting in een oudedagsverplichting zullen nog worden geplaatst. In beide gevallen gaat het om de notulen van de aandeelhoudersvergadering en de overeenkomst tussen de bv en de directeur-grootaandeelhouder (dga). Verder is een rekenmodel opgesteld om te berekenen welke variant van uitfasering het meest voordelig is voor de dga.

en slimmer te werken

rb.nl

In dit nummer van Het Register wordt ook inhoudelijk ingegaan op de afschaffing van het pensioen in eigen beheer door drs. Bas Kortenbach RB.

Boete belastingadviseur openbaar Staatssecretaris Wiebes van Financiën heeft een volgende stap gezet in zijn strijd tegen belastingontduiking. De aanpak van fiscale fraude zal zich richten op het verkrijgen van meer transparantie, een scherper beleid bij inkeer en het wegnemen van formele belemmeringen. In een brief aan de Tweede Kamer schrijft de bewindsman dat hij van plan is om onherroepelijk vaststaande vergrijpboeten die zijn opgelegd aan belastingadviseurs, openbaar te maken. Daarmee wil Wiebes duidelijk maken dat het adviseren over en het implementeren van onaanvaardbare fiscale constructies niet wordt getolereerd. Het belang van de maatschappij

bij openbaarheid weegt volgens hem zwaarder dan het belang van de beboete adviseur bij geheimhouding. In welke vorm de boeten openbaar worden, is nog niet bekend.

Einde inkeerregeling in zicht Ook wil Wiebes de inkeerregeling afschaffen. Momenteel is het zo dat bij een vrijwillige verbetering van de aangifte binnen twee jaar geen boete volgt. De staatssecretaris vindt echter dat deze inkeerders onder hetzelfde boeteregime moeten vallen als de spijtoptanten die na twee jaar alsnog hun verzwegen vermogen aangeven. Dit houdt sinds 1 juli 2016 een boete van 120% van

de verschuldigde belasting in. Verder wil de staatssecretaris in de invorderingssfeer de mogelijkheden van aansprakelijkstelling voor belastingschulden verruimen en het fiscale verschoningsrecht inperken. Deze en enkele andere voorstellen zullen in 2017 voor consultatie worden aangeboden. Daarna volgt een wetsvoorstel. In het interview met advocaat-belastingkundige Dick Barmentlo in dit nummer van Het Register reageert deze ook op enkele van de genoemde plannen van staatssecretaris Wiebes.

februari 2017 | nummer 2 | Het Register

47


HET

Verenigingsnieuws

ANTWOORD

VRAAG

Vragen op RB-plaza

Schenkingsvrijstelling eigen woning: mag schenker ­voorwaarden stellen? Een vermogende cliënt wil zo veel mogelijk vermogen schenken vanwege de verruimde schenkingsvrijstelling voor de ­eigen woning, die sinds 1 januari 2017 geldt. Hij houdt echter nog wel graag een vinger in de pap en wil daarom voorwaarden stellen aan de schenkingen. Mag dit? Bij de tijdelijk verruimde schenkingsvrijstelling van 2013/2014 moest de schenking namelijk onder opschortende of ontbindende voorwaarde worden gedaan. Verder vraagt hij zich af of het bedrag van de vrijstelling over meer jaren mag worden uitgesmeerd of dat de volledige vrijstelling in 2017 moet worden toegepast. De begiftigden van de schenkingen zijn niet de eigenaars van de woning, maar hun partners. Die hebben ook de eigenwoningschuld. Maakt dit nog uit?

Sinds 1 januari 2017 kan iedereen tussen 18 en 40 jaar eenmalig de verhoogde schenkingsvrijstelling voor de ­eigen woning toepassen. Voor kinderen is dit geregeld in ­artikel 33, onder 5, letter c, Successiewet (SW) 1956 en voor ‘derden’ in artikel 33, onder 7, SW 1956. Voorwaarden aan de schenking Bij de tijdelijke vrijstelling in 2013/2014 moest worden ­bepaald voor welk doel een schenking werd gedaan. Afhankelijk daarvan gold een opschortende voorwaarde of een ontbindende voorwaarde. Bij de huidige vrijstelling geldt dat de schenking onvoorwaardelijk moet worden gedaan (het nieuwe artikel 5 Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting). Het is dus niet toegestaan om voorwaarden te verbinden aan de schenking, er mag geen onzekerheid bestaan over de schenking en de schenker mag niet de mogelijkheid hebben om de schenking later ongedaan te maken door deze herroepelijk te doen. Er is één uitzondering. De schenking mag worden gedaan onder de ontbindende voorwaarde dat de schenking vervalt voor zover het geschonken bedrag niet conform de voorwaarden voor de vrijstelling is besteed voor de eigen ­woning. De schenker mag dus wel eisen dat de begiftigde de schenking tijdig aanwendt voor de eigen woning. De ontbindende voorwaarde moet schriftelijk worden vastgelegd.

Uitsmeren vrijstelling Onder voorwaarden mag de vrijstelling worden ‘uitgesmeerd’ over meer jaren. Een verkrijger die de vrijstelling niet volledig benut in een jaar, mag het restant gespreid over de direct daaropvolgende twee kalenderjaren alsnog benutten. Wie heeft eigen woning en eigenwoningschuld? Als de begiftigden niet de eigenaars van de woningen zijn en ook niet de eigenwoningschuld hebben, kunnen zij de eenmalig verhoogde schenkingsvrijstelling voor de eigen woning niet toepassen. Degene die wil gebruikmaken van de vrijstelling, moet de schenking immers zelf kunnen toepassen voor de doelen die zijn genoemd in artikel 33a SW 1956. Bij de tijdelijk verruimde regeling 2013/2014 is opgemerkt dat de schenking door de begiftigde moet worden gebruikt voor zijn eigen woning. De schenking mag bijvoorbeeld niet worden gebruikt om de eigenwoningschuld af te lossen die een ander heeft. Bij het Belastingplan 2016 zijn vergelijkbare opmerkingen gemaakt. Meer weten? Op RB-plaza is een uitgebreide notitie te vinden, waarin diverse vragen over de verruimde schenkingsvrijstelling worden behandeld.

In deze rubriek worden onderwerpen van RB-plaza behandeld. Als RB-lid kunt u op RB-plaza discussiëren met andere leden over uw fiscale praktijk. Leden helpen leden. U bereikt RB-plaza door in te loggen op uw account. Daarnaast is er de helpdesk van Bureau Vaktechniek. Onze fiscalisten helpen u met name door collegiaal te overleggen, te ‘klankborden’ en eventueel door te verwijzen naar specialisten. Mr. Adjay Pahladsingh RB Bureau Vaktechniek

48

Het Register | februari 2017 | nummer 2


Model onder de aandacht

Inbreng overeenkomst bij oprichting besloten vennootschap (checklist) Register Belastingadviseurs heeft samen met Bol Juristen een databank met juridische modelovereenkomsten ontwikkeld, toegespitst op het privaatrecht. RB-leden kunnen de juridische modellen gebruiken in de fiscale adviespraktijk. In elk nummer van Het Register lichten we een model voor u toe of behandelen we een actualiteit of een voor uw adviespraktijk interessant aspect uit een model.

Inbreng onderneming In de praktijk is het niet ongebruikelijk dat een eenmanszaak of een v.o.f. wordt ingebracht in een besloten vennootschap (bv). In een recente uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch1 is de vraag aan de orde gekomen of de koopovereenkomst van de eenmanszaak met een derde partij als gevolg van de inbreng van zijn eenmanszaak ook overgaat naar de bv.

Casus Een scheepstimmerman heeft tot 2010 een eenmanszaak gehad. Op 15 juli 2004 koopt hij een casco van een schip en sluit met deze ontwikkelaar van pleziervaartuigen een aannemingsovereenkomst. Op grond daarvan zal de scheepstimmerman in drie andere casco’s interieursegmenten plaatsen. Partijen komen overeen dat ieder uur een waarde vertegenwoordigt. Een deel van die waarde wordt verrekend met de koopsom voor het casco. Per gewerkt uur verkrijgt de scheepstimmerman een deel van het eigendom van het casco. Op 31 maart 2010 richt de scheepstimmerman een werkmaatschappij (bv) op. In de akte van oprichting staat dat de oprichter zijn hele onderneming (alle activa en passiva) inbrengt als storting op de aandelen in de bv. Op 17 oktober 2010 gaat de werkmaatschappij failliet en op 28 mei 2013 wordt het faillissement opgeheven wegens gebrek aan baten. De scheepstimmerman vindt dat de koopovereenkomst niet is ingebracht in de bv.2 Hij vordert: •  terugbetaling van de koopsom, omdat volgens hem de koopovereenkomst is ontbonden, of •  verdeling van het casco, omdat hij mede-eigenaar is geworden. De ontwikkelaar beroept zich op het feit dat de koop- en aan­ nemingsovereenkomst zijn ingebracht bij de oprichting van de bv en dat hij stilzwijgend heeft meegewerkt aan deze contractsovername. Hierdoor is de inmiddels failliete werkmaatschappij volgens hem contractspartij.

Volgens het hof is met de akte van oprichting de hele onder­ neming van de eenmanszaak ingebracht, waartoe ook de aannemingsovereenkomst en de koopovereenkomst behoren. Hiermee is voldaan aan het vereiste dat er een opgemaakte akte moet zijn. Ook komt het hof tot de conclusie dat de ontwikkelaar zijn medewerking heeft verleend aan de contractsovername. Hierdoor is de scheepstimmerman in privé geen contractspartij en wordt zijn vordering afgewezen. Begeleidt u de inbreng van een onderneming in een bv? Inventariseer dan tijdig of het wenselijk is dat de hele onderneming wordt ingebracht. Dat geldt ook voor de overeenkomsten. Neem bij de overdracht steeds de civielrechtelijke vereisten in acht. Zo geldt voor contractsovername het vereiste van de akte en medewerking. Voor bijvoorbeeld een schuldovername geldt dat de schuldeiser toestemming moet verlenen. Stem vervolgens dergelijke zaken af met de wederpartij en leg duidelijk vast wat geen deel uitmaakt van de inbreng. U vindt de juridische modellenbank op RB-plaza. Bij korte vragen over het gebruik van of behoefte aan uitleg over de juridische modellen kunt u gratis gebruikmaken van de Juridische Helpdesk van Bol Juristen. Zij zijn bereikbaar per e-mail via juristen@boljuristen.nl of telefonisch op 088-1211211.

Door: Mr. Kim Ibes-Stax Bol Juristen

Contractsovername Contractsoverneming is geregeld in artikel 6:159 BW. Lid 1 bepaalt: “Een partij bij een overeenkomst kan haar rechtsverhouding tot de wederpartij met medewerking van deze laatste overdragen aan een derde bij een tussen haar en de derde opgemaakte akte.” Zonder akte of medewerking is de contractsovername nietig. Voor medewerking is geen vormvereiste vastgelegd in de wet. Medewerking kan dus in elke vorm worden verleend, zowel vooraf, als achteraf en ook zonder duidelijke verklaring.3 Men mag er echter niet veronderstellenderwijs van uitgaan dat medewerking is verleend.4

1 Hof ’s-Hertogenbosch 10 januari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:35. 2 Onduidelijk is het standpunt van de curator, maar blijkbaar is een mogelijke vordering van de werkmaatschappij op de ontwikkelaar of het mede-eigendom van het casco uit hoofde van de koopovereenkomst niet uitgewonnen. 3 Art. 3:37 lid 1 BW en HR 23 april 1999, NJ 1999, 497. 4 HR 5 maart 2004, NJ 2004, 316.

februari 2017 | nummer 2 | Het Register

49


HET

Verenigingsnieuws Opleiden

Als dank voor zijn bijzondere ver­ dienste voor de vereniging ontving Cees Schaap tijdens de nieuwjaars­ bijeenkomst de RBriljant uit han­ den van voorzitter Wil Vennix.

Cees Schaap stopt als voorzitter Examencollege:

“Je moet ook durven stoppen”

50

Met het oog op zijn respectabele leeftijd van zeventig jaar houdt mr. C. (Cees) Schaap het als Raadsheer bij de Hoge Raad en voorzitter van het Examencollege bij het RB voor gezien. Het liefst was hij nog jaren doorgegaan, maar zoals hij zelf zegt: “Je moet ook durven stoppen.” Cees Schaap studeerde Fiscaal Recht in Leiden. Zijn loopbaan begon hij vervolgens als belastinginspecteur, maar zijn liefde voor het rechterlijk werk groeide in zijn tijd bij het Ministerie van Financiën. Zijn langste tijd, 21 jaar, heeft hij gewerkt bij het Gerechtshof in Amsterdam. Na een telefoontje van de Hoge Raad is hij daar sinds 2006 werkzaam als Raadsheer. Daarnaast is hij al 32 jaar betrokken bij het Examencollege van het RB. In 2017 legt hij beide taken neer. Wij spraken hem over zijn loopbaan, zijn tijd bij het Register Belastingadviseurs en veranderingen in het vakgebied.

ooit betrokken geraakt. In de jaren negentig is er onder de bezielende leiding van Cor Scheffers een begin gemaakt met een top­ opleiding, wat nu de opleiding tot Register Belastingadviseur is. Na een fusie van het College Belastingadviseurs en de Federatie van Belastingadviseurs, is het een beroepsvereniging met ruim 7.500 leden geworden.

Hoe bent u 32 jaar geleden betrokken geraakt bij het werk van het RB? Dat was in 1984, inderdaad alweer 32 jaar geleden. Ik werkte toen nog op het Ministerie van Financiën. In die tijd bestond er een opleiding van het Nederlands College voor Belastingconsulenten. Dat is nu de opleiding tot Register Belastingconsulent bij het RB. Die opleiding had een examencommissie, daar moest twee keer per jaar een examen worden afgenomen. Men adverteerde dat die examens werden afgenomen door ‘Hoofdambtenaren van Financiën’. Dat vond men wel chique klinken. Zo ben ik

Ik raakte dus betrokken vanuit mijn ambtelijke functie, maar ik vond en vind dat een overheidsfunctionaris ook een verantwoordelijkheid heeft naar buiten toe om te zorgen voor een goede beroepsopleiding. Want zonder kundige belastingadviseurs komt er niks terecht van de belastingheffing. Zo simpel is het.

Het Register | februari 2017 | nummer 2

“Zonder kundige belastingadviseurs komt er niks terecht van de belastingheffing. Zo simpel is het.”

Heeft u een herinnering uit die 32 jaar die u altijd is bijgebleven? Het mooiste aan mijn functie als voorzitter van het Examencollege waren toch wel de diploma-uitreikingen. De laatste jaren in Slot Zeist. Een feestelijke dag in een feestelijke omgeving. Naast


het zetten van handtekeningen en het uitdelen van de diploma’s had ik iedere keer het voorrecht om na de serieuze toespraken vanuit de opleiding en het bestuur een meer ludiek praatje te houden. Ik noemde het altijd ‘Fiscale Varia’ en vertelde dan over een leuke casus uit de praktijk. Daar heb ik in de afgelopen 32 jaar enorm van genoten. U bent al heel wat jaren betrokken bij het RB. Wat heeft u zien veranderen? Van oorspronkelijk één opleiding tot belastingconsulent is de vereniging gegroeid naar verschillende typen opleidingen. Met zeer gekwalificeerde mensen die de opleidingen verzorgen. Het vak en de opleidingen zijn beide veel professioneler geworden. Dat moet ook wel, want de belastingwetgeving wordt ook steeds ingewikkelder. Ik vraag mezelf weleens af of iedere belastingadviseur het hele vak nog voldoende kan blijven beheersen. Je komt in zo’n woud van regels terecht. U gaat stoppen. Wat zou u de beroepsvereniging mee willen geven? Dat ze vooral op de goede en vooruitstrevende weg moeten doorgaan. Een relevante opleiding verzorgen is essentieel en daarnaast de leden ook voldoende mogelijkheden geven om hun kennis bij te houden. Als vereniging voorop lopen in het bijhouden van veranderingen en de leden een plek geven waar ze terecht kunnen met vragen. Ik leer studenten ook altijd: je hoeft niet alles zelf te weten, als je maar op tijd onderkent dat er misschien een probleem is. En dat je dan weet op welke plek je het antwoord op die vraag kunt vinden. Wat heeft u zien veranderen in uw vakgebied? De regeldichtheid. Die is de afgelopen decennia extreem toegenomen. Ik zeg wel eens: ‘Ons land gaat aan regelgeving ten onder’. Die regelgeving maakt dat je je werk bijna niet meer goed kunt doen. Langzamerhand wordt dat een steeds groter probleem. Het wordt steeds meer een vak voor specialisten op bepaalde gebieden, en zelfs voor specialisten binnen dat specialisme. Dat is ook een van de redenen waarom ik ermee stop. Het is niet zo dat ik nu ik zeventig word ineens niks meer weet. Maar wil je doorgaan, dan moet je het hele vakgebied blijven bijhouden. Ook als voorzitter van een Examencollege. Als er een bezwaarschrift komt moet je wel over het desbetreffende onderwerp voldoende weten en een gedegen besluit kunnen nemen. Tot slot, wat is het belangrijkste wat u uw opvolger Frans-Jozef Haas wilt meegeven? Ik heb gelukkig een goede opvolger. Frans-Jozef is iemand die heel veel kennis heeft op velerlei terreinen. Ik wil hem vooral meegeven dat hij waar het maar kan bijdraagt aan de verdere ontwikkeling van het RB. Die ontwikkeling staat niet stil. En dat hij ook feestelijke bijeenkomsten in Slot Zeist mag blijven organiseren. Ik ben met heel veel plezier voorzitter geweest van het Examencollege. Het was mooi om zoveel blije geslaagde studenten te spreken. Daardoor dacht ik altijd: het is een mooi vak. Midden in de werkelijkheid en relevant voor de praktijk van morgen.

Mr. drs. F.J.P.M. (Frans-Jozef ) Haas, geboren in 1959, is de opvolger van Cees Schaap als voorzitter van het Examencollege. Hij is vicepresident van het Gerechtshof Amsterdam. Eerder was Frans-Jozef Haas onder meer werkzaam aan de Rijksuniversiteit Groningen en in de belastingadviespraktijk. Hij studeerde fiscale economie en fiscaal recht aan de Rijksuniversiteit Groningen en straf- en strafprocesrecht aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen. Frans-Jozef Haas is al ruim 20 jaar als docent verbonden aan het RB.

Algemene Voorwaarden PE aangepast

De Algemene Voorwaarden van RB Opleidingen voor Permanente Educatie zijn gewijzigd. Een belangrijke aanpassing gaat over het tijdstip van facturering. Dit is gewijzigd naar ­ 30 dagen voor aanvang van een PE-cursus of RB-bijeenkomst. De inschrijving voor een cursus of bijeenkomst geeft pas recht op deelname als tijdig is betaald. De volledige versie van de Algemene Voorwaarden kunt u nalezen op RB-plaza, wanneer u zich aanmeldt voor een cursus of bijeenkomst.

PE-reglement gewijzigd

Het Reglement Permanente Educatie is op enkele punten aangepast. Zo is verduidelijkt dat Fiscaal vaktechnisch overleg zowel fysiek, telefonisch als online kan zijn (artikel 2, lid 2). In verband hiermee zijn de vereisten voor PE-puntentoekenning voor Fiscaal vaktechnisch overleg aangepast (artikel 4, lid 3). Verder is de redactie van de bepalingen over de aanvraag van PE-punten verduidelijkt (artikel 2, leden 4, 5 en 6). Hiermee is geen inhoudelijke wijziging bedoeld. Verder zijn twee onderdelen van artikel 2 in het PE-reglement dat gold tot 1 januari 2017, verplaatst naar artikel 3, de laatste twee bullets. De wijzigingen in de overige bepalingen van het PE-reglement zijn alleen tekstueel van aard. De volledige ­versie van het PE-reglement kunt u nalezen op RB-plaza onder Ledeninformatie/Reglementen.

februari 2017 | nummer 2 | Het Register

51


HET

Verenigingsnieuws Opleiden

PE uitgelicht

Landelijke Studiebijeenkomsten Het RB organiseert elk jaar diverse gratis bijeenkomsten voor zijn leden, waaronder de Landelijke Studiebijeenkomsten. Elke LSB bestaat uit twee lezingen met gerenommeerde sprekers uit het vak.

Programma voorjaar 2017 Sessie 1 Deelnemingsvrijstelling (Hein Vermeulen) Fiscale eenheid (Aad Rozendal) Veldhoven woensdag 8 maart 2017 Assen dinsdag 14 maart 2017 Vianen donderdag 16 maart 2017 Akersloot donderdag 23 maart 2017 Apeldoorn woensdag 29 maart 2017 Sessie 2 Bedrijfsopvolging (Yvonne Tigelaar-Klootwijk) In en uit de BV/Flex BV (Chris Dijkstra) Veldhoven dinsdag 4 april 2017 Vianen donderdag 13 april 2017 Veldhoven dinsdag 18 april 2017 Assen donderdag 20 april 2017 Apeldoorn dinsdag 2 mei 2017 Apeldoorn dinsdag 9 mei 2017 Dordrecht donderdag 11 mei 2017 Akersloot donderdag 18 mei 2017 Vianen dinsdag 30 mei 2017 > Aanmelden kan alleen online via de pagina Opleiden/Permanente Educatie op RB-plaza.

Verwante PE-cursussen Wilt u liever kennis opdoen in kleiner groepsverband, met meer ruimte voor interactie en het stellen van uw (praktijk)vragen? RB Opleidingen biedt in het voorjaar van 2017 onder meer de volgende PE-cursussen aan: • Actualiteiten Vennootschapsbelasting (15 mei 2017) • Casuscollege Deelnemingsvrijstelling (31 mei 2017) • Verdieping Onzakelijke leningen (IB en Vpb) (19 juni 2017)

52

Het Register | februari 2017 | nummer 2

Nieuw: PE-cursussen Toekomstbestendig beroep Om voorbereid te zijn op toekomstige veranderingen in het beroep en de markt heeft RB Opleidingen drie nieuwe PE-cursussen ontwikkeld: 1. Strategische kantoorontwikkeling (kleiner dan 10 fte) 2. Strategische kantoorontwikkeling (groter dan 10 fte) 3. Acquisitie als tweede natuur Kijk op RB-plaza wanneer deze cursussen worden aangeboden.

Acquisitie als tweede natuur De markt verandert in hoog tempo. Door vergaande automatisering verandert ook de manier van werken en de soort dienstverlening. Wie in staat is om zichzelf te onderscheiden op persoonlijk vlak en actief op zoek te gaan naar nieuwe opdrachten, heeft de grootste kans om succesvol te zijn en te blijven.

Opzet In de workshop Acquisitie als tweede natuur leert trainer Rob Bindels u volgens een vast communicatiemodel op een krachtige manier te communiceren vanuit uw eigen persoonlijkheid. U zult zich zekerder en veiliger voelen in gesprekken. Dit is de basis voor een verdere persoonlijke ontwikkeling in het adviseren van bestaande klanten en het werven van nieuwe. De workshop wordt bewust gegeven aan kleine groepen (maximaal 12 personen) en is ook incompany te organiseren.

Doelgroep Deze inspirerende en exclusieve training is vooral voor mensen die de intrinsieke motivatie hebben om zichzelf op communicatief vlak te ontwikkelen en buiten hun comfortzone willen en durven te treden. ­ U zult merken dat enthousiasme een belangrijke basis voor succes is.

Doel Na afloop van de training hebt u de juiste houding en handvatten om ieder (acquisitie)gesprek met vertrouwen in te gaan.

Onderwerpen • • • • • •

Kaders stellen Verbinding creëren met de klant Klantgericht adviseren Rendementsverbetering bestaande klanten Van reactief naar proactief Effectief ‘netwerkgedrag’

Een cursus bestellen kan eenvoudig en snel op RB-plaza onder Opleiden/Permanente Educatie.


Cursuskalender In de cursuskalender vindt u het cursusaanbod van het RB voor april en de eerste helft van mei. Het volledige cursusaanbod kunt u raadplegen op RB-plaza. Er komen continu nieuwe cursussen bij. Kijk daarom regelmatig op RB-plaza voor het actuele aanbod. april De ondernemer en zijn auto Terugkeer uit de BV Liquidatie en doorstart van de onderneming Module Loonbelasting 1 De bijzondere fiscale positie van de dga Casuscollege Eigen woning De ondernemer en zijn auto Liquidatie en doorstart van de onderneming Casuscollege Vennootschapsbelasting Terugkeer uit de BV Schenk- en erfbelasting 2017 Module Loonbelasting 2 Btw, auto en de margeregeling (Levens)testament en (levens)executeur Beginselen Huwelijksvermogensrecht Aftrek van voorbelasting in de btw Casuscollege Eigen woning De bijzondere fiscale positie van de dga Module Loonbelasting 3 Schenk- en erfbelasting 2017 Aansprakelijkheid voor belastingschulden

3 april 3 april 4 april 5 april 10 april 10 april 10 april 10 april 11 april 11 april 11 april 12 april 13 april 13 april 13 april 18 april 18 april 19 april 19 april 20 april 20 april

Akersloot Veldhoven Veldhoven Vianen Dordrecht Zwolle Vianen Vianen Vianen Vianen Zwolle Vianen Vianen Veldhoven Vianen Vianen Zwolle Vianen Vianen Vianen Vianen

Kapitaalverzekeringen Casuscollege Eigen woning Btw en bijzondere situaties (Levens)testament en (levens)executeur Omgaan met beroepsrisico’s Risico’s bij inlening bij uitbesteding Kapitaalverzekeringen Verdieping Personenvennootschappen Estate planning - een introductie dag 1 Praktijkervaringen WWZ Kapitaalverzekeringen Actualiteiten inkomstenbelasting Tweeluik Erfrecht dag 1 Actualiteiten vennootschapsbelasting Btw en bijzondere situaties Zzp’er en fiscaliteit Risico’s bij inlening bij uitbesteding Bedrijfsopvolging in de IB-sfeer Estate planning - een introductie dag 2 Ins & outs van het toeslagensysteem Verdieping Fiscale aspecten van vastgoed Hoofdzaken invordering

1 mei 1 mei 2 mei 2 mei 8 mei 9 mei 9 mei 9 mei 9 mei 9 mei 10 mei 11 mei 11 mei 15 mei 15 mei 15 mei 16 mei 16 mei 16 mei 16 mei 17 mei 18 mei

Zwolle Vianen Zwolle Vianen Vianen Akersloot Zwolle Vianen Vianen Veldhoven Vianen Vianen Vianen Vianen Vianen Dordrecht Vianen Veldhoven Vianen Akersloot Vianen Vianen

Tweeluik Erfrecht dag 2

18 mei

Vianen

mei

Theorie Opleiding Financiële Planning Zoekt u een opleiding waarbij u de verschillende disciplines van financiële planning leert toe te passen in uw adviespraktijk? RB Opleidingen verzorgt al enkele jaren de Theorie Opleiding Financiële Planning, een opleiding op hbo (plus)-niveau die spe-

ciaal is opgezet voor ervaren belastingadviseurs. In het voorjaar van 2017 is opnieuw een groep ingepland. Hebt u interesse in het volgen van de Theorie Opleiding Financiële Planning of wilt u meer informatie? Neemt u dan contact met ons op via pe@rb.nl of kijk op RB-plaza voor de beschikbare data.

februari 2017 | nummer 2 | Het Register

53


HET

Verenigingsnieuws Boeken

De informatiebeschikking Auteurs: mr. G.B. Ulrich en mr. R.W.J. Kerckhoffs Uitgever: Wolters Kluwer ISBN: 9789013140590 Prijs: € 59,95 Praktisch nut 7 Wetenschappelijk niveau 7 Actualiteit 8 Leesbaarheid 8 Presentatie 8 Prijs-kwaliteitverhouding 8 Bedoeld voor generalist

Eén gek kan meer vragen dan tien wijzen kunnen beantwoorden. Die verzuchting hoor je regelmatig als een belastingplichtige geconfronteerd wordt met een vragenbrief van de fiscus. De neiging bestaat de vragenbrief te laten voor wat het is en geen antwoord te geven. Of dat verstandig is, is de vraag. Sinds 1 juli 2011 kennen we in het fiscale recht de informatiebeschikking. De informatiebeschikking leidt tot omkering van de bewijslast bij belastingaanslagen. Hierdoor zal de belastingplichtige moeten bewijzen dat de aanslag die de inspecteur oplegt onjuist is. Dit kan leiden tot bewijstechnische problemen. De omkering van de bewijslast bij uitreiking van een informatiebeschikking door de inspecteur kan voorkomen worden door ­tijdig bezwaar en/of beroep aan te tekenen.

Het Technolease drama Eens maar nooit weer?

Auteurs: Onderzoeksgroep Technolease van het Fiscaal Instituut Tilburg o.l.v. prof. dr. P.H.J. Essers Uitgever: Wolters Kluwer ISBN: 9789013140156 Prijs: € 39,95 Praktisch nut 7 Wetenschappelijk niveau 8 Actualiteit 8 Leesbaarheid 8 Presentatie 8 Prijs-kwaliteitverhouding 8 Bedoeld voor generalist

Met acht studenten deed prof. dr. Essers drie jaar onderzoek voor het boek dat eind 2016 werd gepresenteerd. De Technolease-deal speelde een kleine 25 jaar geleden en is berucht. Dit omdat de politiek na wat tegenstribbelen groen licht gaf terwijl de rechtmatigheid ervan werd betwijfeld. Philips en Fokker verkochten hun exclusieve kennis aan de Rabobank, om deze vervolgens terug te huren, zodat ze de kennis wel konden blijven gebruiken. Een lucratieve constructie, want dit leverde destijds extra kapitaal en belastingvoordeel op.

Na de ‘warming up’ met bespreking van de feiten, gaat het De auteurs geven een overzicht van de regelgeving inzake de ­onderzoek echt van start. De zaken van zowel Philips als Fokker ­informatiebeschikking. In hoofdstuk 1 wordt de totstandkoming worden eerst apart fiscaaltechnisch geanalyseerd. Het tweede van de wetgeving besproken. Hoofdstuk 2 gaat in op de adminisdeel van het onderzoek bestaat uit de beantwoording van vele tratie- en bewaarplicht. In hoofdstuk 3 wordt de fiscale procedure vragen, waarbij terug wordt geploegd naar de tijd van of net na de toegelicht en in hoofdstuk 4 de civiele procedure die de inspecdeal als ook de vraag of een dergelijke deal nu nog mogelijk is, teur kan volgen als een belastingplichtige weigert de gevraagde mede gelet op recente ontwikkelingen tegen belastingontwijking informatie te verstrekken. Ten slotte wordt gekeken hoe de inforzoals het BEPS-project van de OESO en perimatiebeschikking zich verhoudt tot artikel 6 kelen rondom staatssteun (Starbucks/Apple). EVRM. De materie wordt behandeld aan de In de boekenrubriek geven ervahand van de jurisprudentie. Nadeel van De conclusie van de onderzoekers op de ren ­vak­mensen op persoonlijke deze methode is dat de vragen die nog niet laatste vraag laten wij hier open voor geïntitel hun mening over recent aan de rechter zijn voorgelegd geen of minteresseerde lezers. Door de licht weten­verschenen (fiscale) boeken: der aandacht krijgen. Bijvoorbeeld de vraag schappelijke inslag is dit boek prima leesn Twee beoordelaars recenseren hoe de bewijslast te verdelen als de inspecbaar, de schrijfstijl niet saai en toegankelijk. een boek. teur geen i­nformatiebeschikking neemt. Wat Dat maakt het onderzoek boeiend voor fisn Zij kennen cijfers toe voor ons ­betreft hadden de auteurs verder wat calisten die zijn geïnteresseerd in de fiscaal­bijvoorbeeld ­leesbaarheid, kritischer mogen zijn ten aanzien van de technische analyse van Technolease en de ­actualiteit en niveau. vraag of de informatiebeschikking de bewisselwerking tussen politiek, recht en oogde rechtsbescherming biedt. Al met al De recensenten geven een ­economie. geeft deze brochure wel een aardig over­eindoordeel: zicht van de huidige stand van zaken. Aanrader n n n n n Eindoordeel: n n n n Goed n n n n Eindoordeel: n n n n Redelijk n n n Door: mr. Berrie van der Velden AA RB en Matig n n mr. Sebastian van Wijk RB Door: mr. Marcel van Galen RB en Afrader n mr. Marco Dijkstra RB

54

Het Register | februari 2017 | nummer 2


When you have to be right

Verrassend compleet

Verrassend Voordelig KBP Online is hét alles-in-een aangiftepakket in de cloud. Verrassend compleet en voordelig, met alle biljetsoorten voor IB en Vpb, inclusief Uitstel, Toeslagen, VA, VIA, SBA’s en optionele modules voor accordering en KvK-deponering. Werk waar en wanneer u wilt.

Probeer gratis!

KBP Online: hét digitale alles-in-een aangiftepakket Gemak en besparing KBP Online is het voordeligste aangiftepakket in de cloud, waardoor u al snel honderden euro’s bespaart. Bovendien kunt u KBP Online koppelen aan andere software. Importeer jaarrekeninggegevens bijvoorbeeld uit Twinfield of Exact. Of koppel uw software direct aan vakinformatie rond de aangifte met ons voordelige combinatiepakket van KBP en Fiscaalplus! Vraag nu een gratis demo aan via www.kbpaangiftesoftware.nl Voor meer informatie kunt u bellen naar 0570 - 67 34 44. www.wolterskluwer.nl


Van welke partij wordt u fiscaal wijzer? Op woensdag 15 maart zijn de verkiezingen voor de Tweede Kamer. In de campagnes krijgen fiscale maatregelen weinig aandacht. Terwijl die toch heel belangrijk zijn. Zeker voor ondernemers. De Fiscale Stemwijzer vergelijkt de belastingmaatregelen uit verkiezingsprogramma’s. Zo helpen we u om uw stem te bepalen. Ga nu naar defiscalestemwijzer.nl


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.