HET
Register Vakblad van het Register Belastingadviseurs februari 2022 | nummer 1
Het risico van de fiscalist in ‘randrollen’
Schoenmaker blijf bij je leest? Aandachtspunten bij vragenbrieven Belastingdienst Vakinhoudelijke ontwikkelingen internationaal belastingadvies Voorzitterswisseling Vaksectie Recht VLB Ontvangen of betaalde bedragen rondom overlijden Realisatie strategisch plan RB op koers
Het risico van de fiscalist in ‘randrollen’
Schoenmaker blijf bij je leest?
HLG IS PARTNER VOOR HET MKB HLG is een solide, betrouwbare en kwalitatief toonaangevende dienstverlener op het gebied van accountancy, belastingadvies, audit en corporate finance. We hebben een diverse klantenportefeuille met grote klanten, nationaal en internationaal. Voor onze klanten fungeren wij als klankbord. Wij bieden specialistisch advies. Korte lijnen, snel schakelen en persoonlijke betrokkenheid bij de klant, daar staan wij voor!
Voor onze fiscale afdeling zijn we op zoek naar een:
SENIOR BELASTINGADVISEUR
Je hebt minimaal 6 jaar werkervaring als Belastingadviseur en bent minimaal 32 uur beschikbaar;
Je hebt affiniteit met internationale klanten;
Je hebt ambities, bent vakkundig, besluitvaardig en resultaatgericht;
Je bent communicatief vaardig in woord en geschrift, zowel in het Nederlands als Engels. Het is je natuurlijke houding om goed contact met klanten en relaties te onderhouden.
AANGIFTE MEDEWERKER
Je verzorgt complexe aangiftes IB, VpB, successie- en schenkingsrecht;
Je geeft belastingadviezen aan klanten en onderhoudt klantcontact;
Je bent proactief en stelt het belang van de klant voorop;
Je signaleert opvallendheden en anticipeert hierop.
BIJ HLG WORD JE GEWAARDEERD Wij belonen onze medewerkers met een uitstekend arbeidsvoorwaardenpakket, afgestemd op de persoonlijke wensen. Ontplooiing en groei vinden wij belangrijk. Door middel van een op maat gemaakt opleidingstraject word je gefaciliteerd bij het realiseren van je persoonlijke ambities.
NIEUWSGIERIG? Ga voor de vacatures en volledige omschrijving naar www.werkenbijhlg.nl.
DE
n n n
Inhoud
Colofon Het Register is een uitgave van het Register Belastingadviseurs (RB), World Trade Center Den Haag Prinses Beatrixlaan 544 2595 BM Den Haag Toren C, verdieping 9 Tel.: (088) 010 77 77 Het Register verschijnt zes keer per jaar en vormt een belangrijke informatiebron voor de leden van het Register Belastingadviseurs. Leden en relaties van het RB ontvangen Het Register uit hoofde van hun lidmaatschap/ betrokkenheid bij het RB. Informatie over (het lidmaatschap van) het RB vindt u op www.rb.nl; informatie over het opzeggen van het lidmaatschap vindt u op www.rb.nl/lidmaatschapopzeggen.
Redactieraad Mr. S.F.J.J. (Sylvester) Schenk RB (hoofd redacteur) Prof. mr. dr. G.J.M.E. (Guido) de Bont Mr. dr. M.J. (Mascha) Hoogeveen Mr. drs. A.J.A. (Fons) Overwater RB Mr. W.J.M. (Wil) Vennix RB
Eindredactie Drs. Wilma Straathof E-mail: wstraathof@rb.nl
Uitgever Register Belastingadviseurs E-mail: communicatie@rb.nl
Rubriek Jurisprudentie en Wetgeving Fiscaal up to Date, Dordrecht
Advertenties Elma Media B.V. Rob Stavenuiter Tel.: 0226-331638 E-mail: r.stavenuiter@elma.nl Dertiende jaargang, oplage 7500
Vormgeving Twinmedia BV, Joke Boer
© Register Belastingadviseurs Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd door middel van boekdruk, fotooffset, fotokopie, microfilm of welke andere methode dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Register Belastingadviseurs. ‘Het Register’ bevat informatie die met de meeste zorgvuldigheid is samengesteld. Het Register Belastingadviseurs en de bij deze uitgave betrokken redactie en medewerkers aanvaarden geen aansprakelijkheid voor mogelijke gevolgen die zouden kunnen voortvloeien uit het gebruik van de in deze uitgave opgenomen informatie. Citeertitel: Het Register 2022/nr. 1
8
28
Redactiecolumn – Van de melkboer en de staatssecretaris
n
5
Kort & Bondig
n
6
Schoenmaker blijf bij je leest?
n
8
Mr. Sylvester Schenk RB
Arnout van Kempen di CISA
Vakinhoudelijke ontwikkelingen internationaal belastingadvies
n
14
n
19
n
20
Jurisprudentie en wetgeving
n
23
Aandachtspunten bij vragenbrieven van de Belastingdienst
n
28
n
33
n
34
n
36
n
41
Commissie Internationaal
Gastcolumn – Tot live weerziens Mr. Heleen Elbert
Voorzitterswisseling Vaksectie Recht VLB Mr. Sylvester Schenk RB
Mr. Angelique Perdaems
Bizarre Amerikanen Mr. drs. Fons Overwater RB
Nog altijd niet te begrijpen De procedure
Ontvangen of betaalde bedragen rondom overlijden Mr. dr. Chris Dijkstra
Het Verenigingsnieuws www.rb.nl/het-register
februari 2022 | nummer 1 | Het Register
3
Slim verzekeren? Beroepsaansprakelijkheidsverzekering voor de RB belastingadviseur.
Voor wie bestemd? De verzekering is ontwikkeld voor de register belastingadviseur. RB-leden profiteren van een aantrekkelijke premie en bovendien een jaar gratis inloop-dekking. Nevenwerkzaamheden
Efficiente combinatie. De verzekering is een slimme combinatie van beroeps- en bedrijfsaansprakelijkheid. De beroepsaansprakelijkheidsverzekering biedt dekking voor financiële schade die uw opdrachtgever
kunt u (vaak kosteloos) meeverzekeren. Denk aan dekking voor juridisch advies (voorwaarde WO Rechten). Neem contact op voor andere bijzondere werkzaamheden.
loopt door een fout in uw advisering. De bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering (AVB) biedt dekking voor materiële en letselschade aan derden.
010 - 333 1151
rb@covermij.nl
Stel uw verzekering samen en bereken uw premie op www.rb.covermij.nl
HET
Covermij BV werkt met een team van specialisten in beroepsaansprakelijkheid gericht op specifieke beroepsgroepen. us 2020
august
0411-01_Covermij.indd 1
r e t s i g Re
r4
| numme
HET
egers: eter Se cialist Pi Agro-spe
r moet pecteu ‘Als ins ndpunten n’ je sta inneme durven
30-03-2020 16:02 Vakblad
iseurs
tingadv
ter Belas
t Regis
van he
ri 2020
februa
r1
| numme
De mediapartner voor branche- en beroepsverenigingen
IS UW KANTOOR OP ZOEK NAAR UITBREIDING?
ramma’s gsprog d ng n woni verkiezin en in coronatij de eige ten van er werk brengs ning en ov op s wo ur rg le telzo : fisca gadvise om in t) st De man ie la (n er Be l en zie : Regist Doe we richten frontbe Fiscale
aa ard euro ee milj jki n tot tw gontwi mist ee belastin ederland s gevolg van ’N : ur jo al Arjan Le elasting op de helling geling tschapsb euwe re ijk vennoo e mogel keningen bij ni gsreserv : kantte Oudeda ar OVOB na R Van KO
r Registe HET
Vakblad
iseurs
tingadv
ter Belas
t Regis
van he
mer 3
Registe
20 | num
juni 20
HET
Plaats uw vacature in Het Register! Informeer naar de mogelijkheden.
Vakblad
et reekt w isis Noodeunmbaatregelen in coronacr
n vuist
en ee AB: ‘Sam a en NO A, Nova n zaken n RB, SR stand va ters va de ; zit w or bt Vo en ering anelen navord Zonnep es van kneepj De fijne
st Fiscale
0226 - 33 16 38 r.stavenuiter@elma.nl www.elma.nl
ELMA_RB stopper_v2.indd 1
be tionale Internas: ‘Als je het geloofhev
: ummer Theman
r e t s i g e R us 2020
20 |
april 20
’ maken
HET
august
tingad
ter Belas
t Regis
van he
r4
| numme
er je als ov orgio Va r Piergi wer orzitte e vo nd ECF tsteke haar ui stingadv De bela
en Leo Stev
01-02-2021 15:31
DE
Redactie
Van de melkboer en de staatssecretaris
O
p zondag 2 januari 2022 werd bekend dat mr. M.L.A. (Marnix) van Rij (CDA) benoemd zou gaan worden tot ‘Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst’. De mij verder onbekende Aukje de Vries (VVD) werd per die datum benoemd tot ‘Staatssecretaris Toeslagen en Douane’, en mag zich met het toeslagendrama gaan bezighouden. Van Rij op zijn beurt mag zich gaan vertillen aan een nieuwe vermogens(rendements)heffing, waarbij hij de hete adem van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2021:1963, V-N Vandaag 2021/3151) in zijn nek weet. Net zo eervol als risicovol schat ik in. Beide bewindspersonen zullen gaan functioneren onder minister van Financiën Sigrid Kaag (D66), die (vooral) politieke wetenschappen studeerde. Mevrouw De Vries was jarenlang financieel woordvoerder van haar fractie in de Tweede Kamer zal dus ongetwijfeld verstand hebben van de onderhavige materie, maar is van huis uit sociaal geograaf. Maar met Van Rij komt er een echte fiscalist op het (voor ons) belangrijkste fiscale staatssecretariaat terecht. Ook de bekende site Accountancy Vanmorgen viel dit direct op en berichtte dat het Ministerie van Financiën in de nieuwe kabinetsperiode met Van Rij in elk geval één vakspecialist aan het roer krijgt. In de fiscaliteit heeft Van Rij zijn sporen verdiend. Hij was twintig jaar lang senior partner (global leader private client services) bij een big four kantoor. Daarnaast was hij in het recente verleden voorzitter van de NOB, uit welke functie hij terugtrad toen hij voor het CDA senator werd. Ook is hij (meermaals) voorzitter van het CDA geweest. En nu wordt hij na (dixit FD) ‘Bijna een jaar crisismanagement, als interim-voorzitter van het in zwaar weer verkerende CDA … beloond met een staatssecretariaat’. Al gelooft Van Rij – althans op dit punt – niet in belonen, zo liet hij al weten. Maar zou het nu zo zijn dat iemand met een fiscale achtergrond – gepokt en gemazeld in de wereld van de fiscaliteit – een betere staatssecretaris zou zijn dan een (weliswaar capabele) niet-fiscalist. Om eerlijk te wezen: ik ben er nog niet uit. Laten we daarom eens te rade gaan bij voetballerij. Daarvan is het fijne dat je er altijd terecht kunt voor een ongenuanceerde maar duidelijke mening. Vaak met bijbehorende quote. Zo antwoordde voetbaltrainer Leo Beenhakker (voor de kenners: Don Leo) op de vraag of het nadelig is om geen voetbal op topniveau te hebben gespeeld als je daarna (top)trainer wilt worden dat je best een hele goede melkboer kan zijn zonder daarvoor een koe te zijn geweest. Als speler bracht Beenhakker het niet verder dan het amateurvoetbal, als trainer was hij succesvol bij onder (veel) meer Ajax en Real Madrid. En ook Louis van Gaal speelde hoofdzakelijk voor Sparta Rotterdam. In die visie kun je een prima ‘Stas MinFin’ zijn, ook als je bij het begrip box toch vooral aan HelloFresh denkt of bij Zwitserland aan koekoeksklokken. Dezelfde discussie speelde enige tijd geleden bij een onderzoek naar het functioneren van de Algemene Bestuursdienst (ABD), een pool waarin 1.400 topambtenaren zijn ondergebracht. Daar bleek gebrek aan materiedeskundigheid wel als een probleem te worden ervaren, wat voor het kabinet reden was paal en perk te gaan stellen aan het snel rouleren van hoge ambtenaren. Zou dat voor beleidsbepalende ambtenaren anders zijn dan voor bewindspersonen? Ik betwijfel het, maar misschien volstaat daar intelligentie en deskundige ambtelijke en politieke ondersteuning. Waar ik in ieder geval op reken is dat bij een staatssecretaris als de onderhavige belangstelling bestaat voor (of zelfs affiniteit met) het fenomeen belastingadviseur, en de lastige positie waarin deze vaak verkeert. ‘Marnix, ben nou eens redelijk, en bekijk het ook van onze kant’. Ik hoor het onze voorzitter Fons Overwater al zeggen. Misschien maakt het nog wel indruk ook. Thuis in de spiegel even oefenen zou ik zeggen. Maar hoe dan ook: wij wensen de beide fiscale staatssecretarissen succes en vooralsnog alle goeds. <<< Mr. Sylvester Schenk RB Sylvester Schenk is hoofdredacteur van Het Register.
februari 2022 | nummer 1 | Het Register
5
Kort & Bondig Van de redactie Eindredacteur Sandra van den Nieuwenhof kondigde vorig jaar aan dat ze zich geheel gaat richten op het schrijven van artikelen en coachen van schrijvers. Met als gevolg dag ze eind december het stokje heeft overgedragen aan Wilma Straathof, die vanaf dit nummer deze taak op zich neemt. Zij is bereikbaar via wstraathof@rb.nl. Na jarenlange betrokkenheid heeft vorig jaar ook mr. Eli Hendriks afscheid genomen van de redactie. Beide redactieleden willen we hierbij hartelijk dank voor de betrokkenheid bij en inzet voor Het Register.
Energie-investeringen met fiscaal voordeel Eind 2021 heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) de Energielijst voor duurzame energie-investeringen met fiscaal voordeel in 2022 gepubliceerd. Op deze lijst staan innovatieve en duurzame energie-investeringen die in aanmerking komen voor de regeling Energie-investeringsaftrek (EIA).
AFM Agenda 2022 Klimaatdoelstellingen bepalen de komende decennia in grote mate de maatschappelijke agenda. Ook in het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) neemt de duurzaamheidstransitie een centrale plaats in. Andere belangrijke aandachtsgebieden zijn de bescherming van retailbeleggers, het voorkomen van marktmisbruik, de transitie naar een nieuw pensioenstelsel en de uitbreiding van het toezicht op accountantsorganisaties. Van deze doelstellingen lichten we er drie uit:
In 2022 is een budget van € 149 miljoen beschikbaar voor deze regeling Energie Investeringsaftrek (EIA). Elk jaar worden de eisen geactualiseerd. Voor 2022 zijn er technieken toegevoegd, verwijderd en zijn de eisen van een aantal technieken aangescherpt. Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van waterstof zijn een belangrijke verandering op de Energielijst 2022. Naast de wijzigingen voor waterstof is de levensduureis van LED-verlichting gewijzigd en het collectief verwarmen en koelen van woningen en andere gebouwen met behulp van een bron en een warmtepomp zijn toegevoegd aan de lijst. Energie-investeringsaftrek Met de EIA-regeling mogen ondernemers 45,5% van de kosten van de energie-investering in mindering brengen op de fiscale winst. Jaarlijks behandelt RVO ongeveer 20.000 aanvragen in energiebesparende bedrijfsmiddelen. Dit levert onder andere een energiebesparing van 522 miljoen m3 in aardgas op. Zo levert de EIA een bijdrage aan de doelstellingen uit het Klimaatakkoord. n Nieuwsbericht Rijksdienst voor Ondernemend Nederland 28 december 2021
Voorkomen marktmisbruik Beleggers moeten kunnen vertrouwen op eerlijk werkende financiële markten. Dit valt en staat met integer handelsgedrag. Het opsporen van marktmisbruik heeft daarbij onze speciale aandacht. Komend jaar zet de AFM in op een betere kwaliteit van meldingen van verdachte transacties en andere vermoedens van marktmisbruik. Nieuwe pensioenstelsel Het nieuwe pensioenstelsel treedt naar verwachting vanaf 2023 in werking. Deelnemers moeten meer keuzes maken en de risico’s verschuiven in dit nieuwe stelsel naar hen. De AFM ziet erop toe dat pensioenuitvoerders deelnemers goed begeleiden bij keuzes en dat ze onderzoeken of deelnemers die risico’s willen en kunnen dragen. Ook houdt de AFM toezicht op een zorgvuldige communicatie richting deelnemers, zodat bij hen realistische verwachtingen worden geschetst over het verloop van hun pensioen. Uitbreiding toezicht op accountantsorganisaties Veel aandacht en capaciteit van de AFM zal uitgaan naar de uitbreiding van ons accountancy toezicht. Vanaf 2022 voert de AFM het toezicht op de ruim 260 niet-OOB-accountantsorganisaties volledig zelf uit. n Nieuwsbericht AFM 13 januari 2022
6
Het Register |februari 2022 | nummer 1
n n
Waardering van verpachte gronden 2021 De Belastingdienst heeft de handleiding ‘Waardering van verpachte gronden in box 3 2021’ gepubliceerd. In deze handleiding staan de uitgangspunten en normen voor 2021 voor de waardering van verpachte gronden (grasland en bouwland) in box 3.
Bouwen aan vertrouwen staat in 2022 centraal voor Belastingdienst
Daarnaast bevat de handleiding twee tabellen waarmee de waarde van deze gronden kan worden berekend. De handleiding is te downloaden op de website van de Belastingdienst. Meer informatie kan worden opgevraagd bij de secretaris van het Platform Landbouw.
De Belastingdienst wil bouwen aan het vertrouwen van burgers en ondernemers. Om dat goed te kunnen doen is het belangrijk om problemen en knelpunten vroegtijdig en transparant te signaleren en te zorgen voor praktische oplossingen die mensen verder helpen. Met de publicatie van de eerste Stand van de Uitvoering en het Jaarplan 2022 wordt een belangrijke stap hiervoor gezet. Om te kunnen bouwen aan vertrouwen is het belangrijk om signalen van binnen en buiten de Belastingdienst serieus te nemen. De Stand van de Uitvoering zet deze signalen ongefilterd op een rij. Zowel signalen vanuit de Belastingdienst, als signalen over de dienstverlening en uitvoering door de Belastingdienst.
n Publicatie Belastingdienst januari 2022
n Nieuwsbericht Ministerie van Financiën 31 januari 2022
Impact en gevolgen uitspraak Hoge Raad over vermogensrendementsheffing De Hoge Raad heeft op 24 december 2021 geoordeeld dat het sinds 2017 geldende stelsel van vermogensrendementsheffing (box 3) in strijd is met het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). De Belastingdienst onderzoekt op dit moment de gevolgen van deze uitspraak.
voor mensen die géén bezwaar hebben gemaakt en waarbij de bezwaartermijn is verstreken. Dat wordt op dit moment uitgezocht. Het kabinet zal besluiten hoe dit hersteld wordt en wie daarvoor in aanmerking komt. Als dit besluit is genomen, leest u hierover meer op onze website.
Stand van zaken Wat we nu weten is dat de uitspraak gevolgen heeft voor alle aanslagen die op 24 december 2021 niet onherroepelijk vaststonden. Hieronder vallen aanslagen die vanaf 24 december 2021 zijn opgelegd, of nog moeten worden opgelegd en alle aanslagen waarvoor een bezwaarprocedure loopt. Dit gaat over aanslagen waarin inkomsten uit sparen en beleggen (box 3) zijn verwerkt. We werken aan een oplossing voor het herstel van deze aanslagen. U hoeft zelf geen actie te ondernemen. Verder stoppen we tot nader order zo veel mogelijk met het opleggen van de aanslagen met inkomsten uit sparen en beleggen (box 3). Zoals in de kamerbrief door staatssecretaris Van Rij (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst) is toegelicht, wordt in een aantal uitzonderingsgevallen nog wel aanslagen opgelegd. Hierin is nog geen rekening gehouden met de uitspraak van de Hoge Raad. We werken aan een voor burgers werkbare oplossing voor de uitvoering van het herstel van deze aanslagen. Ook hiervoor hoeft u nu geen actie te ondernemen.
Uitspraak niet verwerkt in voorlopige aanslag 2022 Ook kan het zijn dat u onlangs een voorlopige teruggaaf of aanslag ontving of binnenkort ontvangt. Hierin is nog geen rekening gehouden met de eventuele gevolgen van de uitspraak van de Hoge Raad. We blijven de voorlopige aanslagen wel versturen. We vinden het belangrijk dat u uw voorlopige teruggaaf gewoon ontvangt. En dat u een te betalen aanslag verspreid over het jaar kunt betalen. Hiermee voorkomen we mogelijke betalingsproblemen. Deze voorlopige aanslagen worden later bij definitieve aanslag hersteld. Uitstel beantwoording Kamervragen over box 3 Op 24 januari heeft staatssecretaris Van Rij (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst) via een kamerbrief uitstel aangekondigd van de beantwoording op de vragen over de uitspraak van de Hoge Raad over de box 3-heffing.
Gevolgen voor mensen die geen bezwaar hebben gemaakt Het is nu nog niet duidelijk of de uitspraak ook gevolgen heeft
n Nieuwsbericht Belastingdienst 25 januari 2022 Op RB.nl staat de notitie ‘Arrest HR 24-12-2021 (box 3) Hoe te handelen?’ met nog veel meer informatie. En ook in het opleidingsaanbod besteedt het RB hier aandacht aan.
februari 2022 | nummer 1 | Het Register
7
n n n n n
Het risico van de fiscalist in ‘randrollen’ Schoenmaker blijf bij je leest?
A.B.M. van Kempen di CISA Arnout van Kempen is zelfstandig compliance officer voor (grotere) mkbkantoren en docent voor SRA, NBA en Saxion Hogeschool. Hij is lid van de Commissie Financiële verslaggeving & Accountancy van de AFM en lid van de signaleringsraad van de NBA en van het platform nietoob-kantoren.
De voorzitter van de Raad van Tucht van de Register Belastingadviseurs waarschuwde in 2021 voor het risico van de fiscalist in ‘randrollen’. Denk daarbij aan fiscalisten die optreden als executeur-testamentair, bewindvoerder, bestuurslid van een Stichting Administratiekantoor (STAK) en dergelijke functies. Een opsomming die ongetwijfeld nog verder is uit te breiden. In mijn dagelijkse praktijk zie ik fiscalisten bijvoorbeeld tijdelijk directiefuncties vervullen, als mediator optreden en als raadsman in zakelijke en relationele conflicten. Is dat verstandig of bevat het aloude gezegde ‘schoenmaker blijf bij je leest’ een diepe wijsheid voor u?
H
et lijkt me daarbij goed om te beginnen een schets te geven van mijn praktijk, zodat u weet vanuit welke context ik uw werk beschouw. Vervolgens plaats ik de kwestie in het licht van uw Reglement Beroepsuitoefening. Hierbij neem ik de uitspraken van uw Raad van Tucht, sinds 2017, mee. Gelukkig wordt over uw beroep niet veel geklaagd, maar vijf jaar klachten levert toch interessante informatie op. Ten slotte zal ik trachten een antwoord te geven op de algemene vragen. Mag het? Is het verstandig u te beperken? Of zijn de ‘randrollen’ wellicht toch een goed idee?
Mijn context Ik ben opgeleid tot registeraccountant, hoewel nooit ingeschreven in het register. Daarnaast heb ik, als diaken van de katholieke kerk, enige scholing genoten in filosofie, theologie en ethiek. Krap twintig jaar geleden was ik als medewerker van de Autoriteit Financiële Markten heel nauw betrokken bij het schrijven van de Wet toezicht accountantsorganisaties en het opzetten van het
8
Het Register | februari 2022 | nummer 1
toezicht door de AFM. Met die wet ontstond ook de functie van compliance-officer in de accountancy. Een functie die ik zelf nu bijna 15 jaar invul bij veelal wat grotere mkb-kantoren met een gemengde praktijk. Compliance in deze betekenis omvat het houden van intern toezicht, het ondersteunen van het bestuur bij de beheersing van integriteitsrisico’s en het risico van nietnaleving van wet- en regelgeving. Bijzonder aan de compliancerol bij een accountantskantoor is dat veel van de professionals zelf ook bezig zijn met compliance, maar dan de compliance van de klant. De accountant met name voor wat betreft de jaarrekening en de fiscalist voor wat betreft de aangiftes, en beiden ook in de brede omgeving van administratie, organisatie, structurering, etcetera. De rol van een compliance-officer tussen al die compliance-professionals is nadrukkelijk niet gericht op vaktechniek. Ik ken de regels rond verslaggeving, btw of pensioenen maar beperkt. Waar ik mij mee bezig houd, is het risico van organisatie en professional op een klacht, tuchtklacht, of claim. Mijn gereedschapskist bevat dus
n n n n n
Een fiscalist kan optreden in meerdere rollen, zoals executeur-testamentair, bewindvoerder, mediator of raadsman.
ook niet BW 2, AWR of de Wet OB, maar de Wta, WWFT, Wtra en de beroepsreglementen van accountants, fiscalisten, valuators en verwante beroepen. Daarbij is het uitgangspunt nooit ‘wat mag niet’ maar ‘wat kan wel’ en ‘willen we dat als organisatie’. Compliance gaat niet over de snelheidscamera naast de snelweg, maar over de vraag welk rijgedrag bij u past, welk risico u daarmee neemt en welke maatregelen dat risico aanvaardbaar laag kunnen houden.
Maatschappelijke aanvaardbaarheid Een verschijnsel waar accountants al jaren mee te maken hebben, maar dat ook voor fiscalisten sinds enige tijd van groot belang is geworden, is de maatschappelijke aanvaardbaarheid van op zichzelf legaal gedrag. Onder de term ‘maatschappelijk onbetamelijk’ wordt in toenemende mate door politiek, publieke opinie en toezichthouders negatief geoordeeld over gedragingen die weliswaar wettelijk zijn toegestaan, maar waarvan toch een breed gevoel leeft dat het niet toegestaan zou moeten zijn. Zo wordt wat vroeger een maas in de wet werd genoemd en kon worden toegeschreven aan onzorgvuldigheid van de wetgever, steeds meer gezien als ongewenste slimmigheid van marktpartijen en hun adviseurs. In het fiscale domein zal u dit herkennen als de vraag of belastingontwijking behandeld moet worden als belastingontduiking versus de klassieke insteek dat belastingont-
Als specifiek gedrag niet aan de wet getoetst kan worden, waaraan dan wel? wijking normaal aanvaardbare fiscale planning is. Deze ontwikkeling is relevant voor de voorliggende vraag. Immers, het kan zijn dat bepaalde functies voor een fiscalist wel zijn toegestaan, maar toch als onwenselijk worden gezien. De vraag komt dan op: aan welke norm moeten we specifiek gedrag toetsen? Als het niet aan de wet getoetst kan worden immers, waaraan dan wel? De regelgeving rond trustkantoren kan daar enig inzicht in geven. In de Wet toezicht trustkantoren staat in artikel 14 ‘handelingen door het trustkantoor of zijn werknemers, die op een dusdanige wijze ingaan tegen hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, dat hierdoor het vertrouwen in de onderneming of in de financiële markten ernstig kan worden geschaad’. De toezichthouder, De Nederlandse Bank, heeft een beleidsregel uitgebracht waarin bewust op geen enkele wijze wordt aangegeven wat dan precies onbetamelijk is, maar alleen inzicht wordt gegeven hoe DNB verwacht dat een trustkantoor hier zelf invulling aan geeft.
februari 2022 | nummer 1 | Het Register
9
n n n n n
In hoeverre mag een fiscalist RB überhaupt werk doen dat afwijkt van het werk als fiscalist? Kortom, de wetgever wil dat marktpartijen zich aan ongeschreven regels houden en de toezichthouder wil er de vingers niet aan branden. Wat resteert? Langs de denklijnen van DNB: zelf formuleren volgens welke waarden u wil opereren, daar normen uit ontwikkelen en u daar dan aan houden. U begrijpt, dit is een ontwikkeling die de rechtsonzekerheid bevordert, voor professionals vooral erg lastig is, maar het complianceberoep kan inspireren.
De regels In hoeverre mag een fiscalist RB überhaupt werk doen dat afwijkt van het werk als fiscalist? Daartoe is het zinvol eerst de vraag te stellen wat een fiscalist RB eigenlijk is. De term fiscalist is immers geen wettelijk beschermd of omschreven begrip. Wie zoekt op ‘fiscalist’ of ‘belastingadviseur’ in de Nederlandse wet komt de term uitsluitend tegen in de Wwft, zonder verder duiding van wat precies wordt bedoeld. Om antwoord te kunnen geven op de vraag wat een belastingadviseur of fiscalist precies is, zijn we dus afhankelijk van de definities die de verschillende beroepsorganisaties zelf geven, in ons geval de RB-regelgeving. Uit het huishoudelijk reglement blijkt in ieder geval duidelijk dat een fiscalist RB een opleiding genoten heeft in fiscale richting. Over de activiteiten van de fiscalist is heel wat minder beschreven. Kennelijk moet voor inschrijving wel werkervaring zijn opgedaan of tenminste een praktijkopleiding zijn gevolgd op het gebied van het adviseren over of hulp bieden bij zaken als fiscale compliance, aangiftes, fiscale optimalisering en dergelijke. Het lijkt dus redelijk om onder de kernactiviteit van de fiscalist RB zoiets te verstaan als het zijn van adviseur op het brede terrein van fiscaliteit. Dat is een wat vage definitie, maar wel genoeg om de randrollen waar dit artikel over gaat, te definiëren. Dit zijn dan immers al die beroepsactiviteiten van een fiscalist RB die niet gericht zijn op fiscale aangelegenheden. Het is vervolgens interessant te constateren dat de regelgeving van de RB, met name het Reglement Beroepsuitoefening (RBU) dat in tuchtklachten de juridische basis voor uitspraken levert, expliciet rekening houdt met het vervullen van randrollen. Immers, artikel 3 bevat onder andere “Indien een lid ook in een andere hoedanigheid dan belastingadviseur werkzaamheden verricht” en schept daarmee automatisch de ruimte om in een andere rol op te treden. Vanzelfsprekend stelt het RBU een hele reeks eisen aan dat optreden, maar die wijken niet fundamenteel af van de eisen die ook aan een fiscalist die optreedt als fiscalist worden gesteld. Het tweede lid van artikel 3 wijst daar nog eens expliciet op.
10
Het Register | februari 2022 | nummer 1
Als de beroepsregels geen drempel opwerpen om in een andere rol dan die van belastingadviseur op te treden, dan kan een dergelijke drempel vanuit de regelgeving beredeneerd alleen ontstaan als de andere rol strijdigheid oproept met de overige regels. Die zijn echter vrij algemeen. Van de fiscalist RB wordt vooral een aantal voor de hand liggende zaken rond integriteit, deskundigheid en geheimhouding verwacht. Daarnaast geldt een aantal heel specifieke zaken die niet over de inhoudelijke kant gaan, maar vooral de financiële kant van de vrije beroepsbeoefenaar regelen.
Tuchtrecht Op het eerste gezicht lijkt er dus geen bezwaar vanuit de regelgeving te bestaan. Maar dat is te snel geredeneerd. Het kan daarom zinvol zijn te bekijken hoe de tuchtrechter oordeelt. En daar nog aan voorafgaand, waar wordt over geklaagd? Om daar een idee bij te krijgen, heb ik alle tuchtklachten, dus ongeacht het oordeel, van de afgelopen vijf jaar bekeken zoals die zijn gepubliceerd op de
n n n n n
website van het RB. De meeste klachten gaan over gebrek aan integriteit, gebrek aan deskundigheid en andere varianten op slecht werk leveren als belastingadviseur. Een enkele keer komt echter ook een klacht op tafel over het optreden in een ‘andere hoedanigheid’. Zo is in klacht 719-2017 sprake van een klacht over een fiscalist RB die optreedt als executeur van een testament. De klachten gaan over intimidatie, fiscale onzorgvuldigheid, en onvoldoende oog voor de belangen van andere partijen dan de erven. Uit de uitspraak volgt overigens dat de klachten ongegrond zijn, maar dat is voor dit artikel minder relevant. De klacht laat zien waar wel een duidelijk risico ligt voor de fiscalist die buiten de normale rol optreedt. Het beweerde niet-integere gedrag en de beweerde ondeskundigheid zijn niet specifiek voor het vervullen van een rol in een ‘andere hoedanigheid’. Wat wel heel specifiek is, is de klacht over partijdigheid. Immers, partijdigheid is in hoge mate vanzelfsprekend voor de fiscalist. Nog net niet in de mate waarin het voor de advocaat een beroeps-
Het Reglement Beroepsuitoefening houdt expliciet rekening met het vervullen van randrollen. plicht is, maar het spreekt wel vanzelf dat de fiscalist primair het belang van diens opdrachtgever dient. Een klacht die ook enigszins relevant lijkt hier is klacht 807-2018. Hier is feitelijk sprake van een pittig conflict rond een echtscheiding van klager en beklaagde. Beklaagde heeft dus niet zozeer een opdracht aanvaard die als optreden in een ‘andere hoedanigheid’ kan gelden, maar feitelijk treedt hij wel degelijk in een andere hoedanigheid dan als belastingadviseur op. Namelijk als boze voormalige echtgenoot. En hier wreekt zich niet zozeer partijdigheid, maar de emotie. Vanuit die emotie handelt de fiscalist in kwestie wel degelijk verwijtbaar. In de praktijk kom ik dat probleem van ‘emotie’ overi-
februari 2022 | nummer 1 | Het Register
11
Randrollen
n n n n n
gens regelmatig tegen. Bij zowel fiscalisten als accountants zie ik vaak dat een emotionele betrokkenheid bij een klant, een zekere neiging als redder op te treden, de rationaliteit, de objectiviteit en de soms noodzakelijke onpartijdigheid hindert. Dat moge in de jurisprudentie van het RB-tuchtrecht niet vaak voorkomen, ik kan u verzekeren dat het in accountants-tuchtrecht en in civiele claims die al dan niet bij de rechter terecht komen, bepaald geen zeldzaamheid is. Op basis van specifieke RB-regelgeving en -tuchtrechtjurisprudentie valt te concluderen dat de regels nadrukkelijk de ruimte geven voor het vervullen van andere rollen dan die van belastingadviseur. Over dergelijk optreden wordt zelden geklaagd de afgelopen jaren, maar uit de klachten komen wel een paar waarschuwingen naar voren. Wat niet direct opvalt in de klachten voor het RB-tuchtrecht, maar wat wel degelijk onder het RBU valt, is natuurlijk de deskundigheid. Het RBU vereist van de fiscalist RB in artikel 5 dat deze zijn of haar vakbekwaamheid op peil houdt en in artikel 8 dat hij of zij voldoende deskundig is voor het verlenen van gevraagde diensten. Let wel, artikel 5 lijkt door de toelichting wel te gaan over de deskundigheid als fiscalist, maar dat staat er niet. Wie ingeschreven is als fiscalist RB maar als dagelijkse beroepsuitoefening het vak van bijvoorbeeld mediator heeft,
Is het misschien juist wel een goed idee om als fiscalist RB functies en opdrachten te vervullen anders dan als belastingadviseur? zal op grond van artikel 5 van het RBU ook de deskundigheid als mediator op peil moeten houden. Op grond van artikel 8 is een andere, minder ruime, interpretatie ook niet mogelijk. Immers, de mediator in kwestie zou geen enkele mediation-opdracht mogen aanvaarden als diens deskundigheid niet op peil is. Anders gezegd, een fiscalist RB die een functie of opdracht anders dan als belastingadviseur aanvaardt en uitvoert zal hetzelfde niveau van deskundigheid en van kwaliteit van dienstverlening moeten brengen als een belastingadviseur die in het register is ingeschreven.
Conclusies Waar leidt dit alles nu toe? Vanuit mijn optiek als compliance-officer van wat grotere mkb-dienstverleners, waaronder fiscalisten, is de kernvraag altijd gericht op het beheersen van de risico’s van kantoor en professional bij het leveren van diensten die passen bij de doelstellingen van het kantoor. Een belangrijk en relatief eenvoudig risico is het harde compliance-risico: doen we iets dat niet mag? Immers,
12
Het Register | februari 2022 | nummer 1
toch doen wat duidelijk niet mag, roept direct het risico van handhavingsmaatregelen, klachten, claims, en reputatieschade op. Niet een risico dat u altijd en absoluut moet vermijden, maar voor de meeste organisaties waar fiscalisten RB werken, ligt het toch voor de hand dat u dat wat ronduit verboden is, gewoon niet moet willen. Waar het gaat om het uitoefenen van functies anders dan als belastingadviseur door een fiscalist RB is de conclusie duidelijk. Er is geen bezwaar, geen verbod, noch expliciet, noch impliciet, noch door samenloop van regels, tegen andere functies in het algemeen of tegen specifieke functies in het bijzonder. Integendeel, de beroepsregels zijn er expliciet op voorbereid dat een fiscalist RB ook andere functies of opdrachten vervult dan die als belastingadviseur. Het mag dus, maar is het ook verstandig? Is het niet verstandiger u als schoenmaker bij uw leest te houden? Als compliance-officer zou mijn luie antwoord zijn dat dat inderdaad verstandiger is. Doe gewoon waartoe u bent opgeleid en waar u goed in bent, dan gebeuren de minste ongelukken. Maar dat zou inderdaad een lui antwoord zijn. Ik meen dat ik in het voorafgaande heb laten zien dat u zich als fiscalist RB terdege bewust moet zijn van het risico dat een functie of opdracht die kenmerken heeft die echt afwijken van wat voor u normaal is u in de problemen gaat brengen als u geen specifieke aandacht hebt voor die afwijkende kenmerken. Met name uw natuurlijke partijdigheid, die nog door emotie versterkt kan worden, kan hierbij een probleem opleveren. Als fiscalist RB onderscheidt u zich van fiscalisten zonder beroepsvereniging. U profileert zich met de letters RB als iemand met een constant, voorspelbaar en tuchtrechtelijk toetsbaar hoog niveau van kwaliteit en integriteit. Datzelfde toetsbare hoge niveau van kwaliteit en integriteit moet u dus ook waarmaken in iedere andere professionele rol, functie of opdracht. Als het uw kantoor zenuwachtig maakt dat u dat wil doen, en misschien nog wel extra zenuwachtig omdat het u zelf niet zenuwachtig maakt, dan is sprake van een risico dat beheerst zal moeten worden. Een goed functionerend kwaliteitsstelsel is dan van belang. Ik sluit graag af met het positief gerichte deel van mijn conclusie: is het misschien juist wel een goed idee om als fiscalist RB functies en opdrachten te vervullen anders dan als belastingadviseur? In het voorafgaande heb ik getracht de grenzen en de risico’s te schetsen en aan te tonen. Op dit punt aangekomen kan ik slechts mijn persoonlijke mening geven, zonder feitelijke analyse en onderbouwing. Ik meen dat het goed is voor uw dienstverlening als u een brede blik hebt en ik meen dat het goed is voor uw klanten en voor de maatschappij als u uw kennis en ervaring als fiscalist mee neemt naar naastgelegen functies. U wordt daar een betere adviseur van, uw klanten en de maatschappij profiteren daar van. Met oog voor de geschetste risico’s zou mijn mening dan ook zijn: Noli timere! Weest niet bang! <<<
Lunchwebinar Tax Technology:
Van datawarehouse tot
Sprekers
Janine Heemskerk (Sdu)
Steven Schouten (Visma)
Op 10 maart organiseert Sdu in samenwerking met Visma een lunchwebinar (2PE) over Tax Technology. In dit webinar behandelen we de basisbegrippen datawarehouse, data Science en artificial intelligence. Ook staan we op een interactieve manier stil bij toekomstige ontwikkelingen op het gebied van Tax Tech. Maak je adviespraktijk nu klaar voor de toekomst!
Meld je aan! sdu.nl/webinar-tax-technology
n n n n n
Vakinhoudelijke ontwikkelingen internationaal belastingadvies
Mr. A.J. Mulders RB Arjan Mulders is verbonden aan HLB Witlox Van den Boomen
Sinds 2021 heeft het RB zeven vakinhoudelijke commissies, die bestaan uit een voorzitter en twee leden die samen de vakinhoudelijke ontwikkeling volgen. In dit nummer vat de commissie Internationaal – die bestaat uit Marijke Vervoort (voorzitter), Susanne SchorelWillems en Arjan Mulders enkele relevante ontwikkelingen samen op het gebied van internationaal belastingadvies.
1 S. Schorel -Willems LLM RB Susanne SchorelWillems werkt als internationaal belastingadviseur bij Schipper Accountants
Mr. M.W.F.G. Vervoort RB Marijke Vervoort is directeur/eigenaar van Team Vervoort
14
De doorbraak van MLI – waarheid of fabel?
Het ‘Multilateral Convention to Implement Tax Treaty Related Measures to Prevent Base Erosion and Profit Shifing’ (hierna: het MLI) werd aangekondigd als een ‘turning point in tax treaty history’. De invloed is echter geringer dan wordt verondersteld. Wel dienen internationale adviseurs na te gaan of het MLI van toepassing is. Vanaf 1 januari 2020 is het MLI in werking getreden in Nederland. Dit multilaterale instrument grijpt in bij bestaande belastingverdragen, althans wanneer beide landen het MLI geratificeerd hebben en er geen voorbehoud is gemaakt voor de toepassing van specifieke artikelen. In de praktijk blijkt het MLI niet direct van toepassing op alle belastingverdragen die Nederland heeft afgesloten. Het MLI is bijvoorbeeld pas van toepassing op het belastingverdrag met België sinds 1 januari 2022. Vaste vertegenwoordiger Een van de wijzigingen waar het MLI voor is ingezet, is het uitbreiden van het begrip ‘vaste vertegenwoordiger’ dat in veel verdragen is opgenomen. Op basis van de verdragsuitleg is er sprake van een vaste vertegenwoordiger als er sprake is van een vertegenwoordiger met een bevoegdheid om de vennootschap te binden aan afspraken1.
Het Register | februari 2022 | nummer 1
In de praktijk kreeg een vertegenwoordiger niet de bevoegdheid om contracten af te sluiten, waardoor toepassing van dit verdragsartikel voorkomen kon worden. Artikel 12 van het MLI ziet op de kunstmatige ontwijking van de kwalificatie als vaste inrichting door middel van commissionairsstructuren en soortgelijke strategieën. Deze titel geeft eigenlijk al weg wat de gedachte is van het MLI, namelijk het aanpakken van de soms kunstmatige manieren om het ontstaan van een vaste vertegenwoordiger te vermijden. In dit artikel is bijvoorbeeld bepaald dat er sprake is van een vaste vertegenwoordiger indien deze persoon een belangrijke rol heeft gespeeld bij het sluiten van een overeenkomst, ook zonder bevoegdheid om zelf contracten te sluiten. Bij het lezen van dit artikel in het MLI lijkt de problematiek omtrent de vaste vertegenwoordiger in één keer voor alle verdragen te zijn opgelost. Maar is dat ook zo in de praktijk? Van toepassing Het MLI is slechts van toepassing indien beide verdragspartners daarmee via het MLI hebben ingestemd en het MLI in beide landen in werking is getreden. Zo is het MLI bijvoorbeeld niet van toepassing op het belastingverdrag met Duitsland. Daarnaast konden landen ervoor kiezen om bepaalde artikelen uit het MLI buiten toepassing te laten. Hoewel het MLI wel van toepassing is op het belastingverdrag tussen Nederland en Luxemburg, is artikel 12 hier speci-
n n n n n
fiek niet van toepassing. Dit kan worden opgezocht in de MLI matching database op de website van de OESO2. Omdat het MLI niet op alle verdragen is toegepast en landen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid specifieke artikelen niet toe te passen is ons inziens de invloed van het MLI in de praktijk beperkt. Als internationaal adviseur is het echter wel van belang om niet alleen toepassing van een bilateraal belastingverdrag goed te controleren (denk bijvoorbeeld aan het verdrag met Rusland wat niet langer van toepassing is) maar om ook te controleren of het MLI van toepassing is op de specifieke situatie.
2
Thuiswerken in internationaal verband
Ook voor het aangiftejaar 2021 geldt dat het thuiswerken in internationaal verband leidt tot het verschuiven van de heffingsbevoegdheden. Bij thuiswerken voor een buitenlandse werkgever, is er geen sprake van het uitoefenen van het dienstverband in het werkland. Nederland is dan bevoegd om inkomstenbelasting te heffen over het inkomen dat toe te rekenen is aan deze thuiswerkdagen. De uitzondering geldt voor het thuiswerken in relatie tot België en Duitsland.
België en Duitsland Voor België en Duitsland bestaat een overeenkomst3 waarin is geregeld dat thuiswerken op werkdagen die normaliter in België of Duitsland zouden zijn doorgebracht, fictief worden toegerekend aan die landen. Grensarbeiders moeten wel een administratie bijhouden van hun thuiswerkdagen en onderbouwen dat de thuiswerkdagen uitsluitend het gevolg zijn van de coronamaatregelen. Deze regeling gold tot en met 31 december 2021 en is opnieuw verlengd en wel tot en met 31 maart 2022 (zie besluit Staatssecretaris van Financiën van 10 december 2021, Stcrt. 2021 en 17 december 2021, Stcrt 2021,50645). Voor wat betreft de overeenkomst met België is al een verder voorschot genomen dat in de periode 1 april tot en met 30 juni deze overeenkomst stilzwijgend wordt verlengd (voor die periode) tenzij de bevoegde autoriteiten anders besluiten. Zij dienen dit uiterlijk half maart 2022 schriftelijk mede te delen. Werkloosheid In Nederland geldt een tijdelijke vrijstelling voor ‘Kurzarbeitergeld’, ‘Insolvenzgeld’ en ‘Arbeitslosengeld’ in relatie tot het verdrag met Duitsland. De tijdelijke Belgische werkloosheidsuitkering (thuisblijven zonder te werken maar met instandhouding van het dienstverband) wordt belast in het land waar normaliter het arbeidsinkomen belast zou zijn. Het gebruikelijke werkpatroon van voor de covidcrisis is dus van belang.
Bij thuiswerken voor een buitenlandse werkgever, is er geen sprake van het uitoefenen van het dienstverband in het werkland.
februari 2022 | nummer 1 | Het Register
15
Internationaal
n n n n n
Uitspraak Hoge Raad De Hoge Raad stelt dat in 2015 de wettekst onduidelijk is om aan te nemen dat het in Costa Rica verdiende inkomen onderdeel uitmaakt van het arbeidsinkomen van artikel 8.1 lid 1 letter e Wet IB (tekst 2015). Het argument dat de arbeidskorting wordt verleend naar de draagkracht van de belastingplichtige, is ook niet van belang. De Hoge Raad besluit dat het buitenlands inkomen na emigratie niet ‘meetelt’ voor de berekening van de arbeidskorting.
Marijke Vervoort is voorzitter van de RB-vakcommissie Internationaal.
Maakt bij emigratie het in het buitenland verworven inkomen onderdeel uit van het arbeidsinkomen?
3
Arbeidskorting bij emigratie?
De arbeidskorting is gebaseerd op het arbeidsinkomen. Maakt bij emigratie het in het buitenland verworven inkomen onderdeel uit van het arbeidsinkomen?4 Persoon X emigreert in 2015 naar Costa Rica. In geschil is het bedrag aan arbeidskorting waarop X recht heeft. De inspecteur is van mening dat bij de vaststelling van de arbeidskorting rekening moet worden gehouden met het in Costa Rica verworven inkomen. De grondslag voor de berekening van de arbeidskorting bedraagt dan € 81.408 en de arbeidskorting € 834. Persoon X is het daarmee niet eens en stelt dat de arbeidskorting € 1.438 bedraagt en de grondslag € 64.046.
16
Het Register | februari 2022 | nummer 1
Bepaling voor de praktijk De wettekst verschilt van jaar tot jaar. Deze uitspraak is dus van toepassing voor het jaar 2015. Vanaf het jaar 2016 geldt dat in die situatie alleen naar tijdsevenredigheid (voor de periode van binnenlandse belastingplicht) recht bestaat op de heffingskortingen en met ingang van 2019 geldt vervolgens dat die tijdsevenredige vermindering weer niet geldt voor de arbeidskorting. Vanaf 2019 geldt voor de arbeidskorting dus eigenlijk weer de regeling die ook in 2015 gold, met dien verstande dat per 1 januari 2019 ook aan artikel 7.2 lid 18. Wet IB 2001 een nieuw lid is toegevoegd dat regelt dat, als voor buitenlandse belastingplichtigen de hoogte van een heffingskorting afhankelijk is van het arbeidsinkomen, voor de bepaling daarvan wordt uitgegaan van de regels die gelden voor binnenlandse belastingplichtigen. Met ingang van 2019 is voor de bepaling van de hoogte van de arbeidskorting niet langer relevant of Nederland het heffingsrecht heeft over het arbeidsinkomen. Een binnenlandse en een buitenlandse belastingplichtige die inwoner is van de landenkring (en daardoor in aanmerking komt voor de arbeidskorting), hebben bij een gelijk arbeidsinkomen recht op een gelijke arbeidskorting.
4
Ook andere tijden voor influencers
Recent is een groep influencers op grote hoogte erin geslaagd de publiciteit volledig op zich gericht te krijgen. Op een internationale vlucht van Canada naar Mexico hebben zij alle geldende en mogelijke corona-preventiemaatregelen overboord gegooid. Daar is behoorlijk op geacteerd, zodanig dat ook voor deze influencers andere tijden zijn aangebroken. In het artikel ‘Andere tijden: e-sport’5 is de e-sporter gedefinieerd en gekwalificeerd binnen het internationaal belastingrecht in de zin van artikel 17 van het OESO Modelverdrag. Onder verwijzing naar dit artikel en op onderdelen als ingelast beschouwd, hoe zit dit eigenlijk bij de influencer? Wanneer is een influencer te kwalificeren als artiest in de zin van artikel 17 OESO Modelverdrag? Definiëring influencer De primaire activiteit van een influencer is het posten van foto’s, afbeeldingen en/of video’s vanuit zijn/ haar dagelijkse leven op verschillende social media, zoals
n n n n n
YouTube en Instagram. Deze activiteit wordt daarbij door volgers als zeer vermakelijk beschouwd. Een influencer is primair bezig met het vergroten van de groep volgers. Dit is juist ook de reden waarom merken en bedrijven graag een beroep doen op influencers. Een influencer laat zich in deze definiëren als een natuurlijk persoon die actief is op social media en die door zijn/haar status, positie of mediabekendheid in staat is de consumptiegewoonten te beïnvloeden.6 Influencers kunnen zodoende daarbij fungeren als tussenpersoon bij reclameacties van bedrijven en potentiële klanten.7 Vanuit deze activiteiten kunnen zich meerdere bronnen van (binnen- en buitenlands) inkomen voordoen, zoals reclame-inkomsten, vergoedingen voor imagorechten, kosten- en verblijfsvergoedingen. Sommigen hebben zelfs hun eigen collecties ontwikkeld. Artikel 17 hanteert de term ‘artiesten’8. In het Commentaar op dit artikel is te lezen dat een precieze definitie van een artiest niet kan worden gegeven en dat de daarbij gegeven voorbeelden niet uitputtend bedoeld zijn. Door het ontbreken van een precieze definiëring dient in de eerste plaats teruggegrepen te worden op de nationale wetgeving(en) van de verdragsluitende staten. Het is dus mogelijk dat de ene staat een influencer gelijkstelt aan wat wij normaliter zouden beschouwen als een artiest en een andere staat niet. In het Commentaar worden in dit kader van oudsher genoemd: toneelspelers, film-, radio-, of televisie-acteurs of musici. Gesteld zou kunnen worden dat, evenals bij e-sporters het geval is, het Commentaar nog niet uitgebreid is naar nieuwe(re)
vormen van entertainment, zoals influencers. Is er dan helemaal geen duidelijkheid of lijn te destilleren? Verdragstoepassing: artikel 17 OESO Modelverdrag 2017 Bij de vaststelling of sprake is van een artiest in hierbedoelde zin, is het van belang of publiekelijk wordt opgetreden.9 In het geval van een influencer vindt dit publiekelijk optreden veelal digitaal plaats. De uitingen die via social media worden gepost, zijn bestemd om door het publiek te worden bekeken.10 In de toepassing van artikel 17 kan gesteld worden dat, om te kwalificeren voor het vereiste publieke optreden, het inmiddels breed is geaccepteerd dat het publiek niet ter plaatse aanwezig hoeft te zijn, maar ook digitaal kan luisteren/kijken.11 In dit opzicht kwalificeert de influencer onder artikel 17. Daarbij moet ook sprake zijn van entertainment. Wat dit inhoudt, specifiek gericht op influencers, blijkt evenmin uit het Commentaar op artikel 17. In die kwalificatie kan gesteld worden dat aansluiting mag worden gezocht bij modellen. In deze parallel wordt gesteld dat beiden geen specifieke opleiding bezitten en door hun persoonlijke verschijning door het publiek worden gedragen.12 Echter, deze gelijkstelling is mogelijk niet aanwezig; waar een model primair gericht is op reclame maken (hetgeen als informatief kan worden beschouwd), is de influencer veelal primair gericht op het vermaken van volgers.13 In dit verband kan worden opgemerkt dat de artistieke waarde (mogelijk) van ondergeschikt belang is.14 In hoeverre het vermaak aanwezig is, dient mede te worden beoordeeld vanuit het publiek.
februari 2022 | nummer 1 | Het Register
17
Internationaal
n n n n n
De centrale vraag die zich per activiteit van de influencer voordoet, betreft: beleeft het publiek vermaak of betreft het hoofdzakelijk een informatieve uiting.15 Anders gesteld, is sprake van ‘berichten plaatsen om meer volgers te creëren die vermaakt willen worden’ of ‘het primair promoten van goederen en services voor anderen of hen te informeren’. Zodra het laatste geldt, kan gesteld worden dat er geen sprake is van entertainment. Echter, zoals altijd in de fiscaliteit zullen de feiten en omstandigheden doorslaggevend zijn. Indien aan de vereisten is voldaan, kan gesteld worden dat de vermakende
influencer vanuit diens eigen hoedanigheid ook toegang heeft tot de toepassing van artikel 17. Conclusie Evenals bij de e-sporter, is artikel 17 OESO Modelverdrag 2017 en het Commentaar op dit artikel ten aanzien van de influencer onvoldoende geëvolueerd op deze groep belastingplichtigen en diens activiteiten. Afhankelijk van de feiten en omstandigheden, de wijze waarop goederen worden gepromoot en het publiek wordt vermaakt, is een beroep op de toepassing van artikel 17 mogelijk. <<<
Noten 1 2
Zie ook art. 8.2 OESO commentaar op artikel 5 van het OESO
wijziging is beoogd, gezien het Commentaar op het artikel in het
modelverdrag.
OESO Modelverdrag niet gewijzigd is. Zie ook, Dick Molenaar
https://www.oecd.org/tax/treaties/mli-matching-database.
en Harold Grams, Influencer Income and Tax Treaties: A Response, Bulltetin For International Taxation, September 2020, p. 550.
htm. 3
Besluit Staatssecretaris van Financiën van 23 september 2021,
9
Stcrt. 2021, 42272 (België) Besluit Staatssecretaris van Financiën
10 HR 22 december 2006, nr. 41243.
van 28 september 2021, Stcrt. 2021, 42273 (Duitsland).
11 Savvas Kostikidis, Influencer Income and Tax Treaties, Bulletin
4 Jurisprudentie HR 17-12-2021, ECLI:NL:HR:20 HR 17-12-2021, Jurisprudentie HR 17-12-2021, ECLI:NL:HR:2021:1893. 5
Het Register, nummer 4, augustus 2021.
6
Savvas Kostikidis, Influencer Income and Tax Treaties, Bulletin For International Taxation, June 2020, p. 359 e.v.
7
HvJ EU, 04-10-2018, nr. C-105/17.
8
Waar de 2017 versie van het Engelstalige OESO modelverdrag de term “entertainers” is gaan hanteren in plaats van de term “artists”. De vraag is in hoeverre hierbij een inhoudelijke
18
Het Register | februari 2022 | nummer 1
HR 25 maart 1992, nr. 27 694, V-N 1992/1670, p. 9.
For International Taxation, June 2020, p. 364 e.v. 12 Savvas Kostikidis, Influencer Income and Tax Treaties, Bulletin For International Taxation, June 2020, p. 364 e.v. 13 Savvas Kostikidis, Influencer Income and Tax Treaties, Bulletin For International Taxation, June 2020, p. 365 e.v. 14 Zie VwGH, 30 juni 2015, zaaknr: 2013/15/0266 (p.58 Case Law IBFD). 15 Savvas Kostikidis, Influencer Income and Tax Treaties, Bulletin For International Taxation, June 2020, p. 364 e.v.
COL UMN
Tot live weerziens Mr. H. Elbert Heleen Elbert is directeureigenaar van Elberts Fiscaal en Elberts Mediation.
Z
o, het nieuwe jaar is alweer een maand oud. Ik ben er inmiddels al aan gewend om 2022 op mijn briefpapier te zetten in plaats van 2021. Ben ik ook al gewend aan de nieuwe wetgeving per 2022? Tja, geef me even de kans wil je? Net als ik denk dat ik nu wel weet hoe het zit, komt er weer een wijziging om de hoek kijken. Zo werd de nieuwe Milieulijst voor de MIA op 27 december bekend gemaakt en vloog er op 28 december nog een wijziging van de BPM-wetgeving voorbij. Ik heb de tekst van mijn nieuwe boek al bij de drukker liggen, maar ik houd angstvallig in de gaten of er toch niet weer wat is gewijzigd. Tijdens mijn vakantie in de eerste week van het nieuwe jaar mocht ik mij van mezelf nog beperken tot het bekijken van wijzigingen en jurisprudentie tot 9 uur ’s ochtends (soms smokkelde ik tot half 10, niet verder vertellen), maar inmiddels draai ik weer volop mee in de waan van de dagelijkse praktijk. Normaliter kan ik me vanaf 1 januari wat ontspannen qua bij te houden wetswijzigingen. Nu er net een nieuw kabinet zit, durf ik niet te garanderen dat we tot Prinsjesdag de meest ingrijpende wetswijzigingen voor 2022 achter de kiezen hebben.
‘Ik vertrouw erop dat hij qua nieuwe wetgeving in ieder geval meer aandacht zal hebben voor de dagelijkse praktijk van ons als belastingadviseur.’ Positief lijkt mij in ieder geval dat we met Marnix van Rij een echte fiscalist als staatssecretaris hebben. Ik vertrouw erop dat hij qua nieuwe wetgeving in ieder geval meer aandacht zal hebben voor de dagelijkse praktijk van ons als belastingadviseur. Ik heb namelijk een keer in de wandelgangen gehoord dat het bij wetgeving meer gaat om de politieke haalbaarheid dan om de praktische toepasbaarheid en sinds die tijd ben ik nog achterdochtiger dan ik al was. Ik hoop dat onze nieuwe staatssecretaris op dit gebied het roer wat om gaat (en kan) gooien. Wie weet kan hij de Belastingdienst dan ook nog uitrusten met nieuwe, beter werkende software. Als ik dan toch bezig ben, mag ik dan ook de wens uitspreken dat met het bekendmaken van wetswijzigingen voor 2023 niet meer gewacht wordt tot Prinsjesdag? Dan kan de Kamer er eerder mee aan de slag gaan en hoef ik niet meer tussen Kerst en Oudjaar door te werken om te voorkomen dat mijn boek verouderd is voordat het van de drukpersen rolt. En ja, ik geef toe dat dit puur eigenbelang is van mijn kant. Heb ik nog meer noten op mijn zang? Natuurlijk wel! Op vakgebied wens ik ons allemaal toe dat we binnenkort weer tegenover elkaar mogen zitten of staan. Bij digitale afspraken bespaar je weliswaar fors op reistijd en reiskosten, maar toch zie ik de meeste van jullie (ik noem geen namen van de uitzonderingen) liever in persoon. Een onderhandeling met de Belastingdienst, een zitting bij de rechter, een gesprek met de klant et cetera: het werkt toch beter wanneer je elkaar in het echt ziet. Via Zoom, Teams, Webex of wat dan ook zie je de lichaamstaal ook wel, maar dan alleen voor zover in beeld en – als je met een grote club bent – niet altijd van iedereen. Praktisch nadeel voor mij is ook dat mijn flauwe en foute grappen op beeld soms overkomen als serieus bedoelde opmerkingen. In levenden lijve kun je beter zien of iemand het anders opvat dan bedoeld is. Last but not least: een bitterbal smaakt in gezelschap echt lekkerder dan in je uppie achter het beeldscherm. Kortom, laten we met z’n allen proosten op het nieuwe fiscale jaar 2022! Het brengt ons hopelijk veel goeds aan praktisch toepasbare fiscale wetgeving die we – en dat is het belangrijkste – straks hopelijk in persoon met elkaar kunnen bespreken onder het genot van een bitterbal. Tot live weerziens! <<<
februari 2022 | nummer 1 | Het Register
19
HET
Interview Voorzitterswisseling Vaksectie Recht VLB
Bijna 100 jaar met de poten in de klei De Vereniging van Accountants- en Belastingadviesbureaus ‘VLB’ (www.vlb.nl) behartigt sinds 24 april 1926 de fiscaal-juridische en bedrijfskundige belangen voor haar leden op agrarisch gebied. Die leden zijn de grote agro-fiscale advieskantoren. Door Sylvester Schenk | foto’s: Raphaël Drent
O
oit waren er maar liefst vijftien agro-fiscale advieskantoren, maar door (onder meer) fusies en overnames is dat aantal inmiddels teruggelopen naar vijf. Het betreft ABAB, Accon avm, Alfa, Countus en Flynth. Zou de overname van Accon avm door Flynth doorgang vinden (FD 24 december 2021) dan zal dit aantal nog verder afnemen. Dat alles doet uiteraard aan de omvang en het belang van de achterban niet af. De kantoren bedienen samen maar liefst tachtig procent van de primaire sector in Nederland. Voorwaar een indrukwekkend percentage. Daarnaast – maar daar gaat het in deze bijdrage verder niet over – is er nog sprake van een omvangrijke mkbpraktijk. Niet voor niets is een over de geschiedenis van de voornoemde ledenorganisaties verschenen boek dan ook getiteld ‘Geruisloos naar de top’.1
Familie Familie zijn we natuurlijk niet echt, maar tussen de VLB en het Register Belastingadviseurs bestaan van oudsher nauwe (personele) banden. Veel bij de genoemde kantoren werkzame fiscalisten zijn lid van onze vereniging, en de kantoren hebben tal van bestuursleden en voorzitters (waaronder de huidige) geleverd. De VLB-kantoren behoren verder tot de organisaties met de meeste werkzame RB-leden.
Vaksecties Het bestuur van de VLB wordt gevormd door een vijftal bij de aangesloten kantoren – veelal op directieniveau – werkzame personen. De huidige voorzitter is de directievoorzitter van Alfa accountants, Fou-Khan Tsang. Mr. Bernadette Roos RB is algemeen secretaris. Het meer inhoudelijke werk binnen de vereniging vindt plaats binnen een drietal vaksecties. Het betreft de gremia Agrarische bedrijfskunde, Recht en – sinds betrekkelijk kort
20
Het Register | februari 2022 | nummer 1
– Elektronische uitwisseling. Opmerkelijk is het dat zuiver agro-juridische onderwerpen (denk aan productierechten en recent natuurlijk de stikstofproblematiek) tot het domein van de vaksectie agro bedrijfskunde behoren, terwijl de Vaksectie Recht zich primair richt op de fiscaliteit. En daar raken onze werelden elkaar natuurlijk het meest. Met de toenemende digitalisering in de fiscaliteit kan het verder bepaald niet uitgesloten worden dat ook met de vaksectie Elektronische uitwisseling van de VLB nauwe(re) banden zullen ontstaan, al lijkt die uitwisseling daar niet beperkt tot de fiscaliteit.
Voorzitterschap Vaksectie Recht Sinds jaar en dag (om precies te zijn sinds 2001) was de aan ABAB verbonden Bert van den Kerkhof voorzitter van de Vaksectie Recht. Het is dan ook beslist niet overdreven om Bert het gezicht van agrofiscaal Nederland te noemen. Bij het negentig jarig bestaan van de VLB in 2016 werd Bert benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau, (mede) vanwege zijn grote verdiensten in zijn nevenfunctie van voorzitter van de Vaksectie Recht. Ook binnen onze vereniging is hij – onder meer als lid van de Raad van Tucht – beslist geen onbekende. In een bijdrage in het Tijdschrift voor Agrarisch recht2 plaatste André Verduijn de naam Bert van den Kerkhof in ‘ … het rijtje vermaarde agrofiscalisten die hun stem hebben laten horen op hun vakgebied en daar richting hebben gegeven, zoals in het verleden bijvoorbeeld Jolink, Tuinte en Schraven’. Mooi gezegd en bovendien nog waar ook. Maar aan alles komt een einde, dus ook aan het voorzitterschap van Bert. Na maar liefst 21 jaar de voorzittershamer gehanteerd te hebben, gaf Bert op 17 november 2021 het stokje door aan de aan Flynth verbonden Robin Nijhuis. Het zijn – gelet op het voorgaande – grote schoenen die door laatstgenoemde gevuld moeten gaan worden. Maar Nijhuis lijkt toegerust voor zijn taak: hij was al enkele ja-
n n n
ren lid van de voornoemde vaksectie, en is daarnaast in eigen huis voorzitter van de Expertisegroep Agro Fiscaal. Alle reden dus om – ondanks alle coronabeperkingen – naar aanleiding van deze voorzitterswissel af te reizen naar het Tilburgse hoofdkantoor van ABAB om met de beide heren in gesprek te gaan. Verslag van een gesprek van twee heren met zowel een visie op als een missie in de agrofiscaliteit.
Agrosector Wijlen professor Jan van Dijck wist het al: er is in Nederland maar één branche waar alle (principiële) geschilpunten tot op de bodem worden uitgeprocedeerd, namelijk de agrarische sector. En dat kan niet verwonderen, want de sector is van oudsher goed georganiseerd, heeft eigen fiscale kantoren, beschikt over uitstekende contacten in zowel Den Haag als Brussel en bovendien zijn de (fiscale) problemen die zich aandienen doorgaans uniform; de fiscale problemen van boer Bint verschillen in de regel niet wezenlijk van die van boer Biet en boer Bart. En in die situatie kan het lonend zijn fiscale geschillen tot het bittere einde uit te procederen, niet gehinderd door de gebruikelijke kostenafwegingen. Afstemming van die geschilpunten en het delen van fiscale agrokennis vindt plaats in de voornoemde Vaksectie Recht.
Voorkant ‘Het gaat om de voorkant!’, betoogt Bert tijdens het gesprek verschillende malen. Daarmee bedoelt hij dat het - zoals
Bert van den Kerkhof (links) is sinds 2001 hoofd vaktechniek belastingadvies bij ABAB Accountants en Adviseurs. Daarvoor behaalde hij zijn titel als landbouwkundig ingenieur (ing), voltooide hij de opleiding van de NFB en studeerde fiscaal recht aan Tilburg University. Robin Nijhuis (rechts) is sinds 1997 als senior belastingadviseur verbonden aan (de rechtsvoorgangers van) Flynth adviseurs en accountants. Hij studeerde fiscaal recht aan de RU Groningen.
onder (veel) meer bij de stikstof- en fosfaatproblematiek – veel beter is om in overleg met de overheid (waaronder de ministeries van Financiën en LNV, maar verder beslist ook met Brussel) vooraf naar fiscale duidelijkheid te streven dan dat achteraf de zaak door middel van procedures een geschilpunt opgelost moet worden. Daar komt bij dat de fiscale gevolgen van agrarische maatregelen (denk aan productierechten) ook de beleidsmakers zelf niet altijd volstrekt duidelijk voor ogen hebben gestaan. Hier wreekt zich het feit dat niet het Ministerie van Financiën bij dit soort wet- en regelgeving in de eerste plaats aan de knoppen zit. Agrowetgeving is in de eerste plaats een zaak van andere ministeries, en Financiën zit daarbij in de regel niet aan het stuur, maar eerder op de bagagedrager. En dan kunnen er makkelijk fiscale ongelukjes plaatsvinden. Verder dient bedacht te worden dat niet-generieke fiscale afspraken (afspraken die niet voor iedere ondernemer gelden, maar enkel voor een bepaalde sector, zoals de agrarische) al heel snel als staatssteun aangemerkt kunnen worden. En daar zijn (ook in de agro-sector) de nodi-
februari 2022 | nummer 1 | Het Register
21
Interview
n n n
Aan alles komt een einde, dus ook aan het voorzitterschap van Bert. bouw bijvoorbeeld is een aanwending die in de regel vele malen profijtelijker is. Toch hechten we aan het voorbestaan van de sector in Nederland. Als dan door betrokkenen toch gekozen wordt om in eigendom zijnde grond agrarisch (en dus economisch bezien suboptimaal) aan te wenden, dan zou een fiscale vrijstelling een logisch vervolg op die keuze zijn.
Voorzitterschap
De afgelopen twintig jaar heeft Bert van den Kerkhof tal van fiscale problemen voorbij zien komen. Wellicht het meest in het oog springend zijn de bekende de Landelijke Landbouwnormen, waarin normen en richtlijnen met de Belastingdienst overeen worden gekomen die van belang zijn voor de belastingaangifte van agrarisch ondernemers. Uiteraard kan ook door anderen dan bij de VLB aangesloten adviseurs en ondernemers op deze normen een beroep worden gedaan. Van exclusiviteit in dezen is geen sprake. Ook bij de spelregels bij de herwaardering van landbouwgrond en de vaststelling van de relevante gegevens rondom de waardering van agrarische bedrijven bij de voor de sector zo belangrijke bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) speelde Bert een belangrijke rol.
ge voorbeelden van bekend. Met alle rampzalige gevolgen van dien. Al worden in de regel ook hier problemen die zich aandienen in goed overleg opgelost.
Landbouwvrijstelling Een gesprek met de twee voormannen van agrofiscaal Nederland kan niet compleet zijn zonder het over het heikele onderwerp van de landbouwvrijstelling (art. 3.12 Wet IB 2001) te hebben gehad. Waar deze fiscale faciliteit door sommigen (waaronder niet de minsten, zoals ons erelid prof. Leo Stevens) te vuur en te zwaard wordt bestreden, wordt deze bepaling door Van den Kerkhof en Nijhuis met evenveel vuur en passie verdedigd. Zo zou de vrijstelling een dusdanig belangrijke rol spelen bij de (vaak toch al lastige) financiering van agrarische bedrijven. Afschaffing zou de financieringsruimte (verder) beperken. Een interessante gedachtegang van Van den Kerkhof is de volgende. Ruimte is in Nederland een schaars goed. Er zijn tal van manieren om te profiteren van het opbrengst genererend vermogen van grond, en landbouw is daar niet de meest rendabele van. Woning-
22
Het Register | februari 2022 | nummer 1
Het voorzitterschap van de Vaksectie Recht is een tijdelijke zaak van – in beginsel – twee jaar, met de mogelijkheid van verlenging. Daarover schreef Verduijn in voornoemd artikel dat ‘Uiteraard kwam binnen de Vaksectie Recht om de paar jaar weer de invulling van het voorzitterschap voor de komende periode aan de orde en dan was iedereen weer blij als Bert weer voor een paar jaar wilde bijtekenen’. Desgevraagd verklaart Van den Kerkhof met het voorzitterschap – behoudens calamiteiten, zoals een opzienbarend arrest of beleidsbesluit – ongeveer een dag in de week kwijt te zijn. Tijd die je door je werkgever wel geboden moet worden. Iets waar Nijhuis desgevraagd niet bang voor is, nu het verzoek het voorzitterschap hem bereikte via de bestuursvoorzitter van Flynth. Alle reden dus om daar vertrouwen in te hebben.
De nieuwe voorzitter Grote schoenen die gevuld moeten gaan worden, het kwam al eerder ter sprake. Waar gaat Nijhuis de komende jaren (al zullen er dat naar alle waarschijnlijkheid geen 21 gaan worden) de nadruk op leggen? Vooropgesteld moet worden dat allereerst de fiscale belangen van de sector gediend moeten blijven worden. Zowel de landbouwvrijstelling als de BOR liggen met grote regelmaat onder vuur, de laatste zelfs in het recente coalitieakkoord. En verder hecht Nijhuis aan meer overleg en afstemming met de vak- en branchegenoten. Het lijkt voor de hand te liggen dat de werkzaamheden van de drie vaksecties zorgvuldig op elkaar af te stemmen. Maar ook overleg met een organisatie als de onze lijkt voor de hand te liggen. Binnen onze commissies en communities kennen we geen specifiek op de agrarische sector toegesneden groep. Dat is wellicht ook helemaal niet nodig als er meer en betere afstemming plaatsvindt tussen de beide organisaties. Iets waarover de eerste gesprekken inmiddels de rol staan. En dat lijkt ons een prima zaak. <<< Noten 1
‘Geruisloos naar de top’, De opzienbarende ontwikkeling van landbouwboekhoudbureaus naar full service accountancy, Hans Siemes, Grafistar Lichtenvoorde, 2011 (ISBN 978-94-90085-11-7).
2
Tijdschrift voor Agrarisch recht 2021 nr. 11, ‘Een jubileum en een afscheid in de agrofiscaliteit’. mr. A. Verduijn RB
Jurisprudentie en wetgeving Inkomstenbelasting Grond door verontreiniging voor negatieve waarde in box 3 ■ Onverdeeld 35%-aandeel in woning wél eigen woning in box 1 ■ Zvw-inkomen niet verlaagd door premie jaaren reserveringsruimte ■ Geruisloze doorschuiving na definitieve aanslagen niet eenzijdig te herroepen
Vennootschapsbelasting
■
■
23 23
Inspecteur mag onjuiste beschikking fiscale eenheid Vpb niet zomaar herzien
25
Formeel Hoge Raad gaat om: extra schade-eis bij vertrouwensbeginsel vervallen ■ Navordering niet mogelijk als IB lager is dan € 450 maar correctie hoger dan € 1.000 ■
24 24
26 26
Loonbelasting ■
Dubbele bijtelling voor zelfde auto van de baan
25
Inkomstenbelasting
2022/1 Grond door verontreiniging voor negatieve waarde in box 3 Een perceel waarvan de bodem ernstig verontreinigd is maar waarvoor geen acute saneringsverplichting geldt, mag in box 3 voor een negatieve waarde worden opgenomen. Dat besliste rechtbank NoordNederland in de volgende procedure. Een man was eigenaar van een braakliggend stuk grond van 3,5 hectare. Gedeputeerde Staten gaf in 2008 een beschikking af waarin stond dat weliswaar sprake was van ernstige grondverontreiniging, maar dat bij het toenmalige en voorgenomen gebruik (wonen en werken) geen spoedige sanering noodzakelijk was. De man nam in zijn aangifte IB 2017 het perceel op tegen een negatieve waarde, maar de inspecteur vond dat de waarde in box 3 niet lager dan nihil kon zijn. De grondeigenaar ging in beroep en stelde dat de waarde van de grond in gesaneerde staat moest worden verminderd met de saneringskosten. Rechtbank Noord-Nederland was dat met hem eens. De rechtbank wees op de conclusie die advocaat-generaal Wattel (ECLI:NL:PHR:2017:1134) had uitgebracht bij het Interest Rate Swap arrest van de Hoge Raad van 2 februari 2018 (ECLI:NL:HR:2018:123). Daarin concludeerde de advocaat-generaal dat een zelfstandig vermogensbestanddeel zowel een negatieve als een positieve waarde kan hebben. De rechtbank was het eens met deze zienswijze van de advocaat-generaal en besliste dat een bezitting in de zin van artikel 5.3, lid 2, Wet IB 2001 naar haar aard ook een negatieve waarde kan hebben. Vervolgens was de vraag van de waarde in het economisch verkeer (art. 5.19, lid 1, Wet IB 2001) aan de orde. Volgens de rechtbank had het perceel een negatieve waarde, omdat bij de verkoop van het perceel in de huidige staat een bedrag aan de koper zou moeten worden betaald. De rechtbank vond het aannemelijk dat de negatieve invloed van de bodemvervuiling op de waarde in het econo-
misch verkeer van het perceel ten minste € 625.000 was. Dit bedrag was minder dan 10% van de geoffreerde saneringskosten van € 6,3 mln die de inspecteur niet had betwist. Een potentiële koper zou er rekening mee houden dat de grond was vervuild, hij misschien ooit verplicht moest saneren (bijvoorbeeld bij gewijzigde wetgeving of door besluitvorming van de overheid) en dat de grond in huidige staat voor (zeer) beperkte doeleinden geschikt was. ■ Rechtbank Noord-Nederland 20 oktober 2021, nr. 19/3859, ECLI:NL:RBNNE:2021:4671
2022/2 Onverdeeld 35%-aandeel in woning wél eigen woning in box 1 In de wetsgeschiedenis is aan de situatie van de gedeeltelijke eigendom van een woning aandacht besteed. Als voorbeeld werd gegeven een persoon die eenderde van een woning in eigendom heeft. Hierover werd onder meer gezegd: “Indien de belastingplichtige slechts gedeeltelijk eigenaar is, wordt de eigenwoningregeling slechts gedeeltelijk toegepast”. Ook de waardeverandering werd in het voorbeeld expliciet genoemd: “Met betrekking tot het gedeelte van de woning waarvan hij eigenaar is (een derde), gaat de waardeverandering hem volledig aan. Aan die voorwaarde is dus voldaan om de woning (voor dat deel) als eigen woning te kunnen aanmerken”. De wetsgeschiedenis en de toelichting van de staatssecretaris als (mede-)wetgever leken zo duidelijk. De inspecteur stelde dat het woord ‘grotendeels’ betrekking heeft op het onverdeelde aandeel in het totaal, maar hof Den Haag was dat niet met hem eens. De echtparen A en B waren voor respectievelijk 35% en 65% eigenaar van een woning die niet kadastraal was gesplitst. De echtparen woonden beiden in hun eigen deel van de woning. Er was geen gemeenschappelijke huishouding. Echtpaar A gaf de woning in de aangifte inkomstenbelasting 2017 aan in box 1, maar de inspecteur belastte de woning in box 3. Doordat echtpaar A voor minder dan 50% eigenaar was van de woning, kon (het aandeel in) de woning volgens de inspecteur niet worden gekwalificeerd als eigen woning in box 1. februari 2022 | nummer 1 | Het Register
23
n n n n n
Echtpaar A ging in beroep. Rechtbank Den Haag was het met de inspecteur eens dat uit een besluit van 24 november 2009 (nr. CPP2009/ 2342M) bleek dat het woord ‘grotendeels’ in artikel 3.111, lid 1, Wet IB 2001 moest worden uitgelegd als 50% of meer. Het echtpaar ging met succes in hoger beroep. Hof Den Haag besliste dat uit de tekst van artikel 3.111, lid 1, letter a, Wet IB 2001 en de bedoeling van de wetgever volgde dat de woning van het echtpaar A in box 1 viel, omdat (1) het aandeel in de woning het echtpaar op grond van eigendom anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking stond, (2) zij de voordelen met betrekking tot het aandeel genoten en (3) de kosten en lasten ter zake daarvan op hen drukten. Omdat de waardeontwikkeling van het aandeel in de woning het echtpaar volledig aanging, kwalificeerde het aandeel in de woning als eigen woning in de zin van artikel 3.111, lid 1, letter a, Wet IB 2001. Hieraan deed niet af dat de woning niet kadastraal was gesplitst, noch dat met de andere eigenaren van de woning geen aanvullende contractuele afspraken waren gemaakt op grond waarvan echtpaar A economisch eigenaar was geworden van het deel van de woning dat zij bewoonde. Dat in de brief van de staatssecretaris van 19 december 2002 (nr. WDB2002-00571U) en in het besluit van 24 november 2009 een ander standpunt was ingenomen, waarin de staatssecretaris van Financiën terugkwam op de wetsgeschiedenis, was volgens het hof niet van belang omdat de staatssecretaris de uitlatingen in de brief en besluiten had gedaan in zijn hoedanigheid van uitvoerder en niet in de hoedanigheid van medewetgever. Het hof verklaarde het hoger beroep van het echtpaar A gegrond. ■ Gerechtshof Den Haag 15 september 2021, nr. BK-21/00033, ECLI:NL:GHDHA:2021:1761
Jurisprudentie en wetgeving
wetgever in artikel 43 Zvw onderscheid maakte tussen drie gevallen: (1) een werknemer die pensioen opbouwt door middel van een verplichte pensioenregeling, (2) een ondernemer die een oudedagsvoorziening opbouwt door middel van deelname aan een verplichte pensioenregeling of door toevoeging aan een FOR en (3) de situatie waarin, al dan niet in aanvulling op de hiervoor genoemde oudedagsvoorzieningen, een oudedagsvoorziening wordt opgebouwd door middel van een lijfrente. In de eerste twee gevallen is sprake van oudedagsvoorzieningen die gefaseerd en fiscaal gefacilieerd worden opgebouwd. De fiscale faciliteit is in die situaties vormgegeven doordat binnen de bron van inkomen rekening werd gehouden met de betaalde pensioenpremies dan wel de toevoegingen aan de FOR. Deze gevallen vielen dus onder de tweede pijler. Bij het derde geval is er geen verband tussen de pensioenopbouw enerzijds en de hoogte van het inkomen en de duur van de arbeid anderzijds. Het gaat daarbij om oudedagsvoorzieningen die vrijwillig en op eigen verantwoordelijkheid worden opgebouwd. De situatie van de ondernemer viel volgens de rechtbank binnen de onder (3) genoemde gevallen waarvoor de Hoge Raad geen beslissing heeft gegeven. Aangezien voor de bijdrage Zvw een brede grondslag geldt en alleen rekening wordt gehouden met bestanddelen die worden genoemd in artikel 43 Zvw, kan volgens de rechtbank daarom niet worden aangenomen dat de gevallen onder (3) en de gevallen onder (1) en (2) voor de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage gelijke gevallen zijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. (Advocaat-generaal Wattel heeft op 8 oktober 2021 een conclusie genomen in een soortgelijke procedure en de Hoge Raad geadviseerd het beroep in cassatie van de ondernemer gegrond te verklaren: nr. 21/01274 en nr. nr. 21/01274) ■ Rechtbank Zeeland-West-Brabant 23 september 2021, nr. BRE20/7679, ECLI:NL:RBZWB:2021:4827
2022/3 Zvw-inkomen niet verlaagd door premie jaar- en reserveringsruimte 2022/4 Geruisloze doorschuiving na De Hoge Raad besliste op 23 november 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2175) definitieve aanslagen niet eenzijdig dat premies die samenhangen met een FOR in mindering moeten te herroepen komen op het bijdrage-inkomen voor de Zvw. Daarmee had de Hoge Raad nog niet beslist op de vraag of het Zvw-inkomen wordt verlaagd ten aanzien van inkomen dat opzij wordt gezet binnen de fiscale bandbreedte van jaar- en reserveringsruimte. Rechtbank Zeeland-West-Brabant besliste in de volgende procedure dat de lijfrentepremie het bijdrage-inkomen voor de Zvw niet verlaagt.
Een ondernemer genoot in 2017 € 49.708 aan winst uit onderneming. Hij stortte in 2017 € 10.000 aan lijfrentepremies op een lijfrentebankspaarrekening (lijfrentepremie jaarruimte: € 2.887, lijfrentepremie reserveringsruimte: € 3.556 en lijfrentepremie omzetting oudedagsreserve: € 3.557). De inspecteur hield bij het vaststellen van het bijdrage-inkomen Zvw geen rekening met de lijfrentepremie die ten laste van de jaar- en reserveringsruimte in aftrek was gebracht. De ondernemer ging in beroep. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelde vast dat de ondernemer een vergelijking maakte tussen de derde pijler (waarbinnen hij viel) en de tweede pijler van het Nederlands pensioenstelsel. Dit onderscheid was echter niet gelijk aan het door de Hoge Raad in zijn arrest van 23 november 2018 onderkende onderscheid dat de wetgever in artikel 43 Zvw maakte voor de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage. De Hoge Raad had in dat arrest beslist dat de
24
Het Register| februari 2022 | nummer 1
Op 27 maart 2009 sloten echtpaar A en echtpaar B twee overeenkomsten. In de eerste overeenkomst kwamen zij het aangaan van een vof overeen. Echtpaar A bracht het eigendom van roerende zaken, voorraden, kennis, zakelijke relaties en arbeid in. Daarnaast brachten zij het gebruik en genot in van bedrijfsgebouwen, erfvoorzieningen, wegen en varkensrechten. Echtpaar B bracht de eigendom in van bedrijfsgrond, kennis, zakelijke relaties en arbeid. In de tweede overeenkomst, de ‘side-letter’, kwamen partijen overeen dat echtpaar B hun firma-aandeel na drie jaren zouden overdragen aan echtpaar A tegen een al op 27 maart 2009 overeengekomen prijs van € 445.000 en dat partijen daarbij artikel 3.63 Wet IB 2001 zouden toepassen. Op enig moment boterde het niet meer tussen de echtparen. Echtpaar B startte een arbitrageprocedure waarin zij nakoming vorderden van de vof-overeenkomst en de sideletter. De arbitragecommissie wees die vordering op 29 augustus 2013 toe. Echtpaar A verzocht rechtbank Gelderland om vernietiging van het vonnis van de arbitragecommissie, maar die vordering wees de rechtbank op 3 december 2014 af. Mevrouw A en B gingen daartegen in hoger beroep bij hof Arnhem-Leeuwarden. Op 26 november 2013 werd uitvoering gegeven aan het vonnis van de arbitragecommissie waarbij echtpaar B hun aandeel in de firma aan echtpaar A leverde en
n n n n n
waarbij in de notariële akte was vastgelegd dat partijen een beroep zouden doen op toepassing van artikel 3.63 Wet IB 2001. De inspecteur legde aan echtpaar B de aanslagen IB 2013 op conform de aangiften waarbij hij tegemoet kwam aan het verzoek om toepassing van 3.63 Wet IB 2001. Echtpaar B maakte geen bezwaar tegen die aanslagen. Ook de aanslagen IB 2013 van echtpaar A werden definitief opgelegd en ook bij hen werd het verzoek om toepassing van artikel 3.63 Wet IB 2001 gehonoreerd, maar zij maakten wel bezwaar tegen de aanslagen en stelden dat zij wilden terugkomen op hun verzoek om toepassing van artikel 3.63. De inspecteur wees het bezwaar af en stelde dat mevrouw A en B niet eenzijdig op hun verzoek konden terugkomen. Het echtpaar A ging in beroep. Rechtbank Zeeland-West-Brabant besliste dat beide echtparen bij hun aangiften IB 2013 hadden verzocht om toepassing van de faciliteit van artikel 3.63 Wet IB 2001 en daarom was voldaan aan de voorwaarde dat sprake moest zijn van een gezamenlijk verzoek. De gevolgen van deze keuze stonden bij echtpaar B voor 2013 onherroepelijk vast. Zij hadden ook geen bezwaar gemaakt tegen de aanslagen. De rechtbank besliste dat in de wettekst en de wetsgeschiedenis bij artikel 3.63 Wet IB 2001 niets was opgenomen over het moment waarop de gezamenlijke keuze voor toepassing van de faciliteit uiterlijk kon worden herzien, maar de rechtbank leidde uit de aard en werking van de faciliteit af dat deze keuze niet meer kon worden herzien als bij (één van) de respectievelijk overdrager(s) en overnemer(s) de aanslag die volgde op de aangifte waarin de keuze was gemaakt, onherroepelijk vaststond en de keuze dus onherroepelijke gevolgen had gehad. Toepassing van de faciliteit had immers zowel gevolgen voor de vaststelling van de winst uit onderneming van de overdrager als van de overnemer. Volgens de rechtbank kon echtpaar A niet eenzijdig terugkomen op het mede door hen ingediende verzoek om toepassing van de faciliteit. ■ Rechtbank Zeeland-West-Brabant 13 oktober 2021, nr. BRE 18/4077, ECLI:NL:RBZWB:2021:5291 en nr. BRE 18/4078, ECLI:NL:RBZWB:2021:5290
Loonbelasting
2022/5 Dubbele bijtelling voor zelfde auto van de baan Rechtbank Den Haag heeft beslist dat een man die tot het overlijden van zijn echtgenote een ‘verklaring geen privégebruik auto’ had, en na het overlijden van zijn echtgenote de zakelijke auto van zijn echtgenote ging gebruiken, geen bijtelling hoefde te plegen voor deze auto voor de periode dat hij over de verklaring voor de eerste auto beschikte. Het echtpaar werkte in 2019 bij een bv die aan de man een Volkswagen Up ter beschikking stelde en aan de vrouw een Hyundai. Voor de Up had de man een verklaring ‘geen privégebruik auto’. De Hyundai werd bij het loon van de vrouw geteld. Toen de vrouw op 25 juli 2019 overleed, nam de bv de Volkswagen Up per 31 juli 2019 in, en ging de man vanaf 1 augustus 2019 gebruikmaken van de Hyundai. De bv telde vanaf 1 augustus 2019 het voordeel van het privégebruik van de Hyundai bij het loon van de man. Op 8 september 2019 trok de man de verklaring ‘geen privégebruik auto’ in omdat hij de Up niet meer tot zijn beschikking had. De inspecteur legde aan de man een naheffingsaanslag loonheffingen op
over de maanden januari 2019 tot en met juli 2019 omdat per saldo meer dan 500 kilometer privé was gereden. De man ging in beroep en stelde dat hij in het belang van de bv en uit emotionele overwegingen de Hyundai in gebruik had genomen. Als zijn echtgenote niet was overleden dan was de vóór 1 augustus 2019 bestaande situatie volgens hem voortgezet. Rechtbank Den Haag besliste dat de toepassing van artikel 13bis, lid 1, Wet LB door de begrijpelijke wisseling van de Up naar de Hyundai tot een dubbele belastingheffing voor de terbeschikkingstelling van de Hyundai leidde over de maanden januari tot en met juli 2019. De echtgenote had immers tot haar overlijden de beschikking gehad over deze auto en de auto was tot haar overlijden bij haar loon geteld. Uit het beleidsbesluit van 20 maart 2015 (BLKB2015-0188M) over de bijtelling privégebruik auto kon volgens de rechtbank niet worden afgeleid dat de toepassing van de hardheidsclausule is uitgesloten. De dubbele belastingheffing was volgens de rechtbank een onbillijkheid, die werd veroorzaakt door de uitzonderlijke situatie van de man. Een situatie die de wetgever volgens de rechtbank niet had voorzien. Dit betekende dat de inspecteur voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslag door de minister van Financiën had moeten laten beoordelen of er aanleiding was om met toepassing van artikel 63 Awr af te zien van naheffing. Door dit niet te doen was de naheffingsaanslag opgelegd in strijd met artikel 3.4 Awb. ■ Rechtbank Den Haag 26 april 2021, nr. SGR 20/3903, ECLI:NL:RBDHA:2021:7183
Vennootschapsbelasting
2022/6 Inspecteur mag onjuiste beschikking fiscale eenheid Vpb niet zomaar herzien
De Hoge Raad besliste op 17 april 2015 (ECLI:NL:HR:2015:962) dat het verbreken van een fiscale eenheid vennootschapsbelasting met terugwerkende kracht mogelijk is als bij het aanvragen van de fiscale eenheid niet is voldaan aan de voorwaarden voor een fiscale eenheid én de inspecteur over de voorwaarden onjuist of onvolledig is geïnformeerd. De inspecteur in de volgende procedure stelde dat de afgegeven beschikking fiscale eenheid vennootschapsbelasting met terugwerkende kracht kon worden herzien ook al voorziet de wet niet in de mogelijkheid tot herziening of intrekking van een afgegeven goedkeurende fiscale eenheid beschikking. Hof Den Bosch besliste dat er geen wettelijke verankering is maar stelde vast dat de Belastingdienst wel intern beleid heeft geformuleerd waarbij rekening is gehouden met de door de Hoge Raad gegeven uitgangspunten. In de niet-gepubliceerde ‘Instructie herzien of intrekken van beschikkingen’ van 10 november 2014 (kenmerk TV IH/S&E 2014102) van de Directie Vaktechniek, Team Vaktechniek is het uitgangspunt dat ook als beschikkingen op onjuiste gronden zijn afgegeven, het rechtzekerheidsbeginsel zich ertegen verzet dat eenmaal afgegeven beschikkingen worden herzien of ingetrokken. Herziening of intrekking is wel mogelijk als opzettelijk of grofschuldig onjuist of onvolledig informatie is verstrekt, waardoor de onjuiste beschikking is afgegeven. Als geen sprake is van opzettelijk onjuist of onvolledig informeren, wordt volgens de instructie van geval tot geval bekeken of intrekking of herziening mogelijk is. februari 2022 | nummer 1 | Het Register
25
n n n n n
Hierbij moet het gaan om situaties waarin belanghebbende relevante informatie niet heeft verstrekt en de inspecteur op basis van de wél beschikbare gegevens geen nadere onderzoeksplicht had. Hof Den Bosch pelde vervolgens de (drie) voorwaarden voor herziening af, en besliste dat herziening (met terugwerkende kracht) niet mogelijk was omdat: (1) de bv niet opzettelijk onjuiste of onvolledige informatie had verstrekt, (2) de bv niet grofschuldig onjuiste of onvolledige informatie had verstrekt én (3) de onjuiste fiscale eenheid beschikking ook niet ‘in enige mate’ te wijten was geweest aan de bv terwijl de inspecteur een nadere onderzoeksplicht had van de wél beschikbare gegevens. Dit leidde ertoe dat de navorderingsaanslag ten onrechte aan de bv was opgelegd en de verliesbeschikking ten onrechte was herzien. ■ Gerechtshof Den Bosch 5 november 2021, nr. 19/00546, ECLI:NL:GHSHE:2021:3361
Formeel
2022/7 Hoge Raad gaat om: extra schade-eis bij vertrouwensbeginsel vervallen
Het ‘dispositievereiste’ houdt in dat een belastingplichtige die naar aanleiding van onjuiste inlichtingen van de Belastingdienst handelt of juist niet handelt en daardoor bovenop de normaliter verschuldigde belasting schade lijdt, zich niet kan beroepen op in rechte te beschermen vertrouwen. Daarmee vormt het dispositievereiste een inbreuk op het in rechte te beschermen vertrouwen dat door die onjuiste inlichting is gewekt. De Hoge Raad kwam op 5 november 2021 terug van zijn in 1979 geformuleerde dispositievereiste. In het arrest uit 1979 besliste de Hoge Raad dat alleen een beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan als die inlichtingen (a) niet zo duidelijk in strijd zijn met een juiste wetstoepassing dat de belastingplichtige had kunnen en moeten weten dat de inlichtingen onjuist waren, en (b) de belastingplichtige, afgaande op die onjuiste inlichtingen, een handeling had verricht of nagelaten waardoor hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting moest betalen, maar daarenboven schade leed, die dus niet kon zijn gelegen in wat bij een juiste toepassing van de wet moest worden geheven. Op 5 november 2021 besliste de Hoge Raad dat een beroep op het vertrouwensbeginsel bij onjuiste inlichtingen van de Belastingdienst niet meer kan worden afgewezen als geen sprake is van schade bovenop de wettelijk verschuldigde belasting. De Hoge Raad besliste dit in een procedure van een man die in 2015 zijn in 1989 afgesloten lijfrenteverzekering afkocht en de afkoopsom aangaf als inkomsten uit vroegere arbeid. Bij de aanslag IB 2015 werd € 37.465 (20% van € 187.327) aan revisierente in rekening gebracht. De man ging in beroep en stelde dat hij op basis van informatie op de website van de Belastingdienst ervan mocht uitgaan dat hij geen revisierente verschuldigd was, omdat daar stond dat geen revisierente was verschuldigd als de lijfrenteverzekering was afgesloten vóór 16 oktober 1990. De Hoge Raad besliste dat de door de Belastingdienst verstrekte informatie niet zag op de verschuldigde belasting, maar op de revisierente. Uit het arrest van 26 september 1979 zou in dit geval
26
Het Register| februari 2022 | nummer 1
Jurisprudentie en wetgeving
volgen dat de revisierente die bij een juiste toepassing van de wet in rekening moest worden gebracht niet was aan te merken als ‘daarenboven geleden schade’. De Hoge Raad zag echter aanleiding zijn rechtspraak op dit punt te herzien. Het was volgens de Hoge Raad niet in lijn met de huidige rechtsopvattingen dat een beroep op door uitlatingen van de Belastingdienst gewekt vertrouwen moest worden afgewezen alleen omdat het nadeel lag in wat bij een juiste wetstoepassing zou moeten worden geheven. De Hoge Raad was het met het Hof eens dat groot belang moest worden toegekend aan het feit dat de gepubliceerde informatie op de website van de Belastingdienst zo precies en concreet de situaties noemde waarin geen revisierente hoefde te worden betaald dat de man niet hoefde te betwijfelen dat het ging om een uitputtende omschrijving van de voorwaarden waaronder de Belastingdienst geen revisierente in rekening zou brengen. De beslissing tot afkoop was gebaseerd op de informatie op de website van de Belastingdienst en de lijfrente zou niet zijn afgekocht als op de website van de Belastingdienst de juiste informatie stond. ■ Hoge Raad 5 november 2021, nr. 20/03173, ECLI:NL:HR:2021:1654
2022/8 Navordering niet mogelijk als IB lager is dan € 450 maar correctie hoger dan € 1.000 De Hoge Raad heeft beslist dat het correctiebeleid van de Belastingdienst zo moet worden uitgelegd dat - behoudens kwade trouw of repeterende onjuistheden - een navorderingsaanslag tot een bedrag van minder dan € 450 niet kan worden opgelegd, ook als de inkomenscorrectie meer dan € 1.000 bedraagt. De zaak was als volgt. Een vrouw bracht in haar aangifte IB 2015 specifieke zorgkosten in aftrek. De aanslag werd overeenkomstig de aangifte opgelegd. Toen bleek dat die aftrek van € 2.623 onterecht was, legde de inspecteur een navorderingsaanslag op van € 427. Na bezwaar werd de navorderingsaanslag verminderd tot € 223 in verband met een verlaging van de inkomenscorrectie naar € 1.986. De vrouw ging in beroep en stelde dat de navorderingsaanslag in strijd was met het correctiebeleid van de Belastingdienst omdat geen sprake was van kwade trouw of repeterende onjuistheden. Het te hanteren bedrag bij een navordering was volgens het correctiebeleid namelijk € 450 (c.q. € 1.000 inkomen). Rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de vrouw ongegrond, maar Hof Den Haag besliste dat een redelijke uitleg van de regeling van het correctiebeleid – hoewel de betekenis van de woorden ‘€ 450 (c.q. € 1.000 inkomen)’ niet direct, ook niet voor een gemiddelde belastingplichtige, was te begrijpen – meebracht dat een navorderingsaanslag tot een bedrag van € 450 niet werd opgelegd, ook al was de inkomenscorrectie hoger dan € 1.000. De staatssecretaris ging in cassatie maar zonder succes. De Hoge Raad was het met het Hof eens dat het correctiebeleid zo moest worden uitgelegd – behoudens kwade trouw of repeterende onjuistheden – dat een navorderingsaanslag tot een bedrag van minder dan € 450 niet werd opgelegd, ook als de inkomenscorrectie meer dan € 1.000 bedroeg. ■ Hoge Raad 12 november 2021, nr. 21/00184, ECLI:NL:HR:2021:1671
Wbm i.v.m. beperking emissies kolencentrales 31 362 Wet minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking 35 216
Bij KB Dag na datum Stb 1-1-2023
Wet excessief lenen bij eigen vennootschap 35 496 Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting 35 523
■ Datum inwerkingtreding
■ Staatsblad
■ Aangenomen EK
■ Eindverslag EK
■ Memorie van Antwoord EK
■ Voorlopig verslag EK
■ Wetsvoorstel EK
■ Aangenomen TK
■ Eindverslag TK
■ Nota n.a.v. verslag TK
■ Verslag TK
■ Wetsvoorstel +MvT TK
Per 3 januari 2022
De stand van zaken
Wetgeving
n n n n n
Dag na datum Stb
Fiscale verzamelwet 2022 35 708
1-1-2022
Wet invoering conditionele bronbelasting op dividenden 35 799
1-1-2024
Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van trusts en soortgelijke juridische constructies 35819 Intrekking Baangerelateerde Investeringskorting (BIK) 35873
Bij KB
Dag na datum Stb
Belastingplan 2022 35927
1-1-2022
Overige Fiscale Maatregelen 2022 35 928
1-1-2022
Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten 35 929
1-1-2022
Wet delegatiebepalingen tegemoetkoming schrijnende gevallen 35 930
1-1-2022
Wet implementatie belastingplichtmaatregel ATAD2 35 931
1-1-2022
Verlaging tarief en maandelijks aanpassen verhuurderheffing 35 932
1-1-2022
Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel 35 933
1-1-2022
Wet implementatie richtlijnen accijns 2022 35 918
1-1-2022
Wet delegatiebepalingen hersteloperatie toeslagen 35 957
1-1-2022
Aanpassing regeling waardeoverdracht en afkoop klein pensioen en invoering afkoop klein nettopensioen en nettolijfrente 36 004
Bij KB
februari 2022 | nummer 1 | Het Register
27
n n n n n
Aandachtspunten bij vragenbrieven van de Belastingdienst Als belastingadviseur wordt u vast regelmatig geconfronteerd met een onderzoek door de Belastingdienst naar uw cliënten. De inspecteur stelt dan vragen om de ingediende belastingaangiften te controleren. In de praktijk zie ik dat vaak niet helder is aan wie de vragen worden gesteld. Voordat tot het beantwoorden van vragen wordt overgegaan, is het noodzakelijk dit vast te stellen.
W Mr. A.J.C. Perdaems Angelique Perdaems is advocaat en partner bij Hertoghs advocaten
anneer de Belastingdienst vragen stelt, worden deze dan aan de cliënt gesteld en is de adviseur slechts het toezendadres? Of worden de vragen aan de adviseur gesteld en rust op hem de verplichting om de vragen te beantwoorden? Bij het beantwoorden van een vragenbrief is het belangrijk dat duidelijk is aan wie de vragen worden gesteld. Maar ook om duidelijk in beeld te hebben welke grenzen de informatieverplichting kent. Steeds vaker worden vragen gesteld over de rol van de adviseur. Mag dat zomaar? En wat zijn de mogelijke gevolgen als niet aan een informatieverzoek wordt voldaan? Deze onderwerpen komen in deze bijdrage aan bod.
Aanleiding van de vragen Een vragenbrief wordt vaak gestuurd omdat de inspecteur vragen heeft over de ingediende aangifte. De aanleiding voor een vragenbrief kan de aangifte zelf zijn omdat daarin bijvoorbeeld een hoge renteaftrek of hoge kosten in vergelijking met een eerder jaar in aanmerking zijn genomen. Vooraf worden ook aandachtspunten aangekondigd waar de Belastingdienst bij het controleren van de aangifte extra op let. Ook bij de Belastingdienst bekende informatie kan de aanleiding vormen voor een vragenbrief, zoals bijvoorbeeld informatie uit een boeken-
Steeds vaker worden vragen gesteld over de rol van de adviseur. Mag dat zomaar?
28
Het Register | februari 2022 | nummer 1
onderzoek of een onderzoek door de FIOD. Via renseignering en informatie-uitwisseling ontvangt de Belastingdienst veel informatie van derden. Zo wordt via common reporting standards (crs) automatisch informatie over buitenlandse bankrekeningen aan de Belastingdienst verstrekt. Ook wordt veel informatie ontvangen als gevolg van meldplichten zoals uit de Wwft en DAC6. De Belastingdienst beschikt dan ook over veel informatie die met de informatie in de aangifte kan worden vergeleken. Als dit vragen oproept dan kan de inspecteur uiteraard vragen stellen aan de belastingplichtige.
Aan wie? De inspecteur heeft diverse mogelijkheden om informatie op te vragen. Hij kan dit rechtstreeks aan de belastingplichtige vragen of via de adviseur van de belastingplichtige. Ook kan hij een derdenonderzoek instellen. Voor elke route gelden andere bevoegdheden. Op grond van artikel 47 AWR is de belastingplichtige verplicht gegevens en inlichtingen te verstrekken (hierna: inlichtingenplicht). Ook is hij verplicht de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan aan de inspecteur ter beschikking te stellen (hierna: inzageplicht). Er gelden drie belangrijke voorwaarden: ■ Desgevraagd: dus alleen op verzoek van de inspecteur en niet spontaan; ■ Te zijnen aanzien: dus alleen voor de eigen belastingheffing; ■ Voor de belastingheffing van belang: dus geen vragen om bijvoorbeeld schuld of betrokkenheid van derden vast te stellen.
n n n n n
Ga bij het ontvangen van een vragenbrief na aan wie de vragen worden gesteld.
De inspecteur kan op grond van artikel 47 AWR geen vragen aan de adviseur stellen over zijn cliënt. De vragen moeten zien op de eigen belastingheffing. De inspecteur dient de vragen aan de belastingplichtige te stellen en de informatieverplichting rust op de belastingplichtige. Een eventuele informatiebeschikking kan dan ook niet ten aanzien van de adviseur worden genomen. Deze moet gericht zijn tot de belastingplichtige. De adviseur is immers op grond van artikel 47 AWR niet verplicht om informatie over de belastingplichtige te verstrekken. De adviseur kan wel als toezendadres worden gebruikt voor de vragenbrief aan de belastingplichtige. Van belang is dat de vragen op grond van artikel 47 AWR aan de belastingplichtige moeten worden gesteld. De adviseur kan deze vragen namens de belastingplichtige beantwoorden dus als de gemachtigde van de belastingplichtige. Daarbij is het belangrijk te benadrukken dat het de antwoorden van de belastingplichtige zijn. Met name als het gaat om vragen naar feiten of een toelichting daarop dienen die door de belastingplichtige dan wel in samenspraak met de belastingplichtige te worden beantwoord.
Inzageplicht voor adviseur Als de administratie (boeken, bescheiden en andere gegevensdragers) van een belastingplichtige zich bij een adviseur of accountant bevindt, is hij op grond van artikel 48 AWR verplicht deze ter beschikking te stellen aan de inspecteur. De inspecteur dient de belastingplichtige in kennis te stellen van dit verzoek aan de adviseur. Het gaat niet alleen om gegevensdragers die eigendom zijn
Deze bevoegdheid komt er dus op neer dat de inspecteur bij de adviseur inzage kan vragen in de administratie van de cliënt. van de belastingplichtige maar ook om gegevensdragers van de derde waarop administratie van de belastingplichtige staat. Deze bevoegdheid komt er dus op neer dat de inspecteur bij de adviseur inzage kan vragen in de administratie van de cliënt.
Derdenonderzoek De inlichtingenplicht én de inzageplicht gelden voor administratieplichtigen (kort gezegd ondernemers) ook voor de belastingheffing van derden. Op grond van artikel 53 AWR kan de inspecteur een derdenonderzoek uitvoeren. Het moet dan gaan om informatie die van belang kan zijn voor de belastingheffing van derden. Derdenonderzoeken worden vaak ingezet om informatie die van de belastingplichtige is verkregen, te verifiëren of om informatie te verkrijgen die de belastingplichtige niet verstrekt. Zo worden in woonplaatsonderzoeken vaak derdenonderzoeken uitgevoerd bij banken waarbij alle bankafschriften over een periode worden opgevraagd. Of wordt bij telefoonproviders het telefoongebruik opgevraagd. Ook vinden vaak derdenonderzoeken plaats bij leveranciers of afnemers om facturen te controleren. De Hoge Raad heeft recent geoordeeld dat de Belasting-
februari 2022 | nummer 1 | Het Register
29
Vragenbrieven
n n n n n
Een phishing expedition is verboden. De inspecteur mag niet snuffelen in archiefkasten en dus ook niet in computers of e-mail boxen.
derzoek stelt dat de geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR van toepassing is. Dat strookt niet met de vertrouwensrelatie tussen de adviseur en de cliënt en ook niet met het bepaalde in artikel 48 AWR dat de inspecteur de belastingplichtige juist moet informeren over het verzoek dat hij aan de adviseur doet.
Waar ligt de grens? dienst een derdenonderzoek mag gebruiken om op grote schaal informatie op te vragen over de toepassing van de werkkostenregeling bij bonussen.1 Wel merkt de Hoge Raad op dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zich tegen dit onderzoek kunnen verzetten. Proportionaliteit dient dus nog steeds in acht te worden genomen bij een derdenonderzoek. Overigens dient de inspecteur de informatie uit de derdenonderzoeken bij een inzage in het dossier te verstrekken. De belastingplichtige moet de resultaten uit die onderzoeken kunnen controleren en weerspreken.2
Derdenonderzoek bij adviseur Kan de inspecteur bij de belastingadviseur een derdenonderzoek uitvoeren waarin vragen over de cliënt worden gesteld? Ik meen van niet. Ten eerste volgt dat uit het systeem van de wet. Voor deze situatie is in artikel 48 AWR geregeld dat de adviseur de administratie van zijn cliënt aan de inspecteur ter inzage moet verstrekken. De inlichtingenplicht is daarin niet genoemd. En dat is ook terecht gelet op de vertrouwensrelatie tussen de adviseur en zijn cliënt. Met toepassing van artikel 48 AWR wordt de administratie van de adviseur niet ter inzage gevraagd, maar de administratie van de cliënt die in het bezit is van de adviseur wordt ter inzage gevraagd. Deze bepaling is bewust beperkt tot de inzageplicht en ziet niet op de inlichtingenplicht. Door via artikel 53 AWR aan de adviseur gegevens en inlichtingen over zijn cliënt te vragen wordt deze bepaling omzeild en tegen de bedoeling van de wetgever in uitgebreid. Ten tweede blijkt uit de resolutie van 22 maart 19893 dat de positie van de belastingadviseur anders is dan de derde waar een derdenonderzoek plaats kan vinden. De belastingadviseur staan gegevens ter beschikking in zijn hoedanigheid van gemachtigde/adviseur van zijn cliënt. Benoemd wordt dat in deze relatie de gemachtigde/adviseur niet kan worden gezien als een derde. Het vragen van gegevens en inlichtingen aan de belastingadviseur over zijn cliënt dient dan ook te worden geplaatst in het kader van artikel 47 AWR waarbij de vragen zijn gericht aan de cliënt. Overigens staat ter discussie of deze resolutie nog geldig is.4 Maar al zou deze resolutie zijn ingetrokken, dan zie ik nog niet in waarom dat iets zou veranderen aan het uitgangspunt dat de belastingadviseur gemachtigde is van zijn cliënt en geen derde is in de zin van artikel 53 AWR en dat het cliëntdossier dus niet via artikel 53 AWR bij de adviseur kan worden opgevraagd. Tot slot is van belang dat de inspecteur bij een derdenon-
30
Het Register | februari 2022 | nummer 1
Artikel 47 AWR bevat veel verplichtingen voor de belastingplichtige ten aanzien van zijn eigen belastingheffing. In de praktijk bestaat dan ook het beeld dat nagenoeg alle informatie waar de Belastingdienst om vraagt, moet worden verstrekt. Toch zijn de informatieverplichtingen begrensd. In het algemeen gelden de volgende grenzen: ■ De gevraagde informatie moet voor de belastingheffing van de betreffende belastingplichtige van belang kunnen zijn. Vragen over wetenschap zoals wie en waarom zien over het algemeen niet op de belastingheffing maar eerder op beboeting. Verzoeken moeten aan de belastingplichtige worden gericht dus niet aan de gemachtigde. Maar ook niet aan de aandeelhouder van een vennootschap maar aan de vennootschap zelf. Vragen over de rol van de adviseur hoeven niet te worden beantwoord. De rol van de adviseur is niet van belang voor de belastingheffing van de belastingplichtige. ■ Een phishing expedition is verboden. De inspecteur mag niet snuffelen in archiefkasten en dus ook niet in computers of e-mail boxen.5 ■ De algemene beginselen van behoorlijk bestuur moeten in acht worden genomen, zoals het evenredigheidsbeginsel. Zo kan het opvragen van de gehele administratie in de meest ruime zin over een aantal jaren onevenredig zijn.6 ■ Het recht op privacy moet worden gewaarborgd. Dit geldt bijvoorbeeld voor medische gegevens, telefoongegevens en e-mails. Voor inbreuk op privacy is een nauwkeurige wettelijke grondslag vereist.7 Het is de vraag of de AWR daaraan voldoet. ■ Het verzoek moet zien op jaren waarvoor de aanslagtermijn niet is verstreken. ■ Alle correspondentie en documenten van en aan een verschoningsgerechtigde mag niet worden opgevraagd en mag niet worden verstrekt. Verschoningsgerechtigden zijn advocaten, notarissen en artsen. Als een advocaat een derde inschakelt dan heeft die derde een afgeleid verschoningsrecht.8 Ook aan die derde mag deze informatie niet worden gevraagd en deze derde mag deze informatie ook niet verstrekken. ■ Rapporten en geschriften die de fiscale positie belichten of daaromtrent adviseren mogen niet worden opgevraagd en mogen niet worden verstrekt. Dat geldt ook voor onderdelen die met dat doel gegevens van feitelijke of beschrijvende aard bevatten. Ook e-mails waarin advies wordt gegeven, vallen hier mijns inziens onder. Dit wordt het informeel verschoningsrecht genoemd dat uiteen is gezet in het fair play arrest.9
n n n n n
Betrek de cliënt bij het beantwoorden van de vragen en het uitvoeren van het feitenonderzoek.
Informatiebeschikking Als de belastingplichtige volgens de inspecteur niet (volledig) aan de informatieverplichtingen van artikel 47 AWR voldoen, kan de inspecteur een informatiebeschikking nemen. Aangevoerd kan worden dat het verzoek onrechtmatig is omdat de informatiebevoegdheden zijn overschreden. Ook kan worden aangevoerd dat aan het verzoek is voldaan of dat het verzoek in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur omdat het bijvoorbeeld onevenredig is. In de informatiebeschikking moet de inspecteur exact vaststellen welke gevraagde inlichtingen of gegevens niet zijn verstrekt. Recent oordeelde rechtbank Zeeland-West-Brabant dat een informatiebeschikking moet worden vernietigd omdat niet voldoende duidelijk was welke vragen aan de belanghebbende waren gesteld.10 In de praktijk wordt het vaak een nadeel gevonden dat deze procedure lang duurt. Om een procedure te voorkomen, kan worden geprobeerd om in overleg met de inspecteur vast te stellen welke informatie moet worden verstrekt. Bijvoorbeeld door het zwartlakken van passages kan inzichtelijk worden gemaakt dat sprake is van geheimhouderscorrespondentie of belastingadvies, dat niet mag worden verstrekt. Informatieverzoeken waarin de inspecteur verzoekt om alle e-mails te verstrekken, leveren vaak discussie op. Bijvoorbeeld als e-mails er niet meer zijn, voor de belastingheffing niet van belang kunnen zijn, of belastingadvies bevatten. In die gevallen kan de inspecteur een informatiebeschikking nemen en kan de rechter beoordelen of de gegevens moeten worden verstrekt. De vraag in de praktijk is nog hoe ver de inspanningsverplichting gaat. Bestaat er een verplichting
Informatieverzoeken waarin de inspecteur verzoekt om alle e-mails te verstrekken, leveren vaak discussie op. om bijvoorbeeld tegen een buitenlandse bank te procederen om informatie van die bank te verkrijgen. Ik meen dat die vergaande inspanning niet van de belastingplichtige mag worden verwacht. En al helemaal niet als de Belastingdienst de stukken via een ambtshulpverzoek zelf bij de bank kan opvragen. Het gaat erom of nog aan het evenredigheidsbeginsel wordt voldaan. De feitenrechters oordelen wisselend.11 Als de informatie aan de derde wordt gevraagd via de inzageplicht of door middel van een derdenonderzoek, dan is de informatiebeschikking niet van toepassing. De fiscale rechter kan dan geen oordeel geven over de rechtmatigheid van het verzoek of de vraag of aan het verzoek is voldaan. De derde staat dan met zijn rug tegen de muur. Dit bevestigt dat een onderzoek naar de cliënt van de adviseur via artikel 47 AWR moet lopen en niet als derdenonderzoek mag worden uitgevoerd. Door de vragen als derdenonderzoek aan te merken, wordt de informatiebeschikking ten onrechte omzeild.
Strafrecht Het niet voldoen aan de inlichtingenplicht of de inzageplicht kan strafrechtelijk worden vervolgd op grond van de artikelen 68, lid 1, AWR en 69, lid 1, AWR. Dat geldt voor zowel de belastingplichtige als de derde die niet aan de op hem rustende verplichting voldoet. De strafrech-
februari 2022 | nummer 1 | Het Register
31
Vragenbrieven
n n n n n
civiele procedure te starten. In die fase kan nog in overleg worden getreden. De druk en dwang die van deze procedure uitgaat, is groot. Niettemin heeft de Hoge Raad geoordeeld dat deze procedure mag worden gevoerd, ook naast een informatiebeschikkingprocedure.13 Ook blijft het voor mij nog steeds niet overtuigend dat de rechter oordeelt dat een spoedeisend belang aanwezig is. Gedurende de informatiebeschikkingprocedure wordt de aanslagtermijn namelijk opgeschort.
Aandachtspunten bij onderzoek Als u of uw cliënt een vragenbrief van de inspecteur ontvangt dan is het belangrijk om niet impulsief te reageren. Neem de tijd om de vragenbrief te beantwoorden en na te gaan of alle vragen binnen de informatiebevoegdheden van de inspecteur vallen en dus moeten worden beantwoord. In de brieven staat vaak een vrij korte reactietermijn. Voor het beantwoorden van de vragen kan uitstel worden gevraagd. Doorgaans wordt dat ook verleend. Bij het reageren op de vragenbrief is het volgende van belang:
Neem bij twijfel de tijd.
ter heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard omdat gedurende het bezwaar tegen een informatiebeschikking een strafrechtelijk onderzoek is gestart vanwege schending van de inlichtingenverplichtingen. In dat onderzoek zijn doorzoekingen gedaan. De strafrechter oordeelde dat de beginselen van een behoorlijke procesorde zijn geschonden omdat ernstig tekort wordt gedaan aan de rechtsbescherming die de informatiebeschikking beoogd te bieden.12
Civiel kort geding De Belastingdienst kan ook een civiel kort geding starten waarin nakoming van de informatieverplichtingen wordt gevorderd onder verbeurte van een dwangsom. Een civiele procedure is openbaar; dat is een omstandigheid waarmee rekening moet worden gehouden. Voordat de Belastingdienst overgaat tot dagvaarden, laat de inspecteur doorgaans weten dat hij voornemens is een
1. Welke bevoegdheid gebruikt de inspecteur? Van belang is aan wie de vragen zijn gericht. Aan de cliënt op grond van artikel 47 AWR? Of zijn de vragen aan de adviseur gesteld maar voor de cliënt bedoeld (ook 47 AWR). Wordt de adviseur gevraagd in een derdenonderzoek om administratie ter beschikking te stellen (48 AWR) of vragen te beantwoorden over de cliënt (artikel 53 AWR). Als dit onduidelijk is, kan opheldering worden gevraagd. 2. Wat wordt exact gevraagd? Vraagt de inspecteur om stukken uit de administratie of worden inlichtingen gevraagd? Valt de gevraagde informatie binnen de informatieverplichtingen? 3. Beantwoord de vragen die zien op de cliënt niet op eigen titel maar namens de cliënt. 4. Betrek de cliënt bij het beantwoorden van de vragen en het uitvoeren van het feitenonderzoek. 5. En last but not least: haastige spoed is zelden goed. Blijf bij de feiten en er hoeft niet meer informatie te worden verstrekt dan wordt gevraagd. Neem bij twijfel de tijd en stem goed af met de cliënt en indien nodig met een derde. <<<
Noten HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1595.
en te verstrekken. Dit geldt natuurlijk ook voor
2
Rechtbank Gelderland 6 oktober 2021,
informatie uit digitale bestanden.”
ECLI:NL:GHSGR:2012:BV2117, r.o. 4.2., Rb.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 8 maart 2017
Noord-Holland 5 november 2019,
ECLI:NL:RBZWB:2017:2021.
ECLI:NL:RBNHO:2019:9134, V-N 2020/10.13
EHRM 24 april 1990, application no. 11105/84,
en Hof Arnhem-Leeuwarden 31 maart 2020,
ECLI:NL:RBGEL:2021:5341. 3
6
Resolutie van de Staatssecretaris van Financiën van 22 maart 1989, nr. AFZ 89/1005.
7
Huvig v. France.
4 Zie Hof Amsterdam 5 november 2019 5
200.253.188/01 r.o. 5.9.
8
HR 27 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV3426.
Zie de folder van de Belastingdienst Derdenon-
9
HR 23 september 2005,
derzoek, wat betekent dat voor u? “(…) mogen wij niet zonder uw toestemming zelfstandig in uw archiefkasten ‘snuffelen’, wij moeten u vragen om informatie uit uw archiefkast op te zoeken
32
11 Zie bijvoorbeeld Hof Den Haag 11 januari 2012,
1
Het Register | februari 2022 | nummer 1
ECLI:NL:HR:2005:AU3140. 10 Rechtbank Zeeland-West-Brabant 15 juni 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3298.
ECLI:NL:GHARL:2020:2790. 12 Hof Arnhem-Leeuwarden 23 september 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7628. 13 HR 18 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI5906 en HR 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1042.
Historisch fiscaal materiaal Fons Overwater, bestuursvoorzitter van het Register Belastingadviseurs en redacteur van Het Register, beschrijft in een serie artikelen fiscale bijzonderheden uit het verleden.
Bizarre Amerikanen Bizarre toepassingen en bizarre uitvoeringen
I
k publiceer nu in Het Register sinds editie nummer 3 van 2020 over historisch fiscaal materiaal, tot dusverre vooral Nederland aangaande. Dat heeft bij een deel van het lezerspubliek het idee doen post vatten dat er in Nederland altijd wel heel creatief omgesprongen is met belastingen. Dat is zeker het geval voor wat betreft de innovaties. Zo was bijvoorbeeld Nederland, althans de provincie Holland, het land waar het belastingzegel werd uitgevonden (1624). Het was ook het eerste land dat de plak-belastingzegel uitvond (1829), lang voordat de eerste postzegel het licht zag. En het was het eerste land dat zegelrecht inschakelde om consumenten te treffen (1813) bij de aankoop van luxe spullen. En zo kan ik nog wel even doorgaan. Maar het zijn weer andere landen geweest die deze innovaties op een next level brachten qua toepassing en uitvoering.
Voor en achterzijde van foto met belastingzegel. De foto dateert uit de Amerikaanse Burgeroorlog 1864.
De Verenigde Staten zijn zo’n land dat toepassing en uitvoering op een next level brachten. Hieronder ter lering en vermaak een greep uit het aanbod. <<<
1 cent Lucifers belasting 18 cent Aardappel belasting
50 cent belasting op hypotheek
1 dollar belasting op rechtshulp
Er was een tijd dat je marihuana gewoon mee de grens over mocht nemen 1 cent Wasserijbelasting
4 cent belasting op een ‘hair restorer’, geen idee wat dit inhoudt.
Bierbelasting
Uit de tijd dat er in Coca Cola nog cocaïne zat.
februari 2022 | nummer 1 | Het Register
33
DE
Procedure
Nog altijd niet te begrijpen
Ed Schregardus, senior Tax Manager en beleidsmedewerker Bureau Vaktechniek Fiscale Zaken bij Flynth, voerde in de jaren negentig zijn eerste fiscale procedure. Deze voerde hij niet voor een klant, maar voor zijn vader. Onderwerp was de aftrek van kosten voor persoonlijke gekochte werkkleding alsmede die van langdurig douchen die de Belastingdienst bij de aangifte IB 1990 had gecorrigeerd. Door Ed Schregardus | foto’s: Raphaël Drent
Wat was de aanleiding? In 1990 werkte mijn vader als operator in de Rotterdamse haven bij het bedrijf Europese Zwavel Overslag, kortweg EZO, dat vloeibare zwavel oversloeg. EZO verstrekte voor de uitoefening van het werk een overall, speciale werkschoenen en handschoenen. Zelf kocht mijn vader broeken, hemden, een jas, sokken, een trui en ondergoed, die na gebruik van het werk niet meer geschikt waren om privé te dragen door de doordringende zwavellucht en doordat deze door de vloeibare zwavel vervuild en beschadigd raakten. Bovendien moest hij ook langdurig en uitgebreid douchen om de lucht van de zwavel kwijt te raken. Tot en met 1989 gold een afspraak met de Belastingdienst waarin werknemers dit soort kosten via een forfaitaire regeling in mindering op hun inkomen konden
34
Het Register | februari 2022 | nummer 1
brengen als werkkosten. Door aanscherping van het begrip ‘werkkleding’ vanaf 1990 (invoering van Oort-wetgeving) werden deze kosten van aftrek uitgesloten. Hetzelfde gold voor de kosten van persoonlijke verzorging. Waarom procederen? Het voelde zeer onrechtvaardig dat kosten die tot en met 1989 zonder slag of stoot door de Belastingdienst op grond van een afspraak tussen vakbond en de Belastingdienst – werden geaccepteerd, ineens niet meer in aftrek werden toegelaten. Het betrof twee categorieën kosten waaraan een werknemer in die positie zich niet kon onttrekken. Voor de kleding gold ook dat die na één keer dragen niet meer voor privédoeleinden kon worden gebruikt. Door het uitoefenen van de dienstbetrekking maakte mijn vader
n n
In deze nieuwe serie ‘De procedure’ vertellen RB’s over een door henzelf gevoerde gedenkwaardige procedure.
voor het werk meer kosten dan gewone werknemers die niet een dergelijke dienstbetrekking uitoefenden. Er speelden op dat moment meer procedures over de nieuwe/aangepaste wetgeving op het gebied van de aftrekbaarheid van werkkosten. Op de datum van de uitspraak van 15 februari 1995 heeft de HR nog 4 of 5 arresten gewezen over diezelfde problematiek, dus het was wel belangrijke jurisprudentie. Hoe luidde de rechtsvraag? De vraag was of de kosten voor kleding in het jaar 1990 in aftrek konden worden gebracht op grond van art. 36, lid 1, letter f Wet op de Inkomstenbelasting 1964 (“Tot de aftrekbare kosten behoren niet kosten die verband houden met (...) kleding, met uitzondering van werkkleding”.) en of de extra kosten voor douchen enz. in aftrek konden worden gebracht op grond van art. 36, lid 1 aanhef en onder g Wet op de Inkomstenbelasting 1964 (de uitsluiting van aftrek van kosten van persoonlijke verzorging). Hoe verliep de procedure? De fiscale proceduregang kende destijds nog slechts twee instanties, te weten het Gerechtshof en de Hoge Raad. Het Gerechtshof ’s-Gravenhage heeft het beroep van mijn vader tegen de uitspraak op het bezwaarschrift gegrond verklaard. De staatssecretaris is daarop in cassatie gegaan bij de Hoge Raad. Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad, mr. Van den Berge, heeft nog een conclusie genomen waarin hij concludeerde dat het gelijk aan de belastingplichtige was. Helaas oordeelde de Hoge Raad anders, maar het bijzondere was dat deze nog besliste dat voor een kostenvergoeding geen grond was maar dat de beslissing omtrent de vergoeding van het griffierecht van het Hof wel in stand bleef. Hoe verliep de zitting? Ik weet niet meer waarom ik niet mee ben geweest, maar mijn vader is alleen naar de zitting van het Gerechtshof gegaan. Hij was erg onder de indruk van de hele omgeving maar heeft het er prima van afgebracht, ook gezien het feit dat het Hof zijn kant heeft gekozen. Hij was ook niet echt op z’n mondje gevallen en had wel enige kennis van de inkomstenbelasting doordat hij hulp verleende aan vakbondsleden bij het invullen van hun aangiften. Wat was de beslissing? De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof ten aanzien van beide geschilpunten. De motivering was voornamelijk gebaseerd op een andere uitleg van de parlementaire geschiedenis dan Hof en PG hadden gedaan. Als ik de andere procedures van diezelfde datum lees, be-
grijp ik nog steeds het arrest van de Hoge Raad niet, maar gelukkig bevind ik mij daar in goed gezelschap, want prof. dr. Leo Stevens begreep het arrest evenmin. Heeft deze beslissing nog verdere gevolgen gehad? Niet direct, denk ik. Het was meer een uitwerking van de – hopelijk verduidelijkende – jurisprudentie op het gebied van de aftrekbare kosten. Al valt dat laatste te betwijfelen als zelfs Stevens een arrest van de Hoge Raad niet begrijpt, getuige zijn column getiteld ‘Stinkerd’ in WFR 1995/46. Dan is het toch wel een bijzondere (vreemde) uitspraak en heeft deze eerder voor verwarring dan voor verduidelijking gezorgd. Om welk financieel belang ging het? De aftrekpost bedroeg destijds in totaal fl. 1.035 d.w.z. ca. € 450. Is de procedure gepubliceerd? De uitspraak van de Hoge Raad is van 15-2-1995, nr. 29406, ECLI:NL:HR:1995:AA3089. Deze is verder nog aangehaald in BNB 1995/118, FED 1995/169, FED 1995/337, WFR 1995/346 en V-N 1995/942, 19. Naast het artikel van Leo Stevens in WFR is ook erg lezenswaardig het artikel van mw. mr. D.V.E.M. Rammeloo in WFR 1995/1832, getiteld ‘De kleren van de wetgever. Een modern sprookje?’ waarin zij tracht enige lijn te ontdekken in de jurisprudentie van de Hoge Raad, maar ook zij moet constateren dat die lijn er niet echt in zit. Wat vond de cliënt van de procedure en het resultaat? Uiteraard was mijn vader teleurgesteld over de uitkomst. Vooral omdat Hof en AG toch enige hoop hadden gegeven op een positieve afloop. Maar aangezien hij op het moment van uitspraak van de Hoge Raad al met vervroegd pensioen was, kon hij er wel mee leven. Bovendien vond hij de ervaring bij het Gerechtshof in Den Haag ook wel erg leuk en interessant. Hij was ook zeer vereerd dat Leo Stevens, die hij kende omdat hij tijdens mijn studie aan de EUR een gastcollege van hem had gevolgd, een column aan ‘zijn procedure’ wijdde in de vakliteratuur. Dat vervulde hem met trots. De uitspraak en een kopie van dat artikel heeft hij tot zijn overlijden in 2012 altijd bewaard. Wat heb je van deze procedure geleerd? Ik geloof niet dat ik heel veel anders had kunnen doen in deze procedure. De feiten hebben wij goed geschetst, want zowel Hof als PG hebben daar geen opmerkingen over gemaakt. De staatssecretaris begon daarover pas bij de Hoge Raad vraagtekens te plaatsen, maar dat verwierp de Hoge Raad omdat hij daar niet over gaat. De Hoge Raad beantwoordt tenslotte uitsluitend rechtsvragen. Ik heb dus wel geleerd dat je direct de feiten juist moet schetsen en onderbouwen omdat daar destijds daar maar één kans voor was, namelijk bij het Hof. Sinds 2005 is in belastingzaken de rechtspraak in twee feitelijke instanties ingevoerd en zijn er dus twee kansen om het goed te doen; maar dat geldt ook voor de inspecteur. <<< februari 2022 | nummer 1 | Het Register
35
n n n n n
Ontvangen of betaalde bedragen rondom overlijden Het is geen probleem, tot je er tegenaan loopt. Dat geldt in het algemeen, en ook bij de fiscale afhandeling na een overlijden. Wat te doen doen als bijvoorbeeld na het overlijden van iemand nog bedragen worden ontvangen ten behoeve van de overledene. Hoe werkt dat dan fiscaal?
Mr. dr. C.G. Dijkstra Chris Dijkstra is directeur van Watermill Tax & Legal te Utrecht en verbonden als docent belastingrecht aan de Radboud Universiteit te Nijmegen.
36
H
laste van de overledene ontstaat na het overlijden in materiële zin geen belastingschuld meer. Het gaat hier dus niet om de formalisering van de materiële belastingschuld die voor overlijdensdatum is ontstaan, maar om inkomen dat na overlijdensdatum nog aan de overledene toekomt.
Postuum loon
In de literatuur is ingegaan op de vraag hoe dit dan qua belastingheffing moet uitwerken. Creusen geeft aan dat de problematiek van postuum inkomen reeds dateert van ver voor de totstandkoming van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. (E.M.G. Creusen, ‘Postuum inkomen uit andere arbeid. Samenloop IB en Successierecht’, WFR 1980/1250). Hij sluit in zijn beschouwing over deze problematiek aan bij het arrest van de Hoge Raad van 25 juni 1980 (HR 25 juni 1980, nr.19.318, BNB 1980/235). In de conclusie bij dit arrest van AdvocaatGeneraal Mok wordt een drietal mogelijke wijzen van behandeling van postuum inkomen genoemd, namelijk: 1. De postume inkomsten worden (met IB) belast bij de erfgenaam. 2. De postume inkomsten worden (met IB of eventueel loonbelasting) belast bij de erflater. 3. De postume inkomsten worden niet belast.
Artikel 1.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 geeft een duidelijk antwoord op de vraag van wie inkomstenbelasting wordt geheven, namelijk van ‘natuurlijke personen’. De vraag die vervolgens in de context van ons onderwerp opkomt, is de vraag of het moet gaan om een levend natuurlijk persoon. Uit de parlementaire behandeling zoals deze onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 heeft plaatsgevonden, blijkt dat alleen levende natuurlijke personen belastingplichtig kunnen zijn. Ten
In navolging van Hof en de Advocaat-Generaal komt ook de Hoge Raad tot de onder 1 genoemde mogelijkheid van belastingheffing bij de erfgenamen. Creusen wijst erop dat het Hof vervolgt met de overwegingen “dat het systeem van de wet in het algemeen geen directe relatie eist tussen het subject van belastingheffing en een bron van inkomen en dat slechts een relatie dient te bestaan”. Er kan worden gezegd, dat als er sprake is van inkomen
et overlijden van een werknemer, een partner, een ondernemer of een andere dierbare is over het algemeen heftig, zowel in emotionele als ook in praktische zin. Er zijn doorgaans ook veel financiële consequenties, waar u als adviseur om raad en daad wordt gevraagd. Allereerst is daar natuurlijk de heffing van erfbelasting over het vermogen dat zal overgaan op de erfgenamen of andere begunstigden. Het maken van de vermogensopstelling is vaak al een hele uitdaging. Lastiger wordt het als we er met de heffing van erfbelasting niet zijn. Immers hoe werkt het met bijvoorbeeld het loon dat na overlijden nog wordt ontvangen? Is hierover loonheffing verschuldigd? En als er nog ziektekosten na overlijdensdatum worden betaald, zijn die dan nog bij de overledene aftrekbaar? Hoe pakt dit dan qua heffing van inkomstenbelasting uit? Als er dan al inkomstenbelasting wordt geheven, kan dan heffing van erfbelasting achterwege blijven? Dit artikel gaat op deze vragen in. Hierbij worden eerst elementen van inkomen na overlijden besproken en vervolgens de keerzijde van de uitgaven na overlijden.
Het Register | februari 2022 | nummer 1
n n n n n
in de zin van de inkomstenbelasting én dit inkomen niet op overlijdensdatum vorderbaar en inbaar was, belastingheffing bij de erfgenaam volgt. Dit laatste is ook voor de dag van vandaag een belangrijk aspect voor de praktijk. Immers als bedragen op overlijdensdatum wél vorderbaar en inbaar zijn, horen deze uiteraard op grond van artikel 3.146 Wet Inkomstenbelasting 2001 tot het inkomen van erflater. Belanghebbende in het aangehaalde arrest van 25 juni 1980, zijnde een van de erfgenamen, die belastingheffing over het postuum inkomen in de inkomstenbelasting bestreed, had echter meerdere pijlen op zijn boog. Hij beklaagde er zich in zijn beroepschrift over dat er onbillijke dubbele heffing plaatsvindt, omdat een deel van de postuum genoten uitkeringen tevens met successierecht zijn belast. De Hoge Raad vermeldt echter dat het Hof op goede gronden het inkomen op grond van artikel 22, lid 1, aanhef en letter b, Wet op de inkomstenbelasting 1964 in de inkomstenbelastingheffing heeft betrokken ‘en voorts terecht heeft aangenomen dat de door belanghebbende onbillijk geachte samenloop van heffing van successierecht en inkomstenbelasting, aan die beslissing niet kan afdoen’.
Deze passage laat goed zien dat we ook in deze problematiek niet te veel moeten uitgaan van ons onderbuikgevoel. Immers dubbele heffing over het zelfde object bij dezelfde persoon is dus gewoon mogelijk en is lang niet in alle gevallen uitgesloten. De vraag is vervolgens of deze uitgangspunten ten aanzien van postuum inkomen ook zijn blijven gelden onder de Wet inkomstenbelasting 2001. Dit is inderdaad het geval. Belastingheffing vindt bij de erfgenamen plaats op basis van het eerder aangehaalde arrest van de Hoge Raad (BNB 1980/235). De wetgever heeft ook onder de Wet inkomstenbelasting 2001 hiervoor geen andere (specifieke) bepaling opgenomen. Echter, wel is een nieuw besluit uitgebracht dat ook onder de Wet inkomstenbelasting 2001 een goedkeuring
Dubbele heffing over het zelfde object bij dezelfde persoon is dus gewoon mogelijk en is lang niet in alle gevallen uitgesloten.
februari 2022 | nummer 1 | Het Register
37
Rondom overlijden
n n n n n
geeft om over postuum loon loonbelasting te heffen bij de erflater in plaats van de erfgenaam. (Besluit 17 december 2014, BLKB 2014/1894M, NTFR 2015/293, par. 2.1.) Deze goedkeuring geldt ook voor de inkomstenbelasting, met dien verstande dat deze goedkeuring dan alleen voor het kalenderjaar van overlijden geldt. Wordt het postume loon in het jaar na het overlijden uitbetaald, dan mag loonheffing worden ingehouden bij de erflater, maar in dat geval fungeert de loonheffing uit de aard der zaak als eindheffing voor de erflater.
Voor de praktijk Dat belastingheffing toch bij de overledene, de erflater kan plaatsvinden is over het algemeen gewoon praktisch en wordt in de praktijk waarschijnlijk al vaak zo gedaan. Overigens wil dat niet zeggen dat dit ook de meest optimale keuze is. Immers, het zou heel goed kunnen dat de erfgenamen onder een lager belastingtarief vallen dan de erflater. Het is dus zaak om in het geval van postuum loon niet alleen te doen, maar ook na te denken. In deze context is het ook nog van belang om op te merken dat de Wet op de Loonbelasting 1964 een vrijstelling kent voor een overlijdensuitkering, tot driemaal het loon over een maand. (zie: artikel 11, eerste lid onder m, Wet LB). Heeft u als adviseur in de arbeidsovereenkomst van
38
Het Register | februari 2022 | nummer 1
de DGA opgenomen dat hij of zij recht heeft op een eenmalige uitkering ter zake van zijn of haar overlijden of dat van zijn of haar partner of van zijn of haar kinderen?
Heffing van erfbelasting In het voorgaande is ingegaan op de vraag wat postuum loon is en op welke wijze postuum loon in de heffing van inkomstenbelasting dient te worden begrepen. Aangegeven is dat het subject van heffing voor de inkomstenbelasting primair de erfgenamen zijn. Bij goedkeuring is inkomstenbelastingheffing bij de erflater mogelijk. Idsinga merkt hierover terecht op dat het subject van heffing voor de inkomstenbelasting hierdoor niet wijzigt. (N. Idsinga, ‘Samenloop van erfbelasting en loon- en inkomstenbelasting’, NTFR 2011/930). Dit subject blijven de erfgenamen, ook al wordt door de toepassing van de goedkeuring de erflater in de heffing van inkomstenbelasting betrokken. Deze erfgenamen worden echter ook getroffen met heffing van erfbelasting over het postume loon, waardoor dubbele heffing aan de orde zou zijn. De vraag is dan of er een vrijstelling voor de erfbelasting van toepassing is. Artikel 32, eerste lid onder 11, SW 1956 geeft een vrijstelling voor nog niet vorderbare termijnen van renten, van uitkeringen, van bezoldigingen en van andere inkomsten. De toepassing van de onderhavige vrijstelling is in die zin strikt, dat het moet gaan om ter-
n n n n n
mijnen die na de sterfdag eindigen. Inkomsten over termijnen die eindigen op of voor de sterfdag, zijn dus niet vrijgesteld. Zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 17 februari 2006 ( Hoge Raad 17 februari 2006, nr.40.994, BNB 2006/193) op dit punt. De huidige werking van de onderhavige bepaling, met de daaraan door de Hoge Raad gegeven strikte grammaticale interpretatie, heeft tot gevolg dat bijvoorbeeld een na het overlijden uitbetaald salaris niet in de vrijstelling deelt. Gaat het echter om salaristermijnen met een periodiek karakter die op overlijdensdatum nog niet zijn vervallen, dan zou deze vrijstelling wel weer van toepassing zijn. Idsinga noemt het voorbeeld van een jaarlijks uit te keren tantième dat in het jaar van overlijden wordt berekend met inachtneming van de (gehele) maand waarin de werknemer is overleden. Op deze wijze ontstaat er een dus wat willekeurige wijze van voorkoming van dubbele belasting, waarbij in het ene geval wel en in het andere geval niet cumulatie van belastingheffing over postuum inkomen wordt voorkomen. U dient dit in de praktijk dus van geval tot geval te beoordelen.
Pensioen/lijfrente Voor rondom overlijden ontvangen bedragen geldt dezelfde afbakeningsproblematiek, zoals deze hiervoor bij postuum loon is besproken. Echter rondom pensioen en lijfrente geldt nog een ander problematiek nu deze tegoeden in veel gevallen overgang op de nabestaanden. Worden deze uitgestelde betalingen nu getroffen met erfbelasting of inkomstenbelasting? De verkrijging van aanspraken inzake een pensioenregeling zijn vrijgesteld op basis van artikel 32, eerste lid, onder 5, Successiewet 1956. Overigens is de achtergrond van de wetgever voor het opnemen van de onderhavige vrijstelling niet het feit dat de termijnen te zijner tijd belast zullen worden met inkomstenbelasting, maar het verzorgingsaspect en de bestaande maatschappelijke opvatting. Ook hieruit blijkt dat er niet vanuit een helikopterview op basis van het draagkrachtbeginsel wetgeving werd gemaakt, maar dat slecht per belastingwet wordt gekeken, waardoor in sommige gevallen cumulatie van belastingen rondom overlijden kan ontstaan. Het is goed dat wij onszelf dit realiseren. Het is ook om deze reden dat de algemene vrijstelling zoals deze voor partners geldt door de toepassing van artikel 32, tweede lid, Successiewet 1956 in zekere mate wordt ingekort met de waarde van de verkregen pensioenrechten ‘Omdat beide categorieën vrijstellingen (namelijk én de algemene vrijstelling van artikel 32, eerste lid, onder 4 én de pensioenvrijstelling, CD) zijn opgenomen met het oog op de verzorgingsgedachte jegens de echtgenoot/partner en de directe bloedverwanten, is het niet noodzakelijk dat beide vrijstellingen cumuleren’, aldus I.J.F.A. van Vijfeijken in Successiewet, Deventer: Kluwer 1998, blz. 192 en 193.
De helft van de waarde van de aanspraken die zijn vrijgesteld dient in mindering te komen op de vrijstelling. De vraag is dan vervolgens hoe de pensioenimputatie moet worden berekend. Volgens de tekst van de wet dient de helft van de waarde van de aanspraken die zijn vrijgesteld in mindering te komen op de vrijstelling. De vraag is hoe de waarde van de rechten moet worden bepaald, meer in het bijzonder of ter bepaling van de omvang van de te imputeren rechten rekening mag worden gehouden met een latente belastingschuld en zo ja op welke wijze. Het is jammer dat de Successiewet 1956 op dit punt niet duidelijk is en ook bij de wijziging per 1 januari 2010 er niet duidelijker op is geworden. Voor een voorbeeld van de berekening (bruto- of nettomethode) verwijs ik kortheidshalve naar de diverse handboeken. Feit blijft dat als rondom overlijden een pensioenaanspraak overgaat die na overlijden met inkomstenbelasting belaste uitkeringen geeft, dit tot gevolg heeft dat er meer erfbelasting wordt geheven, omdat er op de vrijstelling wordt gekort. Het is zaak hier terdege rekening mee te houden.
Persoonsgebonden aftrek na overlijden Naast het feit dat inkomen van de overledene na overlijden opkomt bij de erflater, kan ook het tegenovergestelde voorkomen. Ten behoeve van de overledene worden er nog uitgaven gedaan. Maar hoe zit het dan met de aftrek van deze kosten, kunnen die nog bij de overledene plaatsvinden? Laten we als voorbeeld zorgkosten nemen die voor de overledene zijn gemaakt. Gemaakte zorgkosten zijn onder de Wet inkomstenbelasting 2001 aftrekbaar indien aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Als eerste moet worden getoetst of de gemaakte zorgkosten kwalificeren als ziektekosten in de zin van art. 6.17 Wet IB 2001. Vervolgens wordt getoetst aan art. 6.18 Wet IB 2001, waaruit onder andere volgt dat zorgkosten alleen in aftrek worden gebracht voor zover deze kosten niet worden vergoed dan wel niet onder het eigen risico vallen. Het restant dat volgt na toetsing aan art. 6.18 Wet IB 2001, wordt vervolgens (nogmaals) getoetst aan art. 6.20 Wet IB 2001. Deze laatstgenoemde toetsing houdt in dat de specifieke zorgkosten alleen aftrekbaar zijn voor zover zij meer bedragen dan het drempelbedrag. Vervolgens is in art. 6.40 Wet IB 2001 het moment van aftrek bepaald. Hieruit blijkt dat de aftrekbare specifieke zorgkosten in aanmerking worden genomen op het tijdstip waarop zij zijn: ■ betaald; ■ verrekend; ■ ter beschikking gesteld; of ■ rentedragend geworden.
februari 2022 | nummer 1 | Het Register
39
Rondom overlijden
n n n n n
In het geval dat zorgkosten betrekking hebben op de periode voor overlijden van erflater/erflaatster, maar zijn betaald na overlijden van diegene, kan de vraag opkomen op welk moment deze kosten in aanmerking moeten worden genomen. Deze vraag is aan de orde gekomen in het arrest HR 6 december 2019, nr. 19/00788. Hierbij koppelt de Hoge Raad in rechtsoverweging 2.4.1 nadrukkelijk aan het tijdstip van betaling: ‘Artikel 6.40 Wet IB 2001 bepaalt namelijk, voor zover hier van belang, dat het tijdstip waarop aftrekbare uitgaven voor aftrek in aanmerking komen, het tijdstip van betaling is. In dit geval zijn de kosten na het overlijden van erflaatster door belanghebbenden betaald. Die na het overlijden door een erfgenaam betaalde zorgkosten kunnen alleen bij hemzelf als specifieke zorgkosten in aanmerking worden genomen met inachtneming van de voor die erfgenaam geldende drempel. Door het overlijden veranderen die kosten namelijk niet van aard.’ Uit voorgenoemde rechtsoverweging blijkt dus dat zorgkosten die zijn betaald na het overlijden van erflater c.q. erflaatster, maar betrekking hebben op de periode voor
Iedere erfgenaam moet hun aandeel van zorgkosten toetsen aan hun individuele drempelbedrag. overlijden, naar rato van verdeling in aanmerking worden genomen bij de erfgenamen. Voor de aangiften inkomstenbelasting heeft dit dus de volgende gevolgen: 1. In de aangifte inkomstenbelasting van erflater c.q. erflaatster worden de betaalde zorgkosten na overlijden niet in aanmerking genomen. 2. Voor de aangiften van de erfgenamen is van belang dat de kosten niet van aard veranderen en dat bij iedere individuele aangifte het wettelijk kader van art. 6.17 e.v. moet worden doorlopen. Vooral met de toetsing aan
40
Het Register | februari 2022 | nummer 1
het drempelbedrag is dit nadelig. Iedere erfgenaam moet hun aandeel van zorgkosten immers toetsen aan hun individuele drempelbedrag. Hierdoor bestaat effectief minder recht op aftrek dan wat mogelijk zou zijn indien de aftrekbare zorgkosten volledig aan erflater/erflaatster zouden kunnen worden toegerekend, omdat dan slechts eenmaal aan de drempel van art. 6.20 Wet IB 2001 wordt getoetst.
Fiscale gevolgen erfbelasting Hetgeen de erfgenamen bij overlijden van erflater c.q. erflaatster verkrijgen, is gelijk aan de bezittingen minus aftrekbare schulden (art. 5 lid 1 Successiewet 1956). Hierbij zijn schulden aftrekbaar indien wordt voldaan aan de voorwaarden zoals vermeld in art. 20 lid 3 SW 1956. Indien dus bepaalde zorgkosten voor de erflater c.q. erflaatster zijn gemaakt, maar voor overlijden nog niet zijn betaald, vormen deze nog openstaande bedragen een schuld. Hierbij maakt het niet uit of deze zorgkosten onder eigen risico vallen en is de aftrekbaarheid van de nog te betalen zorgkosten in die zin dus ruimer dan onder de inkomstenbelasting. Doordat de nog openstaande facturen kwalificeren als schuld, vermindert dit de nalatenschap van de erflater c.q. erflaatster en wordt de verkrijging per erfgenaam dus kleiner.
Afronding en conclusie In deze bijdrage ben ik ingegaan op de fiscale behandeling van na overlijden ontvangen of betaalde bedragen. Hieruit blijkt dat deze betalingen in beginsel voor de heffing van inkomstenbelasting bij de erfgenamen vallen. Er kan echter sprake zijn van heffing bij erflater op grond van een aantal specifieke goedkeuringen. Of en in hoeverre er sprake is van heffing of aftrek in de erfbelasting hangt sterk af van de specifiek situatie. Er is soms sprake van verschillende behandeling van vergelijkbare gevallen. Al met al een onderwerp dat om aandacht vraagt van u als belastingadviseur! Een goede uitwerking is ook een kans… <<<
HET
Verenigingsnieuws Bestuur en directie
2022: realisatie strategisch plan 2019-2023 ligt op koers Algemeen directeur Therèse van ’t Westende werkt nu vier jaar voor het RB. Sinds medio 2018 maakt ze zich hard voor het strategisch plan. Met dit document is – op basis van de blik naar buiten – de richting bepaald waarin de vereniging en haar leden zich bewegen. En dus ook de aandachtsgebieden en activiteiten die daarbij aan de orde zijn. Uit het jaarplan 2022 blijkt dat het RB op koers ligt. De ingeslagen weg wordt vervolgd. ‘In het jaarplan 2022 borduren we voort op het plan van vorig jaar. Toen zijn er trajecten ingezet die we in de komende maanden verder brengen. Dat is voor een deel de normale gang van zaken. Maar we merken natuurlijk ook dat we door corona op sommige thema’s dit jaar nog een tandje bij moeten zetten. Tegelijkertijd laat het jaarplan 2022 ook nieuwe elementen zien, zoals bijvoorbeeld de start van verschillende activiteiten rond het thema duurzaamheid.
‘Leden stellen terecht de vraag: what’s in for me. Het is onze taak om die voor de verschillende RB’s te beantwoorden.’ Als je een beetje uitzoomt en kijkt naar waar we nu – iets over de helft van de termijn waarop het strategisch plan betrekking heeft – staan, dan valt op dat we steeds meer focussen op de directe dienstverlening aan de leden. We hebben twee accountmanagers bijvoorbeeld en zorgen voor meer producten en diensten die direct relevant en bruikbaar zijn voor de leden. Het Fiscaal Kenniscentrum staat daarbij centraal.’
Verdienmodel ‘Zoals gezegd komen in het jaarplan 2022 verschillende onderwerpen uit het strategisch plan aan de orde. Eén daarvan is ver-
eniging 3.0. Daarop is in de afgelopen jaren meters gemaakt. Bijvoorbeeld door het instellen van de vakinhoudelijke commissies en de inbedding daarvan in de governancestructuur. Voor dit jaar staat het nader bekijken van het verdienmodel van de vereniging op de agenda. Tijdens de ALV van januari is er voor de tweede keer een negatieve begroting gepresenteerd. Het inzicht van nu is dat de opzet van deze begroting meer structureel past bij de vereniging van de toekomst (RB 3.0) en de ambities uit het strategisch plan. Op dit moment is zo’n inzet mogelijk, onder meer omdat er in voorgaande jaren door corona minder geld is uitgegeven. Maar op termijn vergt dit nader onderzoek naar en aanpassing van het verdienmodel. In 2022 wordt dat opgepakt, uiteraard in samenwerking met de leden én kijkend naar hoe andere beroepsorganisaties daar invulling aan geven. Op basis van die exercitie komt er een plan om, juist als het gaat om bedrijfsvoering, een toekomstbestendige vereniging te realiseren.’
Fiscaal Kenniscentrum Sinds enkele jaren profileert het RB zich als hét Fiscaal Kenniscentrum voor de mkbadviespraktijk. ‘Daarmee zetten we het RB neer als een vereniging van leden die verstand hebben van de fiscaliteit maar ook van de mkb-adviespraktijk. Die combinatie maakt ons anders dan anderen. Om dat te constitueren, is belangrijk dat we voor onze leden een optimale informatieen kennisvoorziening creëren. Begin 2022 geven we daar een impuls aan door de 650 fiscale modellen die we ingekocht hebben bij Wolters Kluwer, rechtstreeks voor de leden te ontsluiten via de website.
Algemeen directeur Therèse van ’t Westende MSc
In de loop van het jaar voegen we daar mogelijk nog meer externe informatiebronnen aan toe. De website gaan we vernieuwen om zo de toegankelijkheid van informatie, in meer brede zin, te verbeteren. Vanaf medio april zal RB.nl voorzien zijn van een verbeterde zoekfunctie, een navigatiestructuur en een – besloten – ledengedeelte. In het ledengedeelte is er een eigen plek voor iedere informatiedrager. Denk daarbij aan fiscale en juridische modellen, notities, jurisprudentie maar ook een specifiek artikel uit Het Register. Daarnaast introduceren we de RB Praktijkwijzer. Vanuit het Fiscaal Kenniscentrum, waarin onze eigen fiscalisten samenwer-
februari 2022 | nummer 1 | Het Register
41
HET
Verenigingsnieuws Bestuur en directie
Het RB als Fiscaal Kenniscentrum
ken met specialisten binnen en buiten de vereniging, zetten we in op een drietrapsraket als het gaat om relevante informatie voor de leden. De eerste trede betreft een duiding van actualiteiten ten aanzien van bijvoorbeeld wetgeving of beleidswijzigingen in de vorm van een kort artikel op de site. In een tweede stap leggen we meer expliciet een link naar de mkb-adviespraktijk in de vorm van de nieuwe RB Praktijkwijzer, waarin in één tot anderhalve pagina het onderwerp wordt geduid. Eventueel is de derde stap aan de orde: een verdiepende notitie. Met deze gefaseerde aanpak informeren we onze leden meer op maat’, aldus Therèse van ’t Westende.
Versteviging PE-aanbod In 2021 is een ledenonderzoek over permanente educatie (PE) gehouden. Meer dan 2.000 leden hebben daaraan
42
Het Register | februari 2022 | nummer 1
meegedaan en het voorstel ondersteund om het aanbod gericht op PE te verstevigen. Zo gaat het RB team Opleidingen & PE meer expliciet maken op welk niveau een cursus wordt gegeven. Is die bedoeld voor een starter, iemand die al een tijdje in de fiscale adviespraktijk werkzaam is of praten we over een masterclass voor zeer ervaren fiscalisten? De algemeen directeur van het RB meldt dat daarnaast ‘research- en development’ van – in eerste instantie – PE in 2022 de nodige aandacht krijgt: ‘We bekijken via welke routes we input voor vernieuwing van ons aanbod krijgen en stroomlijnen. Daarbij zijn uiteraard de commissies in beeld. Maar ook inbreng van onze eigen studenten en docenten is belangrijk. Net als het inspelen op actuele thema’s. Verder gaan we werken met programma’s. Naast de leerlijnen van de RB Academy, die gericht zijn op het worden van RB,
bieden we leden en andere geïnteresseerden programma’s, die zijn ingericht rond een bepaald thema of voor een specifieke doelgroep. Het programma biedt een gebundeld aanbod van nieuw ontwikkelde cursussen, e-learnings, et cetera maar kan ook gecombineerd zijn met bijvoorbeeld bestaande modules uit een leerlijn. Daarnaast is uit het PE-onderzoek van vorig jaar gebleken dat leden bereid zijn de landelijke studiebijeenkomsten – grootschalige bijeenkomsten met vaak generieke informatie over een thema – in te wisselen voor vouchers. Met die vouchers, die behoren tot het lidmaatschap, kunnen leden zelf bepalen welk deel van het PEaanbod ze willen volgen. Dat betekent een positieve impuls op de kwaliteit van de beroepsuitoefening: leden gaan bewuster kiezen, in aansluiting op hun eigen ervaring en praktijksituatie. De vouchers komen beschikbaar via de nieuwe website.’
Door Sonja Huising
Onderwijsaanbod Register Belastingadviseurs Leerlijnen RB Academy
■ Op dit moment 5: namelijk voor de wo-afgestudeerde, hbo-afgestudeerde, RBc-leden, accountants en zij-instromers ■ Leiden op voor de RB-titel ■ De 35 modules van de leerlijnen zijn ook onderdeel van het totale aanbod
Programma’s
■ Een programma is een gebundeld onderwijsaanbod rond een bepaald thema of voor een specifieke doelgroep ■ Op dit moment zijn er drie programma’s: ■ ‘Digitale transformatie en tax technology voor de fiscalist’, ■ ‘Tax & technology’ ■ ‘Vrouwen in de fiscaliteit’
Aanbod fiscaal
■ Diverse cursussen en webinars
Aanbod vaardigheden
■ Online via GoodHabitz ■ Cursussen via Artra
Beroepsprofiel In 2022 staat de verdere ontwikkeling van het beroepsprofiel, in het kader van het aandachtsgebied RB 2030, op de rol. Het gaat hierbij niet om een soloactie van de vereniging, maar om een traject samen met verschillende stakeholders. Vanuit de vereniging zullen onder meer de HR-adviseurs van verschillende kantoren betrokken worden, maar ook de Belastingdienst en de softwareontwikkelaars. Er is gekozen voor een aanpak waarin een gespecialiseerde trendwatcher reflecteert op de belastingadviseur van 2030. De uitkomsten daarvan vormen het vertrekpunt
voor een traject met de genoemde stakeholders. Naar verwachting zullen meerdere beroepsprofielen ontstaan, in ieder geval één voor de aangifte- en één voor de belastingadviespraktijk. Therèse van ’t Westende: ‘Beroepsprofielen zijn in meerdere opzichten belangrijk. Ze maken een goede aansluiting van de hbo- en wo-opleidingen op onze opleiding tot RB mogelijk, maar geven ook een impuls voor de verbetering van ons eigen aanbod. Daarnaast wordt met het opstellen van beroepsprofielen een fundament gelegd voor het kwaliteitsniveau van de RB en dus ook voor het bieden van helderheid hierover richting overheid en consument.
Duurzaamheid Definitie beroepsprofiel Een beroepsprofiel is een omschrijving van de eisen en de kwalificaties waaraan een beroepsbeoefenaar tenminste moet voldoen om gekwalificeerd te kunnen worden als een goede beroepsbeoefenaar.
Bij de voorbereidingen voor het strategisch plan – eind 2018 – werd al snel duidelijk dat duurzaamheid een belangrijk thema is. Voor de samenleving, de economie en dus ook voor de RB. Vorig jaar hebben we een eerste verkenning gedaan en de leden gevraagd wat zij onder duurzaamheid verstaan en of en hoe ze er in de dagelijkse praktijk mee te maken krijgen.
Uit het ledenonderzoek is duidelijk geworden dat het thema op dit moment zeer beperkt leeft. Toch hebben we het als vereniging relevant verklaard en gaan we dus, net als destijds bij tax technology, in 2022 een traject ontwikkelen waarmee we duurzaamheid met en voor de leden handen en voeten gaan geven, om zo in actie te komen.’
Merkidentiteit(en) In het jaarplan van 2021 is de term merkidentiteit voor het eerst ten tonele verschenen. Vorig jaar is dan ook gestart met het operationaliseren daarvan. Vastgesteld is dat het RB in feite drie identiteiten kent: ■ het RB als vereniging: Fiscaal Kenniscentrum (combinatie van fiscale kennis en kennis van de mkb-adviespraktijk) én vertegenwoordiger van ruim 6.500 leden; ■ het RB als dé fiscale onderwijsaanbieder voor de mkb-adviespraktijk; ■ het RB als vindplaats van de RB door mkb-ondernemers. In 2021 is de onderwijsidentiteit van het RB verder uitgewerkt. Dat resulteert dit jaar in een gerichte communicatie- en marketingaanpak voor het zichtbaar maken van ons onderwijsaanbod. Voor 2022 staan de verenigingsidentiteit en de naamsbekendheid van de RB bij het mkb op de agenda. In het kader van het laatstgenoemde onderwerp zijn onder meer van belang de nieuwe website – met daarop een prominente plaats voor ‘Vind een RB’. Ook komt hierop een toolkit voor RB-leden (die nog ontwikkeld moet worden) met informatie en tools die leden kunnen inzetten voor hun eigen profilering en het makkelijk en begrijpelijk informeren van hun (potentiële) klanten.
Arbeidsmarktonderzoek Therèse van ’t Westende: ‘Als onderdeel van het jongerenbeleid bekijken we met Sdu de mogelijkheid een nieuwe impuls te geven aan het Berenschot-onderzoek ‘Werken in de fiscaliteit’. We verwachten daarmee onder andere meer inzicht te krijgen in de route die studenten vanuit de collegebanken volgen. Maar ook in bredere zin biedt het onderzoek een beeld van de fiscale arbeidsmarkt. Informatie hierover is belangrijk voor al onze leden.’
februari 2022 | nummer 1 | Het Register
43
HET
Verenigingsnieuws Fiscaal strafrecht
De onderzoeksplicht van de belastingadviseur De – al dan niet jarenlange – vertrouwensrelatie tussen de adviseur en zijn klant kan het aangifteproces voor de adviseur vergemakkelijken. Deze kan er desalniettemin ook toe leiden dat hij of zij in een lastige positie komt te verkeren wanneer de klant bepaalde stukken niet wil of kan verstrekken en desalniettemin claimt wel recht te hebben op kostenaftrek. In dat geval is het niet ondenkbaar dat een adviseur – omwille van de lange vertrouwensrelatie – gerechtvaardigd op de woorden van de klant meent te mogen vertrouwen. Wanneer echter vervolgens de betreffende kosten worden opgenomen in de aangifte zonder dat kennis wordt genomen van de onderliggende stukken, heeft de adviseur niet kunnen verifiëren of deze kosten daadwerkelijk kloppen.
Jurisprudentiële onderzoeksplicht Het controleren van onderliggende bewijsstukken draagt bij aan het indienen van een zorgvuldig tot stand gekomen aangifte. De adviseur dient zijn werkzaamheden derhalve te allen tijde op zorgvuldige wijze te verrichten.1 Als professioneel dienstverlener rust op de adviseur daarom een zorgplicht.2 De Rechtbank Amsterdam heeft in dat kader een adviseur reeds in 2018 veroordeeld voor 180 uur taakstraf, vanwege het opzettelijk doen van onjuiste aangiften IB/PVV.3 Volgens de FIOD waren in vrijwel alle aangiften ten onrechte (hoge) zorgkosten opgegeven. De Rechtbank was van oordeel dat op de adviseur een onderzoeksplicht rustte: “4.3.1. (…) In deze zaak betekent deze zorgplicht dat de verdachte een onderzoeksplicht heeft naar de juistheid van de in de aangifte opgegeven informatie. Die onderzoeksplicht houdt bij voorkeur in dat verdachte alle bewijsstukken controleert op juistheid, voordat die worden opgenomen in de aangifte IB. Weliswaar geldt ten aanzien van de onderbouwing van de zorgkosten de ‘vrije bewijsleer’, maar er moet wel enig bewijsstuk zijn. (…)” Door bij verschillende personen zorg- en vervoerskosten op te nemen zonder deze
44
Het Register | februari 2022 | nummer 1
te verifiëren, had de betreffende adviseur onvoldoende onderzoek verricht en derhalve zijn zorgplicht in deze zaak geschonden. De vraag rijst vervolgens hoe een dergelijke schending van de onderzoeksplicht (en daarmee de zorgplicht) kan worden
Het toevoegen van de facturen aan het dossier is uiteraard de meest volledige werkwijze voorkomen. In dat kader is de volgende overweging van de Rechtbank relevant: “4.3.1. (…) Indien uit het dossier blijkt dat de bewijsstukken aan verdachte zijn getoond of op z’n minst aangeboden, zal de rechtbank aannemen dat verdachte aan deze zorgplicht heeft voldaan. Indien uit het dossier blijkt dat de belastingplichtigen stellen specifieke kosten niet te hebben gemaakt, dan concludeert de rechtbank dat daarvoor ook geen bewijsstukken voorhanden zijn en dat die dus ook nooit aan verdachte zijn getoond of door hem zijn gecontroleerd. In dat geval heeft verdachte zijn professionele zorgplicht geschonden.”
dig) kan worden verricht, doet de adviseur er aldus verstandig aan om in ieder geval te documenteren welke stukken aan hem zijn getoond en dat de kosten op basis daarvan zijn opgenomen. Het niet geloven van de klant op zijn ‘woord’ geeft tenslotte geen blijk van een gebrek aan vertrouwen in de betreffende klant, maar juist van een zorgvuldige werkwijze van de adviseur. 1 Art. 1 van het Reglement Beroepsuitoefening van de NOB en het RB. Zie ook art. 7, tweede lid van beide reglementen. 2 Zie o.a. HR 2 februari 2001, ECLI:NL:PHR:2001:AA9766, Rb. Utrecht 11 juni 2008, ECLI:NL:RBUTR:2008:BD3544, Rb. Rotterdam 20 maart 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:3190. 3 Rb. Amsterdam 26 juni 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:5532. De Hoge Raad heeft in 2020 desalniettemin geoordeeld dat art. 69, lid 2 AWR een kwaliteitsdelict betreft. Dit betekent dat de adviseur thans niet meer als pleger, maar alleen als medepleger kan worden aangemerkt voor het doen van onjuiste aangiften. Zie HR 28 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:121.
Zorgvuldige werkwijze Het voegen van de facturen inzake de gemaakte kosten aan het dossier is uiteraard de meest volledige werkwijze als deze kosten vervolgens worden opgenomen in de aangifte. Wanneer dit niet (tij-
Door mr. Laura Pietersen De Bont Advocaten
Vakinformatie | Model onder de aandacht
Model onder de aandacht: Koopovereenkomst van aandelen Het Register Belastingadviseurs (RB) heeft samen met Bol Juristen een databank met juridische modelovereenkomsten ontwikkeld toegespitst op het privaatrecht. RB-leden kunnen de juridische modellen gebruiken in de fiscale adviespraktijk. In elk nummer van Het Register lichten we een (interessant aspect van een) model toe of behandelen wij een actualiteit. Aan het begin van 2022 besteden we graag aandacht aan het model Koopovereenkomst aandelen. Bij onderhandelingen over de voorwaarden van de (ver)koop van aandelen zijn vrijwaringen en garanties een belangrijk onderdeel van de koopovereenkomst. Worden vrijwaringen en garanties niet nagekomen, dan leidt dit veelal tot schadeplicht. Een zorgvuldig formulering van garantiebepalingen blijkt in de overnamepraktijk meer dan eens een aandachtspunt.
Garantie of vrijwaring? De garanties in een koopovereenkomst zijn de schriftelijke verklaringen van de verkoper over het ontstaan of juist ontbreken van feiten. Ze zijn enerzijds algemeen van aard en anderzijds specifiek toegespitst op de bedrijfsactiviteiten die onderwerp zijn van de (ver)koop. Denk hierbij aan de garantie waarbij de verkoper verklaart in te staan voor bijvoorbeeld het onbezwaard leveren van de aandelen en de juistheid van de jaarrekening. Een vrijwaring daarentegen betreft specifiek waargenomen risico’s die bij het aangaan van de koopovereenkomst van aandelen bekend zijn of redelijkerwijs voorzienbaar zijn. Ze vloeien vaak voort uit het due diligence onderzoek. Denk hierbij aan belastingen van de verkoper ontstaan voor leveringsdatum van de aandelen. Kies daarbij zorgvuldig de formulering van vrijwaringen en garanties.
Tekstuele uitleg Hof Amsterdam heeft in een geschil tussen verkoper en koper geoordeeld dat garantiebepalingen in een koopovereenkomst taalkundig moeten worden uitgelegd. Waarom? Het Hof is van mening dat partijen zich in een overnametraject - dat doorgaans geruime tijd in beslag neemt - nagenoeg altijd laten bijstaan door deskundigen. Indien iedereen zich gedurende lange tijd buigt over de formulering van de koopoverenkomst, is de tekst hiervan dus doorslag-
gevend en niet de partijbedoelingen.1 Verkoper en koper twisten in deze casus over een onderhoudsbudget dat volgens koper door verkoper niet volledig besteed zou zijn voor leveringsdatum. Dit terwijl in de koopovereenkomst een garantie is opgenomen dat de onderneming op ‘gebruikelijk en met het verleden consistentie wijze’ wordt voortgezet. Het Hof is van mening dat in dit geval de garantie met betrekking tot het onderhoud te summier en te algemeen geformuleerd is tegen de achtergrond van de overige bepalingen van de koopovereenkomst en dat daardoor geen aanspraak kan worden gemaakt op deze garantie door koper.2
Schadebegrip Indien een door verkoper afgegeven garantie niet correct blijkt te zijn, is de verkoper jegens de koper in principe schadeplichtig. Schade wordt volgens de wet geregeld in 6:95 BW jo. 6:96 BW e.v. tenzij partijen iets anders afspreken in de koopovereenkomst. In beginsel is het voor de definitie van het ‘schadebegrip’ in de markt gebruikelijk om uit te gaan van vermogensschade die het directe gevolg is van een garantie-inbreuk. Hierbij wordt indirecte schade uitgesloten of gemaximeerd in omvang, maar ook in maximale duur dat een koper een beroep kan doen op een garantie.3 In tegenstelling tot garanties wordt de aansprakelijkheid uit vrijwaringen meestal niet beperkt. Een vrijwaring betreft immers een bekend risico, dat als het zich openbaart niet mag leiden tot een beperking van verkoper om de door koper geleden schade te vergoeden.
Gebruik van het model van de koopovereenkomst van aandelen Bij de uitleg van de koopovereenkomst wordt in de rechtspraak veel waarde toegekend aan de taalkundige betekenis van
artikelen uit de koopovereenkomst van aandelen. Dit betekent dat de letterlijke betekenis van de overeenkomst prevaleert boven de partijbedoelingen. Wordt bij een overname van aandelen het RB model Koopovereenkomst aandelen gebruikt, dan is het - rekening houdend met complexiteit deze materie - raadzaam om advies in te winnen bij een juridisch adviseur, gespecialiseerd in fusies en overnames. Dit geldt ook indien een door een derde opgestelde koopovereenkomst aan u ter beoordeling wordt voorgelegd. 1 Hof Amsterdam, JOR2021/28, ECLI:NL:GHAMS:2020:253, 12-05-2020 annotatie van P.G.M. Brouwer r.o. 3.9. 2 Hof Amsterdam, JOR2021/28, ECLI:NL:GHAMS:2020:253, 12-05-2020 annotatie van P.G.M. Brouwer r.o. 3.10, r.o. 3.11.1 en r.o. 3.11.3. 3 Mr. S.V. Stephenson en mr. A. Schennink, ‘258 uitleg van schadebegrippen in de overname praktijk’, Tijdschrift voor de ondernemingsrecht praktijk, nummer 4 juni 2021g, p. 20.
Door: Mr. Bart Berkers Bol Juristen U vindt de juridische modellenbank op het Fiscaal Kennisplatform (RB.nl). Bij korte vragen over het gebruik van of de behoefte aan uitleg over de juridische modellen kunt u gratis gebruikmaken van de Juridische Helpdesk van Bol Juristen. Zij zijn bereikbaar per e-mail via juristen@boljuristen.nl of telefonisch op 088-1211211.
februari 2022 | nummer 1 | Het Register
45
HET
Verenigingsnieuws
ANTWOORD
VRAAG
Vakinformatie | Vraag & antwoord
Jubelton aanwenden voor aflossingsvrije lening Cliënt wil een schenking van € 100.000 doen waarmee de begiftigde een aflossingsvrije lening gaat aflossen die is aangegaan voor de eigen woning na 31 december 2012. De aflossingsvrije lening kwalificeert daarom niet als een eigenwoningschuld, maar feitelijk is dit wel een lening die is aangegaan voor de aankoop van een eigen woning. Geldt hier de verhoogde vrijstelling voor de schenkbelasting?
Wettelijk kader Het wettelijk kader voor de verhoogde vrijstelling van schenkbelasting voor de eigen woning is opgenomen in artikel 33, °5, sub c en artikel 33 Successiewet 1956 jo. artikel 5 van de Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting. Aan de toepassing van deze vrijstelling worden diverse eisen gesteld, zoals een leeftijdsgrens van de begiftigde en het daadwerkelijk betalen van het geschonken bedrag door de schenker. De bovenstaande vraag ziet op de bestedingseis. Deze eis houdt in dat de schenking ten behoeve van een eigen woning moet worden gedaan. Daar valt volgens de wet het volgende onder: ■ een schenking van een woning die voor de verkrijger een eigen woning is, als bedoeld in artikel 3.111, eerste of derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001; ■ een schenking van een bedrag ter zake van de verwerving van een woning als bedoeld in onderdeel a; ■ een schenking van een bedrag ter zake van de kosten voor verbetering of onderhoud van een woning als bedoeld in onderdeel a; ■ een schenking van een bedrag ter zake van de afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot een woning als bedoeld in onderdeel a; ■ een schenking van een bedrag voor de aflossing van een eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a van de Wet inkomstenbelasting 2001 of voor de aflossing van een schuld die de verkrijger had op het moment direct voorafgaand aan een vervreemding van een eigen woning voor zover deze schuld heeft geleid tot een negatief vervreemdingssaldo eigen woning als bedoeld in artikel 3.119aa van die wet.
In deze rubriek behandelen we veelgestelde vragen op het discussieforum van het Fiscaal Kennisplatform. Als RB-lid kun je hier discussiëren met andere leden over je fiscale praktijk. Leden helpen leden. Je bereikt het discussieforum door in te loggen op je account op RB.nl. Daarnaast is er de helpdesk van Bureau Vaktechniek. Onze fiscalisten helpen je met name door collegiaal te overleggen, te ‘klankborden’ en eventueel door te verwijzen naar specialisten.
46
Het Register | februari 2022 | nummer 1
Eigenwoningregeling De vraag is of een schenking ten behoeve van de aflossing van een aflossingsvrije lening die is afgesloten voor de aanschaf van een eigen woning onder één van deze doelen past. Sub e maakt het mogelijk om de verhoogde vrijstelling toe te passen op een schenking die is gedaan om een eigenwoningschuld af te lossen. Maar dit moet wel een eigenwoningschuld zijn in de zin van de eigenwoningregeling. Deze aflossingsvrije lening is dat niet, omdat niet wordt voldaan aan de aflossingseis van artikel 3.119a lid 1 sub c van de Wet inkomstenbelasting 2001. Ondanks dat de lening feitelijk een lening voor de eigen woning is, is dit belastingtechnisch een ‘gewone’ box 3-lening. De vrijstelling kan voor deze schenking dus niet worden toegepast. Mogelijke oplossing Een mogelijke oplossing hiervoor is om de aflossingsvrije lening voordat de schenking wordt gedaan, om te zetten in een lening die voldoet aan de eisen van artikel 3.119a van de Wet inkomstenbelasting 2001. Bij een familielening zal dit nog wel eenvoudig te realiseren zijn, maar de vraag is of dit ook voordelig kan als de lening is afgesloten bij een financiële instelling in verband met de oversluitkosten en mogelijke boeterente. Deze kosten zijn veelal wel aftrekbaar.
Kim van Os LL.M. RB Bureau Vaktechniek
Opleiden | PE Uitgelicht
Aandachtspunten PE-reglement Kwaliteit leveren: daar staat iedere RB voor. Gezamenlijk, als vereniging, hebben we daarom afspraken gemaakt over het bijhouden van je vakkennis en vaardigheden. Die zijn vastgelegd in het PE-reglement. Voor 2022 is er een aantal wijzigingen, die betrekking hebben op: ■ De middelingsregeling: deze vervalt. ■ De maatregelen voor het geval iemand niet aan zijn of haar PE-verplichtingen voldoet.
■ De termijn van twee jaar waarin je je PE-punten kunt behalen: voor bijna iedereen is die ingegaan in 2021. Als je je pas in 2022 bij de vereniging hebt aangesloten, start die termijn op dat moment. Hieronder zie je, in één oogopslag, de belangrijkste aandachtspunten uit het PE-reglement. Meer weten? Raadpleeg het volledige reglement op de website.
februari 2022 | nummer 1 | Het Register
47
HET
Verenigingsnieuws Vrouwen in de fiscaliteit
‘Er is zeker verschil’ Onze accountmanagers waren vorig jaar bij het Bentacera-kantoor in Leeuwarden op bezoek en ontdekten iets opvallends: heel veel vrouwelijke fiscalisten. In het kader van ons programma Vrouwen in de fiscaliteit waren wij nieuwsgierig naar het hoe en waarom en dus gingen we in gesprek met Pieter Blaauw, belastingadviseur en partner bij Bentacera.
Vrouwelijke meerderheid? ‘Wat je ziet is dat met name de mensen die al wat langer bij ons werken en wat ouder zijn voor het grootste deel mannen zijn. Maar als ik kijk naar wat er allemaal vanuit de fiscale studies binnenkomt, dan zijn dat voornamelijk dames. Ik heb het gevoel dat de rechtenstudie, en dan is dat in ons geval specifiek de studie Fiscaal Recht, door steeds meer vrouwen wordt gekozen en zelfs een beetje wordt overgenomen.
Ook in besturen van fiscale studieverenigingen zitten regelmatig alleen jonge vrouwen. Van onze jongere medewerkers is inmiddels 60 tot 70 procent dame in plaats van heer. Dus ik ben tegenwoordig meer verrast als een jongeman op een junior positie solliciteert. Dat is een trend die ik de afgelopen twee à drie jaar zie. Ik zou niet verrast zijn als wij over tien jaar een gesprek gaan voeren over hoe we meer mannen in de fiscaliteit krijgen.’
Van de jongere medewerkers bij Bentacera is 60 tot 70 procent vrouw.
48
Het Register | februari 2022 | nummer 1
Verschillende werkwijze ‘Er is zeker verschil tussen de mannelijke en vrouwelijke collega’s. Ik merk bij vrouwen – ik pak hier maar even de schoolverlaters – een grote gedrevenheid, ze zijn heel eager om zich dingen eigen te maken, heel nauwkeurig en nauwgezet in de dingen die ze doen. Wat ik bij de heren zie die net uit de collegebanken komen is dat die wat ‘gemakkelijker’ zijn, vaak meer praktisch ingesteld en kijkend met een bredere
Door Anne Mulders | fotograaf Simon van der Woude
blik. Ik vind de verschillen opvallend. Misschien willen vrouwen beter presteren of hebben ze het gevoel dat ze dit moeten en hebben ze meer een drang om zichzelf te bewijzen in de wereld. Terwijl ze tijdens hun studie cijfers halen waar je u tegen zegt. In vergelijking met de heren scheelt dat soms een of twee punten.’
Van elkaar leren ‘Naar mijn mening kunnen mannelijke en vrouwelijke collega’s heel goed van elkaar leren en is een mix van hun eigenschappen heel goed. Vrouwen zijn gedreven, maar kunnen sommige dingen ook heel erg naar zich toehalen en als een heel groot probleem ervaren. Soms is het dan goed dat je wat afstand neemt en er wat minder diep op ingaat. Niet alles hoeft driehonderd procent te zijn. Je mag ook wel eens een vraag openlaten of zeggen ‘ik weet het niet, zou iemand me kunnen helpen’. Het geldt natuurlijk niet voor iedereen, maar wat je doorsnee ziet is dat als een vrouw iets oppakt, ze dat meteen heel goed wil doen. Dat kan ook stress geven. Als je net begint, mag je ook echt wel eens een foutje maken. De heren daarentegen zouden misschien wat meer van die eagerness moeten hebben, wat meer punten uitzoeken en het wat minder open laten. Ik denk dat daar de mix in gevonden moet worden. Als kantoor heb je daar profijt van. Ik heb wat cijfers op een rij gezet en binnen ons team van fiscaal advies en de aangiftepraktijk zijn we inmiddels met 36 man, onderverdeeld in 18 mannen en 17 vrouwen. Maar de jongere collega’s zijn vooral dames.’
Traditioneel Nederland ‘Met de huidige trend gaan dus vooral de jonge, vrouwelijke collega’s de mannelijke senioren vervangen. Wat je echter ook ziet, is dat we in Nederland nog heel traditioneel zijn. Bij de meesten komt op een gegeven moment een kinderwens en in dat soort gevallen is het vaak de vrouw die een stapje terug doet. Die gaat dan drie dagen werken bijvoorbeeld. En die stap terug in uren heeft wel gevolgen voor de doorstroming richting een positie als senior met bijvoorbeeld leidinggevende taken. Dat betekent dat jonge vrouwen in hun ontwikkeling
Programma Vrouwen in de fiscaliteit Pieter Blaauw: ‘De (jonge) vrouwen die het vak in stromen zijn echt heel intelligent en het is belangrijk dat duidelijk wordt dat ze zich op dat punt niet hoeven te bewijzen. Ik denk dat het goed is dat het studieprogramma ook focust op soft skills. Hoe stel ik me op, hoe reageer ik (als vrouw) in bepaalde situaties, hoe laat ik mezelf zien en hoe kijk ik naar mijn eigen carrièreverloop? Ik kan me voorstellen dat het goed is aan dat laatste vraagstuk ook op andere manieren aandacht te besteden. Bijvoorbeeld door vrouwen – jong en wat meer ervaren – daarover met elkaar in gesprek te laten gaan.’
Ga naar rb.nl/vrouwen-in-de-fiscaliteit om te kijken in welke soft skills jij zou willen investeren.
‘Het gaat mij om talent, kennis, kunde en betrokkenheid; en dan kijk je naar de persoon, niet naar het geslacht.’ stagneren en dat is, gezien hun kennis en kunde, onterecht en ongewenst. Maar kennelijk is het in onze maatschappij nog niet zo normaal dat de man thuisblijft bij de kinderen en de vrouw fulltime werkt. Het gebeurt wel, in uitzonderingsgevallen, maar over het algemeen is Nederland nog heel traditioneel hierin. En dan is de wens van de overheid om meer vrouwen in de top te zien, lastig te realiseren. Ik denk dat hier een belangrijk aandachtspunt ligt. Dat jonge vrouwen en mannen hierover het gesprek aan moeten gaan.’
Gelijke begeleiding ‘In de basis moet je iedereen dezelfde begeleiding of feedback bieden. Of je een man of vrouw bent moet niet uitmaken, het gaat erom dat je een goede fiscalist bent. Ik verbaas me wel eens over verschillen in salarissen van mannen en vrouwen.
Bij ons hebben wij dat onderscheid beslist niet. Een vrouw of man in dezelfde functie, met dezelfde ervaring, die hetzelfde presteert, verdient bij ons te allen tijde hetzelfde. Ik heb dat verschil, in de 25 jaar dat ik in deze branche werk, ook nog nooit gezien.’
Is de één een betere partner? ‘Eigenlijk maakt het me totaal niet uit. Tot voor kort was mijn rechterhand een vrouw en daar heb ik altijd fantastisch mee samengewerkt. Daarvoor had ik een man als rechterhand en dat ging ook goed. Het gaat eigenlijk meer over karakter en of je goed samenwerkt, dan over de vraag of iemand een man of een vrouw is. Degene waar ik mee samenwerk, moet dingen kunnen aanvullen waarin ik tekortschiet. Het gaat mij om talent, kennis, kunde en betrokkenheid.’
februari 2022 | nummer 1 | Het Register
49
GESLA GEFELIC
AGDEN
ITEERD!
HET
Verenigingsnieuws Geslaagden van de RB Academy aan het woord
Door Anne Mulders | fotograaf Ilse de Vries
‘Hoe gaat het nu met....?’ Henrike Fijn-van Dijk RB, belastingadviseur bij Fiscaal Adviesbureau Henk van Dijk ‘Na mijn mbo-studie voor administrateur, wilde ik graag doorstuderen om meer kennis op te doen. De fiscale kant trok altijd, maar ik twijfelde een tijdje tussen accountancy en Fiscaal Recht. Uiteindelijke koos ik voor Fiscaal Recht omdat het een bredere studie is en dat sprak me erg aan. Na de eerste modules bij Markus Verbeek werd die opleiding overgenomen door NCOI en is het hele programma overhoop gegooid. De modules die ik al gevolgd had, kwamen niet in het nieuwe opleidingsprogramma terug. Daarover ben ik in gesprek gegaan met mijn werkgever omdat ik inmiddels heel erg twijfelde of ik wel door wilde gaan. Hij vroeg me toen of de opleiding van het RB niet wat voor mij was. Hij kende de vereniging al en was altijd heel tevreden. Ik heb toen de overstap gemaakt en begon rond 2016 met de consulentenopleiding. Toen ik die had
afgerond, wilde ik natuurlijk ook de adviseursopleiding doen. De opleiding beviel heel goed. Bij vragen kreeg je vanuit het RB altijd snel antwoord en ik ben echt te spreken over de docenten, die uit de praktijk zijn en super goed uitleggen aan de hand van praktijkvoorbeelden. Docenten gaven vaak een e-mailadres bij het eerste college, voor als je tussendoor vragen had en ook hier kreeg je eigenlijk altijd snel reactie. Echt heel fijn. Wel een uitdaging waren de examenmomenten in januari, de drukste periodes voor een fiscalist. Die periode was altijd wel pittig. Net als de scriptie. Ik vond het heel interessant om alle informatie op te zoeken, maar het schrijven vond ik wel pittig en dit duurde ook gewoon lang.’
Combinatie werk en studie ‘De combinatie van werk en studie beviel me eigenlijk wel goed. Ik had wel geluk met mijn werkgever. Wanneer ik het heel druk had met mijn studie kon ik, in overleg natuurlijk, wel eens een vrije dag nemen of een halve dag blokken in mijn agenda. Toch was het best zwaar. Ik zat nog voor de modulaire opzet dus bij mij was mijn rooster nog niet flexibel in te plannen. Je had één keer per week ’s avonds les van 18.00 - 22.00 uur. En als je eerst de hele dag gewerkt hebt, is dat af en toe even doorbijten. Helemaal als je ’s avonds door wetsartikelen moest; dan had je een lange dag. De nieuwe modulaire opzet was in drukke maanden wel fijn geweest, al vond ik die stok achter de deur ook wel weer fijn.’
Online leren ‘Het overschakelen naar online, vanwege corona, ging heel netjes en was snel geregeld. Online heb ik niet heel veel lessen gehad, wel examen. Dat was echt apart: achter je eigen computer zitten met het idee dat iemand de hele tijd naar je kijkt. Ook mijn scriptie heb ik online verdedigd. Dat was goed te doen, ook al was ik super zenuwachtig. Ik denk dat het qua zenuwen niet had uitgemaakt of het online of fysiek was. Die online verdediging was ook weer netjes georganiseerd. Ik werd eerst ontvangen en op mijn gemak gesteld in plaats van door de vragen heen gesjeesd. Dat was fijn. Toch had ik liever fysiek mijn scriptie verdedigd. Als je bij elkaar bent, gaat het gesprek net wat makkelijker, je laat eenvoudiger even iets zien. Dat gaat online toch net wat minder lekker.’
Het eindresultaat Henrike Fijn-van Dijk: ‘Dankzij de opleiding kan ik nu ook werkzaamheden oppakken die we voorheen moesten uitbesteden; dat heeft echt toegevoegde waarde.’
52
Het Register | februari 2022 | nummer 1
‘Ik merk dat ik een stuk meer kennis heb. In de praktijk komen de geleerde vaardigheden goed van pas. Ik heb mijn takenpakket uitgebreid en kan nu ook werkzaamheden oppakken waar we voorheen een extern persoon voor moesten inschakelen. Dat we sommige taken nu gewoon zelf kunnen doen heeft echt toegevoegde waarde.’
Fiscaal en meer, nog véél meer! Al 375 licenties in gebruik, wanneer volg jij?
Fiscaal en meer is dé praktische online fiscale totaaloplossing voor de mkb-adviseur. Het Register Belastingadviseurs kan in samenwerking met Sdu sinds april 2021 Fiscaal en meer aanbieden voor een zeer voordelig tarief van €295,- (excl. btw). Ons doel om binnen een jaar, vóór 1 april 2022, 375 licenties te verlenen werd afgelopen december al behaald! En we gaan in 2022 verder. Zo zijn wij in gesprek om Fiscaal en meer nóg aantrekkelijker te maken.
Jan Gerritsen Mulkes AA RB “Het is simpel en daardoor gebruiksvriendelijk opgezet. De kant en klare modellen schelen ons veel werk en de teksten die je eruit haalt zijn ook voor de klant begrijpelijk geschreven. Dat alles makkelijk aan onze digitale dossiers toe te voegen is, is heel mooi meegenomen.”
Joke Swart RB “Het is fijn om meerdere databases naast elkaar te gebruiken. Daarnaast werkt de opzet van de dossiers heel prettig, met tabjes met rekenmodellen, wetteksten en verwijzingen naar artikelen.”
José Dings RB
Barbara Rijskamp RB
“Het is heel thematisch opgezet en dat werkt fijn, zeker in combinatie met de handzame tools als practice notes en de rekenmodellen. Ook de heldere toelichting bij wetten vind ik heel erg prettig.”
“Als praktisch hulpmiddel is dit pakket ideaal. Het helpt je bij de vraag ‘hoe zat het ook alweer?’. Voor deze prijs zou ik het van harte aanbevelen. Ook voor eenpitters is wat het pakket biedt echt de prijs waard.”
Kijk voor de volledige testimonials op RB.nl. Neem voor meer informatie, een digitale informatiesessie of het afsluiten van een licentie contact op met accountmanagement via ledenvoordeel@rb.nl.
HET
Verenigingsnieuws Boeken
Het systeem van sanctionering van fiscale fraude
Casuïstiek formeel belastingrecht
Auteur: Dr. C. Hofman Uitgever: Wolters Kluwer ISBN: 978-90-13-16479-4 Prijs: € 89,86
Auteur: K. Bozia e.a. Uitgever: Boom ISBN: 978-94-6390-825-0 Prijs: € 29,50
Praktisch nut Wetenschappelijk niveau Actualiteit Leesbaarheid Presentatie Prijs-kwaliteit verhouding Bedoeld voor
5 9 8 8 7 6 wetgever
Praktisch nut Wetenschappelijk niveau Actualiteit Leesbaarheid Presentatie Prijs-kwaliteitverhouding Bedoeld voor
In het voorwoord van dit proefschrift wordt gesteld dat proefschriften erom bekend staan dat ze niet gelezen worden. Wij hebben het ruim 600 pagina’s tellende boek wél gelezen en de vraag is: verdient dit boek gelezen te worden door RB'ers? Dit boek beschrijft hoe sinds de jaren 80 sprake is van een toenemend ‘fraudebestrijdingsdenken’, waarbij er mondiaal sprake lijkt te zijn van een race to the top als het gaat om punitief fiscale regelgeving. Het eerste deel gaat over ‘het systeem’, het tweede deel gaat over bestraffingsmogelijkheden en in deel drie worden de kenmerken van fiscale fraude beschreven. Interessante vragen komen aan bod, zoals ‘kan per ongeluk fraude worden gepleegd?’ en ‘wanneer is een aangifte precies onjuist?’. De auteur komt tot de conclusie dat ons huidige systeem veel sancties kent die op elkaar lijken en niet goed van elkaar te onderscheiden zijn, en die onder een ‘andere noemer’ in bepaalde situaties kunnen cumuleren. Daarom doet zij een groot aantal aanbevelingen waaraan een modern systeem van sanctioneringsmogelijkheden zou moeten voldoen. En besluit met een oproep tot herbezinning van ons huidige systeem van sanctioneren. Verdient dit boek nu gelezen te worden door de RB-adviseur? Voor de enkeling die geïnteresseerd is in een volledige en geïntegreerde verdieping in het huidige systeem van repressieve fiscale rechtshandhaving is dit boek absoluut een aanrader. Maar de rol van de (RB-)belastingadviseur is door de auteur bewust onbesproken gelaten. Voor de dagelijkse praktijkvoering voegt dit boek dus weinig toe, maar eerlijk is eerlijk: daar is dit proefschrift ook niet voor bedoeld. Eindoordeel: n n n n Door mr. Lucas Blom AA RB en mr. drs. Martin Klomp RB
54
Het Register | februari 2022 | nummer 1
8 7 7 8 8 8 iedereen
Kennis is het gereedschap waar wij belastingadviseurs mee werken. Onderhoud daarvan is net zo essentieel, als de timmerman die zijn beitel scherp moet houden. Botte beitels leiden namelijk tot ongelukken. Om al die kennis te vergaren en te onderhouden staan er gelukkig veel verschillende wegen open in ons vakgebied. Voor elk wat wils. Van vuistdikke boeken tot strakke webinars. Maar wat vaak ontbreekt is de toetsing van alle opgedane kennis. Voor de broodnodige PE-punten wordt er in een webinar nog wel eens een aantal vragen ingelast, maar die kunnen we in de regel niet serieus nemen.
De ultieme toetsing vindt plaats in ieders praktijk. Maar de praktijk is weinig vergevingsgezind en wordt dat steeds minder, met alle risico’s van dien. Een goede periodieke toetsing van de kennis is daarom geen overbodige luxe. Het boek dat wij vandaag bepreken voorziet hier in. Aan de hand van zeer herkenbare casusposities wordt de kennis van het formeel belastingrecht getoetst. Deels open, en deels gesloten vragen. Daarnaast een deel met meerkeuzevragen. Zowel de vragen als de uitwerkingen zijn in toegankelijk Nederlands geschreven, uitgebreid en volledig met verwijzingen naar wet en rechtsspraak. De bekende (flauwe) In de boekenrubriek geven ‘casus-humor’ ontbreekt ook niet. ervaren vakmensen op persoonlijke titel hun mening over recent Ondergetekenden hebben het boek niet alleen met verschenen (fiscale) boeken: plezier doorgewerkt, maar liepen ook tegen ‘leern T wee beoordelaars recenseren momenten’ aan. Het nut van dit soort boeken valt of een boek. staat uiteraard met de actualiteit. Wij kunnen ons zo n Z ij kennen cijfers toe voor voorstellen dat een digitale aanvulling op het boek bijvoorbeeld leesbaarheid, de actualiteit nog kan versterken. Het boek is onderactualiteit en niveau. deel van een serie. Er zijn vergelijkbare (casuïstiek) boeken inzake onder ander de inkomstenbelasting, De recensenten geven een internationaal en vennootschapsbelasting. Kortom, eindoordeel: we kunnen voorlopig vooruit. Aanrader n n n n n Goed n n n n Eindoordeel: n n n n n Redelijk n n n Matig n n Door mr. Marcel van Galen RB en Afrader n mr. Marco Dijkstra RB
) L Q D Q F Ls OH 3 OD Q Q LQ J " -D ) L Q D Q F Ls OH 3 OD Q Q LQ J ) L Q D Q FL s O H S O D Q Q L Q J L V HH Q P R R L H D D Q Y X O O H Q G H G L HQ V W R S X Z D O E H V W D D Q G H G L H Q V W Y HU O HQ L Q J + H W Y HU V W H U N W G H
E D Q G P HW X Z N O D Q W M X L V W R P G D W K H W R R N J D D W R P G H L Q Y X O O L Q J Y D Q W R H N R P V W G U R P HQ 8 N X Q W X Z N H Q Q L V P D D U R R N X Z Y H U W U R X Z H Q V U R O K L HU E L M X L W V W H N HQ G L Q ] H W W H Q
6 W H HG V P H HU E H O D V W L Q J D G Y L V H X U V K H O S HQ K X Q N O D Q W HQ G D Q R R N P HW K HW J HY HQ Y D Q L Q W HJ U D D O I L Q D Q FL H HO L Q ] L FK W L Q G H W R H N R P V W % L M Y R R U E H HO G E L M K HW V W D N HQ R I R Y HU G U D J H Q Y D Q G H R Q G H U Q HP L Q J . D Q G H J H Z HQ V W H
O H Y H Q V V W L M O Q D Y HU N R R S Z R U G H Q Y R R U W J H] H W " . X Q Q H Q Z H G H N L Q G HU H Q Q R J V F K HQ N L Q J HQ G R HQ " =R P D D U Z D W Y U D J H Q Z D D U N O D Q W HQ J U D D J D Q W Z R R U G R S Z L O O HQ
Aanbieding 2022!
Inclusief 1-daagse opleiding,
Helpdesk, Rapportsjablonen en de Private Wealth Navigator voor slechts EUR 895 ex btw
Kijk voor meer info op
www.privatewealthsupport.nl/rb
0 H W G H 3 U L Y D W H : H D O W K 1 D Y L J D W R U F U H s HU W X V Q HO H H Q L Q W H J U D D O R Y HU ] L FK W Y D Q G H K X L G L J H HQ W R HN R P V W L J L Q N R P H Q V HQ Y HU P R J HQ V S R V L W L H Y D Q X Z N O D Q W 2 I G L W Q X H HQ ' * $ , % R Q G HU Q HP H U R I S D U W L F X O L HU L V ' H D S S O L F D W L H V Y D Q 3 U L Y D W H : H D O W K 6 X S S R U W G R H Q K H W 0 HW V O L P P H L P S R U W I X Q FW L H V P D D U R R N G R R U K H W X L W H U V W HI I L FL s Q W H R Q W Z HU S G H W U D Q V S D U D Q W L H H Q G H G L HS J D Q J , Q Y R H U HQ HQ Y HU Z HU N HQ Y D Q m u t a t i es e n s c e n a r i o ’ s m e t é én m u i s k l i k e n D O W L M G G L U H FW ] L FK W R S G H Z L M ] L J L Q J HQ
www.privatewealthsupport.nl 2 Q G H U D Q G HU H G H R Q G HU V W D D Q G H R U J D Q L V D W L H V P D N H Q D O J HE U X L N Y D Q G H 3 U L Y D W H : H D O W K 1 D Y L J D W R U
Bereid je voor op de toekomst Of je nu zelfstandig of bij een klein of (middel)groot kantoor werkt, digitalisering heeft een enorme impact, op iedereen. Hoge werkdruk, een veranderende klantbehoefte en complexere wetgeving maken het gebruik van slimme, online systemen en software steeds belangrijker. Om belastingadviseurs kennis te laten maken met de meest recente technologische ontwikkelingen hebben we samen met Wolters Kluwer en I.AMDIGITAL het programma ‘Digitale transformatie en tax technology voor de fiscalist’ ontwikkeld. Een uniek programma dat laat zien hoe je digitalisering toepast binnen de fiscale adviespraktijk. Aan de hand van e-learnings leer je over thema’s als big data, machine learning, artificial intelligence, cybersecurity en datagedreven organisaties. En tijdens een afsluitende bootcamp ervaar je hoe je deze ontwikkelingen inzet in je eigen praktijk. Waardevolle input! Zorg dat je klaar bent voor de digitale toekomst en meld je aan via onze website.
RB.nl