3 minute read

Sarab

Sarab (20): “Ik was elf jaar oud toen IS mij samen met mijn twee zussen ontvoerde. We hadden ons verstopt, maar onze Arabische buren hebben ons verraden. Dat waren mensen met wie we samen aten, met wiens kinderen we speelden. Ze zeiden dat ze ons zouden helpen, maar ze vertelden IS waar we zaten. Ik ben vijf keer als slaaf doorverkocht. De eerste man die me kocht, heeft me meteen doorverkocht aan een oude man. Die sloot me op in een donkere kamer waar geen daglicht doordrong. ’s Nachts drogeerde hij me en daarna verkrachtte hij me. Ik moest zijn huis schoonmaken en hem bedienen. Na korte tijd gaf hij me cadeau aan een familielid. Die man zei: ‘Je bent mijn slaaf nu. Je gaat bij mijn neef het huishouden doen.’ Ik moest een jaar en een paar maanden bij die neef blijven, totdat hij naar Turkije vluchtte. Toen liet hij me achter bij een ouder familielid van hem. Ik heb nooit durven ontsnappen, want ze bedreigden me met de dood als ik dat zou doen. Ik kwam pas vrij toen Raqqa viel, in 2017.

Vervolgens kwam ik terecht in een opvanghuis voor Jezidi vrouwen, waar ze me hielpen mijn familie terug te vinden. Mijn naaste familie bleek nog in leven, ook mijn twee zussen, dat was een lichtpunt. Maar veel familieleden naar wie ik vroeg, bleken vermoord of nog in handen van IS. Van één nichtje en één neefje weten we nog steeds niet waar ze zijn.

Ons huis was er niet meer, we moesten in een tentenkamp wonen. Maar hoe keer je terug in het gewone leven na alles wat je hebt meegemaakt? Alle wonden waren zo vers. Een nichtje, met wie ik vroeger veel speelde, hielp me met het zetten van de eerste stappen. Ze dwong me naar buiten te gaan.

Met hulp uit Duitsland kon ik in het kamp een winkeltje beginnen, daar verkoop ik producten waar vraag naar is.

Dat geeft mijn leven structuur. Eén keer per maand ga ik naar de stad om inkopen te doen voor mijn winkeltje.

Zo kom ik in aanraking met het gewone leven en dat doorbreekt de cirkel waarin ik soms vastzit.

Ik hoop dat we niet lang meer hoeven te blijven in het kamp en dat Sinjar weer wordt opgebouwd. Dan gaan we zeker terug. Die hoop geeft mij kracht, maar de situatie is nu nog te onveilig. En onze Arabische buren, die ons hebben verraden, wonen daar nog steeds en dat is een probleem.

Ik droom ervan om rechten te studeren en advocaat te worden. Ik wil vrouwen ondersteunen in hun strijd, want zonder vrouwen staat het leven stil. Het doel van IS was vrouwen kapot te maken en daarmee de samenleving kapot te maken.

In het kamp heb ik Faiza ontmoet en onze vriendschap geeft mij energie. Je zoekt toch iemand die je begrijpt en zij heeft hetzelfde meegemaakt als ik. Andere mensen zouden mij niet begrijpen, met hen kan ik mijn wonden niet delen.

De herinneringen komen vaak terug. Dan probeer ik toch de hoop niet te verliezen en houvast te zoeken. Er worden nog steeds bijna drieduizend Jezidi’s vermist. Dat moet de wereld weten.”

Faiza (19): “Ik had een fijn leven met mijn familie. Op de televisie zag ik wel IS-strijders, maar dat maakte me niet bang. Ik dacht dat mijn familie me zou beschermen.

Toen IS ons dorp binnenviel, verstopten we ons onder de trap. Maar ze vonden ons en mijn 10-jarig zusje en ik werden met heel veel andere vrouwen in een vrachtwagen geduwd. Daar, in het gedrang, ben ik mijn zusje uit het oog verloren.

Ik kwam met zestien andere meisjes in een ondergrondse gevangenis terecht. Het was er aardedonker. We hebben daar dagenlang gezeten en elke dag kwamen ze een meisje halen. Totdat het mijn beurt was.

Ik werd aan een commandant gegeven. Hij deed wat hij wilde met mij. Ik kan nog steeds alleen slapen als er een lampje aanblijft.

Ik vroeg de IS-mensen naar mijn zusje, maar ik moest eerst moslim worden, bidden en een andere naam aannemen. Toen mocht ik haar van een afstand zien. Ik kon me niet inhouden en riep haar naam. Daarna hebben ze me een week lang voor straf opgesloten. Dat was de laatste keer dat ik haar heb gezien.

Ik ben vrijgekomen omdat de ISstrijder die mij had gekocht naar

Turkije vluchtte en mij wilde meenemen onder valse papieren. Toen de Turkse autoriteiten dat ontdekten, vertelde ik dat ik Jezidi ben. Ze droegen me over aan de Syrische autoriteiten en die stopten me in de gevangenis. Daar zat ik bijna een maand, totdat Jezidi-activisten me vrij wisten te krijgen.

Ik werd herenigd met mijn ouders in een opvangkamp.

Mijn ouders hebben het overleefd, maar innerlijk zijn ze verwoest. Mijn moeder trilt, mijn vader praat niet meer.

Mijn opa en mijn zusje zijn nog steeds vermist. Op een gegeven moment kregen we bericht dat mijn zusje in een ander kamp zou zitten. Mijn ouders stonden DNA af, maar ze bleek het niet te zijn.

Ik wilde graag naar school, maar er was geen school in het kamp. Er was niets te doen. Toen heeft een Duitse organisatie een winkeltje voor mij gebouwd. Dat is een lichtpuntje in mijn leven: het gaat nu beter met me.

Mijn vriendin Sarab, die ik in het kamp heb ontmoet, is een grote troost voor mij. Zij begrijpt mij volledig. Ze is een zusje van me geworden.

Wat ik heb meegemaakt, laat mij niet los. Het kan een geur zijn, een beweging die iemand maakt, een woord dat ik op straat hoor en ik ben weer terug in die tijd. De wond geneest, maar het litteken blijft.

This article is from: