jan
feb
maa
1
3
3
april
mei
juni
juli
aug
1
1
sept
okt
nov
dec
2
4
2
en waarin de status van de Kuifduiker wordt omschreven als “toevallige gast”: “zeldzame vogelsoort die maximaal 16 keer met zekerheid in het Dijleland is vastgesteld in de twintigste eeuw”. • 11 november 1963 Sint-Agatha- Rode • 14 november 1965 Oud-Heverlee - 2 ex. • 25-28 januari 1970 Oud-Heverlee Noord • 6 februari 1970 Oud-Heverlee Noord - 2 ex. • 11 november 1972 Dijlevallei • 10-15 maart 1979 Oud-Heverlee • 18 maart 1979 Sint-Agatha- Rode - 2 ex. • 9 februari 1985 Neerijse Grote Bron • 8- 11 mei 1986 Sint-Agatha- Rode adult zomerkleed In deze eeuw hebben we tot hiertoe slecht vier waarnemingen: • 27/12/2002 Oud-Heverlee Zuid adult winterkleed • 14-15/12/2007 Sint-Agatha- Rode eerste kalenderjaar • 27/10/2012 Neerijse Grote Bron eerste kalenderjaar • 22/10/2016 Oud-Heverlee Noord eerste kalenderjaar Statistisch gezien had men in de periode 19462016 maar om de vijf jaar de kans een Kuifduiker in de Dijlevallei waar te nemen. Wat echter opvalt is de lange periode van 15 jaar van ongeveer halfweg de jaren tachtig tot het begin van deze eeuw waarin geen enkele Kuifduiker werd waargenomen. Dit komt overeen met de situatie in Nederland waar Kuifduikers in het laatste kwart van de twintigste eeuw altijd schaars waren. Als we kijken naar het seizoenspatroon van Kuifduiker (zie Tabel 1), dan stellen we vast dat 114
het aantal waarnemingen in voor- en najaar nagenoeg gelijk zijn. De meeste kans heeft men tijdens de najaarstrek van eind oktober tot half november en in het voorjaar in de eerste decade van februari en rond half maart. De vroegste Kuifduiker in de Dijlevallei is het exemplaar van dit jaar, 22 oktober, de laatste voorjaarstrekker werd waargenomen op 11 mei 1986. Ook één, de reeds vermelde, uitzonderlijke zomerwaarneming op 7 augustus 1947. Meestal gaat het om solitaire vogels. Driemaal waren er twee exemplaren samen. De vogels blijven doorgaans maar één dag of pleisteren kortstondig (2-6 dagen). Dit is ook typisch voor binnenlandwaarnemingen in West-Europa. Ook opmerkelijk is dat in de 21e eeuw, het voor zover men het kon vaststellen, nagenoeg altijd om eerste kalenderjaar vogels ging. De postjuveniele rui gaat immers voort in het begin van de winter zodat eerste winter en adult kleed spoedig niet meer te onderscheiden zijn. (Idem voor Geoorde Fuut). Tot nu toe kon maar eenmaal een exemplaar in prachtkleed worden waargenomen (over het kleed van de vogel uit 1947 zijn geen bijzonderheden gekend). Luc Hendrickx luchendrickx2003@yahoo.com Referenties BirdLife International (2016) Species factsheet: Podiceps auritus. P. Géroudet, Les Palmipèdes d’Europe, Paris, 1999. M.Hens (red) 2000. Vogels in het Dijleland. De Vrienden van Heverleebos en Meerdaalwoud i.s.m. De Wielewaal afdeling Leuven, Leuven, 2001. P. Herroelen & R. De Fraine, Inventaris van d Vogels van Brabant 1900-1974, Brussel, 1975. L. Lippens en H. Wille, Atlas van de Vogels in België en West-Europa, 1972. Sovon webreferentie: https://www.sovon.nl/nl/soort/110, 2016. Fl. Wortelaers, Het Meerdaelwoud en zijn broedvogels alsook de vogels der Dijlevallei, A’pen, 1946.
Oogvleklieveheersbeestje (Anatis ocellata), Koeheide Foto: Kurt Geeraerts
Lieveheersbeestjes in het Dijleland
ONGEWERVELDEN
Tabel 1: Aantal waarnemingen van Kuifduiker per maand in de periode 1900-2016.
Deel 2: voorkomende soorten en hun relatie tot de verschillende biotopen. VOORKOMENDE SOORTEN IN HET DIJLELAND Onderstaande lijst heb ik voornamelijk samengesteld op basis van eigen ervaring (waarnemingen, verkregen informatie langs verschillende kanalen, …). De lijst omvat dus slechts recente waarnemingen van grofweg de laatste 20 jaar. Dit heeft als gevolg dat er mogelijk nog andere soorten in de vallei voorkomen die hier niet genoemd worden. Waarnemingen uit de 18de, 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw werden niet opgenomen in de opsomming. Deze waarnemingen worden verder wel in de tekst vernoemd als dit voor de vallei relevant is. Zoals reeds in het eerste deel van deze reeks werd aangegeven, zijn de Nederlandse namen nog niet zo lang geleden veranderd. De filosofie die erachter schuilging, was dat het moeilijk was om te onthouden of het nu punt, stip, of vlek was. Dus zei men maar onmiddellijk dat alles wat bleek (wit, geel, rood) is met zwarte pun-
ten, stippen of vlekken, met de term “stip” wordt aangeduid. En alles wat witte vlekken, stippen of punten heeft, noemen we “vlek”. Ook zijn enkele andere namen naar voor geschoven die meer over het lieveheersbeestje vertelden. Bijvoorbeeld het zeven-vlek lieveheersbeestje Hippodamia septemmaculata – dus niet het Zevenstippelig lieveheersbeestje, wordt nu Veenlieveheersbeestje genoemd. Het Wilgenlieveheersbeestje is nu Niervleklieveheersbeestje (Chilocorus renipustulatus). Het Veertienstippelig lieveheersbeestje heet nu het Schaakbordlieveheersbeestje (Propylea quatuordecimpunctata). Hieronder de lijst van soorten in het Dijleland. Soorten die op de grens van het Dijleland leven, zijn toegevoegd maar achter de naam is “(omgeving)” toegevoegd. Enkele soorten van het geslacht Scymnus zijn moeilijk herkenbaar. Het voorkomen is dus twijfelachtig wegens verwarring mogelijk met andere soorten. Daarom is er een “(?)” toegevoegd. De boomklever I december 2016 I ongewervelden
115