zij
Er kwam een meisje de straat in lopen. Ze hield haar armen voor ons open, dacht ik, maar ze wou alleen maar lucht verplaatsen en alles wat ze tegenkwam. We moesten voort. We mochten ook achter haar aan. Als we maar zongen wat zij zong: ‘Ze zijn terug, ze zijn terug!’ ‘Wie?’ vroegen wij. ‘Nou, zij,’ zei zij. Ze klonk alsof het zonde was dat we ze nog niet kenden, dus renden we achter haar aan, zo hard we konden.
25