4 minute read
Een opdracht voor Paul Delvaux
De commotie rond de aankoop van het schilderij L’Attentat van René Magritte in 1967 schrikte de Museumvrienden niet af om verder in te zetten op de verwerving van moderne kunst. Integendeel, in 1971 verwerft de Stad Brugge een schilderij van die andere Belgische surrealist, Paul Delvaux, opnieuw via bemidde ling door de vzw Vrienden van de Stedelijke Musea Brugge. — Door Filip L. Demeyer
Advertisement
Zoals in het voorgaande artikel over de aankoop van L’Attentat van Magritte wordt vermeld, biedt mevrouw Lachowsky in 1967 ook een schilderij van Delvaux te koop aan. De Brugse Museumvrienden achten de vraagprijs te hoog en geven voorzitter dr. Antoine De Jaeger de opdracht om met de kunstenaar zelf in contact te komen met de vraag om speciaal voor het Groeningemuseum een schilderij te maken. Het werk wordt gezien als een pendant van L’Attentat “waardoor het museum een volwaardige vertegenwoordiging zal hebben van het Belgisch surrealisme (dat van internationale betekenis is)”, schrijft adjunct-conservator Dirk De Vos in een verantwoordingsnota.
Het onderwerp is Brugge, de geest van de middeleeuwen en de Vlaamse primitieven. Vraagprijs 1 miljoen Belgische frank. Delvaux schildert het werk op paneel in Veurne en geeft het de titel Sérénité. In oktober 1970 is het klaar. Om geen problemen te hebben met een mogelijke subsidiëring (het aanslepen van de aanvraag voor de Magritte zit nog vers in het geheugen) wordt door conservator Aquilin Janssens de Bisthoven aan het College voorgesteld om minstens een deel door de Stad te laten betalen. Op verzoek van schepen Fernand Traen wordt aan Emile Langui, “Ere-DirecteurGeneraal voor Schone Kunsten” en auteur van een boek over Delvaux, een advies gevraagd. “Deze wees erop dat Brugge nooit meer de kans zou hebben een volwaardig werk van Delvaux te kopen, zoals het aangebodene, tegen de voor dit schilderij gevraagde prijs (1000000 frank).” De conservator wijst er in een nota voor het Schepencollege ook op dat de verwervingspolitiek van de Museumvrienden moet geprezen worden en de waarde van de Magritte op enkele jaren tijd merkelijk gestegen is. “Ik meen dat het College de vzw Museumvrienden mag aanmoedigen in de thans gevolgde aankooppolitiek, t.w. topwerken te kopen waarvan de kunstwaarde algemeen en op het internationaal vlak aanvaard wordt. De in 1967 verworven Magritte is thans zeker 3000000 waard (3 × de aankoopprijs, in 3 jaar tijd of 70% meerwaarde per jaar). Door het bezit van het schilderij van Magritte (…), verkreeg het stedelijk museum Groeninge – ook als moderne verzameling – een bijzondere faam in het buitenland (o.m. tentoonstellingen te London en te Osaka).”
"De beschikbare ruimte wordt voortdurend kleiner, zodat hoe langer hoe meer werken in de depotruimte verzeilen. " — Willy Van den Bussche
Op voorstel van schepen Traen beslist het College uiteindelijk het volledige bedrag zelf te betalen. Na enige discussie met een zevental tussenkomsten van raadsleden, keurt de gemeenteraad van 19 februari 1971 de aankoop goed met 24 stemmen voor, 9 stemmen tegen en 7 onthoudingen (omdat “het bedrag van de aankoop niet voldoende verantwoord is”). Er wordt een subsidie van 60% verkregen vanwege de Minister van Nederlandse Cultuur Frans van Mechelen. Sérénité is waarschijnlijk de eerste museumaankoop waarop btw moet worden betaald. De nieuwe regeling is op 1 januari 1971 in voege getreden en hoewel het werk geleverd is in 1970, worden de facturen vereffend in 1971 en 1972. De btw-voet bedraagt 6%…
Vanaf 1972 wordt de beheerraad van de Vrienden uitgebreid met onder meer Jaak Fontier en dr. Paul Van Eeckhoutte. Het gevolg laat
niet lang op zich wachten. In de eerste helft van de jaren 1970 worden tal van werken van hedendaagse kunstenaars aangekocht: Gilbert Decock, Raoul De Keyser, Dan Van Severen, Etienne Elias en Pol Mara in 1972, Amédée Cortier en Gilbert Swimberghe in 1973, Marcel Maeyer in 1974… Op die manier krijgt het Groeningemuseum een bescheiden maar uitgekiende collectie hedendaagse Belgische kunst.
En de samenwerking met de Provincie West-Vlaanderen? Na de Triënnales van 1968, 1971 en 1974 zijn er plannen voor een vierde in 1977 maar die komt er niet, wegens meningsverschillen tussen Stad en Provincie. Omdat de stedelijke collectie groeit en er steeds minder plaats is in het Groeningemuseum voor de provinciale verzameling, ontstaan ook op dat vlak spanningen. “De beschikbare ruimte wordt voortdurend kleiner, zodat hoe langer hoe meer werken in de depotruimte verzeilen. Iedere gelegenheidstentoonstelling in het museum veroorzaakt eveneens een globale verhuizing van de werken. Daar deze tentoonstellingen telkens plaats vinden in het hoogseizoen, zijn de kunstwerken van de Provincie bijna nooit te zien en schijnen uiteindelijk alleen bestemd voor het wintertoerisme”, aldus Willy Van den Bussche in de inleiding van de eerste catalogus van het Provinciaal Museum voor Moderne Kunst (pmmk) uit 1979. In 1973 worden alle werken van de Provincie uit het Groeningemuseum weggehaald voor de tentoonstelling ‘Van Permeke tot Heden’ in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel en aansluitend in het Casino van Knokke-Heist. Op 24 november 1973 gaat het pmmk in de Lakenhalle van Ieper open. In 1986 verhuist het museum naar de seo, een voormalig warenhuis in Oostende. De Stad Brugge blijft al die tijd met medewerking van de Vrienden zijn collectie moderne kunst verder uitbouwen. De Magritte en de Delvaux zijn ondertussen een veelvoud van hun aankoopprijs waard, aan de huidige veilingprijzen zo’n 3 à 5 en 1 à 2 miljoen euro…
Bibliografie — Archief Groeningemuseum, dossier 0000.GRO1652.I — J. Fontier, De eigentijdse beeldende kunst in Brugge 1945-1999. Een documentatie met kritische bedenkingen, in Kruispunt. Literair kwartaalschrift, 41(2000)183, p. 27-91. — F. Traen, Brugse memoires, Brugge, 2015, p. 69-74. — W. Van den Bussche, Provinciaal Museum voor Moderne Kunst. Kataloog (4-talig), Brugge, 1979, p. 11-17.