Overijssel Toen en Nu Historisch Tijdschrift, juli 2025

Page 1


OVERIJSSEL TOEN EN NU

Historisch tijdschrift

De strijd tegen de pokken in de Frans-Bataafse Tijd • Hellendoorn op oude kaarten • Moeze en katte

De Deurningerpoort:

COLOFON

Redactie

Dinand Webbink, Marcel Mentink, Anne van Geuns (Deventer Verhaal), Daphne Markvoort (Collectie Overijssel, Kees Dinkla (Overijsselacademie)

Correspondenten

Siem van Eeten, Harrie Scholtmeijer (Stichting Overijsselacademie).

Redactieadres

info@mijnstadmijndorp.nl

Vormgeving Frank de Wit

Partners

Collectie Overijssel Overijsselacademie

Mogelijk gemaakt door

OVERIJSSEL

TOEN EN NU

Historisch tijdschrift

OVERIJSSEL

TOEN EN NU

Historisch tijdschrift

van de redactie

De strijd tegen de pokken in de Frans-Bataafse Tijd

• Hellendoorn op oude kaarten

• Moeze en katte

De Deurningerpoort:

een geschiedenis van de vestingwerken van Oldenzaal

Jaargang 16 • Nummer 3 • juli 2025

De Oldenzaalse Deurningerpoort, pokken en oude kaarten

Deze zeer gevarieerde aflevering opent met een artikel door Kees Dinkla over de Oldenzaalse Deurningerpoort. Naast deze poort worden ook andere vestingwerken behandeld. Siem van Eeten schreef een vervolgartikel over de geschiedenis van het inenten tegen pokken, dit keer in de Frans-Bataafse tijd. Dinand Webbink onderzocht oude kaarten waarop het dorp Hellendoorn voorkomt. En natuurlijk zijn er de rubrieken over nieuwe uitgaves over Overijssel, samengesteld door Marcel Mentink, en Harrie Scholtmeijer schrijft in zijn rubriek Geschiedenis van de taal van Overijssel over moeze en katte.

Veel leesplezier,

Dinand Webbink

De Deurningerpoort: een geschiedenis van de vestingwerken van Oldenzaal

De strijd tegen de pokken in de Frans-Bataafse Tijd

Hellendoorn op oude kaarten

GESCHIEDENIS VAN DE TAAL IN OVERIJSSEL

22 Moeze en katte

BOEKEN IN OVERIJSSEL

24 Boekenrubriek

De Deurningerpoort: een geschiedenis van de vestingwerken van Oldenzaal

Stadsgezicht op Oldenzaal in de zeventiende eeuw, met de buitenbebouwing van de Deurningerstraat. Olieverfschilderij, maker onbekend (Bron: Collectie Museum Palthe Huis)

In de periode 2020-2021 vonden er in Oldenzaal graafwerkzaamheden plaats in de Deurningerstraat vanwege de herinrichting van het Singelpark. Tijdens deze verrichtingen was er op de betreffende plekken archeologisch onderzoek gaande. Daarbij werden delen van de binnen- en buitenpoort van de Deurningerpoort gevonden. Dit was een van de drie stadspoorten van Oldenzaal, naast de Steenpoort en de Bisschopspoort. De geschiedenis van de Deurningerpoort en de vestingwerken van Oldenzaal is het verhaal van de opkomst en teloorgang van een bolwerk in Oost-Nederland.

Lees verder op de volgende pagina →

OSteunpunt van de bisschop p de plaats van Oldenzaal bestond in de IJzertijd al een nederzetting. De oudste gevonden resten van verdedigingswerken stammen uit de periode van circa 880 – 1050: een zogenaamde ringwal, van aarde gemaakt met een gracht ervoor. Later werd deze gedempt en werd er de zogenaamde immuniteitsgracht rond de Plechelmusbasiliek rond 1020 aangelegd. De oudste tastbare aanwijzingen voor de aanleg van een stadspoort in Oldenzaal dateerden uit circa 1200. Ter hoogte van de latere Deurningerstraat werd vermoedelijk al in die fase een poortgebouw opgericht. De poort maakte deel uit van een nieuwe bredere verdedigingsgordel van steen en vormde de toegang aan de oostkant van de stad. Voor de poort lag een houten brug over de gracht. Deze periode viel samen met het verkrijgen van stadsrechten of wigboldrechten, waarschijnlijk tussen

1218 en 1222 onder bisschop Otto II. In 1222 beschreef Caesarius van Milendonk Oldenzaal als een ommuurde en versterkte plaats met stadsrechten. Bisschop Johannes van Utrecht bevestigde in 1296 de formele stadsrechten van de plaats. Met deze rechten kreeg Oldenzaal definitief het wettelijke mandaat om verdedigingswerken aan te leggen.

De strategische waarde van Oldenzaal – als

hoofdstad van Twente, als centrum van kerkelijk bestuur, en als oostelijke verdedigingspost van het Oversticht (het oostelijke deel van het territoriale vorstendom van de bisschop van Utrecht) – verklaarde waarom er in die periode werd geïnvesteerd in stevige verdedigingswerken. Het handhaven van regionale stabiliteit, als bolwerk tegen roofridders, was ook van essentieel belang. Stadsverdediging was niet enkel militair van aard: poorten vervulden ook civiele functies, zoals de Oldenzaalse Bisschopspoort die als gevangenis fungeerde.

Verwoesting en wederopbouw in de late middeleeuwen

In de veertiende eeuw werd de rol van Oldenzaal als strategische grensstad binnen het Oversticht duidelijk. Utrechtse bisschoppen bezochten de stad regelmatig, wat duidde op een zekere veiligheid en bestuurlijk belang. In 1397 vond er zelfs een conferentie plaats tussen de bisschoppen van Utrecht en Münster. Maar deze relatieve stabiliteit werd herhaaldelijk onderbroken door rampspoed. In 1447 verwoestte een stadsbrand een aanzienlijk deel van Oldenzaal. In de stadsrekeningen van Deventer uit 1447 werd gemeld dat Evert van Graes, een van de schepenen van Deventer, naar Oldenzaal ging om de stadsverdediging te inspecteren en ook te laten repareren, aldus historicus Gerard Seyger. De stad herstelde zich, maar werd opnieuw zwaar getroffen door de Helmichbrand in 1492, waarbij ook de Plechelmuskerk beschadigd raakte. In 1510 richtten soldaten van hertog Karel van Gelre opnieuw zware schade aan: stadspoorten, archieven en het stadhuis werden vernietigd. Nog geen tien jaar later, in 1517, werd de stad geplunderd door huurlingen van de Utrechtse bisschop, en in 1522 volgde een nieuwe allesverwoestende brand.

Stadsverdediging was niet enkel militair van aard: poorten vervulden ook civiele functies, zoals de Oldenzaalse Bisschopspoort die als gevangenis fungeerde.
De kaart van Oldenzaal door Jacob van Deventer, gemaakt circa 1572. De Deurningerpoort (binnen- en buitenpoort) is linksonder te zien (Bron: J.C. Visser, door Jacob van Deventer in kaart gebracht (Alphen aan de Rijn 1995))

Pas midden zestiende eeuw keerde enige rust terug. In 1554 was het stadhuis hersteld, en met hulp van metselaars uit Ootmarsum werden de stadspoorten opnieuw opgetrokken.

Zestiende eeuw: van herstel naar strategisch doelwit De oudst bewaard gebleven kaart van Oldenzaal, gemaakt door Jacob van Deventer in 1572, toonde de stad als een laatmiddeleeuws verdedigingscomplex van formaat: met een aaneengesloten stadsmuur, drie hoofdpoorten (waaronder de Deurnin-

gerpoort), torens, dubbele grachten en buitenwallen. Buiten de Deurningerpoort (en buiten de Bisschopspoort en Steenpoort) leek een extra buitenpoort te zijn aangelegd, waarmee Oldenzaal zich schikte in de traditie van meerlagige verdediging. Dergelijke structuren waren zeldzaam in Nederland; alleen steden als Amersfoort en Ootmarsum kenden vergelijkbare dubbele grachtensystemen.

Oldenzaal, met zijn strategische ligging nabij het hertogdom Gelre, werd in die periode een herhaaldelijk doelwit in de Tachtigjarige Oorlog. In 1571 werd de stad

belegerd en ingenomen door de staatsgezinde graaf Willem van Bergh. Kort daarop heroverden Spaanse troepen de stad. In 1580 en 1581 vonden opnieuw gevechten plaats, waarbij graaf Rennenberg betrokken was. De laatste beschreef de stad in een brief als omgeven door “een goede hoge muur met torens, een gracht en daarbuiten een wal met nog een gracht”. Deze beschrijving kwam overeen met de stadskaart van Van Deventer en met de manuscriptkaart van Charles van Berlaymond uit 1572, die de drie hoofdpoorten, stadsmuur en dubbele grachten toonden.

Landschap met windmolen bij gracht, olieverfschilderij van Jacob van Ruisdael uit circa 1650, ergens in Twente. Het stenen gebouw rechts van het midden is mogelijkerwijs een van de buitenpoorten van Oldenzaal (Bron: Wikimedia Commons)

Spaans bolwerk

Gedurende de periode 1580–1597 was Oldenzaal vrijwel continu in Spaanse handen. De stad ontwikkelde zich tot een katholiek bolwerk met een sterke militaire positie. In die periode werden de vestingwerken verder versterkt. Spaansgezinde ingenieurs legden bastions, ravelijnen en onderwallen aan volgens het zogeheten oud-Nederlandse vestingmodel, geïnspireerd op Italiaanse voorbeelden. Oldenzaal was daarmee een van de modernste vestingen van de regio. Jacob van Ruisdael schilderde rond 1650 een stadsaanzicht waarbij een poortgebouw, molen en verdedigingswal zichtbaar waren – mogelijk een weergave van de versterkte Bisschopspoort of Deurningerpoort in die fase. In 1597 heroverden de troepen van Maurits van Nassau de stad. Volgens waarnemers als Anthony Duyck telde de stad toen drie muren, drie grachten en negen bolwerken. De verdedigingswerken bleven intact, wat uitzonderlijk was: in andere Twentse steden liet Maurits deze juist afbreken. Dit duidde op het blijvende strategische belang van Oldenzaal, mede vanwege graanvoorraden en de ligging aan de oostgrens. Toch duurde de Staatse periode niet lang. In 1605 nam een leger onder Spinola de stad opnieuw in voor de Spaanse koning. De versterkingen werden verder uitgebouwd, en de stad bleef tot 1626 een katholiek bastion met een Spaans garnizoen.

Definitief in handen van de Republiek

In 1626 kwam de definitieve omslag: Ernst Casimir van Nassau heroverde Oldenzaal namens de Republiek. Historicus J. Commelijn beschreef Oldenzaal rond die tijd als “een redelijke sterke stad”, met drie muren, grachten, wallen en bastions. De Republiek besloot echter dat Oldenzaal geen militaire bedreiging meer mocht vormen. In opdracht van stadhouder Frederik Hendrik werd besloten de stad als militair steunpunt te ontmantelen. De muren, wallen en poorten werden gesloopt en de grachten gedempt. Duizenden Twentse mannen werden ingezet om het militaire bolwerk van de regio te slopen.

Toch volgde er binnen enkele decennia enig herstel. In 1644 werden de stadspoorten (waaronder de Deurnigerpoort) herbouwd. Waarschijnlijk ging het naast de binnenpoorten ook om reconstructie van de buitenpoorten. Een gedenksteen in deze poort vermeldde de sloop in 1626 en herbouw in 1644. Mogelijk herstelde men symbolisch de poorten, maar zonder hun volledige militaire functie.

Verval en vergeten status

Na de heropbouw in de jaren 1640 bleef Oldenzaal zonder militaire relevantie. Petrus Valckenier noemde de stad in 1672 expliciet een “open en onsterk steetje”. In dat jaar werd Oldenzaal moeiteloos bezet door de troepen van ‘Bommen Berend’, de bisschop van Münster. De stad speelde in de daaropvolgende decennia geen rol van betekenis meer in de grensverdediging. De oostgrens stabiliseerde na 1685, toen de Republiek een verbond sloot met Brandenburg.

Vanaf het einde van de zeventiende eeuw werden kleine huizen, zogenaamde ‘murenhuisjes’, tegen de voormalige stadsmuur gebouwd. De muur was dusdanig in verval geraakt dat stenen ervan werden hergebruikt. Rond 1700 ontstonden ‘prullepoorten’ – informele doorgangen in de muur, afgesloten met eenvoudige hekken. In 1726 werd de buitenpoort van de Steenpoort nog genoemd in de bronnen, maar veel gegevens ontbraken (of de buitenpoorten van de andere stadspoorten nog in tact zijn weten we niet). In 1739 werd de binnengracht nog eens uitgebaggerd, maar structureel onderhoud aan de poorten of stadsmuur bleef uit. De poorten bleven functioneel, maar gingen vroeg dicht: om 21:00 in de zomer, 18:00 in de winter.

De muren, wallen en poorten werden gesloopt en de grachten gedempt. Duizenden Twentse mannen werden ingezet om het militaire bolwerk van de regio te slopen.
Ingekleurde tekening van de Steenpoort (Bron: Collectie Museum Palthe Huis)
In 1913 werd ter ere van honderd jaar onafhankelijkheid van Frankrijk een poortreconstructie gebouwd, vermoedelijk geïnspireerd op de verdwenen Bisschopspoort.

Negentiende eeuw: afbraak en industrialisatie

In de loop van de negentiende eeuw verdwenen de resterende binnenpoorten definitief. De Steenpoort werd in 1837 gesloopt vanwege bouwvalligheid. De Deurningerpoort – tot dan toe nog stevig – werd in 1862 afgebroken. Gemeenteraadsnotulen meldden over een bijeenkomst op 19 april 1862 het volgende: ‘de deurningerpoort [onleesbaar] gemaakt, het dak afgebroken’. Of het hier om het dak van de poort ging, was niet helemaal duidelijk. In de notulen van 7 juli 1862 stond over de poort:

‘… wordt door Burgermeester, Wethouders voorgesteld om de Deurningerpoort af te breken en tot dat einde overeenstemming art 230 des gemeentewet te verklaren dat het gebouw voor de openbare dienst niet meer bestemd is. Dit voorstel wordt zonder deliberatie met algemene stemmen aangenomen.’

In 1865 verdween de laatste binnenpoort: de Bisschopspoort. Deze werd gesloopt omdat een stoomketel van een textielfabriek er niet onderdoor kon. De sloop illustreerde het primaat van industriële ontwikkeling boven erfgoedbehoud. Daarmee eindigde het tijdperk van Oldenzaal als ommuurde stad.

De Bisschopspoort bleef in herinnering voortleven als de fraaiste poort van de stad. In tegenstelling tot de eenvoudige, functionele poorten als de Deurninger- en Steenpoort, beschikte zij over fraai metselwerk in Bentheimer zandsteen, een toren met spits, klok en windvaan. In 1913 werd ter ere van honderd jaar onafhankelijkheid van Frankrijk een poortreconstructie gebouwd, vermoedelijk geïnspireerd op de verdwenen Bisschopspoort.

Foto van hoogstwaarschijnlijk de reconstructie van de Bisschopspoort uit 1913 (Foto: Tourist Info Oldenzaal)

I De strijd tegen de pokken in de Frans-Bataafse Tijd

Edward Jenner geeft de eerste vaccinatie aan de achtjarig James Phipps, 1796 - Schilderij van E. Board (CC BY 4.0 - Wellcome Images - wiki)

De Bataafse Periode

n 1801 kwam er in de nieuwe Bataafse Republiek een actieplan om de pokkenbestrijding ter hand te nemen. Dit plan was voornamelijk gericht op het stimuleren van het inenten voor de gehele bevolking. Daartoe moesten financiële belemmeringen weggenomen worden en in gemeenten waar geen medische voorzieningen waren, zoals vaak op het platteland het geval was, moest men

de beschikking krijgen over een inenter. Doktoren die meer dan driehonderd gratis inentingen hadden verzorgd konden een gouden medaille met inscriptie krijgen en de gemeentebesturen werd verzocht ruimtes ter beschikking te stellen waar het inenten kon geschieden.

Daarnaast begon men ook oog te krijgen voor hygiëne en werd het pokkenlijders verboden te reizen.

De toegepaste inentingsvorm was nog

steeds die van de variolatie, d.w.z. het inbrengen van entstof van een pokkenlijder. Jenners uitvinding van de koepokinjectie bracht echter een ommekeer in de toepasbaarheid van het inenten, dat nu vaccineren werd genoemd, naar vaccine = rund. Ook in Overijssel kwam er aandacht voor het vaccineren. In 1801 verschenen er publicaties van dr. Römer uit Zwolle, dr. B O Coninck Westenberg in Deventer, dr. Schuurman in Steenwijk, dr. Cramer in Delden en dominee J.H. Floh in Enschede. Dat een dominee voorstander was van het vaccineren geeft aan dat de scheidslijn tussen pro en contra ook in een godsdienstige groep aanwezig was.

Franse invloeden

Lodewijk Napoleon, de broer van keizer Napoleon werd op 5 juni 1806 koning van het Royaume de Hollande. Voor hem was het duidelijk: vaccineren moest zoveel mogelijk gepropageerd worden. Zijn decreet van 25 november 1808 bepaalde dat koepokinenting norm werd en dat voor variolatie toestemming gevraagd moest worden bij het gemeentebestuur.

Uit de inleiding van zijn decreet:

Lodewijk Napoleon […],

Overwegende, dat de nuttigheid der Vaccine zo door een algemene ondervinding als door derzelver gezegende gevolgen niet alleen in dit Rijk, maar ook in nadere Landen ten volle is bewezen, en het dus de plicht van ieder Gouvernement is, deze heilzame kunstbewerking op alle mogelijke wijze aan te moedigen; hebben wij gedecreteerd en decreteren:

Art. 1

De Landdrosten der onderscheidene

Departementen en de Plaatselijke Besturen worden gelast het gebruik der Vaccine, zoveel in hun vermogen is, te helpen favoriseren en bevorderen. Enz.

Door onenigheid met zijn broer was zijn koningschap geen lang leven beschoren, op 9 juli 1810 deed hij troonsafstand en werd ons land het Departement Hollande in het Keizerrijk Frankrijk. Namens Napoleon regeerde hier de Hertog de Plaisance als Gouverneur de Hollande. Voor de vaccinatiepolitiek maakte het echter niets uit. In tegendeel, het vaccineren werd dan wel

Dat een dominee voorstander was van het vaccineren geeft aan dat de scheidslijn tussen pro en contra ook in een godsdienstige groep aanwezig was.

niet verplicht, maar indirect gepropageerd door de gemeentebesturen te ordonneren om ieder kwartaal een overzicht van de vaccinaties in te zenden en jaarlijks een totaaloverzicht.

De bestuursstructuur van het departement Hollande In de nieuwe situatie werd ons land verdeeld in 7 departementen, ieder weer onderverdeeld in arrondissementen. Overijssel werd het Departement des Bouches de l’Yssel (Monden van de IJssel) met aan het hoofd prefect Hofstede. Daaronder drie arrondissementen: Zwolle, Deventer en Almelo, ieder met een onderprefect. De kleinste bestuurlijke eenheid werd de gemeente geleid door een maire. Op diens schouders rustte nu de plicht om alle statistische gegevens, waaronder die van de vaccinatie, te verstrekken aan de onderprefect, die ze dan weer doorstuurde naar de prefect, die weer naar de gouverneur die ten slotte weer naar Parijs. De departementale correspondentie is bewaard gebleven bij Collectie Overijssel en dient als basis voor het verdere artikel.

De administratie van de vaccinatie

De gemeentelijke kwartaalstaten moesten de volgende gegevens bevatten:

• De namen van de artsen en chirurgijns.

• Het aantal gratis vaccinaties zowel in ‘établissements de bienfaisance’ (bijv. kerken) dan wel ‘çhez des particuliers ‘.

• Het aantal vaccinaties waarvoor betaald werd.

• De totalen gratis en betaald.

• Opmerkingen.

De gemeentelijke jaarstaten waren uitgebreider:

• Het aantal geboorten

• Het aantal vaccinaties

• Het aantal personen dat de pokken had gekregen

• Het aantal personen dat verminkt of gebrekkig was geworden door de pokken

• Het aantal gestorvenen aan de pokken.

• De namen van de vier belangrijkste inenters.

• De kosten vergoed vanuit de algemene, departementale en gemeentelijke fondsen

• De totalen

• Opmerkingen.

We weten niet precies hoe punctueel de Maires waren bij het inzenden. Soms moesten er herinneringen gezonden worden om alsnog aan de meldingsplicht te voldoen en er zal vast wel wat verloren zijn gegaan.

Ook zijn er andere bronnen. De dissertatie van Willibrord Rutten uit 1997 “De vreselijkste aller harpijen. Pokkenepidemieën en pokkenbestrijding in de 18e en 19e eeuw” bevat gegevens uit de Archives nationales in Parijs die het beeld verder complementeren. Hierbij moet wel in ogenschouw genomen worden dat de jaarperioden niet gelijk zijn.

De cijfers:

Uit de beschikbare cijfers blijkt dat zo’n 40% koos voor gratis vaccineren.

Voorbeeld van een kwartaalstaat. In dit geval het 2e trimester van de gemeente Vollenhove. Er waren 19 gratis gevaccineerden en 13 ‘pour salaire’. NL-ZlCO, 0023, inv.nr. 238

Voor het arrondissement Almelo zijn echter alleen de jaarstaten van 1811 aanwezig. Voor Deventer en Zwolle die van 1811 en 1812. Voor 1813 zijn ook de ingezonden kwartaalstaten meegerekend. Ondanks de inzet van de Maires, zijn niet van alle gemeentes de gegevens volledig. In Staphorst bijvoorbeeld zijn er geen kwartaal- en jaarstaten, maar wel briefjes met ‘néant’, d.w.z. geen inentingen. Als men daar via een andere ingang, het opsturen van de ‘mouvements de la population’ (de loop van de bevolking) naar het aantal geboortes kijkt, blijken er

in 1811-1812 in Staphorst 193 kinderen te zijn geboren. De cijfers zijn dus niet absoluut, maar kunnen wel als indicatief gelezen worden.

Hoe verliep het vaccineren in de gemeenten?

Omdat de gemeentegrenzen uit 1810 anders waren dan die van tegenwoordig is het aan te raden om per gemeente te bekijken welk gebied deze destijds besloeg. Voor het vaccineren werd er een beroep gedaan op de aanwezige medische doktoren dan wel chirurgijns.

En zoals eerder genoemd kon men zich gratis laten inenten. Uit de beschikbare cijfers blijkt dat zo’n 40% koos voor gratis vaccineren. Als prijsindicatie: bij de opmerkingen uit Ommen staat dat de medici 10 Hollandse stuivers voor iedere gevaccineerde declareerden. Wel konden er fysieke belemmeringen zijn, vooral in de kleinere gemeenten. Bij de opmerkingen vinden we: Geen vaccineer, geen entstof ontvangen, bij gebrek aan geneesheren moet elders gevaccineerd worden, in deze gemeente woont geen arts of chirurgijn. En een hartenkreet uit Schokland: Als ik

mijn traktement ter behoorlijken tijd had ontvangen, zou ik alle subjecten zonder onderscheid gratis gevaccineerd hebben. Het inentingsproces is dus niet altijd vlekkeloos verlopen.

Toch kunnen we een trend vaststellen over de periode 1810-1813. In alle gevallen ligt

het vaccinatiecijfer op ± 50% van het aantal geboorten, waarbij bedacht moet worden dat kinderen niet altijd direct gevaccineerd konden worden. Met name in kleinere gemeenten moest soms gewacht worden tot er een vaccinateur aanwezig was.

Overzichten per gemeente 1810-1813 bij benadering:

Geb. Vacc.

Almelo 121 108 Bathmen 26 1 Blokzijl 54 64

Borne 71 132 Dalfsen 260 93 Genem. 76 8

Delden 119 70 Deventer 449 711 Giethoorn 38 2

Enschede 126 54 Diepenv. 31 Grafhorst 21 20

Goor 92 29 Gramsb. 59 5 Hasselt 79 0

Haaksb. 68 22 Ham (den) 62 13 Kampen 420 797

Lonneker 111 21 Hardenb. 153 43 Kamperv. 23 0

Oldenzaal 117 27 Heino 19 6 Kuinre 67 61

Ootm. 121 147 Hellend. 126 Oldemarkt 97 18 Rijssen 121 22 Holten 151 63 Schokland 46

Tubbergen 17 Olst 108 37 Staphorst 193 0

Vriezenv. 65 7 Ommen 141 90 Steenwijk 139 106

Wierden 45 3 Raalte 213 22 Steenw.w. 77 62 Wijhe 159 43 Vollenhove 124 104 Wanneperv. 90 48 Wilsum 36 0

IJsselm. 55 30 Zalk 23 2

Zwartsluis 83

Zwolle 911 482

Zwollerk. 202 17

Conclusie

Zowel in de Bataafse Republiek als in de Franse Periode daarna heeft de pokkenbestrijding door middel van vaccinatie vaste voet gekregen in ons land. Deze politiek is overgenomen door de regeringen na 1813 en heeft ertoe geleid dat de pokken als gevaarlijke volksziekte uit ons land is verdwenen. Het gecentraliseerde Franse bestuurssysteem heeft inzicht gegeven in de wijze waarop deze strijd verliep en heeft ons een schat van gegevens nagelaten die ook weer voor andere onderzoeken te gebruiken zijn. We denken aan de namen

van de maires, van de ‘vaccinateurs’, de lijsten met gevaccineerden en allen die met naam en toenaam in de archieven vermeld zijn.

Wie tot in detail zelf wil onderzoeken kan terecht bij Collectie Overijssel: Toegang 0021 Arrondissement Almelo Toegang 0022 Arrondissement Deventer Toegang 0023 Arrondissement Zwolle. En wie zijn vakantie in Frankrijk een ander perspectief wil geven, kan terecht in de Archives nationales in Pierrefitte. Bonne recherche!

Hellendoorn op oude kaarten

In dit artikel neem ik de lezer mee op een korte reis langs oude kaarten, zowel gedrukte als manuscriptkaarten, van begin zestiende eeuw tot eind negentiende eeuw. De insteek is het dorp, kerspel of de gemeente Hellendoorn. Hoe zijn het dorp, de wegen, geografie en havezaten weergegeven, en hoe wordt de plaatsnaam in de loop der eeuwen gespeld? Daarnaast geeft dit artikel een beeld van de ontwikkeling van de cartografie in de loop der eeuwen.

Kerkenkaart

In 1956 wordt in de universiteitsbibliotheek van Leiden de zogenaamde bisschopskaart of kerkenkaart ontdekt, die rond 1524 is gedrukt. De kaart laat topografisch nogal te wensen over, maar dat zal de makers een zorg zijn geweest. De vele kerken, en dus parochies, op de kaart van het onder meer het ‘Toversticht’ moest de elect-bisschop Hendrik van Beieren (1487-1552) overhalen om vanuit Heidelberg af te reizen naar zijn bisdom,

waar hij in de roerige jaren twintig van de zestiende eeuw maar weinig voor voelde.

Kerkenkaart met Helendorn ‘Helendorn’ ligt op de kaart veel te dicht bij de Vecht en de Regge lijkt te ontspringen ten westen van Den Ham (het noorden ligt rechts), om maar wat te noemen. Van enige topografische nauwkeurigheid is geen sprake, maar zoals gezegd, daar was het de makers en opdrachtgevers ook niet om te doen.

Vader van de Nederlandse cartografie

De volgende die we onder de loep nemen is Jacob van Deventer (1505-1575), ‘de vader van de Nederlandse cartografie’. Hij heeft waarschijnlijk het boekje van Gemma Frisius Libellus de locorum describendorum ratione (1533) grondig bestudeerd. Hierin neemt de driehoeksmeting een belangrijke plaats in, met welke techniek de landmeetkunde een grote stap voorwaarts zette. In elk geval heeft Van Deventer er gebruik van gemaakt.

Van enige topografische nauwkeurigheid is geen sprake, maar daar was het de makers en opdrachtgevers ook niet om te doen.
Kaart van het gebied tussen Rhenen en stad Groningen, met in de banderol links van het midden: Toversticht. Ca. 1524, houtsnede op papier, 21,5 x 31,4 cm, Universiteitsbibliotheek Leiden.

Fragment van de kaart Friesland met Drenthe, Groningen en Overijssel, gepubliceerd door Martinus Nijhof in 1941. Origineel 1545-1560.

De kaart oogt redelijk nauwkeurig. ‘Heldorelen’ ligt aan de goede kant van de Regge, de havezaten Schuilenburg en Rhaan echter niet.

De eerste atlas

Het brengt ons bij een volgend monument in de cartografie, de kaartenboeken van de Antwerpse cartograaf en geograaf Abraham Ortelius (1527-1598), die verschenen vanaf 1572. Voor het eerst wordt deze Theatrum Orbis Terrarum aangeduid als atlas. Ook bij hem zien we, net als bij Jacob van Deventer, op de kaart van Overijssel een riviertje lopen iets ten westen van Hellendoorn naar Zwolle. Het gaat hier om de Nieuwe Wetering, al zal deze nooit zo dicht bij Hellendoorn ontsprongen zijn. Het riviertje is nagenoeg verdwenen. Bij de aanleg van het Overijssels Kanaal rond 1855 is gebruik gemaakt van de bedding. Het bochtige deel van het kanaal ten oosten van Zwolle wordt nog steeds Nieuwe Wetering genoemd.

Het is duidelijk dat Ortelius de kaart van Jacob van Deventer heeft gevolgd. Ook hier zijn de havezaten Schuilenburg en Rhaan ten oosten van de Regge ingete-

Abraham Ortelius, Gelriae (fragment), verschenen in Theatrum Orbis Terrarum (1572). Athenaeumbibliotheek Deventer.

kend, terwijl ze in werkelijkheid net ten westen van het riviertje stonden. Heldorelen is nu Helendorn geworden, net als op de eerder besproken kerkenkaart.

Johannes Westenberg, Kaart van de Regge van Exoo tot Schuilenburg (1628). 38x32 cm, papier. Collectie Overijssel (NL-ZIHCO_29.1_749). (Het noorden ligt onder).

Boze boeren

Het lot van Hellendoorn is altijd verbonden geweest met het grillige riviertje de Regge. In de zeventiende eeuw ontstonden er problemen door het tegenhouden van het water door de stuw of schutstal bij havezate Schuilenburg. Het Reggewater was nodig om de raderen van de graan- en oliemolens te laten draaien, het graan te kunnen malen en de olie te kunnen slaan om zo voor de nodige inkomsten te zorgen. Het water bovenstrooms werd dus opgestuwd en zorgde voor overstromingen van de akkers. De problemen werden nog verergerd door de vele aalstallen (palingfuiken) die legaal en illegaal in de stroom waren gelegd. De boeren uit Rijssen en Zuna werden er niet blij van. Zodanig dat ze zelfs meerdere keren woedend naar Schuilenburg togen en de schutten (de planken die het water opstuwen) uit de schutstal trokken en die triomfantelijk meenamen. Het werd dus tijd voor een oplossing. Het eerste wat je dan doet is de kwestie in kaart brengen. Letterlijk. De Duitse professor Johannes Westenberg (1636†) werd

hiervoor in dienst genomen en hij kweet zich bijzonder goed van zijn taak. Voor het eerst werd de Regge serieus in kaart gebracht. Zo zijn bijvoorbeeld de drie enorme bochten in de rivier bij Hellendoorn heel goed zichtbaar.

Onderaan dit fragment is Schuilenburg te zien met zijn zoveel problemen veroorzakende ‘wasser stallúng’ (het noorden ligt onder). Rechts zien we de kerk van

‘Hellendorn’, waarmee Westenberg tot nu toe het dichtst komt bij de huidige spelling. Ook is de brug over de Regge (Hellendorns brügge) te zien, noodzakelijk voor de belangrijke verbinding van het dorp met het stadje Rijssen. De brug is op het kaartfragment pal ten oosten van de kerk te zien, terwijl deze oeververbinding in werkelijkheid toch een stuk zuidelijker ligt.

Voor het eerst werd de Regge serieus in kaart gebracht.
Zo zijn bijvoorbeeld de drie enorme bochten in de rivier bij Hellendoorn heel goed zichtbaar.

Firma Bleau

Wie aan oude kaarten en plattegronden denkt, denkt aan de Amsterdamse firma Bleau. Nog steeds behoren de producten van deze drukker tot de hoogtepunten van de cartografie. Net als Ortelius stelde de familie Bleau hun atlassen samen door kaarten van anderen te gebruiken en te verbeteren. Voor Overijssel maakten ze gebruik van een werkstuk van de Groningse cartograaf Barthold Wicheringe (1589-1652), die overigens ook raadsheer en burgemeester was. De kaart getiteld Transiselania dominium vernaculè Over-Yssel werd gepubliceerd in het Toonneel des Aardriicx, ofte Nievwe atlas in 1642, eerder verschenen als Atlas novus in 1635.

Op het fragment met ‘Helendoorn’ liggen Schoelenborch en Rha opnieuw op de oostelijke oever van de Regge, waaruit blijkt dat de kaartenmakers vooral elkaars werk gebruikten en veel minder zelf op pad gingen. Heel apart is dat de heuvelrug ten westen van Hellendoorn opeens veranderd is in een moerasgebied.

Aanleiding voor het maken van de ‘perfecte lantcaerte’ was een grensgeschil met Drenthe

Barthold Wicheringe,

Perfecte lantcaerte

Een hoogtepunt in de Overijsselse cartografie breekt in 1648 aan als de Transisalania provincia vulgo Over-yssel van de Zwolse conrector aan de Latijnse school Nicolaas ten Have (1604-1650) verschijnt. Aanleiding voor het maken van de ‘perfecte lantcaerte’ was een grensgeschil met Drenthe. Aanvankelijk verscheen het als een fraaie wandkaart van maar liefst 101 bij 135,5 cm, later verschenen er handzamere edities. Een enkele keer werd de kaart geactualiseerd, waardoor deze nog dienst zou doen tot het einde van de achttiende eeuw.

Op het kaartfragment zijn diverse wegen te zien die van en naar Hellendoorn leidden en die nog steeds traceerbaar zijn. Dat er veldwerk is gedaan blijkt wel uit de juiste ligging van Schuilenburg en Rhaan. Ook de molenbeek bij Schuilenburg is keurig ingetekend. Opvallend is dat het verdere verloop van de Regge, althans de bochten, vrij willekeurig lijkt. Men kon blijkbaar geen gebruik maken van het werk van Johannes Westenberg, aangezien zijn manuscriptkaart veilig in een archief zat opgeborgen.

Transiselania dominium vernaculè Over-Yssel (fragment), verschenen in het Toonneel des Aardriicx, ofte Nievwe atlas (1642). Athenaeumbibliotheek Deventer.

Opvallend is dat het verdere verloop van de Regge, althans de bochten, vrij willekeurig lijkt

Nicolaas ten Have, Transisalania provincia vulgo Over-yssel (1648). Collectie Overijssel.

C.R.T Kraijenhoff, 'Grote kaart' (fragment, ca. 1830). Collectie Overijssel. J. Kuyper, Gemeente Hellendoorn (1865).

Vader van de Grote Kaart

De achttiende eeuw slaan we even over, al zijn de reisatlasjes van Deventenaar

Jan de Lat bijzonder de moeite waard. Wanneer C.R.T Kraijenhoff (1758-1840) in 1823 na jaren voorbereiding de eerste editie van zijn Grote Kaart uitbrengt, blijkt het kaartbeeld enorm verbeterd. Vanwege de militaire betekenis is elke helling, waterloop en bosschage aangegeven. Het is de nauwkeurigste kaart van Nederland tot dan toe.

Op het fragment van de Grote Kaart met Hellendoorn is goed te zien hoe precies Kraijenhoff en zijn medewerkers te werk zijn gegaan. De heuvels van wat we nu kennen als de Sallandse Heuvelrug zijn afzonderlijk weergegeven en de belangrijkste wegen zijn allemaal te zien. Den Dam, Schuilenburg en Duivekate (Het Duivenkot) met zandverstuiving, die we nu kennen als Dokterbos staan er correct op. Bovenal, de bochtige Regge is, nog beter als op de kaart van Johannes Westenberg,

bijzonder goed in beeld gebracht. Enige punt van kritiek zou kunnen zijn dat Elen wordt aangeduid als Elsen.

Belangrijke historische bron

Van 1865-1871 verscheen in meerdere delen de Gemeente-atlas van Nederland van de hand van belastinginspecteur Jacob

Kuyper (1821-1908). Een immens karwei, want elke gemeente kreeg zijn eigen kaart. Kuyper en zijn medewerkers gingen grondig te werk.

Hoe grondig is goed op de kaart van de gemeente Hellendoorn te zien. Alle wegen, ook die in de dorpen, zijn weergegeven.

Een immens karwei, want elke gemeente kreeg zijn eigen kaart. Kuyper en zijn medewerkers gingen grondig te werk.

Bijzonder is vooral dat ook tal van boerderijnamen zijn opgenomen, waarmee de kaart een belangrijke bron voor historici is.

‘Normaliseren’ van de Regge

Ir. Thomas Johannes Stieltjes (1819-1878), militair, waterstaatkundige en kamerlid, kreeg in 1868 de opdracht om de Regge in kaart te brengen. De grillige rivier zorgde voor veel problemen, zowel voor de scheepvaart als voor de landbouw door de enorme overstromingen in de winter. Stieltjes bracht alle wateren van Overijssel in kaart inclusief de kleinste beekjes. Vervolgens werden rivieren zoals de Regge ‘genormaliseerd’, recht getrokken, zodat het water zo snel mogelijk werd afgevoerd. Bovendien zou de vaarweg voor de schippers aanzienlijk korter worden. Toen de werkzaamheden begonnen, was de waterstaatkundige ingenieur al geruime tijd overleden.

Op de manuscriptkaart van een deel van de Regge ten oosten van Hellendoorn is

goed te zien hoe nauwkeurig Stieltjes te werk ging. De gracht bij huis Katenhorst is aangegeven, evenals het toevoerkanaal. Allerlei kleine stroompjes zijn zichtbaar. De door hem voorgestelde drastische maatregelen om de rivier te verkorten zijn in rood aangegeven en inderdaad later uitgevoerd.

Het moge duidelijk zijn dat vanaf de wat knullig ogende kerkenkaart uit ca. 1524 via de kaarten van Jacob van Deventer, die als eerste op grote schaal de driehoeksmeting toepaste naar – met een grote sprong –de uiterst nauwkeurige, militaire kaarten van Kraijenhoff in het eerste kwart van de negentiende eeuw de cartografie zich enorm heeft ontwikkeld.

Literatuuropgave

Th. Joh. Stieltjes, manuscriptkaart van de Regge bij Hellendoorn (na 1868). Collectie Overijssel.

• Groot, J.C. H. de, ‘Overijssels “landtafereel” van de zeventiende eeuw; de oorspronkelijke kaart van Nicolaas ten Have, conrector van de Latijnse School te Zwolle en kartograaf van Overijssel’. In: Overijsselse historische bijdragen, jrg. 105 (1990) p. 61-83

• Hogenstijn, C.M. Een perfecte lantcaerte van Overijssel; de kaarten van Overijssel door Nicolaas ten Have in het licht van hun tijd. Zwolle, 2012.

• Smit, E., en D. Webbink, De kaart van Harmen van Delden. In: Van Eversberg tot Eerde (Nijverdal, 2012) p. 18-19.

• Smit, E., en D. Webbink, De kaarten van Thomas Stieltjes. In: Van Eversberg tot Eerde (Nijverdal, 2012) p. 87-89.

• Smit, E., en D. Webbink, Kraijenhoff: vader van de Grote Kaart. In: Van Westerflier tot Grimberg (Nijverdal, 2019) p. 10-13.

• Webbink, D., Een kaart van de Regge uit 1628 ‘mit allen seinen krúmmen únd winkelen’. In: Jaarboek Twente (Enschede, 2022) p. 110-123.

• Webbink, D. De kerkenkaart van ca. 1524; oudste gedrukte kaart van het Oversticht. In: Overijssel Toen en Nu jrg. 15 (juli 2024) nr. 3, p. 10-13.

Dit is slechts een summiere literatuuropgave. Wie meer wil weten over de achtergronden van de besproken kaarten, kan de literatuuropgaves in bovengenoemde publicaties raadplegen.

Moeze en katte

Het Brabants heeft, net als het Twents en het oostelijke Sallands, drie woordgeslachten: vrouwelijk, mannelijk en onzijdig. Welk geslacht een woord heeft, kun je zien aan de lidwoorden. Daarbij verschillen in het Brabants alleen de mannelijke woorden van het Nederlands: enen man ‘een man’ en den man ‘de man’. De vrouwelijke en onzijdige woorden hebben lidwoorden die niet te onderscheiden zijn van de Nederlandse lidwoorden: de vrouw, een vrouw, het kind, een kind.

Prompt kreeg ik een e-mail: het moet moeze zijn. De schrijver had het bij zijn leeftijdgenoten nagevraagd, die zeiden allemaal moeze.

De Brabantse dialectologe Kristel Doreleijers promoveerde onlangs op een verandering in het Brabants: jonge sprekers gebruiken de lidwoorden die bij mannelijke woorden horen ook voor vrouwelijke en onzijdige woorden. Ze weten misschien niet meer of een woord vrouwelijk, mannelijk of onzijdig is, en kiezen dan het mannelijk lidwoord. Waarom juist het mannelijk lidwoord? Mogelijk omdat dat van het Nederlands afwijkt, en dus wat Brabantser klinkt. Doreleijers noemt het verschijnsel een hyperdialectisme: het dialect klinkt afwijkender (van het Nederlands) dan het feitelijk is.

In het westen van Overijssel worden, net als in het Nederlands, vrouwelijke en mannelijke woorden niet meer in het lidwoord uit elkaar gehouden. Je kunt echter soms wel aan het woord zelf zien of het vrouwelijk is. In grote delen van Overijssel eindigen woorden met het vrouwelijk woordgeslacht vaak op een -e: vrouwe, flesse, fietse. In Noordoost-Twente vind je dat niet. Daar worden die woorden vaak net zo uitgesproken als in het Nederlands: fles, fiets, kat. Maar de laatste jaren hoor je bijvoorbeeld in Almelo ook de uitspraak katte. Waar kunnen ze die opgepikt hebben? Het gebied met katte begint al iets ten westen van Almelo, in Wierden. Maar waarom geven ze de voorkeur aan katte boven de hun vertrouwde vorm kat? Is dat ook nu omdat ze de vorm met -e, die afwijkt van het Nederlands, meer als ‘echt dialect’ overkomt?

Overigens speelt zoiets in Zwolle ook. In het boek Waar onze taal weg komt schrijf ik dat het Zwolse woord voor ‘muis’ luidt: moes Prompt kreeg ik een e-mail: het moet moeze zijn. De schrijver had het bij zijn leeftijdgenoten nagevraagd, die zeiden allemaal moeze. Ik raakte aan het twijfelen en zocht het nog eens na, tot en met het Zwols woordenboek aan toe, maar ik kwam alleen maar moes tegen. Toch sluit ik niet uit dat er naast moes ook moeze (enkelvoud) werd gezegd, weer met als reden dat men zo’n vorm die eindigt op -e als meer, echter dialect vond klinken dan het oude woord dat alleen in de klinker van het Nederlands afwijkt.

Kaartje met daarin aangegeven de uitspraak van het woord kat: de groene driehoekjes geven aan waar kat wordt gezegd, de rode rondjes zijn katte. Bron: GRTP (Meertens Instituut).

Henk Kleinhout: De pers en het antisocialisme in Twente (18801930)

Van 1880 tot 1930 worstelde Twente, als het kloppende hart van de textielindustrie, met de opkomst van socialistische ideeën die de gevestigde orde uitdaagden. In De pers en het antisocialisme in Twente (1880-1930) onderzoekt Henk Kleinhout hoe kranten, politieke figuren, religieuze instellingen en fabrikanten zich met hand en tand verzetten tegen deze bedreiging van de status quo. Dit boek biedt een fascinerende inkijk in een tijd waarin ideologische strijd en sociale hervormingen centraal stonden. Van het cynisme van dagbladredacties tot de felheid van katholieke geestelijken, en van het verzet van fabrikanten tegen vakbonden tot de revolutionaire geest van socialistische pioniers – elke stem en tegenstem komt aan bod. Met een scherp oog voor detail put Kleinhout uit historische documenten, zoals artikelen uit de Tubantia en de Twentsche Courant, en toont hoe de media een cruciale rol speelden in het vormgeven van de publieke opinie over het socialisme. Dit boek legt niet alleen de sociale en economische spanningen bloot, maar ook de menselijke verhalen van strijd, hoop en verandering in een regio op een kruispunt van ideologieën.

Uitgever: Nedersaksische Uitgeverij ISBN: 9789 0715 1774 7 | 160 pag. | € 24,95

Lucien Baard: De Vuurwerkramp

In dit boek verhaalt de auteur over de verslagenheid en de veerkracht en hij tekende opnieuw de verhalen op van slachtoffers en nabestaanden, die vaak nog altijd worstelen met de littekens van toen. De vuurwerkramp van Enschede zit in het collectieve geheugen van Nederland, het is een van de grootste naoorlogse rampen in ons land. Op 13 mei 2000 ontplofte

een vuurwerkopslagplaats van het bedrijf S.E. Fireworks in de wijk Roombeek. Er vielen 23 doden, 950 mensen raakten gewond. Een gebied van circa 40 hectare werd verwoest: 1250 mensen raakten hun woning kwijt.

Baard kiest in zijn boek nadrukkelijk voor de mensen die de ramp meemaakten. De slachtoffers, betrokkenen, hulpverleners. Maar het is bovenal een eerbetoon aan de 23 mensen die de inktzwarte zaterdag van 13 mei 2000 niet overleefden.

Uitgever: TC Tubantia

ISBN: 9789 4916 3716 2 | 330 pag. | € 19,95

Jan van Alsté en Willem Hoefsmit: Kent u ze nog? –Hengelose ondernemingen van faam

Hengelo kent in de tweede helft van de twintigste eeuw veel innovatieve middelgrote bedrijven. Een aantal daarvan is na de oorlog gestart, andere bestaan al langer.

Over vijftien middelgrote bedrijven hebben de auteurs een boek geschreven. Niet al deze bedrijven zijn nog actief in de 21e eeuw. Ze zijn soms voortgezet onder een andere naam, onderdeel van een groter concern of gewoon beëindigd. Hun bloei danken ze aan gedreven ondernemers die kansen zien om naast de grote Hengelose industrie eigen producten op de markt te zetten. Dit boek is bedoeld voor wie geïnteresseerd is in ondernemerschap, de historie van Hengelo of zich op enerlei wijze verbonden voelt met een van de vijftien besproken bedrijven.

Uitgever: Museum Hengelo

ISBN: 9789 0834 7855 5 | pag. | € 19,95

Philip Gelderman: Gelderman –De Twentsche textielindustrie

Dit boek toont hoe de armoedige regio Twente na de afscheiding van België in 1830 van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, tot de grootste textielregio van het Europese continent kon worden. Met textiel als eerste grootindustrie geeft het boek ook een blik in de industriële revolutie van Nederland.

In de 20e eeuw groeit tot ongerief van de fabrikanten de macht van de vakbonden en ontstaan er diverse confrontaties. In de jaren dertig nog aan de rand van de afgrond, belandt de textielindustrie na de winstgevende jaren vijftig wederom in een verliessituatie en gaan veel bedrijven failliet. Maar de fabriek van Gelderman herrijst wonderwel en wordt in 1969 verkocht aan textielconcern Koninklijke Nijverdal-ten Cate.

Uitgever: Geldermanstichting

ISBN: 9789 4916 4036 0 | 220 pag. | € 24,99

Gijs Eijsink: Wegdammers IV

Wegdammers IV bestaat uit 22 verhalen en interviews die allemaal betrekking hebben op de gebeurtenissen tijdens de oorlog in Hengevelde en omstreken. Net als in veel steden en dorpen is er veel gebeurd. De grootste ramp: op 17 juli 1943 werd het dorp gebombardeerd. Dat wil zeggen, de Amerikaanse luchtmacht liet honderden bommen vallen. De ramp was nauwelijks te overzien. Het dorp was bijna compleet verwoest. Ook in het laatste jaar van de oorlog gebeurde er weer veel in Hengevelde en op het platteland rond het dorp: onderduikers, evacués, verraad, aanslagen en meer.

Uitgever: Gijs Eijsink teksten EtCetera

ISBN: 9789 0822 2355 2 | pag. | € 15,00

Jan Nijen Twilhaar:

De taal van Hellendoorn

In De taal van Hellendoorn wordt het Hellendoorns van alle kanten belicht. De grammatica van deze Sallandse dorpstaal wordt beschreven: klanken, uitspraak en spelling, woordsoorten en zinsdelen, en de opbouw van woorden. In aparte hoofdstukken komen verkleinwoordvorming, meervoudsvorming, woordgeslacht en werkwoordvervoeging ter sprake. Ook is er een hoofdstuk over persoonsnamen en veldnamen. In het gedeelte over bijnamen komen veel dorpsfiguren ter sprake. Bovendien is er een hoofdstuk over het gebruik van het Hellendoorns in fictie en non-fictie. Daar is aandacht voor vertalingen uit en naar het Hellendoorns en een beschouwing over de symboliek in het eerste gepubliceerde gedicht van Johanna van Buren uit 1926 (D’n Aolden Grîezen). In het boek wordt op verschillende manieren duidelijk dat het Hellendoorns en talen als het Nederlands gelijkwaardige taalsystemen zijn.

Uitgever: ‘n Boaken

ISBN 9789 0762 7249 8 | pag. | € 27,50

Gerke van Hiele: Een duik in het verleden van Giethoorn

Van Hiele is predikant bij de doopsgezinde kerk in Giethoorn en Steenwijk

In vijftig columns beschrijft hij, met een lichte toets, de geschiedenis van Giethoorn.

De fotografie is van de hand van Corien van Ark, tenzij anders vermeld.

De editie is rijk geïllustreerd en is voorzien van een harde boekband.

De kleur van de omslag is Gieters blauw; deze kleur is identiek aan die van de kerkbanken in de doopsgezinde kerk in Giethoorn.

Onder andere de strijd tegen het water zit hem dicht op de huid. Dat komt ook

omdat zijn familie uit Zeeland komt. Hij schrijft over de Grote Watersnood uit 1825, de storm over de Beulacke van 1776 en het Watergemaal Stroïnk, voltooid in 1919.

Uitgever: Vliedorp Houwerzijl

ISBN: 9789 0797 2619 6 | 150 pag. | € 29,95

Willy Berends: Leen

Biografie over het leven van dominee Leendert Overduin.

De dominee en zijn zusters organiseren onderduikadressen en verzorging. De Enschedese Joodse Raad is verantwoordelijk voor de aanvoer van de bewoners. De textielfabrikanten nemen de financiering voor hun rekening.

De distributiebonnen komen rechtstreeks van het stadhuis en de politie waarschuwt de dominee als er een razzia aankomt.

Deze Enschedese samenwerking heeft als resultaat dat het plan van Leen Overduin, ondanks het feit dat hij drie keer door de Sicherheitsdienst gearresteerd wordt, onvoorstelbaar goed heeft gewerkt. Dat mag je wel zo zeggen als blijkt dat alle mensen die hun lot in handen van de dominee hebben gelegd, inclusief Leen Overduin zelf, Adolf Hitler overleven. Het is bijna een wonder.

In harde cijfers heeft Leendert Overduin de meest succesvolle hulporganisatie voor Joodse mensen in bezet Europa op poten gezet, maar bijna niemand weet dat. De dominee zwijgt over wat er gebeurd is en de stad zwijgt met hem mee. Leen komt niet in aanmerking voor een lintje. De reden wordt niet meegedeeld. Goed of fout lopen naast elkaar door de stad. Niets is wat het lijkt in Enschede.

Uitgever: Nedersaksische uitgeverij

ISBN: 9789 0715 1778 5 | 248 pag. | € 29,45

Marijke Nieuwenhuis & Davy Kastelein: Deventer –Geschiedenis in vogelvlucht

Deventer kent een rijk verleden. Het is een van de oudste steden van Nederland met te veel verhalen om te vertellen. Desondanks wagen Marijke Nieuwenhuis en Davy Kastelein een poging om de geschiedenis van de stad te vertellen. Zoals de titel al aangeeft gebeurt dat in vogelvlucht zodat de lezer een beeld krijgt van de rijkdom van het Deventer verleden. Aan de hand van 30 korte, maar rijk geïllustreerde hoofdstukken word je meegenomen op een ontdekkingsreis door het verleden van de stad en haar omgeving.

Uitgever: Achterhoek Uitgevers

ISBN: 9789 0834 7073 3 | 72 pag. | € 16,95

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.