Overijssel Toen en Nu Historisch Tijdschrift, april 2025

Page 1


Historisch tijdschrift

Een kleine geschiedenis van noaberschap OVERIJSSEL TOEN EN NU

Ook de 18e eeuw kende de strijd om het inenten!

Keuzevrijheid in de oorlog

• De moord op Levie en Godfried Dekker

COLOFON

Redactie

Dinand Webbink, Marcel Mentink, Anne van Geuns (Deventer Verhaal), Annika de Vries (Collectie Overijssel)

Daphne Markvoort (Collectie Overijssel, Kees Dinkla (Overijsselacademie)

Gerjan Brinksma (Athenaeumbibliotheek)

Correspondenten

Gerjan Brinksma, Siem van Eeten, Harrie Scholtmeijer (Stichting Overijsselacademie), Martin van der Linde.

Redactieadres info@mijnstadmijndorp.nl

Vormgeving

Frank de Wit

Partners

Collectie Overijssel Overijsselacademie

Mogelijk gemaakt door

Historisch tijdschrift

OVERIJSSEL TOEN EN NU

Historisch tijdschrift

van de redactie

Jaargang 16 • Nummer 2 • april 2025

De oorlog blijft ons bezig houden...

Dat het tachtig jaar geleden is dat Nederland werd bevrijd is en wordt nog steeds uitbundig gevierd. De Tweede Wereldoorlog komt in dit aprilnummer opnieuw aan bod met een origineel artikel van Gerjan Brinksma over de interessante collectie van de Bibliotheek Deventer en de moord op twee Joodse broers in de Hellendoornse berg waar tot nu maar weinig aandacht is besteed. Marcel Mentink vertelt over de boeiende religieuze collectie van het museum De Pelgrim te Oldenzaal en Martin van der Linde legt uit wat noaberschap nu echt inhoudt. Inenten – en het gedoe erover – is van alle tijden, zo blijkt uit een artikel van Siem van Eeten. En natuurlijk zijn er de rubrieken over nieuwe uitgaves over Overijssel, samengesteld door Marcel Mentink, en over het Nedersaksisch door Harrie Scholtmeijer.

Veel leesplezier,

Dinand Webbink

Godfried Dekker

‘De levenswijze onzer landlieden’ Een kleine geschiedenis van noaberschap

Keuzevrijheid in de oorlog

Ook de 18e eeuw kende de strijd om het inenten!

GESCHIEDENIS VAN DE TAAL IN OVERIJSSEL

10 Een echtpaar in Giethoorn

18 Waar onze taal weg komt

RUBRIEK BOEKEN IN OVERIJSSEL

20 Boekenrubriek

TOPSTUKKEN

25 Geloven in Oldenzaal

De moord op Levie en Godfried Dekker

Noaberschap. Iedereen heeft er wel een beeld bij. De term verwijst naar een systeem van onderlinge hulp en sociale verbondenheid, waarbij buren elkaar bijstaan in tijden van vreugde en tegenspoed. Eeuwenlang vormde noaberschap het cement van plattelandsgemeenschappen, maar in de loop van de negentiende en twintigste eeuw is de rol ervan sterk veranderd, mede onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen.

‘De levenswijze onzer

Een kleine geschiedenis van noaberschap

Noabers smeren broodjes ter voorbereiding van een bruiloft in de buurschap

(Stichting

Stokkum bij Markelo, 1942.
Heemkunde Markelo)

onzer landlieden’

Lees verder op de volgende pagina →

Oorsprong

Noaberschap is in Overijssel waarschijnlijk ontstaan in de middeleeuwen, binnen de context van buurschappen en marken op het platteland. Relatief geïsoleerde dorpsgemeenschappen functioneerden grotendeels zelfstandig en regelden gezamenlijk belangrijke zaken zoals het beheer van wegen, waterlopen en landbouwgrond. Binnen deze structuren ontwikkelde zich een systeem van onderlinge hulp, waarbij buren elkaar hielpen met agrarische taken, geboorten, huwelijken, ziekten en sterfgevallen. De eerste concrete verwijzing naar noaberschap in Overijssel is te vinden in de zogeheten markeceduul van de marke Harculo bij Zwolle uit 1474. Hierin werd vastgelegd dat buren verplicht waren elkaar ‘nae older gewoonte’ te helpen bij begrafenissen. Dit wijst op een gebruik dat waarschijnlijk al langer bestond. Noaberschap was gebaseerd op wederkerigheid: wie hulp gaf, kon op een later moment zelf ook hulp verwachten.

Gemeenschapszin en saamhorigheidsdwang

De onderlinge hulp binnen de gemeenschap werd niet alleen gedreven door noodzaak, maar ook door sociale controle. Dit werd versterkt door familiebanden en een sterk gemeenschapsgevoel. In relatief geïsoleerde dorpsgemeenschappen was men, bij gebrek aan publieke voorzieningen, voor allerlei zaken in het dagelijks leven op elkaar aangewezen. Dit leidde enerzijds tot een sterk sociaal vangnet, maar ook tot sterke gemeenschapsnormen met een zekere mate van ‘saamhorigheidsdwang’: wie een beroep wilde

doen op burenhulp, moest voldoen aan de normen van de gemeenschap. Wie zich eraan onttrok, riskeerde sociale uitsluiting. Dit kon variëren van roddel en laster tot daadwerkelijke volksgerichten.

Eenwording

Vanaf het begin van de negentiende eeuw begon het proces van de eenwording van Nederland. De oude buurschaps-, marke- en kerspelbesturen werden na de Franse Tijd vervangen door gemeentelijke overheden, wat betekende dat na verloop van tijd een deel van de gemeenschappelijke verantwoordelijkheden werd overgenomen door de staat. Dit was een eerste

De onderlinge hulp binnen de gemeenschap werd niet alleen gedreven door noodzaak, maar ook door sociale controle.
Buurvrouwen helpen bij het koffieschenken op een bruiloft. (Stichting Heemkunde Markelo)

stap in de geleidelijke vermindering van de afhankelijkheid van onderlinge hulp, en in de teruggang van noaberschap. Een andere belangrijke ontwikkeling was de verdeling van de gemeenschappelijke markegronden tussen 1840 en 1870.

Deze collectieve landbouwgronden waren eeuwenlang een essentiële bestaansbron voor kleine boeren en dagloners. Toen deze gronden werden geprivatiseerd, raakten veel kleine boeren een belangrijke bron van bestaanszekerheid kwijt. Dit leidde tot een toenemend verschil tussen rijke en arme boeren en verminderde de sociale cohesie binnen de gemeenschap. Daarnaast veranderde de landbouw zelf. Door de invoering van kunstmest en de beginnende mechanisatie, zoals de komst van dorsmachines, werden boeren bij de oogst steeds minder afhankelijk van de hulp van hun buren. In de kleigebieden, met vaak wat grotere bedrijven, liep de mechanisatie voor op de zandgronden, waar een veelal kleinere bedrijfsstructuur bestond en men minder snel in staat was machines aan te schaffen. Hier bleef de onderlinge hulp voor het boerenbedrijf langer van betekenis.

Opkomst van de geldeconomie

Een andere belangrijke verandering was de opkomst van een zogeheten geldeconomie. Tot ver in de negentiende eeuw was het platteland in het oosten van het land grotendeels zelfvoorzienend en was er weinig contant geld in omloop. Arbeid werd geruild tegen wederdiensten en de gemeenschap functioneerde grotendeels op basis van onderlinge afspraken. Toen vanaf 1880 goedkoop graan uit Amerika de Nederlandse markt overspoelde, kwam de landbouw in een crisis. Hierdoor vond op het boerenbedrijf een geleidelijke verschuiving plaats van akkerbouw naar veeteelt. Boeren gingen zich organiseren om sterker te staan op de internationaliserende markt en er ontstonden onder meer coöperatieve melk- of boterfabrieken. Deze ontwikkeling betekende dat boeren geld ontvingen voor hun landbouwproducten, waarmee ze betaalde arbeid konden inschakelen. Dit verminderde de noodzaak van burenhulp bij agrarische werkzaamheden en veranderde de sociale structuren op het platteland. Noaberschap zou als traditionele grondslag in het gemeenschapsleven van de dorpen weliswaar niet

zomaar verdwijnen, toch werd de betekenis ervan minder. Waar begin twintigste eeuw een begrafenis nog veelal door de buren werd geregeld, was de kans groot dat de volgende generatie lid was van een begrafenisvereniging, waarvan hij de contributie betaalde met geld dat hij van de zuivelfabriek ontving. De toenemende focus op de markt en het groeiende belang van de geldhuishouding veranderde op de lange termijn de culturele oriëntatie van de plattelandsbewoners.

Romantisch noaberschap

Terwijl noaberschap vanaf de negentiende en twintigste eeuw langzaam terugliep, ontstond er tegelijkertijd een nostalgisch beeld van deze oude plattelandstradities. Vooral in de eerste helft van de twintigste eeuw werd het plattelandsleven vaak geromantiseerd door schrijvers en folkloristen, die met weemoed terugkeken op een verdwijnende gemeenschapscultuur. Een goed voorbeeld hiervan is de Twentse schrijfster Cato Elderink (1871-1941). In haar werk Twenther leu en land en lèven (1937) beschreef ze hoe de buren op het Twentse platteland onvoorwaardelijk voor elkaar klaarstonden. Ze schetste een

Buren in Staphorst helpen elkaar bij het dorsen, 1956. (particuliere collectie)

idyllisch beeld waarin de gemeenschap hecht was en de noaberschap als een heilige plicht werd nageleefd. Elderink werd beïnvloed door oude sagen en overleveringen die ze in haar jeugd had meegekregen en baseerde zich op ervaringen en verhalen van oudere bewoners. Elderinks werk was niet uniek: in de jaren twintig en dertig werd het ideaalbeeld van de saamhorige plattelandsgemeenschap breed uitgemeten in volkskundige publicaties. Deze literatuur benadrukte de ‘echtheid’ en ‘puurheid’ van het boerenleven, als tegenhanger van de geïndustrialiseerde en verstedelijkte samenleving die zich snel ontwikkelde. Deze nostalgische blik negeerde echter dat noaberschap in wer-

Elderinks werk was niet uniek: in de jaren twintig en dertig werd het ideaalbeeld van de saamhorige plattelandsgemeenschap breed uitgemeten in volkskundige publicaties.
Dansende inwoners van Tubbergen. Gravure door F.A.C. Hoffman uit ca. 1845. (Collectie Overijssel).jpg

kelijkheid altijd aan verandering onderhevig was geweest, onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen. Daarnaast werd vaak voorbijgegaan aan de sociale druk en de negatieve kanten van deze traditie, zoals de uitsluiting van ‘buitenstaanders’ of het dwingende karakter van bepaalde burenverplichtingen.

De verzorgingsstaat

De grootste verandering kwam na de Tweede Wereldoorlog met de opkomst van de verzorgingsstaat. Tot dan toe was noaberschap een noodzakelijk sociaal vangnet, maar met de invoering van socialezekerheidswetten werd de overheid steeds meer verantwoordelijk voor zaken die voorheen binnen de gemeenschap werden geregeld.

De invoering van de AOW in 1956 zorgde ervoor dat ouderen niet langer afhankelijk waren van burenhulp voor hun levensonderhoud. De Algemene Bijstandswet van 1965 betekende dat mensen met financiële problemen een beroep konden doen op de overheid in plaats van op hun buren. Tegelijkertijd zorgde de opkomst van professionele zorgverleners, zoals wijkverpleging via het Groene en Wit-Gele Kruis, ervoor dat burenhulp bij ziekte en kraamzorg minder nodig werd. Ook overgebleven noaberschapstradities veranderden, onder invloed van opeenvolgende generaties. Sommige gebruiken werden steeds meer als dwingend ervaren, wat leidde tot inmenging van maatschappelijke organisaties. In 1949 stelde een comité in Denekamp richtlijnen op om uitbundige Twentse boerenbruiloften te beperken. Door bevolkingsgroei groeide het aantal noabers en genodigden, soms tot vijfhonderd gasten, wat voor jonge echtparen hoge kosten met zich meebracht. Om financiële lasten te verminderen werd het aantal noabers voortaan gemaximeerd op twaalf. Vergelijkbare initiatieven volgden in Tubbergen, Oldenzaal, Haaksbergen en Delden, waar traditionele bruiloftsgebruiken werden aangepast aan de veranderende tijd.

Nieuwe noabers

Evengoed bleef in sommige buurschappen in Overijssel het buurtmaken nog hoog

in het vaandel en werd her en der op het platteland de noaberschap nog volop beleefd. Zo vond in 1969 in het Aamsveen bij Enschede nog een verhuizing plaats, waarbij de nieuwe buren de spullen van de verhuizende familie Nijenhuis op kwamen halen. De paard-en-wagen was inmiddels wel ingeruild voor de trekker, maar de nieuwe buren werden op deze manier van harte welkom geheten. Hoewel deze familie nog uit de directe omgeving kwam, gebeurde het ook steeds vaker dat er ‘nieuwe noabers’ uit het westen van het land naar het Overijsselse platteland kwamen. Zij kregen soms een minder hartelijk ontvangst, onder meer uit vrees dat deze zogeheten ‘tweede-woningbezitters’ over de stank zouden klagen. Volgens enkele leden van de ruilverkavelingscommissie Holten-Markelo, was hiervoor maar één oplossing: ‘Neem die vreemde buren zo gauw mogelijk op in de noaberschap, dan heb je er geen last meer van.’

*Dit artikel is een bewerking van het historisch onderzoek naar noaberschap in het rapport Noaberschap. Van historisch noodverband naar hedendaags bindmiddel dat de Overijsselacademie samen met de Campus Fryslan van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) in opdracht van de provincie Overijssel heeft geschreven.

Het gehele rapport is hier te lezen: https://overijsselacademie.nl/onderzoeksrapport-noaberschap/

Gasten op een boerenbruiloft in Twente, 1964. (particuliere collectie)

<

Een echtpaar in Giethoorn

Voor veel mensen is het dialect toch in de eerste plaats het sterk van het Nederlands afwijkende woord. Hoe vreemder hoe beter: sapsappiepiesholt (lijsterbes) , kleuntjesaske (soda), oelevlocht (schemering, de tijd waarin de uil vliegt). Maar subtiele dialecteigenaardigheden zijn zeker zo interessant. En omdat de dialectspreker zich er niet van bewust is, kunnen die eigenaardigheden lang blijven voortbestaan, ook in het Nederlands van de dialectspreker.

In de in 1910 verschenen verhalenbundel Van de oude garde en van een jong predikant van Harmannus Schuurmans (1867-1942) wordt het dorpsleven in Giethoorn van rond de vorige eeuwwisseling geschetst. Het eerste verhaal heet Martent mit Joukien, en gaat over een al wat ouder echtpaar, dat met de dominee, de ik-figuur in het verhaal, dialect spreekt. Buiten de teksten van deze twee Gietersen is het verhaal in het Nederlands. Zo lezen we op de eerste bladzijde van het verhaal:

En Martent ging me voor in het huisje met zijn ene vertrek, da, t klein was: 3 bij 4 de oppervlakte en ternauwernood 3 hoog; in deze ruimte een grote schouw, zes stoelen, een tafel, een kastje plus Martent en Joukien, die er in leefden als grote mensen te midden van kinderspeelgoed, heel voorzichtig in bestudeerde houding; door het vele gebruik nochtans natuurlijk.

Als we de titel vergelijken met het citaat hierboven, dan valt op dat de twee personen in de titel (en in het dialect) met het voorzetsel mit zijn gekoppeld, en in de tekst (in het Nederlands) met het nevenschikkend voegwoord en Het tweede verhaal heeft als titel Jan Brechies mit Geerdie, en heeft ook weer een echtpaar als hoofdpersonen. En ook nu zijn ze taalkundig door het voorzetsel mit aan elkaar gekoppeld. Deze dialectconstructie wordt door Schuurmans nu ook in zijn verhaal herhaald:

Maar als ik ben weggegaan, denk ik altijd met heimwee aan Jan Brechies mit Geerdie, mensen vol van het geloof en van de heilige Geest; niet van mijn geest, maar nochtans naar mijn hart.

Behalve dat gebruik van het voorzetsel mit is er nog een afwijking ten opzichte van het Nederlands. In tegenstelling tot Martent mit Joukien wordt hier ook een achternaam (Brechies) gebruikt. Maar die staat niet op de plaats waar je die in het Nederlands zou verwachten. Daar is het immers het laatste deel van de woordgroep: Jan en Geerdie Brechies. In het dialect wordt de achternaam direct achter de voornaam van de man geplaatst, dan volgt het voorzetsel mit, en dan de voornaam van de vrouw, zonder de achternaam.

Door de afwijkende formulering toont Schuurmans zich een scherp observator van de Gieterse dialecteigenaardigheden. In dit geval gaat het overigens om een constructie die nog steeds voorkomt. Het in december 2024 verschenen blad Historie Giethoorn heeft als bijschrift bij de omslagfoto:

Op deze foto uit 1925 ziet u nog het huisje naast de Doopsgezinde kerk, waarin vroeger Jouk Doze met Geertien woonde.

Navraag bij de redactie leerde me dat het inderdaad om het echtpaar Jouk en Geertien Doze ging.

Doopsgezinde kerk Giethoorn. Foto: A.J. van der Wal. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (Wikipedia CC-BY_SA-3.0-NL)

Harmannus Schuurmans (1867-1942)

Ook de 18e eeuw kende de strijd om het inenten!

De corona-epidemie is alweer vijf jaar geleden en daarmee is de strijd tussen de vaxers en de nietvaxers weer wat geluwd. Maar ook de 18e eeuw kende deze strijd al, vooral gericht op de bestrijding van de ‘kinderpokjes’.

Reliëf voor het Asakura Ishikai-ziekenhuis ter herdenking van de introductie van de pokkenvariolatie door de Japanse arts Ogata Shunsaku (1748-1810) in Japan. Gedroogde korsten van besmette personen werden door een pijpje via de neus bij kinderen geïnjecteerd. (Wikipedia art. variolatie).

In 1798 beschreef de Britse arts Edwaard Jenner dat melkmeisjes wel last konden hebben van koepokken, maar dat zij de ‘gewone’ pokken niet kregen: An inquiry into the Causes and effects of the Variolae Vaccinae. De hieruit volgende geneeswijze, het vaccineren

(naar vacca = koe) en de van overheidswege gevoerde politiek om deze te bevorderen hebben er voor gezorgd dat de pokken uit de westelijke wereld verdwenen. En tot de tweede helft van de 20e eeuw zijn onze meeste landgenoten wel in aanraking geweest met de pokkeninjectie en het

pokkenbriefje, dan wel de littekens op arm of bil!

De ‘kleine uitgaven’ van Adolf Warner van Pallandt

Onlangs werden in het archief van Collectie Overijssel enkele nieuwe documenten toegevoegd aan de collectie Van Pallandt van Eerde (0217-1 en 2). Een van die documenten betrof de ‘Kleine uitgaven van Adolf Warner van Pallandt’ (1745-1823). Een schrift met een totaal overzicht van hetgeen de toenmalige heer Van Eerde besteedde aan grotere en kleinere zaken in de jaren 1780-1790. In dit laatste jaar moest hij een nieuw schrift aanspreken: ‘Den 30 Aug: 1790 in het andere boek overgeschreven.’ Helaas is dit verloren gegaan.

Het overzicht bestaat uit 27 pagina’s met op iedere pagina plusminus 30 posten. Totaal dus zo’n 5100 posten die een fraai overzicht geven van allerlei aspecten van het leven van Adolf Warner. Het jaar begint altijd met ‘Aan mijn vrouw gegeven ƒ 105. Daar moest zij het dan de rest van het jaar maar mee doen!

Een greep uit de verdere uitgaven: op de Zwolse kermis verteerd (ƒ 15-15 stuivers), onkosten voor het bijwonen van de landdagen, Contributie in de Sociëteit (ƒ 3-11), maar ook anijsolie (ƒ1-10) en een hoed voor mijn vrouw (ƒ 14).

Een bijzondere post is evenwel die van 31 mei 1782. ‘Naar Zuthem gegaan om de kinders in te enten en aldaar vertoeft 14 dagen’

Het gezin Van Pallandt van Eerde bestond toen uit vier kinderen: Augusta (1778), Woltera (1779), Adolph (1780) en Andries (1791). Adolph Warner vond het dus belangrijk om zijn kinderen deze medische behandeling te laten ondergaan! Het merkwaardige is evenwel dat de uitvinding van Jenner pas bijna 20 jaar later zou geschieden! Hoe moet dit gezien worden?

Variolatie

Rond het jaar 1000 had men in China ontdekt dat men pokken kon bestrijden door iemand expres met pokken te besmetten. Dit heette variolatie (variola = pokken).

Deze methode kwam naar het Westen en in de 18e eeuw wordt deze toegepast, in eerste instantie in Engeland en Frankrijk en in de ‘betere kringen’. Zo verschijnen vanaf 1731 een regelmatig berichten in de Nederlandse pers die melding doen van deze geneeswijze.

Rond het jaar 1000 had men in China ontdekt dat men pokken kon bestrijden door iemand expres met pokken te besmetten. Dit heette variolatie (variola = pokken).

Leidsche Courant van 14 mei 1731: “Vrijdag heeft Collonel Philips aan drie van zijne Kinderen tevens de Kinderpokjes doen inenten”. De Amsterdamse courant van 8 januari 1737: “De Ridder baronet William Young secretaris van oorlog, heeft 4 van zijne kinderen de pokjes doen inenten.” Toch was deze geneeswijze niet zonder gevaar: “Gisteren morgen stierf Colonel Quincy, oud 56 jaren, aan een inenting der Kinderpokjens. ‘t Is aannemelijk dat deze Heer, altoos bekommerd geweest zijnde dat hij aan de kinderenpokjes zoude sterven, resolveerde zich dezelve te doen inenten om ze voor te komen.” (Amsterdamsche Courant 13 maart 1738). Maar het algemene beeld bleef positief. Dezelfde courant van 9 februari 1754: “Op heden werd by de Wed. S. Schouten en Zoon te Amsterdam uitgegeven een Kerkrede, om aen onze landgenoten niet alleen het grote succes van het inenten der Kinderpokjes in Engeland etc. mede te dele, maar ook desselfs nuttigheid door verscheidens Redenen gepaert” Er blijft weerstand. Uit de Gouda’s Courant van 12 januari 1795: “Helaas waren al de argumenten der Heren Doctoren om hun kinderen te laten inenten, bijna vruchteloos: Liever zie ik mijn kind ten grave brengen als dat ik het laat inenten, was het algemene gezegde van vele ouderen ……”.

Veepest

Naast de kinderpokjes was er een tweede ziekte die veel ravage aanrichtte in Nederland: de veepest. In de periode 1713-1721 verloor het gewest Holland bijvoorbeeld binnen een jaar tijd twee derde van zijn vee. De Groninger Geert Reinders was als veehandelaar betrokken bij deze slachting. Gezegend met een

scherp waarnemingsvermogen had hij gemerkt dat genezen koeien kalveren voortbrachten die de eerste jaren immuun waren tegen deze ziekte en dat als ze later ingeënt werden met runderpest materie, beschermd bleken tegen de runderpest. Zijn proefnemingen schreef hij op 6 december 1774 aan stadhouder Willem V. Ook werden de resultaten gepubliceerd in een brief aan de professoren Petrus Camper en Wynoldus Munniks. De laatste vertaalde de brief in het Engels en zond hem naar de Royal Society in Londen. Het is aannemelijk dat Edward Jenner dus ook kennis heeft genomen van Reinders’ onderzoeken.

Reinders’ methode bleek succesvol. Vanaf 1774 werden koeien regelmatig ingeënt en ging Reinders verder als politicus om zijn ideeën ingang te doen vinden.

Politieke ontwikkelingen

In de loop van de 18e eeuw ontstond ook in Nederland het besef dat de toenmalige regeervorm niet meer aansloot bij de ontwikkelingen in de maatschappij. Het verstikkende gildesysteem smoorde allerlei economische ontwikkelingen en het feit dat alle goedbetaalde bestuursbaantjes in handen bleven van enkele hervormde families zorgden ervoor het overgrote deel van de bevolking buitengesloten werd van deelname aan het bestuur. Dit welwillend belichaamd in de persoon van stadhouder Willem V. Daarbij kwam dat iedere stad en iedere provincie verregaande autonomie had, zodat het onmogelijk was om algemene maatregelen, zoals inenten tegen de kinderpokjes of de veepest in te voeren. De roep naar verandering dreef velen bijeen tot een grote groep die zich patriotten ging noemen. Naast het feit

die in ziekten de hand van God zagen, op Wiens oordeel je niet mocht vooruitlopen. Pas na de bevrijding door de Fransen in 1795 en het stichten van de Bataafse Republiek kan van overheidswege gestimuleerd worden om het inenten of vaccineren toe te passen. Geert Reinders wordt lid van de Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam van het Bataafse Gemenebest. Daarin houdt hij op 9 januari 1799 een redevoering waarin hij oproept tot een nationale landbouwpolitiek inclusief inenting.

Van Pallandt

Maar ook in het gewest Overijssel leefden deze gedachten. En nu keren we weer terug naar het begin van dit artikel waarin Adolf Warner van Pallandt van Eerde melding doet van het inenten van zijn kinderen bij de heer van Zuthem. Laatstgenoemde is zijn oudere neef Adolf Werner van Pallandt tot Zuthem (1727-1803) die een overtuigd patriot was en vanwege zijn overtuiging na de Pruisische inval in 1787 moest vluchten en al zijn functies kwijtraakte. Na de Franse bevrijding keerde hij terug naar Zuthem en werd in 1795 benoemd tot Drost van Salland. Het is dus niet verwonderlijk dat Pallandt van Eerde naar Pallandt van Zuthem trok om daar zijn kinderen te laten inenten! Maar het geeft ook aan dat hij als aanhanger van het oude regeringssysteem (hij was o.a. stadhouder van de lenen en lid van de Ridderschap) ontvankelijk was voor het nut van de inenting.

Propaganda voor het inenten op nationale schaal was toen nog onmogelijk. Echter vanaf het koningschap van Lodewijk Napoleon (1806-1810) en het feit dat ons land onderdeel werd van het Franse Keizerrijk (1810-1813) werd vaccineren dan wel niet verplicht, maar toch zo veel mogelijk (ook gratis!) gestimuleerd en moesten de Maires ieder kwartaal een overzicht inleveren van het aantal in hun gemeenten gevaccineerde kinderen.

Hoe dit in Overijssel was, kunt u lezen in de volgende uitgave van Overijssel Toen en Nu!

Gedeelte van een pagina uit Kleine uitgaven Adolf Warner van Pallandt 1781-1790. ‘den 31 may Nae Zuthem gegaan om de Kinderen inteenten enaldaar vertoeft 14 dagen voor drinkgelt ƒ21.-.’

(Collectie Overijssel Aanvullingen 217.1 en 217.2. Inv.nr. 14. pag. beginnende met Transport en eindigend met 1293-5-).

De kunst van het liegen, Britse Voorlichtingsdienst, 1944. Athenaeumbibliotheek, B 800

Keuzevrijheid in de oorlog

Oorlogsbronnen bij de Athenaeumbibliotheek

De Athenaeumbibliotheek staat misschien wel het bekendst om haar middeleeuwse boeken.

De collectie bevat echter ook divers materiaal uit de Tweede Wereldoorlog. In het themajaar ‘80 jaar vrijheid’ belicht de Athenaeumbibliotheek het aspect van (des)informatie en keuzevrijheid in de oorlog. Voor de expositie ‘Keuzevrijheid in de oorlog’ doken medewerkers van de Athenaeumbibliotheek de depots in. Welke aspecten van de Tweede Wereldoorlog komen daarin naar voren?

APropaganda van alle kanten ls eerste valt te denken aan propagandamateriaal. Natuurlijk zijn er de brochures en affiches vanuit de Duitse bezetters en de NSB. Nederlandse burgers werden opgeroepen om lid te worden, te doneren aan Winterhulp of meer algemeen om de kant te kiezen van nazi-Duitsland.

Daartegenover stonden informatiebronnen vanuit de geallieerden en door verzetsgroepen. Net als de bezetter (maar dan uiteraard illegaal) brachten zij kranten in omloop om het ‘nieuws’ uit andere hoek te verspreiden. Ook zijn er nog veel prenten overgeleverd waarin nazi-kopstukken belachelijk gemaakt werden.

De bibliotheek in oorlogstijd

Ook over de Bibliotheek Deventer in oorlogstijd is informatie overgeleverd, met name in de vorm van een vijftal journaals waarin de directeur en bibliothecaressen verslag deden vanaf het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog tot de bevrijding. In die periode verschenen lijsten van boeken die door de Duitse bezetter verboden werden. De bibliotheek gaf maar gedeeltelijk gehoor aan het bevel om de betreffen-

de boeken te verwijderen en niet meer uit te lenen. In plaats daarvan hebben ze de verboden boeken verborgen op de zolder van de bibliotheek en later, nadat het pand was getroffen door een bombardement op 6 februari 1945, verplaatst naar de kelder. Op deze manier hebben de boeken de oorlog doorstaan.

Nasleep van de oorlog

Op 10 april 1945 werd Deventer bevrijd. Dit was een moment van feest, maar er ontstonden ook vragen over de keuzes die mensen in oorlogstijd maakten. Zo bevindt zich in de collectie van de Athenaeumbibliotheek de brochure ‘Wat moet er met de NSB’ers gebeuren?’ (1945) van predikant Krijn Strijd, evenals getuigenver-

Vrij Nederland van 5 mei 1945. Athenaeumbibliotheek, 3012 N 5.

slagen zoals ‘Aan de gaskamer ontsnapt’ van Auschwitz-overlevende Rosa de Winter-Levy.

De openstelling van het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR), waarbij dossiers van verdachten van collaboratie raadpleegbaar zijn in het Nationaal Archief, maakte recent dit thema van doorwerking bijzonder actueel. Daarnaast staan anno 2025 democratie en vrije nieuwsgaring wereldwijd onder druk. Kortom: ook na 80 jaar zijn keuzevrijheid en informatievoorziening belangrijke maatschappelijke thema’s.

Dit artikel hoort bij de expositie ‘Keuzevrijheid in de oorlog’. Deze expositie (met randprogramma) is gratis te bezoeken vanaf 8 april t/m 28 juni in Bibliotheek Deventer Centrum.

Op 10 april 1945 werd Deventer bevrijd. Dit was een moment van feest, maar er ontstonden ook vragen over de keuzes die mensen in oorlogstijd maakten.
Foto van het personeel van de bibliotheek op de Brink, april 1945. Fotograaf v.d. Geijn, archief Bibliotheek Deventer.
Harrie
Scholtmeijer legt ook uit waarom we ‘op huus op an goan’, en dat de regel in Oerend hard van Normaal ‘van die luu heur iej nooit meer wat van’ geen verschrijving is.

Waar onze taal weg komt

‘Hier kom ik weg, hier stiet oons huus’, zingt Daniel Lohues in een van zijn vele hits. Dat het woord ‘weg’ in dit verband dialect is, weten veel Overijsselaren niet, volgens Harrie Scholtmeijer. Hij is de schrijver van het boek Waar onze taal weg komt.

Die combinatie van dialect en Nederlands in de titel van zijn ‘korte geschiedenis van het dialect in Overijssel’ is opzettelijk. In het levendig geschreven en fraai vormgegeven boekwerk, uitgegeven door W Books, is veel aandacht voor taalkundigen die in het verleden aandacht aan de streektaal hebben gegeven, zoals G.G. Kloeke en K.H. Heeroma. Deze laatste, zoon van een onderwijzer en Zwollenaar, was al volwassen toen hij er pas achter kwam dat gieteling dialect was voor merel of lijster. Honderd jaar geleden was het spreken van dialect in de provinciale hoofdstad volkomen normaal en heel algemeen.

Maar wat is het? Spreken wij ‘plat’, dialect, streektaal of Nedersaksisch? Volgens Scholtmeijer hebben die benamingen alles te maken met de maatschappelijke waardering. Mensen die ‘plat’ praten, kunnen blijkbaar geen Algemeen Beschaafd Nederlands. Daar keek je dus op neer, met als gevolg dat velen dachten dat het toch maar beter was om Nederlands te gaan praten en in elk geval je kinderen in het Nederlands op te voeden. En dan kan het snel gaan. Hoeveel Zwollenaren weten vandaag de dag nog wat een gieteling is. De waardering voor de streektaal is echter de laatste jaren flink toegenomen. Dat talen als het Sallands of Twents bijvoorbeeld veel meer klinkers kennen dan het Nederlands, en ook in andere opzichten gevarieerder en rijker zijn dan het Nederlands, en uiteraard ook veel ouder, wordt bewuster beleefd. In plaats van dat mensen zich enigszins generen voor hun ‘plat’, worden ze er trots op. Publicaties als Waar onze taal weg komt dragen daar aan bij.

The Cats

In de vele vermakelijke kaderteksten is onder meer aandacht voor bijnamen, zoals motorbolle, een koerier die per motor het nodige bracht voor de kunstmatige inseminatie van koeien. In het midden van de negentiende eeuw werd Schokland ontruimd, destijds deels behorend tot Overijssel. De Schokkers, meest vissers, kwamen terecht in plaatsen als Kampen en Volendam, en namen hun bijnamen mee. Zoals de twee broers, die Poes werden genoemd. Toen zij een bandje oprichten, was de naam snel gevonden: The Cats.

Harrie Scholtmeijer legt ook uit waarom we ‘op huus op an goan’, en dat de regel in Oerend hard van Normaal ‘van die luu heur iej nooit meer wat van’ geen verschrijving is.

Trouwe lezers van Overijssel Toen en Nu weten dat Harrie Scholtmeijer zijn eigen column heeft, waarin hij hij de taal van Overijssel behandelt. Deels daarvan komt terug in zijn boek, maar veel uitgebreider en met een gedegen verantwoording. Het boek is bijzonder de moeite waard en verkrijgbaar in de boekhandel.

20 Overijssel in boeken

Georg Hartong: Jacobus

Middendorp Twentse Pionier Wetenschapsgeschiedenis

Dit boek werpt een licht op het leven en werk van de in ca. 1537 te Fleringen geboren Jacobus Middendorp. Hij was een geestelijke en academisch historicus, en wordt beschouwd als een van de grondleggers van de Europese wetenschapsgeschiedenis. Hoewel de invloed van bekende geleerden uit zijn tijd zoals Erasmus, Hugo de Groot en Christiaan Huygens goed gedocumenteerd is, geldt dat niet voor Middendorp. Desondanks was zijn werk van groot belang voor de ontwikkeling van de academische wereld.

Middendorps bekendheid is vooral te danken aan zijn baanbrekende werk ‘De celebrioribus universi terrarum orbis academiis Libri duo’ (1567), een grondige studie over de geschiedenis van universiteiten en een handboek voor het Europese hoger onderwijs. Middendorp bracht de academische wereld in de schijnwerpers als essentieel voor de ontwikkeling van wetenschap en cultuur.

Uitgever: Stichting Heemkunde Tubbergen ISBN: 9789 4649 1802 1 | 104 pag. | € 20,00

Landschap Overijssel:

Landschapsbiografie van Zuid Salland

Landschap Overijssel heeft een biografie gemaakt, die prachtig in beeld brengt hoe het landschap in Salland is ontstaan en hoe het zich door de eeuwen heeft ontwikkeld tot wat er nu nog zichtbaar is.

De online publicatie heeft als ondertitel: Waarom aardkunde, veldnamen, landschapselementen en streekproducten bij elkaar horen. Dit geeft al een goede indruk waar deze uitgave over gaat.

De landschapsbiografie is uitgegeven in drie verschijningsvormen. Een tijdschrift,

een verkorte versie en een volledige versie. Klik hier voor meer informatie.

Jack Scholtens en Peter Heerink: Grondstukken en Bewoners van Dorp en Marke Losser omstreeks 1820-1832

Deze uitgave is een heruitgave en herbewerking van de losse delen 1 t/m 3 die al eerder zijn uitgegeven. Het is aangevuld met de beschrijving van de kadastrering in 1832, diverse oude kaarten en toelichtingen bij diverse registers. Alle kaarten en registers zijn ook digitaal beschikbaar via de HKL-website. Het geheel is rijkelijk geïllustreerd met prachtige tekeningen.

Uitgever: Historische Kring Losser ISBN: | 280 pag. | € 31,95

Jan Nijen Twilhaar: De taal van Hellendoorn

In De taal van Hellendoorn wordt het Hellendoorns van alle kanten belicht. De grammatica van deze Sallandse dorpstaal wordt beschreven: klanken, uitspraak en spelling, woordsoorten en zinsdelen, en de opbouw van woorden. In aparte hoofdstukken komen verkleinwoordvorming, meervoudsvorming, woordgeslacht en werkwoordvervoeging ter sprake. Ook is er een hoofdstuk over persoonsnamen en veldnamen. In het gedeelte over bijnamen komen veel dorpsfiguren ter sprake. Bovendien is er een hoofdstuk over het gebruik van het Hellendoorns in fictie en non-fictie. Daar is aandacht voor vertalingen uit en naar het Hellendoorns en een beschouwing over de symboliek in het eerste gepubliceerde gedicht van Johanna van Buren uit 1926 (D’n Aolden Grîezen). In het boek wordt op verschillende manieren duidelijk dat het Hellendoorns en talen als het Nederlands gelijkwaardige taalsystemen zijn. Het verschil tussen deze talen en streektalen

heeft in het dagelijks leven louter te maken met sociale en geografische factoren en niets met het taalsysteem zelf. Getoond wordt dan ook hoe talen als het Nederlands dezelfde oorsprong hebben als het Hellendoorns en een vergelijkbare ontwikkeling hebben doorgemaakt. In verband daarmee wordt beargumenteerd dat het Hellendoorns een Sallandse streektaal is en geen Twentse, zoals weleens gedacht wordt. Hellendoorners zouden trots moeten zijn op hun moedertaal, zodra ze wezen en waarde erkennen van deze complexe streektaal. Dit boek overstijgt in zijn doelstellingen echter het Hellendoorns. Wat voor deze dorpstaal geldt, is van toepassing op álle streektalen. Daarmee is dit boek ook van regionaal belang. Met de erkenning van het Nedersaksisch onder Deel III van het Europees Handvest kan dit boek de basis vormen voor lesmateriaal ten behoeve van het schoolvak Sallands en als voorbeeld dienen voor de andere Nedersaksische streektalen.

Uitgever: ‘n Boaken

ISBN 9789 0762 7249 8 | pag. | € 27,50

Jan en Marja Poorthuis: Zo was het eens – deel III

Hier staat de geschiedenis van de gemeente Losser in de periode 1925-1955 centraal. Het neemt de lezer mee door de straten van Losser, waar in die tijd ondernemers gevestigd waren. Dit deel beslaat een bijzondere tijd, van de crisisjaren ‘30, de oorlogsjaren ‘40, en de wederopbouwjaren ‘50.

Uniek aan dit deel is het gebruik van oude foto’s, afkomstig uit historische uitgaven zoals de Dinkellanders en de Katholieke Kerkbodes voor Losser-Glanerbrug-Overdinkel en De Lutte. Hiermee is een prachtig tijdsbeeld van het dagelijkse leven, de ondernemers en de economie in Losser ontstaan. Er is gebruik gemaakt van het

boek ‘Adressen in Noord-Oost Twente’ (omstreeks 1953) om de precieze locaties van de ondernemers in kaart te brengen. Dit leverde een schat aan informatie op, aangezien er in die tijd nog geen officiële straatnamen bestonden

Uitgever: Historische Kring Losser

ISBN: | 250 pag. | € 29,95

Cecile Bögels: Het Hilligenpad Het Hilligenpad: een zevendaagse rondgang door het mooie Overijsselse Twente met verhalen over geloof én landschap. Ze zijn nauw met elkaar verbonden. Het landschap is vol met plekken die te maken hebben met geloof en bijgeloof door de eeuwen heen. Het Hilligenpad voert je langs zo’n tachtig van deze plekken. Van prehistorische grafheuvels en middeleeuwse kastelen tot landschapselementen uit het katholieke geloof, zoals Mariakapellen en kloosterpaden. Maar ook langs plekken met verhalen die je misschien nog niet kent, zoals de mythes rond de ‘Duivelssteen’ en de ‘hellehond’. Ook relatief nieuwe plekken komen voorbij, zoals een hedendaagse bezinningstuin. De beschrijvingen zijn gebaseerd op feiten, maar vaak ook op legendes en sagen. Want dat is de cultuur van de ‘oale groond’ van Twente die nog steeds leeft, ook nu nog in de 21e eeuw.

Uitgever: Matrijs, Utrecht

ISBN: 9789 0534 5613 2 | 208 pag. | € 19,95

Elyze Storms-Smeets & Nick van den Berg: Oorlog in Arcadië 1940 – 1945 - Nederlandse kastelen en landgoederen in de Tweede Wereldoorlog

Arcadië, paradijs op aarde. Zo werden Nederlandse kastelen en landgoederen vanaf de zeventiende eeuw vaak gezien.

In Nederlands landgoedonderzoek is de periode 1940-1945, waarin de oorlog naar arcadië kwam, veelal onderbelicht. Nederlandse, Duitse en geallieerde legers vorderden een groot aantal kastelen en landhuizen met hun bijhorende boerderijen en gronden. Eigenaren werden geconfronteerd met gevaarlijke situaties en stonden vaak voor onmogelijke keuzes, die nog decennia lang invloed zouden hebben. Meer dan 90 Nederlandse landgoederen werden door het Nederlandse leger gebruikt tijdens de mobilisatie. Maar liefst 400 werden gevorderd door de Duitse bezetter voor uiteenlopende functies. Zo’n 105 kastelen en landhuizen raakten compleet verwoest door oorlogsgeweld en honderden licht tot zwaar beschadigd. Door buitenverblijven te bestuderen als microkosmossen in bezettingstijd ontstaat dieper begrip van het leven op het platteland. Veel thema’s komen aan bod. Niet alleen het militaire belang van landgoederen, maar ook zelfvoorzienendheid, kunst(roof), de rol van eigenaren, toerisme, verwoesting en wederopbouw.

Uitgever: W-Books, Zwolle

ISBN: 9789 4625 8634 5 | 416 pag. | € 49,95

Mark de Lat: Twents management

Dit boekje laat zien dat de Twentse taal niet alleen mooi is, maar ook veel inspiratie en zakelijk inzicht te bieden heeft. Het boekje is gevuld met eigenwijze, leerzame en humoristische Twentse uitspraken waar elke manager mee aan de slag kan. Elke spreuk is gekoppeld aan een vraag die je uitdaagt om na te denken, met een knipoog en zonder theoretische poespas. Anne Winkelhuis schilderde ook nu weer de prenten bij de spreuken.

Uitgever: Gbvdm, Enschede

ISBN: 9789 4902 8686 6 | 88 pag | € 14,95

Ronald van Raak: Het begon in Deventer – De waarden van de Moderne Devotie

Over de Moderne Devotie, de beweging waarvan het ontstaan in de IJsselstreek misschien wel de belangrijkste geschiedkundige gebeurtenis voor Overijssel is, is al heel veel geschreven. Het recenste boek Het begon in Deventer: de waarden van de Moderne Devotie is van de hand van Ronald van Raak, hoogleraar Erasmiaanse waarden aan de Erasmus Universiteit.

Van Raak schetst in grote lijnen het ontstaan van de beweging, in eerste instantie door toedoen van Deventenaar

Geert Grote de man die, na hersteld te zijn van een ernstige ziekte, zijn ouderlijk huis ter beschikking stelde aan ongetrouwde vrouwen die daarop de eerste gemeenschap van de Zusters van het gemene leven vormden. De vroege dood van Geert Grote als gevolg van de alom aanwezige pest betekende niet het einde van de beweging. Florens Radewijns, Johannes Brinckerinck en Thomas a Kempis zetten zijn werk voort. Thomas a Kempis was de auteur van De imitatione Christi (De navolging van Christus), dat in vele talen vertaald werd en waarvan nog steeds nieuwe uitgaven verschijnen.

Het ontstaan van de Moderne Devotie ging gepaard met kritiek op de katholieke kerk van die tijd – als een soort voorloper van de latere Reformatie. Toch werd de beweging die aanvankelijk vooral uit leken bestond gedoogd. Van Raak beschrijft hoe de devoten zich verspreidden over West-Europa, kloosters stichtten en grote denkers als Cusanus en Erasmus inspireerden.

Uitgever: Koninklijke Boom Uitgevers, Meppel ISBN: 9789 0244 7026 6 | 155 pag. | € 22,90

De moord op Levie en Godfried Dekker

De Hellendoornse berg, zaterdagmiddag 14 oktober 1944, het is een rustige herfstdag. Minder rustig is het in Zutphen. Bij een geallieerd bombardement worden hele straten verwoest, waarbij meer dan honderd mensen omkomen. Onrustig is het ook bij een zomerhuisje aan de Hellendoornsebergweg. Twee jonge mannen worden afgevoerd door Duitse militairen. Ruw worden ze door het bos vooruit gedreven over zandpaden tot aan de straatweg van Luttenberg naar Hellendoorn iets ten noorden van het theehuis De Elf Provinciën, het latere Avonturenpark. De angstige mannen worden de weg overgeduwd en de hele meute verdwijnt in het bos. Even later klinken er drie schoten, kort daarop gevolgd door opnieuw drie schoten. Een paar minuten later komen de militairen het bos weer uit en lopen bedaard de berg af richting het dorp.

Freddy (links) en Louis Dekker.

Wat eraan vooraf ging

Tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt in Amsterdam op 23 maart 1916, een sombere, winterse donderdag, het huwelijk voltrokken tussen de geliefden Jacob Dekker en de Groningse Henny van Dam. Het echtpaar gaat wonen op Damstraat 24, een Art Nouveaupand uit 1909, waar Jacobs vader een goedlopende winkel in herenconfectie had.

Ruim een jaar na hun hun trouwen wordt de kleine Levie geboren op 27 mei 1917. Ze noemen hem Louis. Dinsdag 17 augustus 1920, ziet Godfried het levenslicht, het gezin is compleet. Godfried gaat door het leven als Freddy. Een jaar eerder betrok het jonge gezin een bovenwoning aan de Nieuwendijk 186. Wat Jacob en Henny precies drijft, is onduidelijk, maar het echtpaar verhuist voortdurend. Niet lang na de geboorte van Freddy, op 3 november 1920, vertrekken ouders en kinderen naar Haarlem, Barteljorisstraat 3.

De zaken gaan voorspoedig, want mei 1923 bericht het plaatselijke nieuwsblad dat de ‘firma’ opnieuw gaat uitbreiden. Na een flinke verbouwing en een nieuwe inrichting ‘naar de eischen des tijds’ wordt er een tweede winkel in damesconfectie geopend op Barteljorisstraat 29.

In 1930 keert het gezin terug in Amsterdam. Een ambtenaar van de Burgerlijke Stand typt op de gezinskaart van Jacob: ‘10 Apr 30 ASD div adressen’. Blijkbaar zijn het er teveel om op te noemen.

Advertentie voor de receptie van Freddy’s bar mitswa. Centraal blad voor Israëlieten in Nederland (25-8-1933).

V O W

Op dinsdag 3 maart 1936 betrekt de familie in de hoofdstad een nieuwe woning , Ruysdaelstraat 22 I. In de oorlogsjaren wordt het Joden steeds moeilijker gemaakt met tal van beperkende maatregelen. Op de gezinskaart van Jacob staat bijvoorbeeld dat hij de functie van directeur bekleedt. Daarachter is later getypt: neergelegd. Het wordt de Dekkers duidelijk dat de toekomst er bijzonder onheilspellend uitziet. Op alle gezinskaarten staat vermeld: 30 Dec 42 V O W, Vertrokken Onbekend Waarheen. Zij duiken onder.

Waar de broers aanvankelijk verblijven, is onbekend. In de zomer van 1943 vertrekken zij vanuit Amsterdam naar Nijverdal, waar ze een goed onderkomen hebben bij

Tante Kee, een adres waar buitengewoon veel onderduikers, Joden, verzetsmensen, geallieerden en een Duitse deserteur een voorlopig veilig heenkomen vinden. Wanneer een zoon van Tante Kee, Henk Jansen, of Henk van Kee, tijdens een van zijn reizen wordt gearresteerd, is het te onveilig en moeten de broers verkassen. Jan Jansen, een andere zoon van Tante Kee, vertelt na de oorlog aan Willem Poorterman, journalist en schrijver van een vijftal regionale boeken over de Tweede Wereldoorlog, dat Louis en Fred rechten en medicijnen studeerden. Op verschillende plekken is deze opmerking overgenomen, maar het wordt door geen enkel document bevestigd en is beslist onjuist. Van Louis is een rapport van de driejarige HBS bewaard gebleven, waar hij anderhalf jaar les kreeg. De resultaten waren dramatisch

In de oorlogsjaren wordt het Joden steeds moeilijker gemaakt met tal van beperkende maatregelen.
Damstraat 24 te Amsterdam in 2024 waar Jacob Dekker ruim een eeuw eerder een winkel in damesstoffen had. Foto: Vincent Webbink

slecht. Er wordt bovendien gesuggereerd dat Lou en Fred hun onderduiknamen waren, maar inmiddels is bekend dat het hun roepnamen waren. Verder is te lezen dat de gebroeders ondergedoken zaten bij verzetsman Gerrit Jan Grobbink in Hellendoorn. Ook dat klopt niet, al speelde boer Grobbink een belangrijke rol in het vinden van een onderduikadres. De broers verblijven in een leegstaand zomerhuisje, dat bekend staat als De Groene Ster, hoewel op de gevel La verda stelo staat. Het huisje, verscholen in de bossen van de Hellendoornse berg, is eigendom van de Fries Marius Nawijn, onderwijzer in Den Haag en esperantist, vandaar de bijzondere naam. Waarschijnlijk is Nawijn nooit op de hoogte geweest van het bijzondere gebruik van zijn vakantieverblijf.

Alie Nijman-Grobbink herinnert zich nog goed dat Louis of Lou vaak bij hen op de boerderij kwam, waar hij de tabaksplanten verzorgde. Hij laat zich Leo noemen, omdat de naam Lou teveel door Joodse mannen wordt gedragen. Volgens Alie verbergt Fred zich uit voorzorg altijd in het huisje, hij komt nauwelijks buiten.

Sallandse razzia

Op zaterdag 14 oktober 1944 vindt er een grootscheepse razzia plaats in het gebied tussen Schalkhaar, Raalte, Holten en Hellendoorn, waarbij de nodige dodelijke slachtoffers zijn te betreuren. Mogelijke aanleiding voor de actie, later bekend als de Sallandse razzia, was een wapendrop-

ping in het nabije Twente. Bij herdenkingen wordt de moord op vier mannen herdacht: de Nijverdalse verzetsmannen Gerrit Jan Piksen en Albertus Poppe, Marinus Frederik Willem Stevens, afkomstig Apeldoorn, en de Arnhemmer Mozes (Maurits) Bagrach, die ondergedoken zat bij een boer te Nieuw Heeten. De gebroeders Dekker blijven helaas buiten beeld. Op die noodlottige zaterdag is Louis zoals gewoonlijk bij Grobbink aan het werk. Gerrit Jan is door zijn verzetswerk extra alert geworden. Hij heeft al snel in de gaten dat er gevaar dreigt. Hij dringt er bij Leo/ Louis op aan snel naar het zomerhuisje te gaan, dat een kleine driehonderd meter verderop staat. Daar aangekomen wordt hij onmiddellijk aangehouden. Het huisje

is inmiddels omsingeld, wat duidt op verraad. Louis en Freddy worden meegenomen, om vijfhonderd meter verderop genadeloos te worden afgeslacht.

Een paar weken later worden de broers gevonden en begraven op de Algemene

Begraafplaats tussen Hellendoorn en Nijverdal in ‘kisten van goede kwaliteit’.

Leven na de Holocaust

De ouders van Levie en Godfried overleven de Holocaust. De samenleving is hen ook nu nog steeds niet gunstig gezind, ze worden bepaald niet met open armen ontvangen. Hun huis wordt door anderen bewoond, dus ze moeten op zoek naar alternatieve woonruimte. Jacob en Henny vinden half augustus een woonplek in de J.J. Viottastraat dichtbij het Concertgebouw. Niet lang daarna bereikt hen het verschrikkelijke bericht dat Louis en Freddy niet meer in leven zijn. Weten ze dan al hoe onbarmhartig hun geliefde zoons zijn vermoord? Of weten ze alleen dat ze begraven zijn in Hellendoorn, een dorpje waar ze waarschijnlijk nog nooit van hebben gehoord. Op 11 november 1945 stuurt de Israëlitische Begrafenis Onderneming een verzoek aan de Gemeente Hellendoorn voor toestemming van opgraving en overbrenging van de broers om ze te herbegraven. Dat gebeurt op 17 december 1945 op de Joodse Begraafplaats in Diemen. Levie en Godfried Dekker hebben eindelijk rust.

Een aanzienlijke uitgebreidere en gedocumenteerde versie van dit artikel verschijnt in Reggesproake extra (april 2025).

Het zomerhuisje La verda stelo (De groene ster) in 2024. Tachtig jaar eerder was dit het onderduikadres van Louis en Fred Dekker. Foto: Vincent Webbink.
Kaart van de Joodsche raad van Levie Dekker.

Geloven in Oldenzaal

In het immer vriendelijke stadje Oldenzaal staat sinds drie jaar, pal tegenover het Palthehuis aan de Marktstraat, een nieuw museum: De Pelgrim. Het is een heel bijzonder museum dat gaat over verwondering, viering, identiteit en de rituelen die daar deel van uitmaken/uitmaakten. Of zoals ze het zelf zeggen: “Wie ben je? Waar kom je vandaan? En waar ga je heen? Iedereen gaat zijn eigen weg door het leven. Soms komen we elkaar tegen, lopen we een eindje samen op totdat de wegen zich weer scheiden.

Vaste momenten en tradities geven vorm aan de dagen, weken en jaren. Dat lijkt heel normaal, maar is eigenlijk heel bijzonder.”

De collectie, uit meerdere musea afkomstig, was aanvankelijk een bonte verzameling van alles wat met het rooms-katholieke geloof en carnaval te maken had, maar is nu geworden tot een zorgvuldig uitgezochte museumcollectie. Een collectie die het verhaal van Oldenzaal vertelt en de ontstaansgeschiedenis van de vele, vaste gebruiken van de stad.

>

Het museum bezit tientallen heiligenbeelden, van klein tot groot.

De collectie, uit meerdere musea afkomstig, was aanvankelijk een bonte verzameling van alles wat met het rooms-katholieke geloof en carnaval te maken had, maar is nu geworden tot een zorgvuldig uitgezochte museumcollectie.
Het diorama van het interieur van de Oldenzaalse Antoniuskerk meet ongeveer 30 bij 40 centimeter en is ongeveer 10 centimeter diep.

Wat we hier vinden zijn voorwerpen uit de kerk: heiligenbeelden, een monstrans, kerkgewaden, persoonlijke religieuze voorwerpen en natuurlijk voorwerpen rondom het Oldenzaalse carnaval: het feest voordat de vastentijd begint. De twee topstukken die conservator Doreen Flierman uitgezocht heeft geven vooral blijk van de heel persoonlijke geloofsbelevenis.

Pelgrimsampul

Het eerste is een pelgrimsampul. Een reliekhouder versierd met ‘fleur-de-lys’ met bevestigingsoogjes gevonden in de Stads-

tuin in Oldenzaal. Het bijzonder voorwerp is gemaakt van tin en lood en waarschijnlijk afkomstig uit Rocamadour, vroeger een bekend pelgrimsoord, en stamt uit de 15e eeuw. Iemand heeft dit kleinood (slechts 4 cm lang), waarschijnlijk gevuld met zand uit Rocamadour na een bedevaart mee terug naar huis genomen.

Diorama

Het tweede is een diorama van het interieur van de Antoniuskerk. Het is uit het begin van de 20e eeuw en is gemaakt door iemand die zijn geloof mede uitte door het precies namaken van zíjn kerk. Elk detail klopt, tot en met de kroonluchter met kaarsen. Het maken van zo een religieus voorwerp kan ook gezien worden als een vorm van bidden.

Het zijn topstukken die ons laten zien hoe verschillend de inwoners van Oldenzaal hun geloof en rituelen beleven.

Het museum herbergt een grote verscheidenheid aan rozenkransen.

De kleine pelgrimsampul die zijn weg vanuit Midden-Frankrijk naar Oldenzaal heeft gevonden.
Vroeger waren de bakjes met gewijd water gevuld en hingen aan de slaapkamermuur. Na aanraking van het wijwater werd een kruisteken gemaakt voordat men ging slapen.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.