De Tien Geboden van het interview Eigenlijk heeft hij er niks mee: geïnterviewd worden over interviewen. Veel liever is hij zelf de ondervrager. Arjan Visser, auteur van de Trouw-serie ‘De Tien Geboden’ maakt echter een uitzondering. Hij reageert op tien andere geboden die collega-interviewer Frénk van der Linden hem voorlegt. Een gedachtenwisseling over het vak, in goede banen geleid en uitgewerkt door student journalistiek Merlijn Ensing. Arjan Visser in gesprek met Solomon Burke
Tekst Frénk van der Linden en Merlijn Ensing Foto mark kohn
1.
Een interview is ook een zelfportret van de maker.
‘Als je het psychologisch wil duiden, zou je kunnen zeggen dat mijn “gedoe met het geloof” een belangrijke grondslag voor mijn vragen is. Ik moest vroeger geloven in één God die toevallig net in Werkendam opereerde en ook precies in de kerk waar ik altijd kwam. Ik vond het een onbegrijpelijk verhaal. Ik heb lang naar antwoorden gezocht. Bij de dominee, mijn ouders, maar zonder resultaat. In mijn Trouw-serie zijn de tien geboden natuurlijk slechts haakjes voor een ‘gewoon’ diepte-interview. In mijn gesprekken wordt het gebod over de ouders altijd het uitgebreidst behandeld. “Eer uw vader en uw moeder” is een ingewikkeld gebod. Het zou vanzelfsprekend moeten zijn, maar dat is het lang niet altijd geweest. Ik kom uit een gezin met zes kinderen. Mijn vader was importeur van groente en fruit. Ik heb wel eens het gevoel gehad dat zo’n groot gezin voor hem een speciale attractie was. Wij waren het grote, gelukkige gezin. Iets om mee te pronken. Ik kan niet voor mijn broer of zussen spreken, maar ik vond het lastig om te merken dat hij minder aandacht had voor de
kinderen afzonderlijk. Mijn moeder had meer persoonlijke aandacht, maar voor haar was het een behoorlijke klus om zo’n groot gezin draaiende te houden. Ik koos al snel een eigen rol, ik werd “apart” genoemd. Je zou kunnen zeggen dat het gewoon een roep om aandacht, om erkenning, is geweest. Ongetwijfeld denken Freudianen nu dat daarom een hoop bij me te halen is, en daar zouden ze wel eens gelijk in kunnen hebben. Alhoewel ik al behoorlijk wat bewijs heb geleverd – ik draai goed mee in het journalistieke wereldje en heb drie romans op mijn naam staan – blijft er altijd zo’n stemmetje hoorbaar: zien jullie wel wat ik kan?’
2.
Het is iedere interviewer van harte gegund zelf in het leven flinke klappen op te lopen.
‘Misschien was de dood van mijn vader wel een klap, maar geen gigantische dreun of zo. Dood is iets dat anderen overkomt, heb ik mezelf lang voorgehouden. Nu gebeurde het ineens in de familie, heel dichtbij. Eigenlijk is het ook vreemd dat het alsnog confronterend is; zeventig is niet stokoud, maar je kunt toch niet beweren dat het krankzinnig jong is. Als je aan den lijve hebt ondervonden wat el-
lende is, word je empathischer voor de ellende van de man of vrouw die je tegenover je hebt. Een scheiding of het overlijden van een naaste verandert je als interviewer. Maar of dat per se een zegen is? Het valt eigenlijk onder het verhaal van de schrijver en de slechte jeugd. Een goudmijn, zo wordt gezegd. Maar misschien klopt dat helemaal niet. Ook tussen jonge journalisten zitten oude zielen: mensen die van nature anderen aanvullen. Terwijl een oude journalist, die alles heeft gezien en meegemaakt, misschien wel ongevoelig wordt voor de verhalen die hij hoort: och, gaan we wéér die kant op.’
3.
In Nederlandse interviews – ook die van jou en mij – begint het privé-leven zo te domineren dat het onderscheid tussen kwaliteitskranten en pulpbladen vervaagt.
‘Ik mag toch hopen dat er wel een verschil is. Ik vraag me alleen af of ons het is aan te rekenen dat bijna iedereen die je interviewt tegenwoordig bereid is met de benen wijd te gaan liggen. Alsof het een code is geworden, en raar is als je weigert daar als geïnterviewde in mee te gaan. Gelukkig hebben we nog altijd de troost dat er interviewers zijn die werkelijk willen begrijpen
30 - villamedia magazine - 11 februari 2011
030-32_VMM03_10geboden.indd 30
7-2-11 15:40