10 Straffe Verhalen uit de Geschiedenis van Londerzeel

Page 1


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Auteur:

Louis De Bondt

Research

Louis De Bondt

Lay-out:

Louis De Bondt

Gedrukt bij:

CreateMyBooks

Louis de Bondt

Overname is toegestaan mits vermelding van de titel van dit boek en de naam van auteur en uitgever. D/2024/L. De Bondt. 2


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

ooit door iemand geweten of al zeer lang vergeten, Maar allemaal echt gebeurd

Louis De Bondt

3


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

4


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

Verhaal 1 - 1334 - Brabanders schofferen Vlamingen ten Hellekine.

Blz. 9

Eerder, uitgebreider en met volledige bronvermelding gepubliceerd in: - Diepensteyn te Steenhuffel (1290-2020) - Tusschenbeke alias Hof ter Hellen in Londerzeel (1470-1920) - Londerzeel en de oorlogen van het Ancien Regime (1159-1791)

Verhaal 2 - 1384 - Over een bruine beer, een verdwenen Ridderhof en een watermolen.

Blz. 23

Eerder, uitgebreider en met volledige bronvermelding gepubliceerd in: - Diepensteyn te Steenhuffel (1290-2020) - 3 Verdwenen Hoven in Londerzeel

Verhaal 3 - 1396 – Hoe een oude vader uit Steenhuffel en 6 van zijn 7 zonen in Hongarije het hoofd verliezen. Blz. 43 Eerder, uitgebreider en met volledige bronvermelding gepubliceerd in: - Londerzeel en de oorlogen van het Ancien Regime (1159-1791) - Het Steen op de Heuvel (1230-1620)

Verhaal 4 - 1472 – Waarom een grijsaard uit Malderen een jonge weduwe uit Londerzeel ontvoert en waarom Karel de Stoute in deze affaire persoonlijk tussenkomt. Blz. 65 Eerder, uitgebreider en met volledige bronvermelding gepubliceerd in: - Het Goed van Voorspoel en Oudenhove (1310-2000) - Ten Broecke en Groenhoven (1230-2010)

Verhaal 5 - 1567 – Malderen geeft asiel aan de ergste ketterverbrander van de Nederlanden.

Blz. 83

Eerder, uitgebreider en met volledige bronvermelding gepubliceerd in: - Ten Broecke en Groenhoven te Malderen (1230-2010)

Verhaal 6 - 1587 – Als held gestorven in Nederland, uit de dood verrezen in Londerzeel.

Blz. 95

Eerder, uitgebreider en met volledige bronvermelding gepubliceerd in: - Het Goed van Voorspoel en Oudenhove (1310-2000)

Verhaal 7 - 1665 – Waar en wanneer de eerste Rubens-Jenever gestookt, geschonken en gedronken werd. Blz. 109 Eerder, uitgebreider en met volledige bronvermelding gepubliceerd in: - Hof ter Perre of Brandewijnhoeve te Steenhuffel

Verhaal 8 - 1817 – Hoe een eenvoudig kamermeisje haar naam op de zwaarste kerkklok van Steenhuffel kreeg. Blz. 123 Eerder, uitgebreider en met volledige bronvermelding gepubliceerd in: - Het Cloothof en het Kaashof te Steenhuffel (1320-1920)

Verhaal 9 - 1812 – Hoe 2 jongens uit Londerzeel-Heide de revolutionaire uitvinding van de Franse heer Joseph Ignace Guilotin leerden kennen. Blz. 133 Niet eerder gepubliceerd.

Verhaal 10 - 1824 – Hoe en waarom de werking van de gemeenteschool van Malderen het na te volgen voorbeeld voor de hele Verenigde Nederlanden werd. Blz. 147 Eerder, uitgebreider en met volledige bronvermelding gepubliceerd in: - Onderwijs en onderwijzers (M/V) in Londerzeel, Malderen en Steenhuffel (1593-1920)

5


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

6


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

VERHAAL 5 1567 – Malderen verleent asiel aan de grootste ketterverbrander van de Nederlanden. Vooraf. We komen in de tijd van de Reformatie en de Contrareformatie. Afgeschreven uit Wikipedia: “De Reformatie is het 16de eeuwse schisma binnen het westerse christendom, dat ingezet werd door Maarten Luther, Johannes Calvijn en andere vroege protestanten. Het startpunt wordt traditioneel in 1517 gesitueerd, toen de augustijner monnik Maarten Luther zijn 95 stellingen openbaar maakte. Door de boekdrukkunst werden zijn ideeën snel verspreid. Luther klaagde het machtsmisbruik van de clerus met aflaten aan. Gedrukte pamfletten in de volkstaal verhoogden de betrokkenheid van mensen die geen Latijn kenden. De reactie van de officiële Kerk kwam te laat; toen in het midden van de zestiende eeuw de Contrareformatie werd ingezet, was de breuk al een feit. Een groot deel van de Europeanen was gewonnen voor een hervorming van de Kerk, en bijna de helft ging over naar het protestantisme. Dit leidde tot godsdienstoorlogen die meer dan een eeuw zouden duren”. Bij ons begonnen die echte godsdienstoorlogen met de Beeldenstormen van 1566. Daar kwam de opstand bij van de Nederlanden tegen het Spaanse bestuur. Keizer Karel V (Gent 24/2/1500 – Cuacos de Yuste 21/9/1558) was dan misschien wel iemand van bij van bij ons, maar door het goeie weer en mooiere vrouwen had hij zijn machtscentrum naar Spanje verschoven. Desondanks heeft die man ook hier veel vertoefd, rondgewandeld, rondgereden en geslapen. Denken we bijvoorbeeld maar aan historische standaardwerken als ‘De Boeren van Olen’ en ‘Keizer Karel en boerke Naas’ (zie volgende bladzijde). Bovendien blijken vele (zoniet alle) huidige Brabanders via één van zijn vele erkende bastaarden op de een of de andere manier van hem af te stammen. Karel V was katholiek maar zijn zoon Philips II (Valladlid, 21/5/1527 - San Lorenzo de El Escorial, 13/9/1598) werd bovendien een echte papenprotestantenvreter. De hertog van Alva, die hij naar onze gewesten stuurde om zowel de protestanten als de opstandelingen te bestrijden, heeft er tot op de dag van vandaag een zeer slechte reputatie aan overgehouden. 7


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

Bij ons kregen we vanaf 1566 tot 1585 (toen met de val van Antwerpen, althans in de Zuidelijke Nederlanden, zowel aan de reformatie als aan de opstand een einde kwam) een zeer Beroerde Tijd.

Nieuwe mensen op het Groenhof te Malderen. In de geschiedenis van Malderen speelt een zekere familie le Cocq (en niet De Kock met ck) een heel belangrijke rol. Meer dan 200 jaar lang heeft die de eigenaars van ten Broecke en Groenhoven geleverd. Over hun daden is alles of toch zeer veel in mijn boek ‘ten Broecke en Groenhoven’ na te lezen. Velen daarvan waren al eerder bekend. Hier ga ik het over hun veel minder gekende wandaden hebben.

Het eerste ‘haantje’ op ten Broecke en Groenhoven. Op 24 november 1556 werd een jonker meester Boudewijn le Cocq (die op 23 augustus 1553 al eigenaar van het naburige Hof te Winterpoel geworden was) ook eigenaar van het Hof ten Broecke en Groenhoven. Boudewijn kende dat omdat hij in Zeeland een vriend en medewerker van een vorige eigenaar (Adolf Herdinck) was.

8


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

Hij (Boudewijn dus) was geboren tussen 1480 en 1490 en was de zoon van van Hugues le Cocq, heer van la Motte, la Haye, Lionne, (allemaal plaatsen in Normandië), secretaris van de grote raad van koning Philips de Schone van Castilië (in 1498) en daarna hoofdconsultant aan de Rekenkamer van Rijsel. Zijn moeder heette Anne de Lestoret. De familie le Cocq was zich inderdaad 2 generaties eerder in de Nederlanden komen vestigen. Na een behoorlijke opvoeding gekregen te hebben: - trouwde Boudewijn met Margaretha de Gortere alias van Sombeke, een dochter van Joannes de Gortere en Catharina van Grimberghen alias van Assche, - werd hij raadsheer en procureur van Z.M. (keizer Karel V) in de Grote Raad van Mechelen, het hoogste rechtscollege in de Nederlanden. Van 24 oktober 1529 tot aan zijn dood in 1558 was hij daarvan zelfs de procureurgeneraal, - was hij in 1540, als procureur-generaal, zeer nauw betrokken bij de omstandigheden waardoor de mensen van Gent de scheldnaam “stroppen” gekregen hebben (lees hiervoor de bladzijden 55 tot 57 van mijn boek over ten Broecke en Groenhoven). - werd hij, naast heer van la Motte (wat hij al was via zijn vader) ook heer van Broyaert (Broignart) en van Winterpoel, en heeft hij dus een nieuw briefhoofd op zijn briefpapier moeten laten zetten. In de periode dat hij de procureur-generaal van de Grote Raad te Mechelen was (1529-1558) was de zogeheten Privé- of Geheime Raad nog geen echte Bloedraad geworden. Straks ga ik het daar nog over hebben. Maar toch was het niet aan te bevelen om al dan niet verdoken protestantse sympathieën te hebben. In 1536 werd Gerrit van Assendelft – die iedereen in 1534 nochtans tegen de wederdopers had zien optreden - door procureur-generaal Boudewijn le Cocq verzocht om mee te werken aan een onderzoek naar zijn vermeende ketterse sympathieën. Het onderzoeksverslag dat le Cocq nadien aan landvoogdes Maria van Hongarije bezorgde woog zwaar genoeg om hem voor de Geheime Raad te Brussel te doen verschijnen. Daar moest hij zich verantwoorden voor zijn gedrag als de “materie van lutherie ter sprake kwam”. Na een grondig onderzoek werd van Assendelft vrijgesproken. Deze ‘anekdote’ zou niet erg belangrijk zijn maar ze vertelt ons wel waar Pierre le Cocq, de zoon van Boudewijn, zijn stiel geleerd heeft.

9


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

Pierre le Cocq. Na het overlijden van zijn vader op 25 april 1558, werd zijn zoon Pierre de nieuwe eigenaar van ten Broecke en aangelanden. Hij was geboren omstreeks 1520. Hij studeerde in Leuven en werd er doctor in de rechten en de godgeleerdheid. Hij trouwde met Catharina Materne, gezegd de Wijts (de Wyts), vrouwe van Waerde, dochter van Boudewijn, heer van Chantraine en Waerde (maar begraven in Wulvergem) en van Maria van Hollebeke, vrouwe van Wulvergem (in West-Vlaanderen, bij Mesen, op de grens met Frankrijk). Hij erfde van zijn vader de titels “Heer van la Motte en Groenhoven”, en van zijn schoonouders die van “heer van Waerde en Wulvergem” 1. Op 7 mei 1555 werd Pierre adviserend lid (raadsheer-commissaris) in de grote raad van Vlaanderen te Mechelen. Vier jaar later volgde hij er zijn vader als gewoon raadsheer op. Op 22 oktober 1567 werd hij tot procureur-generaal benoemd. Intussen kwam men hem ook al eens in Malderen tegen. Op 7 april 1564 verbleef hij met zijn gezin zeker in Malderen toen zijn zoontje Viglius stierf en er in de kerk begraven werd. Het schepenhuis te Mechelen, zetel van de Grote Raad tussen 1504 en 1616.

Pierre le Cocq versus de ketters van het Westkwartier. Als we het over Pierre le Cocq hebben, dan kunnen en mogen wij niet voorbij gaan aan zijn aandeel in de protestantenvervolging in de tweede helft van de 16de eeuw. Louis Paul Boon en Marguerite Yourcenar hebben over hem geschreven. Boon deed dat in zijn Geuzenboek waarin hij hem op blz. 386 als “berucht om zijn wreedheid jegens de Hervormden die hij kon opsporen...” omschreef.

1

Omdat ge al die namen niet moet onthouden, heb ik ze hier op papier gezet. 10


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

In “L’Oeuvre au Noir” beschrijft Marguerite Yourcenar de laatste levensmaanden van de Brugse priester, arts, alchemist en filosoof Zeno die, vanwege de medische zorgen die hij aan opstandelingen verstrekte, maar nog meer vanwege zijn eigen onorthodoxe ideeën, eind 1568 werd opgepakt en door de Inquisitie tot de brandstapel veroordeeld werd. Tijdens zijn proces trad voor de Raad van Vlaanderen een zekere Pierre le Cocq als openbare aanklager op. Yourcenar beschrijft hem als “l’homme à tout faire du duc d’Alve en Flandre” (het manusje van alles van de hertog van Alva in Vlaanderen). Hij schrok er niet voor terug om op een gegeven ogenblik het zwaar beladen woord “magie” te laten vallen en te suggereren dat de bewondering die Jean Louis de Berlaymont (één van Zeno’s verdedigers) voor de beschuldigde koesterde wel eens het gevolg van een betovering zou kunnen zijn. Na de veroordeling werd de executie van Zeno enkele keren uitgesteld. Pas toen Pierre le Cocq zich in februari 1569 opnieuw met de zaak ging bemoeien en vond “dat men al 6 weken verloren had, terwijl het zo eenvoudig was om gewoon de sancties van de wet toe te passen” besefte Zeno dat zijn einde onafwendbaar was en heeft hij zich in zijn cel de polsen overgesneden. Eerder had Pierre le Cocq zich ook al laten opmerken door een aantal afvallige monniken op de brandstapel te laten belanden maar hij had hen, bij wijze van gunst, vooraf wel laten wurgen 2. Yourcenar en Boon hebben hun werk niet zonder een grondige voorstudie geschreven, maar het blijven romanciers. We dienen ons af te vragen of ze de heer van Groenhoven misschien toch geen onrecht hebben aangedaan. Gelukkig zijn er ook vele originele documenten en verslagen uit deze gruwelijke periode bewaard gebleven. Ze zijn te vinden in de vele registers van de “Conseil des Troubles” of “de Raad van Beroerten” in het rijksarchief. De meeste, vooral die uit de eerste echte repressiejaren, werden ook in een aantal andere werken overgenomen. Zonder ook maar een vermoeden van volledigheid te betrachten, is het toch mogelijk om uit die bronnen de volgende synthese van het optreden van Pierre le Cocq in deze aangelegenheden te maken. De eerste Beeldenstorm in de Zuidelijke Nederlanden begon niet in Antwerpen maar, na een preek van Sebastianus Matte, op 10 augustus 1566 in Steenvoorde in het zogeheten “Westkwartier” (de zuidwestelijke hoek van het Graafschap Vlaanderen). Bij de ergst getroffen steden bevonden zich Veurne en SintWinoksbergen (Bergues), maar ook Brugge bleef niet helemaal gespaard. Vanaf 20 augustus zwermden woedende protestanten ook over de provincies Antwerpen en Brabant uit. Zo’n uitzonderlijke gunst was dat eigenlijk niet. Ze was voor voormalige priesters voorbehouden. De wurging gebeurde op het moment dat de brandstapel werd aangestoken. 2

11


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

Aanvankelijk probeerde het centrale bestuur te Brussel, onder leiding van Margareta van Parma (natuurlijke dochter van Karel V, landvoogdes van 1559 tot 1567, prentje hiernaast) de ongeregeldheden door de plaatselijke autoriteiten en garnizoenen te laten controleren, maar omdat vele leden daarvan zelf in meer of mindere mate Calvinistisch waren, viel dat niet mee. Op 12 oktober 1566 liet de graaf van Egmont (toen nog officieel Spaansgezind) vanuit Brussel aan het stadsbestuur van Bergues weten dat hij 100 mannen van de compagnie van de heer van la Motte stuurde om de blijkbaar falende compagnie van mijnheer de Licques te vervangen 3. De hier bedoelde heer van la Motte was geen le Cocq, maar een zekere Vilain de Pardieu. Na een razzia die 4 dagen duurde volgden de eerste veroordelingen en executies in Bergues. Intussen werd overal naar de gezindheid van de plaatselijke machthebbers en de bevolking gepeild. Zo werd op 28 januari 1567 Adrien le Cocq (advocaat bij de Grote Raad) 4 samen met Ridder Charles Quarré door de Raad van Brabant naar Grimbergen (eigendom van de rebel Prins Willem van Oranje) gezonden om er – met het oog op inbeslagname - een staat van goederen op te maken en de houding van gezagsdragers en burgers te onderzoeken. Ook over Londerzeel, een leen van de prins, en over de Burcht, werden toen een aantal vragen gesteld. Op 9 augustus 1567 verscheen dan onze Pierrre le Cocq ten tonele. Samen met Liévin Snouck werd hij door Margareta van Parma naar het Westkwartier gestuurd. Als “speciale commissarissen van de landvoogdes” en als “leden van de Raad van Vlaanderen” was het hun taak om – overal in de streek van Brugge, Veurne, Hondschote en Sint-Winoksbergen - informatie in te winnen Die troepen van mijnheer de Licques waren nochtans ook voor geen kleintje vervaard. Het waren zij die op 27 juli 1579 een groot deel van Londerzeel, waar de rebel, de prins van Oranje, een schepenbank, een burcht, 2 molens en nog vele andere bezittingen had, in de as zouden leggen (Zie ‘Londerzeel en de oorlogen van het Ancien Regime, deel II’ van L. De Bondt). 4 Adrien komt in de klassieke genealogieën niet voor. Gezien zijn beroep kan hij haast niet anders dan een zoon van Boudewijn geweest zijn. Boudewijn zou 8 kinderen gehad hebben maar er worden doorgaans maar 2 namen genoemd. 3

12


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

over de wanordelijkheden die zich tijdens de troebelen hadden voorgedaan, over de belangrijkste schuldigen en over de manier waarop militairen en burgers al dan niet hun plicht hadden gedaan. Het organiseren van deze missie was één van Margareta’s laatste wapenfeiten. In de nazomer van 1567 werd ze als landvoogd door Fernando Alvarez de Toledo, de beruchte Hertog van Alva, vervangen (prentje hiernaast). Meteen heeft ook de opdracht van de commissarissen le Cocq en Snouck een andere inhoud gekregen. Naast het feit dat ze gelast werden om de bezittingen van de gevluchte opstandelingen met het oog op een confiscatie te inventariseren en te bewaken, werden ze nu ook ingeschakeld bij de verhoren van degenen die gebleven en opgepakt waren. De “Troubles religieux du XVIe siècle, au quartier de Bruges, 1566-1568” van A.C. De Schrevel, bestaat voor het grootste gedeelte uit de processen-verbaal van die verhoren en uit de rapporten die daarover naar het Centraal Bestuur in Brussel werden gestuurd. In september 1567 richtte Alva ook een speciale rechtbank op die uit 12 leden bestond en die alle oproerkraaiers moest berechten. Dit was de zogenaamde ‘Raad van Beroerten’, die van de bevolking weldra de naam ‘Bloedraad’ meegekregen heeft. In een officieel document van eind 1567 – waarin Pierre le Cocq en Liévin Snouck de notabelen van Bergues een terug te sturen vragenlijst bezorgden – hebben ze zichzelf ondubbelzinnig als commissarissen van deze “Conseil de Troubles” geïdentificeerd. Elders staat: “Alzo Mrs. Pieter de Cock, raed ende procureur generael, ende Lievin Snouck, ooc raedt ende commissaris inden raed van Vlaendren, commissarissen van weghe myn heere den hertoghe van Alva”. In augustus 1567 waren le Cocq en Snouck hun werkzaamheden in Bergues begonnen. Begin december bevonden ze zich in Brugge. Op 13 december 13


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

werden ze door Alva nog eens speciaal opgedragen om de eigendommen van de gevluchte Bruggelingen te inventariseren en presenteerden ze zich s ’morgens bij burgemeester Nicolaes Boulengier om de medewerking van het stadsbestuur te vragen. Die werd geweigerd. Desondanks waren de twee commissarissen al eind december klaar met hun voorlopig onderzoek. De omstandigheden noopten le Cocq en Snouck om ook daarna nog een tijd in het Westkwartier, en meer bepaald in Brugge, te blijven. In december ontscheepten immers eerder naar Engeland gevluchte sectaristen op de Vlaamse kust, begonnen er kerken in brand te steken en aarzelden niet om priesters en andere Spaansgezinde katholieken te vermoorden. Bij de slachtoffers waren o.a. de pastoors van Houtkerke en van Oostkapelle, de pastoor van Reningelst en zijn kapelaans (12 januari 1568) en soldaten van de baljuws van Bergues en Rousbrugge. Toen le Cocq en Snouck zich op 2 en 3 maart 1568 in Veurne bevonden, profiteerden de opstandelingen daarvan om een nieuwe (eerder beperkte) Beeldenstorm door Brugge te laten razen. Op 2 en 16 april 1568 (en naar ik aanneem ook in de periode daartussen) waren de gezanten van Alva opnieuw in Bergues actief, waar ze o.m. de opdracht kregen om de burggraaf en 2 à 3 schepenen een uitnodiging voor een altijd gevaarlijke reis naar het Hof te Brussel te bezorgen. A.C. De Schrevel heeft zijn best gedaan om de wreedheid van de protestantenvervolging, die hij als goede katholieke monnik overigens niet veroordeelde, te nuanceren. De vluchtelingen werden veroordeeld tot eeuwige verbanning en confiscatie van hun goederen. Degenen die in Brugge gevat werden kregen diverse straffen. En inderdaad, niet zelden waren die eerder aan de “milde” kant. Degenen die zich tot het luisteren naar Calvinistische preken hadden beperkt kwamen er meestal met een geldboete vanaf of met de veroordeling om gedurende een bepaalde tijd de katholieke eredienst bij te wonen met een brandende kaars in de hand. Maar dat belette niet dat er ook in dit eerste echte vervolgingsjaar al vele ketters stierven door het zwaard of opgehangen werden. Le Cocq en Snouck hebben, voor zover ik het heb kunnen beoordelen, wel vele mensen aan het schavot gepraat maar nooit zelf veroordelingen of straffen uitgesproken. Wel hebben ze – zoals uit vele documenten blijkt – er altijd voor gezorgd dat de wensen van de hertog van Alva ook in Brugge goed begrepen werden. Nog een voorbeeld uit de vele... Op respectievelijk 23 juni en 14 augustus 1567 waren de ‘ketters” Pierre Victoire (uit Valenciennes) en Jan van Wychuuse (uit Tielt) in Brugge opgepakt. 14


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

le Cocq en Snouck hadden met hun arrestatie en verhoor dus niets te maken. Toch waren zij het die met Alva over hun veroordeling correspondeerden en op 18 maart 1568 van hem het bevel kregen om hen te laten executeren. Beiden werden op 31 maart opgehangen. De brief van Alva is o.m. op blz. 336 en 492 van Annales de la Société d'émulation de Bruges, volume 42. te lezen. Op 10 september 1568 stuurden le Cocq en Snouck aan het bestuur van Bergues en Berg-ambacht een lijst met de namen van de personen uit de kastelanij van Bergues die op bevel van de hertog van Alva geëxecuteerd of verbannen werden. De geïnteresseerde kan deze lijst met wat zoeken vinden op het wereldwijde web.. Als procureur-generaal van de Raad van Vlaanderen was Pierre le Cocq beroepshalve verplicht om aan de vergaderingen van de Raad van Beroerten (die, wat Vlaanderen betreft, doorgaans in Gent plaats hadden) deel te nemen. Maar omdat hij zijn landvoogd als speciale commissaris in het Westkwartier moest dienen, heeft hij zich in die Raad door Jacob Hessels laten vervangen. Dat heeft mogelijk zijn leven gered. Want, nadat Alva naar Spanje teruggeroepen was, werd Hessels in 1576 in Gent door rebellen opgepakt en in 1578 opgehangen.

De Ketters versus Pierre le Cocq. Niemand was tussen 1567 en 1585 nog veilig voor de Raad van Beroerten. Zelfs de eigen leden niet. In een oud boekje dat in 1752 door pater Bernardus De Jonghe, predikheer en dus niet noodzakelijk objectief, uitgegeven werd 5 vond ik volgende merkwaardige passage: “Den 24 (januari 1569) wierd den Heere van Wulfvergem, die eenige dagen te voren door Artus Bousse Bailliu van Deynse gevangen was, als mede pligtig van de Samensweiringe der Nederlandsche Edellieden uyt het Graven-Casteel gevoert naer Brussel, alwaer hy voor den Bloedt-Raedt zig zoodanig verweirde, dat hy wierd losgelaten en Bousse in tegendeel gevangen, van den Heere van Wulfvergem beschuldigt zynde van Beeldtstormerye, en van eenen van de eerste aenleyders tot de zelve geweest te hebben.”. En verder: “Den 9. Feb. hoorde Mr. Jan vander Burcht de Oorconden tegen Artus Bousse, van de welke verscheyde getuygden, dat Bousse eenen aenleyder van de Beeldstormers hadt geweest, en dat zy hem gezien hadden met een Pistool in de handt, gebiedende dat alle, die niet gewapent en waren, zouden Ghendtsche Geschiedenissen of Chronyke van de beroerten en ketterijen binnen en ontrent de stadt van Ghendt sedert ’t jaer 1566 tot het jaer 1585, te samen gevoegt uyt verscheyde schriften van eventydige aenteekenaers, archiven van kloosters, etc, Bernardus De Jonghe, 1752, Volume 1, blz 135. 5

15


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

vertrecken; en dat de andere alle de Afgoden (zoo noemde hy dan de Beelden der Heyligen) zouden breken, maer niet mededragen, op pyne van de galge...” Vrij vertaald geeft dat: Artus Bousse, de baljuw van Deinze, had Pierre le Cocq, onder beschuldiging van opstand tegen Spanje, gearresteerd en in het Gravenkasteel te Gent laten opsluiten. Op 24 januari 1569 werd de gevangene naar Brussel overgebracht om er door de Bloedraad geoordeeld te worden. Le Cocq verdedigde zich met verve en beschuldigde zelf zijn ‘aanhouder’ als aanstichter van Beeldenstormerij. Een aantal getuigen kon dat bevestigen. Dezelfde getuigen werden op 26 september naar Brussel ontboden om opnieuw tegen Bousse te getuigen. De meesten sloegen echter op de vlucht omdat Bousse ook hen van Beeldenstormerij beschuldigd had en omdat in die omstandigheden een retourbiljet Brussel-Gent absoluut niet werd gegarandeerd. Pater De Jonghe vertelt ons niet hoe het uiteindelijk met de baljuw van Deinze afgelopen is. Maar elders staat te lezen – zonder dat daarbij een link naar het incident met Pierre le Cocq wordt gelegd - dat Arnout of Artus Bousse, chirurg(ijn), pensionaris en baljuw van Deinze, op 11 augustus 1569 vóór het Gravenkasteel als beeldstormer werd onthoofd. Wat overigens niet belette dat hij in de kerk van het Gentse Groot Begijnhof begraven werd. In die periode stond op de diverse pleinen van Gent praktisch elke dag een schavot of een brandstapel opgesteld. Voor details verwijs ik naar de gespecialiseerde literatuur, vooral de diverse in Nederland verschenen zogeheten “Martelarenboeken”. Volgens Bernardus De Jonghe zou Pierre le Cocq, heer van Wulvergem en Groenhoven, getrouwd met Catherine Materne, gezegd Wyts, pas na deze gebeurtenissen raadsheer van de Raad van Vlaanderen geworden zijn. Uit wat voorafgaat weten we dat dit een verkeerde interpretatie is. In ieder geval kon een man als le Cocq, na zijn harde confrontatie met de Bloedraad, maar op 2 manieren reageren. Ofwel hield hij zijn participatie aan reformatie en contrareformatie voor de rest van zijn leven voor bekeken. Ofwel heeft hij zich nog wat harder voor de “goede” katholieke zaak ingespannen. Hij heeft voor de tweede mogelijkheid gekozen.

Pierre le Cocq naar Malderen en Douai Over de activiteiten van Pierre le Cocq tussen 1569 en 1576 heb ik jammer genoeg niet veel gevonden. Omdat zijn zoontje Jacques op 7 juni 1574 overleed en (evenals zijn broertje Viglius in 1564) in het koor van de kerk van 16


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

Malderen begraven werd, weten we dat zijn gezin op dat moment alleszins op het Groenhof verbleef. Intussen heeft hij de landvoogd en de Spaanse Koning altijd trouw gediend. Of om het met de woorden van historicus J.F. Foppens op blz. 160 van zijn “Histoire du Conseil de Flandre” te zeggen (uit het Frans vertaald): “Gedurende de godsdiensttroebelen en de opstand tegen de staat, die de stad Gent zeer zwaar getroffen hebben, is hij constant trouw aan zijn vorst gebleven”. Ik vermoed dat Pierre le Cocq, nadat Alva naar Spanje teruggeroepen was, en na de arrestatie van zijn plaatsvervanger Hessels in 1576, de hem voorbehouden plaats in de Gentse afdeling van de Raad van beroerten effectief heeft opgenomen. Ergens las ik dat hij in 1578 in Gent woonde en dat aan zijn huis een gevangenis met bewakers verbonden was. Foppens bevestigt in de al geciteerde bron:“Samen met zijn collega’s trok hij zich in 1578 terug in Douai, waar ze vanaf dan tot in 1583 hun vergaderingen gehouden hebben”.

Pierre le Cocq terug naar Malderen. In Douai begon Pierre le Cocq ook een beetje aan zijn oude dag te denken. Het lijkt er sterk op dat hij al in 1580 plannen had om na de troebelen – die toch eens moesten eindigen – definitief naar Malderen terug te keren. Maar voor een man met zijn carrière was het Groenhof niet prestigieus genoeg. Op 23 februari 1580 zorgde hij er alvast voor dat de luitenant, de leenmannen, de meier en de pachters van zijn “hove ten Broecke alias Groenhoff” het recht kregen om een zegel met zijn wapenschild te laten graveren. Hierdoor werd zijn leenhof, in afwachting van beter, alvast als het ware tot semi-heerlijkheid verheven. In 1580 werd hij bovendien de heer van een echte heerlijkheid. Als één der strafste Spaangezinde Geuzenhaters en protestantenvervolgers in de Nederlanden werd hij uit dankbaarheid in 1580 immers door de Landvoogd met de heerlijke rechten van het Londerzeelse Oudenhove beloond. Als eigendom van Willem van Oranje, de belangrijkste opstandeling, was Oudenhove voordien door de Spanjaarden in beslag genomen.

Pierre le Cocq en zijn niet zo heel rustige oude dag. Toen de leden van de Raad van Beroerten in 1583 – toen het in Vlaanderen terug iets minder gevaarlijk voor hen geworden was – naar Gent terugkeerden, en Pierre le Cocq zelfs tot in Malderen is geraakt, stelde hij vast dat de Geuzen tijdens zijn afwezigheid – waarschijnlijk in 1578 - zijn watermolen op de Herbodinne en waarschijnlijk ook zijn windmolen op de Malderheide in brand 17


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

gestoken hadden. Het Groenhof zelf was gelukkig van wraakacties gespaard gebleven. Om het lot niet verder uit te dagen heeft hij toen besloten om dat met een slotgracht te beveiligen. In het archief van notaris Van Paesschen uit Liezele vond Jozef Verheyden een document dat hiernaar verwijst: “in april 1647 getuigde en verklaarde een Mattheus van Sande, woonachtig te Malderen, oud omtrent 81 of 82 jaar, dat in troebele tijden, toen hij nog jong was, dat de huislieden (kasteelheren) hebben een gracht gegraven van de Marselaerbeke naar het kasteel Groenhoven om het met water te “bevrijden”, te omringen om het te beschermen tegen “violentie en roverijen van soldaten” zoals deze huislieden ook een gracht hebben aangelegd naar het Hof te Melis, dat toen in het bezit was van jonker Guilliam Hoffmans, om het ook te beschermen. Dit is geschied wanneer de “prince van Parma” Dendermonde had belegerd 6. Hij verklaart dat hij dat weet omdat hij toen “op de Groenhove was woonende” en dat hij zelf heeft meegewerkt aan het graven van de gracht.” Over dat naar het Groenhof via de Marselaerbeek afgeleide water van de Molenbeek is er in Malderen, vooral de volgende decennia, nog heel veel inkt gevloeid en heel veel ruzie gemaakt. Want water was een kostbaar goed. Het Hof van Marselaer bezat immers stroomafwaarts een kloeke watermolen en al het water dat naar Groenhoven afgeleid werd kon niet meer dienen om die Coevoetmolen aan te drijven. Jozef Verheyden heeft daarover een buitengewoon interessant boek, namelijk ‘Het Hof van Marselaer te Malderen in de 17de eeuw’ geschreven. Ik kan het iedereen warm aanbevelen. Pierre le Cocq is tot in 1585 procureur generaal van de Raad van Vlaanderen gebleven. Dan werd hij door François Roose opgevolgd en is hijzelf opnieuw “gewoon” raadslid geworden. Hij is dat gebleven tot aan zijn dood. Hij overleed niet in Malderen, maar wel in Gent, op 16 april 1593. Op 5 april 1577 was hij al weduwnaar geworden. Hij en zijn vrouw Catharina Materne de Wijts hebben een grafsteen in het koor van de Sint-Niklaaskerk te Gent. Zou men in Malderen geweten hebben welk vlees men met le Cocq in huis had gehaald? Dat is niet zeker. Hij was immer vooral in Vlaanderen actief geweest en ik denk niet dat er toen al kranten of sociale media bestonden.

6

Dat was op 17 augustus 1584. 18


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

VERHAAL 6 1587 – Een heldendood gestorven n Nederland maar uit de dood verrezen in Londerzeel. Vooraf. Terwijl we vanaf 1566 in de Zuidelijke Nederlanden geconfronteerd werden met de gevolgen van reformatie maar vooral contrareformatie, protestantenvervolging, opstand, oorlog, epidemies, emigratie (en nog vele andere vieze woorden) was dat in de noordelijke Nederlanden niet anders. Maar daar duurde de opstand veel langer. Met de herovering van Antwerpen door de Spaanse landvoogd Alexander Farnese (oftewel de Hertog van Parma) in 1585 kwam er in het zuiden of wat nu grosso-modo België en Luxemburg is een einde aan de opstand en de gevechten. Weliswaar bleef het er nog zeer onveilig omdat de huurlingen van de ontbonden legers nu zonder inkomen zaten en door moorden en plunderen aan hun eten moesten komen. Pas in 1593 werden ze door de plaatselijke bevolking verdreven.

Alexander Farnese, landvoogd vanaf 1578

In het noorden, waar het Protestantisme een grote voet aan de grond gekregen had, ging de opstand verder. Na de soms hevige en soms minder hevige ‘tachtigjarige oorlog’ (men is daar maar vanaf 1568 beginnen tellen) werd in 1648 de Vrede van Münster gesloten waardoor Nederland definitief onafhankelijk werd.

19


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

Er verschenen massa’s boeken om de mannen te bejubelen aan wie men deze onafhankelijkheid te danken had. De term ‘Vaders des Vaderlands’, die al in het Oude Rome bestond, is toen heruitgevonden.

Vaders des Vaderlands, Willem van Oranje. De enige echte Nederlandse Vader des Vaderlands was Willem van Oranje. Hij had de opstand tegen de Spanjaarden geleid tot hij op 10 juli 1584 in Delft werd vermoord. Dat is allemaal Vaderlandse, Europese maar ook lokale geschiedenis. Want, naast andere dingen, moest men hem ook ‘heer van het Land van Grimbergen’ noemen. Daarmee was hij tevens de heer van het grootste deel van Londerzeel. Daarbij de Schepenbank, de burcht, 2 molens en een aantal mooie boerderijen. Willem van Oranje door Adriaen Thomasz Key

Toen al zijn eigendommen door de landvoogd in beslag genomen werden was daar dus ook veel vastgoed in Londerzeel bij. En wat er met de Prinsenmolen, de Burcht en de kerk gebeurde (ze werden allemaal in brand gestoken) heb ik in ‘Londerzeel en de oorlogen van het Ancien Regime’ beschreven. Vooral in het geval van de Burcht ging Farnese niet vrijuit. Willem van Oranje is echter niet de enige link met Londerzeel. Dit verhaal gaat trouwens niet over hem.

Held des Vaderlands, Antoine de Goignies. Naast Willem van Oranje hebben ook enkele van zijn bondgenoten of opvolgers in de Noordelijke Nederlanden de titel ‘vader des Vaderlands’ of minstens van ‘held des Vaderlands’ gekregen. Zo meende Joost van den Vondel dat raadspensionaris Johan van Oldenbarnevelt (1547-1619) die eer verdiende. En lees nu wat ik over een zekere Antoon de Goignies in de Hollandse archieven gevonden heb. 20


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

In 1797 schreef de Amsterdammer Jan Nomz zijn befaamde “Willem I of de grondlegging der Nederlandsche vryheid in 24 zangen”. Op blz. 475 vinden we daarin nog altijd een heldendicht dat gewijd is aan een zekere Antoine de Goignies. Het behandelt een oorlogsgebeurtenis uit 1581 in de buurt van Breda. Het gedicht leest niet gemakkelijk en daarom ga ik het hier niet volledig herhalen. Ik heb dat overigens wel in mijn boek over ‘Het Goed van Voorspoel en Oudenhove’ gedaan. Straks zal blijken waarom. Toch een heel kort fragment. …. Goignies vergunt den schelm, beteugeld door den schrik, Geen' tyd tot moordery, maar doet op 't oogenblik Hem, door één' enklen stoot in 't eerloos hart getroffen In 't slyk stroomend bloed knarstandend nederploffen. Frezin, gebliksemd door zyn' vyands heldenkling, 't Geschenk dat held Goignies van Willems hand ontfing, Slaakt de onverzoenbre ziel, en doet, beroofd van 't leven , Door 't grynzend aangezigt, by 't toortslicht, ieder beven. Na 't sneuvlen van Frezin … … Een kogel treft Goignies; hy valt met bloed bespat, En met zyn' droeven val valt de overvallen stad. Zyn volk, dat hem bemint, voelt, by zyn deerlyk sneven, In 't hart dien moed geboeid.die 'tSpaansch geweld deed beven. 't Afgryslyk lot dier stad, door 't gantsche land verspreid, Wierd deerlyk door al 't land, meest door den prins beschreid. Zyn hart beweent Goignies, zyn oog stort heimlyk tranen…

De prins waarvan sprake is Willem van Oranje. De stad die door Goignies tot der dood verdedigd werd is Breda. De schelm die eerst door de Goignies met een zwaard gedood wordt was een zekere Frezin. Dat zwaard was het ‘geschenk dat de held Goignies eerder uit handen van Willem, prins van Oranje, voor bewezen heldenmoed had ontvangen… De twee hierboven vetgedrukte versregels werden in 1786 door Theodoor Koning, naar een tekening van Jacobus Buys, in twee gravures geïllustreerd. Deze worden bewaard in het Rijksmuseum te Amsterdam. Zowel uit het vorig heldendicht en de gravures blijkt, dat Antoine Goignies, ondanks de val van Breda in Nederland, misschien niet de titel van ‘vaders des vaderlands’ maar minstens de status van “held der Vaderlands” verworven heeft. Het was immers pas nadat hij door een Spaanse kogel geveld en gedood werd dat de stad door de vijand kon ingenomen worden.

21


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

Nog vragen, beste lezer? U hoeft nog niet te kunnen volgen. Straks volgt het hele verhaal. Dan zal ik ook beide gravures tonen.

Het levensverhaal van Antoine de Goignies. Antoine de Goignies in Spaanse dienst (1540-1576). Om het niet te lastig te maken zal ik beginnen met het begin. Antoine de Goignies (ook Goegnies en Gongnies) moet omstreeks 1515 geboren zijn. Hij was de zoon van Antoine en Valentine de Sains d'Ailly. Hij was (of werd) ridder en kreeg zijn militaire opleiding onder het bewind van keizer Karel V. In 1546 werd hij provoost (een soort van meier) van Bergen. Hij was de aanvoerder van de lansiers tijdens de beroemde veldslag bij SaintQuentin waar de Spaanse legers op 10 augustus 1557 de Franse troepen een verpletterende nederlaag hebben toegebracht. Later was hij onderbevelhebber over de hulptroepen die Philips II, de zoon en opvolger van Keizer Karel V naar de koning van Frankrijk zond. In 1562 kreeg hij de heerlijkheid van Vendegies-au-Bois (nu regio Nord-Pasde-Calais maar toen nog Henegouwen). In dezelfde periode werd hij ook gouverneur en provoost van le Quesnoy (ook Nord-Pas-de-Calais). De gouverneur van le Quesnoy betrok het kasteel dat in 1374 bewoond werd door Margareta van Bourgondië (de dochter van hertog Philips de Stoute en Margaretha van Male) en waarin zij op 8 maart 1441 overleed. De gouverneur werd rechtstreeks door de hertog benoemd.

De kelders van het kasteel van Le Quesnoy. Bovengronds blijft er niet veel van over.

22


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

Aan het kasteel van Quesnoy was ook een provoosterij (een hogere rechtsmacht) verbonden die in haar hoogdagen (rond 1200) bevoegd was over 61 Henegouwse dorpen. Ik ga ze niet noemen. In 1521 was le Quesnoy echter in de eerste plaats een garnizoensstad geworden met een permanente aanwezigheid van een 200 man sterk Waals artillerieregiment in Spaanse dienst. In 1554 werd de stad door de Fransen veroverd. De hongersnood die toen het land teisterde, verhinderde hen om er te blijven, maar de Spanjaarden hadden hun les geleerd en besloten om een ervaren militair aan het hoofd van de stad en het garnizoen te plaatsen. In 1562 (of al wat vroeger) werd dat dus Antoine de Goignies. Op 24 augustus 1566 woedde er in Valenciennes – net zoals in Antwerpen 4 dagen eerder – een beeldenstorm. Het was het Spaans-Waalse garnizoen van le Quesnoy – dus onder aanvoering van Antoine de Goignies – dat op 24 november de opstandige Hugenoten in Valenciennes met 80 kanonnen bestookte en hen op 23 maart 1567 tot overgave dwong. De wrede represailles van de Spanjaarden dwongen nog meer mensen in het verzet en op 12 november 1568 kregen ze de steun van Willem van Oranje die onder de muren van le Quesnoy de Spaanse soldaten versloeg en zich van de stad meester maakte. Die bezetting duurde niet lang. De hertog van Alva, die door de Spaanse koning Philips II als landvoogd naar de Nederlanden gestuurd was, wist de prins van Oranje nog hetzelfde jaar uit le Quesnoy te verdrijven. In 1569 was Antoine de Goignies, die tussen 1565 en 1568 getrouwd was met Marie d’Esclaibes nog altijd de voor de Spanjaarden werkende gouverneur van le Quesnoy maar was hij al wel gepensioneerd als officier van de Spaanse artillerie. Vanaf 1572 werd de streek van Valenciennes en le Quesnoy, door de aangroeiende groep opstandelingen, geholpen door de Fransen, regelmatig geplunderd (volgens de enen) of bevrijd (volgens de anderen). De haat van de bevolking tegen de Spanjaarden en hun helpers werd steeds groter. Ook gouverneur Antoine de Goignies werd het beu om tegen zijn eigen volk te moeten vechten en sloot zich bij de revolutie van Willem van Oranje aan…

De Goignies loopt over naar Willem van Oranje (1576). In 1576 stond een groot deel van de Zuidelijke Nederlanden onder controle van Algemene Staten (of de Staten Generaal). Dat gold voor Londerzeel, maar ook de steden le Quesnoy en Antwerpen waren in handen van de opstandelingen. 23


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

De nieuwe Spaanse landvoogd, don Juan van Oostenrijk, die in maart 1576 aan de macht gekomen was, bleek niet zo ijverig als zijn voorgangers te zijn. Juan (of Jan) van Oostenrijk (1547–1578) was een natuurlijke zoon van Keizer Karel V. Hij was van 1576 tot 1578 de Spaanse landvoogd in de Nederlanden. Zijn oudere halfzus Margareta van Parma, ook een natuurlijk kind van Karel V, was dat al eerder (van 1559 tot 1567) geweest. Nog in 1578 werd Juan door zijn stief-neef Alexander Farnese, een zoon van Margareta van Parma als landvoogd opgevolgd. Nepotisme of wat?

In het najaar van 1576 wilde don Juan zijn reputatie wat opkalefateren en trok hij met een grote legermacht op naar Antwerpen. Ook Willem van Oranje verzamelde er een vrij aanzienlijk legerkorps dat vooral uit 21 banieren Waalse soldaten bestond. Op 1 november sloten de eskadrons van Antoine de Goignies, de gouverneur van le Quesnoy, zich bij hen aan. Wat volgde is bekend gebleven als de Spaanse Furie van 4 november 1576. 1.000 à 6.000 anonieme Antwerpse burgers werden door de Spanjaarden afgeslacht. Antoine de Goignies, werd gevangen genomen, maar kwam (waarschijnlijk tegen een gepast losgeld) spoedig vrij, waarna hij tot veldmaarschalk in het Staatse Leger werd benoemd. Hij was de allereerste die deze betrekking in de Nederlanden vervulde!

De Goignies vervangt Willem van Oranje in Gembloux (1578). In januari 1578 stond de Goignies nog altijd aan het hoofd van het leger van de Staten Generaal. Of beter gezegd het leger der 17 Verenigde Provincies. Op 8 november 1576, 4 dagen na de Spaanse Furie, was immers “de pacificatie van Gent” tot stand gekomen, een overeenkomst tussen al de zuidelijke en noordelijke provincies met de bedoeling om definitief met de Spaanse troepen af te rekenen. Er bestaan honderden verslagen over wat begin 1578 in de buurt van Gembloux gebeurde. In ‘Het Goed van Voorspoel en Oudenhove’ ga ik op drie er van wat dieper in. Dat zijn een Engels verslag, een Spaans toneelstuk en een Hollandse biografie. 24


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

Vooral het Spaanse toneelstuk is bijzonder interessant en zou gerust bij ons eens opgevoerd mogen worden. Wat leren we hier allemaal uit. - De troepen van de Spanjaarden groepeerden zich bij Namen en die van de Staten Generaal te Gembloux. - Om aan de 22.000 man van de toenmalige landvoogd don Juan het hoofd te kunnen bieden hadden de Staatsen een leger van bijna dezelfde sterkte op de been gebracht - Ofschoon (Willem van) Oranje luitenant-generaal was en het vertrouwen van de meerderheid van zijn landgenoten genoot, maakte de afgunst van de vele katholieke edelen in het Staatse leger hem ongeschikt om het opperbevel te voeren. Derhalve werd dat toevertrouwd aan Antoon de Goignies. Dat was niet niks en om die bevelsoverdracht officieel te bekrachtigen heeft Willem aan de Goignies toen zijn persoonlijk zwaard gegeven. Dààr hebben we dus een mooie gravure van.

Oranje schenkt Goignies zijn zwaard, 1578 (bij de bevelsoverdracht voor de slag van Gembloux). Ets van Theodoor Koning uit 1786 naar een tekening van Jacobus Buys, bewaard in het Rijksmuseum Amsterdam.

-

-

Een romantisch intermezzo met de mooie Rosela uit Aarschot, die samen met haar broer Adolf don Juan wilde doden, maar op de landvoogd verliefd werd en naar de Spanjaarden overliep, sla ik grotendeels over. Ze werd echter door de mannen van de Goignies verrast en gevangen genomen. Blind voor de liefde van iemand anders, zou die haar vanwege haar verraad laten executeren hebben als er niks was tussengekomen. Wat er tussenkwam was de strijd bij Gembloux (31 januari 1578). Het Staatse Leger onder het bevel van de Goignies werd er serieus verslagen. Na het gevecht werd een zwaar gewonde gevangene bij Don Juan gebracht. Dat was niemand minder dan de heer van Goignies. Nu volgen uit het Spaans vertaalde fragmenten van hun gesprek: 25


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

Ha, mijn dappere Biscaier, sprak don Juan. Mijn heer, ik breng u een gevangen jonker en een bevrijde dame, antwoordde Chavarria, de Biscaier. De dame ken ik, zei don Juan. Dat is Rosela. Droog haar bloed. Heer, ik werp me nederig aan uw voeten, sprak mijnheer de Goignies. Wie bent u, vroeg don Juan. Ik ben Antoine de Goignies, en ik leg mijn lot in uw handen. Vandaag pas, mijnheer de Goignies? Beter laat dan nooit, mijn onoverwinnelijke generaal. Vandaag, nu ge aan mij overgeleverd zijt? En dodelijk gewond, aldus Goignies. Vrienden, sprak don Juan, breng hem weg en laat hem in het kasteel van Namen verzorgen. Doe zoals Christus en vergeef, zei Goignies die werd weggevoerd… Tot zover de vertaling. Ik heb er ook de belevenissen van Rosela bijgehaald om romantiek in dit verhaal te krijgen. Over romantiek gesproken… Weet u wat er met haar gebeurde? Wel, uit dankbaarheid heeft don Juan haar als bruid aan de Biscaier Chavarria geschonken…

Scene uit het toneelstuk van Felix Arturo Lope de Vega y Carpio (1562-1635) met Rosela en Don Juan, en met de duidelijk verliefde Chavarria op de achtergrond. 26


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

-

Louis de Bondt

Antoine de Goignies verloor op 31 januari te Gembloux heel zijn artillerie, 30 vaandels, 4 standaarden, en zelf werd hij er inderdaad krijgsgevangen genomen. Samen met 600 andere krijgsgevangen werd hij naar het kasteel van Namen gevoerd waar de meesten werden opgehangen. Maar Antoine de Goignies wist aan dat lot te ontsnappen.

Tijdens zijn gevangenschap kon hij don Juan overtuigen dat hij weliswaar tegen de Spanjaarden maar nooit tegen het katholieke geloof gestreden had. Hij heeft inderdaad op de clementie van de Spaanse landvoogd (die nog in 1578 overleed) en zijn opvolger Alexander Farnese kunnen rekenen. Dat was trouwens voor vele opstandelingen van het verbond der edelen het geval en één der redenen waarom dat verbond snel uiteen gevallen is. De Goignies werd vrijgelaten. Maar in tegenstelling tot een aantal anderen was er nog een extra duwtje nodig om hem zich terug aan het gezag van de Spaanse koning Philips II te laten onderwerpen. Dat gebeurde 3 jaar later in Breda.

De Goignies sterft een heldendood in Breda (1581) Terug naar het heldendicht van Jan Nomz waarmee ik mijn verhaal over de Goignies begon. Hier volgt het volledige verhaal. Ik heb enkele nu niet (maar in 1581 wél) ter zake doende namen weggelaten. In 1579 had de stad Breda zich bij de Unie van Utrecht (het Staatse leger) aangesloten en werd ze door een eerder klein Waals garnizoen verdedigd. Eind juli 1581 werd dat door een voor de Spanjaarden werkend leger aangevallen. In het kasteel of de vesting van Breda werd toen de Spaansgezinde Karel van Gaveren, heer van Frezin (dat is Frans voor Vorsen, op de taalgrens in Belgisch Limburg) gevangen gehouden. Van Gaveren, die vernomen had dat de Spanjaarden in aantocht waren wist, door een Waalse soldaat die in de keuken werkte om te kopen, in de nacht van 26 op 27 juli, de bewakers van het kasteel dronken te voeren en de poort van het kasteel, die tevens een stadspoort was, open te zetten. Terwijl de Spanjaarden alzo om 2 uur ’s nachts de wallen overstaken en de slapende vesting binnendrongen werd dat echter door een nuchtere schipper in de haven van Breda opgemerkt. Die loste een paar schoten die de stadsbewoners en de stadsverdedigers alarmeerden. Er ontstonden zware straatgevechten maar na een tijd moest het Waalse garnizoen, bestookt door het deel van het Spaanse leger dat zich nog buiten de stadsmuren bevond, en tegengewerkt door de in Breda overgebleven katholieken, de strijd staken. Maar dat gebeurde niet voordat de bevelhebber van dat garnizoen, en dat was Antoine de Goignies, de verrader Karel van Gavere alias Frezin eigenhandig en met het van Willem van Oranje gekregen zwaard had gedood en daarna zelf 27


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

door een Spaans schot (althans volgens de Nederlandse canon) aan zijn heldhaftig einde kwam.

Frezin, verrader van Breda, door Goignies met het zwaard van Oranje gedood. Ets van Theodoor Koning uit 1786 naar een tekening van Jacobus Buys, bewaard in het Rijksmuseum Amsterdam.

Na zijn overlijden en nadat de Spanjaarden een vrije aftocht en het afzien van plundering beloofden, gaf het garnizoen zich over. De eerste belofte werd gerespecteerd maar de tweede niet. Bij de plundering van Breda, die als de Furie van Houtepen of Haultepenne bekend gebleven is, vielen 584 burgerdoden. Door de val van Breda kwam noordelijk Brabant in Spaanse handen, tot het in 1590 door de Staatsen heroverd werd. Het is toen en daar dat Antoine de Goignies in de nacht van 26 op 27 juli 1581 - door de vermeende verrader Frézin eigenhandig en met het zwaard van Willem van Oranje neer te steken, - en door vervolgens voor de vrijheid van Breda (helaas vruchteloos) zijn leven te geven, een held des Vaderlands (het Nederlandse Vaderland wel te verstaan) geworden is. Maar daarmee is zijn biografie niet af. Want, beste vrienden uit Nederland, jullie held heeft de val van Breda overleefd. Alleen heeft men hem daarna bij jullie niet veel meer gezien. Een nieuwe natie heeft natuurlijk helden nodig. Maar in het geval van de Goignies had men toch beter iemand anders kunnen kiezen. We zullen zien waarom.

De gesneuvelde de Goignies verrijst in Londerzeel (1587). In 1587 werd in Londerzeel een eigendom openbaar verkocht. Die werd toen, in modern Nederlands omgezet, als volgt omschreven: “Een hoeve of pachthof, met huis, bakhuis en een door een gracht omwaterd hooghuis. Het was leengoed onder Willem van Oranje-Nassau maar werd door zijne majesteit geconfisqueerd. Met de erbij horende schuren, stallen, beemden, weiden en bossen is het samen 15 bunders en 3,5 dagwanden (ca 20 ha) 28


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

groot. Het pachthof met het woongedeelte en de omwaterde motte liggen op het grondgebied van Londerzeel; schuren, stallen en zekere percelen op dat van Wolvertem. Samen wordt dit t‘Hoff te Voorspoel genoemd.”

Een situatieschets van de omgeving van Voorspoel in 1587. 79 = de Hoeve van Voorspoel. A = het Steenken, alias het Hooghuis, alias het berghuisken.

De derde en laatste koopdag had plaats op 10 maart. De koper was Adriaan Brunels die meer dan 1.550 Rinsguldens had geboden. Opmerking. Normaliter werden de aangeslagen eigendommen van de opstandeling Willem van Oranje door het Spaanse bestuur voor bewezen diensten aan een spaansgezinde familie weggegeven of voor een appel en een ei verkocht. Dat was ook het geval met Oudenhove, dat voordien zeer lang één leen met Voorspoel had gevormd maar er nu van afgescheiden was en in november 1582, evenals de Burcht, op een kleine woning na, door het leger van Farnese was verwoest. Daar werd de bewoner Jacob Clockman, de kleinzoon van de in verhaal 4 genoemde Margriet van Voorspoel en Joris Clockman, uit zijn huis gezet om het - samen met het eveneens geconfisqueerde Kouhagen in Steenhuffel - aan de familie Grass te kunnen schenken. Waarom liep het met Voorspoel anders? Waren er misschien geen mensen meer die die voor een Spaanse beloning in aanmerking kwamen? Ik weet het niet, maar één verschil was alvast dat de hoeve van Voorspoel weliswaar was aangeslagen maar daarna op een ‘natuurlijke’ wijze leeg was komen te staan… Ruim 3 maanden later, op 20 juni 1587, bleek dat Adriaen Brunels niet de eigenlijke koper van de Hoeve van Voorspoel was maar als tussenpersoon voor jonker Antoine de Goignies, de gouverneur van Brussel, opgetreden had. Ja maar, wacht eens even… We kennen wel een Antoine de Goignies, die ooit in Spaanse dienst de gouverneur was van Le Quesnoy, maar die daarna met 29


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

zijn Waalse soldaten naar de opstandelingen overliep, die zelfs een poosje de opperbevelhebber van het Staatse Leger was, en in de nacht van 26 op 27 juli 1581 in Breda eervol aan zijn einde kwam. Zijn we iets vergeten? Ik kan het niet bewijzen maar ik verdenk Antoine er van dat hij, toen hij bij Gembloux door Don Juan gevangen genomen werd, pas mits zekere beloften vrijgelaten werd. Ik acht het niet onmogelijk dat niet Karel van Gaveren, de heer van Frézin, maar hijzelf de verrader was van Breda. Misschien heb ik te veel misdaadfilms gezien en detectiveboekjes gelezen, maar dat zou verklaren waarom hij persoonlijk de potentieel belastende getuige Frézin uit de weg heeft geruimd en daarna zijn eigen dood heeft geënsceneerd. In ieder geval heeft de Goignies de inname van Breda in 1581 overleefd en is hij met zijn Waals regiment naar de Spanjaarden overgelopen. Alzo vervoegde hij de talrijke andere Waalse regimenten die al vanaf 1578 Willem de Zwijger de rug hadden toegekeerd en die als “de Malcontenten” de geschiedenis zijn ingegaan.

Antoine de Goignies en het gouverneurschap van Brussel. In 1579 had Willem van Oranje aan François d’Anjou, hoewel die katholiek was, gevraagd om koning van de hopelijk spoedig zelfstandige Nederlanden te worden. François was de broer van de Franse koning Henri III. Op 29 september werd hem de titel van “beschermer van de vrijheid der Nederlanden” verleend en in 1582 werd hij bovendien tot hertog van Brabant uitgeroepen. Koning werd hij echter vooralsnog niet en bovendien had de Staten-Generaal een aantal beperkingen aan dat koningschap verbonden. Daarom besloot de hertog van Anjou de zaak te bespoedigen door zich alvast van een aantal Zuid-Nederlandse plaatsen meester te maken. Dat waren Duinkerke, Oostende, Diksmuide, Dendermonde, Vilvoorde en Aalst. Op 16 januari stuurde hij ook 4.000 Fransen om het onverdedigde Antwerpen in te nemen. Dat was uitermate dom aangezien Antwerpen toen al de residentie van Willem van Oranje was. Op 17 januari werd een Franse inval, die als de Franse Furie bekend gebleven is, door de burgers van Antwerpen afgeslagen. Vanzelfsprekend heeft de Staten Generaal na deze actie alle akkoorden met de hertog van Anjou afgeblazen. Toch probeerde die om bij hen weer op een goed blaadje te komen. Daarvoor speelde hij dubbelspel. Terwijl de Spaanse landvoogd Farnese (de prins van Parma) dacht hem aan zijn kant te kunnen krijgen, bleef hij Willem van Oranje op de hoogte houden. Op 16 november 1583 schreef hij hem de volgende brief (vertaald): “Château Thiéry, le 16me jour de novembre 1583. Mijn neef (nota dat is Willem van Oranje), ge ziet nu dat de prins van Parma tot een soort van akkoord 30


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

met mij probeert te komen. Hij heeft mij in zijn naam mijnheer de Goignies, de gouverneur van Quesnoy, gestuurd. Die is hier nu al drie dagen, maar ik heb hem pas de dag na zijn aankomst ontmoet. Hij heeft me vanwege de prins van Parma verschillende interessante voorstellen gedaan…” Over de aard van die voorstellen wordt, althans in deze brief, niets gezegd. Overigens is François d’Anjou op 10 juni 1584, amper 29 jaar oud, aan tuberculose overleden. Bovenstaand verhaal bewijst hoe invloedrijk Antoine de Goignies al in 1583 – ruim 2 jaar na zijn heldhaftige dood - terug bij de Spaanse landvoogd geworden was. In 1585 zou dat nogmaals blijken. In 1585 werd Brussel, dat dan nog altijd in Staatse handen was, door Alexander Farnese, prins van Parma en landvoogd sedert 1578, belegerd. Uitgehongerd gaf de stad zich op 10 maart over 7. De prins behandelde de stad zeer humaan en stelde Antoine de Goignies aan als gouverneur. Op 19 maart kwam die met zijn Waalse troepen en enkele Spaanse compagnies de stad bezetten. De nieuwe gouverneur herstelde er direct de katholieke eredienst. En twee jaar later – nog altijd volop in de beroerde tijden van reformatie, contrareformatie en onafhankelijkheidstrijd - heeft deze in Brussel belande Henegouwer het Hof te Voorspoel gekocht. Mogelijk om zijn eigen patatjes te kunnen kweken mochten de tijden nog slechter worden.

Om af te ronden. Over de familiale situatie van gouverneur de Goignies (1515-1598) is het volgende geweten. Hij was de zoon van Antoine en Valentine de Sains dAilly. Ergens tussen 1565 en 1568 trouwde hij met Marie d’Esclaibes. Zij werd omstreeks 1545 geboren en was de dochter van Georges, heer van Peruwelz, en Marie de Villers (au Tertre). Er waren drie kinderen: Antoinette, Antoine junior, en Michelle. Alhoewel de familie de Goignies maar tot 1604 in Londerzeel gebleven is, is men de hoeve van Voorspoel in de volksmond nog tot in recente tijden de Gouverneurshoeve blijven noemen. We weten nu waarom.

Op 17 augustus 1585 werd ook Antwerpen door de troepen van Farnese heroverd en kwam er een einde aan de opstand in het zuiden. 7

31


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

32


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

VERHAAL 7 1665 – Waar de eerste Rubens-Jenever gestookt, geschonken en gedronken werd. Nu volgt een wat korter maar hopelijk wat lekkerder verhaal. In het grensgebied tussen Steenhuffel en Peisegem staat een mooie hoeve. De geschiedenis ervan gaat vele eeuwen terug. Sommigen menen dat de Kouter (komt van het Latijnse woord ‘cultura’) van hieruit in cultuur zou zijn gebracht en dat hier in het begin van onze tijdrekening al een laat-Romeinse/vroeg-Frankische nederzetting of ‘villa’ lag. Er zijn inderdaad een aantal argumenten om dat te geloven. Maar bewijzen zijn er voorlopig helaas nog niet. In ieder geval lag deze hoeve aan een Romeins heirbaan uit de 1ste eeuw. In mijn boeken ‘Diepensteyn’ en ‘Tusschenbeke of het Hof ter Helle’ probeerde ik uit te leggen welk tracé deze Heirbaan in Steenhuffel volgde. Alhoewel er nog plaats genoeg is ga ik dat hier niet herhalen. Temeer omdat ik dat al in het begin van dit eigenste boekje heb gedaan. Terug naar deze boerderij waarvan nu eerst, ter verfraaiing, een niet zo fraaie luchtfoto (met dank aan Google Earth).

33


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

Ik heb de geschiedenis deze hoeve pas vanaf 1350 kunnen reconstrueren en heb die ‘in het Hof te Perre of Brandewijnhoeve’ opgeschreven. ‘Brandewijnhoeve…. Voelen jullie het komen? De eerste door mij gekende eigenaars waren mensen van bij ons en behoorden achtereenvolgens tot de families van Horenbeke (ca 1350-1609) 8, Van Robbroeck (1609-1618) en Van Achter (1618-1623). En dan zijn zich ineens mensen uit Antwerpen in Steenhuffel gaan interesseren. Overigens niet alleen in de Horenbeekhoeve aka het Perrehof op de Perrekouter maar ook in andere delen van onze mooie maar landelijke parochie. Dat was eigenlijk al in 1582 het geval, dus nog volop in de Geuzentijd. Heb ik al verteld dat het hier van 1566 tot 1593 'Beroerde Tijden’ waren en dat onze bevolking, door oorlog, vervolging, emigratie en epidemies bijna letterlijk werd gedecimeerd? Ik denk het wel. Eén van de gevolgen was dat een Antwerpenaar met de naam Willem Maes, die niet toevallig de hoofd-deurwaarder van de Raad van Brabant was, hier enkele gronden in beslag kon nemen en er nog een groot aantal heeft bijgekocht. Mogelijk is Maes daarna (toen de tijden beter werden) in Antwerpen gaan rondbazuinen dat Steenhuffel de plek was waar men eigenlijk moest zijn. ‘The place to be’ om het in schoon Vlaams te zeggen.

Een Hooftman op het Perrehof. Op 19 december 1623 verkochten Jacop van Achter en Wencelijne van Hove hun Perrehof aan een zekere jonker Anthonie Hooftman. Dat hij uit Antwerpen kwam kon ik al door de voornaam ‘Anthonie’ vermoeden. Bij ons werden immers alleen Antonissen of Anthoens geboren. Maar het heeft mij veel tijd en moeite gekost om uiteindelijk te achterhalen wie hij was. Ik heb er zelfs bij een Nederlandse antiquair een gestolen manuscript voor moeten kopen 9. Anthonie Hooftman (of Hoffmans zoals hij in andere lokale documenten werd genoemd), geboren tussen 1585 en 1603, bleek een zoon te zijn van Hendrik Hooftman en Angela de Laet. Volgens zwaar gediplomeerde historici was zijn vader Hendrik alleen getrouwd met een Anna NN en had hij geen kinderen. Daarom was Hendrik misschien een bastaard maar heel zeker zijn universele erfgenaam. Een andere mogelijkheid is dat Anna en Angela dezelfde personen zijn en dat Gillis tussen 1585 en 1588 in Bremen geboren werd. Daar waren Hendrik en Anna immers voor de protestantenvervolgers gaan schuilen. In Onder andere Joos van Horenbeke die omstreeks 1535 met Martijne Pinnock trouwde. Hoe de familie Pinnock hier terecht gekomen is heb ik in Verhaal 4 verteld. 9 Door de beschrijving herkende ik dat manuscript als een onderdeel van de collectie “Cornelis van Nispen”, dat bewaard wordt bij het ‘Nederlands Economisch-Historisch Archief’ in Amsterdam. Inmiddels is het daar opnieuw te consulteren zoals het hoort. 8

34


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

1588, 3 jaar na de overwinning van Alexandere Farnese, aka de hertog van Parma, keerden ze naar Antwerpen terug. Mogelijk met een flinke zoon die ze vergaten aan te geven. Ook over de vader van Hendrik, en dus de grootvader van Anthonie, moet ik zeker wat vertellen. En niet alleen omdat ik een mooie foto van hem heb… Die was – om het niet te gemakkelijk ter maken - als Gillis Eichelberg, alias Ägidius Hauptmann, geboren in Eupen in 1521. Op 15 juli 1541, 20 jaar oud, werd hij als ‘Gillis Hooftman Arnoutsone uit het land van Limborch’ in de Antwerpse poortersboeken ingeschreven. Niets wees er op dat hem een grote toekomst wachtte toen hij, na zijn kost als leurder verdiend te hebben, een houthandeltje begon. Hij trouwde drie keer. Een eerste keer met de jong en wellicht kinderloos gestorven Maria Petitpas. Met zijn tweede vrouw Anna van Achterhout, had hij 4 kinderen waarvan Hendrik de 3de was. Zijn derde vrouw, waarmee hij op 14 februari 1568 in Antwerpen trouwde, was de zeer notabele Margaretha van Nispen. Er kwamen nog 7 kinderen, die soms de familienaam Hooftman-van Nispen kregen, bij…

Het echtpaar Hooftman-van Nispen, door Maarten de Vos (1570). Rijksmuseum Amsterdam

35


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

Toen hij voor de derde keer trouwde was Gillis Eichelberg, Hooftman genaamd, al lang geen simpele houtverkoper meer. Als leurder begonnen, is hij zeer snel de maatschappelijke ladder opgeklommen. Zijn activiteiten strekten zich tot in Rusland uit. Naast houthandelaar werd hij ook scheepsbouwer, reder en bankier. In 1559 was hij één van de rijkste mensen in het toen nog voortvarende Antwerpen geworden. Hij had onder meer een filiaal in Londen. Op het hoogtepunt van zijn carrière zou hij 100 handelsschepen hebben gehad die zowel de Baltische havens als Noord-Afrika en het noordelijk deel van de Atlantische oceaan als bestemming hadden. Gillis Hooftman woonde in Antwerpen in de Steenstraat (in de buurt van het Steen) maar had er meerdere huizen. Hij was ook de eigenaar van de opslagplaatsen ‘de Grote Gans’. Vanaf 1559 zat hij in het bestuur van het bureel van Weldadigheid; hij was daarenboven vele jaren lang lid van de stadsraad van Antwerpen. Tijdens de Spaanse Furie (november 1576), was hij schepen van Antwerpen. Als vriend van de opstandeling Willem van Oranje had hij duidelijk revolutionaire sympathieën. Bovendien stond hij op de lijst van rijke Antwerpse Calvinisten. Dat verhinderde hem echter niet om in Antwerpen, waar de krijgskansen tot 1585 regelmatig keerden, zaken te blijven doen. In 1578 kocht hij het Pulhof in Berchem. Twee jaar later verwierf hij ook kasteel Cleydael en werd hij heer van Cleydael en Aartselaar. Dat laatste heeft hij aan zijn zoon Hendrik nagelaten maar die heeft het in 1614 verkocht. Kasteel van Cleydael in Aartselaar.

Gillis Hooftman overleed in Antwerpen op 19 januari 1581. Bij zijn dood werd de waarde van zijn vastgoed op 82.252 Gulden geschat en zijn vermogen op het equivalent van 10 ton goud. Dat was enorm veel in die dagen (en nu ook,

36


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

natuurlijk 10). Zowel de Calvinisten als de koningin van Engeland en de Spaanse kroon stonden bij hem in het krijt. Zijn testament, waarin hij onder meer 25.000 dukaten aan de arme protestanten en 25.000 dukaten aan de arme katholieken van Antwerpen schonk, is niet helemaal in der minne afgehandeld. Medaille, geslagen door Steven van Herwijck (alias van Holland), met de beeltenis van ‘Egidius Hoftman’ (1559).

In 1582 zijn 2 van zijn zonen (waarbij Hendrik) tijdelijk naar Bremen geëmigreerd. Zijn weduwe, Margareta van Nispen, is met haar eigen kinderen naar het Noord-Nederlandse den Haag, waar het voor Calvinisten ook veiliger was, getrokken.

Rubens op het Perrehof. Op 9 januari 1631 heeft jonker Anthonie Hooftman (bij ons intussen Hoffmans geworden) het Hof te Perre aan mevrouw Maria de Moy verkocht. Opnieuw is dat in geen enkel leenboek te vinden maar wel in het zich in het verre Leuven bevindende archief van de Steenhuffelse schepenbank. In de betreffende schepenakte wordt Maria de Moy de weduwe van Balthazar van Nispen genoemd. Zij was de dochter van Hendrik de Moy (Herentals 1534 – Antwerpen 1625), doctor in de rechten, historicus, raad en secretaris van Antwerpen (van 1563 tot 1609), en van Elisabeth (elders Clara) van Gulick Melchiorsdochter. Ze was op 29 januari 1586 in de O.L.V.-kathedraal gedoopt. Ze had drie zusters: - Clara de Moy, trouwde in 1590 met Jan Brant, griffier van Antwerpen, en werd in 1591 moeder van Isabella Brant die in 1609 de eerste vrouw van Pieter Pauwel Rubens werd. - Elisabeth de Moy. - Catharina de Moy, gedoopt op 1 januari 1574.

Toch even nuanceren. Tegen de huidige koers (2023) is dat een waarde van 590 miljoen Euro. Dat is amper genoeg om 11 % van de Belgische staatsschuld mee af te lossen. 10

37


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

Maria de Moy, weduwe Van Nispen. Op 31 augustus 1621 was Maria de Moy in Antwerpen getrouwd met Balthazar van Nispen, (ca 1564-1625). Pieter Pauwel Rubens was toen haar getuige! Balthazar was de jongste zoon van Cornelis Gerardszoon van Nispen van diens 3de vrouw Anna van Santvoort. De familie van Nispen was eigenlijk van Dordrecht afkomstig waar ze belangrijke functies bekleedde. Velen zijn er schepen geweest. Terwijl de meeste broers en zussen in Dordrecht bleven is Cornelis (° ca 1512) zelf in Antwerpen terecht gekomen. Op 5 april 1539 werd hij in het Poortersboek als lakenhandelaar uit Dordrecht ingeschreven en op 18 april verkreeg hij definitief het Antwerpse poorterschap. Hij trouwde er achtereenvolgens met Anna vander Haghen, Anna vander Meere (1545) en Anna van Santvoort (1548). Met zijn 2de vrouw Anna vander Meere had hij in 1547 1 dochter, Margaretha van Nispen. Die trouwde met Gillis Eichelberg, Hooftman genaamd. Even doordenken nu…. Anthonie Hooftman heeft het Perrehof dus aan zijn aangetrouwde stief-groottante verkocht! Er bestaat volgens mij geen wet die dat verbiedt. Balthazar van Nispen, de jongste zoon van Cornelis en de halfbroer van Margareta, was provoost van de Antwerpse munt. Het echtpaar De Moy-Van Nispen had geen (of vroeg gestorven) kinderen. Hij (Balthazar dus) stierf in 1625 en werd begraven in de Borchtkerk. In uitvoering van één der bepalingen van zijn testament kochten de door hem aangestelde executeurs, Peter Pauwel Rubens (alweer) en Arnold Lunden, op 7 september 1626 een eigendom in de Zwanengang (Maesganck) in de Korte Ridderstraat waarin zij, onder de naam van Godshuis van Nispen, een tehuis openden voor 12 oude mannen. Maria de Moy stierf in Antwerpen in 1651.

Maria de Moy, weduwe Rubens. Ja maar, maak ik het niet te ingewikkeld en ga ik niet een beetje te snel? En waarom zijn we de naam van Peter Pauwel Rubens enkele keren in de voorgaande paragrafen tegen gekomen? Ik zal het zeggen. Wat de schepenakte uit Steenhuffel niet vermeldt is dat Maria, voordat ze met Balthazar Van Nispen trouwde, al weduwe van Philips Rubens, de broer van Peter Pauwel, was. 38


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

Op 26 maart 1609 trouwden Philips (Siegen 1574-Antwerpen 1611) en Maria in de Antwerpse kathedraal 11. Deze Philips was een zoon van Jan Rubens (+ Keulen 1587, advocaat, schepen van Antwerpen van 1562 tot 1568, voor de inquisitie naar Duitsland gevlucht) en van Maria Pypelinckx 12. Hij was bijgevolg de oudere broer van Pieter Pauwel Rubens (Siegen 1577-Antwerpen 1640). Hij keerde met zijn moeder, weduwe geworden, en met de andere kinderen in 1590 naar Antwerpen terug, studeerde er aan de Latijnse school archeologie en filologie, was, alleszins al voor 1595, secretaris van de voorzitter van de geheime raad in Brussel, volgde die in 1601 naar Rome waar hij verder studeerde en er in 1603 als doctor in de beide rechten promoveerde. Voordien was hij ook al een goede vriend (en de enige leerling) van Justus Lipsius geworden. Eind 1608 keerde hij definitief naar Antwerpen weer waar hij vanaf 14 januari 1609 Hendrik de Moy opvolgde als één van de vier stadssecretarissen. Twee maanden later trouwde hij met diens dochter Maria de Moy. Philips Rubens stierf in Antwerpen op 28 augustus 1611. Philips Rubens. Peter Pauwel heeft praktisch heel zijn familie geschilderd, maar zijn schoonzus Marie de Moy blijkbaar niet. Ik heb geen portret van haar gevonden.

Philips en Clara Rubens. Maria de Moy overleed in 1651. Met haar eerste man Philips Rubens had ze twee kinderen: Philips en Clara Rubens. -

Philips Rubens was geboren in Antwerpen op 11 september 1611. Dat was amper 2 weken na het overlijden van zijn vader. Hij trouwde niet en had geen kinderen. In de periode 1642-1648 was hij schepen en op 9 november 1648 volgde hij zijn 2 weken eerder overleden schoonbroer Gregorius de Weerdt (zie verder) als één der vier secretarissen van Antwerpen op.

11

Hier en toen heeft P.P. Rubens Isabelle Brant (waarmee hij in 1610 trouwde) leren kennen. Opgepast. De heer Jozef Verheyden ontdekte dingen die deze genealogie in twijfel trekken.

12

39


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

Op 9 april 1667 heeft hij die laatste functie ten voordele van zijn neefje Constantinus de Weerdt (zie verder) opgegeven en in 1674 was hij weer schepen. Hij overleed in Antwerpen op 5 oktober 1678. Verder heb ik geen bijzondere wapenfeiten van hem gevonden. Dat is goed, want alles wel beschouwd ben ik een vredelievend mens. -

Clara Rubens was anderhalf jaar ouder dan haar broer. Ze was geboren in Antwerpen en gedoopt in de O.L.Vrouwe kathedraal op 4 april 1610. Op 12 mei 1629 trouwde ze in de Sint-Jakobskerk met de 11 jaar oudere Joris (Gregorius) de Weerdt (+ Antwerpen 22 oktober 1648). Hij was de zoon van meester Joos (Judocus) de Weerdt, stadspensionaris van Antwerpen, en van Catharina de Ayala, en was gedoopt in Antwerpen op 22 mei 1599. Gregorius werd rechtsgeleerde en… secretaris van Antwerpen. Cupido en Amor zijn bij de Antwerpse secretariskinderen inderdaad hard in de weer geweest.

Ofschoon Marie de Moy tot 1651 officieel de enige eigenaar van het Perrehof was, heeft men in Steenhuffel ook al voor haar dood de namen van haar kinderen en schoonzoon leren kennen. Op 6 april 1645 hadden Philips Rubens en Gregorius de Weerdt immers samen, via hun stroman Joos van de Voorde, tijdens een openbare verkoop 4,5 bunders grond op de Perrekouter en nog enkele aangrenzende dagwanden in Peisegem gekocht. Daarna heeft Philips in Steenhuffel nog een heel laathof van de erfgenamen van Ernestus de Claira overgenomen. Clara Rubens was mogelijk nog meer dan haar broer bij het leven in Steenhuffel betrokken. Toen de schepenbank van Steenhuffel, door het ondersteunen van de vele armen, in 1684 in geldnood kwam, zijn de schepenen Christiaen de Maerschalck en Joos van den Bossche bij Clara en bij niemand anders 2.000 guldens gaan lenen. Ze vroeg daar overigens maar een jaarlijkse intrest voor van 6,25 %. Die armoe hadden we aan de Franse koning Louis XIV te danken. Die had al lang zijn oog op de Spaanse Nederlanden laten vallen en daarbij successen geboekt. Op 30 augustus 1683 had hij het land een zware krijgsbelasting opgelegd die over alle steden, dorpen en kloosters werd verdeeld (zie Groot-Londerzeel en de oorlogen van het Ancien Regime voor meer details). Indien deze bedragen niet onmiddellijk betaald werden, stelde het in gebreke gebleven dorp zich bloot aan “militaire executie”. Gedwongen door de komst van 2.000 Franse ruiters hebben 40


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

onze dorpen in eerste instantie betaald, maar het hield niet op. Pas eind december 1683 besloot Spanje om op te treden en verklaarde het de oorlog aan Frankrijk dat, begin januari 1684, met een nog veel zwaardere oorlogsbelasting reageerde… Op 24 januari 1652 gingen Philips en Clara Rubens, die toen al weduwe was, over tot de verdeling van de nalatenschap van hun moeder. Philips kreeg haar huis op de Meir (niet die in Steenhuffel maar in Antwerpen) waar ze toen allebei woonden), grond te Austruweel, en een aantal renten, samen goed voor 24.000 gulden. Clara Rubens kreeg eveneens een aantal renten en 50 à 60 ha grond in Steenhuffel, Werchter en Zwijndrecht. Steenhuffel werd daarbij expliciet en in de eerste plaats vermeld. Ik denk dat Clara Rubens omstreeks 1665 met het stoken van Brandewijn op het Hof te Perre begonnen is. Aanvankelijk in een niet veel gebruikte schuur en met inachtneming van de meeste bepalingen van de nog niet bestaande wet.

Brandewijnkommetje

Brandewijn (zeg maar jenever) wordt doorgaans geproduceerd om minderwaardige witte wijnen te recycleren, maar kan ook rechtstreeks van graanproducten worden gedestilleerd. Op vele plaatsen in Europa gebeurde dat al vanaf de 11de eeuw maar in ons eigen deel van Brabant wordt er eigenlijk maar vanaf het einde van de 17de eeuw over gesproken. Mogelijk kwam dat omdat er pas vanaf 1697 controle op het stoken gebeurde en het begrip “geheimstoken” zijn intrede deed. Op blz. 102 en 104 van “Het Hof van Marselaer te Malderen in de 17de eeuw” van Jozef Verheyden vernemen we alzo dat een zekere Martin Frambach, een handelaar in wijnen, in 1693 het Hof van Marselaer te Malderen kocht, in 1695 ook de Herbodinnemolen verwierf en vervolgens op Marselaer een niet zo geheime geheimstokerij installeerde. Op 8 februari 1699 hebben de plaatselijke ordehandhavers – gesteund door 41


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

40 vrijwilligers – daar overigens een inval gedaan en een op een kar gemonteerde koperen destilleerketel in beslag genomen. In 1700 werden nog twee andere illegale stokerijen in Malderen aangetroffen. De ene bij Franchois Van Doorslaer, de andere bij Jacques De Smeth. Maar dit terzijde.

Het Perrehof wordt de Brandewijnhoeve Philips Rubens overleed op 5 oktober 1678. Zijn zus Clara 25 dagen later. Vermits hij geen kinderen had ging ook zijn erfenis in 1678 naar de kinderen van zijn zuster. Dat zouden er 9 zijn geweest maar ik heb er slechts 5 gevonden. En neen, ik ga ze hier niet allemaal noemen… In ieder geval zijn de eigendommen in Steenhuffel, waarbij het Hof te Perre en een laathof, de eigendom van haar zoon Constantinus De Weerdt geworden. Die was getrouwd met Catharina Peeters, waarover – weliswaar in een ander boek - heel veel te vertellen valt. In 1667 had hij zijn aangetrouwde oom Philips Rubens als secretaris van Antwerpen opgevolgd. Na wat gespaard te hebben heeft hij het Perrehof redelijk grondig onder handen genomen 13 Dat gebeurde vooral in de jaren 1691 en 1696 Onder meer Peter Aelens, de plaatselijk smid, leverde heel wat bouwmaterialen. En de stielmannen Adam Vranckaert en Peter Matens leverden niet alleen bouwmaterialen maar presteerden ook zeer veel uren werk. Omdat er veel ijzerwerk gebruikt werd denk ik dat die verbouwingen niet dienden om een barst in een lemen muur te dichten maar mogelijk voor de bouw van een aan alle normen voldoende legale stokerij. Ik kan mij vergissen, maar ik wens de lezer er toch aan te herinneren dat het stoken van brandewijn in 1697 voor de eerste keer werd gereglementeerd. 1696 is het jaar waarin ik de naam ‘Brandewijnhoeve’ voor de allereerste keer in de schepenakten van Steenhuffel aangetroffen heb. Wellicht bestond hij al wat eerder. Daarna werden de benamingen ‘Brandewijnhoeve’ en Hof te Perre’ lukraak voor en door elkaar gebruikt. Het staat vast dat er toen, helemaal legaal, heel wat Jenever aka brandewijn op de Perrekouter in Steenhuffel werd gestookt. Tijd voor reclame… De details hierover dank ik aan het archief van de familie de Weerdt-Rubens, waarvan ik een samenvatting op de website van de Heemkundige Kring Jan Vleminck uit Wijnegem gevonden heb. 13

42


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

Kijk eens aan... Hierboven 2 originele jeneverstoopkens. Het merk wordt zowel als Rubens en Rubbens geschreven. De familie Rubens kwam men in de 17de eeuw in Steenhuffel haast altijd als Rubbens tegen!! De nog altijd bestaande stokerij Rubbens (Wichelen) verwijst naar 1817 als stichtingsjaar en Zele als stichtingsplaats. Er wordt geen directe familiale link naar de beroemde Antwerpse familie gelegd. Zouden we dat niet eens moeten herbekijken?

De laatste Jenever op de Brandewijnhoeve. Na de dood van Constantinus De Weerdt in 1700 heeft zijn weduwe Catharina Peeters de Brandewijnhoeve aan haar achternicht Clara Petronella Rubens (1650-1716) verkocht of overgelaten. In Steenhuffel viel toen niets meer ter verdienen. Het jaar 1697 en de jaren die daarop volgden waren voor onze streken alweer zéér ellendig. Dat had opnieuw alles te maken met de oorlogen van Louis XIV. Daarover heb ik het in ‘Groot-Londerzeel en de Oorlogen van het Ancien Regime’ uitvoerig gehad. De hele zomer van dat jaar kampeerde hier een enorm Frans leger dat niet alleen onze mensen op de vlucht joeg maar velden en huizen plunderde om aan proviand voor mannen en paarden te raken. Ook het volgende jaar kon er bij 43


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

gebrek aan voorbereiding niet worden geoogst en heerste er een grote hongersnood… Clara Petronella Rubens (1650-1716) was een dochter van Albert en Clara del Monte en de kleindochter van onze grote schilder Pieter Pauwel Rubens. Ze was getrouwd met Jan Willem d’Alverado y Bracamonte (1643-29/11/1735), de eigenaar en bewoner van het Hof te Melis in Lippelo. Hierdoor is de Brandewijnhoeve nog een aantal generaties tot het patrimonium van Rubens-afstammelingen blijven horen. Tot kort voor 1761 is men er ook Jenever blijven stoken. Aanvankelijk, vanaf ca 1665 tot 1720 14, gebeurde dat door het gezin van Nicolaes De Smet en Joanna De Maerschalck. In de volkstelling van 1755 vinden we een Adriaan Smet die zichzelf “brandewijnstoker” noemde. In een document uit 1761 lezen we dat dit inderdaad op de Brandewijnhoeve was. Ik heb zijn afstamming niet gevonden. Hij was weliswaar een zoon van Jan maar in de betreffende periode werden in in onze streek niet minder dan 11 Jannen De Smet geboren. Eén van hen was een zoon van Nicolaes en Joanna De Maerschalck. Ik neem dus aan dat Adriaen de kleinzoon van Nicolaes was. Maar met alleen de parochieregisters van Steenhuffel kan ik dat niet bewijzen. In 1755 woonde Adriaen op de Brandewijnhoeve samen met zijn vrouw Joanna Mertens, hun 3 dochters, 2 knechten en een oude man van in de 80 jaar. Er woonde ook nog een zoon uit het eerste huwelijk van Joanna. In 1736 was die immers weduwe geworden van Jan Dooms, waarmee ze al 9 kinderen had. Goed om weten is verder nog dat Joanna Mertens in 1731- mits uitkoop van haar broer Jacques - van haar vader de hofstee ‘de Drij Coningen’ in het Dorp van Steenhuffel had geërfd. Joanna Mertens overleed op 31 december 1755 waardoor Adriaen de Smet, samen met de kinderen uit haar beide huwelijken, eigenaar van ‘de Drij Coningen werd’. Haar tweede man stierf te Steenhuffel op 29 juni 1759. Dat was wellicht niet op de Brandewijnhoeve. In 1761 werd de hele inboedel van de Brandewijnhoeve “na het overlijden van Adriaan De Smet” openbaar verkocht. Of het hier al dan niet een gedwongen verkoop betrof is niet erg duidelijk.

Ik herinner de lezer er aan dat een andere De Smet(h), namelijk Jacques, in 1700 in Malderen aangehouden werd voor het uitbaten van een illegale stokerij. 14

44


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

In de papieren die van deze verkoop nog over gebleven zijn komen we veel over de ‘huisraad, werktuigen, textiel, meubelen, veestapel, veldvruchten, hout en bomen’ te weten. Maar, ofschoon bij de koopwaar wel 12 tonnen bier, vele lege vaten en ook 500 stoopkens echte Steenhuffelse jenever te vinden waren, wordt over stookketels en destilleerapparatuur met geen woord gerept. Daarom vermoed ik dat Adriaen de Smet wellicht de laatste stoker op de Kouter was maar dat hij de stookmachines van de Brandewijnhoeve al eerder naar de Drij Coningen in het Dorp had overgebracht. Niemand van Adriaens nochtans vele kinderen en stiefkinderen had blijkbaar zin om de jeneverstokerij van hun overleden vader over te nemen. Op 17 maart 1760 hadden ze overigens ook al de van hun moeder geërfde hofstee de Drij Coningen aan de in 1754 in Opwijk getrouwde Judocus t'Sas en Maria Catharina de Reus verkocht. Bij deze gelegenheid werd expliciet geschreven dat aan dat huis een stokerij verbonden was… Steenhuffel heeft niet of maar zeer kort zonder eigen Brandewijn gezeten…

Steenhuffelse en Wichelense Brandewijn. Op de website van stokerij Rubbens uit Wichelen (https://rubbens.be/) is niet bijzondere veel over de historiek ervan te vinden. Maar toch dit: -

-

-

1817: In het Oost-Vlaamse Zele groeit stokerij Rubbens vanuit een landbouwbedrijf uit tot landbouwstokerij waarbij het graanoverschotten verwerkt tot alcohol. In 1872 worden er, onder leiding van Charles Rubbens, nog altijd in Zele, nieuwe gebouwen opgetrokken naast de vandaag nog bestaande hoge ronde schouw. De specifieke landbouwbezigheden worden stilaan verminderd en door de aankoop van grotere hoeveelheden graan wordt de verkoop van jenever in wit-stenen kruiken en op eikenhouten vaten uitgebreid. In 1911 wordt de stokerij overgenomen door de gebroeders Jean en Benoit Rubbens. Het bedrijf kent een eerste bloei door de productie van de alom gekende ‘jenever Vieux-Système’. Het productiegamma breidt uit en de productiecapaciteit wordt sterk verhoogd. In 2013 wordt de stokerij Rubbens naar Wichelen overgebracht.

Als we nu eens konden bewijzen dat er ook mensen uit Zele, bij voorkeur met de namen Rubens of Rubbens in 1761 wat stookmateriaal op de Brandewijnhoeve van hun verre familieleden zijn komen kopen? Zou dat niet geweldig zijn… 45


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

Wel… Bazuingeschal en tromgeroffel…

… We kunnen het niet. De totale uitverkoop werd in een document van 127 bladzijden behandeld. Pater Joris Vertonghen heeft dat lijvig dossier grondig ontleed. “Wat vooreerst opvalt,” schreef hij 15,“is dat het nieuws van de uitverkoop doordrong tot een straal van minstens 20 km. In totaal waren er 385 loten te koop, waarvan er 278 in Steenhuffel bleven. De kopers kwamen uit 16 verschillende dorpen; de meeste uit Londerzeel, Merchtem, Malderen en Rossem. De verste kopers kwamen uit Schriek en Sint-Amands aan de Schelde…” Helaas is het toponiem ‘Zele’ in dit document niet te vinden. Bovendien bedraagt de afstand tussen Steenhuffel en Zele – via de wegen N17 en N47 die er toen nog niet waren - niet minder dan 21 kilometer en 750 meters. Er bestonden wel binnenwegen.

Ook de genealogische wetenschap heeft mij geen stap verder geholpen. De in 1872 vernoemde Charles Rubbens schijnt niet in Zele geboren te zijn maar wel in Grembergen (in 1842). Pas na zijn huwelijk is hij in Zele gaan wonen en hij is er ook gestorven. Die Rubbens-stam schijnt dan weer niks met de beroemde Antwerpse familie te maken te hebben, maar het is eigenlijk nooit echt onderzocht.

15 Geschiedenis van Steenhuffel, blz. 189 tot 191. 46


10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel

Louis de Bondt

47


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.