10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Auteur:
Louis De Bondt
Research
Louis De Bondt
Lay-out:
Louis De Bondt
Gedrukt bij:
CreateMyBooks
Louis de Bondt
Overname is toegestaan mits vermelding van de titel van dit boek en de naam van auteur en uitgever. D/2024/L. De Bondt. 2
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
Nooit door iemand geweten of al zeer lang vergeten, Maar allemaal echt gebeurd
Louis De Bondt
3
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
4
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
Vooraf 25 jaar bestudering van het verleden van de Londerzeelse deelgemeenten (Londerzeel, Sint-Jozef, Malderen en Steenhuffel) heeft mij voldoende stof geleverd om er 45 boeken en boekjes mee te vullen. Ontelbare keren stond ik verbluft toen ik ontdekte wat er allemaal in onze dorpen was gebeurd en hoe dikwijls wij of mensen van bij ons aan de grote wereldgeschiedenis hebben deelgenomen. Door de vele oorlogen uiteraard. Die zijn hier bijna allemaal voorbij gekomen. Maar er is meer, véél meer. Naast een massa serieuze zaken, die ik uitgebreid en zo volledig mogelijk in mijn diverse boeken behandeld heb, ben ik ook op een groot aantal ‘verhalen’ gestoten die zeker tot het collectieve geheugen zouden behoren. Tenminste als iemand er ooit van geweten had. Omdat we elkander nu in de winter bij de Leuvense stoof of in de grachtkant tijdens de zomeravonden, geen verhaaltjes meer vertellen, heb ik hierna een tiental van dergelijke verhalen chronologisch verzameld. Het zijn geen verzinsels of legendes… maar, ofschoon ze wel degelijk stof voor een roman of 20 bevatten, zijn ze allemaal echt en waarachtig gebeurd. Anders dan in het veelbekeken ‘Verhaal van Vlaanderen’ van de VRT ben ik geen inspiratie in de Prehistorie gaan zoeken maar uitsluitend in de periodes waarvan we onbetwistbare geschreven bronnen hebben.
De lezer zal hier dus niets vinden over Het Urnenveld waarvan in december 1960 toevallig sporen in Malderen gevonden werden. Het behoorde tot de Vlaamse groep van de Urnenveldencultuur en we moeten het dus in de late bronstijd of vroege ijzertijd (1000 à 650 voor Christus) situeren. Omdat er van de grondeigenaar niet verder gegraven mocht worden bleven de vondsten aanvankelijk tot een urne met verbrande beenderresten en een bijpotje beperkt.
Malderen. - Urne en bijpotje uit het urnenveld (bron: Archéologie, 1960, 2, blz. 424 en 431) 5
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
Evenmin over de sporen van crematieplaatsen uit de Romeinse periode, die eind mei 2023 bij archeologisch onderzoek op de site van een nieuw bedrijventerrein tussen de Mechelsestraat, Pilatusveld en de A12 in Londerzeel teruggevonden werden. Op het nabijgelegen gehucht ‘den Berg zouden reeds eerder overblijfselen van een Romeinse nederzetting opgegraven zijn. (Bron: Kristof Peeters in het Laatste Nieuws van 5 juni 2023).
Nog vooraf Om dit boekje niet onnodig te verzwaren zal ik zo weinig mogelijk voetnoten gebruiken. Meestal vermelden die de bron van wat ik vertel. Om die bronnen te kennen verwijs ik naar mijn ‘globalere’ werken’ waaruit ik de volgende verhalen haalde.
6
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
Verhaal 1 - 1334 - Brabanders schofferen Vlamingen ten Hellekine.
Blz. 9
Eerder, uitgebreider en met volledige bronvermelding gepubliceerd in: - Diepensteyn te Steenhuffel (1290-2020) - Tusschenbeke alias Hof ter Hellen in Londerzeel (1470-1920) - Londerzeel en de oorlogen van het Ancien Regime (1159-1791)
Verhaal 2 - 1384 - Over een bruine beer, een verdwenen Ridderhof en een watermolen.
Blz. 23
Eerder, uitgebreider en met volledige bronvermelding gepubliceerd in: - Diepensteyn te Steenhuffel (1290-2020) - 3 Verdwenen Hoven in Londerzeel
Verhaal 3 - 1396 – Hoe een oude vader uit Steenhuffel en 6 van zijn 7 zonen in Hongarije het hoofd verliezen. Blz. 43 Eerder, uitgebreider en met volledige bronvermelding gepubliceerd in: - Londerzeel en de oorlogen van het Ancien Regime (1159-1791) - Het Steen op de Heuvel (1230-1620)
Verhaal 4 - 1472 – Waarom een grijsaard uit Malderen een jonge weduwe uit Londerzeel ontvoert en waarom Karel de Stoute in deze affaire persoonlijk tussenkomt. Blz. 65 Eerder, uitgebreider en met volledige bronvermelding gepubliceerd in: - Het Goed van Voorspoel en Oudenhove (1310-2000) - Ten Broecke en Groenhoven (1230-2010)
Verhaal 5 - 1567 – Malderen geeft asiel aan de ergste ketterverbrander van de Nederlanden.
Blz. 83
Eerder, uitgebreider en met volledige bronvermelding gepubliceerd in: - Ten Broecke en Groenhoven te Malderen (1230-2010)
Verhaal 6 - 1587 – Als held gestorven in Nederland, uit de dood verrezen in Londerzeel.
Blz. 95
Eerder, uitgebreider en met volledige bronvermelding gepubliceerd in: - Het Goed van Voorspoel en Oudenhove (1310-2000)
Verhaal 7 - 1665 – Waar en wanneer de eerste Rubens-Jenever gestookt, geschonken en gedronken werd. Blz. 109 Eerder, uitgebreider en met volledige bronvermelding gepubliceerd in: - Hof ter Perre of Brandewijnhoeve te Steenhuffel
Verhaal 8 - 1817 – Hoe een eenvoudig kamermeisje haar naam op de zwaarste kerkklok van Steenhuffel kreeg. Blz. 123 Eerder, uitgebreider en met volledige bronvermelding gepubliceerd in: - Het Cloothof en het Kaashof te Steenhuffel (1320-1920)
Verhaal 9 - 1812 – Hoe 2 jongens uit Londerzeel-Heide de revolutionaire uitvinding van de Franse heer Joseph Ignace Guilotin leerden kennen. Blz. 133 Niet eerder gepubliceerd.
Verhaal 10 - 1824 – Hoe en waarom de werking van de gemeenteschool van Malderen het na te volgen voorbeeld voor de hele Verenigde Nederlanden werd. Blz. 147 Eerder, uitgebreider en met volledige bronvermelding gepubliceerd in: - Onderwijs en onderwijzers (M/V) in Londerzeel, Malderen en Steenhuffel (1593-1920)
7
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
8
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
VERHAAL 1 1334 - Brabanders schofferen Vlamingen ten Hellekine Lang voor iemand er aan dacht om de naam “Helhoeve” of “Hof ter Hellen” op te schrijven en zo voor het nageslacht te bewaren wist kroniekschrijver Jan van Boendale (ca. 1280 – ca. 1351) ons al te vertellen dat er ergens in Noordwest-Brabant, dicht tegen de grens met Vlaanderen, een plaats bestond die “Hellekine” of “ten Helleken” heette. Dat deed hij in de verzen 3070 en volgende van boek 5 van de “Brabantsche Yeesten” of anders gezegd in het 36ste hoofdstuk dat de titel “Hoe die Vlaminghe gescoffiert worden ten Hellekine” draagt. Hierin wordt een gebeurtenis beschreven die tijdens de ochtend van 2 maart 1334 plaats gevonden heeft. Wat volgt heb ik al eerder in, onder meer, “de Geschiedenis van Diepensteyn” behandeld maar het kan geen kwaad om het hier nog eens te herhalen.
Het hertogdom Brabant door vijanden omsingeld. Tussen het Hertogdom Brabant, dat ook de huidige provincie Antwerpen omvatte, en zijn buren, waarbij het graafschap Vlaanderen, heeft het nooit erg goed geboterd. Ofschoon Daneel 1 van Bouchout en Arnold van Hellebeke al op 4 februari 1317 de opdracht kregen om over een verzoening te praten, waren de resultaten van deze onderhandelingen eerder pover. Intussen werd gewoon verder ruzie gemaakt. In de periode nà 1317 verstevigden de hertogen van Brabant hun positie aan de noordelijke en oostelijke grens van hun rijk dat na de slag van Woeringen in 1288 al met een groot stuk van Limburg uitgebreid was. In 1323 kreeg hertog Jan III o.m. de stad Grave (aan de Maas) in leen. Rond 1326 verwierf hij de volle eigendom over Heusden en in 1327 kocht hij de stad en de heerlijkheid Breda 1. Dat wekte de na-ijver van de buren op en aan de oostgrens ontstond een grote anti-Brabantse coalitie. Eind november 1333 en op 5 januari 1334 sloten ook De verkoper van Breda was Geeraerd III van Rasseghem. Dat was de vader van Gijzelbrecht van Rasseghem-de Luu, die ca 1363 trouwde met Margriete van Marselaer (uit de Bontestraat te Steenhuffel) en die op het Hof den Berg (in de Steenhuffelse Lakeman) verbleef (zie verhaal 3). Ook in de 14de eeuw was, voor wie over aangepast vervoer beschikte, de wereld klein. 1
9
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
Willem, de graaf van Henegouwen-Holland en Lodewijk II van Nevers, de graaf van Vlaanderen, zich bij deze alliantie aan. Dat laatste was de schuld van de Mechelaars. Sinds onheuglijke tijden had deze stad en heerlijkheid de prins-bisschop van Luik (en niet de hertog van Brabant) als opperleenheer gehad. In 1142 hadden de Berthouts, heren van Mechelen en Grimbergen, mede hierdoor wel even gedacht om hun eigen rijkje te beginnen (zie de Grimbergse oorlogen), maar doorgaans konden de prins-bisschop in het verre Luik en de hertog in het nabije Leuven wel met deze situatie leven. In 1312 werd in onderling akkoord zelfs besloten om het voogdijschap over Mechelen aan de Brabantse hertog over te laten. Eilaas, aan deze minzame samenwerking kwam abrupt een einde toen de prinsbisschop van Luik (Adolf van der Mark 2) in 1333 voor veel geld, maar zonder de voogd hertog Jan III vooraf om toestemming te vragen, Mechelen aan het graafschap Vlaanderen verkocht. Ook aan de Mechelaars was niets gevraagd en die waren met die achterbakse handelwijze niet tevreden. Ze bleven zich onder de hoede van de Brabantse hertog scharen en betwistten samen met hem de volgens hen illegale verkoop. En zo kwam het dat Lodewijk II van Nevers in 1334 dacht om van de sterke anti-Brabantse gevoelens gebruik te kunnen maken om zijn eigen (want voor veel geld gekochte) Mechelen dan maar gewapenderhand in bezit te nemen. En omdat hij dan toch in de buurt moest zijn... Jan III, hertog van Brabant Postuum (ca 1850) geschilderd door Henri Leys
Lodewijk II van Nevers, graaf van Vlaanderen Nog meer postuum (ca 1960) gepenseeld door Jean-Léon Huens
Deze Adolf was de grootnonkel van Everhard van der Mark die van 1466 tot 1481 de heer van Diepensteyn in Steenhuffel was. 2
10
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
De oorlog tussen Vlaanderen en Brabant van 1334. Wat er vervolgens gebeurde werd door tijdgenoot Jan van Boendale in de “Brabantsche Yeesten” op rijm gezet. Zijn werkstuk is beslist het lezen waard, maar voor degenen die niet van poëzie houden volgt hier een korte samenvatting. Op 9 januari 1334 werd door Vlaanderen aan Brabant de oorlog verklaard. Dezelfde nacht verlieten Vlaamse ruiters de stad Dendermonde, drongen – zeer waarschijnlijk via de huidige Provinciale baan – Brabant binnen en staken in Lippelo en Malderen een aantal huizen in brand. Daarna keerden ze onmiddellijk naar Dendermonde weer. Jan III van Brabant had op dat moment een garnizoen in de abdij van Affligem liggen, mogelijk omdat hij de aanval vanuit het nabijgelegen Aalst in plaats van Dendermonde verwachtte. Hijzelf verbleef in Asse van waaruit hij als reactie een plundertocht tot tegen de poorten van Aalst en Dendermonde ordonneerde. Er volgden tal van schermutselingen in het hele grensgebied. De druk van de Vlaamse troepen werd evenwel te groot waardoor de abdij van Affligem werd opgegeven. Zodra het Brabantse garnizoen zich tot Asse teruggetrokken had, werd de abdij door de troepen van Lodewijk van Nevers deskundig gemolesteerd. Begin februari voerden de Vlamingen vanuit Aalst en Dendermonde een massale aanval op Asse uit. Het dorp werd verwoest en het Brabantse garnizoen werd verder in de richting van Brussel teruggedreven. De toestand werd nu zeer penibel en Brussel werd bedreigd. Ook in Mechelen maakte men zich – overigens volkomen terecht - danig ongerust. De Brabanders werden zelfs nog ongeruster toen ook de burcht van Aa van Dirk de Walcourt, amper 4 km. van Brussel verwijderd, in brand gestoken werd. Dat was, althans voor ridder de Walcourt, de figuurlijke druppel die de emmer deed over lopen. Hij maande de Brusselaars aan om zich eindelijk te verzetten en in de tegenaanval te gaan. De respons viel in eerste instantie een beetje tegen. Slechts 26 Brusselse ridders hebben gevolg aan zijn oproep gegeven. Hopelijk hadden ze ook hun schildknaap en nog wat andere personeel meegebracht.
De beslissende slag ten Helleken. Gelukkig waren er ook nog de graaf van Bar, bijgestaan door de graaf van Salm, bondgenoten van de Brabanders, die 300 man in Vilvoorde liggen hadden. De inspringende tekst die volgt moet ge niet van buiten leren maar het is toch nuttig om hem te lezen.
11
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
Het graafschap Bar, in de omgeving van Bar-le-Duc (in de buurt van Verdun, Metz en Luxemburg) behoorde tot Opper-Lotharingen. In de aanloop tot de honderdjarige oorlog tussen Frankrijk en Engeland had het de kant van Engeland gekozen, waardoor het een objectieve bondgenoot van Brabant werd. Eduard I, de hier bedoelde graaf van Bar uit het huis van Montbéliard, overleed in 1337 als kruisvaarder op Cyprus. In 1354 werd het graafschap Bar, evenals het nabije Luxemburg, tot hertogdom verheven. Het graafschap Salm had zijn oorsprong bij Vielsalm in de provincie Luxemburg. Sinds het begin van de 12de eeuw waren er familiebanden tussen de graven van Salm en Bar. Vanaf 1165 bestonden echter de graafschappen van Neder-Salm (Ardennen) en Opper-Salm (Vogezen). Waarschijnlijk was het graaf Nicolaes I die hier wordt bedoeld. In de vroege ochtend van 2 maart 1334 3 stuurden dezen, aldus Jan van Boendale in verzen 3070 en volgende van boek 5 (nu volgt eerst de originele tekst): Alle sijn volc op die vaert, Rechte ten Helleken waert, Want al daer die strate leghet, Daermen meest te vaerne pleghet, Ende daer die Vlaminghe souden liden, Soudensi te Brussele waert tiden. Eigen zeer vrije interpretatie Al zijn volk begeeft zich rechtstreeks naar het Helleken Daar ligt immers de straat langs dewelke men het meest naar de Schelde gaat en die de Vlamingen zouden gebruiken mochten zij naar Brussel komen. De 26 Brusselse ridders waren wel met weinig maar, aangezien alleen de dappersten zich gemeld hadden, vormden ze de voorhoede. Het legertje van de graaf van Bar hield zich, waarschijnlijk om niet op te vallen, een beetje op de achtergrond. Aangekomen bij “Helleken”, waar zich in de buurt vermoedelijk Deze datum komt niet van Jan van Boendale maar van P. Avonds in zijn werk “Brabant tijdens de regering van Hertog Jan III (1312-1356)”, uitgegeven door de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten, 1984. Daarin staan nog meer interessante dingen waarover ik het verder nog zal hebben. 3
12
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
een wacht- of uitkijkpost bevond 4, zagen de 26 Brusselaars een leger van 500 zwaar bewapende Vlamingen naderen. Terwijl de graaf van Bar daarvan verwittigd werd, verscholen de Brusselaars zich in het nog lang niet groene struikgewas en lieten ze de Vlamingen passeren. Toen die even verder frontaal op het legertje van de graaf van Bar stootten, lanceerden ze een aanval in de flank. De strijd was hevig. De graaf van Salm werd gevangen genomen maar haast onmiddellijk weer bevrijd. De Brabanders kregen snel de bovenhand. De Vlamingen gingen zich in “hagen, grachten, schuren, scaepscoyen en ovenburen” verschuilen. 3 Vlamingen werden gedood, 150 anderen, waarvan de meesten gewond, werden gevangen genomen 5. De rest haastte zich terug naar Vlaanderen. Gelukkig was dat niet al te ver. Aan Brabantse kant viel er slechts 1 dode. Dat was de schildknaap van Lodewijk Criecsteen, één der 26 dapperen, die dan nog door zijn eigen medestanders, die hem niet kenden, voor een vijand was aanzien... Jan van Boendale aarzelde niet om dit heroïsche gevecht met de beroemde en hier al eerder genoemde Slag bij Woeringen te vergelijken. Met het aantal “deelnemers” en “slachtoffers” rekening houdende is dat ongetwijfeld een beetje overdreven. De gevolgen waren echter zeer aanzienlijk. Want, terwijl rond dezelfde tijd Luikse troepen Landen bezetten en andere tegenstanders Tiel en Limburg teisterden, trok Vlaanderen zich door deze vernederende nederlaag uit de anti-Brabant coalitie terug en ontstond er aldus een breuk in dat bondgenootschap. Onder druk van de Franse diplomatie werd op 16 maart 1334 op alle fronten een wapenstilstand gesloten en op 27 augustus werd die in een reeks verdragen (de Vrede van Amiens) tussen Jan III en zijn tegenstanders vastgelegd. Brabant moest weliswaar een aantal schadevergoedingen betalen maar kwam toch als de morele overwinnaar uit de strijd. Het noorden en het oosten van het rijk (deel van Limburg) bleven zonder gebiedsverlies bij het hertogdom Brabant horen. En in Mechelen, dat eigenlijk van de graaf van Vlaanderen was, werd de macht voortaan door de graaf en de hertog van Brabant gedeeld.
Dat zou wel eens de in 1290 gebouwde houten toren van ‘Diepensteyn’ kunnen zijn. Jan van Boendale benadrukt dat ze – omdat ze niet gaan lopen waren - met respect behandeld werden. Ze werden naar Brussel en vandaar naar Leuven of Tervuren gevoerd. Niet al te lang daarna mochten ze van de hertog van Brabant naar Vlaanderen terugkeren, zonder dat er losgeld moest worden betaald. 4 5
13
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
Wat dit alles met Londerzeel te maken heeft. Wat ons in deze hele historie vooral interesseert is wat het 36ste hoofdstuk van de “Brabantsche Yeesten” van de kroniekschrijver Jan van Boendale, en dat de titel “Hoe die Vlaminghe gescoffiert worden ten Hellekine” draagt, met ons Hof ter Hellen alias de Helhoeve te maken heeft. Over deze hoeve en over haar eventuele bewoners wordt door de dichter immers met geen woord gerept. Daar staan echter volgende niet te betwisten feiten tegenover: -
-
-
-
-
In zijn “Geschiedenis van Brabant: van het hertogdom tot heden”, schrijft Raymond van Uytven op blz. 108 dat het bij Londerzeel was dat het Vlaamse leger in een hinderlaag gelokt en uiteengedreven werd. P. Avonds aarzelt niet om in zijn werk “Brabant tijdens de regering van Hertog Jan III, 1312-1356”, en refererend naar Jan van Boendale, Ter Helle bij Londerzeel als de bestemming van de Brabanders te vermelden. Bovendien vond hij in de Rekeningen van de stad Mechelen dat ook het Mechelse gemeenteleger, waarbij 60 schutters, naar Londerzeel trok en dat er te Eekhout bij Londerzeel tegen de Vlamingen gevochten werd. In Londerzeel bevond zich inderdaad een plek die Ter Helle heet, met name de omgeving van de aloude Helhoeve (ook het hof Tusschenbeke geheten), gelegen tegen de Grote Molenbeek en de Beekstraat, op de grens van Londerzeel, Malderen en Steenhuffel. De plaatsnaam “Eekhout” vond men in de Middeleeuwen echter overal. Er was een Eekhout in Malderen en er is nog altijd een Eekhout in Londerzeel. Maar de oudste vermeldingen van dit toponiem wijzen niet naar de plek waar men het momenteel kan vinden. In het Algemeen Rijksarchief, archiefnummer 8945/1 leest men dat de heer van Bouchout in een niet vermeld jaar (maar het moet rond 1500 zijn) van Lauwereys van Liekerke land en bos te Diepenbroeck, palende aan de Eeckhout en het Diepenbroeckstraatje, heeft gekocht. In het Oude keurboek van Londerzeel van de Prins van Oranje (Algemeen Rijksarchief, Schepengriffies van Brussel, nr. 9241) staat dan weer dat het Diepenbroeck in de periode 1517-1535 grensde aan Diepensteyn, de beek, het Diepenbroeckstraatje en de Eeckhout (op de Putte). In het Kaartboek van Jan van Acoleyen (1709) komen de namen Eeckhout en Diepenbroeckstraatje niet meer voor. Het Diepenbroeck wel. Dat laat ons toe om het Diepenbroeckstraatje als de veldbaan tussen de watermolen van Diepensteyn en de Drietorenstraat te identificeren. De Eekhout moet dan tussen het Diepenbroek en ter Helle gelegen hebben.
14
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
De gevechten vonden plaats binnen het omcirkelde gebied. Over Diepensteyn wordt door Van Boendale met geen woord gerept. Deze waterburcht, ontstaan in 1290, was in 1334 wellicht slechts een houten uitkijktoren en nog te jong om een door iedereen gekend toponiem te kunnen zijn. Hoe Diepensteyn toch zijdelings een beetje bij dit treffen betrokken was, is te lezen in mijn boek over de Geschiedenis van Diepensteyn.
De plaatsaanduiding van Jan van Boendale spreekt de vorige bevindingen absoluut niet tegen. Integendeel. Van “ten helleken” schrijft hij: “want al daer die straete leghet, daer men meest ter vaerne pleghet, ende daer die Vlaminghe souden liden, souden si te Brussele waert tiden”. Vertaald betekent dit dat ter Helle gelegen was aan de meest gebruikte straat tussen Baasrode aan de Schelde en ons deel van Brabant. Zou dit een oude heirbaan kunnen zijn?
Een Romeinse Heirweg in Steenhuffel. Onze historici hebben altijd geweten dat er in de eerste eeuwen van onze tijdrekening een aftakking van een Romeinse heirbaan liep vanuit Asse (Ascania) naar een haven op de Schelde aan de Briel (Buggenhout/Baasrode is dat). Dezelfde mensen wisten ook dat er vanuit Asse een Heirweg naar Merchtem en verder naar Steenhuffel vertrok. 15
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
Het tracé van deze heirbanen werd nog niet gereconstrueerd. In Merchtem – waar nog niet héél lang geleden achter het kerkhof de funderingen van een Romeinse villa werden ontdekt – en in Steenhuffel heette deze baan de “Oude Strate”. In Steenhuffel heeft men ze altijd als de huidige Bontestraat geïdentificeerd. Dat leek terecht. Want, toen in 1593 een voormalige schepen van Antwerpen, Adriaen van Marselaer, bij de restanten van het in 1477 vernielde Hof van Marselaer stond, vroeg hij aan zijn gidsen, ‘borgemeester’ Jan de Smedt en koster Joos Verstappen, of het klopte dat daar nog regelmatig oude Romeinse munten werden gevonden. Deze mannen bevonden zich toen inderdaad in de huidige Bontestraat… Maar wel vlak bij de grens met Merchtem, in het uiterst zuidelijke deel. De naam Bontestrate is zeer oud. De eerste vermelding vond ik in een cijnsboek uit 1356 toen mijn directe voorouders Perren en Jan de Bonte daar woonden, weliswaar niet op een schoon omwald kasteel of Hof. Sedert de locatie van het wèl degelijk omwalde en zeer imposante (pas in 1477) verdwenen Hof van Marselaer in de Bontestraat terug gevonden werd, heb ik mij bijgevolg altijd afgevraagd waarom deze Oude Strate door de opvolgers van de Romeinen dan niet in ‘Marselaerstrate’ was herdoopt. Inmiddels ken ik het antwoord op die vraag en ontdekte ik dat we de naam ‘Bontestrate’ danken aan het feit dat deze verbindingsweg tussen Merchtem en het huidige centrum van Steenhuffel door een nog oudere ‘Bonte (en dus niet door een Romeinse aannemer) doorheen het Mulneremholt (het bos bij het huis van de Molenaar) was aangelegd. Zou het kunnen dat de Romeinse Heirbaan in Steenhuffel niet – zoals we altijd dachten - richting Londerzeel ging, maar gewoon een stukje was van de oude weg van Asse naar de haven van den Briel? Wel… Dat kan zeker. De kaart hiernaast toont waarom men, om vanuit Asse den Briel te bereiken, 16
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
over Merchtem, Steenhuffel en Malderen moest. Rechtdoor had men eerst het huidige Kravaalbos (K) en daarna het Buggenhoutbos (B) die een aaneengesloten oerbos vormden en deel uitmaakten van het door Julius Caesar in 57 BC ondoordringbaar genoemde Kolenwoud.
Het tracé van deze weg. Opgepast. Hetgeen volgt heb ik niet van iemand anders overgeschreven, maar is het resultaat van eigen onderzoek. De namen Bontestrate en Oude Strate werden in Steenhuffel gelijktijdig maar niet door en voor elkaar gebruikt. In de 19 registers van de schepenbank van Steenhuffel werd, zelfs nog in de 18de eeuw, 48 keer over een eigendom aan de Oude Strate gesproken - 4 keer is de informatie te schaars om ze op een kaart te kunnen plaatsen. - 1 perceel grensde ook aan de Borchtvijver in Merchtem. - 1 ander perceel lag, eveneens in Merchtem, bij het Cattestraetken en het Dendermondestraetken. - 2 percelen lagen in Merchtem tegen de grens met Steenhuffel. - 6 keer werd naar een perceel in het zuiden van Steenhuffel (nu ook Bontestraat) verwezen. Twee ervan heb ik met zekerheid kunnen identificeren: o Register 6953 folio’s 204 en 210) is perceel KB9/73 op de kaart van landmeter Jan van Acoleyen van 1699. Op de kaart hierna aangeduid met X1. o Register 6946 folio 88 gaat over perceel KB9/27, hierna aangeduid met X2. - Alle 34 andere verwijzingen hebben het echter over een perceel grond of een hofstee op of bij de Voort. Uiteraard gaat het enkele keren over dezelfde percelen. Aan 5 ervan heb ik met zekerheid een perceelnummer kunnen geven. o Register 6946 folio 147 verso heeft het over perceel KB4/35 (X3 op de kaart hierna). o Register 6944 folio 11: perceel KB4/136 (X4 op de kaart). o Register 6946 folio 107 verso: KB4/32 (X5 op de kaart). o Register 6946 folio 63 verso: KB 4/17 (X6 op de kaart). o Register 6945 folio’s 10v en 132: KB4/137 (X7 op de kaart). Als we er van uit gaan dat het telkens over dezelfde Oude Strate gaat en als we mogen aannemen dat er bij de aanleg van een heirweg naar de eigenschappen van het landschap werd gekeken, dus a) dat te steile hellingen zoveel als mogelijk dienden vermeden te worden, b) dat voor dichte bossen, moerassen en 17
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
overstromingsgebieden een zo kort mogelijke omweg moest worden gemaakt, dan dan liepen niet alle (commerciële) heirbanen overal kaarsrecht en kunnen we concluderen dat die in Steenhuffel zeer waarschijnlijk de volgende loop heeft gevolgd. - We weten zeker dat de oude heirbaan vanaf Merchtem een poosje de huidige Bontestraat volgde waardoor ze niet alleen het oostelijke deel van Buggenhout-bos maar ook de heuvel van de huidige Kouter (hoogste deel van Steenhuffel) links liet liggen. - Ik vermoed dat ze niet in het huidige dorp van Steenhuffel kwam want, tot de recente aanleg van dijken en overstromingsgebieden, stond dat bij elke zware regenval nog onder water. Ik denk dat de heirbaan dus, alvorens het dorp te bereiken maar voorbij de Kouterberg, een bocht maakte naar links. Omdat we enkele percelen hebben kunnen identificeren die aan de Oude Strate lagen is het waarschijnlijk dat dit al ter hoogte van het Hof van Marselaer gebeurde. - Het is wellicht geen toeval dat deze bocht ons langs het Perrehof brengt. De oudste geschiedenis van deze hoeve is niet gekend. Eén hypothese zegt dat van hieruit de Kouter (cultura) in de laat-Romeinse periode in cultuur werd gebracht. En dat dit gebeurde door het rooien (zeg maar afbranden) van dit deel van Buggenhout-bos. - Bij het Perrehof begint de Smisstraat waar de eerste smidse lag. Zo’n smidse bevond zich uiteraard het best op een plek waar de meeste paarden en karren passeerden. Sinds mensenheugenis lag die inrichting op de hoek van de Smisstraat en de Meir maar er zijn aanwijzingen (inmiddels bewijzen) dat de eerste smisse een stuk zuidelijker lag. - De huidige Smisstraat werd niet tot op het einde gevolgd want dan moest men over de ‘hoge’ Gijselberg (ofwel de berg van Gijzelbrecht). Door alweer links af te slaan kwam men op de Meir. Die afslag lag waarschijnlijk niet waar de huidige Meir begint, maar inderdaad meer naar het zuiden. Momenteel is daar geen weg meer te vinden. In het cijnsboek van Diepensteyn van 1547 vond ik wel dat de Oude Strate aan het Heyblok passeerde (zie kaart hierna). - Via het Heyblok en de Meir bereikt men een diepte met de naam ‘de Voort’, hetgeen in het Middelnederlands ‘doorwaadbare plaats’ betekent. Dat is wel handig om geen brug te moeten bouwen. Pater Joris Vertonghen aarzelde in zijn ‘Toponymie van Steenhuffel’ niet om hierin een oeroude strategische plek te herkennen en meende dat deze overtochtplaats wellicht al in de tijd der Oude Belgen bestond. Ik denk dat we hem gelijk kunnen en moeten geven. - De Voort sluit aan op het noordelijke deel van de huidige Eshagestraat. 18
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
-
Louis de Bondt
Voorbij de Voort en de Eshage, gekomen aan de Plas, bevindt zich aan de rechterkant (richting Dorp) alweer een overstromingsgebied met de originele namen ‘Plas’ en ‘Diepenbroeck’; aan de linkerkant begint de steile helling richting Malderen. Om ook die helling links te laten liggen moesten de Romeinse wegenbouwers dus eerst nog een tijdje rechtdoor, de Beekstraat in. Aan het begin van de Beekstraat, aan de rechterkant, lag het al eeuwen geleden verdwenen Cloothof. Wat verder lag en ligt Ter Helle...
Het blijft een gemotiveerde gok, maar ik denk dat de oude Romeinse heirbaan in Steenhuffel het tracé heeft gevolgd dat ik op de volgende kaart met een hoofdletter H heb aangewezen. Het is wellicht geen toeval dat ze vier historische domeinen (+ de Oudste Smidse) met elkaar verbond. Het Hof van Marselaer, het Perrehof, het Cloothof en de Helhoeve zouden daarom wel eens een laat-Romeinse oorsprong kunnen hebben.
De middeleeuwse Brusselse Baan. Ter Helle vanuit Vilvoorde bereiken was een opgave maar zeker niet onmogelijk. De (zeer) oude Brusselse Baan kwam vanuit Wolvertem-Imde en de Imdekouter op de “Over de Beek” Steenhuffel binnen. Deze baan was uiteraard geen Heirbaan omdat het nog niet bestaande Brussel voor het jaar 800 geen uit- en invalswegen nodig had, maar ze vormde wel de oudste verbindingsweg tussen deze stad en de Schelde (den Briel). De vermoedelijke reisroute van het leger van de graaf van Bar is met de hoofdletter B op de volgende kaart verder te volgen. Op 4 september 1914 hebben de Duitsers – die vrij oude kaarten gebruikten nog van deze oude Brusselbaan gebruik gemaakt om van uit de omgeving van Vilvoorde met een grote troepenmacht richting Schelde te trekken. Alles daarover is te lezen in “1914-1918 in Londerzeel en Noordwest-Brabant, Louis De Bondt en Francis Hallemans, 2009”.
Op de volgende bladzijde, in het rood (althans in de kleurenversie van dit boek) enkele oude namen op een recente kaart. De rode B duidt de route aan die door de Brabanders vanuit Brussel moet zijn gevolgd. De hoofdletter H zou volgens mij de loop van de oude Heirweg moeten zijn. De meest noordelijke H voert rechtstreeks naar Opdorp, Lippelo en den Briel. X1 tot en met X7 zijn de percelen aan de Oude Strate waarvan ik de ligging heb kunnen bepalen.
19
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
20
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
Terug naar ons verhaal uit 1334. Ter Helle of het Helleken schijnt in de 14de eeuw bijgevolg de plek geweest te zijn waar de oude baan van Brussel naar de haven den Briel op de Schelde (Buggenhout-Baasrode) uitkwam op de oude heirbaan van Asse via Merchtem en Steenhuffel naar hetzelfde Briel. Door de Vlamingen uit Dendermonde dààr op te wachten werden meteen 2 hoofdwegen naar Brussel (die via Asse en die via Wolvertem) in de gaten gehouden. De twee versregels die van Boendale aan de locatie van het Helleken besteedde, zijn hiermee volledig verklaard. Ook de beschrijving van de omgeving ten zuiden van het Hellleken bezorgt de plaatselijke bevolking, die de streek dus een beetje kent, geen enkel probleem. In versregels 3198 tot 3201, nog altijd in het 5de boek van de Brabantsche Yeesten, schreef Jan van Boendale over de dappere Vlaamse ridders “Dat si vloen, hier ende daer, in haghen, in grachten, in scuren, in scaepscoyen, in ovenburen...”. Nu weet ik ook wel dat men iedere auteur een beetje dichterlijke vrijheid moet gunnen, maar vergeten we niet dat deze kroniekschrijver een tijdgenoot en mogelijk zelfs een ooggetuige was. Twee elementen, die men niet overal tegenkomt, vallen hier bovendien bijzonder op: - De hagen: ofschoon er in het Belgische landschap, en met name in het woongebied van de Nerviers, aldus Caius Julius Caesar, zelfs in 57 BC. al vele haagaanplantingen te vinden waren, krioelt het in de streek ten zuiden van Ter Helle – dus daar waar er werkelijk gevochten werd - van de “haag”toponiemen. De Eshage bestaat nog steeds. In de middeleeuwen bestonden er in de omgeving van de Plas en Diepensteyn ondermeer ook de Oosthaghe, de Vergeven Haghe, de Quickhage, de Westlandhaghe. Deze hagen waren hoogstwaarschijnlijk door de bewoners van de Cloothoeve aangeplant om hun velden te omheinen en tegen de noordwestenwind, die van over de brakke Malderse Heide kwam, te beschutten. De Cloothoeve lag tussen de Eekhout, de Beekstraat, de Plas en de Watermolen- alias Diepenbroeckstraat. Ten noordwesten van de Eshagestraat en de Beekstraat begon en begint inderdaad de uitgestrekte Malderse Heide. Grote kuddes schapen zijn doorgaans in een heidelandschap aan te treffen. Het Kaashof (op het kruispunt van de Plas en de Beekstraat) is van latere datum maar heeft zijn naam te danken aan de kaas van schapen (en geiten) die er werd geproduceerd. In die buurt zullen dan ook logischerwijze wel schaapskooien hebben gestaan. 21
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
Vroegmiddeleeuwse schaapskooi op de Ermelose Heide. © RCE, Bert van As.
22
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
VERHAAL 2 1384 - Over een bruine beer, een verdwenen ridderhof en een watermolen Tot zover ons eerste verhaal. Het ging over een oorlog. Oorlog is slecht. Daar houden we niet van. Een kleine burenruzie zou echter moeten kunnen. Zolang er geen gewonden vallen. Dààrover gaat in essentie het volgende… Maar niet meteen, want ik moet het eerst over de hoofdrolspelers hebben. Van ca 1368 tot 1420 was Gillis 2 van Boechout, getrouwd met Aliane van Reyngersvliet, de heer van het Steenhuffelse Diepensteyn. In tegenstelling tot vele heren voor en na hem heeft hij er ook daadwerkelijk verbleven. Zijn leven heb ik uitgebreid in de ‘Geschiedenis van Diepensteyn’ beschreven. Een deel van wat we daar van weten hebben we aan het verslag van “de grote enquête van 1389 in de Ammanie van Brussel” te danken. Dat was een grootschalig onderzoek dat, op bevel van hertogin Johanna, naar het gedrag van haar leenmannen en functionarissen werd ingesteld. Dat was een mooie geste. Geen slecht woord over deze hertogin. Over haar tweede man, hertog Wenceslaus gaan er wel nog enkele volgen… Een beetje Vaderlandse geschiedenis dringt zich op.
Hertogin Johanna van Brabant (1322-1406) en Hertog Wenceslaus van Luxemburg (13371383) Bron: Adr. van Baerland, Rerum gestarum a Brabantiae ducibus gestarum historia, 1526, Wikimedia Commons 23
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
Eerst wat Vaderlandse geschiedenis In 1336 hertrouwde Joanna van Brabant, weduwe van Willem IV, graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen (waarmee ze 1 doodgeboren kind had gehad), met de veel jongere en nog minderjarige Wenceslaus van Luxemburg (1337-1383). Hierdoor was ze gravin van Luxemburg geworden. In 1356 had ze bovendien, als oudste dochter van Hertog Jan III, en bij gebrek aan overlevende broers, ook het hertogdom Brabant geërfd. Er waren nog twee zussen. De ene, Maria van Brabant, was getrouwd met Reinoud III van Gelre. Die deed niet moeilijk en kon zich aanvankelijk met de Heerlijkheid Turnhout en een zeer aanzienlijke jaarrente tevreden stellen. De andere zus, Margareta van Brabant, was de vrouw van Lodewijk van Male, de graaf van Vlaanderen. Die liet zich echter niet met geld vermurwen en besloot zijn deel van de erfenis (een stuk van Brabant dus) met de wapens op te eisen. Ja, van je schoonfamilie moet je het hebben…
Reinoud III van Gelre Maria van Brabant Lodewijk van Male (1333-1371), hertog v. (1325 - 1399), (1330 - 1384), Graaf Gelre, graaf van Hertogin van Gelre, van Vlaanderen, Zutphen. Vrouwe van Turnhout Nevers en Rethel. Geen prentje gevonden. (J. Vorsterman ,1667) (Kunstenaar onbekend)
Margriet van Brabant (1323 – 1380), Gravin van Vlaanderen. (Portret door Arnould de Vuez, ca 1700)
Onmiddellijk na de intrede van Wenceslaus en Joanna en de ondertekening van “de Blijde Inkomst” op 3 januari 1356 barstte de Brabants-Vlaamse successieoorlog los en in 1356 werd het hertogdom Brabant zelfs kortstondig door de graaf van Vlaanderen veroverd. Op 17 augustus versloeg Lodewijk van Male de Brabanders te Scheut en kort nadien nam hij tijdelijk de steden Mechelen, Antwerpen, Brussel en Leuven in. Tijdens deze veroveringstocht werd onder meer Asse door Lodewijk van Male in brand gestoken. Bij ons, in Steenhuffel, dat (nog altijd) aan Vlaanderen grenst, werden de Marselaers voor hun onvoorwaardelijke trouw aan hertogin Johanna met het afbranden van hun Hof in de Bontestraat beloond… Ruim 100 jaar later zou dat nog eens gebeuren. 24
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
Nadat Lodewijk van Male zich als de nieuwe hertog van Brabant laten huldigen had, maar kort nadien onder leiding van Evrard t’Serclaes uit Brussel werd verdreven, was het weer tijd om over de vrede te praten. Die onderhandelingen vonden hun conclusie in de “Vrede van Ath” (4 juni 1357). Daarbij erkende de graaf van Male wel de rechten van Wenceslaus en Johanna maar werd eveneens bepaald dat de heerlijkheden van Mechelen (die in 1333 nog door zijn vader Lodewijk van Nevers van de prins-bisschop van Luik was gekocht, zie Verhaal 1) en Antwerpen aan Vlaanderen zouden worden afgestaan. Het verlies van deze twee belangrijke domeinen was niet van aard om Wenceslaus in de andere Brabantse steden zeer populair te maken. Om zijn verloren invloed in Brabant te compenseren is hij dan maar in de andere delen van zijn rijk, met name in de grensgebieden met Luxemburg, ruzie gaan stoken. Het intermezzo Lorraine (Opper-Lotharingen) met daarbij het hertogdom Bar (waarover ik het in Verhaal 1 ook al even had) sla ik over. Ten noorden van Luxemburg, tussen Maas en Rijn, waren het de buren in Gulik en Gelre die Wenceslaus vanaf 1362 voor de voeten liepen. Officieel heette het dat huurlingen en roofridders daar het grensgebied met zijn eigen Luxemburg onveilig maakten en dat hertog Willem van Gulik hen daarbij geen strobreed in de weg wilde leggen. Officieus had ook het feit dat Wenceslaus’ schoonbroer, de al genoemde Reinoud III, de hertog van Gelre, in 1361 door diens jongere broer Eduard afgezet en opgesloten was er mogelijk iets mee te maken. In 1366 kwam er een echte oorlog van. Op 22 augustus 1371 kwam het bij Baesweiler, ten noorden van Aken, tot een treffen tussen de legers van hertog Wenceslaus, gesteund door graaf Willem I van Namen, en dat van de hertogen Willem II van Gulik en diens zwager Eduard van Gelre. De Brabanders leden een zeer smadelijke nederlaag. Hertog Wenceslaus en de meeste van zijn ridders werden krijgsgevangen genomen... Het heeft veel diplomatie en vooral veel losgeld gekost om hen weer vrij te krijgen. Er is een lijst uit het jaar 1374 bewaard gebleven waarin de personen werden geïnventariseerd die in de diverse parochies van de meierij Merchtem rijk genoeg werden bevonden om dat vele geld bijeen te krijgen. In Steenhuffel waren er dat 173. Na Merchtem (361) was dat het hoogste getal. De inzameling van dat geld had in gans Brabant nieuwe ernstige wrijvingen met de steden én met de clerus tot gevolg. Wenceslaus zelf kwam al na 11 maanden krijgsgevangenschap weer vrij. Dat was voor een stuk aan de tussenkomst van zijn broer, Keizer Karel IV te danken. Maar voor de meeste ridders duurde het 2 jaar vooraleer ze terug naar huis konden keren. Zoals Jan van Marselaer en zijn kleinzoon Jan van der Wijckt.
25
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
En zoals een Arnould (Aert) van Steenhuffle, die ik – ofschoon we zijn wapenschild kennen – nog niet met zekerheid heb kunnen identificeren. Ook een aantal van Bouchout’s hebben in Gelre gevangen gezeten. Ik heb geen enkel bewijs gevonden dat dit, zoals 2 van zijn broers, ook onze eigen Gillis 2 van Bouchout overkwam. Maar er bestaan sterke aanwijzingen dat hij, als dank, de hertogelijke toestemming kreeg om een deel van de Molenbeek in Steenhuffel recht te trekken waardoor die genoeg verval kreeg om een nieuwe watermolen op het domein van Diepensteyn te laten functioneren. Ik ga hier straks nog een beetje verder op in. De analogie met Jan van Marselaer en het ontstaan van de Koevoetmolen is frappant, maar dat werd, onder meer door Jozef Verheyden, in andere boekjes zeer fijn uitgelegd. Hertog Wenceslaus overleed in Luxemburg op 8 december 1383. Hij had geen kinderen. In Luxemburg werd hij opgevolgd door zijn neef Wenceslaus II, toen al keizer van het Heilige Roomse Rijk, maar met de opvolging in Brabant en Limburg waren er opnieuw problemen. Hertog Willem II van Gulik (portretje hiernaast), intussen ook hertog van Gelre geworden, die bij Baesweiler in 1371 had gezien wat het leger der Brabanders voorstelde, zag de kans schoon en trok in 1384 tegen hertogin Johanna ten strijde. Opnieuw werden de Brabantse ridders opgetrommeld om voor hun vorstin ten oorlog te trekken. Opnieuw waren ze verplicht om laten als voetvolk naar de oorlog mee te nemen of op andere manieren steun te geven. In het algemeen moest een vazal steeds met harnas en paard ter beschikking van zijn leenheer staan wanneer die naar de oorlog trok. Er was ook een getal voetvolk – te selecteren onder de laten - vastgesteld dat hij mee moest nemen. Deze laatste verplichting kon onder bepaalde voorwaarden afgekocht worden door de bijdrage van materiaal (tenten bijvoorbeeld) of een som geld. Daarom kregen de geselecteerde laten dikwijls de kans om zich bij de plaatselijke ridder vrij te kopen. Meiseniers (dat waren mensen die konden bewijzen dat hun voorouders al eeuwenlang echte inboorlingen waren) werden doorgaans vrijgesteld van de verplichting om ten oorlog te trekken. 26
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
In 1386 trok het Brabantse leger alzo op naar Grave aan de Maas. Jan Wenemar, de heer van Grave, was eigenlijk een leenman van hertogin Johanna maar had zijn vriend Willem II van Gulik en Gelre “toegestaan” om zijn stadje in 1385 in te nemen. Grave was van strategisch belang om het scheepvaartverkeer op de Maas te kunnen controleren. Wat er daar gedurende de belegeringen in 1386 en 1388 allemaal al dan niet gebeurde heb ik uitgebreid in de geschiedenis van ‘Diepensteyn’ beschreven. Hier ga ik daar niet verder op in. Eigenlijk liepen ze met een dubbele Brabantse nederlaag af. Het was uiteindelijk te danken aan Philips de Stoute, de neef van Johanna (want zoon van haar nichtje Margareta van Male, dochter van haar eigen zus Margareta) en vooral aan koning Karel VI van Frankrijk (waar Philips de Stoute tot diens meerderjarigheid de voogd van was) dat tenslotte alles grosso modo bij het oude bleef.
Terug naar Steenhuffel en Gillis 2 op Diepensteyn. Waar blijft de beer, hoor ik mijn lezers vragen. Even geduld. Eerst nog wat meer over de andere hoofdrolspelers en enkele figuranten. Als heer en vrouw van Hellebeke, Boelare, Schendelbeke, Humbeek en Diepensteyn hadden Gillis 2 en zijn vrouw Aliane van Reyngersvliet veel kastelen om in te wonen. Het kasteel van de baronie van Boelare moet behoorlijk indrukwekkend zijn geweest. Daarom is het verwonderlijk dat Gillis 2 de eerste van Bouchout was die een blijvende indruk in Steenhuffel heeft nagelaten. Vermoedelijk was hij het die de Diepensteynmolen heeft laten bouwen en de Molenbeek heeft rechtgetrokken om het water naar die molen een groter verval te geven. Zeker is dat dat hij in Steenhuffel en omstreken niet alleen maar vrienden heeft gehad. 27
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
Dat laatste weten we vooral dank zij de al genoemde “grote enquête van 1389 in de Ammanie van Brussel”. Dat was een grootschalig onderzoek dat, op bevel van hertogin Johanna, naar het gedrag van haar leenmannen en functionarissen werd ingesteld. We mogen gerust aannemen dat dit initiatief ook moest dienen om de zwakke en dure regeerperiode van haar ex-echtgenoot Wenceslaus een beetje te doen vergeten. Ik heb het daar op de voorgaande bladzijden dus niet zonder reden over gehad. De onderzoekscommissie onderzocht 129 dorpen. Meestal bleef ze maar 1 dag of nog minder ter plaatse. Met uitzondering van de vrijheid Brussel (4 dagen maar geen meldingen) en Asse (4 dagen) werd nergens langer dan 2 dagen halt gehouden. In Steenhuffel bleven de enquêteurs 2 dagen en ze ontvingen er 21 klachten. Om een idee te krijgen hoe relatief belangrijk Steenhuffel toen was geef ik hierna de lijst van plaatsen waar de onderzoekers de meeste interpellanten (of waren het zageventen?) zagen. Steenhuffel komt daarin op een zeer eervolle 8ste plek. Dorp Merchtem Asse Overijse Vorst Nederokkerzeel Erps en Kwerps Tervuren Steenhuffel Londerzeel Malderen
meldingen 52 45 42 41 37 27 24 21 13 -
dagen 2 4 2 2 1 1 1 2 1 -
Uiteraard moet deze lijst serieus worden gerelativeerd. De enquête gebeurde immers alleen in het door de hertogin gecontroleerde gebied. Dus, daar waar er een hertogelijke schepenbank bestond of een heerlijkheid lag waarvan de heer de vazal van de hertog was. In Malderen en Liezele zijn de onderzoekers bijvoorbeeld niet geweest. Ofschoon de schepenbank van Steenhuffel ook daar de jurisdictie had was het hertogelijke domein er vrij beperkt. Het waren de heren van Grimbergen die het daar toen al voor het grootste gedeelte voor het zeggen hadden. In 1559 zou de schepenbank van Steenhuffel overigens haar zeggenschap over Malderen en Liezele compleet verliezen en werd daar een afzonderlijke vierschaar onder de bevoegdheid van de heren van Grimbergen opgericht. Dat terzijde. In Steenhuffel waren er dus 21 klachten. De meeste daarvan hadden betrekking op de recente en dus nog goed in het geheugen liggende gebeurtenissen bij
28
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
Grave aan de Maas. Die doen hier eigenlijk niets ter zake, maar omdat we toch al zo weinig namen van onze vroegste inwoners kennen… - Jan Cleinman en Peter Sneppelare, die vonden dat het beleg te lang duurde en wisten dat er veel werk op hen te wachten lag, waren te vroeg naar huis gekomen en waren daarvoor door Reyner Lemmens, in opdracht van de Brabantse rentmeester Janne van Bouchout, beboet. - Willem van der Molen was niet naar de Grave gegaan en dat was hem ook niet gevraagd. Daarentegen bewaakte hij met een groepje kameraden-soldeniers de parochiewegen van Steenhuffel. De schepenen van Steenhuffel hadden beloofd om hun kost te betalen zolang ze daar lagen, stonden of zaten en Reyner Lemmens had daarvoor ook geld gekregen. Maar Willem noch zijn maten hadden daar ooit iets van gezien. - Wouter van der Beken en Adaem van der Quaderbeken gaven Reyner Lemmens ieder 1 scilt vleems om thuis te mogen blijven. Dries van Laken had iets met Peter van den Houwe, de knecht van Reyner Lemmens, geregeld… Minstens in het geval van Adaem is dat zeker gelukt (zie verder). Waarover hadden ze dan te klagen? - Willem van de Moer van Steenhuffel had ook ‘geluk’. Hij moest niet mee, maar dat had hem wel “200 vleems houts” gekost dat hij aan Reyner Lemmens had betaald. - Ook Merten Daems, nochtans een arme sukkelaar die van de “huisarmen” leefde, wist zich bij Reyner Lemmens vrij te kopen. - De al genoemde Adaem van der Quaderbeken van Steenhuffel, die de eerste keer van de Grave thuisgebleven was, had aan de tweede campagne wèl deelgenomen, maar ook hij vond het er niet plezant en was dus te vroeg naar huis gekomen. Daarvoor moest hij Reyner Lemmens 1 mudde “evene” (haver) betalen. Drie van de 21 klachten waren aan het adres van Gillis 2 van Bouchout gericht. Ook uit andere oorden kwamen er soms aanmerkingen over zijn gedrag of dat van zijn personeel. 1. Negen boeren uit Merchtem, zowel arme als rijke, daarbij gesteund door Geert Pipenpoy, de heer van Merchtem en eigenaar van de op de Molenbeek gelegen “Langer Molen” beschuldigden Gillis er van al hun vlas weggeworpen te hebben dat tussen deze molen en de grens met Steenhuffel in de beek en in de ermee in verbinding staande rootputten te roten lag. De verschillende vlastelers leden hierdoor vanzelfsprekend veel schade. Gillis gaf toe dat hij het vlas uit de beek weggenomen had maar niet vernietigd. Zijn vissen stierven immers door het rootwater dat stroomafwaarts zijn visvijvers vervuilde. Of om het met zijn eigen woorden te zeggen: “dat dat 29
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
vlas datter geleegt was in de rote in de beke die in sijn viver loopt verdarf hem wail drie ammen goider visschen; ende dairom warp hi dat vlas uuter beken, ende des was ontrent een half voeder”. De enquêteurs oordeelden dat Gillis de aangerichte schade moest vergoeden en, als hij naliet om te bewijzen dat hij dat ook had gedaan, de zaak aan het oordeel van hertogin Johanna voor te leggen. 2. De schepenen van de schepenbank van Steenhuffel beweerden dat “ze hadden horen zeggen” dat Gillis een som geld achterhield die hij aan priester Gielijs van den Cloet verschuldigd was. De reden daarvoor was, wist men “van horen zeggen” dat de priester Gillis van Bouchout, leenman van de hertog van Brabant, beledigd had door rond te strooien dat hij in het geheim ook grond van het huis van Dendermonde (en dus van de graaf van Vlaanderen) in leen had genomen. Gillis van Bouchout ontkende dat met klem en argumenteerde dat Van den Cloet zijn onderdaan was en aan zijn plicht van gehoorzaamheid was te kort geschoten. De priester zou bovendien ook schade berokkend hebben aan de goederen die hij in leen hield van zowel hertogin Johanna als van de heer van Grimbergen. Dàt en dàt alleen was de reden waarom hij 40 Peters (oude Brabantse munt) had achtergehouden. Priester Gielijs van den Cloet of van de Cloote was een zoon van Arnold van de Cloote van het nabijgelegen Cloothof (tussen Diepensteyn en de Beekstraat). In 1368 had hij de Kapelanie Van de Cloote opgericht en zichzelf als eerste kapelaan daarvan aan laten stellen. 3. Een andere klacht, alweer uit Merchtem, leert ons dat Gillis van Bouchouts (schild)knaap Bertram heette en dat die regelmatig naar het “mondaine” Merchtem kwam afgezakt. Kateline Rombouts – waarvan ik vermoed dat ze een herberg had - wist te vertellen dat deze Bertram twee ketels uit haar huis had meegenomen, deze niet wilde teruggeven en, toen ze hem daarover aansprak, haar neus had omgewrongen en haar op een bijzonder pijnlijke wijze mishandeld had. Of met haar eigen woorden “ende wranc Katelinen voirs. hijromme metten nese ende meshandelde se sunderlingen sere”. Bertram zou, aldus dezelfde Kateline, een zekere Daem Gheens ook nog geld schuldig zijn “van dobbelspel of van misseliker comenscapen”. 4. Wat volgt is geen klacht tegen Gillis van Bouchout maar tegen een zekere Wuken, waarvan ik de precieze hoedanigheid niet ken, maar die in de streek van Merchtem en Steenhuffel een belangrijke hertogelijke functie had. Gezien het immens grote aantal klachten tegen deze man denk ik dat hij de belastingontvanger was. Op een bepaald moment was Godevert van Couteren (die wat grond van Diepensteyn in Merchtem pachtte) niet in staat om zijn grondcijns te betalen. Om zijn schuld te vereffenen verpandde hij wat eigendom en vroeg 30
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
Gillis om nog “wat goeden moed te hebben” want dat het geld spoedig in Merchtem zou zijn. Dan kwam Wuken tussenbeide. Hij raadde Godevert – die waarschijnlijk niet zelf in Merchtem woonde – aan om het geld bij de koster van Merchtem achter te laten. De koster was ongetwijfeld een zeer betrouwbaar man, maar Wuken was dat niet. Die is de cijns zelf gaan ophalen en “vergat” deze aan Gillis van Bouchout af te geven. Godevert van Couteren heeft zijn cijns twee keer kunnen betalen. 5. Op een dag in het jaar 1386 kreeg Diepensteyn het bezoek van het paard van Gielijs Boincornet dat uit zijn eigen weide gebroken was. Veel weet ik daar eigenlijk niet over te vertellen behalve dat de heer Boincornet daarvoor door Gillis van Bouchout op het matje geroepen werd en dat dit voorval aanleiding tot een klacht tegen de al genoemde Wuken heeft gegeven. 6. Vele dorpelingen van Steenhuffel en omgeving verklaarden (alleen omdat ze onder eed stonden en bijgevolg de waarheid moesten zeggen) maar durfden daarover geen klacht indienen, dat ze voor Gillis, maar op hun eigen kosten, een hond moesten houden “dair sij qualec met toecomen of sij souden sine onminne hebben”. Gilles verdedigde zich door te zeggen dat alleen zijn laten die verplichting hadden “ende d’andere dies niet doen en willen die en dwingt hi dairtoe niet”. Het hebben van jachthonden was een “heerlijk recht” dat alleen de heer van een heerlijkheid was voorbehouden. Gewone mensen mochten weliswaar wel honden hebben, maar om te beletten dat die achter het wild konden zitten moesten die volgens een barbaarse middeleeuwse wet “gepoot” of “gekort” worden. Sommige historici beweren dat dit korten erop neerkwam dat de rechter achterpoot moest worden afgehakt. Anderen denken dat het voldoende was om een paar tenen van de rechtervoorpoot van de hond te amputeren. Toen de commissarissen van de hertogin in Wolvertem kwamen noteerden ze daar een klacht van Heine Hinnebeen. Deze was niet rechtstreeks aan het adres van Gillis van Bouchout gericht maar wel aan het adres van diens knecht en jager, geheten Joes. In 1386 had die ontdekt dat Hinnebeens hond niet “gepoot” was, had hem daarvoor een boete van 12 placken opgelegd en de hertogelijke schepenbank laten beslissen om deze overtreding in de kerk af te laten roepen.
En nu komt de bruine beer… Wat vooraf gaat is ongetwijfeld een beetje naast de kwestie maar toch goed om weten. Het dient ook om iets over het karakter van een hoofdrolspeler en iets
31
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
over de context uit te leggen. Maar waar blijft de bruine beer waar ik het in de titel over had? Wel, hier is hij.
Want Gillis 2 van Bouchout had niet alleen een hoop honden, maar was ook de trotse eigenaar van een beer, die hij zelf groot bracht op Diepensteyn. Op een mooie dag besloot die de wijde wereld in te trekken. Ver kwam hij echter niet want snel werd zijn aanwezigheid op de naburige eigendom van ridder Jan van de Moutere opgemerkt. Ridder Jan vond er niet beter op dan de arme asielzoeker af te slachten. Tussen beide ridders is er toen een lange en hoogoplopende ruzie gevolgd. De getuige, die dit – veel later in 1484 - nog wist te vertellen, kon zich evenwel niet meer herinneren hoe die afgelopen was. Wat ik mij hierbij aanvankelijk afvroeg is wie deze ridder Jan van de Moutere was. En waar we, in de buurt van Diepensteyn, zijn Ridderhof moeten zoeken. Was het Groenhoven, Drietoren, of het recent door mij herontdekte ‘Hof den Berg’ alias Steen op de Heuvel? Had het misschien iets met Voorspoel en Oudenhove te maken, of moeten we in Merchtem gaan kijken? Op die domeinen is echter in jaren en eeuwen geen Moutere te bespeuren. En andere mogelijke Ridderhoven zijn of waren hier niet gekend. Het zou in de loop der eeuwen verdwenen en vergeten kunnen zijn. Een dergelijk groot mysterie oplossen is interessanter dan een kruiswoordpuzzel. En dus ging ik aan de slag.
… en het verdwenen ridderhof… In de grote enquête van 1389 wordt een Jan van de Moutere alias Jan van den Mortere, alias Janne van den Mortenere een drietal keren vermeld. 32
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
Eén keer in Ruisbroek (bij Puurs) waar hij in onmin met een Jan van der Lichtert lag. De andere twee keer is het in Londerzeel waar hij in de problemen kwam omdat hij – in oorlogstijd – een zekere Ysenbarde naar Vlaanderen 6 vergezeld had om er op de vrije markt een paard te kopen. Van zijn leenman Heinric van den Dale zou hij ook eens onterecht 17 mudden haver te veel hebben opgeëist. In 1383 bedreigde ridder Jan dezelfde Heinric van den Dale wegens een ruzie over een hond, zodat die (van den Dale) zich verplicht zag om met zijn gezin naar Brussel te verhuizen. Vermoedelijk was Jan van den Mortere ook geen gemakkelijk mens en liefst geen man om ruzie mee te krijgen. Zijn in de buurt van Diepensteyn gelegen eigendom moet het legendarische maar alleen nog bij naam gekende Hof te Moortere zijn geweest. We moeten nog wel herontdekken waar dat lag. Ik ben nog meer over Jan van de Moutere, eigenlijk van de Moortere, te weten gekomen en heb dat in “Het ridderhof te Moortere te Londerzeel” zo goed en zo volledig mogelijk opgeschreven. Ik denk dat zijn vrouw Catharina van Mortsele heette. Hij was niet alleen een buur van maar was ook aangetrouwde familie van Gillis 2 van Bouchout van Diepensteyn. Op blz. 334 van het 4de deel van zijn ‘Histoire des Environs de Bruxelles’ (1852) schreef historicus/archivaris Alphonse G.G. Wouters (vertaald): “Daar dichtbij (bij het Hof ter Hellen in Londerzeel) lag het Hof ten Moirtere (1 juli 1591). Margaretha Van Bouchout, weduwe van René Vandenmoertere en vrouw van Hendrik, zoon van Olivier van Duffel, was de eigenares van een nabijgelegen onderneming (de Coevoetmolen?). In 1431 stond ze die af aan Robert, de zoon van ridder Jan Vandenmoertere.” Meer wilde hij ons hierover niet vertellen. Ik denk te weten hoe dat kwam. Als archivaris van de stad Brussel had de heer Wouters immers alleen het archief van het hertogdom Brabant tot zijn beschikking. En dat terwijl het Hof te Moortere, zoals ik nu weet, een leengoed van het Huis van Dendermonde in Vlaanderen was. Wie waren de door Wauters genoemde mensen? Margaretha van Bouchout was de dochter van Jan (ca 1320-1362, zoon van Jan, onder meer heer van Diepensteyn, en Elisabeth Taeye, burgemeester van Brussel, die – naast 5 bastaarddochters met zijn onbekende vrouw ook 1 helemaal legale dochter had. We kennen:
6
Verder dan Buggenhout of Opdorp moest hij daarvoor niet zijn. 33
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
-
Louis de Bondt
Margaretha ° ca 1365 (?), zijn wettige dochter, trouwde a) met Reinier vanden Moortere en b) in 1425 met Henry de Duffle (al weduwnaar van Agnes van Thielen). Catharina, non in Ouwergem Elisabeth, non in Leliëndael Catharina b, non in Herentals
Reinier vanden Moortere (René voor de mensen die in de eerste decennia van het bestaan van ons vaderland geen Nederlands mochten schrijven) was een zoon van Jan en de oudere broer van Robbrecht (zie verder). Toen hij omstreeks 1423 overleed en Margaretha van Bouchout zonder kinderen achter bleef was die laatste al te oud om met haar tweede echtgenoot Henry de Duffle (Hendrik van Duffel) nog nageslacht te kunnen krijgen. Het is dus niet onlogisch dat ze een eigendom in Londerzeel al in 1431 aan haar jongere Londerzeelse schoonbroer, Robbrecht vanden Moortele, overliet. Ik neem aan dat die toen wél kinderen had en dat zijn erfopvolging verzekerd was. Henry de Duffle (Hendrik van Duffel) – niet belangrijk in dit verhaal en je mag de volgende regels dus overslaan - was de zoon van Olivier. In 1425, toen hij met Margaretha van Bouchout trouwde, was hij al weduwnaar van Agneese van Thielen waarmee hij een dochter had. Die heette Maria en trouwde op latere leeftijd met Nicolaes van de Werve (ca 1350-1431, raadsman van hertog Philips de Goede, burgemeester van Antwerpen), zoon van Jan II en Clara van Wijneghem, die uit zijn eerste huwelijk met Catharina van Wilre al voor 1431 (het jaar dat Nicolaes overleed) 5 zonen en 2 dochters had. Het zal wel niet helemaal toevallig zijn dat zijn oudste twee zonen hun echtgenote in het Londerzeelse gaan zoeken zijn: - Michiel van de Werve (+1438), ridder, schepen van Antwerpen, heer van Hovorst (Viersel onder Zandhoven) trouwde, voor 1424, met Catharina vande Moortere. Niemand kan mij iets over haar afkomst vertellen, maar ik heb wel een vermoeden. - Jan van de Werve (+1430) trouwde met Sapientia van Ursene (° ca 1369), dochter van Reinier en Sapientia Veele Rongmans (Roggemans bij sommigen) van het Hof van Asschreyane (het latere Drietoren) te Londerzeel. Zie ‘Geschiedenis van Drietoren’ voor de details. Robbrecht vande Moortere, broer van Reynier, zoon van ridder Jan, wordt in de leenboeken van het Land van Dendermonde in 1430 genoemd als hoofdleenman van een heerlijkheid met erflaten en 22 bunder grond, vooral gelegen in de Moorhoek te Londerzeel. 34
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
Als stamboomfragment geeft dat (alleen voor de takken die ons hier interesseren): Jan van Bouchout ° ca 1285 + 1333 x Elisabeth Taeye ° ca 1292-1368 o.m. Diepensteyn Elisabeth hertrouwde met Arn. van Hellebeke Daneel v Bouchout ° ca 1315 + 1374 x 1336 Margriet de Walcourtde Rochefort
Jan Van Bouchout + voor 1368 (?)
Jan vande Moortere ca 1345-ca 1420 x Cath. van Mortsele Ridder op het Hof te Moortere
Gillis 2 v Bouchout ° ca 1345 + 1420 X Aliane van Reyngersvliet o.m. Diepensteyn
Marg.v Bouchout x Reinier vande Moor° ca 1365 + 1435 tere ca 1360- ca 1423 Diepensteyn- xx ------------------------molen? Hendrick v Dufffel
(geen zonen, 6 dochters)
Robbrecht vande Moortere ca 1370-ca 1445
Ridder op het Hof te Moortere
Gillis vande Moortere ° ca 1375 x 1403 Alyse van Marselaer
… en een watermolen. Het was Robbrecht vande Moortere die in 1431 een in de buurt van het Hof te Moortere gelegen onderneming van zijn achternicht Margaretha (Margriet) van Bouchout kreeg. In tegenstelling tot wat A. Wauters suggereerde kan deze ‘onderneming’ onmogelijk de Coevoetmolen zijn. Deze werd in 1390 door ridder Jan van Marselaer gebouwd en is tot 1547 de eigendom van de opeenvolgende heren van Marselaer gebleven. Jan van Marselaer had overigens met Robbrecht vanden Moortere niets te maken. Wèl met diens broer Gillis die in 1403 met zijn dochter Alyse van Marselaer was getrouwd. Waar de eigendommen van Margaretha van Bouchout dan wèl lagen weet ik niet precies. In het oude archief van het Land van Grimbergen zit wel een denombrement uit 1467 van Jan de Poirtere, de zoon van Lanseloet, die zich leenman noemt van land op het Diepenbroekveld, “naast de goederen van Margriete van Bouchout. Margriete was toen weliswaar al een tijdje overleden maar plaatsbepalingen liepen doorgaans een generatie achter. Het Diepenbroek ligt achter de watermolen van Diepensteyn, waar overigens het ‘Diepenbroekstraatje’ begon (nu als veldweg een deel van de Molenbeekwandeling tussen de watermolen en de Drietorenstraat). Zou het kunnen (ja, dat kan) dat het 35
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
‘bedrijf’ van Margaretha de eerste Diepensteynmolen was. Over de vroegste geschiedenis van deze molen is eigenlijk niets geweten. Nog in dit verband. Eerder uitte ik de mogelijkheid dat Gillis 2 van Bouchout en van Diepensteyn voor bewezen diensten bij en krijgsgevangenschap nà Baesweiler van hertog Wenceslaus en hertogin Johanna de toelating zou gekregen hebben om de Molenbeek recht te trekken om aldus genoeg verval voor een te bouwen watermolen te hebben. Ik heb echter niet gevonden dat de ‘begunstigde’ in 1371 in Baesweiler aanwezig was. Zijn nonkel Jan, de vader van Margriet en de schoonvader van Reinier vande Moortere, was dat mogelijk wel. Maar we moeten voorzichtig zijn. - Een Jan van Boechout (1), de burggraaf van Brussel voerde in die hoedanigheid de Brusselaars aan tijdens dit gevecht. Hij werd gevangen genomen. Na zijn vrijlating kreeg hij van de hertogelijke raad een eerste bedrag van 7.000 mottoenen om als schadeloosstelling uit te betalen aan de ridders die onder hem hadden gediend. - Algemeen wordt aangenomen dat deze Jan (1) de zoon van Gillis 1 van Bouchout en van Beatrijs van Berlaer was, dat hij getrouwd was met Johanna van Hellebeke, vanaf 1362 burggraaf van Brussel werd, in 1391 overleed en dat hij geen wettige kinderen maar alleen bastaarden had. Eén van die bastaarden, ook een ridder Jan, werd overigens eveneens in Baesweiler gevangen genomen. - Een andere Jan van Bouchout (2), zoon van Jan en Elisabeth Taeye en dus een neef van Jan (1) was getrouwd met een dame die nooit bij naam werd vernoemd. Hij zou geen zonen maar alleen 6 dochters hebben gehad. Onze Margriet was de enige met zijn wettige vrouw. In diverse documenten wordt ook hij burggraaf van Brussel genoemd. Dat moet dan net voor zijn neef en tot 1362 geweest zijn. - Omdat zowel Jan (1) als Jan (2) geen wettige zonen hadden (waardoor het samenstellen van hun genealogie misschien wat ingewikkelder is), zou het kunnen dat bepaalde dingen uit hun levens met elkaar verwisseld werden. Of misschien gaat het wel om één en dezelfde persoon. En dan zou het best kunnen dat de gunst om de Molenbeek recht te mogen trekken niet aan Gillis 2 maar aan zijn oom Jan, de vader van Margriet, geschonken werd. En dan is het logisch dat Margriet de eerste gekende eigenaar van de Diepensteynmolen was. Tot zover deze familiekwestie.
36
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
Waar lag het Hof te Moortere? Blijft de vraag hoe een bruine beer die op Diepensteyn in Steenhuffel ontsnapte ooit het Hof te Moortere in Londerzeel kon bereiken. Wel, zo moeilijk was dat eigenlijk niet. Ik denk met vrij grote zekerheid de plek van het al lang verdwenen Ridderhof te Moortere gelokaliseerd te hebben. Hoe ik deze plek vond wordt uitgelegd in de Geschiedenis van het Hof te Moortere. Dat is het 2de deel van mijn boek ‘3 verdwenen hoven te Londerzeel’. Ik, en dus wij, hebben alles te danken aan het feit dat ‘te Moortere’ nog vrij lang na het verdwijnen van het hof een toponiem gebleven is. Hierna een schematisch overzicht: Jaar Benoeming 1419 Inden Moirtere 1460 1540 1543 1552 1552 1552 1557 1557
Ligt aan of bij Ten Breede Wege
Archief Land van Grimbergen, cijnsboek, reg. VM330 Hof te Moirtere Den Hoge Hulst Schepenbank Londerzeel Goeden van de Moirter De Eluwaert Meeren Land van Grimbergen, cijnsboek te Sneppelaer Vilain en Voorspoel, reg. VM455 Goeden van den Moirtere Land van Grimbergen, bijzondere lenen, reg. CA1413 tHoff van Moirtere Asscherayenvelt Land van Grimbergen, rekeningen van lenen, reg. VM468 Meuterhoeve Asscherayenvelt De Moirtere Groot of Fraey Velt Oivaert Bergh metten water ontrent De Biesmeere Land v.Grimbergen, reg. CA1413 Lant in 2 stucken daeraff d’achsterste een Berchxken Land van Grimbergen, rekeningen omwatert en ’t voirste aen de goeden van de Moirtere van lenen, reg. VM468
In 1710/1711 voltooide de Steenhuffelse landmeter Jan van Acoleyen zijn ‘Parochiemeting en Caertboeck’ van Londerzeel. Daarin is van de diverse percelen de oppervlakte, de eigenaar, de gebruiker en soms het toponiem te vinden. Ofschoon gronden voordien al verkaveld konden zijn en ofschoon toponiemen soms een beetje van ligging veranderen, vormt dit werk een uniek document om onze weg in het oude Londerzeel te vinden. Zeker als er nog oude landschapskenmerken overgebleven zijn. Zoals hier op deze recente kaart.
37
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
Het Ridderhof te Moortere lag op Sneppelaar, in vogelvlucht nog geen 2 km. van Diepensteyn verwijderd. Dat is geen afstand, zelfs niet voor een voor het vliegen niet uitgeruste beer. Bovendien moest hij nog geen spoorweg over.
Het einde van het Hof te Moortere in Londerzeel. Als de geschiedenis van het Hof te Moortere al belangrijk was, dan hebben we het grootste deel ervan ongetwijfeld gemist. In 1440 werden de goederen van Robbrecht vanden Moortere, zoon van Jan, gelegen te Londerzeel (en misschien nog elders), na een uitspraak van de rechter aangeslagen en aan Godefridus van Beringhen, zoon van Jan, verkocht. De reden daarvan is mij niet bekend. Die zal iemand in het Nationaal Archief in den Haag moeten zoeken. De betreffende documenten zijn alleen dààr aan de balie in te kijken. Intussen moeten we het doen met wat we onder indexnummer 887 van de Inventaris van de Nassause Domeinraad: Raad- en Rekenkamer te Breda 1170-1580. (S.W.A. Drossaers, 1948) kunnen lezen. 38
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
Daar staat: “Vidimus (navertellingen in 1460) van drie akten dd. 1440 betreffende den gerechtelijken verkoop van de goederen van Robertus van den Morter Johanneszoon. en Wilhelmus van Meltbroec in Londerzeel, Malderen, Lippelo, en Calfort aan Godefridus van Beringhen Johanneszoon. Serieuze aanvulling. Door het beleefd te vragen hebben de mensen van het Rijksarchief in den Haag mij toch een scan van het vidimus uit 1460 doorgemaild. De tekst is slecht leesbaar en bovendien in het Latijn. Maar ik heb niet voor niets 6 jaar lang Latijn gestudeerd en heb nog maar een goeie halve eeuw tijd gehad om alles weer te vergeten. Veel nieuwe elementen zijn in dit document helaas niet te vinden. - De reden van de inbeslagname wordt niet vermeld. - Het document werd door de schepenbank van Leuven opgesteld. - Robbrecht vande Moorter was inderdaad ridder. - Al de eigendommen, zowel gekochte als geërfde en overerfbare, werden aangeslagen; het ging over beemden, weiden, bossen en één of meer molens (ik kan niet lezen of er enkel- of meervoud staat). - Godfried de Beringhen was de zoon van Johannes de Filfordia (inderdaad uit Vilvoorde dus).
Een prentje van het bewuste document, alleen om te bewijzen dat ik het heb. Een leesbare versie staat in het boek over de ‘Geschiedenis van het Hof te Moortere’.
Rest ons nog een antwoord te vinden op de vraag wie de koper Godfried van Beringhen en de andere sukkelaar Wilhelmus van Meltbroec waren en waar we hun aangeslagen eigendommen moeten zoeken. De vermelding van Lippelo doet wel de kans toenemen dat de vanden Moortere’s te Londerzeel en die op het Hof te Moortere, alias het Hof met de Wallen alias Taxkenhoef in Lippelo dezelfden waren. Niet makkelijk… Maar de hardwerkende mensen van Google hebben natuurlijk niet voor niks miljoenen boeken gescand en – zij het meestal in stukjes verknipt – op het Internet gezet. Wat ik daar uit leerde is in mijn boek over de geschiedenis van het Hof te Moortere te vinden. Het is weliswaar niet verboden om eigen werk te plagiëren maar hier ga ik het toch niet doen. Alleen nog dit. 39
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
Wilhelmus van Meltbroec. In een denombrement aan het Leenhof van het Land van Dendermonde van 5 augustus 1440 noemt Willem van Ursene, heer van Drietoren, de vrouw van Willem van Melsbroucks als zijn (onder)leenman van 2 bunders grond gelegen te Schouwenbroek. In 1451 was de Kerk van Londerzeel de nieuwe grondgebruiker. De naam van Melsbrouck of Meltbroec ben ik nog niet in andere documenten in verband met Londerzeel tegen gekomen, maar documenten uit deze periode zijn schaars. Mogelijk was er geen direct verband tussen wat Willem van Meltbroec en Robbrecht vanden Moertere in 1440 overkwam, maar dat hij eigendom in Londerzeel had schijnt daar toch wel een beetje op te wijzen. In een brief, geschreven in het Frans door Willem Bont, secretaris van de Hertogen van Brabant, wordt een Guilleme de Meltbroec in 1408 als poorter van Vilvoorde en internationaal actieve lakenkoopman uit Vilvoorde genoemd. Dat kan de man zijn wiens eigendommen in 1440 aangeslagen werden. Temeer daar hetzelfde document in één adem ook Jehan Winnepenninc 7 maar vooral Jehan de Beringen als andere lakenhandelaars van Vilvoorde vermeldt. Godfried van Beringen. Naast Jehan de Beringen geeft dezelfde bron nog enkele andere Vilvoordse naamgenoten. In 1458 was een Christoforus de Beringen meier van Vilvoorde. Godefridus de Beringen (elders Goorden van Beringen genoemd) was er dat jaar schepen. Ik geloof dat deze laatste in 1440 de koper van te Moortere was. Ik herinner er aan dat die koper volgens de charters in den Haag inderdaad een zoon van Jehan/Johannes was. De familie van Beringen in Vilvoorde was zeer notabel en waarschijnlijk ook zeer welgesteld. Daarom vermoed ik dat Robbrecht vanden Moortere een lening bij hen niet heeft kunnen terugbetalen en aldus zijn Ridderhof op Sneppelaar met al zijn dependentiën is kwijtgeraakt. Van de familie van Beringen, van Beringhen of de Beringhen werd bij mijn weten nog geen uitgebreide stamboom opgemaakt. Wie dat wenst te doen
kan meer namen vinden in mijn al diverse keren geciteerde boek Het valt sterk te betwijfelen dat Godfried van Beringen zijn leengoed in Londerzeel lang gehouden heeft. Anders waren we zijn naam wellicht wel ergens tegen gekomen.
7
Een Lysbeth Winnepenninc, weduwe van Jan van Assche, was in 1510 de begunstigde van een rente met de hoeve te Luyts in Londerzeel als onderpand. 40
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
De site van te Moortere nu. Recente gemeentekaarten geven niet altijd hetzelfde beeld van de plaats waar ik de wallen en de motte van het Hof te Moortere vermoed. Soms is er alleen maar bos, soms een vijver aan de rand van een bos en soms alleen de wallen. Om zeker te zijn ben ik dan maar zelf eens ter plaatse gaan kijken. De plek is nu dichtbegroeid maar nagenoeg ongerept. Sedert de 16de eeuw hebben er geen gebouwen meer gestaan. De omvang van de site, wallen inbegrepen, bedraagt naar schatting 100 op 45 meter. De wallen, waarvan het wateroppervlak soms 2 meter dieper dan de (huidige) oever ligt, zijn tussen 10 en 15 meter breed. De motte zelf moet bijgevolg (ongeveer) 72 bij 20 meter gemeten hebben. Dat ligt perfect in lijn met de karakteristieken van elders gevonden versterkingen van dezelfde aard. De motteheuvel (die ik als de Oivaertberg identificeer) is zonder hulpmiddelen door een mens met mijn conditie niet te betreden. Ik heb niet kunnen zien of hij nog als echte maar weg-geërodeerde heuvel herkenbaar is.
Voorbeeld van een minder gedetailleerde gemeentekaart.
Een luchtfoto van Google Earth. 41
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
Eigen foto van de beek die de wallen nog altijd van van water voorziet. Nog ongerept. Vooraan de dichtbegroeide omwalling, achteraan de weg-geërodeerde motte.
Het ‘straffe’ aan dit verhaal en de reden waarom ik het in dit boekje opgenomen heb, is dat, noch in groot-Londerzeel noch op Sneppelaar, iemand scheen te weten wat deze waterpoel in een bosje te betekenen had. Een buurtonderzoek ter plekke leerde mij dat men eerder aan een restant van loopgraven uit de Groote Oorlog dacht. En dan nog dit. Het is niet de bedoeling dat iedereen nu met een schop of spade naar Sneppelaar trekt. Zonder toestemming van de grondeigenaar en een heleboel andere instanties is graven daar streng verboden. Wie toch enkele kriebels zou voelen raad ik aan om het artikel ‘regels voor opgraven en vondsten’ van Daan Couwenbergh op de site ‘archeologieonline.nl’ te lezen.
42
10 straffe verhalen uit het verleden van Londerzeel
Louis de Bondt
43