
6 minute read
Het klimaatslimme bos van de toekomst
De klimaatverandering dwingt bosbeheerders om goed na te denken over de soorten die we aanplanten en hun herkomst. Daarmee bedoelen we de oogstlocatie van het zaad waarmee het plantgoed wordt opgekweekt. Moeten we kijken naar meer zuidelijke soorten en herkomsten? In dit artikel van de hand van enkele Belgische topspecialisten lees je de laatste wetenschappelijke inzichten.
Genetische diversiteit
Klimaatverandering heeft nu al een grote impact op onze bossen. Wereldwijd werd het de afgelopen decennia significant warmer en deze opwarming gaat bijna dubbel zo snel in Europa. Klimaatmodellen voorspellen voor België tegen 2100 een verdere toename van 2 tot 3,5 °C. Zelfs in het meest gunstige scenario zullen verschillende inheemse boomsoorten onder druk staan.
Het is niet eenvoudig om de klimaatgevoeligheid van boomsoorten te beoordelen. Zo is alleenstaande beuk gevoelig voor droogte, maar niet in bosverband. Via natuurlijke selectie zal een deel nakomelingen zich beter aanpassen aan klimaatextremen die de moederbomen meemaakten. Een grote diversiteit qua soorten en genetische afkomst, is cruciaal voor de weerbaarheid. Grote populaties van inheemse soorten die al lange tijd lokaal aanwezig zijn, hebben vaak een bredere genetische basis.
Autochtone populaties en lokale herkomsten van boomsoorten zijn doorgaans goed aangepast aan ons huidig klimaat, waardoor ze plantmateriaal leveren dat minder vatbaar is voor vorst, ziekten en plagen. Wanneer je vermoedt dat de genetische basis eerder beperkt is, meng je bij aanplant best verschillende herkomsten. Ook bij natuurlijke verjonging kun je deze basis verbreden door actief bij te planten.
Bomen helpen migreren
Het klimaat verandert nu zo snel dat veel soorten zich niet tijdig zullen aanpassen of migreren. Onze inheemse soorten doorstonden historische klimaatveranderingen, maar de noordwaartse migratie in Europa en Noord-Amerika lag na de laatste ijstijd rond de 0,1 km/jaar. De huidige snelheid waarmee soorten zich moeten verplaatsen, ligt rond 0,35 km/ jaar. Wij kunnen echter helpen door actief soorten te verplaatsen. In de prehistorie werden al bepaalde boomsoorten verplaatst. Binnen de bosbouw kozen we vaak voor snel- groeiende exoten. Nu kan deze ”geassisteerde migratie” dus ook helpen om multifunctionele bossen klimaatbestendig te maken.

Geassisteerde migratie is niet zonder risico: we moeten de mogelijke invasiviteit en groeiplaatsgeschiktheid van soorten goed opvolgen. Het is daarbij cruciaal om nieuwe soorten niet automatisch als invasieve exoten te zien. Invasiviteit is de snelheid en mate van verspreiding, waarbij geen fundamenteel onderscheid is tussen inheemse en ingeburgerde soorten. Zo kunnen inheemse grove den en ruwe berk in heidevegetaties invasiever zijn dan Amerikaanse vogelkers of robinia. Een ander aandachtspunt is de biodiversiteit. Hoe langer een boomsoort in een bepaald gebied voorkomt, hoe hoger het aantal soorten dat voor een deel van hun levenscyclus afhankelijk is van deze boomsoort. Maar de natuur past zich relatief snel aan. Zo verdubbelde het aantal bladetende insecten op Amerikaanse vogelkers de afgelopen 150 jaar terwijl hun aantal op Europese vogelkers stabiel bleef en lager ligt.

Een laatste risico is dat zuiderse soorten minder bestand zijn tegen nachtvorst. Uit een modellering in Wallonië van beuk, wintereik, es en Europese lork blijkt dat er een veilige marge blijft tussen de laatste kans op vorst en de eerste kans op het uitlopen van knoppen. Bovendien is het vooral de exacte locatie van de bomen die bepaalt of vorstschade optreedt. Aanplanten onder scherm of zorgen voor een snelle kroonsluiting zijn beproefde methodes om vorstschade te voorkomen.
Klimaatbomenstudie
Hoe pakken we het bijmengen van meer zuidelijke herkomsten in onze aanplantingen best aan? In opdracht van ANB deed KU Leuven onderzoek naar klimaatbomen. De studie vertrekt vanuit het toekomstige gemiddelde Vlaamse klimaat dat we verwachten volgens een bepaald klimaatscenario. Op basis daarvan gaan we op zoek naar zones in Europa die momenteel een gelijkaardig klimaat hebben.
Het aanplanten van bosplantsoen uit die zones kan bijdragen tot een grotere genetische diversiteit. Op die manier krijgen we later, via kruisbestuiving, menging van diverse eigenschappen en in een volgende generatie, een bepaald percentage van de nakomelingen dat iets beter is aangepast aan de nieuwe condities en extremen. Kenners noemen dit “climate adjusted provenancing”. KU Leuven stelde een wetenschappelijk onderbouwde lijst op van boomsoorten die geschikt zijn voor ons toekomstig klimaat. Hierin vind je Europees inheemse soorten met een klimaatscore van minstens 4/5 uit het eindrapport Klimaatbomen.
Conclusies
Duidelijke maatregelen voor klimaatslim bosbeheer
De noodzaak van klimaatadaptief bosbeheer wordt algemeen erkend, maar vooral door een gebrek aan duidelijke richtlijnen nemen veel bosbeheerders nog niet de nodige maatregelen. Daar kwam verandering in met het eindrapport over klimaatadaptief natuurbeheer: dit document beschrijft zorgvuldig hoe beheerders de veerkracht in hun bossen kunnen vergroten en hoe ze de impact van zowel de klimaatverandering als de genomen maatregelen kunnen opvolgen. Op Europees niveau bestaan ook duidelijke richtlijnen. Geassisteerde migratie is een van de voorgestelde maatregelen.
Meerdere boomsoorten per bosfunctie
In een multifunctioneel bos is het raadzaam dat meerdere soorten een bepaalde functie vervullen. Dit zorgt ervoor dat een bosfunctie niet verdwijnt wanneer één soort wegvalt. Specialisten noemen dit ”functionele redundantie”. De oplossing voor aanpassing aan het klimaat is dan ook geen ”supersoort”, maar soortengroepen en -gemeenschappen. Je kijkt hierbij naar de niches en ecosysteemdiensten die elke boomsoort invult in ons huidige bosecosysteem en welke soorten kunnen helpen als die boomsoort verdwijnt.
Voortschrijdend inzicht
Klimaatadaptatie blijft een dynamisch en evoluerend doel en de voorgestelde soortenlijst voor testaanplantingen en experimenten is geen onwrikbaar recept. De klimaatbomentool is zo ontworpen dat voortschrijdend inzicht en nieuwe informatie de basis vormen voor mogelijke aanpassingen. Hierdoor kunnen we de voorgestelde soortenlijst voortdurend verbeteren.
De beste praktijk voor het introduceren van nieuwe boomsoorten en herkomsten zijn vergelijkende proeven voor elke groeiplaats. We moeten de experimenten rond soorten en herkomst nieuw leven inblazen door bestaande proeven te evalueren op basis van veel verschillende factoren. Daarnaast moeten we nieuwe proeven opzetten.
Op basis van de klimaatbomentool kunnen we evalueren welke nieuwe boomsoorten veel potentieel bezitten voor Vlaanderen. Zij kunnen mogelijk het soortenpalet in onze huidige bossen aanvullen. Voor deze soorten kun je proefaanplantingen aanleggen buiten de SBZ-zones, om ze vervolgens in een vervolgstadium kleinschalig toe te passen in onze bossen.
Aan de hand van de klimaatbomentool kun je experimenten opstarten die onder verschillende toekomstscenario’s sowieso voordelen opleveren. We moeten ook meer experimentele maatregelen durven testen, met voor Vlaanderen nieuwe Europese soorten, uiteraard met voortdurende monitoring.
Naar een artikel door Bosgroep Oost-Vlaanderen gebaseerd op een studie door Bart Muys, Wim Buysse en Ellen Desie. De volledige versie met alle bronvermeldingen vind je op ecopedia.be.