

VERBINDING 2025

GEVAARLIJKE TIJDEN
We leven in de meest gewichtige en gevaarlijke tijden. Ik hoef de dreigingen waarmee Europa te maken heeft of de mogelijke consequenties daarvan niet te beschrijven. De woorden van Ursula von der Leyen, voorzitter van de Europese Commissie schetsen het kruispunt waar onze wereld op staat. De geschiedenis herhaalt zich nooit. Toch gaan de gedachten in het huidige tijdsgewricht terug naar een kleine eeuw geleden, toen een groot land met een hoogstaande cultuur en een rijke geschiedenis een veroordeelde crimineel als politiek leider kreeg en in verbijsterend korte tijd veranderde in een xenofobe politiestaat die de hele wereld aan het wankelen bracht. Het resultaat bestond uit een uitgemoord volk, miljoenen andere slachtoffers en een continent dat voor een belangrijk deel in puin lag.
Dat nooit weer, leek de belangrijkste les die de wereld in 1945 trok uit de voorbije twaalf jaar waarin Hitler en de zijnen aan de macht waren. Dat nooit weer werd de mantra voor internationale samenwerking in wat sindsdien het Westen wordt genoemd. Met de oprichting van de NAVO en later de Europese Unie leek dat nooit weer gegarandeerd. En decennia heeft het ook gewerkt.
Het project dat het Kalsbeek College en de Stichting 4 en 5 mei Woerden sinds 2017 samen vormgeven, staat in het teken van oorlog, vrede, vrijheid en onvrijheid. Bij de start, nu acht jaar geleden, leek het vooral een manier om leerlingen te laten beseffen dat vrede en vrijheid zwaar bevochten zijn en geen vanzelfsprekende garanties.
In de wereld van 2025 is elke dag weer zichtbaar dat vrede en vrijheid schaars zijn geworden. Oorlog woedt op vele continenten, slachtoffers vallen dagelijks en niet alleen in mensenlevens. Ook vrij–
heden staan onder druk of sneuvelen: vrijheid van meningsuiting, vrijheid om te zijn wie je bent.
Een project als dit, waarbij leerlingen mensen interviewen en fotograferen die een verhaal over oorlog, vrede, vrijheid en onvrijheid kunnen vertellen is daarmee actueler dan het in 2017 was. Jonge mensen worden in deze snel veranderende en dreigende wereld geconfronteerd met persoonlijke verhalen over oorlog en vrede.
Dit project kan niet zonder medewerking van velen. Natuurlijk de personen die zich lieten interviewen en fotograferen, de leerlingen, die de foto’s en de verhalen maakten. En docente Claudia van Putten was ook dit jaar weer de drijvende kracht die ervoor zorgde dat alles tot in de puntjes verzorgd is. Dank jullie wel allemaal!
Jan van Es
Voorzitter Stichting 4 en 5 mei Woerden
Woerden
4 & 5
ANASTASIIA VYKHROVA

“Ik vertel dit verhaal vaak met een lach op mijn gezicht, maar die lach is een schild dat de pijnlijke herinneringen aan mijn vlucht verbergt.”

“Het eerste half jaar in Nederland voelde ik mij als mist. Ik zie hoe mooi het hier is, maar ik voel het niet, niet zoals in mijn mooie Oekraïne”, vertelt Anastasiia Vykhrova (27). “Ik woonde voor de oorlog in Kyiv en heb mijn man Yazzan daar ontmoet. Hij was mijn buurman en dat is dan ook hoe we elkaar leerden kennen. Mijn man komt oorspronkelijk uit Syrië en hij kwam naar Oekraïne vanwege de oorlog in zijn land. Na een half jaar hebben wij elkaar ontmoet en sprong de vonk over. In Oekraïne had ik mijn perfecte leven met mijn man, familie, vrienden, een goede baan als journalist voor de nationale tv en mijn nieuwsgemeenschap. Ik was nooit van plan dit leven te veranderen, maar het leven kan veranderen binnen een seconde”, vertelt Anastasiia.
“Ik weigerde te geloven dat Kyiv zou worden aangevallen tot op het allerlaatste moment. Op 24 februari 2022 begon de oorlog en dus vertrokken wij na de inval meteen. Dit deden wij, aangezien mijn man de oorlog in Syrië al mee had gemaakt en wist dat dit soort conflicten op deze schaal niet binnen een paar dagen afgelopen waren. De oorlog maakte van het hele land een chaos: iedereen wilde zo snel mogelijk weg, op naar veiligheid”, beschrijft Anastasiia.
“De eerste dag pakten wij een tien uur lange treinrit van Oost- naar West-Oekraïne. Het was een vreselijke reis naar onwetendheid. Iedereen stond zo dicht op elkaar, met hun kinderen en tassen dichtbij zich, bang om ze kwijt te raken in de menigte. Het was surrealistisch om te beseffen dat je hele leven in één rugzak paste. Toen de trein aankwam, lieten mensen hun bagage toch achter. Je kon jezelf of je bezittingen redden. Yazzan en ik hebben één nacht geslapen in Lviv in het westen van Oekraïne. Veel slaap hadden we niet, we werden namelijk de hele nacht wakker gehouden door constante alarmen en angst”, vertelt Anastasiia.

“De volgende dag zijn we vertrokken met een bus naar de Poolse grens waar wij tegengehouden werden. Iedereen in de bus kreeg een keuze. Je mocht met de bus terug naar Lviv of de mannen moesten hier blijven en de rest mocht door. Toen ik naar buiten keek, zag ik de blikken van de aangehouden en lijkbleke mannen. We zijn uiteindelijk teruggegaan. Eenmaal terug zei Yazzan dat ik alleen de grens over moest gaan. Dit was een van de moeilijkste beslissingen van mijn leven. In dit moment probeerde ik elk detail van hem te herinneren, want ik wist niet of ik hem ooit nog terug zou zien. Onze wegen zijn vervolgens gescheiden en ik ben met onze kat weer terug naar de Poolse grens gegaan. Ik verbleef één nacht in Polen en één nacht in Duitsland. Bij een enorm treinstation in Duitsland voelde ik opeens een intense leegte in mij. Dat kwam doordat ik zo veel mensen zag die, net als ik, gevlucht waren. Het besef dat ik zo ver van huis was, kwam hard binnen. Dit raakte mij. Ik realiseerde mij toen dat de oorlog echt begonnen was en gaf mijzelf eindelijk toestemming om te huilen”, zegt Anastasiia.
“De reis duurde in totaal één week. Nederland ontving mij met open armen: Montfoort werd mijn tweede thuis en de gemeenschap werd mijn tweede familie. Na gescheiden te zijn door onze verschillende afkomst, wonen Yazzan en ik weer samen met onze twee katten. Ik maak mij nog steeds zorgen om de geliefden van mij die in Oekraïne wonen. Persoonlijk gaat het goed. Ik bewandel nu een nieuw pad in mijn leven als SMMspecialist (sociale media expert) en content creator in Nederland. Ik vertel dit verhaal vaak met een lach op mijn gezicht, maar die lach is een schild dat de pijnlijke herinneringen aan mijn vlucht verbergt”, vertelt Anastasiia.
Ninthe Blaak, Collin Hoogeveen en Nienke Slot

ANNEKE DE WITH

“Het is zoeken naar een verbinding. Je kan niet een receptenboek opendoen van dat doen we zo, maar je begint met luisteren.”

“Je ziet vaak dat mensen met psychiatrische problemen of een traumatische ervaring iets zoeken om de onrust in hun hoofd te dempen”, zegt Anneke de With (62 jaar). Anneke is opgeleid als maatschappelijk werker en werkt in de psychiatrie in een beschermde woonvorm. “Binnen de beschermde woonvormen wonen mensen met een psychiatrisch ziektebeeld, zoals schizofrenie, depressies, autisme, ADHD, persoonlijkheidsstoornis en verslavingsproblematiek. Vroeger waren verslavings–zorg en psychiatrie gescheiden, maar tegenwoordig wordt het als een geheel gezien. Binnen de beschermde woongroep heeft een deel een Wmo-indicatie (Wet maatschappelijke ondersteuning) en een deel een Wlz-indicatie (Wet langdurige zorg). Bij de Wet maatschappelijk ondersteuning is het vrij realistisch dat de cliënt uiteindelijk terug de maatschappij in kan. Bij de Wet langdurige zorg is de kans groot dat de cliënt langdurig of voor de rest van zijn leven op een of andere manier hulp blijft krijgen. Het wil niet zeggen dat mensen met een Wet langdurige zorg niks kunnen betekenen voor de maatschappij, want ook daar zijn mogelijkheden, zoals vrijwilligerswerk of parttimewerk”, vertelt Anneke.
“Een cliënt wordt aangemeld en daar begin ik een intakegesprek mee. Dan kijk ik tegen welke problemen de cliënt aanloopt en vraag wat de cliënt wil bereiken binnen de beschermde woonvorm en wat zijn verwachtingen zijn. Ook kijk ik naar acute problemen, zoals het gebruik van alcohol en drugs of financiële problemen. Zodra de cliënt helemaal clean is en geen drugs of alcohol meer gebruikt, kan hij in de beschermde woonvorm wonen. De cliënt wordt aan een begeleider toevertrouwd. Het kan zijn dat het in een keer klikt of dat al snel duidelijk wordt dat het geen match is, maar meestal moet een goede band groeien. In sommige gevallen worden een cliënt en begeleider geruild”, vertelt Anneke. “Het is zoeken naar een verbinding. Je kan niet een receptenboek opendoen van dat doen we zo, maar je begint met luisteren”, zegt Anneke.

“Als begeleider regel je praktisch zaken, zoals het inschrijven van de cliënt bij de ziektekostenverzekering en de gemeente. Door op zo’n praktische manier te beginnen, kan er een band ontstaan tussen de cliënt en begeleider. Daarna kijk je naar de behoeftes van iemand. Als ik de problemen en schulden kan stabiliseren en verminderen, kan de cliënt weer rust in zijn hoofd krijgen en kan hij zich focussen op de volgende stap. Zodra een cliënt mij vertrouwt, zal hij met zijn verhalen komen. Als begeleider is het de bedoeling om er voor de cliënt te zijn en niet gelijk naar oplossingen te zoeken. Het uiteindelijke doel is dat de cliënt tot rust komt, de juiste behandeling of therapie krijgt en goed kan functioneren in de groep”, vertelt Anneke.
“Vanuit de maatschappij wordt druk op cliënten gelegd om terug in de maatschappij te keren. Dit is niet voor iedere cliënt even makkelijk”, legt Anneke uit. “Te veel druk kan averechts werken: de cliënt kan terugvallen of psychotisch worden. Het is lastig om iemand te begeleiden die hogere verwachtingen heeft dan haalbaar is. Als de cliënt leert te accepteren dat dit is wat het is, dat hij hier tevreden mee is, dan heb je de belangrijkste stap behaald.”
Anneke vertelt verder; “Ik heb een keer iemand meegemaakt die zo in een psychose was, dat ze zich volledig als een baby gedroeg. Op dat moment kon ik haar gewoon in mijn armen nemen en een knuffel geven. Toen ze later terugkwam in de woonvorm, gedroeg ze zich weer als een volwassen vrouw. Ik gaf haar op dat moment een hand, omdat het niet meer gepast was om haar een knuffel te geven. Je past je gedrag aan op de situatie en hoe de cliënt je aanwezigheid nodig heeft. Als je een terugval ziet aankomen, kun je langzaam afstand nemen. Als iets onverwachts gebeurt, zoals een client die suïcide pleegt, kan het je raken. Het werken als maatschappelijk werker heeft mooie kanten, maar ook een kant die je eigenlijk nooit mee wil maken”, aldus Anneke.

Luna Alsabbah en Anna Spruit
DAANTJE VAN DEN BROEK

“Ik merk dat ik toch op dat moment even met iemand contact kan maken en dat die verbinding gecreëerd wordt, door middel van muziek.”

Sinds drie jaar zingt Daantje van den Broek (23) tijdens de Dodenherdenking bij het monument ‘De Naald’ aan de Meeuwenlaan in Woerden. Muziek heeft volgens Daantje de kracht om mensen te verbinden. “Ik denk dat muziek altijd een heel mooi middel is om die verbinding te zoeken. Bij de Dodenherdenking worden er om stukken gevraagd die een bepaalde betekenis hebben. Een stuk dat vaak terugkomt, is Schindler’s List, uit de film die gaat over de Tweede Wereldoorlog. Je merkt dat bij veel mensen een gevoelige snaar geraakt wordt als ze dat horen. Bij de mensen die die tijd meegemaakt hebben, zie je de emotie. Ik merk dat ik op dat moment even met iemand contact kan maken en dat die verbinding gecreëerd wordt door middel van muziek”, vertelt Daantje.
“Mijn ouders zitten in de muziek, dus dat heb ik van jongs af aan meegekregen. Mijn moeder werkt bij de muziekschool en ik ben zelf ook muziekdocent. Op die manier kan je zelf optreden, maar heb je tegelijkertijd ook gewoon een stabiele baan en kom je genoeg mensen tegen. Ik vind het leuker om andere mensen beter te zien worden, dan dat ikzelf elke keer in de spotlights sta”, zegt Daantje.

Er zijn twee orkesten die elkaar elk jaar afwisselen tijdens de herdenking: ‘Harmonie de Vriendschap’ en de ‘Fanfarecorps Excelsior’, waar Daantje het koor dirigeert. “Er komt veel publiek naar de Dodenherdenking. Je verwacht dat iedereen naar de herdenking op de Dam in Amsterdam kijkt, maar eigenlijk is het hier best druk.”
Daantje vindt het belangrijk om de slachtoffers te herdenken. “Je kan zeggen dat het lang geleden is gebeurd, maar ik denk dat het goed is om er altijd aan terug te denken en te weten dat het gebeurd is. Zeker omdat de thematiek van de Tweede Wereldoorlog vandaag de dag nog heel relevant is. Je ziet dat er nog steeds racisme is en dat er neer wordt gekeken op bepaalde culturen. Ik denk dat het een goede spiegel is om te kijken hoe we nu bezig zijn en hoe we dat toen deden. Je kan nooit honderd procent doen wat je wil, maar er is altijd wel een bepaalde keuze die je kan maken. Ik denk dat vrijheid vooral is dat je je eigen keuzes kan maken, je jezelf kan zijn en je eigen ding kan doen”, aldus Daantje.
Lindsay Gans en Demi Nagtegaal

DIA NAGEL

“De vrouwen worden vernederd en bespuugd, ze voelen zich een ding door het werk wat ze doen.

“Het moeilijkste vind ik de manier waarop de vrouwen behandeld worden door veel mannen. Ze worden vernederd en bespuugd, ze voelen zich een ding door het werk dat ze doen. Ik vind het heel moeilijk om te zien hoe zij zich voelen”, vertelt Dia Nagel. Zij en veertig vrijwilligers bezoeken in het centrum van Den Haag via stichting De Haven vrouwen die in de prostitutie terecht zijn gekomen. De vrijwilligers gaan wekelijks de straten in. “Wij helpen de vrouwen weer de maatschappij in te gaan. Het allerbelangrijkste daarvoor is vertrouwen winnen. We proberen met elk vrouw achter een raam contact te krijgen”, vertelt Dia. “Door vaak langs te lopen, weten zij wat wij doen. We willen ook duidelijk maken, dat wij niet beter zijn dan deze vrouwen. We proberen naast ze te staan en ze echt te zien”, zegt Dia.
“Wij helpen de vrouwen met schulden, bij het zoeken naar een nieuwe woning en baan en om de Nederlandse taal te leren. Dit doen we door taallessen te geven. Ook helpen wij ze bij het krijgen van een uitkering. Dit kunnen ze gebruiken voor een nieuwe, veilige leefomgeving, zodat ze kunnen nadenken over wat ze in de toekomst willen doen”, vertelt Dia. “Door de stress waaronder ze leven, denken ze alleen maar aan vandaag. Ze staan in een soort overlevingsstand. De vrouwen leven heel geïsoleerd, niemand mag weten wat zij doen. Ze schamen zich voor hun werk”, zegt Dia. “Als ik vraag wat ze wel willen doen, hebben ze geen idee. Ze willen hieruit. De vrouwen zijn bijna altijd moeders of oma’s. Ze doen dit werk uit armoede en werken voor hun familie. Ze komen naar Nederland met het idee dat dit het paradijs op aarde is en het makkelijk is om snel veel geld te verdienen, maar dat is echt niet zo”, vertelt Dia.

De Spaanse taal speelt een belangrijke rol. “Tachtig procent van de vrouwen die wij helpen, spreekt Spaans”, vertelt Dia. “Ik heb zeven jaar in Peru gewoond en daar heb ik de Spaanse taal geleerd. Toen ik terugkwam, las ik een artikel over meisjes die in de prostitutie werkten en dat er mensen nodig waren om hen te bezoeken. Ik wilde kijken of dit werk bij me past en heb contact gezocht met stichting De Haven. Ik ben nooit meer weggegaan.” Veel vrouwen komen uit Spaanstalige landen als de Dominicaanse Republiek, Colombia en Ecuador. “Als ze hier komen, spreken ze niks anders. Als iemand hen aanspreekt in hun eigen taal, vinden ze dat fijn en heb je snel contact. We delen ook Spaanse Bijbels uit, omdat het geloof vaak belangrijk is voor met name Zuid-Amerikaanse vrouwen”, zegt Dia.
“Eens in de twee maanden worden de vrouwen uitgenodigd voor een diner en een activiteit, zoals schilderen of muziek maken. En met Kerst krijgen ze een maaltijd en zingen we kerstliederen. Het is dan een groot feest met handige cadeautjes die de vrouwen kunnen gebruiken. Het wordt altijd erg gewaardeerd en dat is mooi om te zien”, aldus Dia.
Luuk de Haan en Jara Schippers


“Als het alarm ging, kreeg ik snel mijn blauwe jasje aan en renden mijn ouders met mij naar de schuilkelder bij een kruidenier.”

“Mijn ouders woonden tijdens de Tweede Wereldoorlog boven een winkel in Hengelo. Al snel werden bombardementen een deel van het dagelijks leven. Hengelo werd 42 keer gebombardeerd”, vertelt Els Ketelaar (83). “Eerst door de Duitsers, later door de geallieerden. Het station en de fabrieken waren strategische doelen.” De angst voor bombardementen zat diep. “Als het alarm ging, kreeg ik snel mijn blauwe jasje aan en renden mijn ouders met mij naar de schuilkelder bij een kruidenier. Ik noemde het de ‘toetfabriek’, omdat alle sirenes loeiden, als het alarm afging”, zegt Els.
In 1944 werd hun huis zo zwaar beschadigd dat ze niet langer konden blijven. De familie vluchtte naar Buurse, waar ze werd opgevangen in een jachthuis. “Het huis was van Jim en Shetty, vrienden van mijn ouders. Ze waren net getrouwd en hadden nog geen kinderen, maar wel een hond, Herda, waar ik mee speelde. Ik had weinig speelgoed en liep vaak alleen over het terrein.”
De vader van Els was tandarts. “Hij fietste rond met een zelfgemaakt karretje, zogenaamd voor mij. Hij vervoerde daarmee zijn instrumenten en behandelde mensen die ondergedoken zaten. De spullen lagen verstopt onder babyspullen en dekens. Het was natuurlijk niet de bedoeling dat iemand dat zou zien.”
In maart 1945 werd het jachthuis door de Duitsers geconfisqueerd. “We moesten opnieuw vertrekken, net voor de bevrijding van Haaksbergen op 1 april.”
De familie vond onderdak in een ander jachthuis in de Achterhoek. “Toen de oorlog eindelijk voorbij was, was iedereen blij. Mijn moeder vertelde dat er chocola

naar ons gegooid werd. Ze hoopte dat ik me mijn eerste stuk chocola zou herinneren, maar dat weet ik niet meer.”
De naoorlogse jaren waren moeilijk voor Els en haar familie. “Alles was op de bon. Ik had houten plankjes om op te lopen en droeg afgedragen kleren van andere kinderen. Een bruine jurk van een nichtje vond ik vreselijk lelijk, maar ik moest hem toch aan.”
Er werd thuis weinig over de oorlog gesproken, maar de impact bleef voelbaar. “In mijn jeugd speelde ik tussen de ruïnes van Hengelo. We klommen over afgebroken huizen en hekken. Ik mocht niet spelen met het meisje van de overkant, want haar ouders waren NSB’ers geweest. En ik was vreselijk bang voor onweer en harde stemmen. In 1985, bij een parade van Canadese tanks in Haren, barstte ik in tranen uit. Opeens was ik weer dat kleine meisje”, vertelt Els.
Toen Els jaren later weer het jachthuis in Buurse binnenstapte, kwamen de herinneringen aan haar tijd daar als een vloedgolf terug. “Ik liep de oprijlaan op. Ik zag geen jeneverbessen, maar ik wist zeker dat ze er waren geweest”, herinnert Els zich. “Daar stond de kachel en daar kon je naar buiten naar de ganzen toe. En als ik dat trapje opging, kwam je bij een kastje met twee popjes.” Onder die trap, zo besefte ze, zaten tijdens de oorlog mensen verstopt. Jim en Shetty zaten in de inlichtingendienst. Hun huis was een schuilplaats. “Ik hoorde vroeger wel eens gefluister onder de trap. Ik wist dat er mensen waren, maar ik heb nooit iemand gezien en weet nog steeds niet wie daar gezeten heeft”, aldus Els.
Tayla Ball en Jet Kreton

HARRIE WAHLE

“Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwamen veel mensen bij ons op de boerderij langs om eten te halen, mijn vader en moeder lieten nooit iemand weggaan zonder.”

“Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwamen veel mensen bij ons op de boerderij langs om eten te halen, mijn vader en moeder lieten nooit iemand weggaan zonder”, vertelt Harrie Wahle (87). Hij komt uit een gezin met veertien kinderen en woonde op een boerderij in Zevenhoven. “Er kwamen soms mensen lopend vanuit Amsterdam, omdat ze hoopten hier eten te vinden. Voedsel meegeven was moeilijk, omdat alles werd geregistreerd. Een geslacht dier, de liters melk: elk detail moest worden bijgehouden. Ondanks dat het lastig was, hielpen we, omdat we wisten dat we meer hadden dan anderen”, zegt hij.
Het erf was omringd door sloten. “Hierdoor waren wij betrekkelijk veilig voor de Duitsers, die kwamen minder snel bij ons. Wie er wel over het water naar ons toe kwam, was de burgemeester die naast ons woonde. Als er een razzia was, kwam hij naar ons toe. Er waren mensen die tijdelijk bij ons onderdoken, al werd mij daar als kind niks over verteld. Voor mij leek het meer of vrienden langskwamen en ik mocht spelen met de andere kinderen. Al was ik me niet bewust van wat er precies gaande was, ik voelde wel de spanning om me heen”, zegt Harrie.
Het was niet toegestaan om meer voedsel op de boerderij te hebben dan de Duitsers wisten. “Mijn ouders besloten tegen de regels in te gaan en niet alles te registreren door bijvoorbeeld geen stempels op de kazen te zetten en eten te verstoppen. Ik herinner me nog goed een avond dat we met ons gezin aan tafel zaten en dat de Duitsers langskwamen voor een controle. De ongestempelde kazen lagen op een plank onder de tafel. De Duitsers kwamen binnen met een hooivork en onderzochten de hooiberg door erin te prikken, op zoek naar mensen of achtergehouden voedsel. Terug in de woonkamer kwamen ze bij ons aan tafel zitten. Ze zaten zo dicht bij de kazen dat

we bang waren dat ze de kaas zouden ruiken, maar door de overheersende geur van koeien werden de verstopte kazen niet gevonden”, vertelt Harrie.
“Naast het achterhouden van kazen, probeerden we ook vee van andere boeren over te halen, omdat die dieren niet bij ons geregistreerd waren. Daardoor wisten de Duitsers niet van het bestaan van de dieren. Dit was handig, omdat we die konden slachten voor extra eten. Mijn ouders hadden met vrienden afgesproken om ’s nachts in het donker een varken naar ons over te brengen. Met paard en wagen gingen ze op stap, maar ze reden met dier en al de sloot in. Ze zijn naar huis gegaan en hebben het de volgende dag nog een keer geprobeerd. Toen lukte het wel”, zegt Harrie.
“Er was nog veel meer gaande dan wat ik hier nu heb kunnen vertellen, maar het hele verhaal weten we pas echt als het huis zou kunnen praten”, aldus Harrie.

Wieske Aleven, Lisa Eduardo en Aniko Wahle
INE FEIJT

“Het verhaal ging dat hij niet meer dan een paar spijkers had gestolen. Ik vind het heel bijzonder dat je dan zo zwaar gestraft wordt.”

Gerrit Jan Feijt werd in 1944 door de Duitsers opgepakt wegens diefstal. Hij werd meedogenloos gestraft en is naar drie concentratiekampen gestuurd. Eerst naar kamp Amersfoort, toen naar kamp Neuengamme en uiteindelijk is hij op 37-jarige leeftijd in Bergen Belsen overleden. Zijn kleindochter Ine Feijt zit nog altijd met veel vragen. “Het verhaal ging dat hij niet meer dan een paar spijkers had gestolen. Ik vind het heel bijzonder dat je dan zo zwaar gestraft wordt”, vertelt ze. Ine weet niet zeker of hij in Zeeland of in Rotterdam is opgepakt. Van haar vader hoorde ze altijd dat hij in Zeeland is opgepakt, maar in oorlogsbronnen staat in Rotterdam. “Onze familienaam is verwarrend omdat je Feijt ook met y kan spellen.” Gerrit Jan Feijt staat op een website met oorlogsbronnen onder twee namen vermeld, bij elke naam staat een ander verhaal.
Gerrit Jan was werkzaam als metselaar en werd vanuit Woerden door zijn werkgever naar Zeeland gestuurd. Daar werkte hij aan de Atlantikwall, een 5000 kilometer lange verdedigingslinie die Duitsland langs de kust van bezette gebieden heeft aangelegd. “Mijn opa zou op 6 juni 1944 zijn opgepakt in Rotterdam, dezelfde dag dat er in de gevangenis een bevrijdingsactie van een groep verzetsstrijders was. Hij had een koffer en een paar gulden bij zich. Wat deed hij daar op die dag”, zegt Ine.
Toen Gerrit Jan werd opgepakt, liet hij zijn vrouw en vier zonen achter. “Hij heeft op transport ook nog iets van een envelop met sleutels en een foto uit de trein gegooid, maar waar die gebleven zijn, weet ik niet”, vertelt Ine. Ines broer en zus hebben in het archief van Rotterdam naar informatie gezocht, maar helaas werden hun vragen niet beantwoord.

Toen Ine vijf jaar was, ging ze met haar familie naar Bergen Belsen. “Dat was heel heftig, vooral op die leeftijd. Ik weet nog dat ik naar foto’s stond te kijken en me afvroeg of ik mijn opa zou herkennen.” Ine heeft haar opa nooit gekend, maar heeft bij haar oma wel tekeningen en foto’s van hem gezien. Bergen Belsen is hetzelfde concentratiekamp als waarin de familie Frank heeft gezeten. “Toen ik jullie leeftijd had, vroeg ik me af of de vader van Anne Frank hem misschien heeft gekend.”
Het verhaal van Gerrit Jan heeft Ines familie beïnvloed. “Mijn vader ging een jaar lang nadat Nederland bevrijd was naar Station Woerden om te kijken of zijn vader terugkwam”, vertelt Ine. “Vroeger werd er weinig over gesproken, behalve op 4 en 5 mei. Dat was een heel verdrietige tijd.” Ines oma hertrouwde en kreeg kinderen. “Dan gaat het leven een soort verder”, vertelt ze. “Ik heb mijn oma één keer verdrietig gezien. Ik zat bij scouting en mocht bij de Dodenherdenking op de Meeuwenlaan de vlag hijsen. Dat is de enige keer dat mijn oma daar naartoe is gekomen. Het was heel bijzonder.” Ine vindt het belangrijk het verhaal van haar opa te vertellen, 80 jaar na de Bevrijding. “Het gemis, de vragen, hoe is het nou echt gegaan? Het idee dat iemand maandenlang in zo’n kamp heeft gezeten. Mijn oma die met vier kleine kinderen achterbleef. Het heeft veel impact in de familie gehad”, vertelt ze.
Minke Boers en Sophie Roseboom

MULDER

“Het gaat niet om een goed of fout antwoord, maar om het besef dat we in een democratie leven waar vrijheid niet vanzelfsprekend is.”

Jan Mulder (73) geeft als veteraan les op scholen en praat met jongeren over zijn ervaringen. Hij is in 1992 uitgezonden naar het toenmalige Joegoslavië en diende als commandant van de Nederlanders en tegelijkertijd als stafofficier voor verbindingen tijdens de oorlog. “Mijn taak was het onderhouden van radio- en telefoonverbindingen. Ik was sectorverbindingsofficier in de omgeving van Osijek in Kroatië en zorgde dat de communicatie mogelijk bleef, ondanks de kapotte infrastructuur.”
Jans militaire carrière begon onverwachts. “In eerste instantie hoefde ik niet in dienst, omdat alleen de twee oudste zonen van een gezin werden opgeroepen. De dienstplicht schoof naar mij door, omdat mijn oudere broer besloot dominee te worden en daardoor hoefde hij niet het leger in”, vertelt Jan. “Ik had geen trek in mijn dienstplicht, maar uiteindelijk vielen tijdens mijn uitzending in 1992 alle puzzelstukjes op hun plek. Daar ontdekte ik mijn roeping: vrede bewerkstelligen in de uitzendgebieden. Dit leidde me naar een carrière in crisisbeheersing, eerst in Den Haag en later twaalf jaar in Brussel, waarvan zes jaar als militair en zes jaar als burger. Hierdoor heb ik veel landen bezocht.”
Terugkijken op de VN-missie in Joegoslavië blijft ingewikkeld voor Jan. “De missie was om de vrede te bewaren en de bevolking te beschermen tegen Bosnisch-Servische troepen die probeerden binnen te vallen. De VN slaagde er niet in om de oorlog te stoppen. Het dieptepunt was het massale geweld en de genocide die er plaatsvond. Het grote verhaal is dat de missie mislukt is. Het kleine verhaal is dat je met je knieën in de prut zit, maar toch nog goede dingen kunt doen. Ik kon iets betekenen voor de lokale bevolking door telefoonverbindingen tot stand te brengen, zodat de mensen contact konden hebben met familie. Hiervoor moest ik onderhandelen aan de frontlinie, vaak met behulp van een tolk, omdat de mensen daar

geen Engels spraken. We slaagden er ook in medicijnen uit Nederland te krijgen en zo bij te dragen aan de gezondheidszorg in het gebied. We waren er voor de mensen, voor de bevolking, en dat geeft me uiteindelijk een goed gevoel over die tijd. Ik heb als mens mijn best gedaan ondanks dat de missie mislukt is”, zegt Jan. Sommige ervaringen uit die tijd draagt Jan nog altijd met zich mee. “Ik loop niet over gras, omdat daar mijnen in kunnen liggen. Vroeger werden er door de vijand vaak mijnen onder het gras geplaatst, dit was altijd heel gevaarlijk. Voor mij is dit geen trauma, ik kan er wel om lachen. Ook heb ik wekenlang bijna alleen maar paprika’s uit blik gegeten, waardoor ik die nu niet meer lekker vind.”
Doordat Jan lesgeeft op scholen en zijn ervaringen deelt met jongeren houdt hij zich nog steeds bezig met zijn verleden. “In een andere context geef ik ook les aan volwassenen en kinderen in landen als Oekraïne, Libanon, Tunesië, Jordanië en Marokko. Dit is soms zwaar, maar ik probeer mensen een brilletje te geven en ze zelf te laten ontdekken hoe het eraan toe gaat in andere landen. Zo sluit ik mijn lessen altijd af met de vraag: “Moeten we Nederlandse soldaten naar Oekraïne sturen?” Het gaat er niet om dat er een goed of fout antwoord is, maar om het besef dat we in een democratie leven waar vrijheid niet vanzelfsprekend is.
Dit houdt me al sinds 1992 bezig.”
Jan vindt het mooi om jongeren niet alleen vakkennis bij te brengen, maar hen ook een bredere oriëntatie te geven op de samenleving. “Het is intensief en kost veel energie, maar het is het waard. Het deel waarin ik uitleg wat traumatische ervaringen betekenen voor soldaten, maakt vaak de meeste indruk. De functie van school is niet alleen kennis bijbrengen, maar ook mensen klaarmaken voor de samenleving. Als je daar als vrijwilliger aan mee mag helpen, is dat natuurlijk een hele eer”, vertelt Jan trots.
Roos Op ’t Landt, Noor Vonk en Merel van Zwieten



JANET BAAN

“Bij
mij thuis mocht er niks in huis zijn wat met Japanners te maken had.”

“Pas in haar laatste levensjaren begon mijn moeder verhalen te vertellen over het leven in het Jappenkamp”, vertelt Janet Baan. Haar moeder Jans Torreman zat tijdens de Tweede Wereldoorlog in een Jappenkamp in Semarang in toenmalig Nederlands-Indië. “Mijn ouders hebben elkaar ontmoet in Indië, ze zaten bij elkaar op school. Toen mijn moeder vijftien jaar was, vroeg mijn vader, Hans Baan, verkering aan haar. Ze hadden het gezellig met elkaar tot de Nederlanders in januari 1942 door de Japanners gevangen werden gezet. Er waren aparte vrouwen- en mannenkampen. Mijn moeder moest met haar moeder, dus mijn oma, naar een Jappenkamp voor vrouwen en jongens onder de tien jaar. Mijn vader ging naar een mannenkamp. Hij moest aan de Birma-spoorlijn werken. Elke jongen boven de tien jaar werd bij zijn moeder weggehaald”, vertelt Janet. “Toen mijn zoons tien jaar werden, zei mijn moeder; “in het kamp werden ze nu bij je weggehaald.” Het afvoeren met vrachtwagens vol 10-jarige jongens heeft een grote impact op haar gehad.”
Jans en Hans werden van elkaar gescheiden en wisten niet of ze elkaar ooit nog zouden zien. Ze wisten niet van elkaar in welk kamp ze zaten. “De Jappen waren echt gemeen, gewoon wreed. Als je een Jap tegenkwam op het kamp, moest je buigen. Als je niet diep genoeg boog of een verkeerde blik gaf, werd je geslagen of geschopt. In het kamp was weinig te eten. Je kreeg net genoeg om te blijven leven, daarom smokkelden vrouwen eten voor hun kinderen. De vrouwen kwamen uit huizen met ‘kokkies’, Indische bediendes, die kookten. De kokkies kwamen met eten naar het prikkelgaas dat het kamp omheinde. De vrouwen kwamen daar stiekem, want als ze gesnapt werden, kregen ze straf. Dan werden ze met z’n tienen aan elkaar vastgebonden op een rij gezet met een stok achter de knieën. Ze konden geen kant op en iedereen kon zien dat ze wat ergs hadden gedaan. En wat had je gedaan? Alleen maar eten gehaald voor je kinderen”, vertelt Janet. “De wrede straffen zijn mijn moeder bijgebleven.”

“Mijn vaders laatste wens is zijn redding geweest”, zegt Janet. “Mijn vader heeft dat verhaal maar één keer aan mijn moeder verteld, want hij wilde het vergeten.” Japan capituleerde op 15 augustus 1945. Indonesische vrijheidsstrijders streden daarna voor onafhankelijkheid voor hun land en gingen op jacht naar Nederlanders, die voor hun eigen veiligheid in de kampen bleven. De Japanners moesten nu de orde handhaven. “Mijn vader kreeg van een vrijheidsstrijder te horen dat hij zou worden geëxecuteerd. Hij stond met drie mannen op een rijtje. De Indonesische schutter vroeg aan de eerste man of hij nog een wens had. Toen hij ‘nee’ antwoordde, werd hij doodgeschoten. Dat gebeurde ook bij de andere twee mannen. Toen mijn vader aan de beurt kwam, vroeg de schutter hetzelfde. Hij antwoordde: “Mijn laatste wens is dat ik nog wil plassen.” Dat mocht en hij werd naar een boom gestuurd. Dit zag een Japanner die voor veiligheid van de Nederlanders moest zorgen en hij heeft hem uiteindelijk gered. Mijn vader heeft het dus echt net overleefd”, zegt Janet.
“In 1946 vertrokken mijn moeder en oma met een schip naar Nederland, ze kwamen terecht in Oostvoorne bij familie. Na een paar jaar konden ze samen een leven in Den Haag opbouwen. Hier volgde mijn moeder de opleiding heilgymnastiek en massage. In Nederland kreeg ze weinig begrip voor wat ze had doorgemaakt. Mensen spraken over de Hongerwinter en het leed dat zij hadden ervaren in Nederland en zeiden tegen mijn moeder: “Jullie hebben het niet koud gehad.” Alsof de warmte in Indië hun ellende minder erg had gemaakt”, vertelt Janet. “Mijn vader zat nog in Indië voor zijn werk, ze wilden graag samen verder. Op 24 december 1948 trouwde mijn moeder met ‘de handschoen’, zodat ze naar Indonesië kon, ongetrouwde vrouwen kwamen het land niet in. Ze hadden elkaar inmiddels bijna 7 jaar niet gezien.
In 1958 moesten Jans en Hans Indonesië definitief verlaten. Ze zijn in Woerden een nieuw leven gestart en probeerden het verleden achter zich te laten. “Bij mij thuis mocht er niks in huis zijn wat met Japanners te maken had”, zegt Janet. “Geen Sony-tv en ook geen Japans automerk, zoals Toyota. Er mocht geen kruimel weggegooid worden, omdat mijn ouders voor elke korrel rijst die ze kregen dankbaar waren. Als er wat over was, moest het aan de vogels of aan een ander levend iets gegeven worden. Als het maar niet zou worden weggegooid. De oorlog heeft hun leven getekend”, aldus Janet.
Eva Kroon en Ruchama van Leeuwen
JEROEN ILLY

“Iedere journalist dient zich te houden aan de code van de journalistiek.”

Jeroen Illy, eindredacteur van het actualiteiten–programma EenVandaag, weet hoe belangrijk het is dat nieuws betrouwbaar is. Hij heeft landen bezocht waar dat helemaal niet vanzelfsprekend is. “Iedere journalist dient zich te houden aan de code van de journalistiek”, stelt hij. Die code houdt in dat nieuws objectief wordt gebracht, zonder propaganda, om de geloofwaardigheid niet te schaden. Een essentieel aspect hiervan is hoor en wederhoor: nieuwszenders zijn verplicht beweringen te onderbouwen met feiten en deze feiten te checken. Met zestien jaar ervaring als verslaggever weet Jeroen hoe belangrijk het is om verhalen duidelijk over te brengen. “Binnen notime ben je een expert op verschillende gebieden”, vertelt hij. “De uitdaging is om het nieuws zó te brengen dat het voor iedereen begrijpelijk blijft.”
Als eindredacteur is Jeroen verantwoordelijk voor de betrouwbaarheid van de uitzendingen van EenVandaag. “Mijn plicht als journalist is om te checken of wat jij zegt klopt”, benadrukt hij. Jeroen pleit voor onafhankelijke journalistiek en keert zich tegen staatspropaganda en de verspreiding van complottheorieën. “Ongehoord Nieuws is een actualiteitenprogramma dat regelmatig complottheorieën en racistische beschuldigingen naar buiten brengt. Hier sta ik absoluut niet achter. Het is bizar dat nieuwsmedia zich niet aan de code van de journalistiek houden. Vrijheid van meningsuiting heeft grenzen. Nieuws moet uitgezonden worden op basis van feiten, ongeacht de persoonlijke mening van de uitzender”, zegt Jeroen.
“In oktober ben ik met mensen van verschillende omroepen in Polen en Hongarije geweest.
Mensen in Polen hebben jarenlang geleefd onder een streng rechts regime waar geen persvrijheid was en waar de publieke omroep volledig in handen

was van de politieke partij”, vertelt Jeroen. Dat betekent dat alle programma’s op publieke zenders, zowel radio als televisie, werden bepaald door de politieke partij. “Inmiddels is de situatie in Polen wat verbeterd, maar Hongarije is echter een ander verhaal. Daar is premier Orbán sinds 2010 aan de macht en hij heeft alles overgenomen. Hij is een rijke man en heeft met zijn rijke vrienden afgesproken om het staatsomroepsysteem over te nemen en alle journalistieke mediakanalen op te kopen. Alles wat de gemiddelde Hongaar ziet aan nieuws is politiek gekleurd.” Dat betekent dat al het nieuws in de richting van één partij staat. “Sommige Hongaren zijn hiervan op de hoogte, maar niet iedereen weet dat dit zo is. Mensen gaan ervan uit dat alles wat zij op het nieuws zien klopt”, zegt Jeroen.
“Ik ben blij dat ik in een land leef waar dat geen enkel probleem is. Wij hebben hier in Nederland allerlei verschillende omroepen. Met wie je hier ook van de journalistiek praat, je praat op hetzelfde niveau over onafhankelijke journalistiek en is er geen enkele twijfel over hoor en wederhoor”, zegt Jeroen. Ook heeft hij een bericht meegekregen van de Polen: “Wees op je hoede, zorg ervoor dat de politiek geen invloed krijgt op het omroepsysteem en dus het journalistieke systeem. Als de politiek zich ermee gaat bemoeien, gaat het fout”, aldus Jeroen.
Hadassa Griffioen en Hajar Kuhich

MARION ANKER

“Geschiedenis is niet zwart-wit. Je moet meerdere stemmen laten horen om recht te doen aan de werkelijkheid.”

“De geschiedenis is nooit eenduidig, het hangt af van het perspectief.” Met die gedachte houdt Marion Anker zich dagelijks bezig als wetenschappelijk medewerker op de geschiedenisafdeling van het Rijksmuseum in Amsterdam. Haar werk draait om het vertellen van het nationale verhaal van Nederland, waarbij ze tentoonstellingen ontwikkelt en onderzoek doet naar de collectie van het museum. “Wij kijken constant naar hoe we de geschiedenis zo compleet mogelijk, met oog voor verschillende verhalen, kunnen presenteren”, zegt ze.
Een van haar meest ingrijpende tentoonstellingen ging over de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd (1945-1949). Marion vertelt: “We wilden verschillende perspectieven tonen: niet alleen het Nederlandse en Indonesische, maar ook bijvoorbeeld het Molukse perspectief. Die veelzijdigheid maakt het verhaal complex, maar ook eerlijker. Door persoonlijke objecten en verhalen centraal te stellen, kregen bezoekers een intieme blik op deze turbulente periode. Geschiedenis is niet zwart-wit. Je moet meerdere stemmen laten horen om recht te doen aan de werkelijkheid.”
Een van de grote uitdagingen in haar werk is het visuele aspect. “In een museum moet een verhaal gekoppeld zijn aan een object. Soms wil je een belangrijk onderwerp belichten, maar is er simpelweg geen object dat het ondersteunt. Dat maakt het samenstellen van tentoonstellingen een zorgvuldig proces van verzamelen, selecteren en afwegen. Je zoekt naar een balans: verschillende verhalen belichten zonder de geschiedenis te simplificeren”, zegt Marion.
Ook de discussie over de teruggave van koloniale kunst en objecten houdt haar bezig. “Het is goed, dat we ons afvragen van wie iets daadwerkelijk is. Als een object onder dubieuze omstandigheden in Nederland is gekomen, moet dat worden onderzocht.

Het Rijksmuseum doet dat zorgvuldig en werkt samen met landen van herkomst.” Recent werden objecten teruggegeven aan Sri Lanka, een ontwikkeling die ze toejuicht. “Sommigen zeggen: ‘Dan kunnen wij het verhaal niet meer vertellen.’ Maar daar moest het verhaal heel lang zonder object verteld worden. Dat zij hun eigen geschiedenis weer kunnen tonen, is minstens zo belangrijk. ”Samenwerking met andere landen ziet ze als essentieel. “Voor de tentoonstelling over de Indonesische onafhankelijkheid hadden we Indonesische en Nederlandse conservatoren. Dat gaf ons compleet nieuwe inzichten. Wij kregen in Nederland een ander beeld van die geschiedenis mee dan onze Indonesische collega’s. Juist daarom is het belangrijk om samen tentoonstellingen te maken en niet alleen ons eigen perspectief te blijven herhalen.”
Het museum moet blijven inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen, vindt ze. “De Black Lives Matterbeweging en de toenemende aandacht voor het slavernijverleden hebben ons ook in het museum aan het denken gezet. We willen relevante verhalen vertellen voor het publiek van nu en kijken hoe we de collectie kunnen aanvullen met onderbelichte perspectieven, zoals die van vrouwen en mensen van kleur.”
Het presenteren van geschiedenis is nooit neutraal, erkent ze. “Geschiedenis is interpretatie. Wat we nu belangrijk vinden in het verleden, kan over honderd jaar anders zijn. Daarom moeten we altijd kritisch blijven, bronnen laten zien en zorgvuldig afwegen hoe we verhalen vertellen. Het museum is allang niet meer alleen een plek van schoonheid en nationale trots. Soms schuurt het, en dat mag. Het verleden hoeft niet comfortabel te zijn.”
Jill Hoogenboom en Anna van der Neut

PAUL ALFONS

“Zelf ervoer ik de tijd in de kazerne als gezellig, maar ik merkte dat het voor mijn ouders niet altijd makkelijk was.”

“Mijn vader was voor het Koninklijk NederlandschIndisch Leger (KNIL) in toenmalig Nederlands-Indië gelegerd. Op het eiland Sumatra heeft hij tijdens zijn werk als militair mijn moeder leren kennen. Toen de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog begon, werden militairen van het KNIL gezien als landverraders. Mijn vader werd gedwongen het land te verlaten en mijn moeder ging met hem mee”, vertelt Paul Alfons (69).
“Mijn ouders reisden met een boot via het Suezkanaal en kwamen na zes weken aan in Rotterdam.” De militairen werden daarna verspreid over Nederland. Pauls ouders kwamen in Woerden terecht, waar ze dachten tijdelijk te verblijven. Dat bleek niet zo te zijn.
In Woerden zaten rond de 800 Molukse mensen verspreid over drie kampen. “Mijn ouders woonden eerst aan de Utrechtsestraatweg en later gingen ze naar de kazerne”, vertelt Paul. “Mijn ouders werden weggepest uit de Utrechtsestraatweg, omdat ze zich niet wilden aansluiten bij een partij. Mijn vader wilde als één gemeenschap verenigd blijven, want dan sta je sterker. Hij wilde niet leven volgens de idealen van die partij. Zodoende verhuisden ze naar de kazerne en daar ben ik geboren”, zegt Paul.
“Zelf ervoer ik de tijd in de kazerne als gezellig, maar ik merkte dat het voor mijn ouders niet altijd makkelijk was”, vertelt Paul. “Mijn moeder moest wel even wennen. Ineens moest ze op een strobed slapen in plaats van een normaal bed. Wij waren nog klein en sliepen met alle kinderen samen in één bed. We woonden daar niet groot en luxe. Af en toe was er ruzie tussen gezinnen, maar daar werden wij als kleintjes vaak van weggehouden. Als ik stiekem uit het raam keek, zag ik de grote jongens naar elkaar toe lopen om te knokken.”

Beschermd achter de gesloten poortdeuren konden de kinderen in de kazerne vrij en veilig spelen. “Op woensdagmiddag van drie tot vijf uur kwamen alle kinderen naar binnen, deden hun schoenen uit en keken samen televisie. Voordat we naar zondagsschool gingen, deden we een soort overlopertje van muur naar muur en speelden we tikkertje. De winter van 1963 kan ik me ook nog goed herinneren, want toen konden we schaatsen op het plein. Er lag ijs en we gleden overal naar toe, dat was fantastisch”, vertelt Paul enthousiast.
In 1964 begon de gemeente Woerden met het opheffen van de drie kampen. De mensen konden een huurwoning krijgen. Niet iedereen wilde dat, want Woerden koos ervoor om de Molukkers verspreid over de stad te huisvesten. Andere gemeenten maakten een eigen ‘Ambonezenwijk’ en degenen die samen met andere Molukkers wilden blijven wonen, verhuisden daarheen. Paul vertelt: “We woonden tot 1964 in de kazerne, hierna verhuisden we met het gezin naar een Molukse wijk in Breukelen. In deze wijk woonden Molukkers uit verschillende kampen. Wij waren de lieverds vergeleken met de kampbewoners aan de Utrechtsestraatweg. Zij hielden zich niet aan de regels en gingen tegen hun ouders in. Dat zouden wij nooit doen, want wij wilden geen straf. Er was vaak een soort onderlinge strijd tussen de verschillende kampen.”
De Molukse gemeenschap heeft lang gedacht dat hun verblijf in Nederland tijdelijk was. Veel Molukse mensen bleven daarom stateloos in de hoop terug te kunnen keren naar hun eigen land. Doordat ze stateloos waren, hadden ze geen papieren en konden ze niet naar het buitenland op vakantie. “Pas na 23 jaar zijn mijn ouders voor het eerst teruggegaan en zagen toen hun ouders weer”, vertelt Paul.
Tess van Dieijen en Jasmijn de Rouw


“Iedereen hield elkaar onder schot terwijl onze wagen verder reed.”

In 1981 ging Raymond Hiltrop als jonge militair op VN-vredesmissie naar Libanon. De burgeroorlog daar maakte diepe indruk op hem, maar hij wist zijn ervaringen een plek te geven. Bij veel andere veteranen blijven de herinneringen hen achtervolgen. “Een jongen uit mijn lagere schoolklas, die ook in Libanon had gediend, maakte twintig jaar geleden een einde aan zijn leven. Hij zat volledig met zichzelf in de knoop. Er was toen niet de juiste hulp voor hem”, vertelt Raymond.
In 1975 brak in Libanon een burgeroorlog uit. Deze ontstond door spanningen tussen christenen, soennieten, sjiieten en druzen, die allemaal meer macht wilden in het land. De strijd werd erger doordat landen als Syrië en Israël zich ermee bemoeiden. Nederland deed mee met de VN-vredesmissie en stuurde vredestroepen om de situatie onder controle te houden. Raymond werd als dienstplichtige in 1981 opgeroepen. “Dienstplicht werd gezien als een noodzakelijk kwaad”, zegt hij. “De spanningen in de wereld waren groot en als je aan de beurt was, ging je gewoon.” Hij werd opgeleid tot hospik, een militaire verpleegkundige.
Toen hij in Libanon aankwam, zag hij meteen hoe groot het contrast met Nederland was. Kapotgeschoten huizen, slechte wegen en kinderen die opgroeiden in pure armoede. “Wij groeien op in een klein, veilig land. Daar was oorlog de norm.” Tijdens patrouilles zag hij de gevolgen van de oorlog van dichtbij. Soms kwam het gevaar ook heel dichtbij: “We moesten gewapende groepen tegenhouden die Israël wilden binnenvallen. Op een dag weigerde een groep de wapens af te geven. Iedereen hield elkaar onder schot terwijl onze wagen verder reed. Eén verkeerde beweging en het had heel anders kunnen aflopen.”
Sommige momenten bleven hem altijd bij zoals met Ali, een jongen uit het dorp, die met een granaat

speelde. Het explosief ging af en de jongen verloor zijn hand. “Ik wist niet hoe ik een stompje moest verbinden, alleen een vingerkootje. Maar uiteindelijk is een stompje gewoon een groot vingerkootje.” Ali kwam daarna dagelijks langs bij het militaire kamp om zijn wond te laten verzorgen. Libanon was totaal instabiel. Van alle kanten werd er geprobeerd om de macht in het land te grijpen. “Haat en conflict zijn overal ter wereld te vinden”, zegt Raymond. “Mensen groeien op in situaties waarin ze van jongs af aan leren wie hun vijand is. Dat maakt vrede bijna onmogelijk.”
Na zes maanden keerde Raymond terug naar Nederland. Inmiddels heeft hij een carrière als Fund Manager, maar soms denkt hij nog terug aan Libanon. Niet alleen aan de spanning en het gevaar, maar ook aan de momenten waarop hij echt iets kon betekenen. “Uiteindelijk heb ik daar mensen kunnen helpen en dat is iets waar ik nog steeds trots op ben”, aldus Raymond.

Nanou van Dijk en Matina Dontis
RIA VAN VUUREN

“Op straat vroeg iemand een keer aan mijn dochter of zij haar spijkerbroek mocht kopen, omdat je in de DDR geen spijkerbroeken kon kopen.”

Ria van Vuuren reisde in de jaren tachtig meerdere keren naar Oost-Berlijn om vrienden te bezoeken.
“Ik was altijd gespannen als ik de grens over moest”, vertelt ze. Van 1949 tot 1990 bestond Duitsland uit twee delen: de Bondsrepubliek Duitsland (BRD) en de Duitse Democratische Republiek (DDR). De BRD hoorde bij West-Europese landen en de DDR hoorde bij het communistische Rusland. Ook de hoofdstad Berlijn was opgedeeld in twee delen. De mensen die in de DDR woonden, konden daar niet zomaar uit. Wel kon je als buitenlander onder bepaalde voorwaarden naar de DDR toe. “Je moest vooraf in Nederland een visum aanvragen en dan kreeg je een stempel in je paspoort. Daarmee moest je drie streng gecontroleerde grenzen over om in Oost-Berlijn te komen”, zegt Ria.
“Ik was bang dat ik aangehouden zou worden of per ongeluk de verkeerde dingen mee had meegenomen. Je mocht geen Westerse tijdschriften meenemen. Soms haalden ze alle spullen uit de auto om het te kunnen checken. Een keer had ik een aardappelschilmesje bij me, omdat ik een appel wilde schillen, maar dat mocht niet. Ik had verhalen gehoord over mensen die stiekem van oost naar west probeerden over te steken en zonder pardon werden doodgeschoten”, vertelt Ria.
“Mijn kinderen vonden de grensovergang heel eng. Ze waren bang dat ze opeens naar de gevangenis moesten, omdat ze iets verkeerds hadden gedaan. Ze keken vaak uit het raam van de auto of er niet op dat moment iemand neergeschoten zou worden. Er waren veel militairen aanwezig, dat was best intimiderend”, vertelt Ria.
De meeste burgers in de DDR konden West-Duitse radio- en televisiezenders ontvangen. Zo wisten ze hoe het leven in het Westen was, maar de overheid wilde dat niet. Ze wilden voorkomen dat de bevolking

in opstand zou komen. “Bij onze vrienden werd er nooit over de politiek gepraat. Ze waren bang dat ze werden afgeluisterd”, zegt Ria.
Alle bedrijven in de DDR waren in handen van de socialistische staat, die bepaalde wat er geproduceerd werd en wat iets moest kosten. Hierdoor was er regelmatig een tekort aan producten. “Veel mensen reden in een Trabant, je zag die auto’s in verschillende kleuren en groottes. Er waren winkels met spullen die je alleen met Westers geld kon kopen. Mensen uit het Oosten konden daar niks kopen, omdat zij geen Westers geld hadden. ”Op straat vroeg iemand een keer aan mijn dochter of zij haar spijkerbroek mocht kopen, omdat je in de DDR geen echte spijkerbroeken uit West-Europa kon kopen. Als je uit eten ging, moest je bij de ingang van het restaurant wachten tot je een plekje kreeg aangewezen. Soms moest je dan met vreemde mensen aan tafel zitten. Het eten was sober, niet de luxe die wij kennen”, vertelt Ria.
Er was geen werkloosheid. Er waren altijd wel mensen op straat of in de metro die ervoor zorgden dat niemand viel en dat het schoon bleef. Als er een papiertje op de grond viel, werd het gelijk opgeruimd. De stad was schoon, maar wel grauw en grijs. Nergens waren reclameborden of graffiti kunstwerken. In die tijd was het echt een andere wereld dan je gewend was”, aldus Ria.
Eline Kooi en Elise Martinez Montenegro

4 & 5
ROB DEN HARTOOG

“Mijn moeder zei altijd dat je niet wordt gemaakt of gebroken door wat je overkomt, maar hoe je er mee omgaat.”

“Mijn moeder zei altijd dat je niet wordt gemaakt of gebroken door wat je overkomt, maar hoe je ermee omgaat”, vertelt Rob den Hartoog (78). “Mijn ouders hebben tijdens de Tweede Wereldoorlog vastgezeten in Jappenkampen. Ik ben na de oorlog in 1946 geboren. Er werd in mijn familie niet over de oorlog gesproken. Ik leerde pas over hun verhaal toen ik na het overlijden van mijn broer, het ouderlijk huis ging opruimen. Achteraf heb ik spijt dat ik mijn ouders nooit vragen heb gesteld”, zegt Rob.
“Toen de Japanners in maart 1942 het toenmalige Nederlands-Indië binnenvielen, werden mijn ouders opgepakt en gevangengezet in een Jappenkamp. Mijn vader werd als krijgsgevangene naar Japan getransporteerd. Hij heeft een tijd in de stad Hiroshima gevangen gezeten, voordat hij naar het noorden van Japan werd verplaatst. Mijn moeder zat met mijn zus vast in kamp Ambarawa op het eiland Java, waar mijn broer in 1942 is geboren. De omstandigheden waren slecht, mijn vader woog voor de oorlog rond de honderd kilo en erna nog geen veertig. Toen hij in het ziekenhuis lag, schreef hij een brief aan mijn moeder waarin hij zei dat hij dacht dat hij het niet zou redden”, vertelt Rob.
“Japan capituleerde nadat Amerika in 1945 atoombommen had laten vallen op de steden Hiroshima en Nagasaki. Mijn vader werd bevrijd en is door het Rode Kruis opgevangen en naar het Japanse eiland Okinawa gebracht. Dat eiland was tijdelijk in het bezit van de Amerikanen, hier kon hij weer op kracht komen. Tegelijkertijd zat door de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog mijn moeder samen met mijn broer en zus nog vast in het Jappenkamp Ambarawa. Het was onmogelijk voor hen om weg te gaan. Hier kreeg mijn moeder uiteindelijk wel de afscheidsbrief van haar man, waardoor zij lange tijd heeft gedacht dat ze weduwe was. Pas in februari 1946 werden ze door het Engelse leger bevrijd en naar Sydney in Australië gebracht. Uiteindelijk is mijn vader op zoek gegaan naar zijn vrouw en kinderen en zijn ze elkaar in maart 1946 op straat in Sydney tegengekomen. Van deze hereniging is ook een foto gemaakt”, zegt Rob wijzend naar de foto.
“Ik ben negen maanden later in november 1946 geboren in Sydney en ben als het ware het liefdeskind van mijn ouders, die elkaar terug hebben gevonden na de oorlog. Toen ik rond de acht maanden was, zijn we naar Nederland gegaan. Daar hebben mijn ouders hun ouders voor het eerst sinds 1936 weer gezien. In 1948 zijn we naar Indië teruggegaan, omdat mijn vader daar werk had. In die tijd was het voor ons
gevaarlijk om daar te wonen. We woonden door een muur afgesloten van de rest van de bevolking. Als mijn moeder boodschappen ging doen, moesten er twee gewapende mannen mee. Uiteindelijk zijn we in 1953 het land uitgezet en teruggegaan naar Nederland”, vertelt Rob.
“Mijn vader was erg gesloten en praatte niet graag over wat hij had meegemaakt. Mijn moeder was kwaad over hoe ze behandeld waren tijdens, maar ook na de oorlog. Mijn vader miste zes jaar van zijn pensioen, ook al zat hij, toen de oorlog begon, wel in de Nederlandse Landmacht. Mijn moeder heeft hard moeten vechten om iets extra’s te kunnen krijgen. Ook was ze boos op het feit dat hier in Nederland op 4 en 5 mei uitgebreid wordt herdacht en gevierd, maar de bevrijding van Nederlands-Indië wordt eigenlijk verzwegen.” In Woerden wordt hier pas sinds 2020 bij stilgestaan met een plechtigheid op 15 augustus, de dag waarop Japan capituleerde.
Ondanks alles wat mijn familie is aangedaan, ben ik in een zeer liefdevol en zorgzaam gezin opgegroeid. Mijn moeders wijsheden zal ik altijd met mij meedragen. De vrijheid is mij gegeven door mijn ouders en daar zal ik altijd dankbaar voor zijn. Ik sta positief in het leven en respecteer anderen. Probeer geen muur te bouwen, maar een brug te slaan naar een ander. Alleen zo voorkomen we een oorlog zoals mijn gezin dat heeft meegemaakt”, aldus Rob.
Esmee Nederend en Yade Vermaas

RUUD VAN DONKELAAR

“Mijn vader was als commandant te velde betrokken bij het helpen van Joden en andere onderduikers.”

“Mijn vader liep tijdens de oorlog altijd gewapend rond. Hij wist dat al het werk voor niets was geweest, als hij gepakt werd. Daar kon hij niet tegen, daarom had hij een pistool met zes kogels. “Vijf tegenstanders gaan eraan en de laatste is voor mezelf: zo stond hij erin”, vertelt Ruud van Donkelaar (81) over zijn vader Niek. “Mijn vader was bouwkundige en werkte voor de Tweede Wereldoorlog bij het ministerie van Defensie. Daar raakte hij bevriend met Klaas Postma, die bij het verzet zat. Mijn vader sloot zich ook aan en vormde met zijn vrienden Ad Guldemond, Jan van Elk, Frans Molmans en anderen een verzetsgroep in Woerden die onderdeel werd van de Oranje Vrijbuiters. Er waren elf knokploegen en elke ploeg kende alleen de mensen uit hun eigen groep. Er was geen dwarsverbinding, zodat ze niemand konden verraden. Alleen mijn vader kende ze allemaal”, vertelt Ruud.
“Mijn vader was als commandant te velde betrokken bij het helpen van Joden en andere onderduikers. Het eten was op de bon, dus gingen ze voedsel stelen, het liefst bij de Duitsers”, vertelt Ruud. In Woerden zaten veel Duitse militairen, omdat het een garnizoensstad was: een stad van militair belang. Ruud weet dat zijn vader bericht kreeg dat de Duitsers een grote troepenverplaatsing planden. De treinen kwamen toen door sabotage stil te staan en de Engelse jachtvliegers konden die beschieten. “De Duitsers sloegen op de vlucht en renden naar de huizen om bescherming te zoeken. Mijn vader had daardoor uiteindelijk zeventien Duitse militairen in huis. Ze hadden hun jassen overal neergegooid. Hij heeft die jassen doorzocht en informatie over troepenverplaatsingen verzameld. Die gegevens heeft hij weer doorgeseind”, weet Ruud.
“Een van zijn beste vrienden uit de oorlog heeft hij op een bizarre manier leren kennen. Mijn vader kreeg een tip dat er een spion rondliep. Die hebben ze

gearresteerd en opgesloten in zijn huis, met bewaking erbij. Op een gegeven moment besefte die spion dat hij het niet lang meer ging redden als hij niet de waarheid vertelde. Hij gaf toe dat hij inderdaad spioneerde, maar voor de Engelsen. Dat kon geverifieerd worden in Amsterdam. Mijn vader stuurde een koerier op de fiets naar Amsterdam en die kwam terug met de bevestiging dat het klopte. Vanaf dat moment werden ze goede vrienden. Na de oorlog werd die vriend, Wim Nieuwboer, directeur van Pro Rege, een organisatie die zich inzette voor het welzijn van militairen, veteranen en hun thuisfront. Ze bouwden militaire tehuizen bij kazernes en mijn vader werd daarvan de architect.”
Niek heeft de oorlog overleefd, maar een groot deel van de Oranje Vrijbuiters niet. “Doordat mijn vader in Woerden woonde, moest hij op de fiets naar de geheime ontmoetingsplek in Utrecht. Toen hij aankwam, zag hij iets wat hem niet zinde. De gordijnen op de onderste verdieping waren dicht. Hij heeft zich voorgedaan als voorbijganger en is doorgefietst. Als hij het huis was binnengegaan, was hij gearresteerd. Iedereen die daar aanwezig was, is opgepakt. De laatste drie maanden van de oorlog zat mijn vader ondergedoken. Na de oorlog heeft hij een gedenkteken ontworpen voor alle Woerdense gevallenen, dat aan de Meeuwenlaan in Woerden staat”, vertelt Ruud.
“Aan de oorlog heeft hij vriendschappen overgehouden met de Joden die hij tijdens de bezetting geholpen had. Hij sprak er nauwelijks meer over. Pas veel later begon hij af en toe te vertellen, maar niet veel tegen mij. Toen hij overleed, was ik bij zijn laatste zucht. Hij droeg altijd een ring, die hij als oudste man van de familie had gekregen. Mijn broer en zusje vonden dat die ring voor mij bestemd was”, zegt Ruud.
Ola Makowska en Sophie van Vliet

SANDER DENTERS

“De geschiedenis herhaalt zich niet, maar rijmt wel vaak.”

“De geschiedenis herhaalt zich niet, maar rijmt wel vaak”, weet Sander Denters als geen ander. Als archivist bij het Regionaal Historisch Centrum (RHC) in Woerden is hij dagelijks bezig met het ontsluiten, bewaren en delen van historische documenten.
Met een grote passie voor het verleden zorgt hij niet alleen voor de bewaring van deze historische documenten, maar ook dat zij toegankelijk worden voor onderzoekers, inwoners van Woerden en andere geïnteresseerden. “Ik ontdek steeds nieuwe aspecten van de regio waarin ik werk. Tegelijkertijd zie ik dat grote historische gebeurtenissen, zoals de Tweede Wereldoorlog, ook zichtbaar zijn in de archieven in Woerden. Zo liggen er documenten en foto’s van Joodse gezinnen uit Woerden die zijn gedeporteerd en niet zijn teruggekeerd. Dat zijn aangrijpende stukken, mede omdat ze tonen hoe vrijheid en onvrijheid afhankelijk kunnen zijn van de groep waartoe je behoort. Dit soort bronnen geven inzicht in het gevaar van de ontmenselijking van anderen, die ook vandaag helaas aan de orde van de dag is”, zegt Sander. Een van de verhalen uit het archief die Sander dan ook is bijgebleven, gaat over de vervolging van homoseksuele mannen in de achttiende eeuw. Sander vertelt: “Ik vond een proces uit 1730 waarin een man werd veroordeeld wegens sodomie. Hij zou ter dood worden gebracht en mocht niet in gewijde grond begraven worden. Dit laat zien hoe beperkt vrijheid vroeger kon zijn.”
Sander werkt ondertussen al vijf jaar bij het RHC.
“In het begin hielp ik mensen die hier kwamen om onderzoek te doen. Zij hadden bepaalde stukken nodig uit het archief. Een deel van het werk was simpelweg stukken ophalen, maar ik kon ook meedenken over welke bronnen geschikt waren voor onderzoekers. Soms moeten we mensen

doorverwijzen naar andere instellingen als wij de benodigde documenten niet hebben”, vertelt Sander.
“Ik ben doorgegroeid van een ondersteunende functie naar een meer inhoudelijke en analytische functie. Ik doe nu minder dienstverlenend werk en schrijf meer, wat beter aansluit bij mijn interesses en achtergrond. Ik ontvang vaak archieven in de vorm van grote hoeveelheden papier zonder duidelijke structuur. Mijn taak is om deze documenten te ordenen, zodat ze toegankelijk worden voor onderzoekers. Ik reconstrueer het verhaal achter deze archieven, zodat onderzoekers en belangstellenden er makkelijker gebruik van kunnen maken”, vertelt Sander.
“Ik heb altijd al interesse gehad in geschiedenis, maar met oorspronkelijk een meer internationale focus. Ik richtte mij vooral op moderne geschiedenis en geopolitieke verhoudingen. In het RHC werk ik juist met lokale geschiedenis, iets wat ik minder goed kende. Dat maakt mijn huidige werk alleen maar extra interessant.”
De openstelling van de stukken over de Bijzondere Rechtspleging na de Tweede Wereldoorlog in het Nationaal Archief vindt Sander belangrijk. “Persoonlijk ben ik voor transparantie. Discussies over goed en fout blijven gevoelig, maar het is belangrijk om openheid te hebben. Dat zorgt ervoor dat we als samenleving een volwassen gesprek kunnen voeren over het verleden. Veel archieven bevatten informatie over mensen die tijdens de oorlog verkeerde keuzes hebben gemaakt. Door deze informatie toegankelijk te maken, kunnen we beter begrijpen waarom mensen deden wat ze deden en kunnen we lering trekken uit het verleden”, aldus Sander.
Yoshua Pfaff en Noa van de Pol

VERBINDING

Dit project is tot stand gekomen in samenwerking met:
Stichting 4 en 5 mei Woerden
De toppers uit 5-havo van het Kalsbeek College SPK Woerden