CRISIS


Crises domineren het nieuws. Je hoeft de krant maar open te slaan, de televisie of radio aan te zetten of het woord crisis komt wel voorbij. Of het nu om stikstof, Groningen, klimaat, vluchtelingen en asielzoekers gaat of het vertrouwen tussen ‘Den Haag’ en de provincie, al gauw is sprake van een crisissituatie. En dan vergeten we nog de verschillende crises die zich over onze landsgrenzen afspelen. Die slepen zich vaak al zo lang voort dat de urgentie ervan niet altijd meer gevoeld wordt. De oorlog in Oekraïne, door de veroorzaker nog altijd als ‘speciale militaire operatie’ omschreven, maakt elke dag nieuwe slachtoffers en ontwricht een volk dat voor zijn vrijheid vecht. Die oorlog staat nog volop in de belangstelling, maar hoe zit dat met tal van andere conflicten in de wereld?
Crisissituaties zijn van alle tijden, ook onze eigen geschiedenis zit er vol mee. Of het nu om bezettende machten gaat, zoals de Romeinen, de Franken, de Spanjaarden, de Fransen of de Duitsers, of om interne strijd, Hoeken tegen Kabeljauwen, Patriotten tegen Prinsgezinden, strijd en tegenstellingen waren nooit ver weg. Problemen en crises van toen lijken soms bedrieglijk veel op die van nu. In de jaren dertig van de vorige eeuw was er een vluchtelingencrisis, terwijl het vertrouwen tussen de zittende macht in Den Haag en de burger deuk na deuk opliep. Hoewel geschiedenis zich nooit letterlijk herhaalt, kan meer kennis van die geschiedenis helpen om met een andere bril naar het heden te kijken.
Daarom is het voor de Stichting 4 en 5 mei Woerden zo waardevol om nu voor het zesde jaar samen te werken met het Kalsbeek College. Leerlingen komen in één op één-contacten in aanraking met mensen die een verhaal rond crises te vertellen hebben. Of het nu om de Tweede Wereldoorlog, de Indonesische vrijheidsstrijd of de Syrische burgeroorlog gaat, die verhalen hebben een gemeenschappelijk element. Ook de verhalen over het strijden voor persoonlijke
vrijheid in een samenleving waarin ‘afwijkend gedrag’ niet wordt getolereerd, laten leerlingen heel direct kennismaken met werelden waarin het niet vanzelfsprekend is om je mening te geven en om vrij te zijn. Ook op die manier past dit project zo mooi in de doelstelling van de stichting en van het Nationaal Comité 4 en 5 mei.
Dank zijn wij verschuldigd aan iedereen die heeft bijgedragen aan de totstandkoming van dit project. Dank aan degenen die zich hebben laten interviewen en fotograferen, aan de subsidiegevers en niet in de laatste plaats aan Claudia van Putten die zich als docent weer het vuur uit de sloffen heeft gelopen om ook deze editie tot een succes te maken.
Jan van Es
Voorzitter Stichting 4 en 5 mei Woerden
“Mijn moeder heeft haar kinderen altijd gestimuleerd om door te leren, zoals ze zelf zo graag had gedaan.”
Een goedgebekte Amsterdammer en een verlegen molenaarsdochter; het is 1946 wanneer het koppel elkaar het ja-woord geeft. Wat begon als een roman, eindigde in een tragedie. Anna Bouwman, dochter van het Amsterdamse koppel, verliest haar vader Joop al op jonge leeftijd. “Als ik iets over mijn vader vroeg, vertelde mijn moeder dat hij er nooit was.” In het gezin werd weinig over de oorlog gepraat, dus besloot Anna zelf op onderzoek uit te gaan om erachter gekomen wie haar ouders precies waren.
“Mijn moeder Truus schijnt in haar jeugd een vrolijke meid te zijn geweest. Dat veranderde toen ze moest stoppen met school om thuis te helpen in het grote gezin met veertien kinderen. Meester Visser probeerde haar nog over te halen naar de mulo (meer uitgebreid lager onderwijs) te gaan. Uit angst voor de reactie van haar ouders besloot ze het stil te houden.” Als iemand uit de gemeenschap hulp nodig had, werd zij erop afgestuurd door haar vader. “Mijn moeder zorgde dan in dat gezin voor het huishouden en de kinderen, of ze verzorgde de zieke moeder van het gezin. Het was zwaar werk en ze kreeg er geen cent voor”, vertelt Anna.
Joops vader zat in het verzet. De Duitsers ontdekten dit doordat iemand anders zijn schuilnaam gebruikte. In 1944 kwamen ze bij zijn huis, maar hij was op vakantie. Op de schoorsteen lag een ansichtkaart met het vakantieadres, daar is hij later opgepakt. De Duitsers wilden ook Joop meenemen, maar die kon op tijd onderduiken bij familie in Blokker. “Daar was het moeilijk om alle monden te voeden, waardoor Joop bij de ouders van Truus ging onderduiken.” Toen Joop bij de molen kwam, was er een klik tussen hem en Truus. “Mijn moeder mocht van haar strenggelovige ouders alleen uit huis trouwen of het klooster ingaan. Ze trouwde direct na de oorlog met mijn vader.” Door de woningnood tijdens de
wederopbouw was ze gedwongen in te trekken bij haar autoritaire schoonmoeder. “Ze kreeg snel achter elkaar vier kinderen, iets wat ze eigenlijk niet zo had gewild”, vertelt Anna.
“We verhuisden na een aantal jaar naar Roosendaal, ver van Amsterdam. Mijn vader wilde carrière maken bij de marechaussee en was veel weg. Mijn moeder vond het moeilijk in een andere provincie, maar was blij met een eigen huis”, zegt Anna. Tot het noodlot toesloeg; Joop verongelukte bij een schietincident tijdens een oefening op zijn werk. Hij was pas zesendertig jaar oud. Truus moest noodgedwongen met haar vier kinderen terug naar haar schoonmoeder in Amsterdam. Daar kregen ze later een bovenwoning. “Mijn moeder heeft haar kinderen altijd gestimuleerd om door te leren, zoals ze zelf zo graag had gedaan”, aldus Anna.
“Toen ik daar voor het eerst was, zat ik midden tussen de rellen.”
“Toen ik daar voor het eerst was, zat ik midden tussen de rellen”, vertelt Bram Knegt. Zijn moeder was vrijwilliger bij de HUNI (Hulp Noord-Ierland) en Bram ging van jongs af aan met haar mee naar Belfast in Noord-Ierland. Hij is er intussen al elf keer geweest. “Er werd die eerste keer gevochten en de politie schoot met rubberen kogels. Die stuiterden alle kanten op. Een dag na de rellen kreeg ik zo’n kogel. Als die tegen je aankomt, kan je even niks meer”, zegt Bram. Katholieken en protestanten in Noord-Ierland hebben jaren met elkaar gestreden. Noord-Ierland is een deel van het Verenigd Koninkrijk. De protestanten willen dat dat zo blijft, terwijl veel katholieken aansluiting bij de Ierse republiek willen. Het conflict ging niet alleen om de aansluiting, maar ook om de godsdienst en om economische kanten.
“De twee groepen wonen grotendeels in verschillende wijken met Vredesmuren eromheen.” Dit zijn betonnen muren en hekken die de wijken van elkaar scheiden. Soms is een straat de scheidslijn: aan de ene kant wonen de protestanten, aan de overkant de katholieken. “Ze kunnen aan je uitspraak horen bij welk groep je hoort”, zegt Bram.
“Het wordt er thuis met de paplepel ingegoten, kinderen krijgen het al op jonge leeftijd mee. Ouders gooien met stenen naar de andere partij of de politie en hierdoor doen hun kinderen dat later zelf ook. De HUNI organiseerde sinds 1980 elke twee jaar een soort vakantie voor kinderen uit Belfast en Ballymena, waarbij steeds één katholiek en één protestants kind bij elkaar werden geplaatst in een gastgezin in Woerden. Ze moesten samen opdrachten uitvoeren en oefeningen doen met als doel om meer begrip voor elkaar te krijgen. Na deze vakantie zagen de kinderen elkaar niet meer als vijanden”, vertelt Bram.
Sinds 1998 is het meestal rustig in Noord-Ierland en komen rellen zoals jaren geleden nauwelijks meer voor. “Twintig jaar geleden kon je het centrum niet meer in na acht uur, nu blijven de hekken de hele nacht open”, aldus Bram.
Caro van Eck en Myrthe van Winden
“De traumatische gebeurtenissen zijn mijn ouders hun hele leven bijgebleven.”
“Door zijn werk als bakker heeft mijn vader er redelijk lang voor kunnen zorgen dat er brood op de plank was. Zijn baas had veel boeren als klant, die tarwe en meel hadden. Mijn vader bakte daar brood van op voorwaarde dat hij een deel voor zichzelf mocht houden”, vertelt Frank Kraan over zijn vader Wim. “Hij is in december 1944 net voor zijn achttiende verjaardag opgepakt en in januari 1945 naar Duitsland voor Arbeitseinsatz getransporteerd.” Wim werd naar Wezel gebracht, zo’n 40 kilometer van de grens bij Venlo. Hij moest met andere Nederlandse jongens bunkers bouwen voor Organisation Todt, een paramilitaire organisatie die bouwwerken realiseerde ten behoeve van de Duitse oorlogsmachine. “Mijn vader was nog niet lang in Wezel, toen het luchtalarm afging. Hij moest zo snel mogelijk de schuilkelders in. De geallieerden probeerden Duitse transporten uit te schakelen door bruggen en wegen te bombarderen. De kogels vlogen hem letterlijk om de oren”, vertelt Frank.
Na deze opdracht werd Wim getransporteerd naar het Spreewald, ten zuidoosten van Berlijn. “Hij moest daar een kuil graven en dacht dat dit zijn einde zou zijn en dat hij doodgeschoten zou worden. Het bleek een foute grap van de Duitsers, want hij moest de kuil ook weer dichtgooien.” Vanaf 16 april 1945 werd in het Spreewald hevig gevochten en rond 20 april hadden de Russen de Duitsers al tot Berlijn teruggedrongen. “Mijn vader werd door de Russen bevrijd en is daarna met een aantal jongens richting het Westen gelopen. Hij heeft Duitsers zien verdrinken in de Elbe, toen die op de vlucht voor de Russen probeerden de rivier over te zwemmen. Mijn vader trok min of meer achter de Russen op richting het Westen. ‘s Nachts sliepen ze op boerderijen waar de mensen vriendelijk tegen ze waren. Als er meel in huis was, hielp Wim hen met het bakken van brood. Na een maand lopen, kwam hij terug in Nederland. “Het enige
voordeel van zijn verblijf in Duitsland is dat mijn vader de Hongerwinter niet heeft meegemaakt”, zegt Frank.
Ook Franks moeder deed heftige ervaringen op in de oorlog. “Mijn moeder Maria was nog maar elf jaar en zat op de lagere meisjesschool toen de oorlog uitbrak. Het was een heel vrolijk meisje dat overal mee naar toeging en nergens bang voor was. Ze woonde met haar twee oudere broers in Gouda. Na de lagere school ging zij naar de naaischool en leerde hoe ze kleding moest maken. Door de oorlog was er alleen geen stof beschikbaar. Er moest kleding gemaakt worden van papier. Daar heeft ze na de oorlog haar naaidiploma mee gehaald”, vertelt Frank.
In 1944 ging Maria een vriendinnetje opzoeken, toen de spoorlijn van Gouda werd gebombardeerd. Gouda was een belangrijk spoorwegknooppunt tussen het westen en het oosten van het land. De spoorlijn werd door de geallieerden gebombardeerd om te voorkomen dat de Duitsers het spoor gebruikten voor transport. Maria was alleen op pad toen het bombardement plaatsvond. “Ze heeft ergens in een portiek staan schuilen in haar uppie. Ze is hierna heel angstig geworden en was voor alles bang. Ze durfde niet meer van de ene naar de andere wijk”, zegt Frank.
“Ook na de oorlog kon mijn moeder zich ineens omdraaien als we op pad waren naar mijn oma. Er werd thuis nooit meer over de oorlog gepraat. De nachtmerries die mijn vader aan de oorlog overhield, kan ik me nog goed herinneren. Hij werd schreeuwend wakker, waardoor wij rechtop in bed zaten. De traumatische gebeurtenissen zijn mijn ouders hun hele leven bijgebleven”, aldus Frank.
“Ik heb een leven voor Libanon en een leven na Libanon.”
“Ik heb een leven voor Libanon en een leven na Libanon”, vertelt Frank Kroon. Hij was negentien jaar toen hij op missie naar Libanon ging. “In mijn tijd hadden we geen mobiele telefoon. We wisten niks over andere landen. Ik wilde weg, weg uit Nederland en twijfelde geen moment.” Tijdens de Libanese Burgeroorlog liepen de spanningen tussen Palestijnen en Israëli’s hoog op. “Ik moest ‘s nachts op patrouille om te controleren of alles veilig verliep”, zegt Frank.
In Libanon woedde tussen 1975 en 1990 een burgeroorlog, waarin verschillende groeperingen met elkaar vochten. De Palestijnen mengden zich daarin en ook Israël ging zich ermee bemoeien. Zo vochten het Israëlische leger en de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) op Libanees grondgebied met elkaar. De Verenigde Naties besloten de strijdende partijen te scheiden en deden dat met Unifil, een vredesmacht waarvoor ook Nederland militairen leverde. Frank was een van hen. Met zoveel verschillende partijen was het moeilijk om de rust te bewaren en vaak lukte dit ook niet. “Toen ik voor het eerst schoten hoorde, schrok ik, maar op een gegeven moment raakte ik eraan gewend. De Palestijnen schoten over ons heen naar de Israëli’s en de Israëli’s schoten over ons heen naar de Palestijnen. Mensen kunnen heel ver gaan, iedereen heeft een moordenaar
in zich. Ik ben wel eens bang geweest voor kogels en geweren, maar meer voor mensen die onverwachts een mes in mijn rug zouden kunnen steken”, zegt Frank.
Tijdens zijn missie schreef Frank naar het thuisfront. “Wij waren afgesloten van alles en iedereen en er was nog geen internet. Brieven deden er twee weken over om aan te komen. Ook spraken we cassettebandjes in en stuurden die naar huis.” Na zes maanden keerde Frank terug naar Nederland. “Ik ging weg als een jochie en keerde terug als een man.”
Zijn oude leven oppakken kon daarna niet meer. Zijn verblijf in Libanon had veel indruk gemaakt. Frank heeft nog steeds contact met zijn kameraden. Jaarlijks komen ze samen in een Libanees restaurant in Den Haag. Via het Veteraneninstituut praat Frank op scholen over wat hij in Libanon heeft meegemaakt. Hij deelt zijn ervaringen graag met jongeren. “We moeten dankbaar zijn dat we in een land leven waar vrede is. Ik heb van dichtbij gezien hoe het is om zonder vrijheid te leven. Vrijheid is zeggen wat je wilt, doen wat je wilt en gaan en staan waar je wilt”, aldus Frank.
Jana Aswad en Julia Prosman
“Het was vier uur ’s nachts op 10 mei 1940. Ik werd wakker door iemand die aan het matjes kloppen was”, vertelt Fred Hisschemöller (100). Hij herinnert het zich als de dag van gisteren. Toen Fred zijn gordijnen opendeed, stonden alle buren op straat met elkaar te praten. Hij besloot naar beneden te gaan. “Mijn moeder keek mij aan en vertelde dat het oorlog was. Nederlandse militairen waren aan het schieten op Duitse vliegtuigen. Het bleek geen matjesklopper te zijn”, zegt Fred. Fred was achttien jaar, woonde in Gouda en zat in de vierde klas van de HBS (Hogere Burgerschool). Dat het oorlog was, drong nog niet helemaal tot hem door. Hij was meer bezig met schoolzaken, een scheikundeproefwerk, en of dat wel door zou gaan.
Een paar jaren gaan voorbij. De koningin vluchtte naar Engeland, Duitse soldaten marcheerden door de Nederlandse straten en de Jodenvervolging werd ingezet. Fred vond het opmerkelijk: “Duitse troepen zongen liederen, nare liederen over dat zij de wereld gingen veroveren. Onder de Duitsers was een sterke broederschap te zien.”
In 1943 werd Fred opgepakt door de Duitsers, omdat ze dachten dat hij Joods was. Een van de Duitse soldaten zei: “Aber das ist keine Judennase.” Toch werd Fred meegenomen en in een trein gezet. “Mijn brein had geen controle meer over mijn lichaam, het was een moment waarop mijn lichaam het overnam. Ik stond op, liep naar de deur en sprong eruit”, vertelt Fred. De trein was nog niet op volle snelheid, de val uit de trein viel mee. Hij zette het op een lopen en kwam uit in Linschoten, waar hij voor twee boerderijen tot stilstand kwam. “Bij allebei stonden de deuren open. Ik had dus een keuze”, zegt Fred. Hij koos op zijn gevoel en liep de boerderij binnen, waar hij zich
het beste bij voelde. “Later bleken in de andere boerderij NSB’ers te wonen.”
Fred bleef ondergedoken in de boerderij. Vlak voor de Bevrijding sloot hij zich aan bij de Binnenlandse Strijdkrachten (BS). De BS was een bundeling van een aantal verzetsorganisaties, die rondom de Bevrijding verschillende taken kreeg. Na de Bevrijding was er een overgangsperiode tussen het foute bestuur en de terugkeer van het goede. Officieel was de leiding in handen van het Militair Gezag, maar dat kon niet overal tegelijk zijn. Zeker in plaatsen zoals Woerden, waar een sterke verzetsgroep was, deed de BS alsof zij het officiële gezag was. In de nacht van 2 op 3 mei 1945 werd er op het raam van Freds onderduikadres geklopt. Een man van de Binnenlandse Strijdkrachten zei dat hij mee moest komen. “Het is tijd”, zei de man. ’s Nachts over straat lopen, mocht niet van de Duitsers. Fred liep door de weilanden en ging zo snel mogelijk naar het adres dat hij had gekregen. “Eenmaal aangekomen kreeg ik een overall aan met een bandje om mijn arm waar ‘Oranje’ op stond. Ik moest wachthouden bij foute figuren”, vertelt Fred.
Toen Nederland op 5 mei 1945 werd bevrijd, was Fred in Woerden. “Het is altijd een speciale plek voor mij geweest”, zegt hij over Woerden. Fred Hisschemöller is nu 100 jaar oud en heeft vorig jaar een boek over zijn leven geschreven, genaamd ‘Dat deed je gewoon’. Het boek van de oudste debutant van Nederland is een aanrader om te lezen.
Chris Doppen4 & 5
“Ik vertel de dilemma’s waar je als mens tegenaan loopt, maar wat je als militair moet doen.”
Gerrit Breet heeft acht oorlogen meegemaakt, maar de gevolgen van de orkaan op de Antillen imponeerden hem het meest. “De mensen daar leven net zoals jij en ik, maar binnen een dag of twee hebben zij helemaal niks meer. Dat vind ik veel erger dan alle oorlogen waar ik geweest ben. Het is de natuur die dat doet, daar kun je niks aan doen. Er is geen onderscheid in geloof of kleur of wat dan ook. Alles is kapot. Er kan niets meer”, vertelt Gerrit.
Gerrit is 36 jaar bij de mariniers geweest. “Ik wilde dingen doen, ik wilde niet in een klaslokaal zitten.” Om die reden liet hij zich al op zijn vijftiende keuren, zodat hij op zijn zestiende en met een mavodiploma op zak een carrière als beroepsmilitair kon starten. Hij is onder andere in Bosnië, Noord-Irak, Cambodja en op de Antillen geweest. Hij verbleef daar telkens ongeveer zes maanden voor een humanitaire missie of een oorlogsmissie.
“Voordat je ergens naartoe gaat, krijg je een lezing waarin verteld wordt hoe mensen daar leven. Als je er bent, zie je met eigen ogen hoe de situatie daar is. Er is een verschil tussen horen en zien”, vertelt Gerrit.
“Het ‘normaal’ in Nederland verschilt van dat in andere landen. Je komt in landen waar de cultuur anders is en er onderscheid tussen mensen wordt gemaakt. Mannen staan vooraan in de rij en worden als eerste geholpen. Daarachter komen de vrouwen en daarachter zwangere meisjes van misschien twaalf jaar oud. Zij worden als laatsten geholpen, terwijl ik vind dat zij voorrang hebben. Dat is moeilijk. Je ziet het voor je ogen gebeuren, maar je mag er niets aan doen. Er gebeuren dingen die ik niet wil, die Gerrit Breet niet wil.” Dat vindt hij het lastigst aan zijn werk.
Gerrit deelt zijn verhaal op scholen in de regio en legt uit hoe de militaire situaties eraan toe gaan. “Ik wil dat de jeugd zich ervan bewust is, dat de wereld groter is dan het schoolplein. Ik vertel de dilemma’s waar je als mens tegenaan loopt, maar wat je als militair moet doen. Houd je vooroordelen voor je, want die hebben we allemaal. Ik probeer uit te dragen dat we het samen moeten doen. Als je voor jezelf leeft, kom je niet ver”, aldus Gerrit.
“Van het huis van de overburen was helemaal niks meer over, het had net zo goed ons huis kunnen zijn.”
“Als je Arnhem niet verliet, werd je doodgeschoten door de Duitsers”, zegt Hein Kuiper. Zijn familie woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog in Arnhem en had daar een banketbakkerij. Nadat de geallieerden de Slag om Arnhem hadden verloren, werd de stad in oktober 1944 ontruimd. “De Duitsers namen alle achtergebleven spullen mee. Toen we terugkwamen, was er niks meer van het interieur van mijn ouderlijk huis en de bakkerij over. Alleen de boekhouding is bewaard gebleven. Hierin is te zien dat er na september 1944 geen verkopen meer zijn gedaan”, vertelt Hein.
“Met paard en wagen zijn mijn ouders en twee broers naar Laren (in Gelderland) gegaan. Daar konden zij ’s nachts bij familie in huis verblijven. Overdag moesten ze naar de schuur waar ze konden zitten. Hier ben ik geboren”, zegt Hein.
“Mijn broer Gijs had een eigen taak in de schuur. Hij moest de emmer met ontlasting legen. Door alle bacteriën heeft hij waarschijnlijk polio opgelopen, waaraan hij in februari 1945 op twaalfjarige leeftijd is overleden.”
Later is Hein teruggegaan naar de plek waar hij geboren is. “De schuur is een meubelzaak geworden. Er waren
mensen aanwezig die de precieze plek van mijn geboorde konden aanwijzen, ze wisten het verhaal over een kindje genaamd Hein.”
In het boek ‘Een blik op bezet Nederland, luchtfoto’s van de geallieerden’ staan foto’s van de gebeurtenissen in Arnhem. Hein laat een foto van een gebombardeerd gebouw in zijn straat zien. “Van het huis van de overburen was helemaal niks meer over, het had net zo goed ons huis kunnen zijn. Alle ramen van ons huis waren gesprongen. Dan merk je hoe dichtbij alles was en hoe alles anders had kunnen lopen”, zegt hij.
‘’Na de oorlog namen mijn ouders een Duits meisje in huis, haar naam was Ilse. Ze was ongeveer net zo oud als mijn broer Gijs. Ik vind het knap van mijn ouders dat zij na de oorlog een kind van de vijand in huis namen. Vooral omdat mijn broer was overleden in de oorlog en de Duitsers daar de schuld van kregen. Ilse kwam naar Nederland om aan te sterken. Na een paar maanden is ze weer terug naar Duitsland gegaan”, zegt Hein.
“Mijn vader wilde niet praten over de oorlog en wat er met zijn familie gebeurd is.”
“Mijn Joodse vader Herman is op 27-jarige leeftijd ondergedoken in het grote huis van mijn opa en oma, zijn latere schoonouders, aan de Dalweg 48 in Zeist. Daar zaten een heleboel onderduikers, die nooit zijn ontdekt”, vertelt Herman Bolle (69). Ondanks dat hij na de Tweede Wereldoorlog is geboren, is hij er al van kinds af aan in geïnteresseerd. “Mijn vader wilde niet praten over de oorlog en wat er met zijn familie gebeurd is. De meeste informatie heb ik van mijn moeder gekregen”, zegt hij.
“Mijn moeder Greeth vertelde dat ze samen met haar zus op de fiets melk, boter en kaas ging halen. Er was veel eten nodig voor al die onderduikers. Eén keer kwamen ze Duitsers tegen, die alles in beslag namen. Ze had zoveel moeite moeten doen om aan dat eten te komen en die mannen pakten dat zomaar af. Daar was ze nog altijd kwaad over”, zegt Herman.
“Mijn vader had met hulp van een gemeenteambtenaar in Zeist zijn identiteitspapieren vervalst, zodat hij door kon gaan voor een neef van mijn oma. Hij was zogenaamd vanuit Indonesië hiernaartoe gekomen. Hij heeft als één van de weinigen uit zijn familie de oorlog overleefd.
Mijn oudtante Paulina Bolle woonde op de Singel 107 in Woerden, zij is in 1943 vergast in concentratiekamp
Sobibor in Polen”, vertelt Herman. Ter nagedachtenis aan haar en de andere dertien omgebrachte Joodse inwoners uit Woerden is het Joods Monument aan de Prins Bernhardlaan opgericht. Ook is er in 2021 een Stolperstein geplaatst voor het huis waar zij gewoond heeft.
Als eerbetoon aan zijn familie heeft Herman meegewerkt aan het boek “Dan komen angst en wanhoop aangeslopen”. Hierin zijn verhalen over 800 onderduikers in Zeist vastgelegd, waaronder dat van zijn familie. “Het boek levert een bijdrage aan de geschiedschrijving, doordat erin beschreven staat wat gewone mensen in die tijd hebben meegemaakt. Zo worden hun slachtofferschap en heldenrollen niet vergeten. Door dit boek kunnen we beter begrijpen wat er gebeurd is en hiervan leren, in de hoop dat zoiets nooit weer gebeurt”, aldus Herman.
Ilona
Lizzy Zanen
Jong en Eel Anastasija Mitrovic
“In die brief vraagt ze hem om één brood te sturen. Dat was er dus bij ons niet. Kun je nagaan, één brood.”
“Als je in de kelder gedropt werd, was dat een avontuur”, zegt Jaap van der Does die in 1943 geboren is. Hij is in Wassenaar opgegroeid en heeft vooral de nasleep van de oorlog meegemaakt. “Mijn moeder had drie kinderen en moest alles zelf regelen, omdat mijn vader was opgepakt om in Duitsland te werken in een wapenfabriek”, vertelt Jaap.
In de buurt van hun huis in Wassenaar stonden lanceerinstallaties opgesteld, waarmee de Duitsers raketten op Londen afvuurden. “Mijn moeder was altijd bang dat een raket vlak na de lancering bij ons huis zou neervallen. Ze hoorde precies wanneer een raket de lucht in ging, dan moesten wij de kelder in. Dat soort dingen blijven je bij”, vertelt hij.
In de wijk waar Jaap opgroeide, woonden tijdens de Tweede Wereldoorlog veel NSB’ers. “De buurt was verdeeld; je had goede en foute families en met de kinderen van die foute families mocht ik ook na de oorlog niet omgaan. Ben je vijf jaar oud en mag je niet met elkaar spelen, kun je nagaan. Er was zo’n scheiding,
dat kan je je nu niet meer voorstellen. Dat lag zwaar in die tijd”, zegt Jaap.
Na de Bevrijding werd er thuis niet meer over de oorlog gesproken. “Er waren allemaal dingen die om aandacht vroegen. Achteraf zeg je vaak, waarom heb ik dat en dat niet gevraagd.” Zijn zussen herinneren zich meer, omdat ze ouder zijn. “Als ik nu een bezoek aan ze breng, komt er vaak van alles los. Ze weten nog dat ik uit de vuilnisbak heb gegeten, er was echt hongersnood aan het eind van de oorlog. Ik heb mijn kinderen meegegeven dat ze bewust met voedsel omgaan. Ik gooi niks weg.” De moeite die zijn moeder deed voor een enkel brood vindt Jaap nog steeds onvoorstelbaar. Hij haalt een brief tevoorschijn die zijn moeder aan het einde van de oorlog schreef aan een oom. “In die brief vraagt ze hem om één brood te sturen. Dat was er dus bij ons niet. Kun je nagaan, één brood.”
Paulien van Leeuwen en Emma Visser
“Het was de bedoeling dat we tijdelijk zouden blijven.”
“Het was de bedoeling dat we tijdelijk zouden blijven”, zegt Lodie Nussy. Hij is geboren op 14 maart 1950 op Sumatra in Indonesië. In februari 1951 vertrok hij met zijn vader, zwangere moeder en oudste zus met de boot Atlantis vanuit Surabaya naar Nederland. Zijn vader Frederik Willem trad in 1939 in dienst bij het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL). Hij heeft in de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog tegen de Indonesiërs gevochten. Nadat Indonesië onafhankelijk werd, was het onveilig om te blijven en moest het gezin het land verlaten. Lodie is nu 72 jaar oud en woont nog steeds in Nederland, samen met zijn vrouw Joke.
“De bootreis duurde maar liefst drie maanden. Ik was nog een baby”, zegt Lodie. “Voor mijn vader was de tocht zwaar. Hij is de hele reis zeeziek geweest.” De familie Nussy is na aankomst in de Rotterdamse haven naar Kamp Amersfoort gebracht. Het gezin moest erg wennen aan de nieuwe situatie. “De bomen waren vreemd, omdat ze geen bladeren hadden”, zegt Lodie. Het was winter in Nederland en het was erg koud. De familie werd voorzien van warme kleding. “We hadden nog Indonesische kledij van dunne gebatikte stoffen aan, dus dat was erg fijn”, zegt Lodie. De volgende dag werden zij overgeplaatst naar de Kazerne in Woerden. “Ik heb tot mijn dertiende in de Kazerne gewoond. De
ruimte was hooguit vier bij acht meter, we woonden daar met negen man. Eén derde was het slaapgedeelte en twee derde was het woongedeelte met een kachel en een kleine wasbak”, zegt Lodie. De familie maakte gebruik van het openbaar badhuis, vlak bij de molen. “Ik ging samen met mijn broertje elke zaterdag baden.” In de kazerne maakten Nederlandse koks aardappelen, vlees en groente, daar was de familie niet aan gewend. “Mijn ouders mochten niet werken. Om toch iets te kunnen kopen, kregen ze van de regering drie gulden zakgeld per week. Na drie maanden mocht mijn vader pas werken”, vertelt Lodie.
Het gezin heeft in 1963 een geschikte nieuwbouwwoning gekregen, waar zijn vader nog steeds in woont. Zijn moeder is overleden. Lodie heeft een gouden ring met een blauwe steen van haar gekregen. “Mijn moeder hield van gouden sieraden en versieringen”, zegt hij. Hij heeft een hechte band met zijn familie, zijn zussen wonen allemaal in Nederland. “We sturen maandelijks financiële steun naar familie die in Indonesië is achtergebleven.”
Ondanks dat het de bedoeling was dat het gezin tijdelijk in Nederland zou blijven, heeft Lodie Indonesië nooit meer bezocht.
Anabel van Oostwaard en Isa Verheul
“Het was de laatste keer dat zij hun vader hebben gezien. Dit beeld is papa zijn leven lang bijgebleven.”
Mireille Jansen vertelt het verhaal van haar vader Leo Jansen, die als kind in meerdere Jappenkampen in het toenmalige Nederlands-Indië heeft gezeten. Leo is geboren in Batavia, het huidige Jakarta. “Pap woonde daar op de Soendaweg met zijn ouders en René, Karel, Mimi en Reineke die aan een hersenvliesontsteking overleed toen ze acht jaar was. Ze woonden in een mooie villa met marmeren pilaren en veranda’s. De kinderen werden bediend door baboes. Toen kwam de oorlog”, vertelt Mireille.
In 1942 kwamen de Japanners naar Java. De Tweede Wereldoorlog was in Nederland al begonnen. “Oma had een kuil in de tuin gegraven om het servies en zilver te verstoppen. Opa bracht spullen naar het stadhuis. Toen hij thuiskwam, stonden er twee Japanse motoren en een motor met een zijspan. Hij werd teruggestuurd naar het stadhuis. Nadat hij al zijn eigendommen had ingeleverd, is hij in de zijspan weggevoerd”, zegt Mireille.
Alle Nederlandse soldaten en hun gezinnen werden naar kampen gebracht. “Oma nam een grote koffer mee en een schilderij van Reineke. Onderweg liet ze steeds een beetje geld vallen, dat ze stiekem had meegenomen.
Als de Japanners ontdekten dat ze haar geld niet had afgegeven, zou ze gestraft worden. Pap zag dat en pakte het geld weer op, tot Mimi het in de gaten had en het geld van pap weggooide.”
Leo’s vader was majoor bij het KNIL, het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger, en werd vervoerd naar een ander kamp. “Kinderen onder de vijf jaar mochten hun vader ontmoeten. Op een stoel in de gang trok hij pap en Karel op schoot. Het was de laatste keer dat zij hun vader hebben gezien. Dit beeld is papa zijn leven lang bijgebleven”, vertelt Mireille.
Het gezin heeft in drie kampen gezeten in een periode van twee jaar. Toen het tweede kamp te klein werd, zijn ze naar een kamp in Semarang gegaan. “Daar was geen water of toilet. Mensen hadden diarree en difterie. Pap tilde zijn broertje Karel op een lange plank met gaten, waarop iedereen naar het toilet ging. Als je eraf kwam, zat je onder de poep. De handen werden schoongemaakt met zand”, zegt Mireille. Toen de oorlog was afgelopen, moesten ze in het kamp blijven. Indonesië had de onafhankelijkheid uitgeroepen en keerde zich fel tegen alles wat Nederlands was. De verslagen Japanners moesten de Nederlanders bewaken tot de geallieerden arriveerden. “Het waren Australiërs die het gezin uit het kamp haalden. Zij brachten ze in een legerwagen naar de Johan van Oldenbarnevelt, een lijnschip van de Stoomvaart Maatschappij Nederland. Onderweg werd er op ze geschoten, iedereen moest plat op de bodem liggen. Bij de haven bleek dat het schip al was vertrokken. Toen zijn ze met helikopters naar de Johan van Oldenbarnevelt gebracht en via touwladders het schip op geholpen”, aldus Mireille.
Het schilderij van Reineke heeft na de oorlog altijd in Leo’s woonkamer gehangen. De oorlog heeft grote invloed op zijn leven gehad. Mireille heeft van jongs af aan de verhalen van haar vader aangehoord. Hij wilde graag zijn verhaal vertellen aan iedereen die het wilde horen. “Het is belangrijke geschiedenis, die nooit vergeten mag worden”, zei hij.
4 & 5
“Tijdens de demonstraties kon ik voor het eerst mijn eigen stem horen, ik had wat te zeggen.”
“Voor mij was het geen vraag of ik wel of niet meedeed aan de revolutie”, zegt Rahaf Mousa uit Syrië. In maart 2011 begint de Syrische opstand. In Syrië is Ba’ath de enige en grootste partij met alle macht. De overheid is bang dat mensen bij elkaar komen om tegen het regime te vechten. “Je mag zelf geen dingen organiseren. Als dit wel gebeurt, word je opgepakt en moet je de gevangenis in. In Syrië is de gevangenis vreselijk, het is een plek onder de grond waar mensen gemarteld worden. Er is geen daglicht en je mag niet naar buiten. Het is een vreselijke plek”, vertelt Rahaf.
Aan het begin van de revolutie heeft Rahaf haar man Sameh Youssef ontmoet via Facebook. Op 20 juli 2011 ging Rahaf demonstreren in Damascus en werd opgepakt door de veiligheidsdiensten. “Ik werd bij mijn arm vastgepakt. Het gevoel dat ik alles kon, was in één klap weg.” Rahaf werd met andere vrouwen tien dagen vastgezet in een cel. “Alles was er vies en er zaten kakkerlakken”, zegt ze. Toen ze werd vrijgelaten, kreeg ze een boek en een witte roos van Sameh. De roos had hij in een tissue gewikkeld. Rahaf heeft de tissue bewaard, hij ruikt nog steeds naar de roos.
Nadat ze vrijgelaten was, is Rahaf doorgegaan met demonstreren en hulp bieden aan mensen van wie familieleden zijn opgepakt. “Tijdens de demonstraties kon ik voor het eerst mijn eigen stem horen, ik had wat te zeggen”, vertelt Rahaf. In 2013 is ze onderweg naar Libanon voor de tweede keer gearresteerd. Ze heeft zeven dagen met een andere vrouw in een gevangenis
gezeten. De ruimte was twee meter breed en drie meter lang. “Ik had geen privacy”, zegt ze.
Sameh moest het leger in en is in zijn eentje per boot naar Nederland gevlucht. Het was niet mogelijk om met zijn tweeën naar Nederland te vluchten, want dat kostte te veel geld. Rahaf verbleef bij haar moeder in Egypte en kreeg door alle onzekerheid gezondheidsproblemen en last van stress. “Ik had altijd het gevoel dat ik achtervolgd werd”, vertelt Rahaf. Ze had nachtmerries over dat ze weer gearresteerd zou worden. Sameh heeft in een AZC gezeten en een verblijfsvergunning gekregen. In maart 2015 is Rahaf samen met haar kat Zaytoena (Olijfje) met het vliegtuig naar Nederland gekomen. Haar kat is vanuit Syrië overal met haar meegereisd.
In Nederland heeft Rahaf samen met Sameh een nieuw leven opgebouwd. Ze werd vrijwilliger bij Vluchtelingenwerk Nederland en leerde snel de Nederlandse taal. In 2016 is ze begonnen met een masterstudie System and Network Enginering aan de Universiteit van Amsterdam. “Door mijn studie kon ik makkelijk een baan vinden.”
Het was een mooie, maar geen makkelijke periode. “Ik was dankbaar voor wat ik had, het was precies goed voor dat moment”, vertelt ze. Rahaf blijft altijd met Syrië verbonden, maar wil niet terug. Hier in Nederland heeft ze rechten en heeft haar leven waarde. En het belangrijkste; hier is ze vrij.
“Archieven zijn vaak de enige bronnen waarmee het verleden goed gekend kan worden, het zijn de bouwstenen van de geschiedenis.”
Bij een archief denken we vaak aan een stoffige bruine kamer vol documenten en oude spullen, Ruben de Jong werkt echter al vier jaar in een spierwit kantoor van het Regionaal Historisch Centrum (RHC). Het RHC beheert de archieven van de gemeenten Woerden, BodegravenReeuwijk, IJsselstein, Lopik, Montfoort en Oudewater en de archieven van het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Iedereen die meer wil weten over familie in het Groene Hart of in de geschiedenis wil duiken, kan terecht bij het archief om een onderzoek te starten. Ruben ondersteunt de mensen daarbij. “Wij bewaren het archief. Iedereen die wat wil weten over het verleden, kan dat hier komen opzoeken, of het nou familiegeschiedenis is of iets anders”, zegt Ruben.
In het RHC ligt een bijzonder document uit de Tweede Wereldoorlog; een oproep voor dwangarbeid, de Arbeitseinsatz. Dit is het bevel waarbij Nederlandse mannen en jongens, waaronder ook zijn opa, werden gedwongen om voor de Duitsers te werken. “Mijn opa
heeft toen bij het elektronicabedrijf Siemens in Berlijn gewerkt. Ik heb een soort persoonlijk archief met een wirwar van dingen die hij bewaard heeft, zoals een klein dagboekje en ansichtkaarten met hakenkruizen. Ik heb hem er zelf nooit over gehoord en moet nog meer onderzoek naar hem doen. Mijn opa heeft geluk gehad, want hij heeft de bombardementen op Berlijn overleefd, niet alle Nederlandse jongens hadden zoveel geluk”, vertelt Ruben.
“Wat ik de kracht van een archief vind, is dat je veel informatie over het dagelijks leven hebt. Je krijgt een kijk op kerken, bedrijven en de lokale overheid uit een bepaalde tijd. Archieven zijn vaak de enige bronnen waarmee het verleden goed gekend kan worden, het zijn de bouwstenen van de geschiedenis. Zonder zouden we het verleden lastig of zelfs onbegrijpelijk vinden”, aldus Ruben.
Fee-Elise van der Lans en Thin Oo
“Ik heb bewondering voor de mensen die vervolgd worden, zij hebben zoveel vertrouwen in God.”
“Jezus is de weg, de waarheid en het leven.” Zo staat Simon Visser van Open Doors in het leven. “Open Doors komt op voor vervolgde christenen wereldwijd door hen te bezoeken en te helpen om vol te houden ondanks de vervolging. In Nederland zijn mensen vrij in hun geloofskeuze, in veel andere landen is dit niet zo”, vertelt Simon.
Open Doors begon in 1955 met het smokkelen van bijbels naar het Oostblok. Daarmee waagde oprichter
Anne van der Bijl zijn leven. “Het was heel gevaarlijk. Als je gepakt werd, ging je naar de gevangenis of nog erger”, zegt Simon.
Anne reisde de wereld over om vervolgde christenen op te zoeken, bijbels te brengen en voor hen te pleiten bij overheden en regeringsleiders. Zijn eerste reis maakte hij naar het toen nog communistische Polen. Daar ontdekte hij dat christenen zaten te springen om bijbels. Hij leegde er zijn koffer met christelijke boeken en daarmee begon Open Doors. Zijn werk breidde zich uit over de hele wereld.
“Open Doors is geen militair leger, ik sta niet aan de linies om fysiek te vechten. We helpen in de eerste plaats door gebed en komen op voor christenen via politieke wegen. In de landen zoeken we lokale christenen op en
vragen wat ze nodig hebben.” Simon geeft presentaties en is gastspreker in kerken door heel Nederland. Hij heeft al vijf keer een Muskathlon gelopen, waarmee hij sponsorgeld voor Open Doors heeft opgehaald. “Dat is een geweldig avontuur”, zegt hij.
Via lokale partners ondersteunt de organisatie geheime locaties, ook wel ‘safe houses’ genoemd. Daar kunnen christenen een tijdje onder de radar blijven. Als een locatie ontdekt wordt, zijn ze vaak direct in gevaar en moet uitgeweken worden naar een andere plek. “We proberen vervolgde christenen zo goed mogelijk te helpen met het verspreiden van het evangelie”, zegt Simon
“Door mijn werk in Nederland wil ik mensen verbinden aan de kerk. Vervolgde christenen ervaren kracht en bemoediging door het gebed, ook vanuit Nederland. Ik heb bewondering voor de mensen die vervolgd worden, zij hebben zoveel vertrouwen in God, om soms jaloers op te zijn”, aldus Simon.
4 & 5
“We hadden rekening gehouden met voedsel en drinken voor één week, maar dat werden er vier.”
Thanh Dao was 37 jaar oud toen hij samen met zijn vrouw, zoon en dochter vluchtte voor het communistische regime in Vietnam. Het boeddhistische gezin leed onder de strenge censuur van het communisme. Thanh probeerde zijn gezin in veiligheid te brengen door met een boot naar Hongkong te varen. “De omstandigheden op de boot waren slecht. De reis over open zee duurde langer dan we hadden verwacht. We hadden rekening gehouden met voedsel en drinken voor één week, maar dat werden er vier”, vertelt Thanh.
Toen het voedsel op was, gingen ze aan land. Dit gebeurde op verschillende plekken. “In onze slippers zaten stukjes goud verstopt, die wij konden ruilen voor zout, drinken en voedsel”, zegt de zoon van Thanh. Na elke stop kwamen er meer mensen op de boot, doordat hun boot onderweg kapot was gegaan door een storm. Hoe meer gezinnen ze toelieten, hoe voller het werd. We waren allemaal moe en bang. “Wij zijn boeddhisten en ons geloof hielp ons om te overleven en hoop te houden”, zegt Thanh. Veel mensen werden zeeziek door de hoge golven. “We probeerden de dag door te komen door te slapen. De enigen die er wel tegen konden, waren de vissers. De boot is hun huis, zij zijn eraan gewend”, vertelt Thanh.
Na vier weken op zee werd het gezin in een vluchtelingenkamp in Hongkong geplaatst. “Het leven
in het kamp was slecht. Naast gezinnen waren ook criminele mensen uit Vietnam gevlucht. Zij zorgden voor conflicten en vochten in het kamp. Ons leven werd hierdoor nog slechter”, zegt Thanh.
Het gezin wilde dit kamp zo snel mogelijk verlaten. De autoriteiten voerden met ieder gezinslid een gesprek, om te bepalen of ze met een goede reden waren gevlucht of alleen maar gelukszoekers waren. Omdat ze politieke vluchtelingen waren, werden ze overgeplaatst naar een tijdelijk kamp, dat dichter bij het centrum van Hongkong lag. “Hier mochten we buiten de hekken van het kamp komen, al mochten we daar niet veel doen”, vertelt Thanh. Een paar weken later werd het gezin doorverwezen naar de Filipijnen.
Op de Filipijnen werden ze door verschillende westerse landen uitgenodigd om naar hun land te komen. “Dat was toen heel anders dan nu”, vertelt Thanh. Hij koos voor Nederland vanwege goede sociale voorzieningen, de democratie en vrijheid van meningsuiting. Nederland gaf het gezin een warm welkom. Ze verbleven in een mooi huis en de kinderen gingen naar school. “Vluchtelingen willen en kunnen hun steentje aan de maatschappij bijdragen. Dit kan door goed te integreren en je best doen, alleen moet je hier wel de juiste hulp en ruimte voor krijgen”, aldus Thanh.
4 & 5 MEI
“Een oorlogsgraf is heilig, daar kom je gewoon niet aan.”
Thierry van den Berg en Hans Smulders zoeken met behulp van archieven naar oorlogsresten. Het kan gaan om bommen of vliegtuigen, maar ook om menselijke resten. In 2011 begonnen zij hun bedrijf Bombs Away.
“Het mooiste wat er is, is als wij weten dat ergens een vermist persoon kan liggen en dat blijkt achteraf ook zo te zijn”, zegt Thierry.
“Wij kijken eerst in de boeken wat er in een bepaald gebied is gebeurd. Daarna gaan we naar het gemeentearchief, voor verslagen die over die momenten gemaakt zijn”, zegt Thierry. Voor hun onderzoek gebruiken ze luchtfoto’s, om te zien waar bommen zouden kunnen liggen. “We praten dan niet over 500 luchtfoto’s. We hebben er 130.000 van ongeveer 230 MB per stuk, zodat we op de meter nauwkeurig kunnen inzoomen”, vertelt hij. Er zijn foto’s van vóór het bombardement, soms tijdens het bombardement en altijd na dat bombardement. “Op basis van alle informatie zouden we bijvoorbeeld twintig kraters moeten zien. Als dat er negentien zijn, weten we al waar die laatste ongeveer zou kunnen liggen”, zegt Thierry.
“Met Gert-Jan Bax, toezichthouder van de gemeente Tilburg, heb ik een Messerschmitt (een Duits vliegtuig uit de Tweede Wereldoorlog) geborgen. We hebben daarna goed contact gehouden en ik belde hem over een klus in het Strijkviertel in Utrecht. Daar zou een Duits vliegtuig, een Junkers 88, moeten liggen. Hij feliciteerde mij met die klus en we hingen op. Een half uur later belde hij mij opeens weer. Hij sprak over zijn vader Gerrit Bax, die tijdens de Tweede Wereldoorlog bij de luchtdoelartillerie in Utrecht had gezeten. Zijn vader was onderscheiden, omdat hij in de meidagen van 1940 een Junkers 88 uit de lucht had geschoten. Dat was het toestel dat ik ging onderzoeken”, vertelt Hans. “Zijn vader mocht als vip op de locatie staan, samen met de bergingsofficier. Zulke projecten zijn de krenten in de pap.”
Voor de mannen staan zorgvuldigheid en respect voor wat zij vinden centraal. Niet iedereen werkt zo. Soms nemen mensen opgegraven oorlogsresten mee naar huis. “Op YouTube staan video’s van mensen die explosieven opgraven. Negen van de tien keer gaat dat goed, maar die tiende keer…”, zegt Thierry aarzelend. “In Limburg zijn drie mannen opgepakt, omdat ze onderdelen uit een neergestorte Spitfire hadden verkocht. Het toestel was al deels geborgen, maar de piloot zat er nog in. Ze hebben allemaal een gevangenisstraf van twee en een half jaar gekregen. Een oorlogsgraf is heilig, daar kom je gewoon niet aan”, aldus Thierry.
“In het begin vond ik het lastig, maar ik werd al snel vrienden met de kinderen uit het gastgezin.”
Het leek een normale schooldag te worden voor Walther Micke (84), maar dat was het niet. Mannen van de Binnenlandse Strijdkrachten kwamen zijn moeder en hem op een ochtend in mei 1945 thuis ophalen. “Ik wil naar school”, zei Walther. Een man zei dat hij zijn grote bek moest houden. “Hou zelf je bek”, zei Walther. Daarna namen ze hem mee naar een bus, waar Walthers moeder al op hem zat te wachten. Walther is het kind van de Duitse Konrad Micke en Nederlandse Suzanne Becker. Zijn vader vroeg voor de oorlog drie keer tevergeefs de Nederlandse nationaliteit aan. In 1943 werd hij door de Duitsers gestationeerd bij de Luftschutzwarndienst. Vanaf dat moment woonde Walther alleen met zijn moeder tot ze werden geïnterneerd door de Binnenlandse Strijdkrachten. “We werden vastgehouden in Pakhuis Levant bij de haven van Amsterdam. Daar werd ik na een paar dagen van mijn moeder gescheiden en naar een gastgezin in Bilthoven gebracht. In het begin vond ik het lastig, maar ik werd al snel vrienden met de kinderen uit het gastgezin. Ik speelde met ze in de bossen en dat leidde me af”, zegt Walther.
Een paar maanden later werd in september 1945 zijn moeder Suzanne vrijgelaten. Samen gingen ze naar zijn opa in Amstelveen, waar zijn moeder voor hem moest zorgen. “Het waren lastige tijden voor ons allemaal”, zegt hij.
Duitsland werd in 1945 bezet door de geallieerden. Elk land had een eigen bezettingszone, zo ook het Verenigd Koninkrijk. “Mijn vader werkte vroeger als handelscorrespondent en kende zijn talen. Hij werd als tolk tewerkgesteld in de Britse bezettingszone en moest teksten vertalen voor een Engelse majoor die geen Duits sprak. Hij mocht van de Britten niet naar Nederland en mijn moeder mocht van de Nederlandse overheid niet naar Duitsland. Ze spraken stiekem met elkaar af bij de grens.”
Pas in 1947 keerde Konrad terug naar zijn gezin. Walther was thuis aan het spelen en keek uit het raam. “Ik kon mijn ogen niet geloven, mijn vader kwam weer thuis”, zegt Walther.
Irina en Ilona Khachibabyan
“Ondanks
“Ik heb vijftien jaar geleefd in een wereld van duisternis: geweld, haat, criminaliteit, eenzaamheid en drugs. Ik ben nu anders dan toen”, vertelt Wilfred Kols. Zijn ouders kwamen in 1951 uit de Molukken naar Nederland en werden in voormalig concentratiekamp Vught geplaatst.
Wilfred werd geboren in Culemborg, maar het kamp in Vught voelde als thuis. “In het kamp voelde ik me thuis, er was een echte familiesfeer”, vertelt Wilfred.
“Ik dacht dat wat er op het kamp gebeurde goed was. Maar wat goed is, is niet altijd juist. Ik had geen andere rolmodellen en wist niet anders. Mijn ouders en ik waren aan het overleven, maar niet aan het leven. Ik zat vast aan mijzelf en aan anderen. Ik wist niet wie ik was.” Hierdoor belandde Wilfred in het criminele circuit.
Op zijn achttiende kwam hij in aanraking met drugs.
“Ik handelde en gebruikte en ben met vrijwel alles in aanraking gekomen”, zegt hij.
In 2003 werd Wilfred gearresteerd. In het huis van
bewaring werd hij in de isoleercel geplaatst. Er klopte een cipier op de deur, die vroeg of hij misschien wat wilde lezen. Wilfred kreeg het boek ‘Ik zal nooit meer huilen’ van Nikki Cruz. Daarin stond: “Ook al zal je mij in duizend stukjes snijden, dan nog zal God van je houden, en ik ook.” De tekst was voor Wilfred een teken van God, het raakte hem. Hij dacht na en wilde weer het goede pad op. “God en geloof zijn mijn redding geweest”, zegt Wilfred.
“Ik ben de beste versie van mijzelf geworden. Met mijn verhaal hoop ik mensen te inspireren die in een soortgelijke situatie zitten. Ik weet nu wie ik ben, wat ik kan en wat mijn grenzen zijn. Als ik het kan, kan iedereen het. Ik wil anderen helpen om ook hun vrijheid te vinden. Ondanks mijn verleden ben ik nu vrij”, aldus Wilfred.
Dit project is tot stand gekomen in samenwerking met:
Stichting 4 en 5 mei Woerden
De toppers uit 5-havo van het Kalsbeek College SPK
Woerden