Bedrijfscommunicatie
Auteur IlseWyfels
Studiegebied Handelswetenschappenenbedrijfskunde
Opleiding MedicalOfficeManagement
Opleidingsfase Fase1





1.4.1
1.4.4
1.5


1.1.3
1.1.4
1.1.5
1.1.8
1.2 Afleidingen
1.3





2.1.2
2.1.3
2.1.4

Auteur IlseWyfels
Studiegebied Handelswetenschappenenbedrijfskunde
Opleiding MedicalOfficeManagement
Opleidingsfase Fase1
1.4.1
1.4.4
1.5
1.1.3
1.1.4
1.1.5
1.1.8
1.2 Afleidingen
1.3
2.1.2
2.1.3
2.1.4
In deze module gaan we dieper in op hoe communicatie in zijn kern in mekaar zit. Wat is communiceren? Hoe kan je dat efficiënt doen en hoe kan je het ontleden? We zien een aantal schema’s en kernelementen die ons inzicht geven in de onderliggende structuur van het geschreven en gesproken woord. Dit is de basis voor alle mogelijke interacties die wij met anderen en zelfs met onszelf kunnen houden. Ook enkele trends en verschuivingen in moderne bedrijfscommunicatie komen aan bod.
1.1 Wat is communicatie?
Zoals je ook vindt in je handboek p. 11 is communicatie een proces waarbij een zender een boodschap doorgeeft aan een ontvanger
Als we het wat meer in detail bekijken dan komt het woord communicatie van het Latijnse ‘communis’ wat ‘gemeenschappelijk’ betekent. In deze context kan je het zien als het gemeenschappelijke middel dat we delen om met elkaar in interactie te treden. Het is een proces of een wederzijdse wisselwerking tussen mensen.
Communicatie wil gedachten en/of gedrag beïnvloeden. Communicatie is wat de ander denkt dat jij zegt, verbaal en/of non-verbaal.
Wat is het verschil tussen verbale en non-verbale communicatie?
Iedere mens communiceert op 4 manieren met andere mensen:
1. luisteren:
2. spreken:
3. lezen:
4. schrijven:
Schrijf naast elk van de vier manieren minstens 1 voorbeeld?
Het doel van communicatie is wederzijds begrip. Mensen kunnen een boodschap op vier verschillende manieren ontvangen:
1. passief:
2. selectief:
3. oplettend:
4. actief:
Schrijf naast elk van deze termen wat die zouden kunnen betekenen?
In de tijd waarin wij leven is er sprake van een shift in communicatiewijzen. Globaal kan je enkele ontwikkeling ontdekken die zich meer en meer verspreiden en die de toon zetten voor hoe wij met elkaar omgaan en hoe wij willen communiceren op professioneel vlak.
1. online communicatie: we verschuiven meer en meer van offline naar online communicatie, en van vast internet naar mobile devices. Communicatie is hierdoor veel sneller en laagdrempeliger geworden: denk aan hoe snel en makkelijk je een sms’je of mailtje kan sturen. Iedereen is auteur, zij het op Facebook of op Instagram. Je online communicatie wordt vastgelegd en er is oneindig veel data beschikbaar. Big data bedrijven spelen hier specifiek op in bij iedere klant.
2. emotiemaatschappij: vroeger waren we meer gefocust op het rationele en op het individu. Nu ligt de focus op emotie en groepsbeïnvloeding. Mensen letten op wat andere mensen doen; waarom kopen zoveel mensen zonnepanelen? Niet omdat ze renderen, maar omdat veel mensen uit de buurt ze al hebben. Als de communicatie geen emotie raakt, komt er niets van in huis.
3. transparantie: mensen geven graag hun mening over alles en ze verspreiden die graag via diverse platforms, zoals sociale media. Wat organisaties goed én fout doen is meteen voor iedereen zichtbaar. Een organisatie moet daarom oprecht zijn, pretentie wordt snel doorzien. Zeg wat je doet en doe wat je zegt.
4. duurzaamheid: een bedrijf moet gemeenschappelijk verantwoord ondernemen. Kunnen aantonen dat kleren niet gemaakt zijn door kinderen die zestien uur per dag moeten werken is belangrijk. Verantwoord ondernemen kan een bedrijf onderscheiden van anderen, denk bv. aan slaafvrije chocolade van Tony Chocolonely.
5. accountability: als communicatieprofessional moet je je verantwoordelijkheid nemen en moet je daar ook verantwoording voor afleggen aan je organisatie. Wat doe je en waarom doe je dat? Accountability is het meetbare rendement van je communicatie.
Zoals we eerder al zagen kan je communicatie zien als een zender die een boodschap doorgeeft aan een ontvanger. Maar er zijn meer elementen die meespelen als je communiceert met elkaar. Je kan mondeling of schriftelijk communiceren. Tussen die beide vormen bestaan er heel wat overeenkomsten, maar ook verschilpunten. De elementen die in mondelinge en schriftelijke communicatie een rol spelen, zijn in het volgende schema voorgesteld. realiteit
taalsysteem
spreker / schrijver uiting / tekst ➢ toegesprokene / lezer
context / situatie
Communicatie bestaat uit een interactie tussen twee of meer personen waarbij een spreker of een schrijver een of meer uitingen of een tekst (bijvoorbeeld een brief) richt tot een of meer toegesprokenen of lezers. Uit onze dagelijkse ervaring weten we dat communicatie wel eens kan mislukken: de toegesprokene begrijpt niet wat we zeggen of interpreteert het verkeerd. Die mislukking kan allerlei oorzaken hebben. De spreker kan bijvoorbeeld een slechte formulering gebruikt hebben of de toegesprokene kan over te weinig achtergrondkennis beschikken om wat de spreker zegt te verstaan. Tegenover die mislukkingen staan echter heel veel gevallen waarin we de communicatie wel als geslaagd ervaren.
Communicatie kan nog in andere aspecten minder geslaagd of mislukt zijn dan op het vlak van interpretatie. We kunnen iemands woorden wel verstaan hebben, maar ze ongepast of onzinnig vinden. Bijvoorbeeld: iemand is ons steeds maar bevelen aan het geven, terwijl we vinden dat hij daartoe het recht niet heeft; iemand gebruikt uitdrukkingen die voor de gesprekspartners kwetsend zijn of maakt grappen in een situatie waarin de anderen dat niet gepast vinden.
Om te slagen moet communicatie aan enkele belangrijke voorwaarden voldoen. De spreker en de toegesprokene moeten dezelfde taal gebruiken. Dat lijkt nogal evident: wie bijvoorbeeld geen Zweeds kent, kan ook geen uiting in het Zweeds begrijpen. De voorwaarde is echter ook van toepassing als de gesprekspartners dezelfde taal gebruiken, want dat houdt in dat de spreker zijn uitingen aanpast aan de gangbare regels van de grammatica, de uitspraak, de woordbetekenis en dat de toegesprokene die uitingen in die zin interpreteert. Lichte afwijkingen van de regels staan de verstaanbaarheid niet in de weg, maar als de spreker een heel eigen taaltje gebruikt (bv. nietgangbare afkortingen in een chatgesprek, een sms of een advertentie, zoals “aantr. m. zkt. bl. vr.”), bestaat de kans dat de toegesprokene hem niet begrijpt.
Ten tweede: de spreker moet ervoor zorgen dat de contextuele en situationele verwijzingen in zijn uitingen voor de toegesprokene duidelijk zijn. Contextuele verwijzingen zijn verwijzingen naar andere delen van de tekst of het gesprek; situationele verwijzingen betreffen voorwerpen en omstandigheden in de realiteit. Die verwijzingen moeten precies zijn om de gesprekspartner de kans te geven tot een juist begrip van de uiting te komen. Als je in een bioscoop tegen iemand zegt: “Dát is een prachtige film”, terwijl je daarbij wijst naar een muur vol affiches, is er weinig kans dat de toegesprokene zal weten over welke film het gaat.
Bovendien is het belangrijk dat de spreker en de toegesprokene minstens voor een deel dezelfde achtergrondkennis hebben over het behandelde onderwerp of dat de spreker zich aanpast aan de kennis of het gemis aan kennis van de toegesprokene.
Communicatie is een coöperatieve onderneming, waarin de betrokkenen hun bijdrage aanpassen aan de situatie en de context van de communicatie en aan de kennis van de wereld die ze bij de andere(n) menen te mogen veronderstellen. De Engelse taalwetenschapper Paul Grice noemde dat het samenwerkingsbeginsel, dat hij in de volgende raadgeving omzette:
Maak je communicatiebijdrage zo dat die, op de plaats waar je hem uit, voldoet aan de impliciet of expliciet overeengekomen doelen van het gesprek waaraan je deelneemt.
Hij probeerde daarmee te verklaren hoe veel communicatieve misverstanden ontstaan en hoe je ze kan voorkomen. Mensen die met elkaar communiceren, sluiten volgens Grice impliciet een tijdelijke samenwerkingsovereenkomst
De Russische taalkundige Roman Jakobson, grondlegger van het structuralisme in de linguïstiek, publiceerde in 1952 zijn belangrijke werk Fundamentals of Language. Daarin ontwikkelde hij een aantal ideeën rond taal en communicatie die van grote invloed waren op de manier waarop taalwetenschappers in de twintigste eeuw taal zouden onderzoeken.
Als uitgangspunt gebruikte Jakobson de dubbele basistaak van taal: informatieoverdracht (taal dient om informatie over te brengen) en sociale profilering (het bewust of onbewust geven van informatie over onze sociale achtergrond tijdens het communicatieproces).
Jakobson onderscheidt zes wezenlijke functies van taal:
1. referentieel: de overdracht van informatie over de wereld om ons heen,
2. conatief: het veroorzaken van handelingen bij de luisteraar,
3. fatisch: het controleren van het spraakkanaal zelf (“hoort u mij?”),
4. emotief: het uitdrukken van (de gevoelens van) de spreker,
5. poëtisch: het uitdrukken van de schoonheid van taal zelf,
6. metatalig: het spreken over de taal zelf.
Het is duidelijk dat in zakelijke communicatie vooral de referentiële en conatieve functies van belang zullen zijn, maar ook de andere functies kunnen voorkomen. Tijdens een telefoongesprek met een klant zul je bijvoorbeeld vaak de fatische functie hanteren en een marketeer die reclameteksten schrijft, zal de emotieve en poëtische functies van taal gebruiken om zijn communicatiedoelen –overtuigen en aanzetten tot handelen, zo goed mogelijk te kunnen bereiken.
Naast deze zes functies ziet Jakobson ook zes basiselementen die in elke communicatievorm voorkomen. Deze zette hij in het volgende, wereldberoemde communicatiemodel: context zender boodschap ontvanger
1. de zender is de persoon die de boodschap produceert en verstuurt;
2. de ontvanger is de persoon die de boodschap ontvangt;
3. de boodschap is de inhoud van de communicatie (waarover gesproken of geschreven wordt);
4. de code verwijst naar de taal van de boodschap (bv. Nederlands, Frans, dialect …);
5. het contact verwijst naar het fysieke kanaal en de psychologische koppeling tussen zender en ontvanger;
6. de context verwijst naar de gemeenschappelijke achtergrond en voorkennis van beide communicatiepartners die nodig zijn opdat de boodschap op een juiste manier geïnterpreteerd zal worden (het gemeenschappelijke referentiekader).
Communicatiedeskundigen gebruiken dit communicatiemodel om communicatieve situaties te beschrijven en te ontleden. Aan de hand van deze zes basiselementen kan je namelijk elke communicatievorm schematisch weergeven en, in het geval van communicatiestoornissen, nagaan waar de communicatie precies mank loopt.
Hoewel dit schema heel snel wereldberoemd werd, merkten communicatiewetenschappers op dat het enigszins beperkt is. Zo biedt het slechts een eenrichtingsbenadering van communicatie en houdt het geen rekening met externe factoren die communicatie zouden kunnen bemoeilijken.
In de loop van de twintigste eeuw werden de zes basiselementen uit het communicatiemodel van Jakobson nog eens met zes aanvullende elementen aangevuld:
1. het medium is het middel waarmee of de wijze waarop de communicatie wordt verstuurd (telefoon, brief, e-mail, sms, …);
2. de bedoeling verwijst naar het doel van de communicatie, het ‘waarom’ (informeren, ontroeren, overtuigen, overhalen, amuseren, zie handboek p. 20);
3. ruis verwijst naar storing die de communicatie in het gedrang kan brengen (interne ruis wordt door de zender zelf veroorzaakt, externe ruis komt van buitenaf);
4. feedback zorgt ervoor dat communicatie niet eenzijdig is, maar dat er dialoog en interactie mogelijk is (tweerichtingsverkeer);
5. het proces van coderen is het omzetten van mentale concepten in gesproken of geschreven taal (de creatie van gesproken of geschreven taal);
6. het proces van decoderen is het omzetten van taal in mentale concepten (de interpretatie van gesproken of geschreven taal).
1.5.1 Oefening op het uitgebreide communicatiemodel
Bij welke component uit het uitgebreide communicatiemodel kun je het probleem zo precies mogelijk situeren?
1. Een jongeman probeert iets uit te leggen aan een meisje dat naar haar smartphone aan het luisteren is.
2. Een politieagent toont een blinde met een handgebaar dat hij de straat mag oversteken.
3. Je kunt de les niet goed volgen omdat de student naast je de hele tijd kucht.
4. Een Amerikaan in China vraagt de weg aan een boer door heel luid Engels te praten.
5. Je verstuurt een berichtje via Messenger, maar je vriendin is niet online en ontvangt het niet.
6. Een moeder stelt haar zoon tevergeefs enkele vragen. De zoon zit geboeid Netflix te kijken.
7. Een student vraagt met een fluitsignaal de aandacht van de docent.
8. Een student maakt in de tweede zittijd dezelfde fout als in de eerste zittijd.
Communicatie is er in alle soorten en maten. We hebben er door de tijd heen ook veel nieuwe vormen van communicatie bijgekregen. Internetcommunicatie is steeds belangrijker geworden, maar toch zijn een aantal moderne vormen van communicatie (chatten, twitteren, sms’en) niet overal even ingeburgerd. In veel zakelijke contexten zijn het gesproken woord (in het echt en telefonisch), de brief en het e-mailbericht nog altijd de belangrijkste soorten van communicatie.
Om te benoemen welke soort communicatie je gebruikt, kan je een aantal criteria hanteren. Die vind je in je handboek op p. 11 – 13. Welke criteria vooral in zakelijke communicatie gebruikt worden, vind je op p. 13 – 15.
1.6.1 Oefening op de verschillende soorten communicatie
Welke vormen van communicatie vind je terug in de volgende voorbeelden?
1. een mededeling van de studiegebieddirecteur via Toledo
2. een gesprek tussen twee personen via Skype
3. een Post-it note die een marketeer op zijn computer kleeft
4. een betalingsherinnering van een huisbaas aan zijn huurders
5. een tv-debat tussen 4 politici
6. het applaus na een optreden op de wei van Tomorrowland
7. de vermelding van de neveneffecten van een medicijn in een bijsluiter
8. een verkeersbord dat voorrang aangeeft
9. een boodschap op je voicemail
Communicatie kan je in verschillende stappen opbouwen. Hoe die stappen verlopen zullen we ook stapsgewijs verkennen aan de hand van het handboek, de bijhorende casussen en oefeningenreeksen (p. 15 en verder + Sofia platform).
Braeckman , E., Taets, E., & Wyffels, I. (2019). Schriftelijke Communicatievaardigheden Nederlands. In E. Braeckman, E. Taets, & I. Wyffels, Schriftelijke Communicatievaardigheden Nederlands (pp. 6-11). Kortrijk: Vives Hogeschool Kortrijk.
De Smet, P. (2014). Non-verbale communicatie, dat spreekt. Brugge: Die Keure. Michels, W. (2017). Essentie van communicatie. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers.
Wyffels, I. (2019). Bedrijfscommunicatie 1. Kortrijk: Vives Hogeschool Kortrijk.
Deze cursus veronderstelt niet dat je alle woorden die bestaan in de rijke Nederlandse woordenschat perfect kan spellen. Wat wel verwacht wordt, is dat je alle woorden die in deze syllabus zijn opgenomen, kent – zowel naar vorm als betekenis. Bovendien kan je ook oefeningen maken via het online platform bij het handboek: Sofia én kan je extra oefeningen aanvragen via het luikje SPEL op datzelfde platform (meer uitleg volgt hierover in de les). Als naslagwerk kan je de bundel Spelling: de regels op een rij downloaden via onderstaande website: https://www.vlaanderen.be/publicaties/spelling-de-regels-op-een-rij
Deze bundel geeft je een compleet overzicht van de meest recente basisprincipes en regels van de Nederlandse spelling. Wat in deze module geschreven staat is ook daarop gebaseerd, het vat de kernprincipes samen.
Eerder in deze cursus hadden we het al over woordsoorten. Het is niet enkel van belang dat je die woordsoorten herkent en kan benoemen, het is van uiterst groot belang dat je woorden correct kan spellen. Je mag nog zo verstandig zijn als je wil, wanneer je je ideeën op papier zet en die zijn fout gespeld, dan kom je incompetent over. Een zakelijke brief, mail, rapport, onderzoeksbeschrijving, sollicitatiebrief die vol kanjers van spelfouten staat, wordt gewoon niet gelezen of die gaat de prullenbak in.
Je professionele reputatie hangt onvermijdelijk vast met hoe goed je de spelling van Nederlandse (en eventueel andere talen) beheerst. Vandaar dat we de basisprincipes en grondregels opnieuw onder de loep nemen. In je handboek op p. 95 vind je een aantal formuleeradviezen op woordniveau. Het eerste advies dat je daar vindt is: een correct woordgebruik vereist dat je woorden correct spelt. Daar gaan we in deze module mee aan de slag. De verdere formuleeradviezen voor correct woordgebruik focussen op taalzuiverheid, niet op spelling. Daar komen we verder in de cursus op terug.
Het basisprincipe van de Nederlandse spelling is heel eenvoudig: een woord wordt gespeld met de klanken die hoorbaar zijn in de standaarduitspraak van het woord. Met andere woorden: ‘je schrijft wat je hoort’. Dit noemen we ook het fonetische principe of het principe van de standaarduitspraak. Deze grondregel wordt aangevuld met twee extra principes: gelijkvormigheid en etymologie.
Woorden worden gespeld volgens de klanken die hoorbaar zijn in de standaarduitspraak. Als er meer dan één standaarduitspraak is, is er meestal maar één spelling. In een aantal gevallen is er een vormvariant die ook in de spelling wordt uitgedrukt.
bv. aap, auto (/autoo/, /ootoo/), tram (/tram/, /trem/), trap bv. met vormvariant: eind/einde, giraf/giraffe, mais/maïs
Eenzelfde woord, stam, voor- of achtervoegsel wordt zoveel mogelijk op dezelfde manier geschreven.
1. bv. niet bloet maar bloed (zoals bloeden), niet hep maar heb (zoals hebben)
Ook woorden die op een gelijkaardige manier gevormd worden, worden op overeenkomstige wijze geschreven.
2. bv. hij wordt (zoals hij werkt), breedte (zoals diepte)
2. Wor_____ het probleem je al wat duidelijker of vin_____ je het noodzakelijk dat ik nog wat meer tijd aan de zaak bestee_____ ?
3. Hij biljar_____e in dat café tot elf uur ’s avonds en je raa_____ zo dat de buren de volgende morgen weer uitgebreid pra_____t_____en over hoe hij dit keer de les gespel_____ kreeg.
4. Hou_____ u er maar rekening mee dat u de hele avond nog verknal_____ als u die jongelui verbie_____ om te dansen.
5. Rij_____ u hier toch maar wat voorzichtiger, mijnheer. Die weg wor_____ ooit nog wel eens verbree_____, maar als u in die gevaarlijke bocht daar niet vertraag_____, glij_____ u de sloot in.
6. Het lij_____ geen twijfel dat het erg mis_____e toen het vliegtuig over de landingsbaan taxi_____e, maar naar verlui_____ vermel_____ het vluchtverslag ook een kapotte vleugelklep.
7. Hij schel_____ je de huid vol als je hem vertel_____ dat je die baan aanvaar_____ omdat die firma heel wat meer promotiekansen bie_____ .
8. Dat je die vis braa_____, akkoord. Maar dat je hem zo krui_____ dat er zich een vreselijke stank doorheen het huis versprei_____, vin_____ ik een beetje al te gortig.
9. Wedden dat ik ‘m toch overtuig om mee te gaan naar de zoo? Ik spel_____ ‘m wat op de mouw over afgerich_____e kamelen en hij wor_____ zo nieuwsgierig als wat.
10. Je vingers verbran_____ ? Verwonder_____ me niks. Je verwen_____ die jongens te veel en dat lei_____ uiteraard tot zulke toestanden.
11. Als je zinnen ontlee_____, vermij_____ dan allerlei slordigheden en bestee_____ wat meer tijd aan je geschrift. Beloof_____ ?
12. Overlaa_____ het programma van de opendeurdag niet. Zorg ervoor dat je de activiteiten goed tim_____, sprei_____ ze over de hele middag en mel_____ eventuele veranderingen voldoende op voorhand.
13. Terwijl wij een partijtje kaar_____en, domino_____en zij wat. Maar toen we dat beu gespeeld waren, do_____en we de tijd met moppen tappen.
14. Je oom verouder_____ vlug, vin_____ ik. Zijn haar is al danig verkleur_____, hij raakt vlugger met van die kwaaljes opgezadel_____ en ik we_____ erop dat hij in dat flatje niet aar_____ .
15. Verbeel_____ u zich maar niets, mevrouwtje. Ik vermoe_____ dat hij u twee weken Ardennen aanbie_____ ? Tot in de puntjes voorberei_____, van ’s morgens tot ’s avonds verwen_____, rust en kalmte verzeker_____ ? Hoe_____ u voor zulke lui, want die verlo_____t_____e reisjes stellen meestal niet veel voor.
2. Gebiedende wijs: aanmaning – suggestie – bevel.
1. (Bieden) haar een ruiker rozen aan.
2. (Opwinden) u zich niet in de file!
3. (Hoeden) u voor namaak!
4. De kaart is weg, maar (worden) niet boos.
3. Verleden tijd (VT). Schrijf de werkwoordsvormen correct.
1. Die jonge misdadiger (beroven) dat kleine buurtwinkeltje.
2. De oude man (stampvoeten) verward de kamer uit.
3. Johan (kerven) een mooi kunstwerk uit die boomstam.
4. Ellen (dubben) de hele voormiddag over dat vraagstuk.
5. Hij (erven) helemaal niets van zijn grootouders.
6. Marjolein (haten) haar vriendin na het voorval.
7. Hij (haasten) zich naar het station.
8. Hij (bestrijden) de misdaad in zijn eigen stad.
4. Vul de werkwoorden aan (OVT).
1. Jij (afgelasten) die ontmoeting en daarmee (bekvechten) hij niet meer.
2. Hij (durven) eerst niet, maar (onderstrepen) dan toch de naam.
3. Zij (maken) een gebaar naar de zieke en (glimlachen).
4. Hij (verstuiken) bijna zijn voet.
5. Hij (uitrekken) zich en (ontvouwen) een nieuw plan. Hij (plannen) graag.
6. Wij (scheppen) buiten even een luchtje om op adem te komen.
5. Vul de tabel correct aan.
infinitief 3e persoon enkelvoud OTT 3e persoon enkelvoud OVT voltooid deelwoord sleeën ge-sms’t
oliën exposeerde wrijft tentoongespreid gerezen
6. Vul de juiste werkwoordsvormen aan (voltooid deelwoord).
1. Hij heeft haar die avond voor het eerst (kussen).
2. Hij heeft tijdens die opnames wel drie keer (niezen).
3. Natasha heeft tijdens de vakantie hele dagen (niksen).
4. Dat jongetje is helemaal alleen naar Vancouver (reizen).
5. De directeur had alle taalfouten (doorstrepen).
6. Ellen heeft dat heel mooi (klaarspelen).
7. Vul in (verleden tijd of voltooid deelwoord).
1. Je ziet toch ook wat er staat: ‘Pas (vernissen)’!
2. Hij (wijten) het resultaat aan een te korte stage.
3. Waar wordt dit bier (brouwen)?
4. De bende (stelen) alleen het geld.
5. We werden allen over dezelfde kam (scheren).
6. Hij snapte gewoon niet wat ze hem (bevelen).
7. Tijdens de finale (verrekken) hij zijn dijspier.
8. Wie (scheren) de schapen toen jij ziek was?
8. Vul de juiste werkwoordsvormen aan (TT, VT, vd).
1. Vorige week heb ik nog _______________________ (barbecueën – vd) met de buren. Er ontstond een klein brandje; we konden het nog net blussen en al lachend vroegen we ons af of we niet beter_______________________ (chinezen – vd) hadden.
2. We hebben onze haren _______________________ (shampooën – vd) en daarna _______________________ (föhnen – vd).
3. _______________(vinden – OTT) je de weg op de kaart? Het ___________________ (gebeuren – OTT) vaak dat je verkeerd _______________________ (rijden – OTT). _______________________ (vinden – OTT) je vrouw dat niet erg?
4. Ik heb de voorbereiding op mijn examen niet goed ______________________(timen – vd); ik heb te vaak _______________________(skateboarden – vd) en vooral te lang (surfen – vd).
5. Ik heb al mijn bestanden op de computer gezet en ______________________(saven – vd). Natuurlijk _______________________(crashen – OVT) mijn pc op dat moment.
6. Hij vroeg me steeds weer of ik al eens _______________________(terugblikken – vd) had op wat ik al allemaal _______________________(uitspoken – vd) had; dat vond ik geen aangename vraag.
7. Hij heeft altijd kleren _______________________(showen – vd) en hij heeft zeer lang _______________________(squashen – vd) om zijn lijn te bewaren. Sport zat wel in de familie, want zijn vader (skiën – OVT).
8. Tijdens de vakantie heeft het dagen (motregenen – vd) en dat is werkelijk erger dan af en toe een flinke bui.
9. Hij heeft de hele uitzending _______________________(tapen – vd) en ondertussen _______________________(breakdancen – OVT) hij tot hij in een knoop raakte.
10. Ze _______________________(dealen – OVT) en ______________________(hacken – OVT) en zitten daarom in voorarrest.
9. Werkwoordsvormen – adjectieven
1. De uitgepu_____e renner beantwoor_____e de vragen niet.
2. Het uitbrei_____ende verkeer eis_____e beter verlich_____e en geplavei_____e wegen.
3. In Vlaanderen werd zijn talent geringscha_____.
4. De gemix_____e soep is zo opgewarm hoor.
5. De politie heeft de verbre d weg versper
6. De barbecu_____nde man dacht aan zijn gedelet bestanden.
10. Engelse werkwoorden: vul de tabel correct aan. infinitief 3e persoon enkelvoud OTT 3e persoon enkelvoud OVT voltooid deelwoord brainstormen finishen inchecken counselen deleten e-mailen grillen
1. Lui_____ de bel maar!
2. de vermel_____e prijs.
3. Ze is vorige week verhuis_____.
4. Heb je haar geobserveer_____?
5. Je wor_____ toch niet ziek?
6. Ik betree_____ de kamer.
7. Ze wor_____ bevorder_____.
8. Hij is vaak beproef_____.
9. Het belemmer_____ je in je bewegingen.
10. De lang verwach_____e baby is er.
11. Hij heeft een plaats bemachtig_____.
12. Ze zeiden dat ze dat niet lus_____en, die uitgebrei_____e keuken.
13. Je overtuig_____me niet.
14. De hond kwispelstaar_____e vanmorgen.
15. Hij haas_____e zich naar huis.
16. Beantwoor_____ je hem nu?
17. Het verkwis_____e geld was verloren.
18. Hij heeft me echt verbaas_____.
19. Je verafschuw_____ hem echt.
20. Hij wor_____ omring_____ door velen.
21. Ik bespie_____ niet graag iemand.
22. Je bent gewaarschuw_____!
23. De verontrus_____e ouders spoe_____en zich gisteren naar huis.
24. Rij_____ onmiddellijk naar huis!
25. Vroeger wer_____er bij ons veel gebridge_____.
Voor de correcte spelling van medeklinkers, klinkers en tweeklanken in Nederlandse woorden kan je vaak niet anders dan een beroep te doen op je taalgevoel. Nederlands is nu eenmaal geen wiskunde, waar voor elk probleem een formule, regel of oplossing bestaat. Hieronder vind je een aantal vuistregels die je toch op weg kunnen helpen bij het spellen van moeilijke klankencombinaties.
medeklinkers zijn de klanken die gespeld worden met de lettertekens b, c, d, f, g, h, j, k, l, m, n, p, q, r, s, t, v, w en z, en de combinaties ch, ng, s en th. Ook de y is een medeklinker als die de klank /j/ weergeeft.
Klinkers zijn klanken die gespeld worden met de lettertekens a, e, i, o en u, en de combinaties daarvan die geen tweeklank vormen. Ook de y is een klinker als die de klank /i/ weergeeft. Een klinker is kort in bal, bel, bil, bol, bul. Een klinker is lang in baan, been, biet, boon, buur, boek, beul
Tweeklanken zijn de klanken die gespeld worden met de lettertekens au en ou (gauw, gouw), ei en ij (leiden, lijden), en ui (tuin). Ook de klanken die met de letters ai (bonsai), oi (ahoi), aai (maai), ooi (mooi) en oei (groei) gespeld worden, beschouwen we als tweeklanken.
1.3.2 Medeklinkers
1.3.2.1 -c of -k
De klank [k] schrijven we met -k in het Nederlandse woorden zoals kan, bakken, kuipen, … Enkele vreemde woorden hebben een vernederlandste schrijfwijze. Dit geldt vooral voor woorden van Latijnse of Franse oorsprong zoals komedie, karakter, akte, strikt, … Maar sommige niet: contact, locomotief, product, college, actrice, …
Soms schrijven we verwante woorden in de ene vorm met een -k, in een andere met een -c zoals: kritiek en kritisch, MAAR criticus en criticaster en praktijk en praktisch, MAAR practicus en practicum Enkele vuistregels hierbij zijn:
1. Schrijf -c in deze vreemde elementen op het einde van een woord:
-act, -actie, -actief
bv. reactie
-ca, -caresse, -caris, -caster, -cator, -catrice, -cus bv. secretaresse
-ect, -ectie, -ectief
bv. insect -ica, -icus
bv. fysica -scoop
bv. bioscoop -uct, -uctie bv. product
2. Schrijf -c in deze vreemde elementen aan het begin van een woord: co-, col-, com-, contra-, cor- bv. coalitie, college, computer, colonne, contact, …
soms worden de klanken [ko] of [koo] aan het begin van een woord toch met een -k geschreven bv. komiek, kolonie, kopie, kosmos, …
3. Schrijf -c in deze vreemde elementen aan het begin van een woord:
cata-, cate- bv. catastrofe
crypt-, crypto- bv. cryptisch
loco-
bv. locomotief necro-
oct-
bv. necropolis
bv. octopus
toch worden sommige van deze woorden met een -k gespeld bv. katalysator, oktober, katapult
4. Het woorddeel elektr- krijgt een -k: bv. elektriciteit, elektrisch, elektrocutie, elektronica
1.3.2.2 -t of -th
In sommige vreemde woorden schrijven we -t als -th: bv. ether, katholiek, methode, apotheek, … maar:
1. niet aan het einde van een woord bv. labyrint
2. niet voor een medeklinker bv. atleet
3. niet na een -f of een -ch
bv. allochtoon
In sommige Nederlandse woorden, namelijk versteende samenstellingen, komt nog -th voor: bv. thuis, thans.
1.3.2.3 -s of -z
Een vreemd woord dat eindigt op een lange klinker + s krijgt doorgaans een -z, als we er een uitgang aan toevoegen die begint met een doffe -e: bv. religieus > religieuze en serieus > serieuze, Maar uiteraard zijn er ook daarbij enkele uitzonderingen:
1. Vrouwelijke beroepen die eindigen op -euse en die varianten zijn van mannelijke vormen opeur, spreken we wel uit met een -z, maar we schrijven een -z: bv. coiffeuse, masseuse.
2. We schrijven een -s in de elementen –(i)seren, -(i)sering, -(i)satie en -siteit: bv. organiseren, organisatie, acclimatiseren, nervositeit, virtuositeit.
1.3.2.4 -k, -kw, -qu, -ks of -x
Er zijn geen regels, raadpleeg dus het Groene Boekje bij twijfel.
1.3.2.5 Oefeningen op medeklinkers
1. Schrijf de klank [ks].
1. Het e_____peditiebedrijf was een dekmantel voor transa_____ties met een aantal nepfirma’s.
2. Ik neem op de e_____cursie geen te uitgebreide fotoapparatuur mee, maar beperk me tot enkele a_____essoires voor dichtbijopnamen.
3. In tijden van economische onzekerheid kennen e_____treme partijen altijd een zeker su_____es, omdat zij verontruste kiezers een eenvoudige oplossing voor comple_____e situaties schijnen te bieden.
4. Met toetsencombinaties kun je ook vrij e_____otische letters met a_____enttekens vormen. De fun_____ietoetsen heb je daarbij zelfs niet nodig.
5. In de confe_____ie-industrie is de concurrentie uit lageloonlanden moordend, alleen met lu_____eproducten zijn er nog a_____eptabele winstmarges haalbaar.
2. Vul een -h in waar nodig.
1. r_____euma sympt_____omen r_____et_____orisch
2. apot_____eker homeopat_____isch hypot_____ese
3. kat_____oliek w_____isky ast_____ma
4. ent_____ousiast t_____erapeutisch met_____odiek
3. Vul de woorden aan met -c, -k of -ck.
1. video_____assette ge_____odeerd blan_____o
2. _____abinets_____risis haroni_____a manus_____ript
3. neusfra_____tuur _____atalysator effe_____tief
4. advo_____aat heli_____opter _____ompressen
4. Welke medeklinkers zijn weggelaten? Kies uit: -c/-cc/-k/-kk/-kw/-q/-qu/-x/-xc/-ks.
1. a_____oestiek _____oteren ane_____dote
2. fis_____us ele_____tricien e_____zeem
3. e_____tase hore_____a conte_____t
4. a_____uut lo_____aliseren ma_____ette
5. dire_____tielid fabri_____ant atalogeren
6. ele_____tromagnetisch intelle_____tueel _____apaciteit
7. abri_____oos _____alifi_____atie provo atie
8. re_____ruteren archite_____tuur _____abaret
9. _____athedraal pers_____onferentie flu_____tuatie
10. va_____ant _____opieermachine _____ontradi_____tie
11. fabri_____age _____apabel basisa_____oord
12. diale_____t aardele_____trode confis_____eren
5. Kies de juiste schrijfwijze.
1. spionage – spionnage
2. welliswaar – weliswaar
3. achttien – achtien
4. budgetteren – budgeteren
5. hyacinth – hyacint
6. preciese – precieze
7. bekritiseren – bekritizeren
8. caroserie – carrosserie – carroserie
9. interessant – interesant
10. kolossaal – kollossaal – kolosaal
1.3.3 Klinkers en tweeklanken
1.3.3.1 Oefening op klinkers, tweeklanken en medeklinkers
1. Onderstreep de correct gespelde woorden.
1. portemonnaie – portemonné – portemonnee
2. materiallistisch – materialistisch – matterialistisch
3. simpathiek – simpatiek – sympathiek – sympatiek
4. aspirine – aspiriene – asperiene – aspieriene
5. professer – proffessor – professor
6. gynecoloog – gynaecoloog – ginecoloog – ginaecoloog
7. spagheti – spaghetti – spagetti – spageti
8. critikaster – kriticaster – criticaster – kritikaster
2. Goed of fout? Verbeter indien nodig.
1. Wat een vlijer ben jij!
2. een spelletje biljard spelen.
3. een steile helling
4. Hij weidt zijn leven aan de kinderen.
5. De hond vleidt zich in zijn mandje.
6. de stutten of peilers van een brug
7. het wijdse landschap
8. Hij bereidt rijstebrei.
9. schipbreuk leiden
10. een broek verwijden of vernouwen
3. Onderstreep de correct gespelde woorden.
1. pyramide – piramyde – piramide
2. kolibrie – kolibri – kolibry
3. defilee – defilé – défilé – défilee
4. peleton – peletton – peloton
5. entree – entré – entrée
6. piama – pyama – pijama – pyjama
7. etage – étage – ettage
8. sfinx – sfinks – sfynx – sfyncks
9. mozaïek – mozaiek – mozajiek
10. bikini – bikinie
11. meeëter – mee-eter – mee eter
12. sjieke kleren – chique kleren – schice kleren
13. confettie – confetti
14. miraculeus – mirakuleus
15. kokin – kokkin
16. satelliet – satteliet – sateliet
17. nochtans – nochthans
18. geweldadig – gewelddadig
4. Vul aan met ei/ij, au/ou.
1. st geren
2. kabelj w
3. repubik n
4. verb wereerd
5. kaps zen
5. Vul de correcte tweeklank in.
1. Ik weet niet of ik wel zo’n goede r sl der zou zijn.
2. Julie schikte zich dan maar in het onverm del ke.
3. Zo’n aanbod is natuurlijk erg verl del k.
4. Het subtropische zwembad moet een parad sel ke omgeving suggereren.
5. Met het huidige pr_____sp l is zo’n loon aan de krappe kant.
6. Na haar les _____robic wachtte de politiepatr lle haar op.
1.4 Meervoudsvormen
1.4.1 Oefeningen op meervoudsvormen
1. Geef het meervoud of de meervouden van onderstaande woorden.
1. expositie
2. elpee
3. byte
4. cowboy
5. nota
6. lolly
7. procedé
8. notitie
9. groepsfoto
10. buurtcafé
11. turbo
12. etappe
13. pc
14. trema
15. enquête
16. defilé
17. husky
18. monnik
19. saus
20. vonnis
2. Schrijf de volgende zinnen in het meervoud. Niet alleen de zelfstandige naamwoorden, maar ook de andere woorden moet je aanpassen.
1. De toespraak van de adjunct-commissaris miste zijn doelstelling niet.
2. De vip kwam het OCMW niet binnen met de camera.
3. Een telegram zal de postbode niet vaak meer bezorgen, de telegraaf is verouderd.
4. De brief van de klant verontrustte de hoofdredacteur.
5. Voor de microfoon krimpt de politicus helemaal ineen.
6. Een museum krijg je mijn pa niet in, een café daarentegen…
7. De secretaris klopte aan bij de directeur-generaal.
8. De beltoon van de gsm van de BV stoort de opname opnieuw.
9. De dreumes veegde zijn neus aan de legging van oma af.
10. De zoon is een luierik, de dochter een dommerik, vond de bemoeizieke buurvrouw.
1.5 Verkleinvormen
Als je de verkleinwoord van een woord wil vinden, dan vertrek je vanuit het grondwoord. Heb je vormvarianten van het grondwoord, dan heb je wellicht ook meerdere verkleinvormen: bv. bladzij –bladzijtje en bladzijde – bladzijdetje.
1.5.1
1. Wat is de juiste schrijfwijze?
1. duotje – duo’tje – duootje
2. tricotje – tricottje – tricootje
3. fetisje – fetisjje
4. harinkje – haringkje
5. een gsm-etje – een gsm’etje – een gsmetje
6. haiku-tje – haikutje – haiku’tje
7. affairtje – affairetje
8. ringkje – ringetje – ringsje
2. Vorm het verkleinwoord.
1. calorie
2. cadeau
3. logé
4. b
5. elpee
6. fotokopie
7. cappuccino
8. frame
Een apostrof kan je om verschillende redenen gebruiken. Hieronder zien we hoe je het teken gebruikt in bezitsvormen en maken we een algemene oefening op het gebruik van de apostrof.
1.6.1
1. Vervang de vormen met ‘van’ door de bezitsvorm of genitief, zoals in het voorbeeld. Schrijf de zinnen opnieuw. Het werkwoord moet telkens in de verleden tijd.
bv. De baas van Leo (waarderen) de mening van Martine Tanghe. Leo’s baas waardeerde Martine Tanghes mening._____________________________
1. De geboorte van prins George (worden) uitgebreid besproken in het tijdschrift.
2. Het boek van Pieter Aspe (lezen) je bij voorkeur met het wijntje van Fritz.
3. De rauwe stem van La Esterella (blijven) in het hoofd van mijn tante doorklinken.
4. De piano van Willy (overleven) de brand in het huis van zijn dochter niet.
5. Het enthousiasme van Tom Waes (bezorgde) de moeder van Georges lachbuien.
2. Vervang de vorm met ‘van’ door de bezitsvorm of genitief en schrijf de onderstreepte woorden in het meervoud. Schrijf de zin opnieuw en pas de werkwoordsvormen en de andere woorden aan waar nodig.
1. De doos van Jumbo valt op door het silhouet van Minou.
2. De auto van Dominique vond een plekje in de schaduw van de Big Ben.
3. De reclamemaker van Proximus blijft de inspiratie halen bij de muziek van Mertens.
4. De vrouw van Hans neemt de taak van Kathy over.
5. Voor het concert van Jay-Z kocht ze een ticket bij de telefoniste van Sherpa.
1.6.2 Algemene oefening op apostrof
1. Schrijf een apostrof waar nodig.
1. Dat zijn nu al drie whiskys en je moet nog rijden!
2. Die afstandsbediening zou handig zijn als de fabrikant niet zon miezerig displaytje had gebruikt.
3. De choreograaf kreeg veel kritiek omdat hij de ballerinas in fluopaarse tutus liet optreden.
4. Ongelooflijk hoe sommige zakenlui kritiekloos allerlei managementgoeroes volgen.
5. In dit perk staan allerlei Afrikaanse antilopen zoals gnoes, impalas en koedoes.
6. Je weet dat ik zelden alcohol drink, maar een sherrytje sla ik niet af.
De spelling van woorden met een hoofdletters is een van de moeilijkste onderdelen van de Nederlandse spelling in zijn geheel. Er bestaan een aantal hoofdregels, maar vooral veel uitzonderingen. Je vindt een volledig overzicht in je bundel. Van jou wordt verwacht dat je de regels kan toepassen en dat je de geziene uitzonderingen ook kent.
Hoofdregel 1: Schrijf het eerste woord van een zin met een hoofdletter.
bv. Mijn gsm is gestolen.
bv. Tv-kijken is ontspannend.
Maar (1): Schrijf het tweede woord van een zin met een hoofdletter als het eerste woord van de zin met een apostrof begint.
bv. ‘k Begrijp er niets van.
bv. ’s Winters is het vroeg donker.
bv. ’t Is heerlijk als de zon schijnt.
Maar (2): Schrijf geen hoofdletter als de zin begint met een cijfer of symbool.
bv. 67 personen werden geëvacueerd.
bv. $ is het dollarteken
Hoofdregel 2: Schrijf een eigennaam met een hoofdletter, een soortnaam met een kleine letter.
bv. Rob Jansen, Rode Kruis, Amsterdam
bv. jongeman, hulporganisatie, hoofdstad
1.7.3
De overige regels in verband met hoofdletters gaan vaak terug op de hoofdregels. Je vindt ze uitgebreid in je bundel terug. Hieronder vind je een overzicht van de verschillende categorieën.
Persoonsnamen 66
Aanspreekvormen, functiebenamingen en titulatuur 78
Heilige namen en begrippen 81
Aardrijkskundige namen 87
Talen en dialecten 94
Volkeren, etnische en religieuze groepen 99
Stromingen 105
Periodes 108
Historische gebeurtenissen 111
Feestdagen en andere bijzondere dagen 112
Instanties, bedrijven en organisaties 114
Merken 117
Titels 119
Duitse woorden 123
Letteraanduidingen 125
1. Onderstreep de correct gespelde vorm + verklaar.
1. een sandwich – een Sandwich
2. een dolle mina – een dolle Mina – een Dolle Mina
3. een volkswagen – een Volkswagen
4. een nieuwsgierig aagje – een nieuwsgierig Aagje – een Nieuwsgierig Aagje
5. Brailleschrift – brailleschrift
6. het syndroom van Down – het syndroom van down – het Syndroom van Down
7. marxistisch – Marxistisch
8. een labrador – een Labrador
9. het Vlaams parlement – het Vlaams Parlement
10. Oost-Vlaanderen – Oostvlaanderen
11. een spa – een Spa
12. Nieuwzeelander – Nieuw-Zeelander
13. de Noordpool – de noordpool
14. Belgisch-Nederlands – Belgischnederlands
15. het Marsoppervlak – het marsoppervlak
16. Zeeuws-Vlaamse mosselen – Zeeuwsvlaamse mosselen
2. Schrijf hoofdletters waar nodig.
1. Wijn afkomstig van de oezelstreek wordt oezelwijn genoemd.
2. Wanneer valt dit jaar de aasvakantie? Ik denk in de eerste helft van pril.
3. Op emelvaart herdenken ooms- atholieken de verrijzenis van hristus.
4. Wie is de inister van eefmilieu in de laamse regering?
5. Colombus stak met drie schepen de tlantische ceaan over.
6. in de oord- frikaanse ahara vind je nog vele rehistorische rotsschilderingen
7. Deze cursus wordt in eptember gegeven door een ngelstalige spreker.
8. Leefden er in de teentijd al mensen?
9. In de omer, als de zon boven het oordpoolgebied niet ondergaat, slapen skimo’s zes uur per nacht.
10. Met erstmis hangen we met de volledige familie __erstversiering in huis.
3. Onderstreep de woorden die met een hoofdletter moeten beginnen.
1. 1989 was het jaar dat die gehate berlijnse muur tegen de vlakte ging: het einde van de koude oorlog tussen het communistische oosten en het kapitalistische westen.
2. tijdens de storm zonk een nieuwpoortse vissersboot in de britse visgronden.
3. 1 mei is de dag dat de socialisten en de communisten het feest van de arbeid vieren.
4. de onze-lieve-vrouwekathedraal in antwerpen en de sint-romboudstoren in mechelen zijn fraaie voorbeelden van brabantse gotiek in de lage landen.
5. bij een flink glas bourbon en een geurende havanna snoof de premier in dallas de sfeer op van de tijd van het wilde westen.
6. het west-vlaamse dialect is voor velen onverstaanbaar.
7. het werk van de ierse schrijver james joyce heeft een grote invloed gehad op de europese literatuur.
8. het uitbreken van de franse revolutie in 1789 betekende het einde van het ancien régime.
9. wist je dat de franse mars-fabriek in straatsburg iedere dag 800 ton chocolade maakt?
10. het radioprogramma ‘jongens en wetenschap’ was een groot succes.
Braeckman , E., Taets, E., & Wyffels, I. (2019). Schriftelijke Communicatievaardigheden Nederlands. In E. Braeckman, E. Taets, & I. Wyffels, Schriftelijke Communicatievaardigheden Nederlands (pp. 6-11). Kortrijk: Vives Hogeschool Kortrijk.
Wyffels, I. (2019). Bedrijfscommunicatie 1. Kortrijk: Vives Hogeschool Kortrijk.