VIVES - bachelor care-en vitaliteitsmanagement - functionele anatomie en fysiologie

Page 1


Functioneleanatomie

docent KaatVerplancke

studiegebied Handelswetenschappenen bedrijfskunde

bachelor care-envitaliteitsmanagement

Weten is niet genoeg, je moet het toepassen ! Willen is niet genoeg, je moet het doen !

Weten is niet genoeg, je moet het toepassen ! Willen is niet genoeg, je moet het doen !

• Elk bot, gewricht, pees of spier dient ingestudeerd te worden in het Latijn zoals in de cursus in vet is weergegeven en in de lespresentaties in rood. Uitzondering is dus daar waar in de lespresentaties een Nederlandse term gebruikt wordt.

▪ Om de namen en begrippen in deze cursus en ook de figuren in de lespresentaties beter te begrijpen kan je gebruik maken van anatomische atlassen. Bepaalde details, die extra info en inzicht kunnen verschaffen over de bouw en de organisatie van het menselijk lichaam, vind je hierin terug. De atlassen zijn in vrijwel elke bibliotheek te vinden. Voorbeelden zijn: Sobottaatlas, Sesam-atlas Uiteraard is ook het internet met figuren en filmpjes een uiterst interessante, visuele informatiebron en daarnaast bestaan er ook 2 interessante apps: Skeleton, Anatomy 3D Atlas.

• Interessant is ook tijdens de lessen/zelfstudie te werken met het volgende kleurboek: Kurt, H; Albertine, PH. D. (2020). Anatomie: werk- en kleurboek voor zelfstudie. Kerkdriel (Nederland): Librero: ISBN 978-90-8998-619-1

• In de lessen wordt steeds een algemene, theoretische uitleg gegeven die door toepassingen daarna worden verhelderd.

• En verder wil ik benadrukkken dat het verwerken van deze cursus voor iedere student zeker een uitdaging is. Studeer hard maar wijs, dus niet zonder voorafgaandelijk begrip en inzicht. Ontdek zo dat je tot meer in staat bent dan je denkt, dat je prestaties kan neerzetten die je nooit van jezelf had verwacht, dat je boven jezelf kan uitstijgen … ‘Plus est en vous’ !

Veel succes, Kaat Verplancke

4.3.3

4.5.2

Weten is niet genoeg, je moet het toepassen ! Willen is niet genoeg, je moet het doen !

Deel I - Anatomie

Weten is niet genoeg, je moet het toepassen ! Willen is niet genoeg, je moet het doen !

1 Inleiding

Ere wie ere toekomt…

ἀνατομή, aná – tomé, open snede

Anatomie is een onderdeel van de biologie, waarin we de organisatie en structuur van bepaalde organismen bestuderen. We spitsen ons in deze cursus niet op de bouw van een plant, de structuur van insecten of de vorm van 1 specifiek orgaan. We gaan een 4-tal onderdelen van de menselijke anatomie globaal bekijken (bv. structuur van het skelet) en op enkele onderdelen daarvan dieper ingaan (welke botstructuren zitten er in onze arm?).

Eén van de grondleggers van de menselijke anatomie is de Brusselaar Andreas Vesalius (1514). Zijn boek, de humani corporis fabrica libri septem (7 boeken over de bouw van het menselijk lichaam) wordt beschouwd als de eerste atlas waarin de structuren van een mens beschreven werd. Vesalius kende een woelig leven. Hij moest kennis vergaren in een tijd waarin de Kerk maatschappelijk zeer hoog aangeschreven stond en waarbij het verboden was om doden open te snijden. In donkere kelders en kamers slaagde hij hier toch in (ze gingen soms lijken gaan stelen op begraafplaatsen), maar wanneer dit uitkwam moest hij telkens vluchten. Zo deed hij ‘onderzoek’ in Vlaanderen, Spanje, Italië, Palestina, … Hij stierf in 1564 op een Grieks eiland. Vanwege het feit dat de familie bang was dat tegenstanders zijn stoffelijke resten zouden opgraven en het oneerbiedig zouden behandelen, kreeg hij nooit een grafsteen. Vandaar dat zijn laatste rustplaats ongekend is.

In 2005 eindige Andreas Vesalius op de 6de plaats in de verkiezing van Grootste Belg aller tijden (Winnaar was pater Damiaan, Jozef De Veuster) Heel wat ziekenhuizen, medische instellingen en zelfs straten werden genoemd naar deze Brusselse arts.

Weten is niet genoeg, je moet het toepassen ! Willen is niet genoeg, je moet het doen !

1. Algemene termen

1.1 Plaats en richting

Belangrijk bij het bestuderen van de anatomie zijn de typische anatomische termen om de richtingen weer te geven, de vlakken van doorsnede en de termen waarmee een doorsnede wordt aangegeven:

Termen om richtingen aan te duiden

term gebied of referentie voorbeeld

anterieur de voorkant, voor

ventraal Meer naar de buik gelegen, de buikzijde (synoniem voor anterieur)

posterieur de achterzijde, achter

dorsaal meer naar de rug gelegen, rugzijde (synoniem voor posterieur)

craniaal in de richting van het hoofd/schedel

superieur boven, hoger

caudaal in de richting van de staart/stuit

inferieur onder, lager

mediaal (naar) het midden van het lichaam (lengteas)

lateraal (naar) de zijkant van het lichaam

proximaal dichtbij de romp, in de richting van het aanhechtingspunt

distaal weg van de romp, weg van een aanhechtingspunt

Bv. De navel bevindt zich ventraal.

Bv. De schouderbladen bevinden zich dorsaal ten opzichte van de ribbenkast.

Bv. De craniale rand van het bekken bevindt zich boven het dijbeen.

De neus bevindt zich superieur ten opzichte van de kin.

Bv. De caudale rand van het schouderblad eindigt in een punt.

Bv. De knieën bevinden zich inferieur ten opzichte van de heupen.

Bv. De ellepijp ligt mediaal

Bv. De schouders liggen lateraal.

Bv. 1: Het scheenbeen bevindt zich proximaal ten opzichte van de voet.

Bv. 2: Het proximale vingerkootje ligt dichtstbij de handpalm.

Bv. 1: De vingers bewegen zich distaal ten opzichte van de pols.

Bv. 2: Het distale vingerkootje ligt verst af van de handpalm.

Weten is niet genoeg, je moet het toepassen ! Willen is niet genoeg, je moet het doen !

Weten is niet genoeg, je moet het toepassen ! Willen is niet genoeg, je moet het doen !

1.2 Vlakken en assen

Er zijn 3 assen en 3 vlakken, op deze manier kunnen het lichaam en de structuren georiënteerd worden in de omgeving en t.o.v. elkaar.

Termen waarmee vlakken van doorsnede worden benoemd oriëntatie in het vlak term omschrijving

sagittaal

midsagittaal of mediaan

evenwijdig met de lengte-as

frontaal (of coronaal bij hersenen)

Een sagittale doorsnede scheidt het lichaam in een linker- en rechtergedeelte

Bij een midsagittale doorsnede loopt het vlak door de middellijn, waardoor het lichaam door het midden wordt gedeeld in een evenwaardige linker- en rechterzijde worden gescheiden.

Een frontale of coronale doorsnede scheidt een ventraal en dorsaal gedeelte van het lichaam. Coronaal heeft meestal betrekking op doorsneden door het hoofd.

loodrecht op de lengte-as

transversaal of horizontaal

Een transversale of horizontale doorsnede scheidt een bovenste en onderste gedeelte van het lichaam.

Weten is niet genoeg, je moet het toepassen ! Willen is niet genoeg, je moet het doen !

2 Het skelet

Weten is niet genoeg, je moet het toepassen ! Willen is niet genoeg, je moet het doen !

2.1 Inleiding

Alle beenderen van het menselijk lichaam worden samen het skelet genoemd. We onderscheiden de romp en de extremiteiten (armen en benen). De extremiteiten zijn d.m.v. een gordel (schoudergordel en bekkengordel) verbonden met de romp.

Het skelet beschermt kwetsbare delen van het lichaam zoals organen, hersenen en ruggenmerg. Daarenboven zijn beenderen noodzakelijk als aangrijpingspunt voor spieren en ligamenten, zo kan de mens bewegen en is de musculoskeletale (spieren en botten) structuur sterk en solide. In de botten worden ook de bloedcellen gemaakt.

2.2 Classificatie van de beenderen

Naargelang van de vorm van de beenderen maakt men een onderscheid tussen lange, platte, korte, onregelmatige, sesambeenderen en pneumatische beenderen. In veel literatuur zullen enkel de platte, de lange en de onregelmatige beenderen worden besproken.

➔ Lange beenderen:

Deze worden vaak aangetroffen in de ledematen en bestaan uit een diafyse (= schacht) die een mergholte bevat en 2 epifysen (bolle of holle uiteinden).

Tussen de diafyse en de 2 epifysen zit telkens een zone van spongieus been (metafyse).

➔ Platte beenderen:

Dit zijn vooral dunne beenderen, waarbij de buitenlagen dicht tegen elkaar aan liggen. Ze zijn meestal niet echt vlak zijn, maar eerder gebogen.

Bv: Ribben (costae), borstbeen (sternum), schouderblad (scapula) , schedelbeenderen (os cranum) …

➔ Onregelmatige beenderen:

Het zijn korte, kleine beenderen (handwortel- en voetwortelbeenderen), pneumatische beenderen (sinussen), sesambeenderen, wervels (vertebrae) …

Deze beenderen hebben geen ‘regelmatige’ vorm en kunnen niet ingedeeld worden bij de lange of platte beenderen. Hun vorm is heel vaak afhankelijk van de functie.

Weten is niet genoeg, je moet het toepassen ! Willen is niet genoeg, je moet het doen !

2.3 Bouw van het bot

Botweefsel is constant in opbouw en afbraak, afhankelijk van de krachten, bewegingen … die het bot ondergaat. In zekere mate zal het lichaam zich dus aanpassen aan de functie en de mate van belasting die erop wordt uitgeoefend.

Het periost is een bindweefselvlies dat het bot omhult. De kraakbeen (cartilage) is een onderdeel van het bot dat scharniert met een ander bot, het gewricht.

Het buitenste botlaag (compacta) is stevig, compact, goed bevloeid en zorgt dus voor de meeste stevigheid van het bot.

Het binnenste botlaag (spongiosa) is poreus botweefsel met een dichte graatstructuur.

Binnenin dit spongieus botweefsel zit het beenmerg. Bij de geboorte zijn alle botten gevuld met rood beenmerg. Als men ouder wordt, wordt dit rode beenmerg grotendeels vervangen door geel of vettig beenmerg. Het rode beenmerg zit bij volwassenen vooral nog in de femur, de costae, de vertebrae en het os coxae. In het rode beenmerg worden bloedcellen gemaakt. Het gele beenmerg wordt vooral gebruikt om vetzuren in op te slaan.

Bij kinderen zit er tussen de diafyse en de epifyse een groeikraakbeenschijf, van hieruit groeit het botweefsel aan zodat botten groeien in de lengte. Van zodra dit kraakbeenschijfje is overgegaan in botweefsel stopt de groeimogelijkheid van het bot. Via het periost kunnen botten groeien in de breedte.

2.4 Beenderen van de romp

2.4.1

Schedel

De schedel (os cranium) is de verzamelnaam voor de 22 verschillende botstructuren die vorm geven aan het hoofd van de mens en op die manier vooral bescherming bieden aan de hersenen. Wij gaan niet dieper in op de bouw en samenstelling van de schedel.

2.4.2 Wervelkolom

De wervelkolom (columna vertebralis) heeft heel wat mechanische en functionele taken. De wervelkolom vertoont krommingen, zeker in het sagittale vlak zijn de krommingen erg uitgesproken. We onderscheiden: - lumbale lordose; - thoracale kyfose; - cervicale lordose.

Weten is niet genoeg, je moet het toepassen ! Willen is niet genoeg, je moet het doen !

De wervelkolom heeft 2 grote functies. Enerzijds is ze dé centrale steunpilaar, die het hele gewicht van het hoofd en van de romp moet dragen. Anderzijds heeft ze een beschermende functie voor het ruggenmerg, dat gelegen is in de centrale holte of het wervelkanaal.

De wervelkolom bevat 33 wervels, nl. 7 halswervels (vertebrae cervicales), 12 borstwervels (vertebrae thoracicae), 5 lendenwervels (vertebrae lumbales), 5 heiligbeenwervels (vertebrae sacrales) die vergroeid zijn tot het heiligbeen (os sacrum) en 4 staartwervels (vertebrae coccygeales) die samen het staartbeen vormen.

Een wervel bestaat uit een ventraal gelegen wervellichaam (corpus), een wervelboog (arcus vertebrae) met gewrichtsvlakken voor ribben (costae) en boven- en onderliggende wervels (vertebrae). Dorsaal, op de wervelboog bevindt zich een doornuitsteeksel (processus spinosus) en 2 dwarsuitsteeksels (processus transversus). In het midden, omgeven door de wervelboog en wervellichaam is het wervelgat (foramen vertebrale) waarin het ruggenmerg zit.

2.4.3 Thorax

Het borstbeen (sternum) en de ribben (costae) vormen samen met de borstwervelkolom de thorax. De belangrijkste taak van de thorax is het beschermen van de voornaamste organen van de ademhaling en de bloedsomloop. De thorax is smal aan de bovenzijde en breder naar onder toe. De thorax speelt een belangrijke rol in de ademhaling.

Het sternum is plat en bestaat uit 3 delen: het handvat (manubrium), het lichaam (corpus) en het zwaardvormig uitsteeksel (processus xyphoideus).

De ribben zijn elastische bogen die van de wervelkolom naar het borstbeen lopen. De 12 ribben worden onderscheiden in 7 ware ribben en 5 valse ribben, waarvan de 8e tot de 10e rib met hun kraakbenig einde verbonden zijn met het kraakbeen van de 7e rib. De 11e en 12e rib zijn zwevende ribben, omdat deze vrij eindigen. De rib heeft een benig gedeelte en kraakbeengedeelte.

2.5 Beenderen van het bovenste lidmaat

De beenderen van het bovenste lidmaat bestaan uit de beenderen van de schoudergordel, de arm en de hand. Ze laten de hand een grote mobiliteit toe maar garanderen ook een mate van stabiliteit.

2.5.1 Schoudergordel

De schoudergordel wordt ondersteund door 2 beenderen, het sleutelbeen (clavicula) en het schouderblad (scapula), soms wordt het borstbeen daaraan toegevoegd. Het sleutelbeen ondersteunt het schouderblad maar laat toch heel wat bewegingen toe.

Het sleutelbeen is lang en verbindt het borstbeen met de schoudertop. Je kan het sleutelbeen gemakkelijk voelen. Het sleutelbeen is S-vormig.

Weten is niet genoeg, je moet het toepassen ! Willen is niet genoeg, je moet het doen !

Het schouderblad is plat en driehoekig en is dorsaal gemakkelijk te voelen net onder de huid. Globaal gezien heeft het de vorm van een driehoek met 3 hoeken en 3 randen. Het vormt een aangrijpingspunt voor veel spieren en speelt op die manier een belangrijke rol in de mobiliteit van de arm. De dorsale zijde van het schouderblad wordt door de schouderbladdoorn (spina scapulae) in twee verdeeld. Op de bovenste rand van het schouderblad is er het ravenbekuitsteeksel (processus coracoideus). Lateraal superieur gelegen is er het schouderdak (acromion) die een uitloper is van spina scapulae en eveneens lateraal onder het acromion is er de cavitas glenoidalis, dit is de gewrichtspan voor de opperarm (humerus).

2.5.2

Bovenarm

Het opperarmbeen (humerus) is het langste en breedste been van de arm. Het is een lang pijpbeen met proximaal een caput humeri (gewrichtshoofd) dat gewricht maakt met de cavitas glenoidalis (gewrichtsvlak op het schouderblad). Distaal is een condylair uiteinde (met 2 condylen of gewrichtshoofden) dat samen met de beenderen van de onderarm de elleboog vormt. Op de condylen bevindt zich telkens een knobbel (epicondyl) deze vormen de oorsprongplaats voor de spieren van de onderarm

2.5.3 Onderarm en hand

De onderarm bestaat uit 2 beenderen die in de anatomische houding evenwijdig lopen met elkaar: de ellepijp (ulna) en het spaakbeen (radius).

De hand bestaat uit de handwortelbeentjes (carpalia), de middenhandsbeenderen (metacarpalia) en de vingerkootjes (phalanges).

De ulna is een pijpbeen en ligt aan de mediale zijde van de onderarm. Het maakt gewricht met de humerus en vormt zo een deel van de elleboog. Aan de dorsale zijde van de elleboog is duidelijk het ellebooguitsteeksel (olecranon) te voelen. De ulna articuleert ook met de radius en vormt zo een flexibele, stevige basis om de hand veel bewegingsvrijheid te bieden.

De radius is een pijpbeen en ligt aan de laterale zijde van de onderarm. Het maakt vooral gewricht met de handwortelbeentjes in de pols en met de ulna. De ulna en de radius kunnen over elkaar roteren, we spreken van pronatie en supinatie. De onderzijde van de radius is daarom ovaalvormig.

Er zijn 8 handwortelbeentjes (carpalia) die gerangschikt zijn in een proximale en distale rij van telkens 4 beenderen. De proximale rij maakt gewricht met het ovale gewrichtsvlak van de radius en de distale rij maakt gewricht met de metacarpalen (metacarpalia).

De metacarpalen (metacarpalia) zijn 5 kleine pijpbeenderen die telkens corresponderen met één vinger, zij vormen de grootste oppervlakte van de hand. Aan de dorsale handzijde kunnen de metacarpalia gemakkelijk gevoeld worden. De distale uiteinden ervan zijn de knokkels die duidelijk worden bij het maken van een vuist.

Weten is niet genoeg, je moet het toepassen ! Willen is niet genoeg, je moet het doen !

De vingers (digiti) zijn de voornaamste grijp- en tastorganen van het lichaam, ze bestaan uit 3 phalanges. Een grondkootje (phalanx proximalis), een middenkootje (phalanx intermedius) en een nagelkootje (phalanx distalis). De duim heeft slechts 2 kootjes.

2.6 Beenderen van het onderste lidmaat

Het skelet van de onderste ledematen is verbonden met de wervelkolom door de bekkengordel, en is vrij goed aangepast aan de rechtopstaande houding met als voornaamste functie het steunen van de romp en de voortbeweging door middel van de benen.

2.6.1 Bekkengordel

De bekkengordel bestaat uit een linker en rechter heupbeen (os coxae), die articuleren met het os sacrum en die vooraan samenkomen in de schaambeenverbinding (symphyse). We spreken over het bekken (pelvis) en deze vormt een benige ring die de organen en de rest van de romp draagt. Bij de vrouw is het bekken in het algemeen breder en minder hoog dan bij man. Dit breder, wijder bekken doet bij de vrouw immers ook dienst als baringskanaal.

De twee heupbeenderen bestaan op hun beurt uit drie beenderen: darmbeen (os ilium), zitbeen (os ischium) en schaambeen (os pubis). Deze drie beenderen komen samen in de kom van het heupgewricht (acetabulum), daar zijn ze met elkaar vergroeid. Het bekken is dus een stabiele ring die de krachten overzet van de romp naar de ledematen (bij de voortbeweging).

Het os ilium is het bovenste deel van het heupbeen, het bestaat uit een lichaam (corpus) en een vleugelvormig deel (ala) dat duidelijk te voelen is thv de flanken.

Het os ischium is het onderste en achterste deel van het heupbeen, het bestaat ook uit een lichaam (corpus) en 2 takken (ramus inferior en superior). Een bekend deel van het zitbeen is de zitbeenknobbel (tuber ischiadicum), dit is niet alleen een belangrijke steun bij het zitten, maar is tevens een aanhechtingsplaats voor spieren en ligamenten.

Het os pubis bestaat uit een lichaam en 2 takken (ramus inferior en superior). Samen met de tak van het os ischium vormt een deel van het os pubis het ‘gesloten gat’ (foramen obturatorius).

2.6.2 Dijbeen

Het dijbeen (femur) is het langste en zwaarste beenstuk van het lichaam. Het is in staat om enorme drukkrachten te weerstaan. De lengte houdt verband met de voortbeweging, de sterkte met het gewicht van het lichaam en de trekkrachten van de spieren.

Het proximale gedeelte bestaat uit een het dijbeenhoofd (caput femoris), de dijbeenhals (collum femoris) en een grote en kleine draaier (trochanter maior en minor). Het distale gedeelte bestaat uit 2 condylen (met telkens een epicondylen) die zo het proximale deel van het kniegewricht vormen en een uitholling voor de articulatie met de knieschijf.

Weten is niet genoeg, je moet het toepassen ! Willen is niet genoeg, je moet het doen !

De knieschijf (patella) is het grootste sesambeen van het lichaam en dient de krachtoverdracht van de M. Quadriceps naar het onderbeen in een optimale hoek te brengen. Het heeft een driehoekige vorm.

2.6.3 Onderbeen en voet

Het onderbeen bestaat uit twee beenderen die evenwijdig lopen aan elkaar: het scheen been (tibia) en het kuitbeen (fibula). De voet bestaat uit de voetwortelbeentjes (tarsalia), de middenvoetsbeenderen (metatarsalia) en de tenen (digiti pedis).

De tibia is het grootste, mediaal gelegen been van het onderbeen en is veel zwaarder en sterker dan de fibula. Het ligt anterieur en mediaal bijna volledig onderhuids, het is m.a.w. zeer goed te voelen. Proximaal is er een tibiaplateau (door 2 condylen) waarop twee menisci rusten, deze vormen een deel van het kniegewricht. Aan de voorzijde, onder het tibiaplateau is er een scheenbeenknobbel (tuberositas tibiae) waar de patellapees zal aanhechten. Distaal vormt de tibia de binnenenkel (malleolus medialis) en is er een gewrichtsvlak met het sprongbeen (talus) voor het enkelgewricht.

De fibula is veel dunner en lichter dan de tibia en is niet direct betrokken bij de overdracht van het lichaamsgewicht op de voeten. Proximaal articuleert de fibula met de tibia en distaal vormt de fibula de buitenenkel (malleolus lateralis). Er is ook een gewrichtsvlak voor de articulatie met het sprongbeen.

Er zijn 7 voetwortelbeentjes, deze vormen bijna de helft van de voet. Ze zijn groter dan de handwortelbeentjes omdat ze een belangrijke draagfunctie hebben. Ze liggen eveneens in een proximale en distale rij. Het sprongbeen (talus) vormt het bovenste enkelgewricht met de onderbenen en brengt de krachten over op het hielbeen (calcaneus), dat duidelijk te voelen is achteraan de voet.

De calcaneus is groot en steekt naar achteren uit waardoor er een gunstige hefboomwerking is voor de achillespees.

De metatarsalen (metatarsalia) zijn 5 beenderen die evenwijdig met elkaar lopen. Het eerste is het sterkste (naar de grote teen). De metatarsalia verbinden het enkelgewricht (tarsus) met de tenen en vormen een belangrijk deel van de voetbogen.

De tenen (digiti pedis) bestaan uit drie teenkootjes (phalanges): een grondkootje (phalanx proximalis), een middenkootje (phalanx intermedius) en een nagelkootje (phalanx distalis). De grote teen heeft slechts 2 kootjes.

De voet maakt een rechte hoek ten opzichte van het onderbeen en fungeert als een hefboom, die het lichaam kan optillen. Het voetgewelf (bogen aan de onderzijde van de voet) zorgen dat de krachten van het onderbeen niet direct worden overgedragen op de grond, maar over de beenderen van de voetwortel en de middenvoet naar de tenen.

Het voetgewelf heeft een dubbele taak: - voldoende weerstand en veerkracht bieden aan grote krachten

- structuren van de voetzool behoeden voor samendrukking

Weten is niet genoeg, je moet het toepassen ! Willen is niet genoeg, je moet het doen !

3 Gewrichten en ligamenten

Weten is niet genoeg, je moet het toepassen ! Willen is niet genoeg, je moet het doen !

3.1 Inleiding

Het menselijk geraamte is een hefboomsysteem dat bestaat uit relatief onbuigzame beenderen, die gewricht maken (articuleren) met elkaar. De plaatsen waar deze articulatie (articulatio) gebeurt worden gewrichten of juncturen genoemd.

Gewrichten kunnen van uiteenlopende aard zijn. Ze worden daarom meestal onderverdeeld op basis van hun beweeglijkheid, hun verbindingstype of de vorm.

Er zijn drie soorten verbindingstypen: een bindweefselverbinding (bv. tibia-fibula), een kraakbeenverbinding (bv. costae op sternum) en een synoviaal gewricht (bv. elleboog).

De eigenlijke gewrichtsstructuur van een synoviaal gewricht is aangepast aan de mechanische vereisten zoals belasting, smering van het gewricht (met gewrichtssmeer) en stabiliteit. Het gewricht bestaat (meestal) uit 2 botten die bedekt zijn met kraakbeen, een gewrichtskapsel dat gewrichtssmeer uitscheidt. Dit gewrichtssmeer maakt de wrijving tussen de oppervlakten gemakkelijker en doet dienst als voedingsstof voor het gewrichtskraakbeen. Gewrichtbanden/ligamenten zorgen voor plaatselijke versterkingen van het gewricht. Deze ligamenten hebben enkel een passieve functie.

Er zijn verschillende soorten gewrichten op basis van het gewrichtstype: vlakke gewrichten, zadelgewrichten, cilindergewrichten, scharniergewrichten, rolgewrichten, bolgewrichten en ellipsoïd gewrichten.

- Flexie / extensie (plooien of buigen / strekken) – anteflexie/retroflexie (voorover- en achterover buigen)

- Lateroflexie (zijdelijngs buigen), anteflexie (voorover buigen), retroflexie (achterover buigen)

- Adductie / abductie (naar het midden toe brengen, van het midden wegbrengen)

- Endorotatie / exorotatie (naar binnen draaien/naar buiten draaien), homolaterale rotatie / heterolaterale rotatie (draaien aan dezelfde / tegengestelde kant)

- Pronatie / supinatie (duim naar binnen draaien/naar buiten draaien)

Weten is niet genoeg, je moet het toepassen ! Willen is niet genoeg, je moet het doen !

3.2 Gewrichten wervelkolom, hoofd en thorax

Tussen de wervellichamen zitten tussenwervelschijven (discus intervertebralis). Deze zijn belangrijke schokdempers voor het lichaam en zorgen dat de bewegingen van de wervelkolom vloeiend gebeuren. Ze hebben een kraakbenige bindweefselring (annulus fibrosus) en een kern met een geleiachtige substantie (nucleus pulposus). In het os sacrum en os coccygis zit geen discus intervertebralis vermits ze aaneengegroeid zijn.

De wervelbogen articuleren met elkaar door synoviale gewrichten, daarrond zitten eveneens ligamenten. We noemen dit de facetgewrichtjes

Verder zijn er costovertebrale gewrichten (rib-wervelgewrichten) die de ribben verbinden met de wervelkolom (thoracale wervels) en sternocostale gewrichten die de ribben verbinden met het sternum.

Deze twee gewrichten zorgen voor de beweeglijkheid van de thorax, deze beweeglijkheid is van levensbelang voor de ademhaling. Vergroten of verkleinen van de thorax zal de longinhoud vergroten of verkleinen. Bij het inademen worden de ribben naar boven en voor getrokken waardoor de longen worden uitgerekt. Het uitademen gebeurt passief.

3.3 Gewrichten van de bovenste ledematen

3.3.1

Gewrichten van de schoudergordel

Het borstbeen, het sleutelbeen, de ribben, de schoudertop (acromioclaviculair gewricht) en het eigenlijke schoudergewricht horen hierbij.

Het sternoclaviculair gewricht verbindt het sternum met het sleutelbeen.

Het acromioclaviculair gewricht (AC-gewricht) vormt de schoudertop, het wordt gevormd door het sleutelbeen en het schouderdak (acromion) van het schouderblad.

Het eigenlijke schoudergewricht (articulatio humeri) wordt gevormd door het gewrichtshoofd van de humerus met de ovale ondiepe gewrichtspan van de scapula. De kop is groter dan de gewrichtspan waardoor het schoudergewricht een onstabiel gewricht is maar wel veel beweging toelaat.

3.3.2 Gewricht van de elleboog

De elleboog (articulatio cubiti) bestaat uit drie gewrichten: het humero-ulnair gewricht (scharniergewricht), het humeroradiale gewricht (kogelgewricht) en het radio-ulnaire gewricht.

Het humero-ulnaire gewricht bestaat uit de articulatio van de humerus en de ulna. Het humeroradiale gewricht wordt gevormd door de humerus en de radius. Er is een stevig kapsel en verschillende ligamenten.

Weten is niet genoeg, je moet het toepassen ! Willen is niet genoeg, je moet het doen !

Het radio-ulnaire gewricht heeft 2 delen: een proximaal gewricht dat tot de elleboog behoort en een distaal deel dat tot het polsgewricht behoort. De ulna en radius worden over hun gehele lengte samengehouden door een tussenbeenvlies (membrana interossea).

3.3.3 Gewricht van de pols en hand

Het polsgewricht (carpus) wordt gevormd door de ulna en de radius met de proximale rij carpalia. Ook het distale radio-ulnaire gewricht en de distale carpalia behoren functioneel bij het polsgewricht. Hier zijn telkens een kapsel en verschillende ligamenten die het geheel moeten versterken.

De gewrichten van de hand zijn verbindingen van de carpalia met de metacarpalia, de metacarpalia onderling, de metacarpalia met de vingers en van de phalanges onderling. Palmaire-, dorsale- en tussenbeenbanden versterken de diverse gewrichten.

3.4 Gewrichten van de onderste ledematen

3.4.1 Gewrichten van de bekkengordel en heupgewricht

De bekkengordel bestaat uit de gewrichten tussen het os ilium, het os sacrum en de schaambeenvereniging (symphyse of symphisis pubica).

De symphyse verbindt de twee schaambeenderen aan de voorzijde van het bekken en bestaat vooral uit kraakbeen. Er zijn ligamenten die de symphyse verstevigen. (Bij zwangerschappen worden de ligamenten iets weker waardoor er wat beweeglijkheid mogelijk is, dit zal de bevalling iets gemakkelijker maken.)

Het sacro-iliacale gewricht (SI-gewricht) bevindt zich achteraan, tussen het os ilium en het os sacrum. Er is een gewrichtskapsel dat wordt versterkt door ligamenten.

Het heupgewricht (articulatio coxae) wordt gevormd door de articulatie van de femurkop (caput femoris) met de heupkom (acetabulum) en is een mooi voorbeeld van een kogelgewricht. Het is erg stevig en dat wordt door de zwaartekracht nog bevorderd omdat de heupkom in verticale zin tegen de dijbeenkop wordt gedrukt. Veel ligamenten, spieren, pezen en het kapsel verstevigen op hun beurt het gewricht.

3.4.2

Gewricht van de knie

Dit is het grootste gewricht van het lichaam (articulatio genus) en vormt een scharniergewricht. Het bestaat uit de condylen van de femur, de condylen van de tibia en de knieschijf (patella). De knie laat flexie en extensie toe (de gewrichtsoppervlakken glijden echter ook over elkaar).

Merk op dat de condylen van de femur en de tibia niet overeenstemmen met elkaar, de condylen van de femur zijn bolvormig (convex) en de condylen van de tibia (de bovenzijde van de tibia) is vrijwel

Weten is niet genoeg, je moet het toepassen ! Willen is niet genoeg, je moet het doen !

vlak. De menisci lossen dit probleem echter op, dit zijn twee sikkelvormige kraakbeenplaten die aangepast zijn aan de vorm van de articulerende beenderen. De femurcondylen scharnieren dus niet echt in de tibiakom maar in de twee kommen die gevormd worden door de mediale en de laterale meniscus.

De patella is een sesambeen dat vooral dient om de M. quadriceps in een optimale hoek te laten werken.

Er zijn heel wat gewrichtsbanden of ligamenten die het kniegewricht stabiel dienen te houden (bv. Lig. Collaterale laterale of mediale, Lig. Cruciatum anterius of posterius of kruisbanden …). Ook het gewrichtskapsel zal de stevigheid van het kniegewricht vergroten.

3.4.3 Gewrichten tussen tibia en fibula, gewrichten van enkel en voet

Tibia en fibula zijn met elkaar verbonden in een proximaal gewricht (net onder de knie) door de membrana interossea cruris (tussenbeenvlies) en een distaal gewricht (thv de enkel).

De bewegingen in de tibiofibulaire gewrichten zijn erg afhankelijk van de bewegingen thv de enkel.

Het enkelgewricht (articulatio talocruralis) is een scharniergewricht dat gevormd wordt door de articulatie van de tibia en de fibula met de talus.

Er is een kapsel en meerdere gewrichtsbanden die dit gewricht verstevigen, ook spieren spelen hier een belangrijke rol in de stabiliteit. Mensen die vaak hun voet ‘omslaan’ hebben vaak uitgerekte of gescheurde gewrichtsbanden aan de zijkanten van de enkel.

De gewrichten van de voet vallen uiteen in de gewrichten van de voetwortel, de middenvoet en de voorvoet.

We onderscheiden een onderste spronggewricht (tussen talus, os naviculare en calcaneus), de gewrichten tussen de tarsalia en metatarsalia en de gewrichten tussen de verschillende phalanges.

Weten is niet genoeg, je moet het toepassen ! Willen is niet genoeg, je moet het doen !

4 Spieren en pezen

Weten is niet genoeg, je moet het toepassen ! Willen is niet genoeg, je moet het doen !

4.1 Inleiding

We kunnen onderscheid maken tussen de spieren van het willekeurig en onwillekeurig zenuwstelstel

De dwarsgestreepte spieren staan volstrekt onder controle van de wil → willekeurig zenuwstelsel. Dit is niet het geval bij de gladde spieren → onwillekeurig zenuwstelsel. Deze gladde spieren worden hier niet besproken. Ook het hart - hoewel een dwarsgestreepte spier - bespreken we hier niet. We bespreken enkel de dwarsgestreepte, willekeurige spieren die van belang zijn voor het eigenlijke bewegingsapparaat.

4.2 Algemene structuur en functies

De skeletmusculatuur vormt het meest massieve weefsel van het lichaam (40 tot 50% van het totale lichaamsgewicht). Ze heeft twee belangrijke functies:

- kracht leveren om de beenderen te bewegen;

- versterken en beschermen van het skelet door het helpen dragen van het lichaamsgewicht en de uitwendige weerstanden en door het opvangen van schokken. Spieren kunnen hun naam ontlenen aan hun ligging, vorm, grootte, functie, aantal koppen of een combinatie van al deze mogelijkheden.

Een spier bevat altijd één of meer spierbuiken en twee of meer pezen. De spierbuik is het eigenlijke contractiel (samentrekkend) gedeelte van de spier. De pezen verbinden de spierbuik met de beenderen, maar ook met vliezen, gewrichtskapsels, huid

Pezen zijn niet alleen bestand tegen grote trekkrachten, maar zijn ook erg flexibel, zodat ze gemakkelijk kunnen worden gehecht rond een beenderig uitsteekse (processus)l, aan een bindweefselstructuur die pezen op hun plaats houdt (retinaculum), aan een knobbelachtige verhevenheid (tuberositas) of aan een rolheuvel (trochanter). Hun witte kleur danken ze aan het feit dat ze weinig doorbloed zijn en dat ze bestaan uit collagene vezels.

Slijmbeurzen bevinden zich vaak tussen twee pezen of tussen een pees en een botstuk. Het zijn zakvormige ruimten van bindweefsel, gevuld met vocht. Zij reduceren de wrijving tussen twee structuren.

Fascia zijn vliezen die rond spiergroepen liggen en deze samenhouden en bedekken. Ze bestaan uit stevig bindweefsel.

Weten is niet genoeg, je moet het toepassen ! Willen is niet genoeg, je moet het doen !

4.3 Spieren van de romp

4.3.1 Nek- en rugspieren

De M. Sternocleidomastoïdeus (borstbeen-sleutelbeen-tepelspier) is een belangrijke halsspier die oppervlakkig gelegen is. Deze tweekoppige spier verloopt van het borstbeen (sternum) en het sleutelbeen (clavicula) naar de zij-onderzijde van het hoofd (processus mastoïdeus, net onder het oor).

De Mm. Scaleni (schuine spieren) zijn een groep van 3 spieren die verlopen van de dwarsuitsteeksels van de halswervels (processi transversi van de vertebrae cervicales) naar de bovenste ribben (costae 1 & 2).

De M. Erector spinae (rugstrekker of paravertebrale spieren) is een brede, grote en krachtige spier die zich aan de dorsale zijde van het lichaam bevindt. Ze verloopt aan beide kanten vanaf het bekken (os sacrum of crista iliaca) tot aan het achterhoofd (processi spinosi en transversi + costae + schedelbasis)

Deze spier kan, vaak bij misbruik, aanleiding geven tot rugpijnen.

De M. Trapezius (monnikskapspier) is een grote spier die een lange oorsprong heeft (schedelbasis + processi spinosi van C7, T1-T4, T5-T12) en aanhecht op de clavicula, acromion en spina scapulae.

De Mm. Multifidi (meermalen gespleten rugspier) en Mm. Rotatores breves en longi (draaispieren van de rug) zijn kleinere, dieperliggende spieren. In samenwerking met de oppervlakkiger gelegen M. Erector spinae verzekeren ze de stabiliteit van de rug.

De M. Quadratus lumborum (vierzijdige lendenspier) is eveneens een dieper gelegen spier en een stabilisator in de onderrug. Deze spier verloopt in dezelfde richting als de M. Rectus abdominis (zie verder) maar bevindt zich aan de dorsale zijde van het lichaam.

4.3.2 Borstspieren

De Mm. Intercostales (tussenribspieren) bevinden zich tussen de ribben (costae). Deze spieren ondersteunen de ademhaling. De Mm. Intercostales externi verzorgen de inademing en de Mm. Intercostales interni de uitademing.

De M. Pectoralis maior (grote borstspier) heeft drie oorsprongsdelen (clavicula, sternum en abdomen) en hecht aan thv het ventrale, proximale deel van de humerus. Hij vormt de voorste okselplooi. De functie is afhankelijk van de stand van de arm maar de spier helpt sowieso aan adductie en endorotatie van de arm.

De M. Pectoralis minor (kleine borstspier) vertrekt vooraan aan de 2e tot 5e rib (costae) en hecht aan op de ventrale zijde van de scapula (proc. coracoïdeus). De spier kan de schoudergordel omlaag trekken.

4.3.3 Inwendig gelegen spieren

Het Diafragma of middenrif is een koepelvormige spierplaat die de scheiding vormt tussen de borstholte en de buikholte. Het bestaat uit een peesachtig middendeel en een spierige zijwand. Het diafragma is dé belangrijkste ademhalingsspier doordat het de borstholte kan vergroten.

Weten is niet genoeg, je moet het toepassen ! Willen is niet genoeg, je moet het doen !

De Diafragma pelvis of bekkenbodemspieren vormt de bodem van het abdomen. Deze spieren ‘dragen’ mede de organen in de buikholte en kunnen de urethra (urinebuis) en het rectum afsluiten.

Ze vormen een belangrijk element bij rugklachten en rompstabiliteit.

4.3.4 Buikspieren

De buikspieren vormen een groot deel van de voorste rompwand, dit komt de beweeglijkheid ten goede en maakt het mogelijk om de grootte van de buikholte te laten variëren.

De M. Rectus abdominis (rechte buikspieren) verlopen vanaf de processus xyphoïdeus (sternum), de middelste ribben (costae V-VII) tot aan de ventrale zijde van het bekken (os pubis , symphyse). Pezige tussenstroken geven de rechte buikspieren hun typische ‘vakjesstructuur’.

De M. Obliquus abdominis externus en internus (schuine buikspieren) zijn lateraal gelegen. De internus en externus hebben een tegengesteld, schuin verloop hebben.

De M. Transversus abdominis (dwarse buikspier) vormt de diepste laag van de drie buikwandspieren. Deze spier is belangrijk bij houding, rugklachten en rompstabiliteit.

➔ Als we spreken over training van de core stability, dan dienen heel wat spieren hiervoor getraind te worden:

- Buikspieren: M. Rectus abdominis, M. Obliquus internus en externus, M. Transversus abdominis

- Rugspieren: M. Erector spinae, M. Quadratus lumborum, M. Multifidi, M. Latissimus dorsi

- Middenrif of diafragma

- Bekkenbodemspieren of diafragma pelvis

4.4 Spieren van de schoudergordel en de arm

De spieren van de bovenste ledematen kunnen best beschreven worden in functie van de werking van de hand. De hand is in de loop van de evolutie geëvolueerd tot een grijporgaan met als belangrijke kenmerken nauwkeurigheid, kracht en snelheid.

Het bovenste lidmaat (van schoudergordel tem hand) zelf heeft ook een relatief groot gewicht. Daardoor moet elke beweging van de arm begeleid worden door compenserende contracties van de spieren van de romp en van de onderste ledematen om de verplaatsingen van het zwaartepunt te kunnen neutraliseren.

De M. Latissimus dorsi (brede rugspier) is een zeer brede, oppervlakkige en driehoekige spier die een grote oorsprongszone heeft aan de thoracale, lumbale wervels en de crista iliaca van het os ilium en die proximaal aanhecht aan de ventrale zijde van de humerus (het vormt de achterste okselplooi). Een samenvatting van de meeste functies van deze spier is: hand in de achterzak steken.

Weten is niet genoeg, je moet het toepassen ! Willen is niet genoeg, je moet het doen !

De M. Deltoideus (deltaspier) is een grote driehoekige spier die het glenohumeraal gewricht langs alle zijden bedekt, behalve in de okselruimte. Ze bestaat uit 3 delen (voorste, middelste en achterste bundel) en hecht proximaal aan thv de laterale kant van de humerus. Ze heeft de vorm van een rivierdelta, vandaar de naam.

De M. Biceps brachii (tweehoofdige armspier) ligt ventraal en heeft 2 oorsprongskoppen (caput longum en breve) thv de schouder, deze komen samen tot een spoelvormige spierbuik en lopen uit in een sterke eindpees die aanhecht op de radius. Deze spier is bij veel mensen vaak sterker ontwikkeld dan haar antagonist, nl. de M. Triceps brachii.

De M. Triceps brachii (driehoofdige armspier) ligt dorsaal thv de bovenarm. De spier heeft 3 koppen die samenkomen tot 1 spier en vervolgens overgaan in 1 eindpees die aanhecht dorsaal op het olecranon. De spier doet vooral extensie van de onderarm. Deze armspier is vooral bij vrouwen vaak onderontwikkeld wat zich laat voelen en zien bij het pompen.

De spieren van de onderarm verdelen we in strekkers (extensoren) en buigers (flexoren). De extensoren vertrekken thv de laterale epicondyl (lateraal deel van de elleboog) en lopen vervolgens in lange pezen naar de handrug/vingers. Zij zorgen ervoor dat we de hand naar dorsiflexie en supinatie kunnen brengen en dat we de vingers kunnen openen ➔ hand openen. De flexoren vertrekken van de mediale epicondyl (mediaal deel van de elleboog) en lopen in lange pezen naar de handpalm/vingers. Zij zorgen ervoor dat we palmaire flexie en pronatie van de hand kunnen doen en dat we de vingers kunnen sluiten ➔ vuist maken.

We gaan niet verder in op de kleine spieren van de arm of hand.

4.5

Spieren van de bekkengordel en het been

4.5.1 Heupspieren

De M. Iliopsoas (darmbeenlendenspier) loopt van het os ilium en de processi transversi van de 5 lumbale wervels (L1-5) na ar de femur en doet vooral de anteflexie in het heupgewricht (been naar voor brengen).

De M. Gluteus maximus (grote bilspier) is een van de grootste spieren van het lichaam. Ze verloopt van het os ilium en het os sacrum naar de dorsale zijde van de femur. Ze doet vooral retroflexie (extensie of strekken van de heup) en abductie (been zijwaarts heffen). Deze spier, die meest oppervlakkig ligt, vormt samen met de andere achterste spieren van de heup de bekleding van het zitvlak.

De M. Gluteus medius (middelste bilspier) ontspringt op de darmbeenvleugel (ala van os ilium) en hecht aan op het proximale deel van de femur. Ze doet vooral abductie.

De M. Gluteus minimus (kleinste bilspier) is een spier die onder de m. gluteus medius ligt en dezelfde functie heeft.

De M. Tensor fasciae latae (spanner van de dijschede) ontspringt lateraal op de crista iliaca (os ilium) en loopt erg lang verder op de dijschede (fascia lata) tot aan de laterale epicondyl van de tibia

Weten is niet genoeg, je moet het toepassen ! Willen is niet genoeg, je moet het doen !

4.5.2 Spieren van het bovenbeen

De spieren van het bovenbeen vallen uiteen in drie groepen: een ventrale groep (= extensie in de knie), een mediale groep (= de adductoren) en een dorsale groep (= flexie in de knie).

De M. Sartorius (kleermakerspier) is de langste spier van het lichaam. Ze is dun en verloopt vanaf de laterale zijde van de crista ilica (os ilium) tot aan de mediale epicondyl van de tibia

De M. Quadriceps (vierhoofdige strekspier van de dij) is één van de grootste en sterkste spieren van het lichaam. De spier bestaat uit vier delen, die meestal als afzonderlijke spieren worden aangeduid. De spier loopt aan de ventrale zijde van de dij en doet vooral extensie van het onderbeen. Ze kan ook helpen bij flexie van het bovenbeen. De 4 delen van de spier lopen samen uit in één eindpees: de patellapees. De gemeenschappelijke pees loopt dus uit op de knieschijf (patella) en vervolgens verder naar de tibia.

De Mm. Adductores femoris (aanvoerders van de dij) zijn 5 spieren die de mediale zijde van de dij vormen. Ze lopen van os pubis naar de femur, behalve de slanke spier (M. Gracilis). Deze laatste spier loopt ook over het kniegewricht.

De hamstrings zijn spieren aan de dorsale zijde van de dij, ze overspannen de heup en het kniegewricht en combineren de retroflexie van het bovenbeen met flexie van de knie. De hamstrings bestaan uit twee spieren die meer mediaal liggen, nl. de M. Semitendinosus en M. Semimembranosus (halfpezige en halfvliezige spier) en één spier die meer lateraal ligt, nl. de M. Biceps femoris (tweehoofdige dijspier).

4.5.3 Spieren van het onderbeen

De spieren van het onderbeen vallen uiteen in een ventrale groep van extensoren (dorsiflexoren vb: M. Tibialis anterior), een dorsale groep van flexoren (plantaire flexoren vb: M. Soleus) en een laterale groep van Peroneus-spieren.

De spieren van het onderbeen en de voet vallen ook uiteen in extrinsieke en intrinsieke spieren (de extrinsieke hebben hun spiermassa thv het onderbeen en lopen met pezen naar de voet, de intrinsieke voetspieren liggen in de voet zelf).

De M. Tibialis anterior (voorste scheenbeenspier) is duidelijk te zien en te voelen aan de ventrale zijde van het onderbeen.

De M. Peroneus longus en brevis (lange en korte kuitbeenspier) zijn 2 spieren aan de laterale zijde van het onderbeen. Ze spelen een belangrijke rol in de enkel- en voetstabiliteit.

De M. Gastrocnemius en M. Soleus (tweehoofdige kuitspier en scholspier) vormen samen de M. Triceps surae. De M. Gastrocnemius ontspringt dorsaal aan de epicondylen van de femur, terwijl de M. Soleus lager start ter hoogte van de caput fibulae en proximale 1/3 van fibula en tibia (net onder de knie). Ze zijn de kuitspieren en lopen samen uit in één gemeenschappelijke eindpees: de achillespees.

De achillespees hecht aan thv het hielbeen.

We gaan niet verder in op de kleine voetspieren.

Weten is niet genoeg, je moet het toepassen ! Willen is niet genoeg, je moet het doen !

Hou de moed erin !

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.
VIVES - bachelor care-en vitaliteitsmanagement - functionele anatomie en fysiologie by hogeschoolvives - Issuu