VIVES - bachelor orthopedagogie - orthopedagogiek

Page 1


VIVESBachelor orthopedagogie

Orthopedagogiek

docenten E. Cornelis, G. Taghon, V. Vanmarcke

studiegebied sociaal-agogisch werk

opleiding bachelor in de orthopedagogie

campus Kortrijk

VIVESBachelor orthopedagogie

Orthopedagogiek, deel 1 Pedagogiek

Eva Cornelis sociaal-agogisch werk

bachelor in de orthopedagogie campus Kortrijk

In dit deel van de cursus bespreken we pedagogische visies die vertrekken vanuit een verschillende kijk op kinderen. De verwevenheid tussen cultuur, maatschappij, kindbeeld en opvoeding zal hieruit duidelijk blijken.

3.1 Is opvoeding mogelijk en noodzakelijk? De mens: een animal educandum?

VIVESBachelor orthopedagogie

Een eeuwenoude vraagm.b.t. de opvoeding vankinderen, is of de mens een ‘animal educandum’ is: is de mens wel opvoedbaar?

Polariteit is het algemene antwoordop deze vraag

In de dagelijkse praktijk en omgangtussen mensen worden er m.b.t. de opvoeding regelmatig volgende twee uiteenlopende uitspraken geformuleerd:

• Soms hoor je mensen zeggen: “Ach ja, kleine kinderen zijn nog lief, maar hoe je ook je best doet als opvoeder, het worden toch onhandelbare jongeren”.

• Maar men beweert ook wel eens het volgende over kinderen en jongeren: “je oogst wat je zaait”.

Opvoeden blijkt een bezigheid te zijn die een sterke weerslag heeft op de persoon van de opvoeder. Soms is het een zeer moeilijke opdracht, soms gaat het vanzelf - opvoeding gaat gepaard met vreugde, moeilijkheden, spanningen, verzoeningen, successen en ook ontgoochelingen. Het gevolg hiervan is dat er m.b.t. de noodzaak én de kansen van de opvoeding soms zeer pessimistische, dan weer zeer overmoedige uitspraken worden gedaan.

Deze dubbele houding - optimisme versus pessimisme - t.a.v. opvoeding vinden we niet alleen terug bij opvoeders, maar ook in pedagogische theorieën.

3 Opvoeden

Sommige pedagogen twijfelen over de macht van de opvoeding. Zij stellen zich de vraag of de mens wel opvoedbaar is, of er zich aan de mens geen autonoom rijpingsproces voltrekt, ondanks alle opvoeding.

Dit roept de vraag op naar de invloed van de erfelijkheid, naast het aandeel van de opvoeding in de ontwikkeling van het kind. Deze vraag vormt de kern van het nature-nurture debat: de discussie rond de respectievelijke invloed van erfelijkheid en milieu.

‘Nature’ staat voor aanleg, erfelijkheid en constitutie (de aangeboren psychofysische gesteldheid). De invloed van het milieu betekent alleen maar het beschikbaar stellen van min of meer gunstige condities, vergelijkbaar met het kweken van planten onder (gunstige) omstandigheden van belichting, temperatuur, bemesting en bevloeiing. Centraal staan de aangeboren genetische karakteristieken van een individu (Mönks & Knoers, 1999).

‘Nurture’ staat voor het centraal stellen van de invloed van het milieu op de ontwikkeling van het kind. De ervaringen die een individu opdoet, de kwaliteit van de fysische en de sociale omgeving zijn hier essentieel en determinerend (Mönks & Knoers, 1999).

De vraag naar de mate waarin verschillen in psychische eigenschappen en functies van mensen zijn aangeboren, is een bekende vraag en uiteraard niet voorbehouden aan de pedagogiek. Maar zij is voor de pedagogiek wel wezenlijk. Welk antwoord wordt gegeven, bepaalt immers rechtstreeks de verwachtingen met betrekking tot interventie en beïnvloeding.

Hieronder bespreken we enkele uiteenlopende opvattingen uit de pedagogische theorievorming m.b.t. de mogelijkheid van opvoeding (3.2) en de rol van de omgeving, de opvoeder en het kind (3.3).

Tot slot van dit hoofdstuk staan we stil bij de huidige tendensen in het ‘nature-nurture’-debat (3.4).

Pedagogiek

VIVESBachelor orthopedagogie

3.2 Welke kansen geven we aan de opvoeding?

We beperken ons hieronder tot een aantal illustraties van de voornaamste (polaire) antwoorden op de vraag of opvoeding mogelijk is.

3.2.1

Het nativisme

Deze erfelijkheidsstrekkingen staan heel pessimistisch t.o.v. de mogelijkheid tot opvoeden.

Geponeerd wordt dat alles is aangeboren (nature), dat de opvoeding machteloos is. In een dergelijk perspectief kan men niet veel meer doen dan zorgen voor een goede voortplanting (Tielemans, 1993).

Zo was de Italiaanse criminoloog Lombroso (1835-1909) van mening dat ‘de misdadiger’ als zodanig is geboren en zelfs bepaalde kenmerken vertoont waardoor hij als ‘crimineel’ herkenbaar is.

Ook bij het nationaalsocialisme zien we een beklemtoning van de erfelijkheidsfactoren, leidend tot opvattingen als ‘de superioriteit van het Arische ras’, ‘het uitschakelen van niet-aangepasten (zoals joden, ‘gebrekkigen’ en ouderen)’ en ‘verbetering van het ras’. Er is dan meer sprake van eugenetica dan van opvoeding.

Na de Tweede Wereldoorlog deden aanhangers van het nativisme onder meer onderzoek naar de mogelijke intellectuele inferioriteit van kleurlingen. Dit deed heel wat controverse opwaaien, omwille van de vaak racistische implicaties ervan.

VIVESBachelor orthopedagogie

3.2.2 Het naturalistisch en het pedagogisch optimisme

De fatalistische ideeën van het nativisme hebben over het algemeen weinig ingang gevonden. De meeste opvoeders zijn ervan overtuigd dat opvoeden zinvol is, zonder zich hierbij al te veel illusies te maken. Ze hebben vertrouwen in het kind én in het eigen kunnen, hoewel dit geen onbegrensd vertrouwen is.

• Wanneer het vertrouwen te veel naar één van beide kanten overhelt, spreken we van naturalistisch of pedagogisch optimisme.

• De naturalistische optimist heeft een (te) groot geloof in de kinderlijke mogelijkheden [

3.3.1 - naturalisme]. De opvoeder die aan pedagogisch optimisme lijdt, heeft een (te) groot geloof in de eigen mogelijkheden [ 3.3.2 - idealisme].

3.3 Hoe verhouden omgeving, opvoeder en kind zich tot elkaar?

Er zijn vooreerst opvattingen die de noodzaak van opvoeding en vooral de directe/directieve invloed van de opvoeder op de ontwikkeling van het kind onder sterk voorbehoud plaatsen. Deze opvattingen worden onder de noemer naturalisme gebracht. Daarnaast zijn er strekkingen die alle nadruk leggen op de macht van de opvoeding om tot een bepaald menstype te komen. Deze strekkingen brengen we onder de noemer idealisme.

3.3.1 Naturalisme

Gemeenschappelijk bij alle naturalisten is de overtuiging dat de mens ter wereld komt met een natuurschat die zich - geleid door innerlijke krachten - ontplooit doorheen de verschillende levensstadia tot aan de volwassenheid.

Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) kan worden beschouwd als de belangrijkste vertegenwoordiger van de naturalistische stroming in de opvoedkunde. Zijn boek Emile, ou De l’ éducation (1762) begint met de uitspraak “Alles is goed zoals het uit de handen van de Schepper komt, alles ontaardt in de handen van de mens”.

VIVESBachelor orthopedagogie

Rousseau wil luisteren naar de stem van de natuur. Volgens hem is de taak van de opvoeding: het ondersteunen van de natuurlijke ontwikkeling van de vermogens en het beschermen van die vermogens tegen verkeerde invloeden. De opvoeding moet zelf geen positieve bijdrage leveren. Er is alleen sprake van een negatieve opvoeding: steun verlenen door schadelijke factoren uit de weg te ruimen.

Volgens Rousseau moet de opvoeding individueel zijn, omdat elk kind een eigen natuur heeft. De opvoeder is, zij het van op de achtergrond, een belangrijke figuur. Hij is de glazen stolp die over het tere plantje (de opvoedeling) moet worden geplaatst. Als opvoedingsmiddelen komen in aanmerking: de bescherming van het kind, het vrijlaten van het kind, het bevorderen van de zelfontplooiing, het geven van het goede voorbeeld als stimulering en ter ondersteuning van de natuurlijke ontwikkeling naar het goede.

Terloops spreekt Rousseau ook over zijn ideeën m.b.t. een mogelijke toekomstige samenleving. Het is zijn hoop dat de mens door een natuurlijke opvoeding bereid en in staat zou zijn te leven in een maatschappij gegrond op een maatschappelijk verdrag dat de deelnemers vrijwillig onder mekaar zouden sluiten (le contrat social). De burgers zouden hierbij vrijwillig gehoorzamen aan de wetten die zij zichzelf hebben opgelegd (la volonté générale).

Maria Montessori (1870-1952) is een andere belangrijke vertegenwoordigster van het naturalisme. In tegenstelling tot Rousseau - die zelfs de opvoeding van zijn eigen kinderen aan anderen overliet - heeft zij haar bekendheid vooral te danken aan haar praktisch werk op onderwijsgebied.

Volgens Montessori wil het kind zich spontaan ontwikkelen, wil het spontaan werken aan de opbouw van zijn persoonlijkheid. De voorwaarde om dit te realiseren is dat het kind niet wordt gestoord door het ingrijpen van de volwassenen.

De opdracht van de opvoeder omschreef Maria Montessori als volgt: “Het leven aanwakkeren en het toch vrij laten zich te ontwikkelen, dat is de allereerste opgave voor de opvoeder”. De opvoeder moet een afwachtende, prestructurerende houding aannemen. Het is zijn taak een omgeving te creëren waarin het kind zich kan ontwikkelen. Net zoals het embryo in de baarmoeder een volledig aangepaste leefomgeving ter beschikking heeft, zo ook moet de omgeving na de geboorte alles omvatten wat voor de geestelijke ontwikkeling noodzakelijk is.

In de ontwikkeling van het kind zijn gevoelige perioden te onderscheiden. Dit zijn perioden waarin het kind rijp wordt of is om zich bepaalde activiteiten of kennis eigen te maken. De opvoeder moet deze gevoelige perioden ontdekken door de spontane keuze van kinderen te observeren; om dan pas het benodigde, meestal zelfcorrigerende materiaal ter beschikking te stellen. Zo werkte Montessori een heel gamma ‘zintuigoefeningen’ uit. Door het vroegtijdig oefenen van alle zintuigen zou de inwendige ‘rijping’ sneller kunnen verlopen. De zintuigoefeningen zouden de ‘zelfontwikkeling’ tijdens de gevoelige perioden van binnenuit stimuleren. Montessori ontwierp ook veel ontwikkelingsmateriaal (zoals rekenstokken, letterdozen, aantrekkelijke legpuzzels, rijgkralen, …) en specifiek meubilair op maat van kinderen.

VIVESBachelor orthopedagogie

Ook bij Montessori vinden wij, naast een open oog voor het kind en zijn mogelijkheden, een verlangen naar een betere toekomst. Deze kan er alleen komen als kinderen zich kunnen ontwikkelen volgens het van nature aanwezige plan: “De onbekende krachten die de mensheid kunnen helpen, liggen besloten in het kind ”

Voor meer informatie en beeldmateriaal: zie www.montessori.nl.

3

Ook de Reformpedagogiek en de Nieuwe Schoolbeweging zijn duidelijke voorbeelden van het naturalisme. ‘Reformpedagogiek’ en ‘nieuwe schoolbeweging’ zijn overkoepelende termen voor het geheel van vernieuwingen die zich in Duitsland, Engeland, Frankrijk en elders in de Westerse wereld hebben gemanifesteerd vanaf 1880 en dit in zeer uiteenlopende toonaarden. Deze pedagogische stromingen steunen niet op een eenduidige en systematische pedagogische theorie, maar vertonen enkel een aantal onderling min of meer verwante karakteristieken. Bepaalde ‘vernieuwers’ probeerden via de praktijk, reagerend tegen een al te intellectualistische opvoeding, een pedagogiek ‘Vom Kinde Aus’ tot stand te brengen. De idee van een vrije (niet van bovenaf opgelegde opvoeding), harmonieuze en integrale (dus niet alleen cognitieve opvoeding) vorming stond hierbij centraal. Essentieel bij al deze ‘vernieuwers’ is alleszins het pedocentrisme: het centraal stellen van het kind. In de nieuwe opvoeding moet het kind met begrip, liefde, respect, empathie, ... benaderd worden. Het is duidelijk dat de grondhouding van het pedocentrisme refereert naar Rousseau, de peetvader van de Nieuwe Schoolbeweging. Bij hem vinden we immers reeds ideeën als de innerlijke goedheid van de mens, het ‘suivre la nature’, het vermijden van straf, het ‘laisser mûrir l’enfance’, het tolereren van ‘la liberté bien réglée’, de belangstelling voor de individualiteit en de eigen aard van het kind, de ondergeschiktheid van de intellectuele opvoeding aan de morele opvoeding, ...

VIVESBachelor orthopedagogie

Op het einde van de jaren zestig van de 20e eeuw komt het ‘wachsenlassen’ van kinderen opnieuw volop in de belangstelling. Deze pedagogische visie wordt onder meer in de praktijk gebracht in het ervaringsgericht werken, dat vanaf de jaren zeventig in Vlaanderen expliciete aandacht krijgt, mede dankzij Prof. dr. Ferre Laevers, hoogleraar aan de faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van de KULeuven en grondlegger en directeur van het Expertisecentrum Ervaringsgericht Onderwijs.

Het ervaringsgericht werken komt er in essentie op neer dat de opvoeder - uitgaande van een onwrikbaar geloof in de positieve groeikracht van ieder individueel kind - het initiatief zoveel mogelijk aan de kinderen overlaat en zelf zo weinig mogelijk probeert op te dringen. De zelfwerkzaamheid, zelfsturing en creativiteit van de kinderen krijgen alle ruimte. De opvoeder observeert en richt zich op de ervaringen van de kinderen om een context te kunnen aanbieden die een vruchtbare bodem vormt voor ontwikkeling en leren. De ervaringsgerichte aanpak draagt op die manier bij tot de betrokkenheid en het welbevinden van kinderen.

Aan de grondslag van een dergelijke grondhouding liggen onder meer de Humanistische Psychologie (met Carl Rogers, Abraham Maslow, Thomas Gordon) en de Emancipatorische Pedagogiek.

Voor meer informatie: zie www.cego.be en https://expertisecentrum.cego.be/

Vanaf de jaren tachtig van de 20e eeuw zien we opnieuw aandacht en interesse voor pedagogische denkers die het naturalisme genegen zijn: o.a. Rudolf Steiner, maar vooral Célestin Freinet komen terug in de belangstelling, wat onder meer blijkt uit de nog steeds ruime verspreiding van de zogenaamde methodescholen.

Voor meer informatie: zie http://steinerscholen.be; www.freinetschool.be; www.jenaplan.nl; https://fopem1.jimdo.com/starten/methodescholen/ervaringsgerichte-scholen/.)

Ook vandaag krijgen pedagogische visies die aansluiten bij het naturalisme ruime aandacht. Zo stelt Luk Dewulf, pedagoog van opleiding, in zijn boek ‘Ik kies voor mijn talent’ dat elk kind geboren wordt met bakken talent. “Talent gaat niet over het uitblinken in een bepaalde activiteit maar over elke activiteit die je leuk vindt, die vanzelf gaat en die voldoening oplevert. Die maakt dat de tijd vliegt, en dat je je batterijen oplaadt. Van je talenten krijg je energie.” “Volwassenen kunnen kinderen en jongeren helpen om gelukkig en zelfverzekerd te zijn door hen aan te spreken op hun talent”, zegt Luk Dewulf. “Focus op hun passie en wat ze kunnen, in plaats van te kijken naar waar ze minder sterk in zijn. Want tenslotte is niemand perfect.”

Opvoeders kunnen kinderen helpen om al op jonge leeftijd hun talent te ontdekken en te herkennen. Ze kunnen een context creëren waarin elk talent zich gezien en uitgedaagd voelt. Als kinderen en jongeren kunnen doen waar ze goed in zijn, laden ze niet alleen voortdurend hun batterijen op, het bezorgt hen ook een positief zelfbeeld, meer veerkracht en zelfvertrouwen. Ook als volwassene is oog hebben voor je talenten trouwens belangrijk, stelt Luk Dewulf: “de beste manier om energieverlies en burn-out te voorkomen is ervoor zorgen dat mensen doen waar ze goed in zijn”

VIVESBachelor orthopedagogie

Luk Dewulf ligt mee aan de basis van een netwerk van ‘kindertalentenfluisteraars’. Dat zijn professionals die talentgesprekken met kinderen organiseren, zodat ze zich bewust worden van hun talenten en hun talenten leren benoemen. Op die manier helpen zij kinderen om een positief zelfbeeld, meer veerkracht en weerbaarheid te ontwikkelen, waardoor ze beter kunnen omgaan met de uitdagingen die op hun pad liggen

Voor meer informatie: zie https://www.kiezenvoortalent.be/luk-dewulf-filmpjes en https://www.kindertalentenfluisteraar.com/

Tot slot van het overzicht van een aantal pedagogen en pedagogische visies die we bij het naturalisme kunnen situeren, willen we uitgebreider stilstaan bij ‘de pedagogiek van het respect’ van Janusz Korczak. We bespreken de ideeën van Korczak hier niet alleen omdat ze in het begin van de 20e eeuw baanbrekend waren, maar vooral omdat ze vandaag nog steeds geen geschiedenis zijn.

De dialoog is volgens Janusz Korczak het belangrijkste opvoedingsmiddel: opvoeding vindt pas plaats wanneer opvoeders en kinderen mekaar ruimte geven en naar elkaar luisteren. De houding van de opvoeder moet er dan ook één zijn van respect, begrip, liefde en vertrouwen.

Respect voor kinderen kan je volgens Korczak alleen waarmaken wanneer je erkent dat kinderen rechten hebben en je die vervolgens ook naleeft. Janusz Korczak was dan ook één van de eerste pedagogen die kinderrechten verdedigde.

We bespreken de pedagogiek van Janusz Korczak aan de hand van:

▪ twee teksten (opgenomen in deze cursus): van Theo Cappon, Janusz Korczak. Zijn leven, werk en gedachtegoed, verschenen in VtVO, 2000, jrg. 19, nr. 1; en van Berding, ‘Leven en werken met kinderen’ in Berding, J. (1995). Kinderen zijn al groot: werken met kinderen volgens Janusz Korczak. Utrecht: SWP;

▪ een documentaire van Rita van Dijk: ‘Wie luistert er nou naar een kind?’.

Beantwoord hierover volgende vragen:

VIVESBachelor orthopedagogie

1. Wat is volgens Janusz Korczak het belangrijkste opvoedingsmiddel? Leg uit!

2. Janusz Korczak is pleitbezorger van drie grondrechten van het kind? Benoem deze grondrechten en bespreek ze!

3. Wat betekende Janusz Korczak voor de kinderen? Wat deed hij voor hen? Wat leerden de kinderen in het weeshuis van Janusz Korczak? En wat verwacht hij van hen? Bespreek!

4. Wat verwacht Janusz Korczak van opvoeders? Wat is volgens Janusz Korczak hun taak? Hoe moeten zij het samenleven met kinderen begeleiden? Bespreek!

5. Hoe werd het leven in het weeshuis georganiseerd? En wat hield het kinderzelfbestuur in het weeshuis in? Leg uit!

6. Bespreek volgende fragmenten uit de documentaire en leg telkens een link met de pedagogische ideeën van Janusz Korczak:

a) een kind dat met duploblokken speelt;

b) een peuter die op een ladder klautert;

c) Jasper die bloemen water geeft en de interactie met zijn papa;

d) meisjes die in een voorziening verblijven en over hun ouders vertellen.

Orthopedagogiek,

deel 2 Algemene orthopedagogiek

sociaal-agogisch werk

VIVESBachelor orthopedagogie

bachelor in de orthopedagogie

campus Kortrijk

5 BEGELEIDERS STREVEN NAAR KWALITEIT VAN

BESTAAN

5.1

Inleiding

Elke persoon wil ‘een goed leven’ leiden en we geven daar allemaal wel een eigen invulling aan. Voor de ene persoon maakt af en toe eens lekker gaan eten deel uit van dat ‘goed leven’, een andere vindt zijn wekelijkse zumbasessie een must of houdt vooral van rustig televisiekijken met een pintje erbij.

Mensen die het soms moeilijker hebben, willen ook een zinvol leven opbouwen en willen zoals iedereen hier zelf een invulling aan kunnen geven. Begeleiders kunnen dit, samen met de persoon, mee helpen realiseren. Zo helpen ze de gebruiker om te streven naar ‘welzijn’, ‘welbevinden’ of ook ‘kwaliteit van bestaan’ (Quality of Life) genoemd.

In dit deel staan we concreet stil bij de betekenis van dit begrip, maar ook bij andere termen die te maken hebben met kwaliteit van bestaan.

5.2 Kwaliteit van bestaan

5.2.1

Betekenis begrip

VIVESBachelor orthopedagogie

De term ‘kwaliteit van bestaan’ is een erg ruim en moeilijk begrip. Dit bewijst het feit dat er meer dan 100 verschillende definities van bestaan. Het gaat over jezelf kunnen ontplooien, je goed voelen, gelukkig zijn, een menswaardig bestaan hebben. Het heeft te maken met jezelf als persoon (bijvoorbeeld je persoonlijke interesse in muziek) maar ook met je relaties met anderen (zo heeft iedereen bijvoorbeeld nood aan vrienden).

Kwaliteit van bestaan heeft te maken met hoe het met iemand gaat, hoe die persoon kijkt naar zijn eigen leven en welke verwachtingen hij heeft in het leven.

Sommige auteurs spreken ook van ‘kwaliteit van leven’ als een synoniem voor kwaliteit van bestaan.

Schalock deed heel wat onderzoek naar wat kwaliteit van bestaan precies inhoudt (Maes, 2011; Van Loon, 2009 en Verdoorn, Van Vulpen, 2011). Hieruit blijkt dat kwaliteit van bestaan uit een aantal domeinen bestaat die voor iedereen dezelfde zijn, binnen elke cultuur en over de hele wereld.

Kwaliteit van bestaan is dus een universeel begrip.

De concrete invulling van elk domein kan wel verschillen van persoon tot persoon en is wel afhankelijk van de context waar men in leeft

Hoe iemand zijn kwaliteit van bestaan ervaart, kan ook in de loop het leven veranderen, bijvoorbeeld onder invloed van persoonlijke ervaringen of door andere behoeften op basis van de leeftijd

Vb. vroeger vond je gezond zijn evident, tot je partner een levensbedreigende ziekte kreeg.

Desondanks heeft die ziekte jullie dichter bij elkaar gebracht. Je carrière vind je nu minder belangrijk.

Kwaliteit van bestaan is dus iets dynamisch.

Kwaliteit van bestaan is deels objectief maar ook deels subjectief

Objectief: goede levensomstandigheden zijn voor een deel meetbaar en mogelijk om op een objectieve manier vast te stellen. Je kan nagaan of iemand voldoende voedsel krijgt, of hij vrienden heeft, of en hoeveel hij bepaalde vrijetijdsactiviteiten doet, hoeveel keer hij ziek geweest is in een bepaalde periode enz.

Subjectief: kwaliteit van bestaan heeft ook te maken met de mate waarin iemand tevreden is met zijn leven, de mate van gelukkig zijn, de persoonlijke wensen in het leven, hoe belangrijk je bepaalde zaken vindt. Dit alles heeft meer met persoonlijke beleving te maken, met de mate waarin iemand zijn levenssituatie beoordeelt. Twee mensen in een gelijkaardige situatie kunnen zich totaal anders voelen, vb. door een andere levensgeschiedenis, context of een andere beleving.

Vb. voor de ene persoon is een beperkt aantal vrienden genoeg, een andere persoon kan de behoefte hebben om dit aantal uit te breiden.

Dit wijst op het feit dat de invulling van kwaliteit van bestaan verschillend is van persoon tot persoon.

Kwaliteit van bestaan is dus een combinatie van objectieve levensomstandigheden en subjectief welbevinden en beiden hebben invloed op elkaar.

VIVESBachelor orthopedagogie

Kwaliteit van bestaan slaat niet enkel op de persoon zelf maar ook op de relaties met anderen

Vb. als andere mensen uit je omgeving bijvoorbeeld teveel van jou verwachten of als je steeds vergeleken wordt met je zus die al veel meer bereikt heeft dan jij, dan zal dat impact hebben op jouw welbevinden, jouw levenskwaliteit.

Schalock stelt dat kwaliteit van bestaan de volgende uitgangspunten omvat:

- KVB gaat voor alle mensen over hetzelfde

- KVB verhoogt als mensen zelf beslissingen kunnen nemen

- KVB verhoogt als mensen in de lokale samenleving een plaats hebben, als er dus sprake is van inclusie

- KVB wordt best bereikt via geïndividualiseerde begeleiding omdat de persoonlijke invulling voor iedereen anders is.

(Ghesquière & Janssens, 2000).

5.2.2 8 domeinen volgens Schalock

Schalock stelt dat er 8 domeinen of dimensies zijn die samen de mate van kwaliteit van bestaan of het persoonlijk welzijn vormen. Deze domeinen zijn voor iedereen van toepassing. De invulling van de domeinen is wel afhankelijk van de persoon en de situatie. Een bepaald domein kan voor iemand als minder of net meer belangrijk beschouwd worden.

Boven die 8 domeinen zijn er 3 hoofdfactoren te onderscheiden: onafhankelijkheid, sociale participatie en welbevinden (Van Loon & Van Hove, 2008).

Domeinen kwaliteit van bestaan

VIVESBachelor orthopedagogie

Onafhankelijkheid Persoonlijke ontwikkeling

Sociale participatie

Daarmee wordt o.a. bedoeld:

Opleiding/onderwijs kunnen volgen, je competent voelen, zinvolle activiteiten kunnen doen, jezelf kunnen ontplooien, een gevoel van eigenwaarde hebben, persoonlijke talenten kunnen ontwikkelen.

Zelfbepaling Autonomie hebben, zelf keuzes kunnen maken en beslissingen nemen, persoonlijke controle hebben over het eigen leven, persoonlijke doelen of waarden kunnen ontwikkelen, kunnen opkomen voor jezelf, zelf dingen kunnen uitproberen

Interpersoonlijke of sociale relaties

Je eigen sociaal netwerk hebben, vriendschappen, een intieme relatie met iemand kunnen aangaan, aan sociale activiteiten deelnemen

Sociale inclusie Vrijwilligerswerk kunnen doen, een rol opnemen in de samenleving vb. door werk, aanvaard worden door anderen, kunnen deelnemen in de samenleving

Rechten Recht hebben op privacy, stemrecht, recht op gewoon onderwijs, respectvol benaderd worden,

Welbevinden Emotioneel welbevinden

Lichamelijk of fysiek welbevinden

Materieel welbevinden

eerlijk en gelijkwaardig behandeld worden, toegang krijgen tot alle diensten.

Tevreden zijn met het werk, met de levenssituatie, leven zonder stress, een positief zelfbeeld hebben, zich veilig voelen, gelukkig zijn, mogen zijn wie je bent, geen stress ervaren, een positief zelfbeeld hebben.

Gezond zijn, aan lichaamsbeweging kunnen doen, rust en ontspanning krijgen, naar de eigen huisarts kunnen gaan, in een gezonde omgeving wonen, genoeg slaap hebben.

Eigendom, persoonlijke bezittingen, werk

Geld kunnen besteden aan hobby’s, inkomen, huisvesting, financiële zekerheid, over de nodige hulpmiddelen beschikken, een eigendom of persoonlijke bezittingen hebben.

We gaven reeds aan dat kwaliteit van bestaan voor iedereen belangrijk is, dus zeker ook voor kwetsbare mensen. Echter, door de kwetsbare situatie is er bij cliënten vaak veel te weinig sprake van kwaliteit van bestaan.

De kerntaak van begeleiders zal er daarom uit bestaan in ondersteuning bieden aan deze mensen opdat hun kwaliteit van bestaan zo optimaal mogelijk is. Dit betekent dat begeleiders - en liefst nog de hele samenleving - oog moet hebben voor alle 8 domeinen.

VIVESBachelor orthopedagogie

5.3 Vraaggerichte ondersteuning

Alle mensen streven kwaliteit van bestaan na, maar soms heeft men om dit te bereiken nood aan professionele ondersteuning. Begeleiders kunnen dan ook ondersteuning bieden waar nodig en mensen helpen om hun kwaliteit van bestaan te vergroten.

Eén van de uitgangspunten van Schalock is dat kwaliteit van bestaan het best bereikt wordt door een geïndividualiseerde begeleiding (zie 5.2). Alle 8 domeinen moeten daarom een unieke invulling krijgen, die rekening houdt met de noden van de cliënt. Dit betekent dat de hulpverlener vraaggerichte ondersteuning moet bieden.

Om dit te verduidelijken, staan we stil bij de term ‘ondersteuningsbehoefte’ en ‘vraaggerichte ondersteuning bieden’.

• Ondersteuningsbehoefte (of ondersteuningsnood, hulpvraag/zorgvraag)

Deze term verwijst naar het feit dat een cliënt bepaalde behoeften heeft of een bepaalde ‘vraag’, een bepaalde nood aan ondersteuning of begeleiding. De hulpverlener baseert zich daarop om een geschikt ondersteuningsaanbod te doen. Termen die we ook in de literatuur vinden, zijn ‘zorgvraag’ of ‘hulpvraag’.

De hulpverlener moet op de ‘vraag’ van de cliënt een ‘antwoord’ geven. Zo’n hulpvraag geeft aan wat de cliënt VAN de begeleider vraagt, niet wat hij (letterlijk) AAN de begeleider vraagt.

Vb. de ondersteuningsbehoeften van mensen met dementie kunnen zijn dat ze heel veel veiligheid en rust nodig hebben.

• Vraaggerichte ondersteuning (of ondersteuning op maat) bieden

De ondersteuning die de hulpverlener biedt, moet beantwoorden aan de specifieke noden of de behoeften van de cliënt. Het aanbod dient bijgevolg een individueel aanbod te zijn, ‘op maat’ dus. Daarom is het ook van belang dat de hulpverlener samen met de cliënt nagaat wat hij/zij precies nodig heeft

Vb. Vraaggerichte ondersteuning bij mensen met dementie kan er dan uit bestaan dat men veiligheid en rust geeft door bijvoorbeeld te werken met vaste plaatsen aan tafel, pictogrammen, een vaste dagstructuur, rusten na het middageten enz.

Door vraaggerichte ondersteuning te bieden moet de kwaliteit van bestaan vergroten. Begeleiders gaan dan immers bewust aan de slag met die domeinen waar nog tekorten zijn.

Ondersteuning heeft de volgende kenmerken (Schraepen, B. & Verreyken, S , 2021):

VIVESBachelor orthopedagogie

- Vanuit de inclusiegedachte moet ondersteuning steeds gericht zijn op een persoon in een gewone woon, werk en vrijetijdssituatie

- Het doel van ondersteuning bieden is altijd de persoon een goede kwaliteit van bestaan te geven

- De persoon moet niet voldoen aan bepaalde voorwaarden te kunnen deelnemen aan een bepaalde woon-, werk- of vrijetijdssituatie, maar hij moet daar kunnen ervaringen opdoen, met ondersteuning waar nodig

- De ondersteuning kan bestaan uit ofwel behandeling/ontwikkeling van de persoon zelf, ofwel uit aanpassingen in de omgeving

- Ondersteuning is flexibel en kan per domein verschillend zijn

Ondersteuning vertrekt zoveel mogelijk vanuit de eigen kracht en de mogelijkheden van de persoon: wat kan de persoon zelfstandig doen?

Daarnaast kunnen de natuurlijke hulpbronnen of het sociale netwerk aangesproken worden: het gezin, de familie, vrienden kunnen de persoon op bepaalde gebieden mee ondersteunen Soms kan ook het meer informele netwerk van buren, collega’s, kennissen, contacten in de omgeving enz. van betekenis zijn.

Professionele hulp kan een aanvulling vormen op de ondersteuning van het sociale netwerk, als het netwerk bijvoorbeeld bepaalde taken niet kan opnemen. Dit kan de algemene zorg- en dienstverlening zijn (huisarts, thuiszorg, Kind en Gezin, school), of, indien er geen alternatief is, de gespecialiseerde hulpverlening (vb. CLB, multifunctionele centra, dagcentra).

VIVESBachelor orthopedagogie

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.