3 minute read

7.2.7 Eenfasige asynchrone of inductiemotor

Even een rekenvoorbeeld :

Een motor wordt op het net ( 230 V ) aangesloten en de opgenomen lijnstroom bedraagt 30 A bij een driehoekschakeling. Hoeveel spanning staat er over de wikkelingen en wat is de stroom die erdoor vloeit bij ster- en driehoekschakeling ? Als we de motor in driekhoekschakeling bekijken dan staat er dus 230 V over elke statorwikkeling. De stroom die erdoor loopt bedraagt dan :

�� √3 = 17,3 ��

Laat je daarintegen de motor op hetzelfde net aanlopen in ster, dan is de spanning over elke statorwikkeling :

�� √3 = 132,8 ��

Waardoor de stroom in iedere wikkeling :

�� √3 = 10 ��

Bij een sterschakeling is de stroom door de statorwikkelingen ook gelijk aan de lijnstroom, dus is de opgenomen lijnstroom nu slechts 10 A.

7.2.7.1 Samenstelling

De eenfasige asynchrone motor bezit veel gelijkenis met de driefasige asynchrone motor. de rotor is een kooirotor. de stator bezit echter slechts een eenfasewikkeling. Hierdoor ontstaat er in de statorholte geen draaiveld, maar een wisselveld.

7.2.7.2 Werking

Het wisselveld, bekomen door de statorstroom, kan ontbonden worden in twee even sterke ingebeelde draaivelden met tegengestelde draaizin en een amplitude gelijk aan de helft van die van het wisselveld.

Ieder van deze twee draaivelden induceert in de rotorstaven inductiestromen, waardoor twee koppels T1 en T2 ontstaan die in tegengestelde zin werken.

Bij stilstaande rotor zijn beide koppels even groot zodat het resulterend drijvend koppel nul is, met als gevolg dat de motor niet uit zichzelf aanloopt. Indien je de rotor in de ene of de andere zin op gang brengt, dan is het resulterend koppel niet meer nul. Als de rotatiesnelheid hoog genoeg is zal het resulterend koppel in de draaizin groter zijn dan het tegenwerkend koppel, zodat de rotor blijft draaien. De motor neemt de draaizin aan waarin het op gang werd gebracht.

7.2.7.3 De eenfasige inductiemotor met hulpwikkeling

De stator bevat naast de hoofdwikkeling een aanloopwikkeling of hulpwikkeling. Beide wikkelingen zijn 90 elektrische graden t.o.v. elkaar verschoven. De stromen die in de twee wikkelingen vloeien zijn ongeveer 90º op elkaar verschoven. Indien je een tweefasespanning aansluit op een tweefasewikkeling ontstaat er in de stator een draaiveld. Om de faseverschuiving tussen de hoofdstroom en de hulpstroom te creëren bestaan er drie schakelingen : met capacitieve aanloop, met inductieve aanloop en met weerstandsaanloop.

a. De eenfasige inductiemotor met capacitieve aanloopfase Uitwendig is een condensator geplaatst die met de hulpwikkeling in serie is geschakeld. Dit geheel is parallel geschakeld op de hoofdwikkeling.

Door deze schakelwijze zal de stroom door de aanloopfase 90º voorijlen op de stroom door de hoofdwikkeling.

De hulpwikkeling, die als doel heeft de motor vanzelf te laten aanlopen, wordt meestal vanaf een bepaalde rotatiefrequentie uitgeschakeld, door een centrifuaalschakelaar die op de motor as is aangebracht.

b. De eenfasige inductiemotor met inductieve aanloopfase De aanloopwikkeling is zo uitgevoerd dat ze zeer inductief is, en is terug parallel geschakeld met de hoofdwikkeling. De hulpwikkeling wordt eveneens bij een bepaalde rotatiefrequentie uitgeschakeld.

De stroom door de aanloopwikkeling zal veel meer naijlend zijn dan die door de hoofdwikkeling. Echter is het aanloopkoppel kleiner dan bij de condensator uitvoering omdat de stromen minder dan 90º in fase zijn verschoven.

c. De eenfasige inductiemotor met weerstandsaanloopfase Door de aanloopwikkelingen te vervaardigen uit weinig wikkelingen weerstandsdraad kan eveneens een voldoende verschuiving bekomen worden tussen de stroom in de aanloopwikkeling en die in de hoofdwikkeling.

This article is from: