Gerrit van der Ende
INDIË-VETERAAN Gerrit van der Ende uit Stolwijk was één van de ruim 200.000 Nederlandse jongens die naar Nederlands Indië werd uitgezonden om daar de orde te handhaven. Zeventig jaar na dato vertelt hij zijn verhaal. “Nee, ik heb me tijdens mijn diensttijd in Indië nooit onveilig gevoeld”, zegt de 91-jarige Gerrit van der Ende. “Mijn standplaats was het legerhospitaal in Djakarta. Het toenmalige Batavia. Dus betrekkelijk veilig. Maar ik heb wel jongens verzorgd die psychisch beschadigd waren door hetgeen ze allemaal hadden meegemaakt. Voor die knapen ging na 1945 de oorlog nog een paar jaar door.” Na de capitulatie van Japan ontstond in Nederlands-Indië een machtsvacuüm. De Bersiap periode brak aan. Dat was de strijdkreet (wees paraat) van de Indonesische vrijheidsstrijders die onafhankelijkheid wilden afdwingen. Duizenden Nederlandse burgers werden vermoord. Om het gezag te herstellen stuurde de regering meer dan 120.000 militairen naar de Oost. Amper een jaar na de oorlog voerde Nederland opnieuw een oorlog. Nu tegen de Indonesiërs die de Hollanders het land uit wilden schoppen. Tot begin 1950 zou die strijd het leven kosten aan ruim 6200 jonge Nederlandse mannen. Het overgrote deel ligt begraven op erevelden in Indonesië. Gerrit van der Ende, geboren in 1928 in Oegstgeest, verhuisde op vierjarige leeftijd naar Stolwijk. Daar kon zijn vader een rietdekkersbedrijfje overnemen. “Ik kwam in de eerste klas bij Juffrouw Versluis. Een hele goede leerkracht. Zij leerde mij een versje dat me altijd is bijgebleven.” “Laat mij slapend op U wachten”, declameert hij. En vervolgens alle volgende regels. Zonder haperen. Daarmee maakt hij meteen duidelijk dat alles in het hoofd, ook na 91 jaar, nog prima functioneert. Loopgraven Als de oorlog aanbreekt is hij een knaap van elf jaar. Om thuis op Stolwijk wat minder monden te hoeven voeden, sturen zijn ouders hem in 1943 naar een tante in Overijssel. Hij woont tot aan de bevrijding in Nieuwleusen.
36
75 JAAR VRIJHEID
“O ja, tijdens het laatste oorlogsjaar, toen ik een knaap van zestien was, moest ik van de Duitsers ook meewerken aan het graven van loopgraven. Mijn oom zei, je moet zelf maar beslissen of je dat gaat doen. Ik ging niet. Maar ze wisten me te vinden. Dus groef ik mee. Nooit fanatiek.” Na de bevrijding gaat Gerrit werken in het rietdekkersbedrijf van zijn vader. Tot de dienstplicht roept. Hij komt op in de Sijpesteinkazerne in Utrecht, voorbestemd om te gaan dienen als hospik, ofwel medisch verzorger. “Al op de tweede dag kregen we te horen dat we na onze opleiding op de boot naar Indië zouden stappen om daar anderhalf jaar te dienen. Na de basisopleiding van zes weken volgden nog zes weken zogenaamde korpstraining. Toen gingen mijn maten naar Hoek van Holland. Maar deze jongen niet. Ik had namelijk problemen met de meniscus in mijn knie. Kortom, het zou nog tot april 1949 duren voor ik ze achterna reisde. Ik was de tweede in ons gezin. Mijn oudste broer Wim zat er al.” Zeereis Vanuit Rotterdam vertrekt hij met het troepentransportschip De Waterman met zestienhonderd andere manschappen naar de Oost. Een bijzondere zeereis van drie weken. Kun je nagaan. Een gewone jongen uit de Krimpenerwaard, die nog nooit over de grens is geweest, vaart nu over wereldzeeën naar de andere kant van de aardbol. Vooral het Suezkanaal maakte indruk op hem. “Wij medische jongens kregen geen tijd om ons te vervelen of aardappels te schillen. Wij konden meteen alles in de praktijk brengen wat we hadden geleerd. Gewonden verzorgen. Met ruim zestienhonderd mensen aan boord waren er elke dag welke de nodige ongevalletjes of jongens die gewoon ziek werden. Pas op de uiterste westpunt van Sumatra hebben we voor het eerst weer voet aan wal gezet. Daarna ging het door naar Tandjong Priok. De haven van Djakarta.” “Van onze ploeg kregen we met drie man als standplaats het legerhospitaal van Batavia toegewezen”, vervolgt hij. “Een groot ziekenhuis met allerlei specifieke afdelingen. Ik kwam na enige tijd op de afdeling psychische patiënten ▸