Hofjeskrant jubileumnummer

Page 1


3

Voorwoord

4 5 8 11 14 16 18

Van de Voogdij Het verhaal van 500 jaar Instructie voor de Poortier Het dolhuis Het 400-jarig bestaan in 1917 Adresboek 1921 De conventualen

22 Van de oud-conciĂŤrge 23 Van de huidige conciĂŤrge 25 26 27 28 30 31 32 35 36 40 42 44 45 46 48 49 51 52 52 53 54 55 56 57 58 58 59 59 59 60 61 62

Dieuwer Elema Jan en Marjet de Boer-Jonkhoff Herman en Emmy Overmars Jeanne Peijnenburg Rita en Ger Prins-Hoekman Jeannette en Dick Westerkamp Christophe Beukenhorst Jannie Duitscher Huurovereenkomst 1978/1980 Annet Stokroos Mevrouw M. Symonsma Ellen Veenker-Aalbers Aaltje Bogema Eppe Scholtens Architect O.H. Meyling Mieke Vasse Jorien Hakvoort Marcel van der Poel en Lotty Sierink Hans van Veen en Wilma Kuiper Maria Bos Els Niemendal Sikke-Bart Frieling Monica Seerden Nanda Gankema en Coen Bergenhenegouwen Jan-Willem Romeijn Michiel Postema en Minke de Pijper Sander van Straeten en Ellie Verheijen Margriet Kahmann De Zusters Dineke Veerman Joyce Huisman Mark Stuurwold en Caren Alberts

63 Lijst vroegere bewoners

De Hofjeskrant jaargang 25 nummer 21 juni 2017 omslag; ca. 1914, coll. RHC Groninger Archieven Colofon Samenstelling: Rob Meijer Vormgeving: Han Santing Druk: DrukwerkMAX De samensteller heeft zijn best gedaan eventuele rechten van derden te respecteren. Voelt iemand zich tekort gedaan, dan kan hij of zij zich tot de samensteller wenden.


500 jaar. Het is een getal dat pas goed gaat leven als je je realiseert dat we 500 jaar geleden de Middeleeuwen achter ons lieten en de reformatie nog moest beginnen; en wat er daarna niet allemaal achteraan zou komen: de Beeldenstorm, de 80-jarige oorlog, onze onafhankelijkheid, de Gouden Eeuw, Rembrandt, Bommen Berend (die het hofje wel akelig dicht naderde), de trekschuit, de pruikentijd, Bach, Napoleon, het stoomtijdperk, onze monarchie, Thorbecke, de opkomst van het spoor, twee wereldoorlogen, tot nu in het digitale tijdperk. En al die tijd stond daar het Anthony Gasthuis. Het staat er nog, als een heerlijk rustpunt waar de eeuwen geen vat op lijken te krijgen. Nou ja, dat laatste is niet helemaal waar, want intussen leven we achter die oude gevels wel heel comfortabel met schoon drinkwater, warme douches, gas en licht en internet. Maar toch: de grootste attractie van ons hof is tijdloos gebleven, te weten de geborgen rust die er van uitgaat. Het is er mooi, het is er stil, het voelt er veilig achter die dikke poort. Een weldadige oase te midden van een dynamische stad, en dat al eeuwen lang. Af en toe staan we daar even bij stil. 10 juni 2017 is zo’n moment, en dit jubileumnummer wil daarvan getuigen. U vindt hierin een kort overzicht van de geschiedenis van het hof, en de beschrijving van een aantal mooie maar toch ook een paar duistere pagina’s uit het geschiedenisboek dat Anthony Gasthuis heet. Het dolhuis komt aan bod, oud en jong, de laatste renovatie, geschreven en ongeschreven regels. En verder komen er veel oud-bewoners aan het woord, ooggetuigen van hoe het er hier 30, 40 of nog meer jaren geleden aan toeging. Ik wens u veel genoegen bij het lezen van dit blad en dank alle mensen die daar een bijdrage aan hebben geleverd. Uit de vele bijdragen van oud-bewoners blijkt hoezeer het hofje ons aan het hart gebakken is en hoe sommigen nog tientallen jaren later met weemoed terugdenken aan de tijd dat ze hier hebben gewoond al was het vaak nog in veel primitievere omstandigheden dan tegenwoordig. Postume waardering verdient Marian Smeenge, die een belangrijk privé-archief aanlegde dat zich, na haar overlijden, thans in de Groninger Archieven bevindt. Ik heb er dankbaar uit geput. Ten slotte bedank ik Rob Bartelds voor zijn ondersteuning bij de totstandkoming van dit nummer en Han Santing voor zijn mooie opmaak.

Het organiserend bewonerscomité, ondersteund door enkele leden van de Voogdij. Van links naar rechts: Tim van Elteren, Elise Toonder, Frauke Friedrichsen, Eli Bosma, Sikke-Bart Frieling, Petra Hoogervorst, Douwe van der Zee en Rob Meijer.

3


Dat het Sint Anthony Gasthuis 500 jaar bestaat zullen ze weten. Met ‘ze’ bedoel ik dan niet alleen de bewoners, maar iedereen die geïnteresseerd is in dit gasthuis of ook wel ons hofje genoemd. De voogdij ofwel het bestuur van de stichting heeft een oproep gedaan aan de bewoners met het verzoek actief mee te denken om van het jubileum iets moois te maken. Dit resulteerde in een bewonerscommissie bestaande uit Petra Hoogervorst, Elise Toonder, Frauke Friedrichsen, Rob Meijer, Sikke-Bart Frieling, en Tim van Elteren. Het is deze commissie, bijgestaan door Eli Bosma en Douwe van der Zee namens de voogdij, die nu het voortouw heeft genomen bij de organisatie van de vele festiviteiten die 10 juni plaats zullen vinden op het binnenterrein van het gasthuis. Dus 10 juni wordt de dag georganiseerd door en voor de bewoners. Niet alleen de bewoners maar ook de voogdij moet aan de bak. Het eerste resultaat is al zichtbaar, dat zijn de borden waarop de foto’s van vroeger staan, aangevuld met foto’s uit het heden. Aan een aantal andere zaken wordt nog hard gewerkt. Beno Hofman heeft de opdracht gekregen de historie van het gasthuis te onderzoeken en vast te leggen in boekvorm. Naast veel archiefonderzoek wordt geput uit informatie van een onlangs afgerond bouwhistorisch onderzoek, uitgevoerd namens de gemeente Groningen, door Taco Tel en Jan van der Hoeve.

Het boek zal op 10 juni worden gepresenteerd aan de bewoners en wie het eerste exemplaar in ontvangst mag nemen blijft nog een verassing. Naast de overhandiging van het eerste boek zal ook op diezelfde dag een bronzen beeld, gemaakt door de kunstenaar Jaap van Meeuwen, worden onthuld. Dit beeldhouwwerk is een vertaling van de stilte die zo kenmerkend is voor een hofje. Ook landelijk willen we van ons laten horen. Daarom hebben wij, samen met de voogdij van het Pelster Gasthuis, het Landelijk Hofjesberaad uitgenodigd voor een bijeenkomst in november 2017 te Groningen. Bij deze bijeenkomst wordt de problematiek waar alle hofjes mee te maken hebben besproken. De keuze om samen op te trekken heeft te maken met het feit dat ook het Pelster Gasthuis dit jaar een jubileum viert, maar dan hebben we het wel over 750 jaar. Daarmee is dat het oudste gasthuis van de stad Groningen. Om al deze kosten te kunnen financieren heeft de voogdij meerdere instanties en bedrijven aangeschreven. Sinds kort is de voogdij versterkt met Kees Tol die nu verantwoordelijk is voor het secretariaat. Nauwelijks aangetreden mocht hij direct al aan de slag met de sponsorwerving voor het jubileumjaar. Als voogdij hebben we er zin in om van 2017 een onvergetelijk jaar te maken en wij waarderen het enthousiasme en de inzet van de bewoners om samen met ons van dit jubileumjaar een succes te maken.

Van links naar rechts: Jos Dolislager, Douwe van der Zee, Eli Bosma, Kees Tol en Jelte Zwerver.

4


D

Het verhaal van 500 jaar Anthony Gasthuis

it jaar vieren we dat het Sint Anthony Gasthuis 500 jaar bestaat. In voorbereiding op dit jubileum heeft de voogdij en een groep bewoners een aantal bijzondere activiteiten georganiseerd. Zo is Beno Hofman gevraagd om een jubileumboek over het gasthuis te schrijven. Op verzoek van Beno heeft de gemeente Groningen besloten om van het Sint Anthony Gasthuis een ‘cultuurhistorische verkenning’ uit te voeren. De gemeente wil uiteindelijk van alle gebouwen vóór 1850 zo’n verkenning hebben. Een cultuurhistorische verkenning is een verslag waarin de bouwgeschiedenis, beschrijving en waardestelling van het gebouw in hoofdlijnen zijn vastgelegd, gebaseerd op archiefonderzoek en bouwhistorisch onderzoek ter plaatse. De bouwhistoricus van de gemeente Taco Tel en bouwhistoricus Jan van der Hoeve van het Bureau voor Bouwhistorisch Onderzoek te Utrecht, hebben de verkenning gedaan waarbij ik, als bouwhistoricus en bewoner van het hof, ze heb bijgestaan met onderzoek ter plaatse en met de informatie die ik van het hofje al had verzameld. Verder heeft Henk Wiers het archiefonderzoek gedaan, dat door Beno Hofman is aangevuld.

Sikke-Bart Frieling of bebouwing van vóór 1517 is ter plaatse niet meer aangetroffen. Door het archiefonderzoek is wel duidelijk geworden dat het hof in 1517 is gesticht op twee naast elkaar liggende erven, met al aanwezige bebouwing op het noorden van het perceel (ter hoogte van huidige plaats van de poort aan de Rademarkt). Verder wordt in een archiefstuk uit 1517 beschreven dat bij de afbraak van het kasteel van graaf Edzard (op de plaats van het huidige politiebureau) de kanselarij met staand werk naar de overzijde van de weg is gebracht voor de oprichting van het Oosterpoorter- ofwel Sint Anthony Gasthuis. Al uit dit archiefstuk wordt duidelijk dat er bouwmateriaal hergebruikt werd. Dit is bij de bouwhistorische verkenning ook op diverse plaatsen in het hof aangetoond. Voorbeeld zijn de eikenhouten balken met oude inkepingen en gaten in de balklaag van woning 29-31; de balken stammen waarschijnlijk uit de middeleeuwen. Deze balken moeten zelfs twee keer zijn verplaatst! (afbeelding 2)

In dit jubileumnummer geef ik een kort verslag van het onderzoek en welke bijzonderheden deze verkenning voor het verhaal van het Sint Anthony Gasthuis heeft opgeleverd. Een completer bouwhistorisch verhaal verschijnt in het jubileumboek. Eind april 2016 is de bouwhistorische verkenning ter plaatse uitgevoerd, waarbij Jan van der Hoeve en Taco Tel de muren, kelder en kapconstructie lezen als een geschiedenisboek (zie uitwerking in afbeelding 5). Bij het uitwerken van de inventarisatie worden de bevindingen van de bouwhistorische verkenning gecombineerd met de gegevens uit het archiefonderzoek. Belangrijke vraag was of er nog onderdelen uit 1517 aanwezig zijn. Het staande werk van de kanselarij

Doordat het gasthuis in de 16de eeuw in een vrij onbebouwd gebied van de stad lag, was het de plek waar pestlijders/zieken tot 1644 verpleegd werden. Tussen 1569 en 1577 lag pal achter het gasthuis het omgrachte kasteel van Alva (afb. 1). De latere uitbreiding achter de westvleugel van het voorste hof is op deze gedempte gracht gebouwd, wat de scheefstand van de zijgevel van deze vleugel verklaart. In deze muur zijn overigens meerdere bouwfasen herkenbaar. Steeds had men last van verzakkingen.

5


(afbeelding 3 en bouwdeel 3 in afbeelding 8) Bij het onderzoek wordt dankbaar gebruik gemaakt van oude kaarten van de stad. Een kaart die veel geraadpleegd wordt en vrij nauwkeurig blijkt te zijn is die van Haubois uit 1643 (afbeelding 6). Deze kaart laat de hof mooi zien tegen de stadswal bij de buitenste Oosterpoort; deze situatie heeft het gebruik en de bouwgeschiedenis van het Sint Anthony Gasthuis bepaald. Door de uitbreiding van de stadswal in 1695/1696 werd het zuidelijke en oostelijke deel van het hof gesloopt (rood gestippeld in afbeelding 8) en iets noordelijker weer opgebouwd (geel in afbeelding 8). In deze bouwfase verdwenen vermoedelijk de eerste gebouwen van het gasthuis uit 1517 (ter hoogte van de huidige plaats van de poort). Deze oude onderdelen zijn vooral in het lage deel van de noordvleugel bij de bouwhistorische verkenning teruggevonden. Kenmerken hiervan zijn het hergebruikt materiaal (groot formaat stenen en eiken onderdelen in de kapconstructie). De zuid- en oostvleugel zijn ook uit die periode (geel in afbeelding 8) en de poort uit 1664 is verplaatst naar zijn huidige plek (blauwe pijl afbeelding 8). De westelijke vleugel van de voorste hof wordt in 1696 aangepast. Door deze verplaatsing zijn er aanpassingen gedaan in de opbouw van de poort; zo is de poort vermoedelijk iets smaller herbouwd. Dit is te zien aan de ingekorte rozetten bij de aanvang van de boog (afbeelding 4).

drie gebouwen uit 1732 (bebouwing 1 t/m 3). De gebouwen 1 en 2 hadden elk 4 kamers voor krankzinnigen welke door interne gangen ontsloten werden. Gebouw 3 met eveneens 4 krankzinnigenvertrekken en een verzorgerswoning waren vanaf de Dolhuisgang bereikbaar via een smalle gang achter de westvleugel van het voorste hof en bouwdeel 2. Als in 1844 de dollen niet meer mogen worden opgevangen in het gasthuis, verbouwt men rond 1854 deze bouwdelen en het rest van het gasthuis tot eenkamerwoningen. Bouwdeel 2 en 3 worden onder ĂŠĂŠn L-vormige kap geplaatst waarbij de voorgevel van bouwdeel 2 opnieuw wordt opgetrokken. Het achterste hof is dan via een gang onder de klok bereikbaar. Bouwdeel 4 (de voormalige bierbrouwerij) wordt gesloopt om meer lucht en licht te verkrijgen. Op de locatie van bouwdeel 1 komen twee wonin-

Uit het onderzoek ter plaatse en in het archief kwamen ook diverse bouwfasen vanaf 1721 tot 1854 naar voren. Uit een ruwe schets van het hof uit 1854 en gevonden bouwsporen kon ook de oorspronkelijke bouwvorm van de vleugel achter de westelijke vleugel van het voorste hof en de bebouwing rond de Dolhuisgang worden gereconstrueerd, zoals herkenbaar is op afbeelding 8. Huisvesting van de krankzinnigen geschiedde in

6


gen aan de Herebinnensingel te staan (voorste deel van woning Herebinnensingel 34 en onderste deel woningen 13/14). Het merendeel van de vensters en deuren stamt uit de tweede helft 19de eeuw. Het achterste hof lijkt in één keer te zijn gebouwd in sobere Amsterdamse school architectuur. Toch is dit deel van het gasthuis in twee fasen gebouwd. De tussenpoort met 2 woningen en washok en tuinmuur van het tussenhof is uit 1927. De verklaring waarom het achterste hof niet in één keer is gerealiseerd, komt van een tekening uit 1928 uit mijn archiefonderzoek. Architect Berlage had een stedenbouwkundig plan gemaakt, waarbij een brede verbindingsweg via het Hereplein door een verbrede Ypenmolendrift naar het Zuiderdiep loopt. Als deze plannen in 1930 van tafel gaan, kunnen pas de woningen aan de Ypenmolendrift en de woning aan de Dolhuisgang gebouwd worden. Tot slot de renovatie van 1982-1983. Zoals foto 7 laat zien is het gehele dak en interieur van het gasthuis in 1982 gestript en is het interieur geheel volgens zogenaamde Van Dam-eenheden ingedeeld. Doordat er in 1982 geen bouwhistorisch onderzoek is uitgevoerd is veel historisch materiaal verloren gegaan, waaronder complete muurschilderingen. Hierdoor is het verhaal van het gasthuis nu niet makkelijk afleesbaar.

De cultuurhistorische verkenning van 2016-2017 heeft het verhaal van het Sint Anthony Gasthuis weer wat completer en zeker nog boeiender gemaakt.

Afbeelding 5 Voorgevel van het tweelaagse gedeelte van de noordvleugel, gezien van de eerste binnenhof (anonieme aquarel uit de eerste helft van de 19de eeuw, Groninger Beeldbank nr. 1536-3515). Op deze tekeningen zijn bouwnaden uit de voor- en achtergevel gecombineerd, zodat de vier opeenvolgende bouwfasen herkenbaar zijn. De bouwvolgorde is aangeduid met cijfers. De verbouwing van dit deel van de noordvleugel is gerealiseerd vóór 1695, omdat het lage deel tegen deze vleugel is gezet. In bouwfase 4 waren vermoedelijk tot 1721 de krankzinnigen ondergebracht. Te herkennen aan de tralies voor de ramen in achtergevel.(Sint Anthony Gasthuis was vanaf 1702 enige plaats voor de opvang van krankzinnigen). De kap is bij de verhoging hergebruikt. Dat de kap in de bouwfasen 3 en bouwfase 4 te verdelen is, wordt herkenbaar doordat de hanebalken in fase 3 aan de westkant van de sporen zitten en in fase 4 aan de oostkant (een hanebalk is de dwarsbalk bovenin de kap).

7


8

bron: Groninger Archieven


Art. 1. De bovengemelde Persoonen zullen behoorlijke Zorge draagen, dat het bij de Poort van het Convent, zoo wel buiten, als binnen dezelve zindelijk, en schoon blijft, en zoo veel mooglijk, alle vuiligheid zoeken te weezen

Art. 5. Dezelve zal in de Maanden November, December, Janúarij en Febrúarij: des Morgens te 7 uür geöpend, en des Avonds te 9 uür geslooten worden.

Art. 2. De Poort zal des Middags en des Avonds geslooten zijn, wanneer ër gegeeten word.

Art. 6. Bij aldien er iemand, terwijl de Poort geslooten is, in, of uit het Gasthuis wilde, zal gehouden wezen, daar voor aan den Poortier te betaalen . Stuiver; doch na Tien uur des Avonds, Een Stuiver.

Art. 3. Dezelve zal in de Maanden Meij, Junij, Julij, en Augustus, des Morgens om 5 uur geöpend, en des Avonds om 10 uur geslooten worden.

Art. 7. Van het bovenstaande Poortgeld is Niemand uitgeslooten, als de Leveranciers; benevens die dienstbaar, aan het Gasthuis zijn.

Art. 4. Dezelve zal in de Maanden Maart, April, September, en October: des Morgens te 6 uür geöpend, en des Avonds te 9 uur geslooten worden.

Art. 8. De Poortier, zal van wegens het Gasthuis S’Jaarlijks aan Salarium, daarvoor genieten de Somma van Agt Guldens zonder meer: waarvan het Eerste Jaar zal koomen te verschijnen op den eersten Maij 1824. Actum in het Convent. den 1 Maij 1823

F.J. von Kolkow, 1875, collectie RHC Groninger Archieven

L. Kuipers Boekh. Voogd In de Vergadering van den 26 September 1828 is door de Voogden bepaald, dat het 2de Artikel van bovengeschrevene Instructies worde veranderd, als volgt: Des middags en des avonds bij het aan Tafel gaan der Conventualen zal de Poort gesloten worden en gedurende volle drie kwartier uur gesloten bijven. J.J. Scheepers Boekh. Voogd

9


10


D

olhuizen had je door het hele land. Ze waren bedoeld om ‘dollen’ van de straat te houden, niet om ze te verzorgen of te verplegen; psychiatrie bestond nog niet en de toestand van deze ongelukkigen werd dan ook minder gezien als ziekte dan wel als straf van God. In de 17e eeuw hebben zowel het Pepergasthuis als het Sint Anthony Gasthuis zich met hun opvang bezig gehouden; vanaf 1702 werd dit de exclusieve taak van ons hof. Er werd speciaal voor bijgebouwd (thans de huisjes op het middenstuk en het oude, oostelijke, deel van het achterste hof). Fijn hebben die krankzinnigen het er niet gehad, al vond de toenmalige voogdij dat men zeer geëquipeerd was voor een goede opvang. Deze bestond hierin, dat de stumpers werden opgesloten, geketend of in kooien, veelal op de zolders waar het ’s zomers niet te harden was van de hitte en ’s winters niet van de kou. Ze lagen op stro en in hun eigen vuil. Van enige medische zorg was gedurende de hele 18e eeuw geen sprake. Maar het was big business, een economische kurk waar het Sint Anthony Gasthuis mede op dreef. Zowel de instanties als sommige families betaalden goed geld om overlastplegers resp. zwarte schapen uit beeld te houden. En dat was niet de enige inkomstenbron: op hoogtijdagen werd het dolhuis opengesteld voor het publiek, dat graag betaalde om zich aan de ongelukkigen te vergapen, er de spot mee te drijven of ze zelfs met een stok te porren om ze op te hitsen. Op de volgende pagina’s kunt u zich daarvan een beeld vormen.

stevig tegengewerkt door de voogdij, die vermoedelijk zag aankomen dat dit wel eens het einde van haar lucratieve handel zou kunnen betekenen. De herhaalde oproepen van de artsen tot verbetering van deze mensonterende toestanden haalden dan ook weinig uit. Inmiddels begon de medische wetenschap krankzinnigheid toch als een ziekte te zien. De Krankzinnigenwet van 1841 wierp zijn schaduwen vooruit: toen in 1838 de ‘Provinciale Commissie van Geneeskundig Toevoorzicht’ een onaangekondigd bezoek aan het dolhuis bracht kwam de deplorabele toestand van de patiënten pas goed aan het daglicht. De commissieleden schrokken zich een ongeluk en schreven een verontwaardigde brief aan het (verantwoordelijke) gemeentebestuur. De voogden, die de bui zagen hangen, verweerden zich met de stelling dat de beschreven gevallen uitzonderingen waren geweest. Er gebeurde weinig, want de voogdij had geen geld om wezenlijke verbeteringen door te voeren en de gemeente was daartoe evenmin erg genegen, omdat er in den lande psychiatrische gestichten zouden worden gebouwd. Het bleef dus bij lapmiddelen. De Krankzinnigenwet doorbrak deze impasse. In 1842 bezochten twee ‘Inspecteurs der gestichten voor krankzinnigen’ het gasthuis en toetsten dit aan de eisen die de nieuwe wet formuleerde. Hun oordeel was vernietigend. Zij adviseerden tot volledige afbraak en tot overplaatsing van de patiënten naar instellingen, die inmiddels in Nederland verrezen. Als overgangsmaatregel schreven zij verbeteringen voor, die het verblijf van de patiënten draaglijk moesten maken. Die verbeteringen bleven achterwege -voogdij noch gemeente zal er veel voor gevoeld hebben nog geld in een aflopende zaak te steken- waarop het dolhuis bij Koninklijk besluit werd opgeheven en per 1 maart 1844 gesloten. (RM)

Het tij kenterde langzaam in de 19e eeuw, en u kunt daar meer over lezen in het boek dat Beno Hofman over het St. Anthony Gasthuis heeft geschreven. Enkele Groninger huisartsen trokken zich het lot van de ‘dollen’ aan en begonnen op vrijwillige basis en zonder er iets voor te rekenen visites te lopen en elementaire zorg te verlenen. Ze werden daarin

11


Uit de historische roman ‘Albarta ten Oever’ door

man aan een ketting rillend op een strooleger lag. Hij stiet onverstaarbare klanken uit en draaide heen en weer op een soort platform, dat hem als cel diende en waarom heen houten hekken hem van de toeschouwers scheidden. In het midden was een ijzeren spil en een bewaker bracht dit toestel telkens in beweging. De bezoekers stonden in een kring hier omheen en vergaapten zich aan het treurige gezicht van den halfnaakten man, die wezenloos voor zich uitstaarde. “Hij is met stomheid geslagen,” zeide een opzichtige vrouw en sloeg naar hem met een rooden zakdoek. “Hij is kwaad ‘weest vanmorgen,” zei de bewaker. Het ‘raasd en ‘tierd als ’n beest. Daarom moet hij op de draaikooi, dan worden ze stil. Hij is nou aardig bedaard. Dat het ‘e zoo elk vierdelsjaar, mot je denken.” “Laat hem eens wat zeggen,” zei de vrouw weer. De bewaker riep een paar woorden, die voor Albarta een ruwen klank hadden en de geketende sloeg de oogen op met een uitdrukking van schuwe droefgeestigheid. “Vang!” riep de vrouw en wierp hem een stuk kermiskoek toe, dat hij aanstonds naar den mond bracht en met groote, gulzige happen binnensloeg. Meer versnaperingen volgden en de man, telkens door den bewaker aangepord, riep met een overslaande stem: “Danke, danke!” De kring werd steeds grooter en de kermisvrijer van de meid zeide: “Wij gaan naar boven. Daar za’ je nog eens heel wat anders zien!” De kinderen volgden schuw; Margaretha Grimminge, wat onwillig, moe van den langen tocht, werd door de nieuwsgierige meid vooruit geduwd. “Kom,” riep deze tegen Albarta, “boven is ’t veel mooier.” Met een zucht volgde zij en klom langzaam de trap op. Zeventien treden telde zij, alle driehoekig, aan den zijkant breed en spits toeloopend, waaiersgewijze om een kolom opgemetseld. De lucht werd steeds duffer, hoe hooger zij klommen.”Net een stal” zeide Albarta ontevreden, maar de meid, vol verwachting over wat de jongen voorspelde, hoorde haar niet. Een luid gekrijsch klonk plotseling op uit een cel, een kooi met ijzeren tralies, waar een reeds bejaarde vrouw zich woedend weerde tegen den spot van tal van toeschouwers. Haar hoofddoek was uit den knoop geraakt en hing halverwegen over haar

Wouter van Riesen, met illustraties van Anton Pieck (uitgeverij Callenbach, Nijkerk 1942). Het verhaal speelt zich af aan het eind van de 18e eeuw en beschrijft hier het dolhuis. Albarta ten Oever heeft echt bestaan en woonde o.a. in de Steentilstraat. De schrijver heeft in dit boek geprobeerd historisch juist te zijn en er is geen reden om te twijfelen aan praktijken zoals hier beschreven. .... kwamen zij terecht op de Rademarkt. Voor het Anthonie-gasthuys was een toeloop van menschen. De jongen bleef staan en gaf het kindermeisje een duwtje. “ ’t Dolhuus,” zeide hij verklarend. “Da’s toch wel zoo machtig mooi om es te zien en ’t kost maar een stuver.” Het meisje blikte nieuwsgierig door de openstaande groene deuren over het grasveld van het hofje. “Daar achterin is het. Je kent der ook van de kant van de Prinsenstrate in komen, maar dit loopt mooier. Kom maar met. Ik zal wel betalen,” stelde hij gulhartig voor. “Ik weet niet of Juffrouw ’t goed vinden zal voor de kinder,” aarzelde het meisje, maar de jongen overwon haar bezwaren door te wijzen naar andere kinderen, die aan de hand van hunne ouders reeds onder de poort doorliepen. “Alle achtentwintigsten mag je hier in, net als op den Martinitoren. Verleden jaar bennen wij hier ook weest. We hebben er zoo lacht om al die gekken!” Al pratende drong hij zijn vrijster vooruit; de kinderen volgden, hand in hand. Langs de lage huisjes, waar hier en daar een paar bewoners op een bank zaten, of een vrouw water schepte uit een regenton, liepen zij in den stoet mee naar een deur, achteraan, waar de jongen den toegangsprijs betaalde. Een duffe lucht woei hun tegemoet uit de duistere gang; flauw schemerde aan het einde hiervan een wenteltrap, waar telkens bezoekers verdwenen. Met afschuw zag Albarta opeens hoe een halfontkleed

12


magere schouders; grijze haren krulden warrig om het verwelkte gezicht, waarin een paar oogen in uitersten haat haar kwellers tegenfonkelden. Angstig bleef Barta staan, haar zusje, dat bescherming bij haar zocht, stevig bij de hand. De meid was tot voor de kooi gekomen en zag toe hoe haar vrijer de vrouw een versnapering toewierp. Met woede vertrapte zij deze onder haar blooten voet en slaakte toen een gillenden pijnkreet, terwijl ze met haar hand naar haar hiel greep: ze had zich geschramd aan een spijler. Het volk voor de kooi lachte hoonend en bootste wreed haar pijnkreten na, met lange snerpende uithalen. Iemand zeide: “ ’t Wief is van den duvel bezeten: dy mosten ze der uut ranselen” en een schaamteloos leedvermaak klonk uit zijn toon. “Nog één verder,” zei de jongen. “As die er tenminste nog is.” Zij liepen snel de gang door, waar hij een laag deurtje openduwde. Er hing een scherpe lucht, als in een varkenskot. Op een bankje zat een nog jonge man, die een lat tegen zijn kin duwde en met een ander stuk hout hier over streek. Hij neuriede er zachtjes bij en met een verren blik zong hij iets in een vreemde taal. “Da’s een muzikant ‘weest,” verklaarde de vrijer nu. “Hij was stapelgek op een schatrijke meid hier in Groningen; zij zeggen van een freule en die mocht hem niet hebben en nou is hij heelemaal op de loop.” Een paar kwajongens gilden door het zachte gezang heen. “Stil,” zei de vrijer, “anders wil hij niet meer. Kiek ies,” hij haalde een stuk koek uit zijn zak en hield dat den lijder voor. Deze liet zijn gedroomd instrument zakken en blijkbaar met gedachte en blik ver weg, staarde hij den jongen aan. “Da’s veur dy,” zei deze ernstig, “dan most nog ‘ns veur ons zingen en springen.” De kranke schudde het hoofd. “Zingen …...” herhaalde hij met een doffe stem, “en springen ……” en hij keerde zich om naar den muur, bracht het hout weer aan zijn kin en vervolgde de droefgeestige melodie. In diepe aandacht stond Albarta er bij, stille tranen van medelijden liepen over haar gezichtje. Margaretha riep: “Ik wil naar Moeke toe!” “Stil,” zei de meid, “nog eventjes.” De jongen herhaalde zijn verzoek, maar vruchteloos. Een goed gekleed burger stak nu zijn wandelstok tusschen de tralies door en bracht den geestzieke

daarmee valsch een stoot toe. De man gaf een kreet van pijn en toen, in felle woede, barstte hij los in hevige klanken, die een waanzinnige melodie vormden. Hij hief het eene been op, daarna het andere; wierp het hout van zich en met de armen boven het hoofd begon hij te dansen. Snelle, geoefende passen. Naar links, naar rechts, met het hoofd telkens naar de tegenovergestelde zijde en de armen sierlijk gebogen, alsof hij voor een publiek optrad. De menschen hitsten hem op met schreeuwen en gemeene gebaren, zijn zingen werd nu woester en op de maat daarvan sprong hij wild door de kooi. Op eens nam hij een soort aanloop, verhief zich op de teenen en wilde met een zwevenden pas naar het andere eind van zijn gevangenis springen, toen hij – blijkbaar geen rekening houdende met de lage zoldering – zijn hoofd tegen een balk stiet en met een kreet van smart in een hoek neerviel. Het deerniswekkende gekreun van pijn werd overstemd door een dierlijk gebrul van vermaak van het botte kermisvolk. Ook het kindermeisje drong zich naar voren, belust om den man te zien lijden, maar Albarta trok haar vastbesloten aan haar jurk en zeide door haar tranen heen: “Ik ga weg en ik neem Grietje mee.” Ondanks de booze woorden van de meid en de belofte van den vrijer voor een zakvol suikergoed, als zij bleef, trok zij haar zusje met zich de trap af en snelde door de duistere gang naar buiten. Schreiend liepen beide kinderen over de Rademarkt naar huis, waar zij luidkeels om Moeder riepen. In de keuken kwam bij horten en stooten het verhaal over wat zij hadden gezien en gehoord er uit en Juffrouw Grimminge was zoo verontwaardigd over het schouwspel, dat de kinderen buiten haar weten hadden bijgewoond, dat ze de meid, die even later buiten adem kwam aangehold, op staanden voet ontsloeg. Albarta echter behield nog dagen lang een herinnering aan de droeve tooneelen en met een huivering ging zij voorbij het Anthonie-gasthuys, zoovaak haar weg daar langs voerde.

13


14


23 juni 1517 - 23 juni 1917 Ter uitvoering van het besluit genomen in de vergadering van 9 juni jl. hebben de Voogden met hunne echtgenooten zich begeven naar het Gasthuis. Om 10 uur werd de bel geluid en verzamelden al de Conventualen zich op het binnenplein, voor de kamer van de Moeder van het Gasthuis, Mejuffrouw Fokkens. De Voorzitter, het woord voerende, deelde de conventualen mede, dat het heden 400 jaar is geleden, dat het Gasthuis is gesticht, en wees er op dat in die 400 jaren, het Gasthuis velen tot steun en zegen was geweest, en Voogden daarom dezen gedenkwaardigen dag niet ongemerkt voorbij wenschten te laten gaan. Hierna werd uitgereikt aan de samen wonende Conventualen, een flesch wijn, een taart, een bus cacao, een pond suiker en een pond kaas samen ter waarde van f 7,50, met een couvert waarin f 27,50 en aan de alleen wonende conventualen een halve flesch wijn, een taart, een halve bus cacao en een half pond suiker en een half pond kaas, samen ter Waarde van f 5,- met een couvert waarin f 15,-. Ook de huurders van Kamers, meenden de Voogden op dezen heugelijken dag te moeten trakteeren

en ook zij kregen versnaperingen gelijk aan die der Conventualen, doch zonder een bijdrage in geld. De echtgenooten der Voogden werden ieder een bouquet aangeboden namens de conventualen die van hunne dankbaarheid voor de verrassing en de geschenken, op deze wijze blijk gaven. Vlaggen boven de poort en op het binnenplein gaven het geheel een feestelijk aanzien, terwijl eene gramofoon, welwillend afgestaan door den heer Smit, vader van het Pepergasthuis, zorgde voor de vroolijkheid. De opzichter van het Gasthuis, N. Geel werd een couvert aangeboden met f 30,- en Smit, die Jaarlijks de rekening opmaakt van het Gasthuis kreeg eveneens f 30,-. De Kosten van dezen dag bedragen alzoo f 688,02, welke uitgaaf de Voogden, gezien de gezonden financieelen toestand van het Gasthuis, met volkomen gerustheid hebben kunnen doen. De Voogdij: J.K.J. Nieboer, voorzitter W.M. van Haaften, boekhoudend voogd Van Swinderen, secretaris

foto: 21 maart 1929, collectie RHC Gron. Archieven

15


Twee pagina’s uit het Adresboek van Groningen 1921, dus kort na het 400-jarig bestaan.

16


17


U bent de term op de pagina’s hiervoor al een paar keer tegengekomen. Het was in de voorgaande eeuwen gebruikelijk om je tegen een vast bedrag in het gasthuis in te kopen. Je heette dan ‘conventuaal’ wat betekent: behorend tot het convent. Je kreeg dan voor de rest van je leven een dak boven je hoofd, en wat extra’s die voor elk gasthuis anders konden zijn. Het was dus een soort levensverzekering: werd je oud dan had je geluk; stierf je kort na de inkoop, dan was dat juist weer voordelig voor de voogdij. De prijzen varieerden naar leeftijd. In 1921 betaalde een echtpaar van tussen de 55 en 60 jaar f 4000; tot 65 jaar f 3500; daarboven f 3000. Alleenstaanden betaalden iets meer dan de helft van die bedragen. Naast een vrije woning kreeg men ook zakgeld: f 6,- in de week voor een echtpaar, f 3,25 voor een alleenstaande. In de 19e eeuw was het nog regel dat conventualen ook hun bezittingen aan het gasthuis nalieten.

Die werden dan in opdracht van de voogdij geveild. Uit die tijd dateert een advertentie uit de Groninger Courant van 12 april 1857, die ik hier afdruk (met dank aan Sigurd van Vliet). In de regel zullen de bezittingen niet veel hebben voorgesteld: in de annonce is het GOUD en ZILVER kennelijk even belangrijk als de VROUWEN LIJFSTOEBEHOOREN. Dus: wat inboedel, wat dameskleding, en misschien nog een ring en een broche. Ziedaar het bescheiden einde van Mejufvrouw de Wedw. P. Oosterveld. Het conventualensysteem in het Sint Anthony Gasthuis heeft nog lang geduurd en kende een uitloop tot in de jaren 90 van de vorige eeuw. Mevrouw Tunteler was een van de laatsten. Het contract van haar en haar man is op de volgende pagina’s afgedrukt en dateert van 1958; de inkoopsom voor dit echtpaar (hij is op dat moment 71, zij 59) beliep f 8950, echter met de bepaling verblijvende hunne overige goederen aan hen in vollen eigendom waaruit ik afleid dat ze hun erfenis niet aan de voogdij hoefden na te laten. Opvallend is dat, terwijl het inkoopbedrag intussen flink is opgetrokken, het zakgeld sedert 1921 niet meer is verhoogd. Dat de voogdij uiterst zuinig was mag ook blijken uit het -thans bizar aandoende- verzoek de uiterste zuinigheid te betrachten bij het gebruik van closetpapier. De radio, die het echtpaar naar het hofje meeneemt, wordt met wantrouwen bezien en met diverse veiligheidsvoorschriften omgeven.

18


19


20


21


T

oen in april 1992 Mevr. Tiemersma mij vroeg om conciërge te worden wist ik niet waar ik aan begon op het moment dat ik na rijp beraad ja zei tegen de taak. Enkele maanden eerder, op 1 januari, mocht ik huisje nr. 8 huren en daar was ik net begonnen aan een vrij jaar na 30 jaar psychiatrische verplegingszorg. Na mijn vraag of ik ook veel aan sociale activiteiten moest doen vertelde mevrouw dat dát niet de bedoeling was. In de eerste plaats moest ik gewoon mijn eigen leven leiden en in het sociale moest ik oppassen voor ‘wespennesten’ die er wel eens bleken te ontstaan. Na aanvang van mijn taak bleken er gewoon heel wat (on)geschreven regels te zijn, waar ik me over verbaasde. Er zouden alleen rode geraniums naast de deur mogen hangen. Waarom wist niemand! Ik heb toen een blauwbloemige hangplant bij mijn voordeur gehangen, die binnen een week gestolen werd en daarna begon de opmars om iets persoonlijks met de gevel te doen, met als gevolg dat er nu overal stoeltjes, banken, prullaria en planten bij de gevels staan. En tja, smaken verschillen, maar in het algemeen heeft het hofje daardoor wel een gezellig aanzicht gekregen. Verder kwam ik de ramen tegen. Wat een klus om die hoge ramen schoon te houden. Sommige mensen (de nonnen bijv.) waren wekelijks met de ragebol bezig. Anderen deden er jaren niets aan. Daar was geen regel voor, maar het zag er niet uit. Na overleg met de voogdij en een enquête onder bewoners wilden 30 huurders tegen betaling wel 4x per jaar een glazenwasser laten komen. De rest kwam er door mutaties ook bij en nu is het een vanzelfsprekendheid. Al snel heb ik toen ook de grofcementen vloer in de wasserette laten betegelen en er een paar klapstoeltjes neergezet. Dat was nodig omdat mijn huis een soort schaftlokaal voor schilders en bouwvakkers geworden was. Daardoor kwam mijn eigen leven leiden in het gedrang. Dit zijn wat voorbeelden van praktische zaken. Sociaal en emotioneel gebeurde er ook van alles. Geluidsoverlast, samenwoning, baby’s, overlijden en huisdieren waren regelmatig de reden voor vragen en onrust, maar dat ging allemaal weer over. Bijzonder is het wel dat ik de laatste twee conventualen uitgeleide heb gedaan. Zowel mw. Tunteler als mw. Kölling zijn uiteindelijk in een verzorgingstehuis overleden terwijl ze zich tot hun dood in het hofje hadden ingekocht. Het zij zo! Al met al zijn het voor mij 17 prettige jaren geweest toen ik hier conciërge mocht zijn. Nu ik op nr. 38 alles rustig kan zitten bekijken zijn er nog wel een paar opmerkelijke fenomenen: er zijn ineens een aantal oma’s en opa’s in het hofje, waardoor er veel meer kindergeluid weerklinkt. Vooral als ze leuk spelen is dat zeer verademend. Twintig jaar geleden werden er sporadisch pakjes bezorgd. Nu wel twintig per week. Door een folder van een stadswandeling van de VVV is ook het toerisme enorm gegroeid en dat heeft niets meer met het weer te maken. Tegenwoordig is het in ieder seizoen druk. De relatie met de voogdij is voor een conciërge best belangrijk. Ik heb me altijd goed gesteund gevoeld door de wisselende leden. Ooit werd me wel gevraagd om hen geen voogdij, maar bestuur te noemen. Daar heb ik nog steeds moeite mee omdat ik voogdij zo’n aardig woord vind. En om met Ede Staal te spreken: “Wat maokt ’t aiglieks oet, bakker bakt toch brood of stoet!” Voorlopig ben ik nog steeds blij met mijn 3de plek in dit hofje en hoef ik nooit meer te verhuizen in mijn leven. Hopelijk krijgen we een leuk feest op 10 juni, dus tot ziens!

22


E

en veelgestelde vraag van bezoekers van het Gasthuis is: wat doet een conciërge eigenlijk? Ik ben in september 2009 begonnen aan het conciërgeschap en kan na 7 jaar zeggen: wat doet een conciërge eigenlijk niet? Tot nu toe heb ik gefungeerd als postbezorger, poortwachter, maatschappelijk werker, psycholoog, kantinejuffrouw, telefoniste, organisator, appelplukker, schoonmaker, rampenbestrijder, woordvoerder, gids, sneeuwruimer, sleutelbeheerder, adviseur, hofjeswacht, cv- controleur. En nog veel meer……. Ik heb in 7 jaar tijd 2.500 keer de poort ‘s avonds gesloten, 17.000 wasmuntjes verkocht, 2000 kopjes koffie geschonken, 400 km door het hofje gelopen, 850 keer gebeld.

foto: Han Santing

En nog veel meer…. Opgegroeid op een klein Duits waddeneiland ben ik na veel omzwervingen (ik heb o.a. 3 jaar in Australië gewoond) op een wonderbaarlijke manier in het St. Anthony Gasthuis als huismeester terechtgekomen. Toen ik voor het eerst door de poort liep en het hofje voor mij zag liggen had ik het gevoel dat ik op een eiland in de drukke stad terecht was gekomen, een eiland en een oase van rust. Dit jaar is het hofje 500 jaar oud! Wat zouden de muren ons allemaal kunnen vertellen? Over vergane tijden, de pestlijders en de ‘dollen en dwazen’ die hier werden opgevangen onder erbarmelijke omstandigheden, vastgeketend in hokken. Gelukkig zijn die tijden voorbij en wonen jong en oud nu in gerenoveerde huisjes op een prachtige plek in de bruisende binnenstad van Groningen. Ik hoop nog lang de (af en toe strenge) huismeester van dit prachtige oude hofje te mogen zijn!

Links: Petra Hoogervorst was conciërge in het Sint Anthony Gasthuis van 1992 tot in 2009 Boven: Frauke Friedrichsen is vanaf 2009 conciërge

23


foto: Han Santing


Gelukkige Jaren In de periode 1974 tot 1981 woonde ik in het Sint Anthony Gasthuis, door ons Het Hofje genoemd. Ik kijk er op terug als een van de gelukkigste periodes uit mijn leven. Het was een heerlijke, veilige en vooral gezellige plek om te wonen. Ook vrienden van buiten het hofje kwamen graag langs omdat het er altijd gezellig was en je altijd wel iemand thuis trof.

schappen voor hen en veegden we het straatje aan. Of we bouwden beelden in de sneeuw en haalden daarmee de voorpagina van het Nieuwsblad van het Noorden. Die combinatie van jong en oud was een prachtig voorbeeld van wat je nu meer-generatie-wonen noemt. Met Mevr. Alma (rechts van de klok) had ik ook een leuk contact. Ze had ooit met mijn oma Dieuwertje Bakker op school gezeten. Op een dag vroeg ze of ik wilde komen, want ze had iets voor me. Ik kreeg van haar een mooie spiegel met een houten rand “omdat je de kleindochter van Dieuwertje bent”. De spiegel hangt nog steeds in de gang als dierbare herinnering aan mijn hofjestijd. Achteraf denk ik dat de (meeste) oudjes erg genoten van het contact met de jongelui. Maar dat genieten was wat mij betreft wederzijds. Vele jaren later kwam ik met mijn drie kinderen -kleuters nog- in het hofje. Ik wilde ze laten zien waar ik had gewoond. We gingen even binnen bij mevr. Tunteler, die rechts van de poort woonde. Toen we naar huis gingen, waren ze diep onder de indruk: “Die mevrouw is wel heeeeeeel oud…”. Als ik nu nog wel eens door het hofje loop, zie ik geen oudjes meer. Heel jammer denk ik dan, het was juist zo bijzonder die woongemeenschap van jong en oud.

foto’s: Mevrouw Schuit (boven) en mevrouw Tunteler

De combinatie van leeftijdsgenoten en ‘oudjes’ maakte het vooral zo bijzonder. De grappigste herinneringen komen boven: Juffrouw Bakker, Mevrouw Alma, Mevrouw Tunteler, Mevrouw Schuit: ik zie ze weer voor me. In die tijd was ik veel aan het breien, truien maar vooral kniekousen in alle kleuren van de regenboog. Die droegen we onder lange spijkerrokken met stoere klompen. Omdat ik redelijk goed kon breien maar niet wist hoe ik de hiel in de kous moest breien ging ik naar juffrouw Bakker, die me haarfijn kon uitleggen hoe ik de bocht om moest… In de winter als het gesneeuwd had deden we bood-

25


Jan en Marjet de Boer Ongehuwd samenwonen was in 1960 maatschappelijk onaanvaardbaar. Het gebeurde wel, maar het was not done. Je was verliefd, je verloofde je en daarna trouwde je en dan wachtte je op toewijzing van een woning. Dat kon lang duren. Sommigen leefden gedurende die tijd ook nog gescheiden. Dan bouwde je ‘urgentie’ op (vermoedelijk in meerdere opzichten). Zo niet het jonge paar De Boer-Jonkhoff. Zij raakten verliefd, verloofden zich in augustus van hetzelfde jaar en werden in december 1959 geconfronteerd met de mogelijkheid om een kamer over te nemen van een studievriendin. Daarbij hoorden ook enige schoonmaakwerkzaamheden voor de eigenaar van het pand, die op de begane grond zijn bedrijfje had. Prachtig, een ‘woning’ dus. Meteen aan haar ouders gevraagd om toestemming voor een huwelijk (dat moest toen nog tot 31 jaar) en -enigszins tot onze verbazing- werd die ook grif gegeven. Maar toen gooide de huiseigenaar roet in het eten. Die vond twee studenten als schoonmaakhulp ver boven zijn stand en hij zag van de verhuur af. En in die tijd hoefde je daar ook geen kort geding tegenaan te gooien. Goede raad was duur, maar zo’n huwelijkstoestemming geef je niet zomaar weer op.

pront in het midden. De huur ging in per 1 april à f 25,- per maand. De maanden maart en april werden besteed aan het opknappen en schilderen van het interieur. De voogdij voorzag ons van een wastafel op de bovenverdieping; onze voorgangers hadden het kennelijk moeten doen met de kraan in het piepkleine keukentje. Van een douche was toen nog geen sprake. De woning vertoonde -naar onze herinnering- drie belangrijke aspecten. Onder de woning was een prachtige kelder met Romaanse gewelven. In die kelder prijkte alras een wijnrek met misschien wel 12 flessen. Verder een heel klein keukentje, nauwelijks meer dan 1 m3 waarvan dus nog een deel aanrecht. De afwas geschiedde er in close harmony. En dan hadden wij een buurvrouw op nummer 10, juffrouw Achterberg, die nog vóór de daadwerkelijke bewoning aan ons en aan het bestuur had laten weten dat zij met deze nieuwkomers allerminst was ingenomen. Na korte tijd bleek juffrouw Achterberg tekenen van geluidsoverlast (in passieve zin) te vertonen. Als we ’s avonds naar bed gingen (op een civiel tijdstip, want we studeerden nog) deden we dat zeer voorzichtig. Desondanks werden we door juffrouw Achterberg getrakteerd op luide kloppen met een hard voorwerp tegen de scheidingswand (van hout) tussen de beide bovenverdiepingen. Toen wij eens -ter wille van haar- op sokken de trap opslopen en wederom werden getrakteerd op luid geklop, hebben we dat op dezelfde manier beantwoord. Toen was het afgelopen.

Dus wat toen? Intensief zoeken. Zo kwamen we via een vroegere klasgenoot terecht bij het St. Anthony Gasthuis met de waarschuwing dat er geen kinderen bij mochten. Een ooievaar-verbod! Dat was voor ons geen punt want de hooggeleerde gynaecoloog Ten Berge had al uitgemaakt dat kinderen krijgen niet behoorde tot de mogelijkheden. Er was een woning vrij, nr. 12, naast de luidklok, in het oude hofje (ter onderscheiding van de ‘nieuwbouw’ erachter). Voor het huurcontract dienden we ons te vervoegen bij de voogden. Door de houthandelaar Nanninga werden we uitgenodigd voor een gesprek. Kennelijk een goede indruk gemaakt want prompt daarna kwam een huurcontract met de ooievaarbepaling

Een belangrijke medestander in deze minioorlog was de huisaannemer Schillern, die ons -ongevraagd- kwam vertellen dat juffrouw Achterberg bekend stond als een lastpak en dat wij ons daarvan niets behoefden aan te trekken. Omdat hij al jaren de vaste aannemer was van het gasthuis kende hij ook alle bewoners en wist daarvan saillante verhalen te doen. Zo vertelde hij dat aan de overkant (de noordzijde) de bewoners van 4 woningen gebruik moesten

26


maken van één w.c. De haat en nijd onder deze oudjes was soms van dien aard dat een bewoonster (het waren overwegend vrouwen) op de w.c. ging zitten en daar ook bleef, met de deur op slot. Buiten stonden ze dan in de rij met hoge nood. Als enige bewoners van het gasthuis mochten wij ons vrij in en uit begeven. Daartoe ontvingen wij een sleutel van de poort, die ’s-avonds om 10 uur dicht ging. Die sleutel was geen gewone, het was een ‘joekel’, die je niet op je tenen moest laten vallen. We hebben die sleutel als aandenken meegeno-

men (gekocht!). En hoe eindigde dit idyllisch verblijf in hartje stad? Prof. Ten Berge had straal ongelijk. En dat liet zich al na ongeveer 6 weken merken. Begonnen in mei eindigde de huur al weer per eind oktober. Jan en Marjet de Boer-Jonkhoff, mei t/m oktober 1960 Bovenstaand artikel verscheen in het decembernummer van de Hofjeskrant van 2002. Zowel de heer als mevrouw De Boer, later advocaten hier ter stede, zijn inmiddels overleden.

T

oen wij eind 1964 het bericht ontvingen van openen voor bezoek later op de avond, maar dan de voogdijraad van het St. Anthonygasthuis, moest natuurlijk wel een tijdstip afgesproken zijn. dat wij als jong aanstaand studentenechtBovendien van te voren, want een vaste telefoon was paar een van de huisjes in het hofje konden betrekin die dagen een zekere luxe en alleen aanwezig in ken, waren we de koning te rijk. Het was nog de tijd het huis van de beheerder, een mobiel bestond niet. dat studenten bijna zonder uitzondering in een huis Een spontaan en impulsief bezoek leek er dus niet woonden met een hospes of hospita en dus met toezicht op je doen en laten. Van samenwonen voordat je was Herman en Emmy Overmars getrouwd, was helemaal geen sprake en de pil begon net aan zijn in het begin in te zitten. Een van mijn vrienden had daar echter schuchtere opmars. wat op gevonden; hij klom verschillende keren later In maart 1965 trokken we, net getrouwd, daarom in de avond over het hek aan de Herebinnensingel met een gevoel van grote luxe in ons eigen huisje. met een fles wijn in zijn jaszak, die we dan met veel genoegen tot laat in de nacht opdronken. We hebben als de enige jongelingen tot eind augusHet is een van de vele plezierige herinneringen die tus 1966 met veel plezier tussen de echt bejaarde wij bewaren aan ons 1- jarig verblijf in het Sint bewoners vertoefd, zij het dat er op de hoek met de Anthony Gasthuis. Herebinnensingel nog een ander studentenechtpaar woonde dat echter een eigen voordeur aan de straatzijde had. Onze voordeur was, zoals ook nu nog, achter de poort gelegen. Die poort werd om negen uur (of was het iets later?) ’s avonds gesloten door de beheerder die in het huis direct links achter de poort woonde. Voor ons, met een wat ander levensritme ten opzichte van de bejaarde bewoners, had dat natuurlijk gevolgen. Vooral voor het bezoek van vrienden en vriendinnen na dat tijdstip. Wij hadden voor onszelf een sleutel, zodat wij de poort konden

Met een fles over het hek

27


In 1970 nam ik in mijn geboortestad Eindhoven de trein naar Groningen. Ik was nog nooit in Noord-Nederland geweest, maar mijn leraar Nederlands op de middelbare school had me verteld dat de beste opleiding Nederlandse taal- en letteren in Groningen werd gegeven. Dus had ik me daar als student laten inschrijven en ik ging op weg om woonruimte te zoeken. Studentenhuisvesting bood me een kamer aan in Paddepoel, dat destijds zijn naam eer aandeed: het was een uitgestrekte zompige bouwput met hier en daar plukjes nieuwbouwwoningen. Het mij toebedachte kamertje was net groot genoeg om er een bed en een miniem tafeltje neer te zetten, en bood uitzicht op troosteloze moddervelden. Ietwat gedesillusioneerd keerde ik dezelfde dag naar Brabant terug. Het volgende bezoek was meer succesvol. Mijn moeder had inmiddels het heft in handen genomen en vergezelde me op mijn zoektocht. Na een nacht in de WEEVA te hebben doorgebracht wandelden we wat rond en belandden we in het Sint Anthonygasthuis. Als ik daar eens zou kunnen wonen! Vooral mijn moeder was zeer aangetrokken tot het idee dat haar 17-jarige dochter ‘s nachts achter een dikke middeleeuwse poort zou worden opgeborgen. Resoluut belde ze aan bij de conciërgewoning, destijds het onderkomen van de zeer gereformeerde heer en mevrouw Boekema-Broekema. Die konden zich, verzekerden ze, mijn moeders zorgen heel goed voorstellen! Mevrouw Boekema maakte zelfs alvast een plattegrondje van straten die ik, als ik eenmaal in Groningen zou wonen, absoluut moest vermijden. De meest onveilige, zoals de Gelkingestraat, kregen maar liefst drie kruisjes: levensgevaarlijk voor een meisje alleen! Van het echtpaar Boekema-Broekema vernamen we dat ‘de voogdij’ (een woord dat mijn moeder als muziek in de oren klonk) recentelijk had besloten om enkele jonge mensen toe te laten in het hofje. Tot onze verbazing werd nog dezelfde dag de deal gemaakt: ik kreeg een klein pijpenlaatje aan het eind van de noordwand in het eerste hofje, nummer 30, geloof ik. Uiteraard geen eigen w.c., geen douche, geen warm water, alleen een kraantje bij een klein aanrechtje. Op de zolders waren nog de houten kooien te zien waarin de patiënten uit het voormalige dolhuis hadden gezeten; op zon- en feestdagen, zo werd

‘Ik heb het nog

28


ons verteld, konden de stadjers hen tegen betaling komen bekijken. Mijn moeder en ik hadden het gevoel de hoofdprijs te hebben binnengehaald. Trots bevestigde ik de zware ijzeren 20 cm lange sleutel van de poort aan mijn sleutelbos. Ook schreven we nog even de tekst over in de gevelsteen: ‘Bespodt niet een out wyf ofte man niemant wyet waer ‘t hem toe comen can’. Daar zouden ze in Brabant van opkijken, en dat

was groot. Dit uitte zich bijvoorbeeld in het feit dat vele woningen, vooral die aan de noordzijde in het eerste hofje, voorzien waren van een zogenaamd spionnetje, een soort achteruitkijkspiegel die aan de buitenkant van het raam was bevestigd. Als je vanuit je fauteuil bij het raam in die spiegel keek, kon je precies bijhouden wie er de poort in- en uitgingen. Zo kon het gebeuren dat het eerste wat iemand zag die het Anthony Gasthuis betrad was een rij spiegels waarin hop, hop, hop, het ene rimpelige gezichtje na het andere verscheen. De jonge mensen waren in die jaren op de vingers van een hand te tellen. Mary Overdiep, die ook Nederlands studeerde en in het tweede hofje woonde, haar nicht Els Wieringa, die toen al, heel chique, een eigen abonnement op NRC-handelsblad had, en Ineke Mulder, een kleuterjuf met ouders in Oude Pekela en een heuse verloofde in Uithuizermeeden (of omgekeerd). Verder woonde naast Mary in het tweede hofje een jong theologenechtpaar, en in het huisje tussen de beide hofjes dat uitzag op de Herebinnensingel zat ook een jong stel. Die jongen en dat meisje werden mijn onderburen toen ik in 1972 mijn pijpenla verruilde voor een zeer riant bovenhuis, met een eigen w.c., een grote keuken, en een aparte slaapkamer. Dat daar in de winter het water in de wasbak ‘s ochtends soms bevroren was nam men graag op de koop toe. Mijn verhuizing betekende ook dat ik meneer en mevrouw Boekema-Broekema niet meer hoefde te vragen om gebruik te mogen maken van de douche, die toen dichtbij het washok tussen de twee hofjes was gesitueerd. Tegen betaling van 25 cent zorgde meneer Boekema ervoor dat je een tijdje onder een warme waterstraal kon staan. Soms was dat veel te kort. Dat bleek vooral die ene keer, toen Mary me had overgehaald om Zwarte Piet te spelen op een lagere school. Ik was net begonnen om de dikke zwarte smurrie van mijn gezicht te poetsen toen het water plots ijskoud werd. Time up! Ik heb nooit geweten of dit aan een te kleine boiler lag, of dat meneer Boekema zelf aan de knoppen zat.

nooit zo goed gehad!’ Jeanne Peijnenburg, 1970-1973 deden ze inderdaad. Ik spaarde in die tijd in navolging van de door mij bewonderde G.K. van het Reve religieuze kitsch. Daarvan was, aangezien de katholieke kerken in recordtempo leegliepen, toen snel en makkelijk veel te krijgen, dus mijn pijpenlaatje was al gauw tot de nok toe gevuld met gipsen heiligenbeelden in alle rangen en standen. En daar keken de Groningers dan weer van op. In mijn herinnering woonden er destijds vooral oude dames in het gasthuis; ik kan me geen bejaarde man voor de geest halen. Elk van die dames droeg het haar strak achterovergekamd, bij elkaar gebonden in een knotje dat vaak niet groter was dan een pingpongbal. Ik herinner me vooral de voortreffelijke juffrouw Hoogstra, een kleine maar kordate Friezin die, vroeg wees geworden, vanaf haar twaalfde of dertiende tot aan haar pensioen onafgebroken als dienstbode bij fortuinlijker families had ingewoond. Als ik bij haar op de thee ging in de ene kamer waarin ze woonde, sliep en kookte, kon ze daar met grote directheid en nuchterheid over vertellen. Maar of de betreffende familie haar nu slecht of goed had behandeld, al haar verhalen eindigden steevast met de mededeling: “Ik heb het nog nooit zo goed als nu, hoor! Ik kan doen wat ik wil!”. En dan stak ze nog maar een boterkoekje tussen haar klapperende gebitje. De nieuwsgierigheid van de dames

29


In augustus 1975 trok ik als zeventienjarige meid van het Drentse boerenland naar de grote studentenstad Groningen. Mijn adres werd het Sint Anthony Gasthuis, anders gezegd het hofje. Het hofje gaf je een stukje rust als in de provincie in de drukte van de stad. Daar bracht ik als tiener mijn eerste nachten door als student aan de Alo. Een grote zware ijzeren sleutel paste op het oude slot van de nog imposantere toegangspoort en zorgde ervoor dat ongewenst bezoek buiten de deur werd gehouden. Eveneens werd deze sleutel weliswaar onrechtmatig gebruikt om ‘s avonds toegang te verlenen aan bekende jongelui. Achter de poort trof je een nette tuin tussen de knusse huisjes. In de huisjes woonden bijna uitsluitend ouderen. Er waren slechts vijf jongeren, waarvan ik er eentje was. Wij hadden aanvullende taken binnen de muren van het hofje. Zo deden we boodschappen voor ouderen en ruimden sneeuw als dat nodig was. De ouderen vonden dat geweldig en bedankten ons daarvoor oprecht met een advertentie in het toenmalige Nieuwsblad van het Noorden. In het hofje werden de oude tradities gekoesterd door de bewoners. Samenwonen met het andere geslacht was in den beginne uit den boze, later werd het oogluikend toegestaan en uiteindelijk gebruikelijk. De voorzieningen waren schaars, er was slechts één douche en één wasmachine voor alle bewoners, wat had ik een mazzel dat ik gebruik kon maken van de douches op school. Het toilet moest ik delen met mijn buurvrouw, mevrouw Ypey. Mevrouw Ypey heb ik eens meegenomen naar mijn ouderlijk huis in Drenthe. Mijn eerste verjaardag in Groningen eind september vierde ik met alle 30 klasgenoten op mijn niet al te ruime kamer. De jongens hadden regelmatig een aanvaring met de balken van het lage plafond. De eerste 5 jaren heb ik op een kamer op de eerste etage voorin gewoond, het laatste jaar op stand

achter in een eigen huisje, waar ik nog 1 jaar heb samengewoond met Ger Prins, met wie ik inmiddels 34 jaar ben getrouwd. Jaren later, ik woonde al elders, vernam ik dat er op mijn kamer tijdens de renovatie van het hofje een mooie muurschildering tevoorschijn was gekomen. Bijzonder. Het hofje heeft me zes jaren lang vooral

fijne herinneringen nagelaten. Ik vond een baan als gymlerares in Groningen, waar ik ooit een project heb gegeven over hofjes in Groningen. Later werkte ik bij de gemeente Noordenveld, waar we met een teamuitje van het werk, ons hofje hebben bekeken. Rita Prins-Hoekman (1975-1981) en Ger Prins Boven: Nieuwsblad van het Noorden, 19 augustus 1982

30


W

e trouwden vanuit het Sint Anthony Gasthuis in 1979. Ik woonde er al, op wat toen nummer 29/45 was en na ons trouwen trokken we in de conciërgewoning. Meneer Boekema, onze voorganger als conciërge, was toen al geruime tijd ziek en het huis stond leeg. Bij het conciërgeschap hoorde het openen van de poort om half acht ’s ochtends en het sluiten om 10 uur ’s avonds. Alle bewoners hadden een grote sleutel zodat ze niet verplicht waren voor die tijd thuis te zijn. Eens in de maand betaalden we twaalf gulden ‘kolengeld’ aan de mensen die ingekocht waren. Dat was ook een gelegenheid om verhalen te horen. Velen van hen hadden gevaren, allemaal vrouwen en één man die weduwnaar was. Naast de ouderen waren er de jongeren, bijna allemaal alleenstaanden. Het hofje had één douche en daarvoor moest de sleutel bij ons gehaald worden. Een van de oudere dames kwam me eens vragen of ik wist dat Dick en Ineke, een echtpaar, wel eens sámen onder de douche gingen. Dat was toch niet zoals het hoort. Ze begreep niet dat wij daar geen pro-

bleem mee hadden. Er stond ook een wasmachine in de ruimte voor de douche, waar alleen waspoeder in mocht dat door de conciërge was verstrekt. Zo’n wasje kostte twee gulden. Er was ook een klein bibliotheekje. Het conciërgehuis had een telefoon. Zo’n grote zwarte bij de trap. Wie niet thuis kon bellen kon ook in de telefooncel terecht vlak voor het hofje. In de tijd dat veel van de ouderen in het gasthuis trokken waren er duidelijke regels. Je moest belijdend lid zijn van de Hervormde Kerk, geen huisdieren houden, geen kinderen krijgen en de was mocht alleen buiten op maandag. Ik heb die regels niet meer hoeven ondertekenen maar ik werd er wel regelmatig aan herinnerd. Toen een van de studentes die er woonde in haar bikini op het gras ging liggen zonnen werd ik ter verantwoording geroepen. “Het was een schande, zo’n klein rood bikinietje en dat terwijl de was niet eens buiten mag op dinsdag… en dan zo’n klein rood bikinietje”, mopperden een paar dames. Waarop de enige heer in het gezelschap zei: “Blauw, dat bikinietje was blauw.” De dames keken hem verbluft aan. Hij had toch niet zitten kijken?! De oude heer deed er het zwijgen toe. Sommige ouderen waren kwetsbaar en ik liep meestal in de ochtend en avond even rond om te kijken of de gordijnen open of juist dicht waren. Ik wist wel zo langzamerhand wie wanneer opstond. We hadden van alle huisjes een sleutel, dus we konden naar binnen als iemand hulp nodig had. Op een dag keek ik naar binnen bij mevrouw T. en zag haar op de grond liggen. Ik haalde de sleutel en ze bleek er al twee dagen te liggen met een gebroken heup. “Maar mevrouw, uw gordijnen gingen ’s avonds dicht en ’s morgens weer open.” “Ja,” zei

31


Douches, barre winters en hofjesfeesten

ze, “ik kroop er elke keer heen. Ik wil toch niet dat iedereen me zo ziet?” Toen we ons eerste kind kregen braken we daarmee een oude regel. Ik heb tijdens de zwangerschap de meest afschuwelijke bevallingsverhalen moeten aanhoren, maar ik kreeg door de reacties wel het gevoel dat ik er op dat moment bij ging horen en ‘het lot van alle vrouwen’ mee ging dragen. Toen onze zoon geboren werd en mijn man op zondagochtend de vlag uithing was iedereen blij. Hoewel ‘vlaggen op zondag toch niet hoort’. Er was boven geen verwarming en het vroor dat het kraakte toen onze kleine geboren was. Hij lag dik ingepakt in zijn wiegje met een mutsje en sokjes over de handjes. Toen het warmer werd zetten we onze Jonathan regelmatig, in de kinderwagen, buiten voor het raam. Op een keer was de wagen weg. Ik vloog naar buiten en zag juffrouw Bakker achter de wagen. “Het is zo’n liefje, en het loopt zo plezierig achter de wagen” zei ze. Van toen af reed de wagen rondjes in het gasthuis en kregen ons ventje en juffrouw Bakker, die moeilijk liep, frisse lucht. Juffrouw Bakker was een schat. Ze had altijd gewerkt voor een meneer en zelf was ze geen mevrouw. Alleen deftige dames zijn mevrouw. Alle vrouwen op het hofje waren juffrouw. Maar toch ‘dopte’ de dokter voor juffrouw Bakker, vertelde ze, als hij haar buiten tegenkwam. Dan nam hij zijn hoed even voor haar af. Ze was er van onder de indruk.

Christophe Beukenhorst

O

p 1 augustus 1978 kwam ik op het hofje wonen, op op huisnummer 39, nu blijkbaar 31. Eén kamer met een piepklein keukentje en in het gangetje een toilet. Dieuwer Elema had mij het adres van de voogdes Mevr. Tiemersma gegeven, die had ik opgezocht en na veel onderhandelen, mocht ik in dit huisje. Zij vond het namelijk veel te klein en niet echt bewoonbaar. Maar ik wist al dat Roelie Groenewold, die op nr. 8 woonde, aan het eind van 1978 het hofje zou verlaten en ik hoopte dan in haar huisje te kunnen, waar de kamer veel groter en op de bovenverdieping een slaapkamer was. In de winter wel koud, want daar kon je niet verwarmen en geïsoleerd was het dak ook niet. Ik had geluk en vanaf 1 januari 1979 woonde ik op nr. 8, wat een hele verbetering en ‘luxe’ was. Ook kon je ‘s avonds na tien uur bezoek ontvangen, want op deze kant van het hofje had iedereen in de keuken een klein raampje wat op de Herebinnensingel uitzag. Laat bezoek, want om 21.30 deed mevrouw Tunteler de poort dicht, kon dan op het keukenraampje kloppen en je kon dan naar de poortdeur lopen om open te maken. De volgende dag zei mevrouw Tunteler dan, zij woonde aan de poort: “Dat meisje kwam nog laat op bezoek.” Ze kon niet slapen en hield de boel goed in de gaten.

Ik vond het heerlijk in het hofje. Achter de poort als de lantarens brandden was het een oase van rust in de stad. Het samenleven van oud en jong, de verhalen uit heel andere tijden, de hulp aan elkaar, ik heb er van genoten. Twee keer organiseerden we een hofjesfeest. Een keer in het restaurant naast het Gasthuis, een keer in een bovenzaal van het politiebureau. In 1982 vertrokken we en werden Aaltje en Eppo onze opvolgers.

Juni 1982 ben ik na het behalen van mijn diploma op de Rijks Hogere Landbouwschool vertrokken. Mijn spullen mocht ik van Mevr. Tiemersma nog laten staan, totdat ik in Duitsland, waar ik voor een Nederlandse firma ging werken, een woning gevonden zou hebben. De renovatie van de huisjes begon

32


toen al en er zou niemand in mijn woning komen. Zo kwam ik de eerste paar maanden elk weekend naar Groningen, totdat ik in augustus kon verhuizen. Een paar dingen wil ik noemen, die mij tot heden altijd zijn bijgebleven: Dat was het douchen. De huisjes hadden geen douche, maar bij de doorgang van het eerste in het tweede hofje was een ruimte, waar een wasmaschine stond en een doucheruimte was. Tja, en je was natuurlijk niet de einige die ‘s morgens wilde douchen, dus soms stond je voor een dichte deur of je zag aan het licht al, dat er iemand aan het douchen was. In de warme tijden van het jaar kon je daar dan wachten, maar in de winter was dit niet mogelijk. En je mocht ook niet te lang douchen, want dan had de volgende geen warm water meer. Dus snel terug naar je woning en vijf minuten later weer proberen, maar dan was het soms zo, dat in de tussentijd al iemand anders het geluk had. Dus wat deden wij, door het open raampje vragen wie er in de doucheruimte was en hoelang het nog zou duren. Het waren, geloof ik, alleen maar de jonge bewoners, die daar douchten. In ieder geval heb ik daar nooit een oudere bewoner aangetroffen. Misschien Mies en Nel, maar die hadden later zelf een douche.

dagen lang de inkopen voor de ouderen. Ik fungeerde toen meer of minder als conciërge, want die was er al lang niet meer. In het tweede hofje op de stenen bank hadden enkele bewoners sneeuwfiguren gebouwd. De foto daarvan haalde zelfs het Nieuwsblad. En op zaterdag 7 april 1979 verscheen in het Nieuwsblad de volgende advertentie:

Tja, wij waren als hofjesgemeenschap samen gegroeid en zo kwam ook het idee, om op de naamdag van Antonius voor het hele hofje een feest te organiseren. Er kwam een feestcomité, waarin enkele ouderen en jongeren zaten. Tijdens deze bijeenkomsten werd het hele feest voorbereid en eigenlijk zou het in het hofje plaatsvinden, maar wat te doen bij regen. Het restaurant de Radehoek, direct naast het hofje, had een zaaltje en met enkele onderhandelingen was het mogelijk, dit bij regen tegen een lage prijs te huren. Gelukkig maar, want het goot die middag en avond van de 13e juni 1979. Oudere bewoners hadden kilo’s aardappels geschild voor een salade, die door de jongeren gemaakt werd en er waren nog vele andere lekkernijen, die wij allemaal zelf hadden gemaakt. Ook een hofjeslied, jammer genoeg heb ik de tekst niet meer. Ik, zei de gek, mocht ceremoniemeester spelen en had van een vriend een soort zwaluwstaartjacket en een streepjesbroek geleend. Heel veel spelletjes zoals balgooien en sjoelen, waaraan jong en oud meededen en er waren ook prijzen te winnen. Een toneelstukje werd opgevoerd, waarbij enkele oudjes, maar ook jongeren een beetje in de maling werden genomen.

En dan de barre winter van 1979. Op 14 feburari 1979 kwam het noorden van Nederland onder een dikke laag sneeuw en ijs te liggen. Voor het eerst in de geschiedenis van het Nieuwsblad van het Noorden verscheen de krant die woensdag door de barre weersomstandigheden niet. Alleen in de stad Groningen kwam een noodeditie uit en dit duurde meerdere dagen. Het was voor het noorden een echte ramp (zoals de krant schreef) en het leger werd zelfs ingezet om treinen, auto’s, ook boerderijen en wegen uit en van sneeuw te bevrijden. Scholen, universiteiten etc. bleven dicht, omdat een groot deel van het personeel of de leerlingen/studenten de stad niet konden bereiken.

Het was een groot succes en zover ik mij kan herinneren was alleen de familie Steiginga niet aanwezig. Meneer Steiginga was bedlegerig, maar we hebben bij hen voor de deur nog het hofjeslied gezongen. Alle oudere en jongere bewoners waren aanwezig en dat laat de groepsfoto onder de poort van het Gasthuis duidelijk zien. Ook enkele leden van de

Ook het hofje lag onder een dikke laag sneeuw en voor de oudere bewoners was het onmogelijk naar buiten te gaan en inkopen te doen. De jongeren veegden een gangpad in het hele hofje vrij en deden

33


voogdij waren aanwezig en vonden het geweldig,

sten van de oudere bewoners een behoorlijke in-

dat oud en jong dit hadden georganiseerd.

breng en zij verhandelden dan weer met de voogdij.

Er is veel gesproken, het hofjesfeest jaarlijks te her-

Jammer genoeg heb ik de notulen van de vergade-

halen, maar dit is eigenlijk nooit goed van de grond

ringen een jaar geleden weggegooid.

gekomen en ik kan mij dan ook geen ander feest in mijn hofjestijd herinneren.

Och ja, als ik de foto’s in mijn album bekijk, komen

Wel bestond er sindsdien een hofjesraad, waarin

er zoveel herinneringen weer naar boven, wat er

de problemen en vragen besproken werden. Hierin

allemaal in die jaren (1978-1982) gebeurd is, maar

hadden Mies Gilhuis en Nel Oyemans als de jong-

ik laat graag ook anderen aan het woord komen.

31

32

29

30

28

14

24

15

11 8 6

4

22

20

5 3

23 21

19

18 17

2

1

26

36 25

27

16 13

35

34

33

10 7

34

9

12


Om in het gasthuis te mogen wonen moest je worden voorgedragen door iemand die bekend was bij het bestuur van het hofje. Dit bestuur kon beslissen t.a.v. het verzoek om er te mogen wonen. In het jaar 1979 waren er nogal wat leefregels in het gasthuis. Zo was het verplicht witte vitrage voor de ramen te hebben. Had je was om te drogen, dan mocht je dat op een rekje buiten zetten te drogen. Helaas moest dit om 12.00 uur weer naar binnen. Er mochten geen kinderen wonen in het hofje. Een uitzondering werd gemaakt toen het conciërge-echtpaar (Aaltje en Eppe Scholtens) een zoon kreeg. Er waren oudjes die het prachtig vonden een rondje met de kinderwagen te mogen lopen.

met een bijna uitgestorven toegepaste techniek om houtstructuur na te bootsen, oude cellen met houten tralies. In de cellen waren strepen in de muren gekerfd. Waarschijnlijk om het aantal dagen of weken bij te houden. Na de renovatie moest iedereen weer verhuizen naar zijn nieuwe onderkomen. De jongeren hielpen daarbij de oudjes zoveel als mogelijk was. Voor iedereen was er een bedrag beschikbaar om bijv. nieuwe vloerbedekking en gordijnen te kopen. Maar wat doe je dan met de mooie loper die je van je vorige huisje had bewaard. Juist, gewoon over de nieuwe vloerbedekking in de gang. En wat moet je met een buikkastje dat je niet meer kwijt kunt? Die zet je boven op dat andere buikkastje! Voor het eerst kwamen er douches in de huisjes. De nieuwe kast kwam bij één van de dames onder de douche, “Douchen heb ik nog nooit gedaan, dat ga ik nu ook niet doen”. Ze ging voor poedelen bij de wasbak. Alle muurlampen van het vorige huis moesten weer worden opgehangen. Waar? Daar! “Maar Mevrouw, daar zit geen stopcontact in de buurt”. Was niet van belang, je deed zo’n lamp toch zomaar niet weg?

De poort aan de Rademarkt ging om 22.00 uur dicht. Je kon alleen nog binnen komen met een sleutel van wel 10 cm lang en bovenaan 5 cm breed. Was je te laat en je had je sleutel niet mee, dan was het steentjes gooien tegen de ramen aan de kant van de Herebinnensingel, in de hoop dat iemand het hoorde en de deur voor je open deed. In het eerste huisje woonde mevrouw Tunteler, een rasechte Groningse. Ze had een parkiet die kon praten. Als je het van een Groningse leert, je raadt het al, deze parkiet sprak dus Gronings.

Op het gras in het midden van het voorste deel van het hofje waren regelmatig cirkels te zien. Buitenaardse tekens? Welnee, gewoon afdrukken van koffie of theepotten. Bij mooi weer zaten we wel eens gezellig op het gras bij elkaar. Kom je bijvoorbeeld net van je werk en wordt je verwelkomd met: “Hoi, zin in een bakkie?” Top!

Het was een hele goede combinatie van oud en jong in de jaren 70 en 80. De jongeren deden zo nodig boodschappen voor de oudjes en zeemden de ramen. Kleine klusjes hoefde niemand voor te worden ingehuurd, dat fiksten we zelf wel. Er heeft een grote renovatie plaatsgevonden. Er zijn allerlei ontdekkingen gedaan. Een muurschildering, een geraamte onder de vloer, wanden beschilderd

35


36


37


foto: Sint Anthony Gasthuis ten tijde van de renovatie (1982)

38


39


Ik heb op het hofje gewoond in de jaren ’80. Als jong geneeskunde studente kwam ik er terecht, nog voor de renovatie. Dit kwam omdat mijn moeder iemand van ‘de voogdijraad’ kende. Deze raad ging over de toekenning van de huisjes en had als standpunt dat de bevolking van het hofje een mengeling moest zijn van jong en oud, werkend en studerend, man en vrouw. Echter, toen ik er graag wilde gaan wonen was er een stop in de toekenning van huisjes want er zou een ingrijpende renovatie plaatsvinden. Daarna waren er niet genoeg huisjes voor de huidige bewoners, dus de voorwaarde voor mijn verhuizing was duidelijk: tot aan de renovatie en dan eruit. Allereerst moet ik op de thee komen bij mevrouw Tiemersma, de voormalig eigenaresse van apotheek de Zaaier (uithangbord aan het einde van de Oude Ebbingestraat hangt er nog steeds). Dit voor mij spannende bezoekje met thee en een biscuitje vond plaats aan de Praediniussingel in een chique bovenwoning. Ze vroeg mij of ik mijn ‘propjes’ al had, gelukkig was dit het geval, al moest ik wel even nadenken wat ze bedoelde.

De slaapkamer was afgetimmerd met board en daarachter keek je door de oude pannen naar de sterren… Ook de elektrische bedrading naar boven vatte een keer bijna vlam (en dat bij normaal gebruik namelijk gewoon het licht aandoen) dus legde ik een verlengsnoer langs de trap omhoog. Hierop aangesloten een elektrische deken en alles was weer prima voor elkaar. En wat een plek om te wonen… door de poort kwam je in een andere wereld, ruimte en groene rust en als er sneeuw lag net een sprookje. Om ’s avonds laat naar binnen te komen had je een enorme sleutel van de poort, deze leek wel middeleeuws, misschien uit de dolhuis-tijd. En een gewone sleutel voor de achterdeur in de dolhuisgang. Telefoneren deed ik vanuit de cel voor de poort. Hoewel een grote sleutel, was ik kampioen sleutel vergeten en dan kon ik er niet in. De conciërge zag me aankomen en liet me dat weten ook…. Ik werd bedreven in het klimmen over het hek tegenover nr. 29, via het dak van het washok.

Ik werd goedgekeurd voor een plekje op nummer 8, op de bovengenoemde voorwaarden en tegen een huurprijs die ik vergeten ben, maar die te doen was voor een student. Na de renovatie zou het maar de vraag zijn of het betaalbaar bleef. Maar ik was de koning te rijk: een eigen plekje! Beneden een kamer met keukentje voor mezelf, een inloopkast (i.p.v. een plank in een kast) en boven een slaapkamer. Een douche en een wasmachine hadden we gemeenschappelijk, geen probleem, dat was ik wel gewend. Het geheel werd verwarmd door een gaskachel, alleen beneden, wel te verstaan. Boven was het erg koud.

Toen kwam de renovatie: het was wel uit met de rust. De huizen kwamen een voor een aan de beurt, er was veel lawaai overdag, de radio van de bouwvakkers stond continu aan en de opzichter had een telefoon met een enorme bel die op het hele terrein te horen was. Ook trok de situatie veel zwerfkatten aan, die ’s

40


kijken, iets wat deze toeristen wel allemaal deden, en beplakte haar middelste ruitjes met doorzichtig plastic. Eenmaal hebben haar vrienden haar laten schrikken door met zijn allen te knielen voor haar raam en eronderdoor te kijken naar haar strakke moderne inrichting. Leidy kweekte ook paddenstoelen onder de tegenoverliggende bosjes, hetgeen haar goed lukte. Ik had elke week mijn strijkkwartet op bezoek. Dan moest de kamer een beetje ontruimd worden, zodat alles paste. Eens per jaar in de zomer was er een hofjesfeest, waar dit strijkkwartet ook eens gespeeld heeft, ik

avonds en ’s nachts krols waren en hun eigen feestje hielden. Het werd wel heel erg mooi. Er kwam blokverwarming, dakisolatie, vloerisolatie, eigen wc en douche etc. Voor mij was dit een spannende tijd, ik kon elk moment eruit gezet worden. Ik weet nog goed dat de toenmalige conciërge me kwam vertellen dat ik, als ik wilde, huisje 29-27 mocht hebben. Door natuurlijk verloop was dit vrij. Dit huisje lag aan het tussenstukje naar het achterste hofje en mijn slaapkamer keek uit op het achterste hofje. Op de mooiste berk van Groningen dus. Op het bankje daaronder zijn veel trouwfoto’s gemaakt. En ik had nu de zon in de kamer. Naast mij woonde Leidy Breet en aan de andere kant een oude dame wiens naam ik niet meer weet. Beiden hebben jarenlang mijn vioolspel getolereerd. Ik herinner me nog dat toen alles zo mooi gerenoveerd was, we wel last hadden van bekijks, zeker als het open monumentendag was. Niet iedereen liep door naar het tweede hofje, en bij mij voor de deur was steevast de vraag: kun je er zo ook weer uit?? Nee, je moet terug door de poort met de mooie levenswijsheid erop. Leidy had een hekel aan het brutaal naar binnen

vond daarvan nog een foto. Ook heb ik nog foto’s van een ander hofjesfeest gevonden (1989) waar veel toenmalige bewoners op staan. Misschien herkennen sommigen zichzelf. Uiteindelijk heb ik het hofje verlaten omdat ik het huisje klein vond worden (wat er niet van die zolder afkwam…) en heel graag een piano wilde. Dat mocht van mijn lieve buren maar niet van de voogdij. Zodoende ging ik elders in Groningen wonen, maar met heel goede herinneringen aan een prachtige plek. De foto’s hierbij heb ik ook gemaakt om dat beeld vast te houden… een oase van rust en schoonheid in de stad.

41


M

et mijn 93 jaar ben ik de oudste bewoner; ik woon nu 37 jaar in dit hofje. Ik herinner me hoe ik hier in 1981 kwam wonen. Via mevrouw Sauer hoorde ik dat er een huisje vrijkwam want na mijn dienstbetrekking was ik op zoek naar een eigen woning. Het was nog spannend of ik wel toegelaten zou worden, maar uiteindelijk gaf de voogdij toestemming en ik kreeg het huisje 29-16. Dat was in de tijd vóór de renovatie. Niet veel mensen weten dat nog, maar het wonen in de huisjes was toen behoorlijk ‘primitief’: er was geen centrale verwarming en de huisjes hadden geen douche. Een van de eerste dingen die ik aanpakte toen ik hier kwam wonen, was om boven een douche te laten inbouwen. De kamer werd verwarmd met een gaskachel en ik heb nog steeds die mooie schoorsteenmantel. De renovatie van het hofje was voor de bewoners een ingrijpende tijd. Ik heb zelf tijdens de verbouwing een tijdje in het huisje van mevrouw Haandrikman gewoond. Veel zaken zijn toen verbeterd: de huisjes werden grondig opgeknapt en er is centrale verwarming aangelegd. Er werd wel overlegd met de bewoners maar helaas verliep dat niet altijd naar wens. Bij het verbouwen van de bovenverdieping van mijn huisje was afgesproken dat de slaapkamer die aan de achterkant (zuidzijde) van het huis zat, daar ook zou blijven. Toen ik het huisje tijdens de bouwerij bezocht, bleek dat de slaapkamer toch naar de noordkant verplaatst was. Dat was niet de afspraak en dat is iets waar ik nog steeds boos over kan worden!

als men van de Herebinnensingel kwam. Ook stonden er in de Dolhuisgang altijd auto’s geparkeerd omdat de steeg gebruikt werd als een soort garage. Toen ik hier net woonde, was het binnenplaatsje achter mijn woning nogal kaal. Er is een muur met daar bovenop prikkeldraad, maar in de loop der tijd is dit begroeid geraakt met klimop. In de zomer zat ik vaak buiten op mijn bankje met in de hoek van de patio een bloeiende Lavatera, een struik die ik ooit als stekje geplant heb. Ik herinner me dat mevrouw Rutgers (huisje 21) ooit appelpitten heeft gepoot in het grasveld. Maar toen de boom vrucht droeg, verbood mevrouw Rutgers de bewoners om de appels te plukken! Het is nu een flinke boom geworden die weliswaar behoorlijk scheef staat maar vorig jaar toch een rijke oogst gaf. In het hofje kwamen door de jaren heen steeds meer jongere mensen wonen en veel bewoners zijn inmiddels vertrokken of overleden. Ik denk hierbij speciaal aan zuster Josephita en zuster Paolo. Zij waren beiden actief bij zorgcentrum RikkersLubbers en in de Sint-Jozefkerk. Ik was toen nog goed ter been en ging daar regelmatig naar de mis. Als de klokken begonnen te luiden dan kon ik rustig de deur uit gaan en was nog ruim op tijd. In de tijd dat Koningsdag nog Koninginnedag heette, nodigde ik vaak wat buren uit zoals mevrouw Luycks (huisje 20; vorig jaar is ze overleden) om bij mij de festiviteiten op de tv te volgen. Wat ik leuk vind, is dat de meeste bewoners als ze langs mijn huisje lopen, mij even groeten en een hand opsteken. Ik woon hier op mezelf maar toch in een mooie beschermde omgeving. (tekst: Rob Bartelds) NvhN januari 1983, collectie RHC Gron. Archieven

Vlak voor en na de renovatie woonden er nog vrij veel oudere bewoners in het hofje en een paar dames gingen een keer in de maand op een zondag met elkaar eenentwintigen. Naast ondergetekende waren dat mevrouw Tunteler, mevrouw Blom en mevrouw Stokhof. Iemand zorgde dan voor de koffie en we namen onze eigen kopjes mee. Mevrouw Tunteler is ook nog een tijd conciërge geweest samen met mevrouw Steiginga. Zij vatte haar taak ernstig op en kwam bijvoorbeeld bij de bewoners klagen als hun fiets voor het huisje stond. Dat was immers niet toegestaan. In mijn eerste jaren hier in dit hofje was de achteringang altijd op slot, behalve dan voor bijvoorbeeld de ambulance, en iedereen moest dus altijd via de hoofdpoort lopen. Dat was nogal een omweg vooral

foto: Mevr. Symonsma biedt oudste bewoner mevr. Bierling bloemen aan t.g.v. het gereedkomen van de renovatie (1983)

42


foto: Han Santing

43


In 1980 kwam ik in ‘Het Hofje’ wonen als tijdelijk behoorlijk beperkte studente van de RUG. Bij een auto-ongeluk in mei van dat jaar brak ik twee ruggenwervels. In die zomer kreeg ik in het ziekenhuis bezoek van mevrouw Tiemersma, bestuurslid van het st. Anthony Gasthuis en zij regelde een huisje voor me. De conciërge had een goed woordje voor me gedaan (heel dom, ik weet haar naam niet meer). Na de zomer kwam ik te wonen op nummer 39, naast Jannie. Jannie had al contact met mijn ouders gehad toen zij mijn huisje kwamen inrichten en de verhuizing regelden. In korset en op krukken nam ik intrek in mijn huisje. Wat heerlijk: piepklein, maar top! Al snel had ik allerlei contacten. Natuurlijk Jannie -die ook veel voor me deed-, maar ook met Chris, Riekje, Paul, Betty, Aaltje en Eppe, mevrouw Tunteler (‘Tunt’) woonde naast de poort en mevrouw Bakker. Er waren er meer, want als we ‘prostituthee’ dronken op het grasveld waren we vaak wel met meer. We noemden het prostituthee als één iemand een grote pot thee zette en iedereen dat met elkaar dronk. Volgens mij, maar ik weet het niet meer helemaal, kwamen Margriet, Mieke, Peter, Klaas en Marjan na of tijdens de renovatie. Douchen en wassen deden we in een apart gebouwtje tussen het voorste en het achterste deel van het hofje. In ieder geval heb ik het hartstikke leuk gehad met hen allemaal! De conciërges hielden de boel

goed in de gaten! Van Aaltje kreeg ik geregeld te horen dat het wel fijn zou zijn als ik tenminste de vensterbank opgeruimd zou houden. We werden gewaarschuwd als mevrouw Tiemersma op het hofje kwam. Dan gingen we poetsen! Het was goed om haar te vriend te houden! In 1981 verhuisde ik naar huisje nummer 2 vanwege de op handen zijnde renovatie. Op nummer 2 kreeg ik een lapjeskat, Joekel. Zij ging overal met mij naar toe. Als Aaltje en Eppe verjaardag vierden, zaten hun katten op zolder en ging Joekel van schoot naar schoot. In de periode van de renovatie beleefden we van alles. Bijvoorbeeld dat mevrouw Tunteler en mevrouw Bakker met elkaar praatten! Die konden het echt niet met elkaar vinden. Mevrouw Bakker vertelde me eens dat haar werkgever het huisje naast de klok voor haar had geregeld. Zij was zijn huishoudster. Tijdens de renovatie werden op de zolder schilderingen gevonden en was te zien hoe hout vroeger werd bewerkt. Ook waren er ‘hokken’ waar in het hout was gekerfd. Er waren nog wel luguberder verhalen. Wij hebben het een keer mogen zien. Al die tijdelijke verschuivingen waren erg indrukwekkend voor de oudere bewoners. We hadden zo als jongeren allemaal wel een oudere bewoner waar we extra op letten. Om 22.00 uur ging de poort dicht. Je kon nog wel mensen naar buiten laten, maar eigenlijk kon er dan niemand meer in. Je zou denken dat het hof-

44


je met zo’n grote zware sleutel hermetisch gesloten zou zijn, maar ik kreeg toch regelmatig bezoek van vrienden die over het muurtje van de achteringang klommen. En daar was ik niet de enige in. Na huisje 2 ging ik weer even terug naar nummer 39. Nu had dat twee verdiepingen en er was ook een badkamer. Wat een luxe! Maar in 1984 verhuisden Jannie en ik naar het achterste gedeelte; ik in huisje 15. Wat een geweldig huis. Zelfs met een plaatsje waar je kon zitten. Hier kwam Jeroen Aalbers (nu mijn man) ook bij mij wonen. Hem is vooral mevrouw ‘Doeiieee!!’ bijgebleven. Een oudere dame was zij, die van iedereen afscheid nam met en snerpend doeiiee. Dat hoorde je stráten verder! In 1985 verhuisden we naar Beijum. Het werd toch

wat te klein. Nu, ruim 30 jaar later, ben ik ook al 30 jaar met Jeroen getrouwd; we wonen in Almere en we hebben drie kinderen. Eind maart worden we opa en oma. Niet te geloven! Jeroen is docent verpleegkunde en ik ben directeur van een school voor voortgezet onderwijs in Amsterdam.

Foto’s links: Ellen en Chris (1983); voor nr. 29-15 (maart 1984); voor de renovatie: mevrouw Tunteler en mevrouw Bakker

Een ‘moetje’

schap van jonge en oude mensen en de saamhorigheid was groot. Tijdens de renovatie hielpen we elkaar met verhuizen en als er iemand ziek was werden de boodschappen gedaan en eten gebracht. Ik weet zeker dat de oudere bewoners zich daar nooit alleen hebben gevoeld.

Aaltje Bogema Ik ben in oktober 1978 in het Sint Anthony Gasthuis komen wonen in huisje nummer 28. Dit woninkje bestond uit toen een heel klein kamertje waarin mijn bed moest staan en er was een klein keukenblok met alleen koud water. Ik was erg blij met mijn plekje in het hofje maar het was af en toe wel afzien. Het tochtte er vreselijk en daardoor was het in de winter moeilijk warm te krijgen. In februari 1979 stak er ‘s nachts een sneeuwstorm op. Door de kieren kwam de stuifsneeuw naar binnen gewaaid en ik stond ‘s morgens tot mijn enkels in de sneeuw in mijn gangetje bij de voordeur.

Regelmatig loop ik nog es binnen in het hofje en ga soms op het bankje zitten om te genieten. Het is en blijft een prachtige plek in de binnenstad.

In november 1979 ben ik met mijn vriend Eppe Scholtens gaan wonen in huis nummer 10. Omdat samenwonen in het hofje in die tijd verboden was, zijn we daarom getrouwd, ‘een moetje’ dus. Later zijn wij conciërge geworden en verhuisd naar woning 29/1. Tijdens de renovatie hebben we tijdelijk in huisje 17 op het achterste hof gewoond. In 1985 is onze zoon Tim geboren en met hem hebben we nog tot februari 1987 in het hofje gewoond, daarna zijn we verhuisd. Ik bewaar ontzettend leuke herinneringen aan het wonen in het hofje. We waren een kleine gemeen-

45


Het wonen in het Sint Anthony Gasthuis was als het wonen in een klein dorp. Als ex-bewoner van die prachtige plek midden in de stad, geboren en getogen in Oosternieland (en daar inmiddels weer teruggekeerd) weet ik dat als geen ander. De (relatieve) beslotenheid, de rust, de saamhorigheid en de gezelligheid van het hofje zal ik nooit vergeten. Samen met Aaltje heb ik ruim 10 jaar in het Sint Anthony Gasthuis gewoond. Het was vanaf het begin een opmerkelijke woonervaring. Niet in de laatste plaats door de manier waarop het Gasthuis werd bestuurd, n.l. door een voogdij. Het deed allemaal nogal ouderwets aan in het begin en, Eppe Scholtens eerlijk gezegd, ook wel een beetje ‘bevoogdend’. Al die regeltjes en voorschriften, de ‘controles’ van mevrouw Tiemersma c.s., de soms priemende blikken van de ‘oudjes’ etc. Maar die indrukken maakten al gauw plaats voor respect en een gevoel van: zo hoort het eigenlijk ook op zo’n historische plek. Onlangs heb ik de zgn. hofjesroute gelopen door de stad. Als je dan ziet hoe verloederd sommige hofjes erbij liggen, daar was en is ‘ons’ hofje bij vergeleken een pareltje!

Saamhorigheid en gezelligheid

We hebben veel meegemaakt in het hofje, met als meest ingrijpende gebeurtenis wel de renovatie in de tachtiger jaren. Dat deed veel stof opwaaien destijds, in positieve, maar soms ook in negatieve zin. Eindelijk centrale verwarming overal, isolatie en geen lekkages meer! Maar ook (gedwongen) verhuizingen, oplopende huurprijzen en soms zelfs vertrek uit het hofje. Ondanks de lawaai, de stof en de rotzooi was het toch een prachtige tijd. Er bestonden een bouwteam en een sociaal team, waarin de bewoners goed vertegenwoordigd waren, en waarin we samen met de voogdij, de architect (Otto Meyling) en de gemeente een en ander prima hebben doorlopen. En het resultaat mocht er zijn! De gezelligheid en saamhorigheid in het hofje zal me, zoals gezegd, altijd bijblijven. Zowel met de ‘oudjes’ destijds (de dames Tuntelder, Bierling, Hoogstra, Janna Sauer, etc.) als met de leeftijdgenoten Klaas en Marjan, Gerard en Jannie, Marcel en Lottie, Nel, Henk, Peter, e.v.a. Mede door ons conciërgewerk hadden Aaltje en ik veel contact met vrijwel iedereen en dat was prima. Zo ook met de heer Schillern die destijds namens de voogdij elke dag zijn ronde deed en veel met ons overlegde. Ook op cultureel gebied hebben we veel samen gedaan. Ik denk

46


aan de hofjesfeesten en de films die we gemaakt hebben destijds. Eén ervan was een soort mini-documentaire waarin bewoners aan het woord kwamen en de andere was een mini-speelfilm (‘Het geheim van het St. Anthony Gasthuis’), met in de hoofdrollen Klaas, Marcel, Marjan, Lottie en Aaltje, waarin uiteindelijk bleek dat er een illegale gelddrukkerij onder de gewelven van het hofje bleek te zijn. Geweldige tijd. De films moeten er nog zijn, dus.... Het jubileum van het Sint Anthony Gasthuis is een prachtig moment om terug te kijken. Dat heb ik bij dezen even gedaan. Met plezier en voldoening. Ik hoop dat ‘ons’ hofje nog heel lang blijft bestaan.

Links: reconstructie van een lied mogelijk t.g.v. een hofjesfeest. Diverse ouderen worden op de hak genomen. Het moet van ca. 1981 zijn want mevrouw Symonsma wordt genoemd als nieuwkomer. Melodie: ‘O, my darling’. Rechts: Het Renovatielied op de melodie van ‘The Wild Rover’. De tekst is van Eppe Scholtens. Hierboven: de uitvoerenden van het Renovatielied, v.l.n.r. Marjan Smeenge (inmiddels overleden), Klaas Raspe, Eppe Scholtens en Aaltje Bogema. Onder: schilders tijdens de renovatie in 1982

47


Een van de mensen die van groot belang zijn geweest voor het St. Anthony Gasthuis is Otto H. Meyling, thans architect in ruste; hij was in 1982-1984 verantwoordelijk voor de restauratie. Op zaterdag 18 februari j.l. kwam hij bij me op bezoek om er wat over te vertellen en nog eens met eigen ogen te bekijken hoe het hof er tegenwoordig bij staat. De heer Meyling was destijds juist voor zichzelf begonnen, na eerder o.a. bij de bekende restaura-

tiearchitect Piet de Vrieze te hebben gewerkt. Zijn opdracht was de woningen van het hofje aan te passen aan de maatstaven die inmiddels golden op het gebied van ruimte, hygiëne, verwarming enz. Een en ander geschiedde in opdracht van de voogdij, maar in nauw overleg met het Ministerie van Volkshuisvesting enerzijds en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg anderzijds; de belangen van deze diensten liepen niet altijd parallel. Daarnaast had een bewonerscommissie (met daarin een prominente rol voor zr. Janna Sauer) een flinke stem

in het kapittel. Meyling had dus met een complex pakket aan mensen en wensen te maken. Met de daarbij behorende financieringen, want het mocht allemaal ook nog niet te duur worden. En een probleem apart was dat veel bewoners tijdelijk elders in het hofje gehuisvest moesten worden. Ziedaar de ingrediënten voor een omvangrijke klus, die Meyling in twee jaar tot een goed einde bracht met mensen als Berend Raangs (opzichter), Jacob Bezema (tekenaar), Harry Boerma (rayonarchitect Monumentenzorg), Lammert Muller (restaurateur) en vele anderen. Op de foto is te zien hoe ingrijpend de verbouwing was. O.a. werden de kapruimten, die over de hele lengte van de bebouwing doorliepen, brandwerend opgedeeld en met een uitschuifbare trap vanuit ieder huisje bereikbaar gemaakt. Tot dan toe kon je alleen in die kapruimten komen middels één gemeenschappelijke toegang, bijvoorbeeld waar nu huisje 31 is, met de pakhuisachtige gevel waarin ook een hijsbalk zit. Op die grote, lange zolders waren dan voor iedere bewoner stukken gereserveerd met een afsluitbaar hek ervoor, waar je je spullen kon opbergen (sommige oud-bewoners herinneren zich die hekken nog en dachten dat dat de hokken voor de geesteszieken zijn geweest, maar dat is dus niet het geval). Waar nu de wasserette is was voordien het gezamenlijke douchehok. Nu ieder huisje een douche kreeg was het Meylings idee om er een wasserette van te maken, een gedachte waarvan we nu nog dagelijks de vruchten plukken. Eenmaal in dat was-


Witte sneeuw en donkere deuren

hok kun je natuurlijk niet om de daar aangebrachte schildering heen. Meyling herinnert zich nog dat die deel uitmaakte van een aantal schilderingen, waarvan de rest tijdens de herinrichting helaas door een noodweer verloren is gegaan. Enkele jaren na de herinrichting openbaarde zich huiszwam onder de vloeren van het zuidelijke deel, waar bij de herinrichting de houten begane-grondvloeren gehandhaafd waren gebleven uit overwegingen van kostenbesparing.

Mieke Vasse Lang geleden kwam ik als woningzoekende, via de familie Elema, in het hofje terecht. Een prachtige plek midden in de stad Groningen. En uiteindelijk heb ik er met zeer veel plezier 7 jaar, op drie plekken, gewoond. Ik was student aan de Kunstacademie Minerva (beeldhouwen) en gaf daarnaast kunstlessen op een middelbare school in Delfzijl. Ik voelde me zeer bevoorrecht. Nog steeds voel en herinner ik mij de sereniteit die de twee binnentuinen uitstraalden. De oude gevels, het grote luik waarachter mijn slaapkamer op zolder zich verschool. De oude pastoorskast voelde zich thuis onder de balken. Daar was de ijzeren ring waaraan, zoals mij verteld werd, de dollen werden geketend om bespot te worden. Was het waar? Ik weet het niet, maar spannend was het wel. De zomers op het gras, een zoete feestelijk herinnering. Driftige stappen naast behoedzaam schuifelen, maar samen vormden we een kleine hechte gemeenschap.

De heer Meyling loopt met zichtbaar plezier door het hof, wijst mij diverse bijzonderheden aan en herinnert zich met de minuut meer. Hij bezit nog een schat aan technische en historische informatie, die echter buiten het bestek van dit jubileumblad valt. De grootste schat blijft natuurlijk het gasthuis zelf: de geschiedenis van het eeuwenlang gebruik spiegelt zich in een overvloed aan bouwstijlen en opwindende verbouwingssporen. Zo wil een ochtend wel om. We nemen afscheid met de belofte elkaar op de hoogte te houden. Ik nodig de heer Meyling van harte uit voor de bijeenkomst op 10 juni. (Rob Meijer)

Vergeten zal ik nooit die geweldige ochtenden nadat het de hele nacht gesneeuwd had, en ik als tweede in het prille ochtend over de kraakheldere witte sneeuw naar de oude poort liep om naar mijn werk te gaan. De verse sneeuw knerpend onder mijn voeten en in mijn hand de enorme sleutel. Een rare gekromde sleutel omdat hij ooit gebroken was geweest en daarna was gerepareerd door een smid. Zacht scheen dan het licht op de slapende huizen en weerkaatste het licht op de wollige struiken in de tuin. Ik liet dan mijn longen vollopen met die heerlijke koude frisse lucht van verse sneeuw en van een heldere koude nacht. Het warme licht van de grote lantaarns schijnend op de hagelwitte sneeuw. De stilte van een nog slapend hofje, en ik die daar getuige van was en genoot van dit aanzicht. En dan niet te vergeten de onvergetelijke zomers waarin we onze vrije tijd door brachten op het grasveld of op de stoep, uitkijkend op de bloemenzee. Zachtjes pratend of met een boek in onze handen. Dit alles was pure rijkdom. Maar vrij snel na mijn >

Boven: informatie-avond in 1982 over de renovatie, v.l.n.r. mevr. Van Zijll-Langhout, mevr. Tiemersma, ds. Van Zijll-Langhout, wethouder Ypke Gietema, B. van der Zee, architect O. Meyling. Onder: ook aanwezig de dames Tunteler (links) en Hoogstra.

49


aankomst begonnen de perikelen van de op handen zijnde renovatie. Het werd een gefaseerd plan werd ons verteld. We zouden als bewoners doorschuiven naar andere huisjes en konden zo in het hofje blijven wonen. Het zou een rommelige tijd worden en iedere keer zou het spannend worden om op een nieuwe plek een thuis te creëren en het hofje vanuit een andere hoek te beleven. Het hofje zou voor een lange tijd een bouwplaats worden. Plannen werden

deuren in de toch al kleine woningen zouden de ruimte nog kleiner maken. Ik gruwde. Juist daarom had ik mijn kleine woning onder de lantaarn helemaal wit geverfd (de grote blinde muur aan de overkant hield immers al het licht tegen). Drie, soms vier donkere deuren in zo’n kleine ruimte zouden alles teniet doen en de ruimtes nog kleiner maken. Mijn angst dat de ouderen niet konden overzien wat de consequenties waren van deze keuze was groot en ik bedacht een plan. Ik begon alle oudjes uit te nodigen om in mijn huis te komen kijken wat er gebeurde als alles wit geverfd was, zelfs de keuken. De kou en kilte die de aannemer voorspelde werd niet ervaren, wel het licht en de verkregen ruimte. Immers allemaal kenden ze wel mijn woning tegenover de blinde muur en hoe het eruit zag van voor mijn tijd. Ze waren het er allemaal over eens dat de ruimte meer licht en blijheid uitstraalde. Ook stelde ik ze voor om te pleiten het gras te behouden en aan de randen een border te vragen zodat het hele jaar de seizoenen zichtbaar zouden zijn en we op het gras konden blijven zonnen. Omdat de ruimte voor het washok weinig gebruikt werd stelde ik voor om daar een groentetuin van te maken waar van alles verbouwd kon worden door liefhebbers van tuinieren. Zo werd er weer een plek gecreëerd om elkaar te ontmoeten.

gemaakt en wij als bewoners kregen inspraak. Inspraak waar misschien de aannemer later spijt van heeft gekregen. We kwamen bij elkaar, ik meen op de hoek van de Radesingel in het café. De aannemer en architect toonden ons hun plannen en de materialen die ze wilden gebruiken. We hadden keuze uit grijze en bruine deuren en de tuin, zo was het voorstel, moest naar Frans voorbeeld ingevuld worden. Veel struiken en buxushaagjes. Het gras zou verdwijnen.

En zo geschiedde. De tuin werd een bloemenzee, de tuinders onder ons onderhielden hun kleine groentetuin en de aannemer bleef zitten met zijn, waarschijnlijk goedkopere, donkere deuren. En bleven wij met elkaar onze zomers vieren op het gras. En de prachtige roze klimroos met zijn volle dikke knoppen, ooit 70 jaar eerder gepland door een van de oudere bewoonsters (dochter van de karnemelkboer?) bleef staan en heeft tot op de dag van vandaag de kans gekregen om zijn bloemenpracht en geur te verspreiden.

Ik schrok. Juist de levendigheid van jonge mensen op het grasveld (déjeuner sur l’herbe) was een groot genot voor de ouderen en voor ons. Door de gebreken van het ouder worden verlieten zij amper meer het hofje. De mogelijkheden die het gras ons bood, voor ons een plek om te ontspannen na een drukke werkdag, was bij uitstek voor de ouderen een mogelijkheid om met ons kennis te maken. Veilig wonen tussen jonge mensen, eenvoudig aan te spreken want ze vertoefden immers met mooi weer voor hun deur! Een ideale samenleving. Bruine/grijze

50


Van 1 december 1985 tot 1 maart 1990 heb ik op nummer 22 van het hofje gewoond, dus ruim vier jaar. Dit huisje staat op het achterste hofje helemaal in de hoek. Ik deelde het halletje met mevrouw Sauer, die het huisje als haar pied-à-terre in de stad had en er dus niet altijd was. Ze is later in een zo mogelijk nog mooier hofje gaan wonen in de Rode Weeshuisstraat. Daar zijn we nog met een delegatie van het hofje bij haar op bezoek geweest. In mijn tijd hebben we zeker één keer (in 1989) een hofjesfeest gevierd met allerlei gekke spelletjes, pannenkoeken bakken in het papierhok op het achterhofje, muziek en lekker eten dat iedereen zelf gemaakt had. Er was ook een redelijk percentage oudere bewoners,

Toen ik op het hofje kwam wonen kreeg ik een hele sleutelbos. Ook die enorme sleutel van de voorpoort, met de instructie ‘Op de kop insteken en naar de Martinitoren toe draaien’. Als ik ’s avonds nog lopend de stad in ging en na 22 uur terugkwam, nam ik die sleutel mee. Had je meteen een wapen ter verdediging op zak. Op de fiets ging ik achterom door de poort van de Dolhuisgang, wat ’s avonds laat/’s nachts ook niet een hele fijne ingang was, vooral omdat je met al die sleutels zat te hannesen. Het verkeersbord aan het eind van de straat wierp altijd een schaduw zodat het leek of er iemand stond. Nog zonder mobiele telefoons was het nog een heel gedoe om na poortsluitingstijd iemand op bezoek te krijgen. Dan moest je bellen en bij de Poort afspreken en dan ook zachtjes doen natuurlijk. Het hofje was dan al in rust gedompeld. Het hofje had met elk jaargetijde z’n speciale charme. Als er sneeuw lag was het heel idyllisch, maar als de zon scheen ook natuurlijk. Zelfs met druilerig weer was het charmant druilerig. Met Open Monumentendag waren er altijd weer mensen verontwaardigd dat ze niet gewoon in alle huisjes binnen mochten komen. Alsof je dat verplicht was door op zo’n mooie plek te wonen. Het was een fijne plek. In 1990 ben ik vertrokken omdat ik ging samenwonen (met Lutz ten Zende) en ik mijn hofjeshuisje daar toch te klein voor vond. We hebben toen tot november 1992 aan de Koninginnelaan gewoond. We zijn daarna naar Amsterdam verhuisd. Daar hebben we tien jaar gewoond en nu wonen we alweer sinds juni 2002 in Baarn op een mooie plek met vooral een heel mooi uitzicht. We zijn nog altijd samen en hebben twee kinderen gekregen die inmiddels 13 en 11 zijn.

ik denk aan mevrouw Tunteler op het voorste hofje en mevrouw Blom. Op het achterste hofje woonden twee oudere dames naast elkaar van wie de naam me is ontschoten. Joop en Ilona waren toen de conciërges. Een van beiden haalde Joop eens te hulp: “Joop, mien woater loopt deur.” De kraan bleef maar stromen, hoe ze hem ook dichtdraaide. Bleek ze steeds beide kranen tegelijk dezelfde kant op te draaien zodat je er steeds een open en een dicht draait. Ze kon er daarna ook niet veel langer meer zelfstandig wonen, raakte steeds meer in de war. Zo beschuldigde ze Gerard (van het voorste hofje) er een keer van dat hij haar boodschappen had meegenomen terwijl hij haar juist heel vriendelijk had geholpen de boodschappen binnen te zetten op een plek die zij daarna weer vergeten was.

51


Wij zijn op 4 september 1991 getrouwd op het Sint Anthony Gasthuis. We woonden op nummer 5, sinds 1984. Onze buren gingen na 10 jaar uit elkaar, een goede vriendin kreeg een doodgeboren kindje en onze andere buurvrouw was veel te jong overleden. Wij wilden daar iets positiefs tegenover zetten en besloten om te trouwen. Het moest allemaal zo goedkoop mogelijk.

Hettema. Verder alles zelf verzorgd, door iedereen iets te laten meebrengen. Het weer was prachtig en de sfeer evenzo. Een dag om nooit te vergeten.

Bruiloft op het gras Op woensdag met twee vrienden naar het stadhuis, dat was gratis. Op zondag in de reguliere studentenkerkdienst in de Martinikerk, bijdrage naar eigen goeddunken. En de zaterdag daarna nog een feest in het Schimmelpenninkhuys. Dat was het duurste deel van deze drietraps-bruiloft. De 3-verdiepingentaart was voor een relatief klein bedrag besteld bij Crebas. Mijn bruidskleren had ik zelf gemaakt. Na de kerkdienst op zondag hadden we een feest op het grasveld van het hofje. Een geweldige plek voor een feest. Uiteraard waren alle bewoners uitgenodigd, alsmede familie en vrienden. We hadden kraampjes, tafels en stoelen gehuurd bij

Inmiddels hebben we onze 25-jarig huwelijksdag gevierd met 3 fijne (volwassen) kinderen. Hartelijke groet: Marcel van der Poel en Lotty Sierink

52


E

r was eens lang geleden een dame die heel graag in een hofje wilde wonen en gelukkig kwam haar wens uit en kon ze een heel mooi stulpje betrekken achter de grote veilige poort. Het was daar een bonte mengeling van bewoners waartussen zij zich thuis voelde. Al snel kwam er nog een wens opborrelen: haar handen kriebelden om een stukje aarde te bewerken dus de stoute schoenen aangetrokken en vrouwe Petra gevraagd of zij het weitje voor haar huis mocht omtoveren tot een stinze bloemen-kruiden-tuintje. Dat werd een aanmoediging voor andere bewoners en zo ontstonden kleurige, eigenzinnige plekjes. Intussen was er een heel bijzonder klein prinsje haar hart en huis binnen gekropen. Ook hij genoot van de gewijde stilte en rust binnen de hofjesmuren. Menig uurtje werd onder de grote parasol doorgebracht, terwijl het een komen en gaan was

van een bonte stoet vrienden. De hofjeskrant zag het licht en werd met inspiratie en enthousiasme gemaakt. Weer diende zich een verlangen aan en wel de wens niet langer alleen door het leven te gaan; ook de kleine prins zette haar daartoe aan. En zo gebeurde het dat een grote prins in haar leven kwam, zijn armen waren gemaakt om de kleine prins te koesteren en ze voelde zich heel gelukkig. Maar het stulpje werd met twee prinsen in haar leven nu toch echt te klein. Gelukkig konden zij bij een mooie gracht gaan wonen, niet zo ver van het hofje. Daar besloot de kleine prins zijn reis naar de sterren te gaan maken. De dame en de prins verlangden al lang naar een plekje buiten, zij verlieten de drukke stad en wonen nu in de mooie natuur.

Het sprookjestuintje Waar eens alleen een graslandje was, groeien en bloeien nu vele planten. ’t Is net of het altijd zo geweest is. Het was na de strenge winter heel spannend wat er allemaal omhoog zou komen, het leek zo doods. Maar de zon, de regen en de vruchtbare grond deden hun werk. Alleen het bergje is verdwenen, Het was te verleidelijk voor de katten. Op die plaats is een stekje van de winterjasmijn gekomen. Een klein wondertje: de winterjasmijn, die moest wijken voor de bouw en helemaal dood leek, begint uit te lopen en gaat hopelijk de stenen muur sieren met kleine gele bloemetjes. Het laatste stukje grasland is verdwenen en daar komen de oostindische kers, het juffertje in ’t groen en de cosmea omhoog. Het is een dankbaar stukje grond en zoals sommige mensen zeggen een sprookjestuintje. Maria Bos (nr. 24 maart 1992 - oktober 1997)

53


In het laatste jaar van mijn studie kon ik een huisje van het Sint Anthonie Gasthuis huren. Ik stond toen al een paar jaar op de zogenaamde wachtlijst en mocht op de koffie komen bij de oude mevrouw Tiemersma die de huurderszaken regelde. Het huisje op nummer 29/41 zou vrijkomen en de huur was heel laag, naar ik mij meen te herinneren tussen de honderd en tweehonderd gulden per maand. Daarbij vermeldde mevrouw Tiemersma nog dat het huisje niet geschikt was voor meer dan 1 persoon, voor het geval ik een relatie zou hebben of krijgen. Ik heb nog getwijfeld of ik wel zou verhuizen vanuit mijn flatje in de Indische Buurt want ik had de verwachting dat ik na mijn studie wel uit Groningen zou vertrekken, maar de idyllische uitstraling en de prachtige ligging trokken mij over de streep. Ik werd ontvangen door conciërge Joop die mij rondleidde. Joop woonde met zijn partner Ilona in de conciërgewoning vooraan in het hofje. Joop drukte mij op het hart dat hij er niet was om klusjes voor de bewoners te doen, wel verkocht hij tijdens kantooruren muntjes voor de wasmachine samen met zakjes waspoeder. Ik rondde mijn studie af, maar met een baan vinden en verhuizen vlotte het niet zo erg zodat ik er uiteindelijk x jaar ben blijven wonen. Op een dag liep ik rond en kwam een politieagent tegen die mij vroeg naar de medebewoners van het Gasthuis. Ik vertelde dat ik iedereen persoonlijk kende, wat hem zeer verbaasde. Maar zo was het Gasthuis, een

Een dorp midden in de stad Els Niemendal dorp midden in de stad. Al die tijd zijn er natuurlijk veel medebewoners gegaan en gekomen, maar ik wil er twee met name noemen. Ten eerste de oude mevrouw Tunteler die vooraan bij de poort woonde. Zij woonde daar voor zover ik weet het langst van iedereen, al bijna haar hele leven. Verder een markante persoonlijkheid was Ina Haandrikman die ik nog kende vanuit de tijd dat ze mijn oma had verzorgd in Huize Eugeria. Ina is een sociale duizendpoot, altijd op de hoogte van de laatste nieuwtjes. Na een flink aantal jaren kreeg ik een relatie met mijn huidige echtgenoot Henk (Schuur) en omdat hij na verloop van tijd meer bij mij thuis was dan in zijn eigen huis, besloten we om zijn huis maar op te zeggen. Ik schreef een brief aan de voogdij dat Henk bij mij was ingetrokken en of de huur overgezet kon worden op ons beider namen. Natuurlijk vermeldde ik er niet bij wat mevrouw Tiemersma -die allang niet meer in het bestuur zat- destijds tegen mij had gezegd. Na enige tijd volgde gelukkig de toestemming van de Voogdij. Vrij snel volgde er een trouwerij en raakte ik in blijde verwachting. Voor drie personen was het huisje echt wel te klein, maar toevalligerwijze kwam net het grootste huisje van het hofje vrij, namelijk op Herebinnensingel 34. Daar kon mijn zoon Jeroen in alle rust geboren worden en konden Henk en ik zelfs een babykamertje inrichten. Daags na de bevalling kwam de toenmalige conciërge Petra op kraambezoek met als belangrijk doel om ons aan te sporen om maar zo snel mogelijk een ander onderkomen te zoeken want de rust en vrede van het hofje waren niet gediend met kleine kinderen. Gelukkig hadden Henk en ik toen al verhuisplannen zodat ik Petra en daarmee de Voogdij gerust kon stellen. In 2001 verhuisden Henk, Jeroen en ik naar een appartement aan het Winschoterdiep zodat we aan verdere gezinsuitbreiding konden gaan denken.

54


Toen ik in de zomer van 1990, op zoek naar een kamer, voor het eerst het hofje ontdekte, overviel me gelijk het gevoel van geborgenheid, verstilde tijd en historie en vooral rust. Hier zou ik wel willen wonen! Dit zei ik ook tegen mevrouw Oijemans die ik sprak in de trein op weg naar mijn ouders in Kollum. “Schrijf maar een brief naar mevrouw Tiemersma met uitleg waarom je in het sint Anthony Gasthuis wilt wonen, geef die maar aan mij, schrijf ik er mijn aanbeveling onder; ik ken mevrouw Tiemersma,” zei mevrouw Oijemans, “want ik heb er samen met mijn huisgenoot mevrouw Gilhuis gewoond.” Zo gezegd zo gedaan. In 1990 was er nog geen huisje vrij, maar ik stond op de wachtlijst. Dat ik er in maart 1991 toch al woonde, kwam door een tip van mijn broer Martin (die de toen oudste bewoonster mevrouw Tunteler verpleegde) dat ik op het juiste moment mevrouw Tiemersma belde en ik de oplossing was van het verzoek van de toenmalige conciërge Joop van Leusden om meer mannelijke bewoners. Zo had ik van de ene dag op de andere dag van een kamer in de Steentilstraat, een woning in het hofje, terwijl veel studiegenoten al maanden een kamer probeerden te vinden. De tijd lijkt in het hof stil te staan, maar bij het organiseren van het jubileumfeest, het meelopen met het bouwhistorisch onderzoek en het doornemen van de allereerste hofjeskranten, lijkt de tijd een

snelle film van beelden en herinneringen, zoals: de humor in de gesprekken voor de poort met Zuster Jozephita en Zuster Paulo, de eerste redactievergadering hofjeskrant bij Rob Bartelds met Ina Haandrikman, Maria Bos en Leidy Breet. De blik en dunne rijzige gestalte van Renate van ’t Hoff. Sanne die haar bruidegom Martin bij zijn huisje in het hofje op hun huwelijksdag ophaalt. De gegroeide bijzondere vriendschap met Ina. Die met mij haar herinnering deelde van de inspectierondjes van mevrouw Tiemersma, die vroeg bij je aanbelde als je de vitrage of vensterbank niet netjes had. Het plaatsen van mijn eerste stenen beeld bij de pomp. De hofjesfeesten op het grasveld en met Karel de poppenspeler bij Petra in huis. Het gezellige bord op schoot of samen WK voetbal buiten kijken, met de tv van Jopie Vogelzang op de pomp. De verhuizing van mevrouw Kölling als laatste conventuaal uit het hof. Maar ook de herinneringen aan de overledenen en de geboorte van kinderen op het hof zoals van het kind van Nico en Sandra en de tweeling Jana en Jiry van Thecla. Er woont nu jong en oud op het hof, zoals ook het leven is. Al meer dan vijf eeuwen is hier geleefd, geleden en gevierd. Dit unieke stukje stad blijft hoop ik nog lang mijn thuisbasis van waaruit ik met de hofbewoners verder het leven leef, maar vooral het leven hoop te vieren.

55


• 1982 t/m 1986: logeren in het Anthony Gasthuis

• 1997 t/m 2000: wonen in het Anthony Gasthuis

Tijdens mijn lagere schoolperiode werden de verschillende schoolvakanties verdeeld tussen mijn neefjes en nichtjes. De voorjaarsvakantie was meestal voor mij. Dat betekende dat ik tijdens die vakantie een paar dagen samen met mijn oma (Minke Seerden-Symonsma) ging logeren bij haar zus in Groningen, mijn tante Marieke. Dit was altijd een hele belevenis. Met de bus vanuit Drachten naar Groningen, uitstappen bij het grote station en dan een paar minuten lopen naar het Sint Anthony Gasthuis. Aan mijn vriendinnetjes vertelde ik dat mijn tante Marieke (Marieke Symonsma) woonde in een klein gezellig huisje in een hofje waar het altijd zo lekker stil is. Het logeren was altijd erg gezellig. Ik sliep met mijn oma in de slaapkamer en tante Marieke sliep dan op de overloop. We maakten leuke uitstapjes naar het vliegveld in Eelde (mijn eerste keer in een taxi!) en gingen heerlijk koffiedrinken (voor mij dan natuurlijk fris) bij de V&D in het centrum. Voor het eten maakte tante Marieke altijd bijzondere gerechten uit een kookboek of we gingen gourmetten, dan mocht ik zelf verzinnen wat ik allemaal in mijn pannetjes op een spiritus gourmetstel wilde klaarmaken. Ik heb heel mooie herinneringen aan deze logeerpartijen.

Na het VWO ging ik studeren in Groningen. Zoals dat bij studenten gaat, begon ik met een kleine kamer en verhuisde ik regelmatig naar een grotere woning. Na mijn studie Bedrijfseconomie, variant Accountancy, aan de RijksUniversiteit van Groningen vond ik mijn eerste baan in Groningen. Regelmatig ging ik bij tante Marieke op bezoek, zij woonde nog altijd in het achterste hofje. In mijn zoektocht naar woonruimte tipte ze mij contact te zoeken met de Voogdijraad. Na een mooi kennismakingsgesprek ontstond de mogelijkheid zelf te mogen wonen in zo’n klein gezellig huisje in het hofje waar het altijd zo lekker stil is. Wat was ik verheugd dat ik daar mocht wonen, op nummer 29 in het voorste hofje. Ik maakte lange werkdagen en moest nog veel studeren. Wat een geluk dat tante Marieke zo lekker kan koken! Na een lange werkdag kwam het dan ook regelmatig voor dat ik via de achteringang langs tante Marieke liep en met een pannetje eten (zuurkoolschotel!) naar mijn eigen huis ging. Andersom deed ik de grote boodschappen regelmatig voor haar. Ik heb een aantal mooie jaren mogen beleven in het Hofje. In 2001 bracht de liefde mij vanuit Groningen naar het midden van het land waar we nu alweer ruime tijd wonen. Als we tegenwoordig met onze kinderen (Marrit 10 jaar, Atwin 8 jaar) op visite gaan bij tante Marieke genieten zij van de uitstraling van het hofje, de stilte in de drukke stad maar bovenal van de hartelijkheid en vriendelijkheid van mijn tante Marieke. Het Sint Anthony Gasthuis is voor mij een bijzondere plek waar de tijd stil lijkt te staan omdat een groot aantal verschillende herinneringen daar met elkaar samenkomen.


Het is best wel bijzonder een bijdrage te mogen leveren aan de hofjeskrant ter ere van het 500-jarig bestaan van het Anthony Gasthuis. ‘Ons hofje’, een plek waar wij met zoveel plezier hebben gewoond op nummer 29-11, naast Gerrit en Didier en tegenover Minke & Michiel, direct in de doorloop naar het achterste hof. Wij kwamen in 1999 in het hofje; ons eerste gezamenlijke huis. Een woonkamer met open keuken van misschien wel weinig m2 maar des te meer m3 dankzij het hoge plafond. De knusse slaapkamer met badkamer onder het schuine dak en de dakkapel met bureau van waaruit je uitkeek over het voorste hof. De dikke muur in de wc die verraadde dat het hof tegen de oude stadsmuur was gebouwd en onder de trap nog net plek voor een voorraadkast. Al schrijvend komen er allerlei leuke herinneringen naar boven… zowel aan gebeurtenissen als mensen. Ik denk bijvoorbeeld aan de rommelmarkt om geld bij elkaar te halen voor de nieuwe tuinbeplanting in het voorste hof. In mijn ogen was het een groot succes en het gezamenlijk uitplanten (met koffie) was minstens net zo leuk als het uitdenken van het plan. Of de verwoede pogingen om samen met o.a. Rob Meijer de klok aan de praat te krijgen en te houden, dit zeer tegen de zin van enkele bewoners in, omdat de felle klokslagen natuurlijk geen enkele rekening met de nachtrust hielden… Gelukkig zijn wij er nooit in geslaagd het uurwerk aan de praat én op tijd te houden, maar het was een leuk avontuur met dat oude uurwerk in de zolder van Astrids huis! Ook schiet mij ineens de prachtige oude, gewelfde kelder onder het huis van Ineke te binnen waar je via een geheime deur naartoe kon. Ik kan ook nog wel eens met weemoed terugdenken aan de ontbijtclub, die bestond uit Rob, Tiny, Astrid, Els en ondergetekenden. Wij woonden nog

maar kort in het hofje toen wij van Rob en Tiny de vraag kregen of ons de ontbijtclub niet wat leek. In eerste instantie wat afwachtend, maar later minstens net zo enthousiast werd er om de week afwisselend bij elkaar thuis ontbeten en gesproken over van alles en nog wat, van het hofje, de bouw van de toen nieuwe parkeergarage tot de nieuwe motorboot van Rob wat uiteindelijk zelfs leidde tot een tocht over het Reitdiep als ik me niet vergis. Heel bijzonder, gezellig en volgens mij alleen mogelijk in dit hofje waar vrijwel iedereen elkaar kent; een soort dorp in de stad. En wij waren zeker niet de enigen die er zo over dachten, gezien het grote aantal toeristen dat er altijd in het hofje was te vinden en dat ongegeneerd bij iedereen naar binnen loerde. Zo’n hofjesbewoner was kennelijk toch iets heel aparts. Nu was er natuurlijk ook wel het een en ander te bekijken, zoals zandsculpturen en was er altijd iemand buiten, zoals Ina of Gerrit. Gelukkig ging de grote poort ’s avonds op slot en kwam je er alleen via het achterste hof in of met de grote sleutel, die eigenlijk veel te groot was om mee te nemen, maar wel grote indruk op vriend en vijand maakte. In 2003 kwam er een eind aan ons verblijf in het hofje en richtten we onze blik noordwaarts voor een Zweeds avontuur. Inmiddels zijn wij zo’n 14 jaar verder, getrouwd en hebben twee kinderen, Mats (6) en Tilde (4). We voelen ons hier als een vis in het water en de kans dat wij terugkeren, wordt met het jaar kleiner. ‘Ons hofje’ blijft wel altijd een bijzonder plekje in ons hart houden. Niet in de laatste plaats vanwege de prachtige fotocollage die wij bij vertrek kregen aangeboden met o.a. een aantal mooie winterse Anton Pieck-plaatjes van het hofje. Deze hangt ingelijst in huis. Zijn wij in de buurt, lopen wij zeker langs en wij beloven niet naar binnen te gluren, behalve bij 29-11…

57


Van mijn tijd in het St Antony Gasthuis, van 2000 tot 2004, herinner ik mij in de eerste plaats de vele uren die ik starend over de tuin aan de achterzijde van het hofje heb doorgebracht. Vooral de appelboom pal voor de deur werd een goede vriend van me. Ik schreef in die tijd mijn proefschrift aan de Faculteit Wijsbegeerte in Groningen.

3 jaar. Marian heeft ook nog een paar maanden in het hofje gewoond, en samen zijn we daarna naar Amsterdam vertrokken. Niet voor lang, want in 2007 kon ik in Groningen als filosoof aan de slag. Ik werk daar tegenwoordig nog steeds en ik ben in de afgelopen jaren een paar keer met mijn kinderen naar mijn oude huis gaan kijken. “Dat is een gezellig huis”, zei Vera toen ik het haar liet zien. En dat is het vast nog steeds.

Appels, koekjes en een proefschrift De bijgaande foto geeft er een goed beeld van en suggereert ook dat het mij ernst was met dat proefschrift, en met mijn koekjes. De foto is gemaakt door Marian Counihan, toen nog mijn vriendin, nu mijn echtgenote, en de moeder van onze kinderen Nikolas en Vera, nu 7 en

Zodra het lastig wordt om vast te stellen in welk jaar iets gebeurde, weet je dat het lang geleden is. Ergens in 2000 zijn we in het Sint-Anthony-gasthuis komen wonen, op nummer 27. In de eerste week ontmoetten we Allard, de klusjesman. We kennen hem nog steeds; sterker nog: hij heeft kort geleden onze zolder verbouwd. Ook met Rob en Tiny hebben we nog contact, en met Matthijs. Met Coen en Nanda nog heel af en toe. De rest van de contacten verwatert toch, zeker na zoveel jaren. De tijd in het gasthuis was bijzonder. Soms komt het nog ter sprake, bijvoorbeeld toen een collega laatst vertelde dat ze met een stadswandeling in het hofje was geweest. “Daar heb ik jaren gewoond”, zei ik trots. En ik kon weer uitvoerig vertellen over de charme van de huisjes en de mooie plek in de stad. Dat wij het mooiste huisje hadden omdat de slaapkamer uitkeek op de voorste tuin en de woonkamer op het ‘tussenhof’. Hoe toeristen af en toe naar binnen stonden te gluren. Dat je nooit de fiets hoefde te pakken als je met iemand afsprak in de stad. Het vaste wandelrondje over de

singels als het lekker weer was. De hofjeskrant, bord op schoot en de hofjesborrel. Het was ons eerste eigen huisje, we begonnen net met werken, dat vergeet je niet snel. De grote groep gevarieerde bewoners maakten het hofje tot een bijzondere plek. De een zei je alleen gedag, de ander sprak je af en toe en met sommigen dronk je koffie of wijn. We kregen veel lief en leed mee, maar gelukkig vooral het eerste en soms konden we bijstaan bij het tweede. Na bijna zeven jaar werd het huisje te klein. We verhuisden naar een appartement aan de Korreweg. Lekker licht en heel ruim maar volledig tussen de studenten en echt een stadse wijk. Een jaar nadat Iwan is geboren, kozen we voor een huisje (met tuin!) in Haren. En na de gezinsuitbreiding met Morris gingen we door naar een ruim huis in Paterswolde. Hier is Vera geboren. We missen alleen nog een hond :-) Het is hier heerlijk groen en rustig, en de stad is dichtbij. Maar niet te vergelijken met het hofje.

Michiel Postema en Minke de Pijper

58


Wat een verademing was het, om na een aantal jaren in een studentenflat gewoond te hebben, in te mogen trekken in het Sint Anthony Gasthuis. Op aanbeveling van een toenmalige collega betrokken wij in 2004 (herinneren we ons dat goed, is het al weer zolang geleden?) de Herebinnensingel nr. 34. Zo knus en gezellig en onze eerste echte woning ‘met een beneden en een boven’. Wat een voorrecht om in een dergelijk sfeervol en historierijk pand in dit gezellige hofje te mogen wonen, een oase van rust midden in de zo levendige stad Groningen! Het hofje én zijn bewoners voelde als een warme deken; we waren er thuis. Als Zuiderlingen in het Hoge Noorden, hebben wij Groningen in ons hart gesloten. De sfeer in de stad is bepaald bourgondisch te noemen en het leefgenot werd door het Hofje zeker vergroot. De prachtige binnentuin bood in de zomer een heerlijk plekje groen in het

drukke stadshart en in de winter leverde het hofje dickensiaanse taferelen op, zeker indien voorzien van een laagje sneeuw. Uiteindelijk kroop het bloed waar het niet gaan kan en zijn we na ruim 8 jaren in Groningen weer terug naar het zuiden verhuisd. Na een paar jaar in een hip stadsappartement misten we toch de charme van een oudere woning zoals we dat in het hofje gekend hadden. Inmiddels hebben we dan ook, samen met onze zoons Arthur en Hugo, een boerderijtje uit 1900 tot ons thuis gemaakt. Niet meer de drukte van de stad, maar wel veel historische details in huis en een prachtig uitzicht over de weilanden. We wonen hier heerlijk en zijn blij om weer dicht bij familie te wonen, maar toch denken we ook nog regelmatig met veel plezier terug aan onze heerlijke tijd in Groningen en het Hofje!

Margriet woonde ten tijde van de renovatie in diverse huisjes. Ze kon door omstandigheden geen stukje schrijven maar stuurde o.a. foto’s van de werkzaamheden (zie pagina 38 en 47).

Uiteraard ook een stukje over de zusters. Van hen heb ik geen goede duidelijke foto’s kunnen vinden, en misschien is dat wel tekenend voor hun bescheidenheid. Maar ze waren een wezenlijk onderdeel van het hof, en iedereen was erg op ze gesteld. Zuster Paolo en zuster Josephita, Franciscanessen, hebben vanaf 1984 bij ons gewoond, eerst in twee afzonderlijke huisjes (nrs. 7 en 8) en daarna samen op nr. 4, een dubbel huisje. Ze waren aanvankelijk werkzaam in het verzorgingshuis Rikkers Lubbers

aan de Heresingel en later in de St. Jozefkerk. Ze traden niet op de voorgrond, maar waren altijd vriendelijk aanwezig, ook bijvoorbeeld op hofjesfeesten of een fancy fair. In gesprekken ontpopten ze zich vaak verrassend modern van opvatting. Zuster Josephita werd ziek en overleed in 2002. Zuster Paolo werd ook ziek maar herstelde gelukkig en bleef bij ons wonen totdat haar gezondheid dat niet meer toeliet. In 2015 riep haar orde haar terug naar het klooster in Heythuizen, Limburg, waar ze thans woont. (RM)

59


Dineke Veerman Vanaf februari 2003 woonde ik in het hofje op nr 10. Destijds was ik nog volop aan het werk als reisleidster in Zuid-Amerika. Daar was Maaike ooit een deelnemer en zij wees mij op de mogelijkheid mij in te schrijven voor het hofje. Ik solliciteerde en moest bij de heer ’t Hart ‘op gesprek’. Binnen een jaar werd ik uitgenodigd voor een woning. Ik had eerder enkele jaren gewoon in een Centraal

derland wonen en ging werken aan een school in Appingedam. Het jaar daarop was ik een tijd aan huis gekluisterd, ik brak mijn enkel tijdens een schooluitstapje. Ik mocht ruim een maand nauwelijks bewegen en zat meerdere maanden in een rolstoel. Behulpzame medebewoners (o.a. Maaike en Ina) verzorgden regelmatig een maaltijd. Ik gebruikte de tijd ook om mijn reisverhalen te bundelen in een boek Mijn Peru. In 2015 verscheen ook nog Geef ze geen papaya. Enkele van de verhalen zijn verschenen in de hofjeskrant, waar ik destijds in de redactie zat. Het gedwongen thuis zitten was wel het moment dat de kleine kamer in het huisje me opbrak. Ik kon me in de rolstoel niet in de kamer bewegen, voor lopen met krukken was weinig ruimte en ik moest kruipend de trap op en af. Het schoolwerk dat ik mee naar huis nam en de daarbij behorende boeken lagen altijd op tafel en moesten weggeschoven als ik ging eten. Twee jaar later besloot ik daarom toch weer te proberen een huis te kopen. Dat lukte, in juli 2007 verhuisde ik naar de Indische Buurt naar een gezinswoning. Het voelt nog steeds heel luxe, al die ruimte! Ik heb nu ook twee gezellige katten. Voor na mijn pensioen, als ik niet meer al die werkspullen heb, wonen in een hofje lijkt me weer geweldig! Tot slot een anekdote die ik jullie niet wil onthouden: mijn zus zou een weekend doorbrengen in Groningen en samen met een vriendin in mijn huisje slapen. Zelf was ik op reis. Nietsvermoedend staan ze ergens in de nacht aan de poort…. Nooit bedacht dat die dicht ging en dat je dan de hele grote sleutel of de sleutel van de achterdeur moest hebben. Mijn zus dacht best slim na en ging naar de overkant naar het politiebureau. Tegen een borg van haar rijbewijs wilden ze haar wel even een sleutel lenen!

Wonen project, waarbij je een aantal voorzieningen deelt. Dit beviel mij altijd goed en bovendien is dit vanuit milieuoogpunt een goede zaak. Ik had dus ook geen enkele moeite met het delen van de schuur, de tuin en het washok. Dat ik daarnaast een heel eigen huisje had, vond ik geweldig. In Peru woonde ik ook maar op kleine kamertjes en had pas aan het eind van mijn verblijf daar een eigen (huur)appartementje. Door de fijne woonomgeving, meerdere mensen dichtbij en heel erg veilig doordat de poort dicht ging ’s avonds, was het geen probleem om meerdere maanden weg te zijn. Vanaf augustus 2005 kwam ik weer ‘echt’ in Ne-

60


H

et kan raar lopen in het leven. Bijna dertig jaar woonde ik met ons gezin ‘om de hoek’, schuin tegenover de Jozefkerk, en we keken naar de vele wijzerplaten van de dronkenmanstoren om te weten, hoe laat het was, of ik de kinderen al van school moest halen. Het Anthonygasthuis was natuurlijk steevast onderdeel van het stadswandeling-project om met vrienden en bezoekers te delen als zij in Groningen kwamen: een hofjeswandeling was altijd zeer geliefd, ook voor mij als trotse binnenstadsbewoner, en ik kwam er graag. En op mensen, die er daadwerkelijk een huisje bewoonden, was ik stiekem altijd een beetje jaloers, al klinkt dat wat raar, als je in een kast van een huis woont, met een tuin aan het water, en een plafond van 3.80 meter hoog. Natuurlijk was het hofje door de jaren ook op 11 november het vertrouwde oord om met de versierde pompoenlampions bij de toen nog vele oudere bewoners aan te bellen en uit volle borst het maar liefst 4 coupletten rijke Sint Maarten-lied te zingen. Lang na sluitingstijd van de winkels pas terug uit het donkere Stadspark na de ontmoeting met Sint Martinus te paard, die met de machtige houw van zijn zwaard zijn mantel doorkliefde en de helft aan de bedelaar schonk die vanuit dat geheimzinnige donker binnen de stralenkring van al die verlichte lampionnen aan was komen strompelen. Na het bezoek aan het appel- en het mandarijnenvrouwtje en de notenman die dan ergens vanonder een machtige boom opdoemden en de warme chocolademelk tenslotte, was er nog net even tijd om thuis langs het hofje te gaan en soms zelfs nog even naar het politiebureau aan de overkant, want ‘daar kreeg je zulke mooie kleurplaten van de politiemannen’. Ooit organiseerde ik een verjaardagsspeurtocht langs diverse hofjes, en stond ik als een begijntje verkleed aan het lage deurtje van de poort, waar de kinderen limonade kregen bij de pomp. Wie had ooit gedacht dat er aan dit alles ooit een einde zou komen en dat ik vanaf begin 2001, op voorspraak van Petra, zelf in het Anthonygasthuis een huisje zou bewonen, 15 jaar lang, 180 graden gedraaid, in een diagonale lijn, met -alweer- een schitterend uitzicht op de inmiddels verlichte, vertrouwde Jozeftoren? Een nieuw leven, een vertrouwde en welkome omhulling die dagen en jaren, achter de poort op mijn eigen knusse plekje, met

de gigantische zolder voor al mijn knutselspullen. Overal dichtbij en op mijn maat, met zelfs plek voor mijn fietskar, waar ik als niet-autorijder altijd alles (soms hoog opgetast) mee vervoerde. Een plek van schoonheid en troost: vanuit het hofje kon ik me weer op mijn vele activiteiten, waar ik me zoals gebruikelijk ingestort had, richten: het Groninger Museum was vlakbij, scholen van de knutseljuf makkelijk op de fiets te bereiken. Het bestuurslidmaatschap van de Stedenband Groningen-Moermansk bracht nogal vaak Russen naar het hofje en voor mijn culturele middagen in verzorgingshuis

Een plek van schoonheid en troost Joyce Huisman de Pelsterhof kon ik een keer, tot groot enthousiasme van de bewoners, Sikke-Bart en Ina met een zandsculpturenmiddag strikken! De kleine, besloten gemeenschap binnen het hof: met ‘s zomers voor het huis op mijn bankje zitten krantje-lezen of kletsen, de vele gesprekken met deze en gene, het eten in het kader van ‘bord-opschoot’ bij iemand thuis, en heel vaak spontaan bij buurvrouw Ina (“Joyce, heb je al gekookt?”) De hofjesvergaderingen, de hofjeskrant, de vele langsstromende toeristen, maaltijden of feestjes buiten, de marktjes soms, ‘s winters de kerstbomen, het kransen maken met Tiny en Rob in het washok, het sneeuwruimen, de sneeuwpoppen, en de tweeling van toen: Yana en Jiri; de appels uit de achterste hof, de Dolhuis-gang naar de achterdeur, het washok met de intekenlijst, de tafel in de achtertuin, die ik ooit maakte als opdracht voor mijn opleiding aan de ‘Snieschoule’ in de Walstraat van een oude deur van de fietsenschuur, die er nog was blijven staan en waar Rosa spontaan een soort jaargetijdentafel van maakte. Een feest zelfs in de schuur! Wat vloog de tijd… En opeens stond daar in augustus 2015 vriendin en oud-museumcollega Sonja, die me om een likje okergele verf kwam vragen om haar huisje aan het Typografengasthuis wat bij te werken, dat ze zojuist te koop bleek te hebben gezet. We hadden precies dezelfde kleur verf. “Sonja, ga jij je huis

61


verkopen?!”, riep ik verbaasd uit. 4 weken ervoor had ik het schippershuisje van mijn dochter Maartje en haar partner, die naar Zuid-Limburg verhuisd waren, eindelijk kunnen verkopen, en soms moet je in het leven op het juiste moment de mogelijkheid grijpen, die zich onverwacht voordoet. Het prachtige huis in mijn huidige hofje uit 1903, het Typografengasthuis aan de Petrus Campersingel, werd mij gegund; het is ‘jonger’, hoger, net wat ruimer, het heeft een eigen

achtertuintje, en een eigen voordeur, maar er wordt gezamenlijk ook heel wat ondernomen, zoals in de tuin werken en gras maaien.Maar ik heb het goed gehad, die 15 jaar in het Anthonygasthuis, op die dierbare plek in de oude binnenstad, en… soms heb ik best wat heimwee naar het uitzicht op de schitterend verlichte Jozeftoren.

Buiten de poort lag de stad aan je voeten…

H

et hofje… Lang hebben Mark en ik er nog naar terugverlangd. In december 2008 zijn we verhuisd naar een prachtig ruim huis in het zuiden van de stad en hebben hele fijne buren maar in het begin hebben we nog vaak aan ‘ons’ mooie hofje terug gedacht. De fijne locatie en de knusheid hebben plaatsgemaakt voor meer ruimte en andere lieve buren. Mark woonde sinds januari 2005 op nr. 29-11. Een prachtig stekje in het mooie hofje. Na nog geen half jaar trok Caren er bij in. Niet omdat het er zo ruim was, maar wel omdat we het samen zo gezellig hadden. Eerder woonde er een gezamenlijke vriend, Hendri Meier, in dit huis. Hij vertrok voor zijn werk naar het buitenland en zodoende is Mark hier komen wonen. Het huisje bracht gezelligheid en de locatie was uitmuntend. We gingen vaak uit eten en buiten de poort lag de stad aan je voeten. Ook het werk van Caren lag om de hoek (Pentascope, Herebinnensingel) dus de locatie bracht veel voordelen. Uitdagingen die het huis en het hofje boden was vooral de ruimte. Bij het geven van een feestje werd eerst de tweepersoons bank op de zijkant gezet want anders pasten de gasten niet in het huisje. Ook het inschrijven in het wasrooster was iets waar we niet aan konden wennen. Authentiek aan het hofje waren de poort die om 22.00 uur dicht ging en de bijbehorende, bijna middeleeuwse, poortsleutel. De sociale cohesie en de zorg voor elkaar maakt het hofje bijzonder. Er zijn een aantal zaken in het bijzonder die ons zijn bijgebleven.

De hofjeskrant, waar Caren in de redactie zat. Het verzamelen van de ‘wist-u-datjes’, de gedichten die onze buurvrouw aanleverde, de vergaderingen bij Saskia onder het genot van koffie met wat lekkers. Maar ook de zomerse avonden met een glas rosé, samen met Minke en Michiel (onze overburen), de andere vriendelijke overburen Rob en Tiny en de yogalessen die Caren heeft gevolgd bij Carla uit het achterste hofje. De Open monumentendag was ook altijd een bijzondere ervaring. Sta je te koken, staan er ineens een man en vrouw in je huiskamer. Zij hadden het idee dat het een ‘open huizen-dag’ was waarbij je bij iedereen naar binnen kon lopen. Ze hadden geen kwade bedoelingen, maar we waren wel verrast. Ook de verjaardag van Caren die anders liep dan gepland omdat er een bommelding bij het politiebureau aan de Rademarkt was. Een politieagent hield de wacht bij het hofje en schoof aan bij het feestje… Onder werktijd geen alcohol maar een gebakje moest kunnen! Ook kenmerkend en continue factoren in het hofje waren Ina, Sikke-Bart en natuurlijk de conciërge Petra. Daarnaast herinneren we ons de schilder Michael Reynolds waar we vaak een geanimeerd gesprek mee hadden over zijn werk en zijn andere leven in Italië. We zijn erg dankbaar voor de mooie jaren in het hofje en kijken er met plezier op terug. Ook nu we met z’n drieën in een eengezinswoning wonen: dochter Sanne is er bij gekomen! Ze is nu drie en we hebben haar het hofje al laten zien.

62


Lijst van vroegere hofjesbewoners Sint Anthony Gasthuis, voor zover nog in leven. NB: de lijst is door de ver-nummeringen en de vele verhuizingen, vooral gedurende de renovatie, verre van nauwkeurig en slechts indicatief. vanaf nummer cursief: oude nummering 1979 ±1982 ±1990 <1995 <2009 2009 1983 <1995 Vóór Kees 1997 <1995 1995 1997 1974-1979 1979-1982 1995 1960 2003 2012 <1993 1999

1 1 1 2A 3 3 4 4 5 6 7 7 7 8 8 8 9 9 9 9 10

2003 2007 2012 1997 1999

10 10 10 11 11

2003 2005 2010 2012 ? ? 1998 1999 2002 2006 2009 1994 1997 2000 1981 1985 <1995 1996 <<? <? <1993 1995 1998

11 11 12 12 13 13 14 14 14 14 14 17 17 17 18 18 18 18 19 19 19 19 19

2003 2005 2009 <1995 2000

19 19 19 20 20

1995 <<? <? <1995 1994 1999 2002 1980

21 22 22 22 23 23 23 24

naam

Dick en Jeannette Westerkamp congiërges Eppe Scholtens en Aaltje Bogema conciërges Joop van Leusden en Ilona Tapper conciërges P(aul)ien van Dijl (zus van Janneke) Gerard Jonkman Arjen Nolles Klaas Raspe en Marian Smeenge † Zuster Paolo Marcel van der Poel en Lotty Sierink Marga Smit Eline H…(Hilberts?) Jurjen Hidma André de Jong en 1999: Jan Mark Mulder Roelie H.K. Oosterhoff-Groenewold Christoph Beukenhorst Marleen en Ruth Jongma Jan en Marjet de Boer Bart Feringa Marloes Nieuwenweg Hans van Veen en Wilma Kuiper Didier le Beyeuc en 2000 Fatima El Houl Dineke Veerman Petra Hofstee Marten van Dijk Henk-Jan de Vries Coen Bergenhenegouwen en Nanda Gankema Hendri Meier Mark Stuurwold en 2006: Caren Albers Marije Kliphuis Manon Somhorst Peter van Burcht en Henk Moorman Robert Stokroos Miranda Roffel en Rodin Maaskant Jeroen Schilperoort Floor Nieboer Dirk Eisema Frank van Elteren Marcel Boss Arno Moeijes Inge Jager en Jeroen van ’t Hoenderdaal Rita Hoekman en Ger Prins Ellen Aalbers en Jeroen Veenker Annemarie Boss Harriët van der Velde Anneke Bogema Echtpaar Steiginga Anneke Ferwerda Nico, Sandra en Eloy Krikken Rachel Heeringa en 2000 Reinier Fliehe Boeschoten Marjolein Bosch Carla Hofstee Nienke Bos Sandra Daalhuizen Jan Willem Romeyn en 2004 Marian Counihan Marieke Hoving + tot 1999 Michael Kuilema Jorien Hakvoort Sanne van Grunsven Bob Kroodsma en Hieke Stolker Robert Terpstra Roeline Kuiper Adri Voll Marjolein Martens Riekje Elema

<1993 1997 2005 1976 1994 <1993 1998 2000 1993 ? 1996 2004 2009 <1995 1996? 1997 2000 <?? 1970-1973 <1994 1994 1983 1985 1991 1997 <? <? <? <? 1993 2001 1983 1999 2002 1997 2008 2009 1995 1997

24 24 24 25 26 27 27 27 28 (29) 28 28 28 28 29 29 29 29 30 (31) 30 30 (31) 30 (31) 31 (32) 31 (32) 31 (32) 31 (32) 34 (40) 34 (40) 34 (40) 34 (40) 34 (40) 34 (40) 35 (41) 35 (41) 35 (41) 36 (42) 36 (42) 36 (42) 37 (43) 37 (43)

2001 2012 <1993 1997 2000 <1995 2005 2010 1994 1999 2001 2004 2008

37 (43) 37 (43) 38 (44) 38 (44) 38 (44) 39 (45) 39 (45) 39 (45) HBS 34 HBS 34 HBS 34 HBS 34 HBS 34

Maria F. Bos Maaike Scheffer Mark van Elteren en 2006: Marlieke Lohues Diewer Elema Annet Stokroos Leidy Breet Irene de Haan en Evert Elema Minke de Pijper en Michiel Postema Margaret Schmetz Marco van Egmond Astrid Payens Reinhilde Stoot Theo Jongedijk Martin Frieling Karin Emmen Monica Seerden Celia van der Wagt en Matthijs ter Steege Joanna ?? (Engelse) ook: Peter van Burcht? Jeanne Peijnenburg Iris Kolkman Lony Emmen Mieke Vasse Steven van der Minne Annette de Vos Thecla Brakel met Jiry en Yana Paul Elzinga en Mirjam Elzinga-Rademaker Jacobien Goeman Borgesius Wendela Goeman Borgesius Herman en Emmy Overmars Tina de Vries Joyce Huisman Margriet Kahmann José Pras Esmé Veldhuizen en 2003-2006 Gijs Hubben Rieneke van Dommelen Marloes Nieman Roselien ten Heuvel Géneviève Borsboom Jolanthe Vlas (tijdelijk als vervanging: Lyanne Jellema (nichtje) en Lijsbert Faber René de Haan Marije Brouwer Riemke Cramer Roedy Boonzaayer Fiona en Crisanne Curie Leo Lindeman Lotte Kleijssen Anneke Claus Hendrika Posthumus en Janny van der Bij Els Niemendal en Henk Schuur Martin Hillenga en Marieke Rey Sander van Straeten en Ellie Verheijen Kay van der Kooi Onbekende periode en/of huisnummer

1974-1975 ? ? 1974-1979 ? ? ? ? 1975-1980 1979-1984 ? ?

63

? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ? ?

Jennifer Elzinga Caroline Babenderede Frouk van Dellen Mary Overdiep Diana Vos Els en Tjerk Miedema Hilde en Ludo Bos Hagens Dick van Zijll Langhout Dick en Ineke Kruyt Janny en Gerard Duitscher Anja Diesemer Els Wieringa



Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.