Ik weet nog hoe het was

Page 1

1


Ik weet nog hoe het was PrivÊ-uitgave ter gelegenheid van de zeventigste verjaardag van Margreet. Tekst: Redactie: Foto’s:

Familie, vriendinnen en vrienden van Margreet en Margreet zelf. Frits Belangeloos ter beschikking gesteld door de eigenaars of ontleend aan de Beeldbank van Stadsarchief Amsterdam.

Amsterdam, 15 april 2014 2


Inhoud Inhoud .............................................................................................3 Voorwoord .......................................................................................7 Deel 1 ..............................................................................................9 De boekjes over familie en over Buiksloot ..................................... 11 1904: Er uitgestuurd bij dominee Faber ......................................... 15 1905: Het naaiklasje van Marie de Haas ....................................... 17 1908: Dirk en Marie Klijn ............................................................... 19 1912: De school van Capelle ......................................................... 21 1912: Leren op de School met de Bijbel ........................................ 23 1912: Rode rugjes ......................................................................... 25 1913: Alie Isings en Marie Klijn...................................................... 27 1913: Plaatjes ................................................................................ 29 Andere boekjes.............................................................................. 31 1942: Groeten uit Haarlo ............................................................... 33 1903: Uit de dozen van Mies ......................................................... 41 1928: If winter comes .................................................................... 47 Deel 2 ............................................................................................ 51 De jaren 30 .................................................................................... 53 1932: The grocery boy ................................................................... 55 1939: Wandelen in het Vliegenbos ................................................ 57 1937: Kruidenierswinkel ................................................................ 59 De jaren 40 .................................................................................... 61 1944: Volewijckspark ..................................................................... 63 1944: Het jeugdverzet ................................................................... 65 1944: Bombardement op Fokker ................................................... 67 1942: Haarlo .................................................................................. 69 1944: Wat je toen nog niet wist ...................................................... 71 1941: Kutaradja (Atjeh, Sumatra) .................................................. 73 1946: Gerepatrieerd ...................................................................... 75 1941: Bloemgracht 193 bel ............................................................ 77 3


1941: Bestrijding van ongedierte .................................................. 79 1948: Van Breestraat .................................................................... 87 1944: Kind in Betondorp ............................................................... 89 1945: Vertier ................................................................................. 91 1946: Herinneringen aan het Vondelpark ..................................... 93 1946: De Hillegonda de Zwartschool ............................................ 95 1948: Jeugdherinneringen ............................................................ 97 1948: Rust in Rijs .......................................................................... 99 1945: Wat ik nog weet ................................................................ 101 1949: Kleuterschool Looiersstraat .............................................. 103 1949: Oma in Oostzaan .............................................................. 105 1949: Logeren in Zaandam ......................................................... 107 1949: Een paar dingetjes ............................................................ 109 1949: Augustus en september .................................................... 111 1949: Augustus en september .................................................... 113

De jaren 50 ................................................................................. 115 Jaren vijftig: Wonen in de Meer .................................................. 117 1950: Ziekenhuispedagogiek ...................................................... 119 1950: Verkleurde herinnering? .................................................... 121 1951: Een dagje naar de Westerbouwing ................................... 123 1951: Op de foto in De Bijenkorf ................................................. 125 1952: Niet met een natte dweil ................................................... 127 1952: Op de foto ......................................................................... 129 1953: Nord en Koenen ................................................................ 131 1953: Verzamelen ....................................................................... 133 1953: Voorjaar ............................................................................ 135 1954: Zwanenplein ..................................................................... 137 1954: Gelovigen en goddelozen ................................................. 139 1954: Op de bok ......................................................................... 141 1955: Kiekjes onder oma's loep .................................................. 143 De jaren 60 ................................................................................. 145 1962: Draadomroep, knusheid en boeken .................................. 147 1964: Op straat spelen................................................................ 149 1964: Mijn eerste schooldag ....................................................... 151 Jaren 60: Toen we jong waren... ................................................. 153 1967: Openluchtschool in de Cliostraat ...................................... 159 4


De jaren 70 .................................................................................. 163 1978: Herinneringen aan kerst .................................................... 165 1974: Herinneringen .................................................................... 167 1974: Herinneringen 2 ................................................................. 169 1967: Vriendinnen voor het leven ................................................ 171 1971: Amsterdam Noord en Doesjanbe ...................................... 173 1975: Mijn zus en ik ..................................................................... 175 1975: Wat heb ik toch met auto’s? .............................................. 177 De jaren 80 .................................................................................. 179 1980: Opgroeien in Popova ......................................................... 181 1985: ik kwam niets tekort ........................................................... 185 1986: Onbezorgde tijd ................................................................. 187 Vandaag ...................................................................................... 189 2009-2014: Buiksloot revisited..................................................... 191 2013: De Bazel ............................................................................ 193 2014: Vandaag ............................................................................ 195 Nawoord ...................................................................................... 197

5


Opgedragen aan Go Melse-Von Glahn

6


Voorwoord Lieve Margreet, Het is je passie mensen en gebeurtenissen aan de vergetelheid te ontrukken. Door je inspanningen wil je ervoor zorgen dat stukjes persoonlijke of lokale historie niet wegzakken onder wat Kees Fens de ‘nog-lijn’ noemde: het moment waarop niemand nog weet hoe het toen was of wie die persoon was. Veel voorwerpen en foto’s kunnen nog gered worden als er een herinnering aan wordt gehecht. Ze krijgen dan ook voor anderen betekenis. Dat voorkomt misschien dat ze door volgende generaties als nietszeggend worden genegeerd of weggegooid. Je vier inmiddels verschenen boeken over Buiksloot getuigen daarvan, maar je doet meer. Je organiseerde bijvoorbeeld een eendagstentoonstelling in de Melkinrichting van je opa en oma Klijn op het Koekoeksplein in Noord, je maakte een boek over de zomer die Netty en Niek in 1942 in Haarlo doorbrachten, je schreef een verhaal bij de foto’s van tante Dora, je maakte met Frits de catalogus en de tentoonstelling over tante Mies Allart. Zandkorrels vanuit het perspectief van de wereldgeschiedenis, maar pareltjes van lokale historie en familiegeschiedenis. Voor je zeventigste verjaardag is aan ons - familie, vriendinnen en vrienden - gevraagd je te helpen. We hebben ieder op eigen wijze geprobeerd stukjes uit ons eigen verleden aan de hand van oude foto’s in de herinnering terug te roepen. In het eerste deel van het boekje staan herinneringen die je ouders en anderen aan jou overleverden en die in hun of jouw woorden voortleven. In het tweede deel staan de bijdragen van ons. Hartelijk gefeliciteerd, Anneke, Ans, Catharina, Christiaan, Cyrille, Dick, Dorothea, Frits, Gertrude, Hanneke, Henk, Ineke, Jan, Jannie, Liduin, Loes, Marion, Marga, Mariette, Marijke, Marijkje, Martijn, Melissa, Mieke, Nico, Neeltje, Pakize, Peter, Pieter, Riet, Rinat, Rob, Shanna, Tine, Trudi, Willy en Wim. 7


8


Deel 1

9


10


De boekjes over familie en over Buiksloot

11


12


1886: De oudste schoolfoto Mijn grootmoeder, Willempje Hoeve was de dochter van Frederik Hoeve en Maritje Zoutendijk. De jongens noemden haar ‘de mooiste meid van Waterland’. De meisjes Hoeve – Aaltje en Willempje – gingen mooi gekleed. Ze maakten al hun kleren zelf en ze droegen mooie hoeden. Er is geen jeugdfoto van Willempje bewaard gebleven. Op de eerste foto die ik van haar heb, is ze omstreeks 18 jaar oud. Maar ik meen haar gevonden te hebben op een zeer oude schoolfoto, eentje van 1886. Die kreeg ik in handen bij een bezoek aan een nakomeling van meester Vis. Het gezin Hoeve woonde in Ransdorp en de kinderen gingen daar naar de Openbare school waar meester Vis in 1886 al 34 jaar les gaf. Toen Willempjes moeder in mei van dat jaar overleed, kwam meester Vis, die ook als gemeenteontvanger optrad, de boedel in het sterfhuis beschrijven. Kort daarna moest hij zelf wegens gezondheidsredenen afscheid nemen van de school en bij die gelegenheid werd een schoolfoto gemaakt. Op die foto zou Willempje Hoeve kunnen staan. Door vergelijking met latere foto’s van Willempje ben ik er vrij zeker van dat zij op de achterste rij staat, drie plaatsen links van meester Vis. Eind augustus maakte de school een schoolreisje ‘naar Purmerende en Alkmaar om in de aldaar aanwezige speeltuin de kinderen eenige ontspanning te verschaffen of te gaan naar Artis.’ De gemeenteraad verkoos Alkmaar ‘omdat velen der schoolgaande kinderen reeds meermalen Artis hebben bezocht en een watertochtje, zoals reeds de vorige maal bleek, wel in de smaak van het jonge volkje schijnt te vallen.’ Voor de kleintjes was er feest in het schoollokaal. Of de kinderen Hoeve zo kort nog na het overlijden van hun moeder mee mochten met het schoolreisje, weet ik niet.

13


Dominee Faber en zijn vrouw.

14

en Antje Mulder 13 jaar (geboren 1892).


1904: Er uitgestuurd bij dominee Faber Antje: Ik was een jaar of 12, want met 13 of 14 is hij weggegaan. Het was in het ouwe weeshuis aan de voorkant. Ik zie dat huis nog zo. Ik zat bij het raam. Er was een grote schouw en een grote kist. Langs de kanten stonden banken. Dominee is zeer ernstig aan het vertellen en Aal Fraaij trok van die rare gezichten. Ineens begin ik hard te lachen. Waar hij het over had weet ik niet eens meer. Dominee wordt zo kwaad! Antje Mulder d’r uit! Ik zeg: Dominee ik heb het niet gedaan. Ik bedoelde: “Het was mijn schuld niet.” Bab: Dominee Faber was driftig hé? Toen was daar de gang en daar de deur. Ik dorst niet naar school. Meester de Groot zat ook in de commissie?? van de kerk. Ik heb net zo lang aan de kant gezeten tot de catechisatie afgelopen was. Ik zei tegen mijn moeder: Ik ga niet meer naar catechisatie. Nou zei mijn moeder: Wat heb je gedaan? Alleen maar gelachen. Daar ga je niet voor naar catechisatie. Ja, maar Aal Fraaij trok zulke gekke gezichten. Ik lach gauw! Ik ging niet naar catechisatie. Kom ik dominee Faber tegen. Hij zegt: Ben je aangenomen? Ik dorst niet te zeggen: Bij mijn moeder. Ik was ondeugend! Ik zal het u maar eerlijk vertellen: Omdat Aal Fraaij zulke gekke gezichten trok en toen schoot ik in de lach. Hij dacht natuurlijk dat ik hem uitlachte. Ik kan me begrijpen dat hij kwaad was. Toen zei hij: Andere week kom je weer. Hij was het direct weer vergeten. Toen was het weer goed.

15


Midden: Antje Mulder, rechtsboven: Jannie Sohl.

14 september 1905 Marie met haar naaiklasje in de tuin van de Bewaarschool.

16


1905: Het naaiklasje van Marie de Haas

Antje schreef later de namen achterop.

17


1912. De School met de Bijbel van Ransdorp. Marie in het midden met de lei. Dirk 10 jaar.

Marie en haar poĂŤziealbum met bladzijden geschreven door Dirk en Wed. G. v.d.Nadort.

De boerderij van H. Schreuder. Helemaal rechts het huis van de weduwe G. v.d.Nadort.

18


1908: Dirk en Marie Klijn Dirk (1901) en Marie Klijn (1904) verhuisden in 1913 met hun ouders Klaas Klijn (1877) en Willempje Hoeve en hun zusje Geertje (1909) van Schellingwoude naar Buiksloot. Ze waren gereformeerd. Hun vader had werk gevonden als melkrijder op de boerderij van Hermanus Schreuder (B58). Ze woonden in bij de weduwe Van de Nadort (B61), die drie huizen voorbij de boerderij woonde. Toen ze nog in Schellingwoude woonden, waar geen christelijke school was, liepen Dirk (7) en Marie (5) elke dag naar Ransdorp: voor een volwassene drie kwartier lopen. Om sneller te gaan liet Dirk zijn zusje telkens één paal hard en één paal zacht lopen. Soms gingen ze ‘land over zand’: ze sprongen over slootjes of gingen over het ijs. Dirk bond Marie op het hart het aan niemand te vertellen! In Buiksloot was de school dichterbij en Geertje kon naar de bewaarschool. Op de nieuwe school had Dirk het erg moeilijk. Meester van Zeggelaar het hoofd van de school in Ransdorp had hem het volgende ‘rapport’ mee gegeven: ‘Als leerling onderscheidde hij zich door een vlug begrip, netheid, gewilligheid, goede trouw enz. In de vakken rekenen en aardrijkskunde was hij lang niet de minste. Zoo ver mij bekend, is er op zijn gedrag en vlijt en evenmin op zijn eerlijkheid iets af te dingen.’ Meester Capelle had weinig begrip voor Dirks nerveuze aard. Hij moest vaak voor de klas komen en zijn hand ophouden om een klap met de liniaal te ontvangen. Uit nervositeit trok hij steeds zijn hand terug, tot woede van meester Capelle. Voor Marie die in dezelfde klas zat, was dat vreselijk om aan te zien. Ze had nog geen aandacht voor Piet Visser, een stil jongetje dat bij haar in de klas zat. Dirk kwam in 1915 van school en ging in Amsterdam in de melkzaak van zijn oom en tante helpen. Marie ging na de watersnood nog een jaar naar de gereformeerde Funenschool in Amsterdam en ging daarna naar Ransdorp om haar tante te helpen. 19


Zij trouwde in 1930 met Piet Visser.

1912. Rechts de school met drie lokalen en links de onderwijzerswoning.

Meester C.F. Capelle staat achteraan, tussen de twee lokalen in, meester J. Dijkstra en juffrouw J.H. Klukkert staan in het voorste lokaal. Capelle: ‘Zij ontvangen elken morgen de leerlingen met lust en opgewektheid en geven zich aan den hoogst gewichtigen, heerlijken, maar ook vaak moeizamen, wijl niet altijd juist gewaardeerden arbeid van de mede opvoeding der kinderen onzes volks.’ De kinderen zitten met de handen gevouwen. Rechts vooraan zit Jo Schweitzer en in het midden van de foto Cornelia Sohl. Piet Visser (hiernaast) staat niet op de foto hierboven. Zijn groep zit rechts vooraan. Zijn broer Kees was wel aanwezig, maar de hoogste klas waarin hij zat, zit aan de andere kant van het lokaal.

20


1912: De school van Capelle In 1912 bestond de School met de Bijbel in Buiksloot 25 jaar en meester Capelle vierde zijn zilveren jubileum als hoofd. Het feestprogramma begon op 30 april met een ‘Gedachtenisrede’ in de Gereformeerde Kerk van Nieuwendam. Daar sprak dominee M. van der Mast uit Edam die bij de oprichting betrokken was geweest. Uit het feestprogramma: Woensdag 1 mei: ’s morgens om 10 uur een kinderfeest in het versierde schoolgebouw. ’s Avonds om half 8 een feestelijke herdenking met leden van de schoolvereniging en hun vrouwen, autoriteiten en afgevaardigden van andere christelijke scholen. Donderdag 2 mei: ’s middags van 2–4 uur een receptie ter gelegenheid van het zilveren jubileum van het hoofd en ’s avonds een feestelijke bijeenkomst voor de ouders en andere belangstellenden.

Naast het hoofd, meester Capelle, werd er in 1912 lesgegeven door meester J. Dijkstra en juffrouw J.H. Klukkert. Piet Visser was een van de toen ongeveer 115 leerlingen. Hij dacht later met weinig plezier aan zijn schooltijd terug: ‘Ik was een stil zachtaardig kind, dat ook later, op de School met de Bijbel, er maar zo een beetje bij hing. Interesse in leren, behalve voor lezen en geschiedenis, had ik nauwelijks, wat ik in mijn verdere leven wel heb moeten betreuren. Meestal keek ik maar zo’n beetje uit het raam en verlustigde ik mij in allerlei fantasieën, hetgeen soms door de Hr. Capelle duchtig werd afgestraft door een harde tik met zijn liniaal op mijn vingers. Zijn tegenhanger in alle opzichten was meester Dijkstra, in de wandelgangen Oom Felix genoemd. Een zeer zachte man, erg vriendelijk en daarbij erg kippig, waarvan een gepast misbruik werd gemaakt. Als hij jeuk op zijn rug had, moest de hele klas de handen vouwen en de ogen sluiten, waarna hij zich in een hoek van de klas terugtrok om met een liniaal van een van de kinderen zijn rugkant eens heerlijk te bewerken. Wanneer hij trek had in een pruim tabak volgde weer hetzelfde commando en beet hij, al loerende naar ons, in dezelfde hoek, een stuk van de sigaar af. We deden maar alsof we niets zagen, want hij was erg aardig.´

Vanaf 1901 was het geven van lijfstraffen officieel verboden. Daar werd door Capelle kennelijk anders over gedacht.

21


1912. Chr. School Buiksloot met meester Capelle en juffrouw Klukkert. Voorste rij in het midden: Piet Visser.

22


1912: Leren op de School met de Bijbel Piet Visser schreef over het onderwijs dat hij had genoten: ‘Op onze school werd, zelfs gezien in het kader van die tijd, weinig echt onderwijs gegeven. Om 9 uur ’s morgens werd begonnen met Bijbelse Geschiedenis. Dit duurde zo ongeveer tot half elf, afgewisseld door enkele Psalmen Davids. De weken voorafgaande aan de officiële Christelijke feestdagen werden besteed aan het in je arme hoofd stampen van verzen uit het Oude Testament, onder andere Jesaja, en het Nieuwe Testament waarbij dan voor de afwisseling ook wel eens een enkel gezang mocht worden gezongen. Ik las eens de volgende dichterlijke ontboezeming van een leerling: Klein carillon met je heldere klanken Tintel je frisheid door heel dit gebouw! Dorheid van klassen en hardheid van banken: Wil ze doordrenken met blijheid van jou. Klein carillon met je keur van gedichten, Speel je muziek – altijd door – nimmer moe; Blijf met je schoonheid de jongensziel richten, Boven de school uit naar ’t hogere toe.’

Maar op deze school ontdekte je totaal niets van dien aard en daarvan had je eigenlijk toch wel een vleugje moeten bespeuren. De buitenkant was er wel, maar de inhoud ontbrak. Nu, een prettige school was het allerminst (…) Op de Openbare school had de jeugd 3 weken zomervacantie, wij daartegen slechts twee weken en 1 dag. Wat ons natuurlijk ten zeerste verdroot. Op die zelfde school hadden de leerlingen bovendien eenmaal per week gymnastiek. Wij echter hadden niets in dat opzicht. Deze houding ten opzichte van sport zal wel gebaseerd zijn geweest op de bekende uitspraak van Paulus: ‘De lichamelijke opvoeding is tot weinig nut.’ Maar voor het bestuur van onze school gold die uitspraak natuurlijk voor alle sporten en alle tijden.’

Leerlingen van de Openbare School deden vrije- en ordeoefeningen op de speelplaats. Individuele vrije oefeningen bestonden uit: buigen, strekken, zwaaien, spreiden, gaan, lopen, huppelen enz. Ordeoefeningen werden in groepen uitgevoerd. Ze oefenden in rijen, moesten draaien, schikken, zwenken, openen en sluiten. De jongsten deden spelletjes zoals ‘zakdoekje leggen’ en de ouderen balspelen. 23


Het logo van Jachin: Lucas 15:5. ‘En als hij het gevonden heeft, legt hij het op zijne schouderen, verblijd zijnde.’

Rode rugjes, uitgegeven door G.F. Callenbach Nijkerk. Callenbach was de grootste uitgever van deze zondagsschoolboekjes.

24


1912: Rode rugjes In de periode 1880-1925 groeide Callenbach uit tot een van de belangrijkste uitgevers van protestants-christelijke kinderboeken. Dat waren vaak boekjes met een rood rugje: een rood linnen bandje als rug. Het bedrijf bestond uit een boekhandel, een uitgeverij, een drukkerij en een boekbinderij. Om kopers bij de keuze van een boek te adviseren, waren er commissies opgericht die de kinderlectuur beoordeelden. Beide zondagsscholen hadden zo’n commissie. De boekbesprekingen werden meestal geschreven door dominees en onderwijzers en gepubliceerd in het tijdschrift Jachin. De recensenten letten vooral op het godsdienstige aspect ervan. Goede boeken gingen over ellende, verlossing en dankbaarheid, over God, Nederland en Oranje, of speelden zich af rond huis, school en kerk. Het hoofdbestuur van Jachin verzocht uitgevers dringend om ‘toch geene werkjes uit te geven, waarin een algemeene verzoeningsgeest heerscht, of van het borgtochtelijk lijden van Christus niet wordt gesproken’. Als de kerstboom meer centraal stond dan de kerstboodschap, werden de boekjes afgekeurd. Sommige recensenten vonden het belangrijk dat er Heere stond in plaats van Heer. Het boekje Aleida (1912) had een rood rugje. Het was geschreven door Johanna. Vrouwelijke auteurs werden in die tijd soms alleen met hun voornaam aangeduid. Op de kartonnen kaft zien we Aleida in een kerkbank zitten. Het boek bevatte vier plaatjes en kostte 75 cent. Het ging over de zusjes Aleida en Clara die wees werden. De Commissie Jachin vond het een heel mooi boek, maar: ‘Wat de techniek betreft, komt het ons voor, dat het eerste hoofdstuk achterwege had kunnen blijven, dan ware tevens het zeggen van Aaltje, de werkmeid: ‘Zoo waar als ik hier zit’, ons bespaard gebleven.’ ‘Eigenaardig is het, dat de Schrijfster overal ‘Heer’ gebruikt, behalve wanneer een Schriftwoord wordt aangehaald. Dan luidt het ‘Heere’.’

De boekjes ademden een duffe sfeer: steeds dezelfde belerende bekerings- en kerstverhalen met een voorspelbare blije afloop. 25


Het sponzendoosje.

Marie 12 jaar oud.

26


1913: Alie Isings en Marie Klijn Alida Isings (1903) was de oudste dochter van Hendrik Isings (1878) en Geertje Zijp. Isings kwam in september 1911 met zijn vrouw en vier kinderen op het Westeinde (B51a) wonen. In Buiksloot kreeg Alie nog een broertje en een zusje. Dat zusje stierf toen het nog maar één maand oud was. Alies vader was postconducteur van de Hollandsche IJzeren Spoorweg- Maatschappij (H.IJ.S.M.). Hij reed op de trein die via Amersfoort, Kesteren en Nijmegen naar Kleef reed. Het gezin was gereformeerd en Alie zat op de School met de Bijbel. In juni 1913 kwam op nummer B61a een nieuw gezin wonen: de familie Klijn. Marie, de oudste dochter, was van dezelfde leeftijd als Alie. Beide meisjes waren gereformeerd en ook Marie ging naar de School met de Bijbel. Het was een eind van het Westeinde naar de school in de Meer, maar ze konden nu samen naar school lopen en onderweg andere vriendinnetjes ophalen. Op school schreven de kinderen meestal met een griffel op een lei. Dat was veel goedkoper dan op papier werken. Ook strafwerk moest op de lei gemaakt worden. Een bekende strafregel van meester Capelle was: ‘Wie verboden dingen doet, grijpt naar honing, doch vindt roet.’ Je maakte de lei schoon met een sponsje dat in een sponzendoosje werd bewaard. De kinderen namen dat zelf mee. In zo’n vochtig doosje kon je fijn een boon laten ontkiemen. Dat was streng verboden, omdat het sponsje dan slijmerig werd en ging stinken. Alie had een prachtig sponzendoosje met op het deksel een romantisch plaatje van een kasteel dat aan een meer lag. Haar vader had dat uit Duitsland meegenomen. Zoiets moois had Marie nog nooit gezien. Alie zag hoe graag Marie ook zo’n doosje wilde hebben en vroeg aan haar vader of hij er voor Marie ook een mee kon brengen. Marie zou het doosje haar hele leven bewaren. Alie bleef maar kort in Buiksloot wonen. In november 1914 verhuisde ze naar Amsterdam. Ze werd later kinderjuffrouw. 27


Marie 12 jaar. Plaatjes die Marie op de zondagsschool kreeg.

28


1913: Plaatjes Marie Klijn (1904) was in juni 1913 met haar familie in Buiksloot komen wonen. De familie Klijn was gereformeerd. Marie zat op de School met de Bijbel. De kerkdiensten werden toen nog in het eerste kerkgebouw gehouden, maar een nieuwe kerk was in aanbouw en zou in november in gebruik worden genomen. In de praktijk zaten er op de zondagsscholen kinderen uit religieuze en niet-religieuze gezinnen. Marie’s ouders hadden er geen bezwaar tegen dat zij op zondagmiddag naar de zondagsschool ging. Er werden mooie Bijbelverhalen verteld, de kinderen zongen en ze kregen mooie plaatjes met teksten om uit het hoofd te leren. De prentjes hadden teksten als: ‘Uw bescheidenheid zij alle menschen bekend’. Daar snapte Marie vast niet veel van, maar de plaatjes vond ze mooi. Ze bewaarde die met gedroogde bloemetjes in haar bijbeltje.

Het drukken van plaatjes De uitgevers beijverden zich om steeds mooiere zondagsschoolplaatjes te maken: met gouden randjes, engeltjes, bloemen en vruchten. Het verband tussen tekst en plaatje raakte langzamerhand zoek. Een boeketje viooltjes verluchtigde bijvoorbeeld de tekst: ‘De Heere zal Zijn kudde weiden gelijk een herder’. Zelfs bij teksten die over de bomen des velds en het opgaan van de zon gaan, stonden geen passende illustraties. De plaatjes werden gedrukt met chromolithografie. Die druktechniek maakte het vanaf 1837 mogelijk meerkleurige afdrukken te maken. Voor elke kleur werd een aparte steen of een zinken plaat gebruikt. Daarop werd de basistekening met waskrijt aangebracht. Per steen werd daarna alleen dat deel ingekleurd dat bij afdruk die kleur moest krijgen. Vervolgens werden de stenen of drukplaten bewerkt met Arabische gom en een zure vloeistof. Hierdoor werden de kleurvlakken in de steen of de plaat uitgebeten, maar niet de waskrijttekening. Daarna kon het papier met de verschillende platen bedrukt worden. De tekening had referentiekruizen om verschillende druklagen precies op elkaar te laten passen.

29


30


Andere boekjes 31


32


Groeten uit Haarlo 1942: Groeten uit Haarlo

stuw Fokkers

de Berkel

Evang. gebouw N.H. kerk

Erve Veldink

33


In 1942 logeerden Netty (11) en Niek (7) twee maanden bij boerenfamilies in Haarlo, vlakbij de Duitse grens. De kerk organiseerde dat om stadskinderen de kans te geven aan te sterken. Netty kwam bij een herenboer terecht in een zeer grote boerderij, Niek kwam bij een kleine boer terecht. De briefwisseling tussen Amsterdam en Haarlo is geheel bewaard gebleven.

34


31 Juli ‘42 Lieve Nettie, Hoe gaat het met je? Ben je al een beetje gewend? Schrijf je ons ook vlug een langen brief? Je vertelt ons maar van alles dat vinden we erg leuk. Je moet ons schrijven wat je doet en hoe het kleine meisje heet. Zie je Niek wel eens, je eet maar flink dan kom je dik terug. Over een paar dagen schrijven we je een brief dan schrijft Pappie je ook. Niek krijgt er ook een die ga je maar lezen. De poes zit op jouw stoel als we eten. Nu houd ik maar op doe de groeten aan de heele familie en wees zelf hartelijk gegroet van Pappie en Mammie dag!!!

35


36


Haarlo, 31.7.1942. Lieve mammie en pappie. Hoe gaat het ermee? En hoe gaat het met Mimi? Is ze lief? Ze hebben hier een heleboel beesten. Varkens, een hond, die heet Wallie, en vier kleine konijntjes en een grote. En kippen en eenden in een huisje. De konijntjes zijn ook in een huisje, ze hebben wel een hok, maar dat moet nog drogen, want het is pas geverfd. En er zijn een heleboel poesjes, drie groten en een heleboel kleintjes. Ze zijn erg bang voor mij. De kleintjes niet zo erg, maar de groten wel. En er is ook een hele mooie tuin, die zit vol met bessen. Klapbessen, rode bessen en zwarte. Ik ben Donderdag mee naar het land geweest, waar ze maaiden, met een mijnheer koffie brengen. (Daar) En vanmorgen ben heb ik met een meisje naar het kerkhof geweest, en dat meisje haar zusje helpt op het land maaien. Ze hebben hier ook gegeten. En er is ook nog een ander meisje, die helpt ook maaien. Die blijft hier ook slapen. Ze slaapt samen met mij op een kamertje, ze heet Tonia. Ik ben met dat meisje waarmee ik naar het kerkhof ben geweest, ook naar het land geweest en met haar kleine zusje en haar broertje. Er zijn ook nog twee mevrouws op het land. ÉÊn ervan, kent u wel, de baas van de bonnen. Ze heet Grada. Ze hebben hier ook een pomp, binnen en buiten. Ik moet me in een bakje met water wassen. Nu weet ik niet meer hoor! Tot ziens! De groeten van Nettie.

37


38


Haarlo 1 Augustus 1942 liefen vaader en moeder ik vint het hier vein. zu heben hier een koe en een varken en drie koonijnen. Ik gaa wel eens naar nettie. en we gaan wel eens rogen zoeken. en nu weet ik niet meer. Ik heb goet ge slaapen en vijn ge speet Mevrouw als U schrijft is het Adres H.Fokkers No 76 Haarlo. Groeten van niecolaas niek klaas visser Haarlo en de familie Fokkers

39


40


1903: Uit de dozen van Mies

41


42


43


44


45


46


1928: If winter comes

47


48


49


50


Deel 2

51


52


De jaren 30

53


54


1932: The grocery boy Bij alle spullen die van de Adelaarsweg bewaard zijn gebleven, neemt het 8 mm filmpje van Mickey en Minnie Mouse een bijzondere plaats in. Wat tot voor kort niet bekend was, is dat het filmpje het tweede deel is van een langer filmpje: The grocery boy. En het doosje waarin het bewaard is gebleven, noemt als titel Le Tuff Tuff de Mickey (= Mickey’s Choo Choo, 1929), maar dat is een heel ander filmpje. Minnie heeft Mickey, die in een groentewinkel werkt, een lijstje met boodschappen opgegeven. Als hij haar de boodschappen komt brengen, doet ze net of ze het veel te druk heeft met koken en of ze niets van hem moet hebben. Maar als hij door dom toeval een strijkbout op zijn hoofd krijgt, kust ze zijn buil tot die weer is geslonken. Pluto is door al het lawaai bang geworden en is onder de kast gekropen. Dat is het deel van de film dat bij de familie Visser op de Adelaarsweg niet bekend was. Het wel bekende stuk gaat zo verder: Mickey krijgt, na een ongelukje met de kalkoen (dat nog net goed afloopt), het schort van Minnie over zijn hoofd en hij besluit haar te gaan helpen. Hoe bedrijvig hij ook met alle werktuigen en ingrediÍnten jongleert, het wordt geen succes. Maar als de taart die Minnie intussen heeft gemaakt uiteindelijk op tafel staat, gooit Pluto roet in het eten. Hij kruipt onder de kast vandaan (lees: uit de onderwereld) en steelt de inmiddels afgekoelde kalkoen. De achtervolging eindigt ermee dat de kalkoen helemaal kaalgevreten is, Mickey de taart over zijn hoofd krijgt, maar Minnie hem verliefd aankijkt. Zoals het een archetype betaamt, bestempelt Pluto zo op geheel eigen wijze het lot van de stervelingen Minnie en Mickey. Hun geluk ligt besloten in hun rollen van muze en hoofse minnaar. Dat Mickey het multi tasken niet tot een goed einde brengt, staat dat geluk niet in de.

Frits 55


56


1939: Wandelen in het Vliegenbos Er was eens heel lang geleden een familie die met vakantie ging naar het Vliegenbos in Amsterdam Noord. De vader van het gezin van zeven kinderen maakte van doeken een tent. De moeder zorgde voor de boterhammen en limonade. Wij liepen van de Sijsjesstraat via de Ganzenweg en de Meeuwenlaan naar het bos. De vakantie duurde niet zo lang, het waren enkele dagen als de zon scheen. Er werd gebald en we speelden met rubberen werpringen en op de houten balken, die daar waarschijnlijk lagen opgeslagen voor de steigers van de ponten. De andere dagen en ook na schooltijd speelden wij in de speeltuin bij ons in de straat. Met als oppasser de heer Moen. Op zondagmiddagen tussen de kerkdiensten door gingen wij wandelen in het Volewijckspark of het Vliegenbos. Gelukkig zijn daar foto’s van, ik heb daar geen herinneringen meer aan. Het jaar waarin de wandeling werd gemaakt (1939) is mijn vader in december overleden. Er zijn daarna geen foto’s meer gemaakt. Ik denk om financiële redenen. Op de kleuterschool leerde ik dit versje van juffrouw Van Noortwijk (zuster van Adri Leijsen). In het voorjaar zoals nu komt het altijd in mijn gedachten:

De lente komt, de lente komt, Al sluimeren nog de velden, Er kwam een bloempje uit de sneeuw, Dat schone nieuws vermelden.

Jannie 57


58


1937: Kruidenierswinkel Er was een gezin met 5 kinderen, waarvan 3 het levenslicht zagen in de jaren 1933, 1935 en 1936. Drie broers. De oudste was Wim de Smalen. Zij groeiden op in een middenstandsgezin. Spreeuwenpark 9 was het huisadres in Amsterdam-Noord. Mijn ouders hadden een kruidenierswinkel. Boven het winkelraam was te lezen: Comestibles en koloniale waren. Er was in de oorlogsjaren eten voor ons, zoals je zult begrijpen. Niet royaal en kinderen ‘van buiten’ aten vaak mee (o.a. enige kinderen van Freek Visser). De eerste levensjaren verliepen vrij rustig. De Tweede Wereldoorlog begon in Nederland pas in mei 1940. Armoede kenden wij niet. Met het gezin gingen wij in die jaren ‘s zomers enige weken naar Bergen. De zee was vlakbij. Ik ging naar de kleuterschool in de Merelstraat: de Hillegonda de Swartschool. De recreatie was: voetballen in de buurt, diefie-met-verlos en torenwachtertje spelen. Zo verliepen mijn kinderjaren. Het contact met Margreet kwam pas veel later. Jannie, Coos en ik kwamen in 1960 op de Adelaarsweg 93 te wonen. Naast Piet en Marie Visser. Prachtige jaren waren dat. Jouw ouders waren fijne mensen, prima buren. Onvergetelijk! In die jaren begon de vriendschap tussen Mariette en Gertrude (ballet etc.) De families zijn blijvend verbonden gebleven. Mooie tijden.

Wim 59


60


De jaren 40

61


62


1944: Volewijckspark Mij staan de laatste zeventig jaren nog helder voor de geest. Maar over de negen jaren die daaraan vooraf gingen, heb ik zo mijn twijfels. Maar maakt dat nog wat uit? Zo herinner ik me dat mijn moeder graag pronkte met haar kinderen en hoe dat op zon- en feestdagen resulteerde in een proper gekleed jongetje, scheiding in het haar en, als ik mij niet vergis zelfs een vouw in het korte broekje dat niet kon verhullen dat de knietjes geschaafd waren. Ik vraag mij af of mijn grote zus ook in het complot zat. Lang kan dat niet geduurd hebben. Een zekere afstandelijkheid kenmerkte de manier waarop wij met elkaar omgingen. Bovendien vertoefde zij al in de hogere echelons van het lager onderwijs toen ik naar de lagere school mocht en een ander broertje of zusje nog op zich liet wachten. Van mijn vader had ik weinig last. Ik vermoed dat zijn invloed zich pas deed gelden na mijn lagere schooltijd. Dat was min of meer het einde van een onbezorgde jeugd. Die periode viel voor een groot deel samen met de bezettingstijd. Er was oorlog, dat wel. Maar als je vijf, zes of zeven jaar oud bent, heb je andere dingen aan je hoofd. Er waren vriendjes. Er lag een prachtig park voor de deur ik kan dat park nog uittekenen. Je ging naar school, waar je niet gepest werd en nog aan de gestelde eisen kon voldoen.

63


64


1944: Het jeugdverzet Je had een Opa en Oma die op hun beurt voldeden aan de eisen die je aan opa’s en oma’s kon stellen. Die je na hun vertrek uit de Kievitstraat kon opzoeken in Purmerend. Ik werd altijd bevangen door een feestelijk gevoel als we via de Fazantenweg naar de tramhalte aan de overkant van de Meeuwenlaan liepen. Op weg daarheen ontdekte oom Dik, de oom van de lege eierdopjes, dat ik een groot gevoel voor humor had. Ik kon hem geen groter plezier doen dan op mijn gat te vallen terwijl ik de Hitlergroet bracht onder de Oranje-blanje-bleu-vlag van de foute kapperszaak. Later heb ik nog geprobeerd die gave verder uit te bouwen. De gelegenheid deed zich voor toen onze vader kort na de oorlog met twee boekjes thuis kwam: ‘Zo lacht Amerika’ en ‘Zo lacht Engeland’. Ze bevatten voornamelijk oorlogsgrappen. Ik bestudeerde de boekjes ijverig en kruiste de grappen die ik begreep aan. De leukste leerde ik uit mijn hoofd. Aldus voorbereid, vertrok ik naar het schoolplein waar al spoedig bleek dat het genre schril afstak tegen de schuine bakken die daar doorgaans ten gehore gebracht werden.

65


66


1944: Bombardement op Fokker De ritten met het ‘Boemeltje van P’ verveelden nooit. Dan keken Netty en ik naar het landschap dat aan ons oog voorbij trok en zochten naar het prieeltje dat aan gene zijde van het Noordhollands kanaal zou opdoemen. En dan volgde de ontspanning als bleek dat het er nog stond. Ik kijk er nog steeds naar als ik over de jaagweg naar P. rijdt. Eén keer heb ik het gemist. Dat was toen het trammetje niet meer in bedrijf was. Na de bombardementen op de Fokkerfabrieken in Noord was de oorlog weer dichterbij gekomen. Terwijl de Amerikanen eind september ’44 probeerden de Waal over te steken, trokken wij op de fiets naar Purmerend. Netty en ik achterop. En omdat we inmiddels met z’n vijven waren, werd de kinderwagen aan de fiets van onze vader gebonden. Ik moest de boel in de gaten houden. Voorbij Ilpendam ging het mis en rolde jij over de weg. Het verhaal ging dat je gewoon doorsliep; op dat punt laat mijn geheugen me in de steek. Jouw komst was overigens een volslagen verrassing, hoewel ik wel iets geleerd had van de konijntjes in Haarlo.

67


68


1942: Haarlo Ook de geboorte van Herman, zoon van struise stiefmoeder Dieke, kort na mijn verblijf aldaar, zou een volslagen verrassing geweest zijn. Mijn tweede bezoek aan het boerderijtje in Haarlo, zoveel jaren later, zal mij altijd bijblijven. Dat iemand van wiens bestaan je nog altijd geen weet hebt, iemand die ook jou nooit gezien kan hebben, vijfenzestig jaar later tegen je zegt ‘O, jij bent Niek’, zal ik nooit vergeten. Alsof er intussen geen tijd was verlopen.

69


70


1944: Wat je toen nog niet wist Een ervaring die daar een beetje op lijkt, heeft te maken met een krantje dat boven bezet gebied werd uitgeworpen. Ik had dat, op de koppen na, nooit gelezen, maar wel zorgvuldig bewaard. Maar toen ik onlangs naar de datum keek, realiseerde ik me dat wij omstreeks die tijd naar Purmerend fietsten. De slag om Arnhem was in volle gang. We zouden spoedig bevrijd worden. Maar dat was een misvatting. De bevolking in de bezette gebieden zou nog een barre winter tegemoet gaan. Die geschiedenis is genoegzaam bekend. Maar het was een verrassing toen ik onder de kopjes ‘Het kleine front’ en ‘Oproep’ las dat niet iedereen alles voor lief nam of zich door de geflatteerde berichtgeving van de geallieerden had laten misleiden. Enfin, lees zelf maar. Het leek mij een goed idee jou een kleine 70 jaar na dato een kopie van dat blaadje te bezorgen om je een indruk te geven van wat er allemaal speelde toen jij over de weg lag te rollebollen. De andere bijlage moet je meer zien als een hommage aan de verwekkers die er ondanks alles in slaagden ons een veilig en warm thuis te bieden. Dat besef werd sterker naarmate het werk aan de collage vorderde. Het was ook leuk om te doen.

Niek

71


72


1941: Kutaradja (Atjeh, Sumatra) In 2004 veegde de tsunami alles van de kaart wat zo’n 70 jaar geleden mijn thuis was. Ik weet nog een klein beetje hoe het was... We woonden op het terrein van het ziekenhuis waar mijn vader werkte. Het stond in Kutaradja, de hoofdstad van de provincie Atjeh op het toen Nederlands-Indische eiland Sumatra. Alle kinderen van medewerkers speelden daar. Er was een bosje vlakbij waar we graag in gingen, maar zodra we dat deden, kwamen alle baboes gillend achter ons aan. Die vonden het dus duidelijk niet goed. ’s Middags zette mijn moeder me in de wandelwagen en ging zij een uur met mij rondlopen omdat er anders teveel lawaai was voor de patiënten die dan hun middagdutje deden. Wat we in die tijd aten, weet ik niet meer. Het zal wel rijst geweest zijn. Mijn moeder kookte nooit, dat deden de baboes. Ik was dol op geklopte bananen. Als ik op de pot moest, bond mijn moeder mij vast aan de tafelpoot anders liep ik weg denk ik... Meer weet ik niet.

73


74


1946: Gerepatrieerd Ik herinner me nog dat we met de boot in Port Said afmeerden en dat jonge Egyptische kinderen in de mast van hun boot omhoog klommen, mensen gooiden dan muntjes in het water en de kinderen doken ze op. Een andere herinnering is dat we daar winterkleding kregen en dat was geen leuke ervaring; harde prikkelige kleren en dat was ik niet gewend, want in Indië had je niet veel kleren aan. In Nederland gingen we in Maastricht wonen. Ik zit daar op de foto te spelen met de blokken van het Rode Kruis die ik bij aankomst van de boot kreeg. Ik vond dat helemaal niet leuk, want ik had auto’s gewild. Het was in een overdekte loods waar we aankwamen en het was een hoop geschreeuw en lawaai. Ik kende niemand daar en het was koud, een oom die ons kwam ophalen met een vrachtwagen had militaire kleren aan. We reden naar opa Bollen in Den Haag. Ik herinner me een lange steile trap met een loper erop. In Indië liep ik altijd op blote voeten, nu had ik schoenen aan. Er stond een heel oude man bovenaan de trap met een grote snor. Die zei dat hij mijn opa was. Later een donkere lange rit naar Maastricht, waar we naar het ouderlijk huis van de familie van mijn moeder gingen. Die waren nog niet getrouwd en woonden allemaal samen in dat huis.

Peter 75


76


1941: Bloemgracht 193 bel Deze foto is gemaakt op de brug over de Bloemgracht, vlakbij de Lijnbaansgracht. Mijn grootouders van moeders kant woonden op de Bloemgracht 193 bel. Zeker weten doe ik het niet, maar ik schat dat ik hooguit twee jaar. Het is dan 1941. Alles wat ik weet, is van overlevering. Mijn moeder vertelde dat ik veel bij mijn grootouders logeerde, ook later in de oorlog. Bij mijn opa en oma was een joods jongetje tijdelijk gehuisvest en ik was zijn speelkameraadje. De Bloemgracht 193 is voor mij een beetje “thuis”. Tot mijn grootvaders overlijden in 1966 kwam ik elke week bij hem. Mijn oma stierf in 1953. Mijn opa en ik werden beiden geboren op 4 april. Dat vond hij bijzonder en helemaal omdat ik de eerste jongen was in de familie. Opa en oma hadden zelf vier dochters gekregen. Opa Leendert – aan mijn moeders kant - werd door iedereen getutoyeerd en bij de voornaam genoemd. Hij had een eigen ontsmettingsbedrijf De Vries. Op zijn rode Indian motor met zijspan toerde hij door de stad op jacht naar wandluizen en bedwantsen. Oma, Ant voor ons, zat altijd in de stoel bij het raam met het spionnetje en deed helemaal niets. Mijn opa had niet alleen een eigen bedrijf met drie man personeel, maar deed ook het huishouden. Koken kon hij als de beste en zijn worstvlees, familienaam voor rosbief, was vermaard. Hij was ook erg handig, haalde zijn hele motor uit elkaar en zette ook alles weer in elkaar. Hij maakte al het speelgoed dat wij, zijn kleinkinderen, wilden hebben, van pakhuis, yokari (slaghout met een bal aan een elastiek) tot hoelahoep.

77


78


1941: Bestrijding van ongedierte Het ontsmettingsbedrijf van Leendert de Vries had twee onderdelen, bestrijding van wandluizen en ander ongedierte en het ontsmetten van bedden uit ziekenhuizen waar besmettelijke ziektes waren geconstateerd. Bij beide activiteiten hielp ik mijn grootvader als ik daar logeerde. De bedden werden opgehaald bij de Ziekenverpleging Prinsengracht in het zijspan van zijn motor. Ik zat dan achterop bij hem en hield de bedden in evenwicht. In zijn kelder gingen de bedden in een grote ketel waaronder een vuur werd gestookt. Hij spoot dan een ontsmettingsmiddel in de ketel en liet dat enige tijd z'n werk doen. De wandluizen en ander ongedierte werden ter plekke bestreden. De bewoners moesten 24 uur hun huis verlaten, daarna ging Leendert alle gaten en kieren afplakken. Daarna ging er een ontsmettingsmiddel in een glazenfles met schroefdop, die via een slang werd aangesloten op een fust koolzuurgas. De druk van het gas vernevelde de vloeistof. Leendert ging met een masker op het huis in en spoot alle vertrekken vol. Als ik meeging, bleef ik buiten bij de gasfles om die te bedienen. Behalve onderwijs geven, is er nog veel meer te doen in de wereld.

Rob 79


80


1943: Hoe warm het was en hoe ver... Ik weet het nog goed. Ik liep op een paadje en het was vreselijk warm. Nergens een huis of boom in zicht en vooral nergens schaduw, ik was werkelijk ten einde raad. Je moet bedenken dat ik op een bovenhuis in de van Breestraat in Amsterdam woonde en nog nooit uit de stad was geweest. Mijn vader en moeder waren kennelijk heel blij, want ze riepen oh en ah en wat prachtig en wat heerlijk. Opeens liepen we zomaar het pad af, rechtuit die hoge prikplanten in, die tot mijn knieĂŤn kwamen en me overal schramden, zo die eindeloze leegte in. Tot overmaat van ramp spreidden ze toen een lap op de grond uit waarop we moesten zitten. Ik wist me echt geen raad, middenin dat niemandsland met de brandende zon op mijn hoofd, hoe kwamen we daar ooit weer weg, hoe kwamen we ooit weer thuis? Jullie vragen je misschien af bij deze foto waarom dat jongetje een jurkje aan had. Dat was omdat het een meisje was. Mijn moeder vertelde me later dat ze mijn haar regelmatig kort liet knippen omdat dat de beste methode was om vol dik haar te kweken voor later... En... ik moet eerlijk zeggen, ik had en heb nog steeds een mooie volle kop met haar, zelfs nu op mijn zeventigste.

81


82


1943: Aansterken in Zeeland Het moet in de zomer van 1943 zijn geweest. Gezinnen uit Amsterdam die het zwaar te verduren hadden, kregen de gelegenheid naar een boerderij ergens in Zeeland te gaan, om daar bij te komen en bij te eten. We gingen met de trein en het duurde heel lang die reis. Als ik uit het raam keek zag ik alleen maar groene vlakten, vreselijk saai... Op de boerderij kreeg ik gebakken spek wat ik heerlijk vond en ik mocht meehelpen met kippen voeren enzo. Ik herinner me dat ze de tafel daar dekten voor heel veel mensen, ze hadden allemaal verschillende gekleurde borden. Die vond ik erg mooi. Maar de vader (Laban heette hij) schreeuwde heel hard als we aan tafel zaten en daar werd ik erg bang van. Ik herinner me nu ineens dat dat niet op de boerderij was maar ergens anders in Zeeland waar we eerst logeerden bij een vriendin van Mama, Hansje of Paultje of zoiets, nu weet ik het niet meer, als het me te binnen schiet schrijf ik het je nog. Het was dus een hele tocht, achteraf gezien. Later op de terugreis logeerden we bij tante Mies, Felix en Dolf in Eindhoven en ik denk dat het daar in de buurt was dat we op de hei gingen wandelen. Mama moet in verwachting zijn geweest van Hansje.... misschien naar die vriendin vernoemd? Papa had later in 1944 tijdens de hongerwinter hongeroedeem en werd zelfs een poosje in het Lutherse Diaconessenziekenhuis opgenomen. Mama en ik gingen hem daar ‘s avonds bezoeken en ik herinner me dat hij zijn toetje altijd voor mij bewaarde. Yoghurt met een roze smaakje.

Neeltje 83


84


1943: Ondergedoken in Wassenaar In mei 1943 werd ik geboren in het Nieuw IsraĂŤlitisch Ziekenhuis, dat vanaf 1885 gevestigd was aan de Nieuwe Keizersgracht in Amsterdam. Mijn ouders, Schoontje Schuitevoerder en Abraham Beem, noemden mij Serah. Het was midden in de Tweede Wereldoorlog, vanaf augustus 1942 moesten de joden uit Amsterdam en omstreken zich melden voor deportatie. Via de Hollandsche Schouwburg werden ze naar het doorgangskamp Westerbork gebracht. Van daaruit werden zij op transport gezet naar concentratie-en vernietigingskampen. Mijn vader en moeder besloten om mij te laten onderduiken en zo kwam ik via een verzetsgroep terecht bij de familie Pot in Wassenaar. Zij wisten niet waar ik vandaan kwam, ook niet hoe ik heette, niettemin werd ik met open armen ontvangen. Zij noemden mij Marijke, sloten mij meteen in hun hart en gaven mij vijf jaar een warm en welkom tehuis. Mijn ouders vonden voor zichzelf ook een onderduikadres, helaas werden ze verraden en alsnog naar het concentratiekamp Auschwitz afgevoerd. Mijn moeder overleefde de oorlog niet, mijn vader wel.

85


86


1948: Van Breestraat In 1948 hertrouwde mijn vader en nam hij mij bij zich in huis in de Van Breestraat in Amsterdam. Samen met zijn nieuwe vrouw en haar dochter van negen vormden wij een nieuw gezin, althans dat was de bedoeling. Van een gezinsleven is echter nooit sprake geweest, daarvoor waren de wonden van de oorlog bij mijn vader en stiefmoeder te diep. Daar ik gewend was aan aandacht en warmte, zocht ik dat elders. Zo klein als ik was, ging ik op de stoep van ons huis zitten en groette alle voorbijgangers. Het ‘dag mevrrrrrououw’ klonk heel vertederend, vertelde buurvrouw Prior later. Ik speelde met de meisjes Prior, Hansje en Nelly buiten op straat. Er waren ook nog twee broertjes, Frits en Henk, maar die waren toen nog te klein om op straat te spelen. We hadden niet meer nodig dan een tol, knikkers, een springtouw en een krijtje. Hoewel ik niet zo gemakkelijk liep, deed ik toch met alles mee. In huis spelen met Hansje en Nelly vond ik ook heel gezellig. Op zondagen speelden we vaak monopoly met de hele familie en mocht ik blijven eten. Ik voelde me in dat gezin steeds meer op mijn gemak en werd door de jaren heen opgenomen in de familie. Tot op de dag van vandaag is dat voor mij een groot cadeau, waar ik erg blij mee ben.

Marijke

87


88


1944: Kind in Betondorp Geb. 25 maart 1940 in Amsterdam, Betondorp. Zusje van Anneke (geb.1937) Toen ik 4 jaar was, kregen wij een broertje: Hans (aug. 1944). Hij werd thuis geboren en werd door de baker (onze Tante Jo) meteen na zijn geboorte op mijn slaapkamer gewassen en aangekleed. Mijn broertje werd onze levende babypop, die we Loesje noemden. (Anneke en ik hadden liever een zusje gehad.) We kleedden hem aan met onze poppenkleertjes. Anneke en ik speelden dikwijls ‘vader en moedertje’. We ‘kookten’ op ons fornuisje suikerbietenplakjes (het was oorlog, hongerwinter). Soms mochten we even kijken in het doosje met DE PINDA, een echte!!!, in de dop!!! Die was nog van vóór de oorlog. Toen mijn zusje vier jaar werd, ging ze naar de kleuterschool, en ik mocht dikwijls met haar mee, hoewel ik pas drie was. Thuis speelden we ook schooltje; ik was altijd ‘kind’ en zo leerde ik al vroeg lezen. Wat las ik zoal? De boekjes van Daantje, de hele enge boekjes van Henkie Haas. Op school veel boekjes van W.G .van der Hulst, thuis de serie Rozemarijntje. Toen ik in de eerste klas zat, kreeg ik longontsteking. Ik was erg ziek, en mocht zes weken niet naar school. Mijn moeder liep altijd te zingen in huis, dus van haar heb ik heel veel kinderliedjes geleerd.

89


90


1945: Vertier We speelden veel buiten, met de kinderen uit de buurt. Niet op zondag, dat mocht niet. En ook niet ‘na het eten’. Op zaterdagavond gingen we onder de douche, maar als het in de winter heel koud was, gingen we in een zinken teiltje, voor de warme kachel. Zondagmiddag gingen we altijd wandelen. Als het heel mooi weer was, gingen we spelen op de grote kwekerij op de Ooster(begraafplaats), waar mijn vader werkte. Zwemmen leerde ik ook van mijn zusje, in het Sportfondsenbadoost. “Spring maar gewoon in het diepe, want dan kom je vanzelf weer boven en dan kun je zwemmen.” In de grote vakantie gingen we altijd met z’n vijven logeren bij familie van mijn vader of moeder). Mijn grootste misdaad: We logeerden bij mijn oma Ende in Heemskerk. Zij had een heel mooi schelpje/slakkenhuisje. Dat heb ik toen, in de wc, in het zakje van mijn onderjurk gestopt en mee naar huis genomen. Ik heb er geen straf voor gehad, maar ben er jarenlang door mijn familie mee geplaagd.

Ineke 91


92


1946: Herinneringen aan het Vondelpark Het Vondelpark was een belangrijke plek in mijn vroege kindertijd. In mijn herinnering gingen we daar vaak naar toe vanuit de Van Breestraat. Met mama naar “mama’s laantje”, Henk in de kinderwagen? Met opa en een zak oud brood om de eendjes te voeren. Dat was in een speciale vijver, afgezet met een houten schot met onderin twee openingen waar mijn schoentjes precies door konden. Schrikken en waarschijnlijk hard huilen toen een zwaan naar mijn schoen hapte. Heel griezelig was het toen er een helikopter vlak boven ons stil in de lucht kwam hangen. We wisten toen nog nauwelijks van het bestaan daarvan en we spraken het uit als helicoptère op zijn Frans. Later ook in de winter een poging tot schaatsen op de vijvers, wat bij mij nooit veel meer geworden is. Ik kon het niet goed en ik had het altijd koud. Als deze foto, dit kiekje, er niet was geweest, had ik toch een herinnering aan wat ik daar aan het doen was. Met een stokje of een takje maakte ik van het grind kleine bergjes. In mijn herinnering kon ik daar lang mee bezig zijn zo helemaal in mijn eentje, en deed ik dat vaak. Ik vond het een plezierige bezigheid. Ik kijk met vertedering naar dat kleine meisje met die grote strik in het haar in een door mijn moeder zelf gemaakt jurkje.

Dorothea 93


94


1946: De Hillegonda de Zwartschool Wat een leuke foto van jou, Margreet, toen ik zo oud was, ging ik naar de kleuterschool in de Merelstraat: de Hillegonda de Zwartschool. Ik denk niet met veel plezier, want toen ik later, ook op deze school, kwekeling werd voor mijn opleiding voor kleuterleidster, vertelde een van de leidsters dat ik als kleuter van school was weggelopen naar huis. Ik dacht toen: dat kan ik mij levendig voorstellen. Maar ik had nette ouders die mij weer terug brachten. Wat het spelen betreft, was dat toen niet leuk. We werden zoet gehouden in het park - met grind. Nog een herinnering: ik zag opeens een mevrouw geheel onder het kroos uit de vijver komen. Zij had geen verschil kunnen maken tussen gras en vijver, ha ha. Wat ik toen ook erg spannend vond, dat ik op 4 mei naar mijn oma Van der Kolk in de Nachtegaalstraat ging om haar te feliciteren met haar verjaardag. Ik ging dan voor acht uur van huis, expres om de twee minuten stilte, op straat te beleven.

Tine 95


96


1948: Jeugdherinneringen Mijn vier zusters – Anneke, Tineke, Greetje en Thea – zijn allen voor de tweede wereldoorlog geboren. Greetje had de ziekte spina bifida. Mijn moeder en vader hebben besloten om zelf de zorg ter hand te nemen. Hoewel de levensverwachting van de in 1935 geboren Greetje slechts enkele jaren was, heeft zij toch nog ruim 14 jaar geleefd. Dit dank zij de zorg van mijn moeder. Dat dit alles een zware wissel heeft getrokken op het gehele gezin behoeft geen toelichting. Mede daarom hebben mijn ouders een huisje in Gaasterland – in Rijs – laten bouwen. Hierdoor was het probleem van het niet op vakantie kunnen gaan, opgelost. Immers, Greetje had permanente verpleegzorg nodig en dat kon niet worden uitbesteed. In de oorlog bood dit vakantiehuisje een heerlijke uitwijkmogelijkheid. In 1942 ben ik dan geboren. Net niet in Rijs, maar in Leeuwarden – de formele woonplaats van mijn ouders. In Leeuwarden had mijn vader een muzieklespraktijk en gaf hij zijn concerten, vooral als organist, met zijn oratoriumkoor en speelde hij elke zondag twee maal op het orgel in de Koepelkerk – ‘zijn’ orgel. Hij had de bouw en inwijding begeleid in de twintiger jaren. Hij was bijna 50 jaar organist toen hij na een hersenbloeding niet meer op zijn beroepsniveau kon spelen.

97


98


1948: Rust in Rijs Maar in Rijs, in en rond dat zomerhuisje met de toepasselijke naam ‘Fermata’ (dat betekent een serie ‘rusten’, een begrip ontleend aan de muzieknotatieleer) daar liggen mijn vroegste herinneringen. Bij dit geschreven stukje zijn drie foto’s gevoegd. De eerste foto geeft mijn vader weer, in actie, aan het hout zagen. Er was daar toen nog geen electriciteit, geen gas, geen leidingwater. Verwarming moest dus gebeuren met hout uit het bos. En dat moest gezaagd. Ik mocht mijn vader helpen. Later heb ik dat zelf gedaan. Een tweede foto toont dat dieren ook toen al een belangrijke rol speelden. Hier twee kippen. We hadden overigens ook een geit gedurende de periode dat mijn moeder, Greetje en ik daar waren (van begin mei t/m eind september). Konijnen hoorden ook bij de familie. Het zal duidelijk zijn dat die dieren voor mij zo belangrijk waren. Andere kinderen waren er niet dicht bij. Wel later overigens, toen ik groot genoeg werd bevonden om er op uit te trekken. De derde foto toont vader met dochters en zoonlief in een zeeschouw. Vader en moeder kenden een van de vissers van Laaxum en af en toe mochten we mee om de netten uit te zetten. Toen ik wat ouder was, ging ik ’s morgens vroeg mee de netten binnen te halen. Dat betekende: om vier uur er zijn en dan op de fiets er naar toe. De vishal van de afslag staat er nog. Helaas is de visserij in het IJsselmeer nagenoeg verdwenen. Als je het leuk vindt, vertel ik je een andere keer nog wel meer van deze herinneringen die voor mij zo heel belangrijk zijn.

Pieter 99


100


1945: Wat ik nog weet Op 13 maart 1944 werd ik geboren in de Kweekschool voor Vroedvrouwen in de Campertstraat 17 in Amsterdam. Na ongeveer 14 dagen mocht ik met mijn ouders naar huis in het stukje Kerkstraat tussen de Utrechtsestraat en de Magere Brug. Wij woonden daar op nr. 441, op de 2e verdieping van een etagewoning. Het was een ruime etage, de woonkamer had een erkertje en naast de woonkamer was een zijkamertje waarin mijn ledikantje stond. Mijn eerste herinnering heeft met eten te maken, ik zal ongeveer anderhalf jaar geweest zijn toen ik van mijn moeder een stukje chocola kreeg, zoiets lekkers had ik nog nooit geproefd. Hoe mijn moeder aan de chocola kwam weet ik niet. Misschien van een Canadese soldaat. Het was in de zomer van 1945 mooi weer en mijn moeder ging vaak met mij naar het Frederiksplein. Daar was een soort parkje met een grasveld en een poedelvijver voor de kinderen. Er lagen daar ook Canadese soldaten te zonnen, zij vonden mij een grappig kind en speelden vaak met mij. ’s Winters stond ik vaak in het erkertje naar buiten te kijken, daar zag ik “boze auto’s”. Auto’s waarvan de voorruit met een spijl doormidden werd gedeeld. Ook herinner ik mij de voddenman met zijn handkar met lompen, hij had een schorre stem en riep “vodde, vodde”, daarbij keek hij omhoog of een eventuele klant tegen het raam tikte.

101


102


1949: Kleuterschool Looiersstraat Na mijn derde verjaardag ging ik al naar de kleuterschool, waarschijnlijk omdat mijn zusje Marti op 27 maart 1947 werd geboren. Het was voor mijn moeder prettig dat ik op school was. Mijn school was de openbare kleuter- en lagere school in de Nieuwe Looiersstraat 9. De school bestaat nog steeds. Op mijn eerste schooldag gingen wij matjes vlechten, dat lukte mij niet, ik moest huilen van frustratie. Toch had ik het later reuze naar mijn zin op school. Ik herinner me nog dat wij een meisje uit een weeshuis in de klas hadden, zij droeg een soort grauwgrijze kleding. De route naar school liep over het Amstelveld, elke maandag was daar markt, er stond daar een man op primitieve wijze patat frites te bakken. Eens kreeg ik zo’n patatje van een aardige meneer, het was vies, slap en melig. Mijn vader had voor mij een kinderfietsje op de kop getikt, het was een mooi groen fietsje met autopedbanden. Wij gingen naar het Amstelveld om mij fietsen te leren. Er was een opgeschoten jongen die mij met zijn fiets omver reed. Mijn vader werd woedend en verkocht de jongen een flinke schop. Op 23 januari 1950 werd mijn zus Greetje geboren. Mijn moeder vond onze etage te klein worden, bovendien hield zij niet van de stad. Wij trokken bij mijn opa in op Nieuwendammerdijk 44 in Amsterdam-Noord. Ik ging naar de Van Eeghenschool. Daarna begon een hele nieuwe periode.

Anneke 103


104


1949: Oma in Oostzaan Dit is een van mijn dierbaarste foto’s. Mijn oma (de moeder van mijn moeder) en ik, twee Wilhelmina Hendrika’s. Ik ben op deze foto een jaar of drie, mijn oma moet toen midden zestig geweest te zijn. Het is bijna niet voor te stellen dat zij toen jonger was dan wij nu. Ik had de liefste oma van de wereld. Ik vond het heerlijk om bij haar te zijn in haar huis op de Oostzanerdijk. Oma had een plantenbakje op de vensterbank staan, een rotstuintje met een bruggetje waarvan ik dacht: ‘als ik later groot ben, wil ik zo’n bakje’. Oma speelde veel patience en had een patiencemolentje. Dat was voor mij geweldig speelgoed. Oma had ‘suiker’, ze zag heel slecht. Met haar slechte ogen breide ze voor ons nog ‘wolletjes’. Wij waren ons niet bewust van de breifouten, maar wel dat die dingen zo kriebelden. Schuin tegenover oma was de snoepwinkel van Siem Prins, daar mocht ik soms een verrassingszak snoep kopen. Die heerlijke zoete geur en de spanning wat voor lekkers er uit de puntzak zou komen. Maar dat was waarschijnlijk pas toen ik iets ouder was. Net als die keer dat ik met de autoped van de Buikslotermeerdijk naar Oma op de Oostzanerdijk ben gegaan zonder iets tegen mijn oma te zeggen.

105


106


1949: Logeren in Zaandam Nog één herinnering wil ik vermelden. Dirk-Jan moest nog geboren worden en Annet (2 jaar) en ik (5 jaar) logeerden bij mijn tante en oom (zus van mijn vader) in Zaandam. Mijn oom had daar een scheepswerf waar dekschuiten gemaakt werden. En nog altijd als ik hamers op ijzer hoor en tegelijk de lucht van teer ruik, dan ben ik weer op de werf en voel ik me blij. Begin 1949 kwam mijn neef Jan terug uit Indië uit het leger. Hij bracht pinda’s mee, die ik eerst niet mocht hebben van mijn tante omdat ze te gevaarlijk zouden zijn. Na toestemming van mijn moeder heb ik daar mijn eerste pinda’s gegeten. Een enkele keer krijg ik nog een pinda in mijn mond die dezelfde sensatie oproept en pats, daar ben ik weer in de kamer van oom Han en tante Gees. Deze korte rondgang door mijn herinneringen besluit ik met de wens dat we elkaar nog heel lang verhalen kunnen vertellen van hoe het was of hoe je dacht hoe het was.

Willy 107


Het speelplaatsje bij de bunkers op het Museumplein. Aquarel Piet Spijker, 1949 (Stadsarchief Asd)

108


1949: Een paar dingetjes Het is niet veel meer dan weten dat ik er op het eind van een zonnige middag ben geweest. Van de bunkers heb ik een beeld in het passeren ervan op weg naar huis. Een korte blik door de ingang van een ervan, hun witbetegelde binnenste. Paadjes met vast zand en steentjes (na ’49 aangelegd of ontstaan?). Mijn moeder dan waarschijnlijk aan de kant met tante Rie. Zo van ‘gaan jullie maar lekker spelen’, of ‘ga maar met Arnold spelen’, maar wat ken je mekaar helemaal dan? Zo werd er ook voor mij gearrangeerd dat ik kon meerijden in de trapauto van een vreemd jongetje. Inderdaad een vreemd jongetje; hij stapte al vrij gauw uit om tegen het wiel van zijn auto te gaan plassen. Of dichter bij huis: spelen met ene Adriaan, jonger dan wij, die Grijs zei tegen Gijs toen we volgens hem indriaantje speelden. Maar dit is niet meer dan anekdote, terwijl het onzegbare van de herinnering de nieuwe vrijheid van het begin van de lagere school is. Het zelf om het blok kunnen gaan en spelen met wie ik zelf had gevonden. Losse feitjes, de ruwe stof van willen kennen en begrijpen. Want het zelfbeleefde en het zelfgevondene zijn minuscuul tegenover de reusachtige hoeveelheid tijd, leven en levenswijze waar wij buiten staan.

Henk 109


110


1949: Augustus en september In augustus 1949 gingen we als gezin op vakantie naar Bergen. Zover ik zeker weet waren mijn ouders daar ook al geweest in augustus 1938. Ik heb dat huurcontract van 1 augustus tot 28 augustus in mijn bezit. Ze betaalden voor die periode 25 gulden. Ook in 1948 waren we in Bergen en in 1949 dus weer. We logeerden toen bij een familie Gorter, wist nicht Corrie mij te vertellen. Het was heerlijk aan zee, maar wat ik vreselijk vond was mijn gebreide groene zwempak, ik voel nu nog hoe dat kriebelde en door het zoute water werd het een beetje stijf. Ik denk dat ik mede daardoor nooit een echt enthousiaste zwemster geworden ben. Op het strand zitten met etenswaren heb ik ook nooit leuk gevonden. Dat komt door tante Truus die, als we met haar op het strand waren en er kwam zand op je brood, altijd zei: ‘zand schuurt de maag’. Oom Jan, tante Riek en Corrie kwamen een paar dagen bij ons in Bergen logeren. Ik denk dat ik liever had gewild dat Henk en Kees waren gekomen. Ik was dol op Kees en wilde met hem trouwen. Mijn moeder zei dat dit niet kon. Daar begreep ik helemaal niets van! Na de heerlijke vakantie mocht ik in september naar de kleuterschool. Ik was vier jaar! Mijn broer ging natuurlijk allang naar school. Hij had zelfs de eerste klas van de lagere school overgeslagen. Ik denk dat mijn moeder genoot van het lesgeven aan haar zoontje. Door haar huwelijk mocht ze immers niet meer voor de klas staan. De Hillegonda de Zwartschool was geen uitnodigend gebouw voor een kleuter, maar nog veel erger was juffrouw Van Leeuwen. Al heel spoedig stond ik met mijn neus in de hoek. Ik zal wel op een verkeerd moment gepraat hebben. Wat een vernedering voor een kind! Het heeft er wel toe bijgedragen dat ik geen kleuterjuf wenste te worden en ook dat ik nooit, in alle jaren dat ik voor de klas heb gestaan, een kind in de hoek heb gezet. Vlechtmatjes maken vond ik vervelend, ach eigenlijk alles wat we er deden was niet zo leuk. We zaten in banken, twee aan twee.

111


112


1949: Augustus en september Veel bewegingsvrijheid hadden we niet in die overvolle kleuterklas. Spelen in het park op het grind vond ik ook geen succes. Gelukkig zat ik wel bij mijn buurmeisje Dina van der Steen in de klas. Mijn moeder is een keer heel boos geweest. Ik had als kind last van galbulten en moest, toen juffrouw Van Leeuwen die bulten zag, weer naar huis. Ze dacht waarschijnlijk dat het besmettelijk was. Dat accepteerde mijn moeder niet en toen mocht ik alsnog blijven. In diezelfde maand op 28 september waren mijn grootouders Gorter 50 jaar getrouwd. ‘Ter herdenking van ons Gouden Huwelijksfeest’ hadden ze een feestavond op 27 september ‘in de vergaderzaal der Ned. Herv. Gemeente Buikslotermeerdijk no. 2’ en daarvoor nodigden ze iedereen ‘vriendelijk’ uit. Ik zal daar ongetwijfeld niet bij geweest zijn, want in die tijd liet je kleine kinderen thuis. Hun huis was prachtig versierd met coniferengroen. Buiten voor de deur werden op 28 september foto’s gemaakt. Ik mocht samen met mijn grootouders en Bertje op de foto. Ik vond mijn grootvader wel een heel klein beetje eng, want zijn onderste oogleden zakten wat naar beneden en je zag daardoor een rode rand. Bovendien had hij een baard die heel erg kriebelde. De volgende dag ging ik weer gewoon naar school. Ik denk niet dat ik de gelegenheid kreeg om over het feest te vertellen.

Trudi 113


114


De jaren 50

115


116


Jaren vijftig: Wonen in de Meer Van mijn jaren op het Zuideinde in Oostzaan herinner ik me niets. We verhuisden naar de Meer toen ik bijna drie jaar was, naar een dijkhuis, het middelste van drie, met een steeg naast het buurhuis. Ons huis had een tochtportaal dat zolang wij er gewoond hebben altijd in de grondverf is blijven staan. Mijn vader had namelijk een hartgrondige hekel aan schilderen. Knutselen deed hij graag, druk in de weer aan zijn werkbank, maar schilderen, ho maar. Tot groot verdriet van mijn moeder. We hadden twee kamers en suite, met bij de schuifdeuren een chromen theetafel met glazen platen, zo’n typisch jaren dertig geval (ik vond hem mooi, daarom is hij me misschien bijgebleven). De WC was in de kelder, het was er donker en vochtig. Het enige leuke was dat mijn vader er een schommel had opgehangen. Buiten spelen was geweldig, auto’s waren er niet, op een enkele keer na als er een bestelauto van Galeries Modernes – Franse Bazar zei mijn moeder – of van De Bijenkorf met die prachtige houtstructuur langs ging. Met wie speelde ik? Met Nellie en Joke Helferstein (kinderen van de groenteboer), Trijntje Abbring, Truusje Weeda, Arie de Ronde en Pietje Bouma. Ze woonden allemaal op de dijk en Marietje Catsburg van het Meerpad. Knikkeren op het schoolplein, met uppies, tweetjes, drietjes, looie det en kalkedot. Ballen, schuilhokje spelen en touwtje springen onder gezang van onbegrijpelijke liedjes. ‘In spin de bocht gaat in; uit spuit de bocht gaat uit’, dat is nog wel te begrijpen, maar wat betekent ‘ In de kelder is het donker / o zo donker is het daar /nooit zag zij de blauwe hemel / nooit zag zij de sterren staan / Annemaria, joekoe’? En dan nog één, even somber van toon: ‘O wat een spijt, o wat een spijt, nu ben ‘k mijn zusje kwijt (2x) / Kom hier Rosa, je bent een ander, je bent een ander / Kom hier, Rosa, je bent mijn zusje ja ja’.

Willy 117


118


1950: Ziekenhuispedagogiek Op de foto zit ik naast mijn grote zus Nelly. Henk ligt op haar schoot en Hansje kijkt toe. Ik heb een keer samen met Nelly op de wc gezeten. Dat was op de dag dat we beiden naar het Hervormde Diaconessenhuis op de Overtoom gingen om onze amandelen te laten knippen. Zij zat op de echte wc, ik daarnaast op de po. De deur bleef half open. We gingen een reisje maken. Ik was vijf, zij nog net acht of al negen. Wist zij wat we gingen doen? Waarschijnlijk zijn we samen met mijn moeder door het Vondelpark naar het ziekenhuis gelopen. De zon scheen. Ik denk dat we er eerst werden geholpen voordat we ieder in een ijzeren bed op een kinderzaal terechtkwamen. Ik weet nu dat we die dag nog geboft hebben. Op een website las ik namelijk: 'Voor 1950 ging het bij het knippen van amandelen anders toe dan tegenwoordig. Je kreeg gewoon van je moeder te horen ‘vanmiddag gaan we amandeltjes knippen. De dokter kijkt even met een spiegeltje in je keeltje en daarna krijg je een ijsje.' Enthousiast ging je dan mee naar het ziekenhuis, waar je tot je schrik in een stoel gezet werd en je armen en benen met riemen werden vastgezet. Je kreeg een klem in je mond en dan werden je amandelen zonder verdoving geknipt.' Ik kreeg wel verdoving, maar voor de rest klopt de beschrijving helemaal, al kan ik me van de belofte van een ijsje vooraf, noch van het ijsje achteraf iets herinneren.

119


120


1950: Verkleurde herinnering? Wat ik me van het ziekenhuis wel herinner, is de volstrekte verlatenheid en het verlies van veiligheid en vertrouwen. Niet door die groene jassen, de behandelstoel en het kapje met lachgas dat ik op mijn gezicht gedrukt kreeg. Ook niet door de pijn in mijn keel, die ik daarna zeker gehad heb, maar waarvan ik me niets herinner. Wat mij toen het meest raakte, was dat ik in een vreemde, luidruchtige ruimte in een klein bedje met hoge hekken lag en dat mijn grote zus die ik in de verte kon zien, mij niet te hulp schoot. Ik wist niet dat zij ook was geholpen en had het gevoel dat zij daar met oudere kinderen keet trapte en plezier had. Iedereen was daar op vakantie, behalve ik. En mijn ouders die even op bezoek kwamen, lieten me gewoon in die hel achter. Er was daar een verpleegster die mijn constante gehuil met snauwen beantwoordde en die helemaal rood aanliep en schreeuwde toen ik volgens haar mijn pap expres op de grond had gegooid. Maar ze had het schaaltje op mijn nachtkastje gezet en het hek van het bed omhoog gelaten. Misschien was het de bedoeling dat iemand me later kwam voeren. Maar toen ik het schaaltje voorzichtig door de spijlen heen probeerde te pakken, viel het. Ik bewaar uit die tijd een klein vaasje dat ik in het ziekenhuis kreeg met bloemetjes, ik denk viooltjes. Het herinnert me aan de dagen waarin ik pijnlijk gewaar werd dat je als het er op aan komt op jezelf aangewezen bent. Als je goed om je heen kijkt, zie je dat alles gekleurd is. Maar soms lijkt het of je er alleen voor staat en wordt alles grauw en grijs.

Frits 121


122


1951: Een dagje naar de Westerbouwing Vier coupes met ijs en een kopje koffie op het terras van uitspanning De Westerbouwing. Het lijkt wel een speciale gelegenheid. Van links naar rechts: ikzelf, Mieke (ben ik al 5?); Oma (ver in de zestig); m’n broertje Wermold, vermoedelijk 8; Mammie, 33 – volgens mij heeft ze hoofdpijn - en Pappie, 9 jaar ouder. Hij heeft deze foto met de zelfontspanner gemaakt en voor het plaatje z’n stoel naar rechts verplaatst. Op de achtergrond is beneden aan de berg heel vaag de Neder-Rijn te zien. We zien er allemaal netjes uit. Oma heeft voor de gelegenheid haar hoed op. Ze is in het zwart. Is ze nog in de rouw? Of draagt ze soms donkerblauw? De kinderen zijn helemaal schoon, hun sokken nog wit. Mijn broer draagt vrij nieuwe sokken in z’n Robinson sandalen. De mijne zijn, heel lastig, omgerold omdat er geen elastiek meer in zit, en ik zie toch al een vlek. Ook ik draag Robinsons, afdankertjes en jongenssandalen eigenlijk, wat ik niet erg vind, want ik vind ze wel leuk. Gelukkig zitten de neuzen er nog aan omdat ze me nog passen. Ik heb m’n blauw met wit gestreepte lievelingsjurk aan. In de rok zou ik later op Texel een winkelhaak oplopen, toen ik uit een wei vluchtte voor een dolle ram. (‘Een winkelhaak? Wat is dat?’) Waarom kijk ik zo ‘sip’? Ik denk omdat we de speeltuin niet in mogen dit keer. Of misschien pas later? En dat terwijl naar de speeltuin het beste uitje ter wereld is. Ik ben dol op schommelen, vooral op de hoge schommels. En dan die hoge glijbaan… Het is vast nog goed gekomen die dag.

Mieke 123


124


1951: Op de foto in De Bijenkorf Geen idee hoe oud ik ben op deze foto, maar ik herinner me nog hoe hij tot stand is gekomen. Ik was met mijn vader in De Bijenkorf en daar was ergens midden in de zaak een fotostudio ingericht. Er werd een groot aantal opnamen gemaakt die vervolgens, volgens mij ter plaatse, in klein formaat werden afgedrukt op een groot vel fotopapier. Waarschijnlijk kon er dan een gekozen worden voor een vergroting van de favoriete opname. Ik herinner me dat het allemaal lang duurde en dat ik daarbij ongeduldig op een hoge kruk zat. Waarom juist dit fotootje is bewaard gebleven is mij niet bekend. Ik vond het tussen de spullen van mijn moeder na haar overlijden. Op een of andere manier heb ik er een sterke band mee, misschien juist omdat het zo verfomfaaid is. Het is een ventje dat door zijn ouders leuk is aangekleed, maar zelf nog niets in te brengen heeft. En nog onwetend is van alles dat zou volgen. Op stap met zijn vader, terwijl moeder thuis wacht.

Jan 125


126


1952: Niet met een natte dweil Ik draag sinds donderdag 30 of vrijdag 31 oktober 1952 een bril. Dat ik dat zo precies weet, komt door Donald Duck. Op zaterdag 25 oktober 1952 kwam namelijk het eerste nummer van het weekblad Donald Duck in Nederland uit. Ik kreeg dat in de week erna ergens op straat in mijn handen gedrukt, maar ik kon de plaatjes niet goed zien en de letters niet goed lezen. Mijn ogen waren die dag ingedruppeld omdat ik naar de oogarts ging. Juffrouw Van de Bosch had er 14 maanden over gedaan om te ontdekken dat ik zittend op de voorste bank de letters en cijfers op het bord niet kon lezen. Ik herinner me van haar lees- en rekenlessen dan ook niet veel, maar wel dat er naast het podium onder de kast muizen scharrelden. Ik moet daarvan alleen de vage omtrekken hebben waargenomen. Toen ik met de eerste Donald Duck thuiskwam, werd die onmiddellijk door mijn twee oudere zussen Nelly en Hansje uit mijn handen gegrist. Ik herinner me dat mijn moeder me later op schoot nam en me het openingsverhaaltje voorlas en vertelde wat er op de plaatjes stond. Oom Donald krijgt een baan bij de brandweer krijgen, maar terwijl de drie neefjes furore maken als kleine brandblussers, mag oom Donald na zich telkens te hebben verslapen alleen nog met een natte dweil uitrukken. Een steeds herhaalde zin was: ‘De wekker gaat, maar oom Donald slaapt nog’. Ik heb later ontdekt dat die levensles me altijd is bijgebleven en dat de gejaagdheid waarmee ik me op mijn werk stortte daarin zijn oorsprong vindt. Als ik me voor iets inzet, dan wil ik niet eindigen met een natte dweil. Misschien is het goed hier te vermelden dat mijn sympathie meer uitging naar Oom Donald en Midas Wolf, dan naar die voorbeeldige neefjes Kwik, Kwek en Kwak en Wolfje. Waren de drie biggetjes nu onverschrokken of oliedom?

Frits 127


128


1952: Op de foto Wij waren met zes kinderen. Op bijzondere dagen moesten we op de foto, meestal in een arrangement van de fotograaf, mijn vader. Fotograferen was destijds een omslachtige aangelegenheid, maar dat was voor mijn vader geen probleem, hij deed er eerder nog een schepje bovenop. Eindeloos, nauwgezet en geduldig, was hij in de weer met lichtmeter en camera-instellingen, zodat het niet kan verbazen dat de lach op onze gezichten niet altijd even spontaan oogde. Het groepsportret hiernaast moet in 1952 zijn gemaakt. Mijn moeder werd veertig – ik constateer het met lichte verbijstering – en dat moest gevierd worden. Wat ik (derde van links, net zeven geworden) in mijn handen hou, weet ik niet meer. Wel weet ik zeker dat mijn vader de foto zelf heeft ontwikkeld, afgedrukt en enigszins vergroot. Fotograferen was zijn kostbaarste hobby, de badkamer was zijn donkere kamer. Als we heel stil waren en nergens aan kwamen, mochten we komen kijken hoe zich op het roomwitte Agfa-Gevaertfotopapier in de door hem lichtjes heen en weer bewogen ontwikkelbak het wonder van het zichtbaar worden voltrok. Vage donkere vlekken groeiden langzaam uit tot herkenbare patronen. Dat mijn jongste zusje op deze foto uitgerekend op het moment suprême omkijkt, moet hem een voorzichtige vloek hebben ontlokt. Soms mocht ik na het glanzen van de afdrukken de hefboom van de kartelschaar bedienen die de randen iets van een oude, deftige lijst moest geven. Nog hoor ik zonder moeite het zacht krakende geluid waarmee de schaar door het papier sneed. Van de rafelige papierstroken maakte ik een bezem of een snor.

Cyrille 129


130


1953: Nord en Koenen Een statig gebouw op de hoek Nicolaas Maesstraat Johannes Vermeerstraat. In de jaren 50 kroop daar dagelijks een lange stoet kinderen naar binnen. Ik sloot me daar eens per twee weken bij aan. Na een uur schuifelen kwam je via een smalle gang naast en onder het zijgebouw in het hoofdgebouw waar je bij een loketje een geponst zinken nummertje kreeg. Dan volgde een tweede ronde van wachten. Er waren zitplaatsen op de trap, staanplaatsen in de hal en wie geluk had, vond een zitplaats in de overvolle wachtkamer. Daar stonden grijze, houten banken zonder leuning, de grond was er bezaaid met verfomfaaide Donald Ducks en langs de wanden waren grote kasten met stapels gipsen gebitsafdrukken. De behandelkamer leek op een rommelige kapperszaak met vijf behandelstoelen. De kinderen werden per tiental opgeroepen en kregen dan een behandelaar aangewezen. Het moduleren, passen en maken van een beugel koste een week of zes. Daarna volgde twee- of driewekelijks een korte controle, het strakker zetten van de beugel en soms uit het maken van een nieuwe gipsafdruk. In de loop van de zeven jaren dat ik daar kwam, veranderden procedure, wachttijden en interieur niet. Wat wel veranderde was mijn status. Toen ik daar als zevenjarige begon, werd er voor mij slechts één gebitsafdruk naar de behandelstoel gebracht. Toen ik als veertienjarige afscheid nam, bevatte mijn dienblad vier hoge stapels gebitsafdrukken. Ik kwam bij Nord en Koenen met twee lastige hulpvragen. Een van mijn voortanden moest doorgroeien en op zijn plaats worden gedrukt. Verder had ik links een grotere overbeet dan rechts. Daar voorzag de orthodontie nog niet in, zodat ik de eerste zes jaar zonder veel succes allerlei soorten beugels, spalken en kappen te verduren kreeg. Tot er een nieuwe compagnon in de praktijk kwam die het klusje in korte tijd wist te klaren. Wat ik toen niet wist, was dat de orthodontie begin jaren 50 net erkenning kreeg. De proefkonijnen kwamen dagelijks als makke schapen binnen en konden ’s nachts niet slapen van de pijn. Maar de drie uren vrij van school heb ik al die jaren als een weldaad ervaren.

Frits 131


132


1953: Verzamelen Als kind was ik nogal ziekelijk (jeugdreuma) en dus hield mijn moeder me graag binnenshuis. Een van de dingen die je aan de veilige huiskamertafel kon doen, was het bezig zijn met verzamelingen en dat werd dan ook van harte gestimuleerd. In die jaren 50 verzamelde ik alles wat maar te verzamelen viel: lucifersmerken, postzegels (waarvan je de waarde kon opzoeken in een echte catalogus) filmsterfoto’s voetbalplaatjes, suikerzakjes (iedere zichzelf respecterende horecagelegenheid had een eigen zakje) en niet te vergeten: ansichtkaarten, liefst voorzien van fraaie buitenlandse postzegels die je er voorzichtig afstoomde boven een fluitketel. Gelukkig rookte mijn vader stevig en hij was daarbij niet erg merkvast. Zo wist ik hem een tijdlang te verleiden tot de aanschaf van pakjes Croydon Virginia sigaretten, waar hij zich hoestend doorheen worstelde vanwege weer een nieuwe serie vliegtuigplaatjes. Overigens rookte hij liever bolknak sigaren die natuurlijk eerst zorgvuldig ontdaan werden van de vaak prachtige bandjes. Godzijdank had toen nog vrijwel niemand gehoord over het verband tussen roken en longkanker zodat mijn vader er dus ook in de auto, als we met het hele gezin op vakantie waren, lustig op los dampte ter meerdere glorie van mijn verzamelingen. Het verzamelen viel een beetje stil toen ik naar de HBS ging en daar in de tweede klas Joke ontmoette. Ik nam het verzamelen weer op in Amsterdam: eerst Art Nouveau-voorwerpen en – boekbanden; nog weer later ‘serieuze’ kunst daarbij ook financieel gesteund door Joke, die zichzelf had gestort op kleding, schoenen en tassen. Ook jullie is het verzamelen niet vreemd, denk aan de fraaie vazencollectie. Maar misschien nog belangrijker: je hebt je toegelegd op het vastleggen van (familie) herinneringen en dat is mogelijk nog substantiëler dan het bijeenbrengen van tastbare voorwerpen.

Dick 133


134


1953: Voorjaar Drie meisjes, alle drie een strik in het haar en alle drie hebben ze een autoped. Op de stoep steppen of soms met je ene been op de stoep en je step in de goot, dat ging ook leuk. De foto is genomen voor Vondelweg nummer 30, door de moeder van het middelste meisje, Gonnie. Zo te zien had die laatste een splinternieuwe step met een zitje achterop, waarmee je de step kon laten stรกรกn. Het andere meisje heette Anja. Zij woonde op een van de hogere nummers, waar de stoep tot wel drie maal zo breed was. Wij woonden op 58 rood. Mijn plooirok was gebreid door mijn peettante van blauwe wol. Dat rokje werd al aardig kort en in die zomer heeft ze de zoom met 6 cm verlengd. Kon ik hem nog weer een winter aan! Mijn step was blauw, maar het zitje was rood. Jaren later, toen hij een keer op de kop stond, ontdekte ik dat er in witte letters LIDUINA op de voetenplank geverfd was. Hij moest in het trapportaal van de bovenwoning opgeborgen worden, maar daar herinner ik mij niets van. Daar stond dan ook met het voorwiel op de onderste treden de fiets van mijn vader. We hadden ook nog een kinderwagen te stallen, maar waar dan? De meisjes waren van mijn leeftijd en niet, zoals ik, katholiek. We kenden elkaar van het buiten spelen en niet van dezelfde school. Waar ik woonde, kon ik onthouden aan een bepaalde lantaarnpaal. Die zag eruit zoals de voorste paal op de foto. Je kon op de schuine onderste rand ervan staan als je je met beide handen om de paal heen klemde. Dat was een kunstje. Ook herinner ik mij de geur van de verf van de warm geworden witgeschilderde omlijsting van de voordeur, wanneer ik stond te wachten tot mijn moeder opendeed. We hadden toen geen touwtje door de brievenbus; volgens mij riepen we door de open klep naar boven.

Liduin 135


136


1954: Zwanenplein Wie deze foto heeft gemaakt en waarvoor weet ik niet meer maar hij gaf mij een sterk ‘Oh ja !’ gevoel. En hoe langer je kijkt des te meer herinneringen komen naar boven. Ik moet ongeveer tien jaar zijn geweest en Co vier. Ik droeg een jas die mijn moeder héél keurig had gemaakt uit een jas van haarzelf en waar ik duidelijk alwéér uitgroeide. Co droeg, onder zijn jackmet-padvindersriem, zijn favoriete ‘broekepak’ waar hij uit was gegroeid en waar mijn moeder in het midden een verlengstuk tussen had gezet. Ach ja, het was in onze buurt voor iedereen in die tijd passen en meten in alle opzichten, want iedereen had weinig geld. Op deze foto sta ik op het Zwanenplein in Amsterdam Noord, vlak bij het ‘elektrische huisje’ (= GEB-gebouwtje) en tegenover VANA, de krenterige kruidenier die samen met zijn vrouw het toonbeeld van chagrijn was. In de hoekwoning op de achtergrond woonde meneer Koopmans, die vaak hielp met toezicht houden in de speeltuin maar die ineens niet meer kwam!? Pas veel later begreep ik dat hij weg moest omdat hij zijn handen niet thuis kon houden…. Helemaal aan het eind van het achtergrondblok woonde Tante Pleun, de tante van ons helaas overleden buurt- en schoolvriendinnetje Anneke Dral. Tante Pleun kon ‘goed zingen’ en oefende vaak met de ramen open. Niet om aan te horen, vond ik. Op het Zwanenplein stond midden in een plantsoen de hervormde Bethlehemkerk. Wij kwamen daar niet, want wij waren gereformeerd en dat was héél anders en véél beter – daarom hadden wij een eigen kerk.

137


138


1954: Gelovigen en goddelozen Aan onze kant van het Zwanenplein stonden vooral huizen van de protestants christelijke woningbouw Patrimonium. Daar woonden uiteraard overwegend protestanten en dat gaf een soort gemeenschapsgevoel. De woningen op de achtergrond waren van de ‘Gemeente’ en daar woonden ‘goddelozen’ en die vond ik dus niet netjes – behalve tante Pleun natuurlijk, want die hoorde bij Anneke. De zondagen onderscheidden zich bij ons destijds van de rest van de week. Het was rustiger op straat, hoewel de hervormden meer mochten dan wij gereformeerden. ’s Zondags kwamen er ijs- en zuurventers langs, die bij de goddelozen goede zaken deden maar die de protestanten in hoog tempo achter zich lieten – protestanten kochten niet op zondag. Dat was anders bij de katholieken verderop die bij elkaar in huizen van de rooms katholieke woningstichting Schaepman woonden, want zij kochten wèl op zondag. Daarom vond ik dat die katholieken eigenlijk ook niet deugden. Kortom: terugkijkend heerste er in mijn herinnering een hokjesgeest vol vooroordelen. Maar daar leed ik niet onder, in tegendeel. Ik wist immers niet beter… En nu ? Ik ben, voor ik dit stukje schreef eerst weer eens gaan kijken op en rond het Zwanenplein en behalve de bebouwing is niets meer zoals vroeger. De kerk dient duidelijk niet meer als kerk, de indeling van het plein is onherkenbaar veranderd, het plantsoen lijkt niet meer op dat van vroeger en de bevolking is, in tegenstelling tot toen, héél gemengd en gekleurd. Alles is voor goed veranderd en daarom was het leuk om aan de hand van deze foto nog eens terug te kijken.

Riet 139


140


1954: Op de bok Ik ben geboren in de zomer van 1946. Mijn ouders hadden een hotel-café-restaurant op een plein met een fontein in Sittard. Mijn moeder had het erg druk. De eerste negen maanden ben ik nauwelijks beneden geweest. Toen ik kon zitten kwam ik in de keuken in een kinderstoeltje terecht. De Chinese kok lette op mij en nam mij tussen de middag mee naar het park, waar we bij de vijver de zwanen voerden. Iedere dag kwam de bakker achterom het brood brengen en stopte mij steevast lekkere gebakjes toe. Ik was mollig. Ik weet nog goed dat ik een paar jaar later vaak naar de ‘dagopvang` ging. Bij gebrek aan grootouders ging ik dan naar ‘de nonk en de tant`, mijn oudoom en oudtante. Ik werd voor op de bok van de bakkerskar gezet en mocht de teugels vasthouden. Bij elke klant stopte het paard vanzelf. Zo deed ik de bakkersronde mee en werd dan vier kilometer verderop afgezet. Later moest ik naar school. Dan werd ik afgehaald door de nonk, een oudmijnwerker met stoflongen. Ik zat bij hem achter op de fiets. Ik voel nu nog de bagagedrager in mijn billen als ik mee duwde om hem de heuveltjes over te helpen. Maar mijn vader en moeder waren er ook altijd. Op de foto zit ik met mijn trotse vader op de rand van de fontein op het plein.

Marion

141


142


1955: Kiekjes onder oma's loep Foto's die mijn vader zelf maakte met zijn Kodak boxje noemde hij kiekjes. Dat zou er strikt genomen op wijzen dat het om spontane, niet geposeerde foto's zou gaan. Want David Kiek, die in 1899 stierf toen mijn vader vijf jaar oud was, werd beroemd om zijn foto's van brallende studenten die hij - in Leiden 's nachts uit bed getrommeld - moest maken. Hij ging daarbij met zijn rug naar hen toe staan bij het kieken, wat de spontaniteit van zijn foto’s verklaart. In niets deden mijn vaders kiekjes aan Kiek denken. Bij het kieken ging hij zo ver mogelijk van ons weg staan en moesten we ons zo dicht mogelijk bij elkaar opstellen en zo stil mogelijk blijven staan of zitten. De moderne middelen stellen ons nu in staat te ontwaren wie er op de kiekjes staan, maar op de 8x5 afdrukjes van de vijftiger jaren zag je alleen een groepje kinderen in de verte. Zo heeft mijn vader me aanvankelijk ook een andere kijk op poëzie gegeven. Op wandelingen in Petten, als hij ons in het bos vergezelde, declameerde hij graag De zelfmoordenaar van Piet Paaltjens. Voor mijn vader moest een gedicht namelijk een vast metrum hebben en zuiver rijmen. Daarom moesten we bij het sinterklaasfeest van 1955 erg hard lachen om het zogenaamde sinterklaasgedicht dat oma (toen 86) voor mij had gemaakt bij de oude loep die ze mij schonk. Het schrijfsel miste metrum en rijm. Maar met dat nu en misschien ook toen al antieke vergrootglas kon ik zien wat er op de vakantiefoto's uit Petten staat en met haar vers gaf ze me alvast zicht op poëzie zoals de Vijftigers die toen maakten. Nu St Nic dat is een man heel oud van dagen en tog doet hij nog zoo graag mee Dus dan zorg hij in de eersten plaats voor zijn 2 lieve jongen Nu vind hij Fritsje wel wat jong voor zoo’n dege-

lijk cadeau, maar denkt hij kan er z’n hele leven mee toe, dus altijd keurig opbergen dan blijft de doos ook heel en krijg je geen krakeel zijn bergplaats is in de la bij oma

Frits 143


144


De jaren 60 145


146


1962: Draadomroep, knusheid en boeken Op de foto ben ik net twee jaar. Wat je goed ziet, is mijn oma en de luidspreker van de draadomroep . Op het bruine kastje , verbonden met de luidspreker, aan de muur stonden de Romeinse cijfers I, II en III van Hilversum 1, 2 en 3. De radio speelde een grote rol in mijn leven: Kleutertje luister, arbeidsvitaminen, Paulus de boskabouter (met oeroeboero en eucalyptus) en ’s avonds Paul Vlaanderen. Dat laatste mocht ik natuurlijk nooit bijwonen, maar als ik wist wanneer het was, kwam ik vaak mijn bed uit omdat ik dan op mocht blijven: eerst werd het hoorspel afgeluisterd en daarna werd ik naar bed gebracht. Voor mijn oma klonk de stem van God als op zondagmiddag GBJ Hiltermann sprak, wee je gebeente als je dan wat durfde te zeggen Wat ik mij verder herinner, is dat het huis in de Jekerstraat tot ik een jaar of 6 was donkerbruine kozijnen en deuren had. In het midden stond de tafel met daarom heen vier stoelen en bij het raam stond ook een stoel. Er zijn op de foto op de achtergrond twee kasten te zien; daar was overheen behangen. Op de vloer, ik denk een soort sisal matting, met daarop een Perzisch tapijt. Op de tafel ook zo’n tapijt. Het theekastje waar ik mij aan vasthoud, was van mahonie, toen nog niet een foute houtsoort. De theemuts (of zak met een knip er bovenop) was altijd enigszins bruin uitgeslagen. Rechts achter mij (niet te zien op de foto) was er eerst een kolenkachel, maar al snel daarna een oliekachel met daarboven een vrome prent van Maria. Mijn oma las mij vaak voor uit de gouden boekjes. Onze favoriet waren de brandweermannetjes want dan deed ze de sirene altijd lang en hard na. Mijn moeder las Bruintje Beer voor uit het Algemeen Handelsblad. Ik weet wel dat ik Pinkeltje las. Pinkeltje en wolkewietje. Ik heb de Pinkeltjesboeken niet meer. De kinderboeken die ik nog wel heb, zijn allemaal van een latere tijd.

147


148


1964: Op straat spelen Op deze foto ben ik vier of vijf en sta ik in onze, bijna vierkante, gang, bij mijn net verkregen autoped. Wij kinderen noemden het een step. Ik heb heel wat afgestept . Eigenlijk hadden we allemaal wel een step en kwam een fiets pas vanaf mijn tiende. Op het spatbord van het voorwiel van de step zat een soort propellertje dat als je stepte in de rondte draaide. Ik vond dat prachtig. We konden in onze straat ook heel mooi een rondje steppen: via de Waalstraat, de Churchilllaan, onder het poortje door weer terug de Jekerstraat in. In de straat woonden veel kinderen. Toch speelde je niet met iedereen: - De meisjes die niet katholiek waren, waren niet zo snel je vriendinnetjes. - De meisjes die op de Mariaschool in de Roerstraat gingen, konden wel vriendinnetjes zijn, maar echte werden het niet. - De meisjes van de St. Catharina school uit de Rijnstraat werden de echte vriendinnetjes. Van het buitenspelen herinner ik mij ook dat we vaak naar het pleintje gingen, halverwege de Jekerstraat. Daar was een zandbak en wat klim- en draaihekken. Vooral bij het koppeltje duiken (achterover zonder handen, dat was het gevaarlijkst) ging er wel eens wat mis. Ik ben er wat uit gedonderd. En als ik daar niet viel, deed ik het wel van de stenen trap in het portiek. Toch was er ook een jongetje met wie ik speelde: Felix. Hij woonde verderop in de straat in een benedenhuis en had een ouder broertje en jongere zusjes. Zij hadden een eigen zandbak in de tuin. Met Felix speelde ik vaak cowboytje en indiaantje. Ik was de indiaan met de verentooi en hij de cowboy, die altijd in een tent zat. Als ik dan vroeg wat hij daar dan deed, zei hij: ‘kinderen krijgen’. Ik vond dat een heel normaal antwoord.

Loes 149


150


1964: Mijn eerste schooldag 25 augustus 1964. Ik ben 6 jaar oud- of om precies te zijn- het is mijn verjaardag en tevens de eerste schooldag op de lagere school. Heel klein en bang ben ik als ik samen met buurjongen Arnold de klas in loop. We zoeken een plekje, veilig naast elkaar. Jarig en dan ook nog voor het eerst naar school met traktatie voor de klas, bijna te veel… Juffrouw Berwald heet onze juf, een oudere dame met een streng gezicht. Ondanks het feit dat ik haar nog nooit gezien heb voelt het wel een beetje vertrouwd én bijzonder, want uit de verhalen van mijn vader ken ik haar al een beetje. Zij is namelijk vroeger ook de juf van hem geweest op de Julianaschool in Woerden. Naast de school stond een boerderij waar mijn vader woonde en waar de juf tussen de middag warme melk kreeg van mijn grootouders. Zo achteraf bezien maakte mij dat ook een beetje trots en blij, alsof ik daarmee een speciaal plekje had. En dan maakt de juf een einde aan het sprookje door mij zeer beslist te vertellen dat ik niet naast Arnold mag zitten. Meisjes horen bij meisjes en jongens bij jongens…..geen knipoog of teken van warmte of weten, ik kan nog voelen hoe verloren ik mij daar voelde op die eerste dag… het verlangen naar echt gezien te worden lijkt wel hier geboren. En of zij het toen op die dag al wist van mijn vader…? Waarschijnlijk niet, maar dat kan ik helaas aan geen van beiden meer vragen.

Ans 151


152


Jaren 60: Toen we jong waren... Het is een duik naar de jaren '60 in Amsterdam West...nog verder inzoemende Slotervaart. Een nieuwe woonwijk waar de huizen als het ware een kring vormen rondom het groen van bomen, gras en speelweide, de tuinen gescheiden zijn van de straat - een sporadisch autootje neemt een bescheiden plekje in - met rozenbottelstruiken- eenmaal gerijpt, geplukt klaar voor de jam-makerij! De bloesem daar maakten we met water 'parfum' van. De tuintjes, klein, maar in een kinderwereld, groots en een weelde om te verkennen! Spelend, zittende op een oud gordijn, hoorde je in de verte het geknars en geklingel van de tram, vertrouwd geluid, of heel af en toe een vliegtuig dat overkwam. Aan de overkant woonde mijn hartsvriendin, Hennie. Naast trotse poppenmoeders speelden we ook graag buiten, knutselden, of zaten samen hand in hand op onze kleine stoeltjes met monden open gespannen naar het voorleesuurtje op de radio te luisteren, zongen mee met Dikkertje Dap want die zat op de trap!, kleurden, en met Kerst stonden we saampjes voor de Kerstboom waar mijn vader voorzichtig de echte kaarsjes in aanstak. Soms kwamen toen Hansje en Marijke binnen waaien, oh zo spannend, want dan mocht je later naar bed! Naar het vuurwerk mocht je met Pa, handje in zijn hand, op naar de dijk en dat voelde veilig en vertrouwd. Aan de overkant woonden 'grote meisjes' in flatgebouwen, die in de zomermaanden op de stoep buiten met harde muziek zaten, en dan klom ik stiekem uit mijn bed om dat te bewonderen.... Jan, mijn broertje, en ik deelden een kamer, en op zaterdag ging je in het lavet met z'n tweetjes... schoon voor de week!

153


154


De scharensliep, maar ook de kolenboer kwam aan de deur, evenals de melkboer...de kleuterschool was om de hoek. Wij hadden twee blauwe parkieten waarvan Pietje mijn favoriet was...en een aquarium met vissen, waar de maanvis zich niet gedroeg en consequent door het toilet de weg naar een groter water vond! Mijn moeder maakte mijn jurkjes, jas, breide er op los! maar aan die kriebelige majootjes wende ik maar nooit! Op de kleuterschool was mijn lievelingsjuf, Juffrouw Penning. We dronken melk uit flesjes met een rietje, aten Liga koeken, speelden, plakten, verfden. Daarvan is een heel leuk boekwerkje bewaard gebleven. Op de ouderavond mocht ik in mijn pyjamaatje (vandaar deze foto) voor een opklapbedje, een liedje zingen-maar ik was vreselijk verlegen ‘Als de sterretjes aan de Hemel staan, moeten alle kleine kindjes slapen gaan, dag maan, lieve lieve maan, ik moet zoetjes naar mijn bedje gaan.’ Maar in die oh zo vertrouwde wereld kwamen veranderingen en sloeg onze familie aan het verhuizen - stelt nu allemaal niets voor, maar Groesbeek leek wel aan de andere kant van de wereld: stad maakte plaats voor provinciaal dorpje met dialect, tramgeluiden voor het loeien van koeien. Je wereld werd al maar groter, bij de ene verhuizing bleef het niet! Tante Mies vertegenwoordigde familie en bezocht ons trouw op al die nieuwe stekjes! Met mij mee verhuisden alle herinneringen die soms zo plots ontluiken door het ruiken van een parfum… pats daar sta ik als 5 jarig meisje bij Opa Allart op de badkamer waar de zeep en badlakens net zo roken! Loop in Amerika langs een pad naar de zee langs rozenbottelstruiken en moet een roosje plukken en ruiken en als ik mijn ogen dicht doe ben ik weer even terug in Amsterdam in de tuin en eet de jam.... melk smaakte nooit zo lekker als toen! En op een regenachtige dag blader je door je kunstwerken en glimlach je...

155


156


Hennie is na 50+ jaren nog altijd een trouwe hartsvriendin en babbelen en lachen we nog net zo vertrouwd als toen! Een bezoekje aan haar ouders die nog altijd op het hofje in West wonen geeft je altijd het gevoel van 'thuis' komen! Met de emigratie naar Amerika zijn meegekomen: mijn hondje, stoffertje en blikje, mijn plastic tonnetjes en boekwerk van de kleuterschool, het Moeder vertel Boek, en Rozemarijntje... en zijn er naast al die mooie en warme herinneringen die je kinderjaren veilig en vertrouwd maken, nieuwe gekomen... Waar we zo aan en af door de jaren heen elkaar mochten vinden via een email, de dozen van Mies, de mooie herinneringen van Margreet, bezoekjes in Amsterdam of in Amerika.

Marga 157


Eerste Openluchtschool voor het Gezonde Kind, Cliostraat 40, Amsterdam.

158


1967: Openluchtschool in de Cliostraat Op deze foto zit ik in de kleuterklas. Groep 2 zouden we nu zeggen. Bij juffrouw Lebbing. Je moest je handen op je knieĂŤn doen en bij het buiten wandelen heel hard de frisse lucht opsnuiven. Een mandje kan ik ook nog vlechten. Ik was een keer heel vroeg op school en het roze potlood was nog niet bezet. Ik voel nog de spanning dat ik dat roze potlood kon nemen. Ik weet niet meer of ik het juist wel of niet gedaan heb. In de eerste en tweede klas had ik juffrouw Fallo en leek het nog goed te gaan allemaal. Ze liet de hele klas een tekening maken van een ziekenhuis toen ik daar naar toe moest voor mijn amandelen. Twee jaar lang kreeg ik een man die later is opgenomen. We schreven met kroontjespen voor die tijd heel ouderwets en vanaf halverwege de derde klas huiswerk, veel huiswerk. Ik herinner me vele nare uren na school met mijn moeder die er goed aan dacht mij te helpen. Elke volgende dag een overhoring. Op een dag kwam de inspectie en werd het Franse huiswerk voor de volgende dag geschrapt omdat dat eigenlijk niet mocht. Ik herinner me nog het geluk van het touwtje springen in de zon, dat springen, de zon en geen huiswerk hebben. De meester daarna bleef net zolang naar je kijken totdat je zelf moest uitvinden dat je tafel niet precies anderhalve tegel van de volgende vandaan stond. Een enkele keer hadden we les op het dak, de zon te hel, de bladzijde van het aardrijkskundeboek te wit. Bauxiet in Suriname. Denkelijk was dat het 'openlucht' gedeelte. Voor het 'gezonde kind' heb ik nooit begrepen maar ik wist wel dat als je ziek thuis mocht blijven....

159


160


We hadden nummers. Ik was lang nummer twaalf maar ben ook wel veertien geweest. Dan werd er gezegd de nummers één tot en met vijf moeten hier komen. Eén moeder haalde ons op en dan liepen we in een sliert naar school en zo ging het met thuisbrengen ook. Ze deden dat bij toerbeurt. De stoplichten bij (nu) Fidelio. Op de hoek Cliostraat, Beethovenstraat een kleine Albert Hein waar een vriendinnetje rolletjes drop stal. Later ging je alleen. Nog als ik een keer door de Cliostraat loop, voel ik mezelf weer over de uiteinden van de randjes van de trappen lopen met weer zo'n middag voor me, strengheid, geschreeuw en veel bauxiet in Suriname. Ik weet nog steeds niet wat het is, bauxiet. Vanaf de rode lijn die midden over het schoolplein liep en de leeftijden verdeelde knikkerden we. Eén op één, raakt twee, etc. Ik heb nooit meer op die manier gezien. Veel later in mijn leven heb ik er nog een tijdje een vervanging gedaan. De populatie... Ik heb daar nooit een notie van gehad. Als kind heb je toch geen weet van de rest van de wereld. Dertig jaar later ben ik je tegengekomen goede vriendin, op school waar de kinderen mij vroegen uit welk land ik dan wel kwam. Het schemerde al en de school was stil. Ik trof je bij het kopieerapparaat. Veel werk, he, of iets van dergelijke strekking waren de openingszinnen. Ik was verbaasd een beschaafde, aardige, leuke leerkracht tegen te komen. Ik ben er getuige van geweest hoe je met volharding en succes Marokkaanse jongetjes hebt leren zich te gedragen en ze hebt bijgebracht waar ze anders nooit weet van zouden hebben gehad. De gesprekken werden steeds vertrouwelijker, opener en zijn de basis geworden voor een levenslange, hele dierbare vriendschap. Ik vind het vreselijk dat je ziek bent... En nu beginnen de tranen te stromen, tijd om te stoppen.

Catharina 161


162


De jaren 70

163


164


1978: Herinneringen aan kerst ’s Ochtends vroeg. Verwachtingsvol kijken we uit het raam. Mama, Papa, de taxi is er! Het is nog donker en stil als we naar het station rijden. Snel instappen, zijn alle koffers mee? De trein blijft maar stoppen en dan opeens is daar die enorme boot. Nu goed mama vasthouden. Zoveel mensen. Zoveel trappen. Zoveel deuren. Niet de weg kwijtraken. We krijgen een eigen cabin met stápelbedden. Een nacht midden op zee bovenin het stapelbed. En dan worden we wakker in Engeland. Haastig kleden we ons aan. We mogen weer met de trein en krijgen van een aardige meneer sinaasappelsap uit een pakje. We tellen kerstbomen: 1, 2, 3, 4 , 5… Mama, hoelang duurt het nog? We zijn al zo lang op reis. Eindelijk. We zijn in Bristol. De taxi zet ons voor de deur van Nana af. We zitten verstopt achter het muurtje. Mama en papa bellen aan. Nana weet zeker dat we in Nederland zijn achter gebleven. Plots springen we tevoorschijn. Twee warme armen om ons heen: ’Hello my chickens!’.

Melissa

165


166


1974: Herinneringen Wiebeltand hoe dat voelde in je mond, dat je je tong er steeds meer onder kon wippen. Het weeë gevoel in je buik, maar dat je dan toch niet kon laten er telkens weer aan te voelen. En als de tand eruit was, dat vreemde gat in je mond. Biezen matten Zacht en warm aan je blote voeten en vooral hoe het voelde aan je knieën als je een tijdje op de grond zat. En dat je dan een afdruk ervan had. Hoe het rook: een zurige, plantaardige geur. Spelletjes Mijn zus en ik speelden ‘Drie spaas in de redelton’. Geen idee waar de naam vandaan kwam en ook niet precies wat het spel behelsde, maar het had te maken met onder de piano zitten achter een paar stoelen. Taal Van die familiewoorden die niemand anders kent en waarvan je ook niet precies de herkomst weet. Zoals ‘turny-murny’: een bepaalde stoere onverschillige houding. Of ‘niv’: lief, zacht, schattig, wollig, meestal babydieren of katten in het bijzonder.

167


168


1974: Herinneringen 2 Zandhoop Wonend in de eerste nieuwbouwwijk van een ‘groeikern’, was er altijd wel ergens een bouwproject met de bijbehorende geluiden van heipalen. Daar stond dan nog geen hek omheen, dus we speelden op zo’n zandhoop met de stenen en balken die daar lagen. Gras Achter ons huis was tijdens één zomer een landje met in mijn herinnering metershoog gras, hoger dan wij zelf in elk geval. Het zal een braakliggend stuk grond geweest zijn. Wij liepen erdoorheen en maakten zo paadjes en kamertjes. Heel spannend, urenlang speelplezier. En de teleurstelling toen het dan toch gemaaid werd! Planten Het oerwoud dat onze woonkamer was. Planten op kasten, hangend in bakjes aan het plafond, op krukjes, op de vensterbank en op schommeltjes voor het raam. De geur van die groen-witte planten, als mijn vader tijdens het telefoneren de dorre blaadjes eraf kneep. Bekerijsjes De smaak van de bekerijsjes van oma in Muiderberg. Die maakte ze van de plastic bekertjes die bij wasmiddel hoorden. Als die net uit de vriezer kwamen, kon je er nauwelijks wat af krijgen met je theelepeltje, maar als je eenmaal een gaatje had gemaakt, kon je het ijs eruit schaven. En dan de siroop eruit zuigen, zodat je wit waterijs overhield. Op het laatst kon je hele zoete siroop uit het bekertje drinken. In mijn herinnering proefde je dan soms het waspoeder nog.

Hanneke 169


170


1967: Vriendinnen voor het leven In 1963 werden twee meisjes geboren; de een, Mariette in Amsterdam Oost op het Pretoriusplein en de ander, Gertrude, in Amsterdam-Noord op de Adelaarsweg. Het toeval wilde dat de oma van Mariette naast Gertrude en haar familie woonde. Vanaf dat moment groeide er een vriendschap tussen de twee meisjes. In de eerste jaren speelde oma/mevrouw Visser daar een grote rol in. Gertrude mocht samen met mevrouw Visser met de bus en tram mee naar Mariette in Oost. Samen spelen ze in de tuin, boenen ze de trap schoon en gaan ze boodschappen doen bij de slager in de Koekoekstraat. Later wonen ze dicht bij elkaar in het Plan van Gool. De een op Bovenover en de ander Benedenlangs. Ze zitten dan ook samen op balletles. Eerst in het jeugdgebouw aan de Meeuwenlaan, later op de Kamperfoelieweg. Grappig is dat ze nooit bij elkaar op school hebben gezeten. Wel zijn ze later samen op vakantie geweest, als 17-jarigen, met de trein naar Parijs. Hoewel de meisjes allebei een eigen leven leiden, blijven ze elkaar steeds zien en blijven ze vriendinnen. Hun levens blijven elkaar steeds aanraken. Ze zijn allebei getuigen op de bruiloft van de ander. Gertrude met Ad en Mariette met Rinat. Mariette wordt de ‘suikertante’ van de kinderen van Gertrude. Kortom vriendinnen voor het leven. Hoe waardevol is dat? En het begon in Amsterdam-Noord.

Mariette en Gertrude 171


172


1971: Amsterdam Noord en Doesjanbe

Doesjanbe(Stalinabad) Tatjikistan

Amsterdam Noord, Nederland, Âą 13 jaar na het einde van de koude oorlog

Mariette en Rinat 173


174


1975: Mijn zus en ik Denkend aan mijn jeugd denk ik aan spelen met Hanneke in en rond het huis aan de Sloep. Als ik naar de foto's kijk uit die tijd, voel ik veel veiligheid, onbezorgdheid en dikke pret. We speelden vooral met elkaar, buurkinderen waren eng en met elkaar was het nou eenmaal heel leuk. Het schijnt dat we nooit ruzie maakten, we hebben het nog een paar keer aan onze ouders gevraagd of dat echt zo was, kijkend naar onze meiden die elkaar regelmatig in de haren vliegen. Maar ja, volgens hen waren we altijd zoet aan het spelen. Playmobils, Smurfen en Barbapapa's, maar ook hele families bestaand uit viltstiften in de vorm van dieren, oude poppetjes van Dorothea en andere creaturen. Naarmate we groter werden, duurde het bepalen van het scenario, meestal door Hanneke, steeds langer dan het uiteindelijke spelen. Hele soapdrama's, waar de tranen me van in de ogen sprongen. Hanneke was ook goed in het bedenken van leuke spellen, ter plekke met de dingen die op dat moment voor handen waren. Compleet met spelregels, puntentelling en strategie. Waar ik meestal de baas was, liet ik me hierbij volkomen leiden. De foto is duidelijk geĂŤnsceneerd, we zaten nooit zo gearmd dicht bij elkaar. Vandaar de giechelige lachjes. Voor de 70ste verjaardag van Dorothea hebben we de foto opnieuw gemaakt, samen met de dochters. We hebben er erg veel lol mee gehad, met al die meisjes die we inmiddels zijn. We hebben ieder ons eigen leven, en lopen de deur niet plat bij elkaar. Maar als we elkaar zien, dan spelen we nog steeds graag met elkaar. We zijn nog steeds niet zo knuffelig. En we maken nog steeds geen ruzie.

Marijke

175


176


1975: Wat heb ik toch met auto’s? Zomervakantie was altijd feest. Op vakantie naar een spannend nieuw land met één grote koffer met alle spullen erin. Vakantie was zwemmen in de zee, oude steden en kerken bekijken maar vooral veel spelen in het zand en stof met mijn kleine autootjes. Mijn vroegste herinnering was de zomervakantie op Ibiza in ’75. We vlogen er met een vliegtuig heen. De warmte van de zon op je lichaam, de herrie van de krekels en de geur van eucalyptus. Of was dit laatste soms een herinnering aan Corsica...? Ook ruik ik nog de sterke diesel lucht van oude bussen en taxis in het verkeer. En proef ik het cassisijsjes op het terras en het eten met vreemde smaken. Maar altijd was daar het strand, het soepele zand onder je voeten en met zwembandjes in zee. Als kleine jongen ging ik niet op reis zonder mijn plastieke kiepwagen. Hij ging zelfs mee naar Denemarken in ’77 op het dak van de Fiat!

Martijn

177


178


De jaren 80

179


180


1980: Opgroeien in Popova Popova is een klein dorp in Bulgarije. In de winter is het daar erg koud met veel sneeuw. ‘s Zomers is het erg warm. Toen ik zeven jaar was, had het dorp ongeveer zeshonderd huizen. Er woonde veel familie van mij, allemaal Turks. Maar de meeste mensen in Popova waren Bulgaars. Mijn vader reed bracht elke dag met een vrachtauto groente en fruit naar winkels. Mijn moeder was huisvrouw. In onze tuin verbouwden we aardappelen, uien, komkommers, sla, boontjes enz. We hadden ook een stuk grond buiten het dorp met schapen, kippen, kalkoenen en eenden. Als kind moest ik die dieren ’s avonds eten brengen. Mijn vader slachtte zelf. Het vlees werd met zout ingemaakt en in grote potten en vaten bewaard. Toen ik zeven was, moest ik naar de school, twintig minuten lopen van ons huis. De eerste keer bracht mijn moeder me. Later bracht mijn vader me naar school, op weg naar zijn werk. Ik droeg een halflang zwart schort-hemd met een wit kraagje. Dat was verplicht. Mijn broer Sabri was zes jaar ouder dan ik en zat nog op school. Mijn zus Nourten was tien jaar ouder en toen al getrouwd. Ik ging naar de eerste groep. De school duurde acht jaar. Ik was een stil, lief meisje, praatte bijna niet op school. Mijn vriendinnetje Sadife zat vanaf het begin naast me, acht jaar lang. Er zaten zeker 25 kinderen in de klas. Thuis spraken we altijd Turks, maar op school spraken we Bulgaars. Ik had dat al in de crèche geleerd en was er heel goed in. We leerden het cyrillische alfabet.

181


182


Je moest op school hard werken en mocht tijdens het werken niet met elkaar praten. Je kreeg telkens 45 minuten les, dan 5 minuten pauze, dan weer les. Wie stout was, kreeg straf. Bijvoorbeeld: bij de muur staan op ĂŠĂŠn been of met de handen tegen de muur. De school had een bibliotheek en ik leende er boeken. Maar veel tijd voor lezen en spelen had ik niet. Ik moest mijn moeder veel helpen met dingen in huis en met boodschappen doen. Mijn moeder had hartproblemen en was gauw moe. Ik speelde thuis met mijn poppen en met kleine pannetjes en bordjes. Als ik met andere kinderen buiten speelde, dan bouwden we een huisje en speelden we ook vadertje en moedertje. We deden ook touwtje springen, knikkeren enz. Maar je had weinig speelgoed. Je speelde met wat er was.

Pakize en Ozan

183


184


1985: ik kwam niets tekort Als ik terugkijk op mijn jonge jaren dan was er eigenlijk niets wat ik te kort kwam. Mooi huis, lieve ouders, leuke broer, genoeg vrienden en uiteraard de high lights van het jaar, hèt paasontbijt en hèt kerstdiner. Al was ik in den beginne niet een culinaire genieter, ik at liever een boterham met kaas dan bijzondere gerechtjes van Frits of mijn ouders. Maar toch mocht dit de pret voor mij niet drukken. Ik hield van gezelligheid en genoot ervan als de hele familie er was. Sketches of muzikale optredens waren niet aan mij besteed maar daar waren anderen voor die dit veel beter konden doen. De familie de Raadt bereidde een mooi muzikaal stuk voor en Frits had altijd wel een filosofische vraag waar je niet op zat te wachten. Juist dat maakte deze dagen, want dat waren ze, bijzonder en buitengewoon memorabel. Op een zekere dag hadden Martijn en ik besloten om als obers de avond aan te vullen. Het zal vast een idee van mijn broer zijn geweest waar ik mij bij heb aangesloten. Het voelde goed dat wij ook iets konden toevoegen aan al dat culturele geweld. Of ik het lang heb volgehouden weet ik niet meer. Mijzelf enigszins kennende was mijn aandachtboog kort dus verwacht ik het niet. Wat deze dagen en wellicht dit specifieke moment wel hebben veroorzaakt zijn een voorliefde voor bijzondere catering momenten. Zonder het toen al te weten zou deze familiecultuur de start van mijn carrière in de evenementenbranche kunnen zijn geweest. Dit wetende, als aanstaande vader, laat het mij realiseren dat familietradities erg belangrijk en bijzonder zijn.

Christiaan 185


186


1986: Onbezorgde tijd Hoewel de jaren 80 voor velen in het teken staan van ‘de Bom’ en de val van de Berlijnse muur, was het voor mij een onbezorgde tijd. Eindeloos spelen met mijn neefje Nicky en vriendinnetjes in de straat, logeren bij Opa en Oma, knuffelen met hun hondjes en kletsen met onze papegaai Daisy en heerlijke vakanties bij Oma en Opa Bonjour. Vaak denk ik terug aan hoe we in het weekend met de hele familie bij Opa en Oma samen kwamen. Na het eten een ijsje van de ijscoman, altijd een obliehoorn met slagroom voor mijn Opa en softijs met disco dip voor mij en Nicky, en daarna moesten wij boven gaan slapen. Beneden werd er nog uren gekaart en gelachen en hoewel wij eigenlijk in bed moesten liggen, lagen we vaker met een oor op de grond te luisteren naar de stemmen en gesprekken beneden. Als ik nu bij mijn Opa ben wil ik stiekem weer gaan liggen en hoop ik dezelfde geluiden te horen. Een familie in Frankrijk hebben voelde toen al als iets heel bijzonders; daar leefden we namelijk buiten, altijd in de tuin of in het bos, een groot contrast met het wonen in Purmerend. Eten was altijd al een favoriete bezigheid en zo zijn mijn herinneringen vaak gekoppeld aan een bezoek aan de boerderij voor verse melk, de bakker voor een chocolade croissant of de lekkerste soep met groenten uit de tuin. Ondanks alle liefde en aandacht die ik kreeg had ik één allerbeste vriend, mijn handpop beer. Alleen hij kon mij in slaap krijgen en als toeschouwer van mijn leven is deze oude beer de halve wereld overgevlogen en slaapt hij nog steeds elke nacht onder mijn kussen.

Shanna 187


188


Vandaag

189


190


2009-2014: Buiksloot revisited Naarmate je ouder wordt, blijven er steeds minder mensen over met wie je je jeugdherinneringen deelt. En dan komt er een moment waarop je de wandelingen door het decor van je jeugd alleen maakt. Er is niemand meer die nog weet wie er in dat huis woonde, welke winkeltjes er waren en de foto's tonen niet alleen mensen die er niet meer zijn, maar ook huizen, dorpen of buurten die in de loop van de tijd verdwenen zijn. Go Melse-Von Glahn kende uit haar eigen jeugd Buiksloot nog hoe het was en ze kende door de verhalen van haar moeder ook het dorp zoals het aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw was. Als ze erover vertelde was het of die mensen en dat dorp er nog waren. Vanaf het moment dat Margreet en Go elkaar vijf jaar geleden voor het eerst spraken, werden ze vriendinnen in het hier en nu die bij elk bezoek niet alleen over het hier en nu spraken, maar ook een wandeling door het inmiddels verdwenen Buiksloot maakten. Margreet kende alle namen, huizen en gebeurtenissen uit de archieven en van oude foto's, Go kende ze nog echt of uit directe overlevering. Samen overbrugden ze al pratend en foto’s bestuderend het gat dat de tijd had geslagen. Daarom heb ik dit boekje opgedragen aan Go die op 29 maart 2014 op 92-jarige leeftijd overleed. Zonder haar is het Buiksloot van toen ineens verder weg. Maar gelukkig hebben veel van haar foto's en de vele dingen die zij nog wist nu al een plek in de boekjes over Buiksloot gekregen.

Frits 191


Dit gedicht maakte ik een jaar geleden voor je 69e verjaardag. Het beschrijft wat werken in het stadsarchief en het werken aan je boeken voor ons beiden inhoudt. Het eerste deel van je nieuwe boek over de Buiksloterham is vandaag in druk verschenen.

192


2013: De Bazel Misschien ziet de hemel er zo uit: via een donker trapportaal betreed je een hoge lichte hal boven je een glazen plafond en daar doorheen, veel hoger lonkt de blauwe hemel Een wenteltrap voert omhoog maar je blijft beneden zoeken naar de namen van hen die je eeuwenlang zijn voorgegaan, hun geboorte, trouwen en dood minutieus geregistreerd achterlatend Je volgt de weg terug langs hun paden holt land over zand met je broer naar school brengt een pannetje eten voor je vader krijgt werk op de boerderij van Folmer raakt als jachtopziener verdwaald in de Ham en gaat als schoenlapper op pad naar Waterloo Je zit waar je vader vroeger werkte je hoort er geen telefoons en zelfs het geratel van tikmachines is verstomd een soort vrede lijkt er neergedaald: nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar straks staan we oog in oog.

Frits, maart 2013 193


194


2014: Vandaag Lieve Margreet, Hartelijk gefeliciteerd, We schreven deze pareltjes uit ons verleden voor je op om vooruit te kijken. Liefs, Marga Allart Marijke Beem Pieter Beintema Christiaan Bollen Martijn Bollen Peter Bollen Rob de Breij Melissa Bremmer Shanna le Double Liduin Duivenvoorde Loes Fruijt, Rinat Gizatulin Trudi Gorter Riet van Harten Jan Hartman Marion Kerens Catharina Kits van Heiningen Jannie Kremer Willy Meenks

Pakize Mehmedova Tine de Neef Cyrille Offermans Mieke Petersen Dorothea Prior Frits Prior Henk Prior Neeltje Prior Hanneke de Raadt Marijke de Raadt Anneke Rappange Gertrude de Smalen Wim de Smalen Ineke Stegeman Mariette Visser Nico Visser Ans Wesseling Dick Veeze

15 april 2014

195


196


Nawoord Lieve familie, vriendinnen en vrienden, Jullie bijdragen maakten het mogelijk samen in heel korte tijd dit boek voor Margreet te maken. Ik ben geroerd door het beeld dat uit alle bijzondere foto's en teksten naar voren komt: jong zijn, dat herbeleven en erover vertellen. De individuele herinneringen zijn samengevoegd meer dan losse scherven. Omdat het boek voor Margreet is, koos ik als titel Ik weet nog hoe het was. Het is haar vaste richtsnoer dat je alleen opschrijft wat je zeker weet. Ik hoop dat het jullie gelukt is je daaraan te houden. Voor mijn eigen memoires zou ik eerder Ik denk te weten hoe het was kiezen. Ik hoop dat jullie zo nodig die vrijheid ook hebben genomen. Heel veel dank,

7 april 2014, Frits

197


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.