Veekijkernieuws rund - Oktober 2024

Page 1


Vervuild grasland na brand distributiecentrum

Begin mei 2024 kwamen bij de Veekijkertelefoon meerdere meldingen binnen over vervuild grasland na een brand in een distributiecentrum in Oss. Door de brand waren onder andere resten van zonnepanelen verspreid in de omgeving. Twee veehouders en hun dierenarts maakten zich zorgen over de vervuiling die ze op hun land aantroffen en vroegen zich af of ze het gras veilig aan de koeien konden voeren. Naar aanleiding van deze meldingen bezocht een Veekijkerdierenarts de getroffen bedrijven. Het land is geïnspecteerd en diverse materialen zijn verzameld en meegenomen voor nader onderzoek. Het materiaal betrof vooral isolatiemateriaal, samengesmolten en verkoolde stukken plastic met metaal, en dun, glasachtig materiaal (restanten van zonnepanelen). In overleg met de toxicoloog van GD is besloten om, zowel in het kader van de diergezondheid als mogelijke risico’s voor de volksgezondheid, verzamelde materialen te onderzoeken op de aanwezigheid van zware metalen. Daarnaast is overlegd met de afdeling pathologie van GD om de mogelijke gevolgen van opname van de materialen met het voer te kunnen inschatten. Ook is contact opgenomen met een practicus, die vorig jaar contact had met de Veekijkertelefoon wegens een vergelijkbare brand en vervuild grasland, om te informeren naar zijn ervaringen met de diergezondheid op de toen betrokken rundveebedrijven. De patholoog schatte het risico op diergezondheidsproblemen na opname van het voer laag in. Ook de practicus van de eerdere casussen gaf aan op de betrokken bedrijven geen gevallen van scherp-in of verstoppingen te hebben waargenomen na de brand. In geen van de onderzochte monsters zijn zorgwekkende concentraties gevonden van zware metalen, inclusief lood en cadmium. De hoogst gevonden metaalconcentratie was zink in verkoolde materialen (3 tot 30 gram per kilogram). Zink is niet snel giftig in runderen, maar kan toxisch zijn als dit meer dan 5 milligram per kilogram uitmaakt van het rantsoen en gedurende langere tijd wordt opgenomen. Kalveren zijn iets vatbaarder voor vergiftiging. Een hoog zinkgehalte verstoort het calciummetabolisme en kan zo het risico op hypocalcaemie vergroten. Indien een verhoogd zinkgehalte gedurende langere tijd aanwezig is, kan het tevens de opname van koper verminderen en het risico op het ontwikkelen van een kopertekort vergroten. Alhoewel alertheid raadzaam is, is het ongebruikelijk dat het zinkgehalte de voornaamste oorzaak van deze problemen is. Afgaande op het toxicologisch onderzoek, de inschatting van de afdeling pathologie van GD en ervaringen uit de praktijk, lijkt het risico om het gras te voeren acceptabel. Geadviseerd is om zoveel mogelijk industrieel materiaal uit het grasland te verwijderen en alert te blijven op tekenen van gezondheidsproblemen zoals scherp-in of symptomen van een verhoogde zink-opname.

Via VeekijkerNieuws houden wij u elk kwartaal op de hoogte van nieuws uit de monitoring van diergezondheid bij rundvee. Mocht er tussendoor iets belangrijks spelen dan sturen wij u daarover een bericht.

Aanmelden

sectiemateriaal

U kunt dieren 24 uur per dag, 7 dagen per week aanmelden voor pathologisch onderzoek via www.gddiergezondheid.nl/ophaaldienst of 088 20 25 500. Wij halen dieren die ’s avonds voor 22.00 uur zijn aangemeld de eerstvolgende werkdag op. Voor een optimaal onderzoek is het belangrijk om een volledige anamnese toe te voegen. Ook is het van belang vers materiaal in te sturen (koelen in warme tijden en bij strenge vorst op een droge afgeschermde plek binnen plaatsen) en een dier te selecteren dat representant is van het probleem.

Figuur 1: Foto’s van materiaal aangetroffen in omliggend grasland na brand in distributiecentrum.

Verwarring vaststelling Lactococcus spp. als veroorzaker mastitis

In het tweede kwartaal van 2024 benaderden dierenartspraktijken regelmatig de Veekijker en het team Uiergezondheid (UGA) en gaven aan vaker mastitis door Lactococcus spp. vast te stellen dan voorheen. Dit signaal werd niet ondersteund door de onderzoeken naar mastitis-veroorzakers bij GD: Lactococcus spp. vertegenwoordigden ook dit kwartaal minder dan 1 procent van de gevonden mastitisverwekkers. Lactococcus spp. zijn grampositieve kokken, die samen met Enterococcus spp. en Aerococcus spp. in de groep van de ‘overige streptokokken’ (omgevingsstreptokokken en streptokok-

achtige bacteriën) worden ingedeeld. Lactococcus spp. zijn met klassieke determinatiemethoden (zoals biochemische testen) lastig te onderscheiden van Streptococcus uberis. De dierenartsenpraktijken gaven aan Lactococcus spp. als veroorzaker van de mastitis te hebben vastgesteld en gedifferentieerd van Streptococcus uberis op basis van het op de praktijk uitgevoerde antibiogram. Streptococcus spp. zijn intrinsiek resistent tegen aminoglycosiden, zoals bijvoorbeeld neomycine en kanamycine. Doorgaans worden Streptococcus spp. gekarakteriseerd door kleine

remzonediameters bij een antibiogram op basis van agardiffusie met paperdisks (veel gebruikt in de praktijk). Lactococcus spp. hebben meestal grotere remzonediameters voor aminoglycosiden dan Streptococcus species. Deze identificatie is echter niet sluitend omdat de remzones van Lactococcus spp. kunnen overlappen met de waarden van Streptococcus spp. Voor een definitieve identificatie zijn alleen moleculaire testen, zoals PCR of whole-genome sequentieanalyse, en MALDI-TOF MS geschikt.

Ernstige gevolgen van vermoedelijke vergiftiging met Jacobskruiskruid en/of aflatoxine

Eind van het eerste kwartaal benaderde een dierenarts de Veekijker met een casus, die doorliep tot in het tweede kwartaal. Op een rundveebedrijf stierven ruim een half jaar geleden in korte tijd meerdere pinken op de jongveelocatie van het bedrijf. De hypothese was toen dat er mogelijk Jacobskruiskruid in het gevoerde hooi zat. Nu waren op de melkveelocatie meerdere vaarzen in verschillende lactatiestadia gestorven. Deze vaarzen waren van dezelfde lichting als de dieren die als pink ziek waren of stierven. De zieke dieren gingen gedurende enkele dagen achteruit in productie en herkauwactiviteit waarna ze uiteindelijk stierven. Ze hadden, ondanks de afwezigheid van specifieke symptomen van ziekte, een sterk verminderde eetlust en wilden enkel hooi vreten. Vlak voor overlijden vertoonden alle getroffen vaarzen hetzelfde heftige beeld van een centraal zenuwstoornis als waargenomen bij de eerder gestorven pinken: plat liggen, kreunen, slaan met de poten, symptomen van shock en in meerdere gevallen een rectumprolaps. Bij de overige melkkoeien en het overige jongvee waren geen vergelijkbare problemen. Op het moment van de problemen werd een natte kuil van minder goede kwaliteit gevoerd, waarin enkele schimmelplekken zichtbaar waren. Wegens het vermoeden dat deze kuil een rol speelde bij de problemen, adviseerde de

practicus de veehouder de kuil te verwijderen en een andere van betere kwaliteit te gaan voeren. Eén vaars was tevens ingestuurd voor autopsie. De Veekijkerdierenarts adviseerde verder om bij enkele zieke pinken of vaarzen bloedonderzoek te doen voor een algemene (lever)screening en onderzoek naar vitaminen en mineralen. Daarna werd geadviseerd de kuil te testen op mycotoxines en sectie uit te voeren indien nog een dier overleed. Er zijn in totaal twee dieren ingestuurd voor pathologisch onderzoek. Bij beiden werd een stevige lever waargenomen, met uitgebreide fibrosering. Dit beeld wordt waargenomen bij een chronische intoxicatie met pyrrolizidine alkaloïden (PA), zoals aanwezig in Jacobskruiskruid, en/of bij een intoxicatie met aflatoxines. Op basis van het histologisch beeld kan geen onderscheid gemaakt worden tussen deze oorzaken. Bij het eerste dier werd tevens een hoog kopergehalte waargenomen. In de hersenen werd een hepatische encephalopathie waargenomen, die het klinische beeld van een centraal zenuwstoornis voor overlijden verklaart. De toxicoloog van GD gaf aan dat het aantonen van aflatoxines in weefsel van het dier niet routinematige onderzocht kan worden. Zowel aflatoxines als de aanwezigheid van Jacobskruiskruid kunnen aangetoond worden in het voer. Onderzoek naar mycotoxines of

Jacobskruiskruid in de gevoerde kuil kon helaas niet meer uitgevoerd worden, aangezien de veehouder de kuil na het advies van zijn dierenarts had afgevoerd. Gezien de problemen bij de pinken vorig jaar en de vaarzen uit dezelfde lichting dit kwartaal, is het vermoeden dat deze lichting dieren als pink reeds schade aan de lever heeft opgelopen (door PA in het toen gevoerde hooi) en daardoor nu als vaars gevoeliger is voor mycotoxines, hoge kopergehaltes in het rantsoen of een nieuwe blootstelling aan PA. Aangezien deze hypothese kon betekenen dat ook de overige dieren van dezelfde lichting leverschade hadden, adviseerde de Veekijkerdierenarts om meerdere dieren te onderzoeken door middel van bloedonderzoek naar leverwaarden. Verschillende dieren hadden in wisselende mate afwijkingen in de leverwaarden. Uiteindelijk verloor de veehouder 75 procent van de dieren van deze lichting. Sterfte trad ook nog op in de maanden na het eerste contact met de Veekijker. Ingestuurde levers van enkele overleden dieren vertoonden een beeld van ernstige chronische leverschade met uitgebreide fibrosering, mogelijk door aflatoxine of pyrrozolidine alkaloiden. De verzekering is betrokken om de verloren dieren te vergoeden.

Update BTV-3 in Nederland

De blauwtongsituatie in Nederland wordt door GD en de Veekijker nauwlettend gevolgd. Alle beschikbare en meest recente informatie is terug te vinden op www.gddiergezondheid.nl/blauwtong.

Streptococcus agalactiae mastitisuitbraken met wisselend beeld

Via de Veekijkertelefoon werd het uiergezondheidsteam (UGA) benaderd naar aanleiding van meerdere bevindingen van mastitis door Streptococcus agalactiae (SAG). Bij de eerste casus nam de dierenarts van een melkveebedrijf dat routinematig het tankmelkonderzoek ‘Mastitis Tankmelk’ laat uitvoeren, contact op met de Veekijker omdat voor het eerst SAG was aangetoond in de tankmelk. Op dat moment waren er geen problemen op het bedrijf. Kort erna kregen echter meerdere koeien klinische mastitis (graad twee) waarbij in de aangedane kwartieren SAG werd aangetoond middels bacteriologisch onderzoek bij de dierenartsenpraktijk. Ook het tankmelkcelgetal steeg. Er werd besloten om SAG-dragerkoeien op te sporen en de melk van deze dieren uit de tank te houden. De SAG-mastitiden bleken moeilijk te behandelen en veel van de geïnfecteerde kwartieren zetten zichzelf uiteindelijk droog. Tijdens een bedrijfsbezoek door een zoötechnisch specialist uiergezondheid van GD werd vastgesteld dat er geen sprake was van de typische risicofactoren (zoals recente aankoop van vee of weerstandsdaling). In het kader van een GD project werd de casus verder opgevolgd en bewaarde SAG-isolaten naar GD gestuurd. Door middel van een clusteranalyse

werd aangetoond dat de zes geanalyseerde isolaten van vijf koeien onderling verwant waren (één cluster). Ook het isolaat uit de tankmelk bleek verwant. Deze uitkomst van de clusteranalyse wijst erop dat de SAGuitbraak op dit bedrijf waarschijnlijk één infectiebron had. Opvallend op dit bedrijf was het grote aantal koeien met klinische mastitis, iets dat bij mastitis door SAG minder vaak voorkomt.

Een ander bedrijf nam contact op met het UGA-team wegens een zeer hoog tankmelkcelgetal. Ook dit bedrijf nam deel aan het Mastitis Tankmelkonderzoek en was al twee jaar positief op SAG en Staphylococcus aureus, met een wisselend tankmelkcelgetal. Naar aanleiding van het telefonisch contact onderzocht GD middels bacteriologisch onderzoek de melk uit alle kwartieren van vijftien koeien. Bij elf koeien (27 kwartieren) werd SAG aangetoond. Een dierenarts van het UGA-team voerde een bedrijfsbezoek uit op het bedrijf en ook hier bleek geen sprake van typische risicofactoren. Mogelijk speelde een suboptimale werking van de melkmachine een rol bij het ontstaan van de problemen. Er zijn aanvullende melkmonsters genomen voor bacteriologisch onderzoek en SAG is aangetoond in nog vijf kwartieren van drie andere koeien. Bijna alle onderzochte

kwartieren hadden een hoog celgetal. Dit toont het belang aan van het tevens bemonsteren van kwartieren met een laag celgetal om geen SAG-besmettingen te missen. Ook van dit bedrijf zijn isolaten bewaard, waarvan tien isolaten zijn meegenomen in de clusteranalyse. Deze isolaten bleken te behoren tot vier verschillende clusters. Opvallend op dit bedrijf is dat de tankmelk reeds twee jaar positief was voor SAG, voordat het tankmelkcelgetal extreem toenam. Er werd op dit bedrijf, in tegenstelling tot de eerste casus, weinig klinische mastitis veroorzaakt door deze bacterie.

De veehouders en practici van beide bedrijven hebben het SAG-probleem aangepakt, opgevolgd en in de laatste tankmelkmonsters werd SAG niet meer aangetoond. Hoewel het jaarlijks nog om lage aantallen gaat, lijkt SAG meer voor te komen (in tankmelk) in zowel Nederland als Vlaanderen (bron: MCC Vlaanderen). De bacterie lijkt zich wisselend te gedragen. Het klassieke beeld van subklinische mastitis, snelle verspreiding en stijging van het tankmelkcelgetal, en goede reactie op therapie, lijkt te veranderen. Dit vraagt om meer onderzoek, om de kennis omtrent SAG te vergroten om de aanpak ervan op bedrijven te optimaliseren.

DAP-netwerkbezoeken en monitoringsbijeenkomsten

In het tweede kwartaal zijn de meeste DAP-netwerkbezoeken van dit jaar weer uitgevoerd. De Veekijkerdierenartsen bezoeken dierenartsenpraktijken uit het netwerk om bevindingen uit de monitoring te delen en informatie uit het werkveld van de praktijk op te halen. Deze bezoeken zorgen zowel voor een extra route voor het waarnemen van signalen als voor een meer persoonlijk contact tussen de Veekijkerdierenartsen en de dierenartsenpraktijken.

In november en december 2024 vinden weer monitoringsbijeenkomsten voor dierenartsen rundvee plaats op verschillende locaties in het land. Hiervoor worden practici van alle dierenartsenpraktijken uitgenodigd. Verschillende onderwerpen vanuit de monitoring en enkele verdiepende onderzoeken komen hier aan bod. Het programma, de data, tijden en locaties worden via www.gddiergezondheid.nl/ intervisie en andere kanalen gedeeld zoals nieuwsbrieven, LinkedIn en de Veekijker

Whatsapp, een groep waarin actualiteiten uit de monitoring worden gedeeld. De inschrijving staat open voor geïnteresseerde dierenartsen.

Bent u nog geen lid van de WhatsApp-groep?

Stuur een WhatsApp-bericht naar: 06 22489866 dan voegen wij u toe aan de verzendlijst.

Rundveegezondheid in Nederland, tweede kwartaal 2024

DIERZIEKTEN

SITUATIE NEDERLAND

Categorie (AHR)

Resultaat monitoring tweede kwartaal 2024

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 van Animal Health Regulation (AHR) 2016/429 (Categorie A-ziekte)

Lumpy Skin Disease (LSD) Virusinfectie. Nederland officieel vrij.

Mond-en-klauwzeer (MKZ) Virusinfectie. Nederland officieel vrij sinds 2001.

A, D, E Nooit infecties vastgesteld.

A, D, E Geen infecties vastgesteld.

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 van Animal Health Regulation (AHR) 2016/429 (Categorie B t/m E)

Blauwtong (BT) Blauwtong serotype 3 (BTV-3) uitbraak Nederland sinds september 2023.

Bovine genitale campylobacteriose Bacterie.

Nederland vrij sinds 2009. Bewaking van KI- en embryostations en bij dieren voor export.

C, D, E Drie besmettingen gemeld. Vaccins beschikbaar in Nederland. Ongeveer 23 procent van de melkkoeien na uitbraak 2023 antistoffen tegen BTV-3.

D, E Campylobacter fetus spp. veneralis niet aangetoond.

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 van Animal Health Regulation (AHR) 2016/429 (Categorie B t/m E)

Bovine Virus Diarree (BVD) Virusinfectie. Bestrijding op melkveebedrijven verplicht, op vleesveebedrijven vrijwillig.

C, D, E 90,9 procent van de deelnemende melkveebedrijven heeft een gunstige status (‘vrij’ of ‘onverdacht’)*

20,1 procent van alle niet-melkleverende bedrijven heeft een gunstige status (‘vrij’ of ‘onverdacht’).

*BVD-status bepaald aan de hand van GD-programma Brucellose (zoönose, infectie via diercontact of onvoldoende bereid voedsel)

Bacterie.

Nederland officieel vrij sinds 1999. Bewaking via afweerstoffenonderzoek in bloedmonsters van verwerpers.

Enzoötische bovine leucose Virusinfectie.

Nederland officieel vrij sinds 1999. Bewaking via onderzoek op afweerstoffen in tankmelk en bloedmonsters van slachtrunderen.

Epizootic Hemorrhagic Disease (EHD) Virusinfectie. Sinds 2022 vastgesteld bij rundvee in Europa (Spanje, Italië, Portugal en Frankrijk)

Infectieuze Bovine Rhinotracheïtis (IBR) Virusinfectie. Bestrijding op melkveebedrijven verplicht, op vleesveebedrijven vrijwillig.

B, D, E Geen infecties vastgesteld.

C, D, E Geen infecties vastgesteld.

D, E Geen infecties vastgesteld.

C, D, E 82,4 procent van de deelnemende melkveebedrijven heeft een gunstige status (‘vrij’ of ‘onverdacht’).

20,9 procent van alle niet-melkleverende bedrijven heeft een gunstige status (‘vrij’ of ‘onverdacht’).

Miltvuur (zoönose, infectie via diercontact)

Bacterie.

In Nederland niet aangetoond sinds 1994. Bewaking via bloed-uitstrijken van plotseling gestorven runderen.

Paratuberculose Bacterie.

In Nederland bestrijding op melkveebedrijven verplicht. 99 procent neemt deel.

D, E Geen infecties vastgesteld.

E 82,5 procent van de melkveebedrijven heeft PPN-status A (‘onverdacht’) of IPP-status 6.

DIERZIEKTEN

Rabiës (hondsdolheid) (zoönose, infectie via bijt- of krabwonden)

Rundertuberculose (TBC) (zoönose, infectie via diercontact of onvoldoende bereid voedsel)

Trichomonas

Q-koorts (zoönose, infectie via stof of onvoldoende bereid voedsel)

SITUATIE NEDERLAND

Virusinfectie.

Nederland officieel vrij sinds 2012 (illegaal geïmporteerde hond).

Bacterie.

Nederland officieel vrij sinds 1999. Bewaking via slachtrunderen.

Bacterie.

Nederland vrij sinds 2009. Bewaking van KI- en embryostations en bij dieren voor export.

Bacterie.

In Nederland bij rund andere stam dan op geitenbedrijven en relatie met ziektegevallen bij mens niet vastgesteld.

Vanaf eerste kwartaal 2023 weer standaard onderdeel van het sectieprotocol van verworpen vruchten.

Categorie (AHR)

Resultaat monitoring eerste kwartaal 2024

B, D, E Geen infecties vastgesteld.

B, D, E Geen infecties vastgesteld.

Vervolg tabel

C, D, E Tritrichomonas foetus niet aangetoond.

E Drie infecties aangetoond bij verworpen vruchten.

Artikel 3a.1 Melding zoönosen en ziekteverschijnselen ‘Regeling Houders van Dieren’ van Wet Dieren

Leptospirose

(zoönose, infectie via diercontact of onvoldoende bereid voedsel)

Bacterie.

Bestrijding op melkveebedrijven verplicht, op vleesveebedrijven vrijwillig.

Listeriose (zoönose, infectie via onvoldoende bereid voedsel)

Salmonellose (zoönose, infectie via diercontact of onvoldoende bereid voedsel)

Yersiniose (zoönose, infectie via diercontact of onvoldoende bereid voedsel)

Verordening (EG) nr. 999/2001

Bovine Spongiforme Encephalopathie (BSE)

Bacterie.

Besmetting incidenteel bij rundvee aangetoond.

Bacterie. Bestrijding op melkveebedrijven verplicht, op vleesveebedrijven vrijwillig.

Bacterie.

Besmetting incidenteel aangetoond bij rundvee, met name bij verworpen vruchten.

- 98,3 procent van de melkveebedrijven heeft leptospirosestatus ‘vrij’.

30,0 procent van alle niet-melkleverende bedrijven heeft leptospirosestatus ‘vrij’.

Nog steeds aanvoer van dieren met een lagere status dan leptospirose-vrij, minder dan vorig kwartaal.

Twee melkveebedrijven met een nieuwe leptospirose besmetting.

- Infecties aangetoond bij vijf ter sectie aangeboden runderen en bij vier verworpen vruchten.

- 98,5 procent van de melkveebedrijven heeft een gunstige tankmelk uitslag (eerste ronde landelijk programma).

- Geen infecties vastgesteld.

Prion-infectie. Nederland bij OIE-status ‘verwaarloosbaar risico’. Sinds 2010 bij bewaking geen gevallen meer vastgesteld (totaal tussen 1997–2009 88 gevallen). - Geen infecties vastgesteld.

Royal GD

Arnsbergstraat 7

Postbus 9, 7400 AA Deventer

DIERZIEKTEN

T. 088 20 25 500

info@gddiergezondheid.nl www.gddiergezondheid.nl

SITUATIE NEDERLAND

Overige infectieuze aandoeningen bij rundvee

Boosaardige Catarraal Koorts (BCK) Virusinfectie.

In Nederland komen infecties met Bovine herpesvirus type 2 incidenteel voor.

Leverbot Parasiet.

Leverbot komt algemeen voor in Nederland, vooral in waterrijke/natte gebieden.

Neosporose Parasiet.

In Nederland een belangrijke infectieuze oorzaak van verwerpen.

Categorie (AHR)

Tekenziekten

Uitwendige parasiet die infecties kan overbrengen.

Teken besmet met Babesia divergens, Anaplasma phagocytofilia en Mycoplasma wenyonii komen voor in Nederland.

Resultaat monitoring eerste kwartaal 2024

- Twee infecties vastgesteld bij sectie.

- Op vijf bedrijven infecties vastgesteld en bij twee ter sectie aangeboden runderen.

- Infecties aangetoond in twee ingezonden verworpen vruchten.

- Geen monsters ingestuurd voor onderzoek.

Monitoring Diergezondheid

Sinds 2002 voert Royal GD de diergezondheidsmonitoring in Nederland uit in nauwe samenwerking met onder andere de diersectoren, het bedrijfsleven, het ministerie van LVVN, dierenartsen en veehouders. De informatie die in de monitoring wordt gebruikt, wordt op verschillende manieren verzameld waarbij het initiatief gedeeltelijk bij dierenartsen en veehouders en gedeeltelijk bij Royal GD ligt. De informatie wordt integraal geïnterpreteerd om de doelstellingen van de monitoring, het snel signaleren van diergezondheidsproblemen enerzijds en het volgen van trends en ontwikkelingen anderzijds, te bereiken. Samen werken we aan diergezondheid in belang van dier, dierhouder en samenleving.

Vervolg tabel

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.