Vervuild grasland na brand distributiecentrum



Begin mei 2024 kwamen bij de Veekijkertelefoon meerdere meldingen binnen over vervuild grasland na een brand in een distributiecentrum in Oss. Door de brand waren onder andere resten van zonnepanelen verspreid in de omgeving. Twee veehouders en hun dierenarts maakten zich zorgen over de vervuiling die ze op hun land aantroffen en vroegen zich af of ze het gras veilig aan de koeien konden voeren. Naar aanleiding van deze meldingen bezocht een Veekijkerdierenarts de getroffen bedrijven. Het land is geïnspecteerd en diverse materialen zijn verzameld en meegenomen voor nader onderzoek. Het materiaal betrof vooral isolatiemateriaal, samengesmolten en verkoolde stukken plastic met metaal, en dun, glasachtig materiaal (restanten van zonnepanelen). In overleg met de toxicoloog van GD is besloten om, zowel in het kader van de diergezondheid als mogelijke risico’s voor de volksgezondheid, verzamelde materialen te onderzoeken op de aanwezigheid van zware metalen. Daarnaast is overlegd met de afdeling pathologie van GD om de mogelijke gevolgen van opname van de materialen met het voer te kunnen inschatten. Ook is contact opgenomen met een practicus, die vorig jaar contact had met de Veekijkertelefoon wegens een vergelijkbare brand en vervuild grasland, om te informeren naar zijn ervaringen met de diergezondheid op de toen betrokken rundveebedrijven. De patholoog schatte het risico op diergezondheidsproblemen na opname van het voer laag in. Ook de practicus van de eerdere casussen gaf aan op de betrokken bedrijven geen gevallen van scherp-in of verstoppingen te hebben waargenomen na de brand. In geen van de onderzochte monsters zijn zorgwekkende concentraties gevonden van zware metalen, inclusief lood en cadmium. De hoogst gevonden metaalconcentratie was zink in verkoolde materialen (3 tot 30 gram per kilogram). Zink is niet snel giftig in runderen, maar kan toxisch zijn als dit meer dan 5 milligram per kilogram uitmaakt van het rantsoen en gedurende langere tijd wordt opgenomen. Kalveren zijn iets vatbaarder voor vergiftiging. Een hoog zinkgehalte verstoort het calciummetabolisme en kan zo het risico op hypocalcaemie vergroten. Indien een verhoogd zinkgehalte gedurende langere tijd aanwezig is, kan het tevens de opname van koper verminderen en het risico op het ontwikkelen van een kopertekort vergroten. Alhoewel alertheid raadzaam is, is het ongebruikelijk dat het zinkgehalte de voornaamste oorzaak van deze problemen is. Afgaande op het toxicologisch onderzoek, de inschatting van de afdeling pathologie van GD en ervaringen uit de praktijk, lijkt het risico om het gras te voeren acceptabel. Geadviseerd is om zoveel mogelijk industrieel materiaal uit het grasland te verwijderen en alert te blijven op tekenen van gezondheidsproblemen zoals scherp-in of symptomen van een verhoogde zink-opname.




Via VeekijkerNieuws houden wij u elk kwartaal op de hoogte van nieuws uit de monitoring van diergezondheid bij rundvee. Mocht er tussendoor iets belangrijks spelen dan sturen wij u daarover een bericht.

Aanmelden
sectiemateriaal
U kunt dieren 24 uur per dag, 7 dagen per week aanmelden voor pathologisch onderzoek via www.gddiergezondheid.nl/ophaaldienst of 088 20 25 500. Wij halen dieren die ’s avonds voor 22.00 uur zijn aangemeld de eerstvolgende werkdag op. Voor een optimaal onderzoek is het belangrijk om een volledige anamnese toe te voegen. Ook is het van belang vers materiaal in te sturen (koelen in warme tijden en bij strenge vorst op een droge afgeschermde plek binnen plaatsen) en een dier te selecteren dat representant is van het probleem.
Verwarring vaststelling Lactococcus spp. als veroorzaker mastitis
In het tweede kwartaal van 2024 benaderden dierenartspraktijken regelmatig de Veekijker en het team Uiergezondheid (UGA) en gaven aan vaker mastitis door Lactococcus spp. vast te stellen dan voorheen. Dit signaal werd niet ondersteund door de onderzoeken naar mastitis-veroorzakers bij GD: Lactococcus spp. vertegenwoordigden ook dit kwartaal minder dan 1 procent van de gevonden mastitisverwekkers. Lactococcus spp. zijn grampositieve kokken, die samen met Enterococcus spp. en Aerococcus spp. in de groep van de ‘overige streptokokken’ (omgevingsstreptokokken en streptokok-
achtige bacteriën) worden ingedeeld. Lactococcus spp. zijn met klassieke determinatiemethoden (zoals biochemische testen) lastig te onderscheiden van Streptococcus uberis. De dierenartsenpraktijken gaven aan Lactococcus spp. als veroorzaker van de mastitis te hebben vastgesteld en gedifferentieerd van Streptococcus uberis op basis van het op de praktijk uitgevoerde antibiogram. Streptococcus spp. zijn intrinsiek resistent tegen aminoglycosiden, zoals bijvoorbeeld neomycine en kanamycine. Doorgaans worden Streptococcus spp. gekarakteriseerd door kleine
remzonediameters bij een antibiogram op basis van agardiffusie met paperdisks (veel gebruikt in de praktijk). Lactococcus spp. hebben meestal grotere remzonediameters voor aminoglycosiden dan Streptococcus species. Deze identificatie is echter niet sluitend omdat de remzones van Lactococcus spp. kunnen overlappen met de waarden van Streptococcus spp. Voor een definitieve identificatie zijn alleen moleculaire testen, zoals PCR of whole-genome sequentieanalyse, en MALDI-TOF MS geschikt.
Ernstige gevolgen van vermoedelijke vergiftiging met Jacobskruiskruid en/of aflatoxine
Eind van het eerste kwartaal benaderde een dierenarts de Veekijker met een casus, die doorliep tot in het tweede kwartaal. Op een rundveebedrijf stierven ruim een half jaar geleden in korte tijd meerdere pinken op de jongveelocatie van het bedrijf. De hypothese was toen dat er mogelijk Jacobskruiskruid in het gevoerde hooi zat. Nu waren op de melkveelocatie meerdere vaarzen in verschillende lactatiestadia gestorven. Deze vaarzen waren van dezelfde lichting als de dieren die als pink ziek waren of stierven. De zieke dieren gingen gedurende enkele dagen achteruit in productie en herkauwactiviteit waarna ze uiteindelijk stierven. Ze hadden, ondanks de afwezigheid van specifieke symptomen van ziekte, een sterk verminderde eetlust en wilden enkel hooi vreten. Vlak voor overlijden vertoonden alle getroffen vaarzen hetzelfde heftige beeld van een centraal zenuwstoornis als waargenomen bij de eerder gestorven pinken: plat liggen, kreunen, slaan met de poten, symptomen van shock en in meerdere gevallen een rectumprolaps. Bij de overige melkkoeien en het overige jongvee waren geen vergelijkbare problemen. Op het moment van de problemen werd een natte kuil van minder goede kwaliteit gevoerd, waarin enkele schimmelplekken zichtbaar waren. Wegens het vermoeden dat deze kuil een rol speelde bij de problemen, adviseerde de
practicus de veehouder de kuil te verwijderen en een andere van betere kwaliteit te gaan voeren. Eén vaars was tevens ingestuurd voor autopsie. De Veekijkerdierenarts adviseerde verder om bij enkele zieke pinken of vaarzen bloedonderzoek te doen voor een algemene (lever)screening en onderzoek naar vitaminen en mineralen. Daarna werd geadviseerd de kuil te testen op mycotoxines en sectie uit te voeren indien nog een dier overleed. Er zijn in totaal twee dieren ingestuurd voor pathologisch onderzoek. Bij beiden werd een stevige lever waargenomen, met uitgebreide fibrosering. Dit beeld wordt waargenomen bij een chronische intoxicatie met pyrrolizidine alkaloïden (PA), zoals aanwezig in Jacobskruiskruid, en/of bij een intoxicatie met aflatoxines. Op basis van het histologisch beeld kan geen onderscheid gemaakt worden tussen deze oorzaken. Bij het eerste dier werd tevens een hoog kopergehalte waargenomen. In de hersenen werd een hepatische encephalopathie waargenomen, die het klinische beeld van een centraal zenuwstoornis voor overlijden verklaart. De toxicoloog van GD gaf aan dat het aantonen van aflatoxines in weefsel van het dier niet routinematige onderzocht kan worden. Zowel aflatoxines als de aanwezigheid van Jacobskruiskruid kunnen aangetoond worden in het voer. Onderzoek naar mycotoxines of
Jacobskruiskruid in de gevoerde kuil kon helaas niet meer uitgevoerd worden, aangezien de veehouder de kuil na het advies van zijn dierenarts had afgevoerd. Gezien de problemen bij de pinken vorig jaar en de vaarzen uit dezelfde lichting dit kwartaal, is het vermoeden dat deze lichting dieren als pink reeds schade aan de lever heeft opgelopen (door PA in het toen gevoerde hooi) en daardoor nu als vaars gevoeliger is voor mycotoxines, hoge kopergehaltes in het rantsoen of een nieuwe blootstelling aan PA. Aangezien deze hypothese kon betekenen dat ook de overige dieren van dezelfde lichting leverschade hadden, adviseerde de Veekijkerdierenarts om meerdere dieren te onderzoeken door middel van bloedonderzoek naar leverwaarden. Verschillende dieren hadden in wisselende mate afwijkingen in de leverwaarden. Uiteindelijk verloor de veehouder 75 procent van de dieren van deze lichting. Sterfte trad ook nog op in de maanden na het eerste contact met de Veekijker. Ingestuurde levers van enkele overleden dieren vertoonden een beeld van ernstige chronische leverschade met uitgebreide fibrosering, mogelijk door aflatoxine of pyrrozolidine alkaloiden. De verzekering is betrokken om de verloren dieren te vergoeden.