
4 minute read
Van Schokker moppen en de Zeeuwsche Courant
from Parate post
Van Schokker moppen en de Zeeuwse Courant
Het vriest dat het kraakt en het sneeuwt de hele dag al. Het is veel te koud om buiten te spelen. Daarom heb ik de stoel vlak bij het raam, naast de kachel gezet. Het gordijntje heb ik opzij geschoven zodat ik fijn naar buiten kan kijken, naar de mensen die door de sneeuw voorbij ploeteren. Toch ben ik niet erg gerust, ondanks dat ik zo’n behaaglijk plekje gevonden heb. M’n vader is nog niet thuis. Drie dagen geleden is hij al weg gegaan met de ijsvlet. Ik huiver als ik er aan denk, drie dagen in de kou op het ijs van de Zuiderzee. ’s-Nachts niet eens kunnen slapen in een lekker warm bed, maar in een oude schuur op Schokland in het stro. Of, wat misschien nog erger is, zijn ze ’s-nachts wel op het ijs geweest omdat ze niet konden opschieten in de sneeuw.

M’n moeder is in het achterhuis bezig. Ik weet dat ze ook ongerust is. Ze zegt niet veel, maar zingt zachtjes psalmverzen. Ze is al vaak naar buiten gelopen, en als ze weer in huis komt zegt ze alleen maar: och, och. In de bedstee onder de dekens staat een pannetje kapkool, dat warm moet blijven totdat m’n vader komt. En telkens als ik naar buiten kijk denk ik, zou m’n vader het niet erg koud hebben, en zouden ze de weg wel weten en niet verdwalen op het ijs?
Dan in een keer zie ik ze komen. Sneeuwmannen lijken het wel. Ze zitten eronder gestoven. Ze hebben karpoezen over hun oren getrokken en ze dragen grote leren klomplaarzen met sporen. „M’n vader”, roep ik en laat me van de stoel vallen en ren naar de achterdeur. M’n vader stapt het lage achterhuis binnen en gaat zitten op de eerste de beste stoel die bij de hand is.
„Bin je love, vader?” vraag ik voor dat m’n moeder of m’n vader iets gezegd hebben. Hij knikt.
M’n moeder helpt m’n vader z’n baadje uit te trekken. De bevroren sneeuw valt er af. En als z’n baadje uit is slaat de walm van z’n streept. Hoe kan dat nou, denk ik. Van buiten bevroren en van binnen nat van het zweet. M’n moeder wast z’n gezicht af en ik krijg de opdracht de kapkool van bed te halen. Als de kost op de tafel staat neemt m’n vader plaats en dan krijg ik de schrik van m’n leven. Als m’n moeder vraagt hoe of de reis was en m’n vader antwoordt: ,,een bloedreis, en dat alleen voor de krant van meester Verstelle”, dan zakt hij voorover met z’n hoofd op de tafel.

Gelukkig maar, denk ik, als ik m’n plaatsje bij het raam weer opgezocht heb. M’n vader is weer bijgekomen en heeft z’n kost opgegeten. En nou zit ik heel stilletjes, want m’n vader slaapt in de bedstee waarvan de deuren op een kiertje staan. Ik denk na over wat hij ons verteld heeft. Mist en sneeuw en bittere kou. En de vlet die twee maal door het ijs gezakt was. En dat ene zakje post waar Hendrik van Hilt alleen maar de krant uitgehaald had voor meester Verstelle. Ja, waarom moest die nou een vreemde krant lezen, er was toch een Urker krant? En dat nog helemaal uit Zeeland ook. Moeten daarvoor die mannen zolang moren op het ijs. Dat begrijp ik allemaal niet. Ik beweeg niet, want dan zou m’n vader wakker worden en hij moet eerst goed slapen.

Dan ineens zie ik iets. Uit de zak van de bombazijnen broek van m’n vader, die aan de andere kant van de kachel te drogen hangt over een stoel, steekt een stukje bruin papier. Heel zachtjes laat ik me van de stoel zakken en loop op m’n tenen naar de broek. Met duim en wijsvinger pak ik het papier en trek heel langzaam. Wat zou dat nou wezen? Ik ben nieuwsgierig maar blijf toch voorzichtig. Heel lang¬ zaam komt er een peperhuis te voorschijn. Wat zou daar toch inzitten?
Voorzichtig loop ik naar de tafel en maak de zak los. Schokker moppen. Met de zak in m’n handen sluip ik naar m’n moeder. Moeder, kiek ’ier es, Schokker moppen. Ik denk aan m’n vader, hoe hij ondanks alle kou en ontbering aan ons gedacht heeft toen hij op Schokland was. Hij heeft moppen gekocht bij Harm Smit. Ja kind, zegt m’n moeder, zo is nou jouw vader. Ondanks alle ellende toch nog aan ons denken.

Als we ’s-avonds koffie drinken komt de zak met moppen te voorschijn. Ik neem er heel kleine hapjes van. Vader, zeg ik, ben je nou alleen maar naar Schokland geweest om moppen en de krant te halen? Jullie zijn drie dagen weg geweest en ik denk dat de meester de krant nou allang weer uit heeft. Nee kind, antwoordt vader. D’r was een berg post. Maar ik was zo moe en kwaad op Gerrit Snoek, want die grauwe erwten op Schokland wilden niet gaar worden en het spek was zo ranzig. « Ik loop naar m’n vader toe en geef hem een poes op z’n wang. Dat hij toch nog aan ons gedacht heeft. Ja, zo is nou m’n vader.

Naar een authentiek verhaal.
147

148
