

Waar het hart van vol is
Ze is de Rubicon overgestoken, zegt ze, van het Brussels Parlement en de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie naar de Vlaamse regering, waar Cieltje Van Achter Brussel in portefeuille heeft. Op welke ideeën broedt de N-VA-minister voor dat hybride, grootstedelijke, creatieve sociaal-cultureel volwassenenwerk in Brussel? Sociaal-cultureel ondernemer Frederik Lamote vroeg het haar zelf.
Frederik Lamote heeft zowel vrijwillige als professionele ervaring in verschillende (sociaal-culturele) organisaties in Brussel waaronder Growfunding, Toestand vzw, Globe Aroma en de Sociale InnovatieFabriek. Daarnaast heeft Frederik ook ervaring als docent en onderzoeker rond sociaal-cultureel werk en stedelijkheid.
Weinig ministerposten brengen je zo dicht bij het terrein als die van minister van Brusselse Aangelegenheden, vindt Frederik Lamote. Toegegeven, je hebt een budget dat in het niets verzinkt bij dat van collega’s in de Vlaamse regering. Maar je hebt het voorrecht om bezig te zijn met de enige grootstad die België rijk is. Een voorrecht dat hij zelf geniet, eerst bij Odisee Hogeschool, Globe Aroma, Growfunding en Toestand, nu als freelancer en Brussel-medewerker bij Erasmus Hogeschool.
Frederik Lamote: “Wij zijn beiden opgegroeid in de Vlaamse Rand, we hebben beiden als tiener ons hart verloren aan Brussel. We wonen hier nu allebei ook. Wat vindt u zo inspirerend aan deze stad?”
Cieltje Van Achter is juriste en Vlaams minister van Brusselse Aangelegenheden in de Vlaamse regering. Daarvoor was ze N-VA-fractieleider in het Brussels Parlement. In haar vrije tijd volgt ze als amateurkunstenaar lessen muziek en zang.
Cieltje Van Achter: “Ik heb Brussel opgezogen als tiener. Ik ben in Asse geboren en in Halle opgegroeid. Tien minuutjes met de trein en we stonden in het centrum. Dwalen door de stad met een vriendin, nieuwe dingen ontdekken, de schoonheid van Brussel leren kennen. Ik krijg energie van de stad. Ik heb graag mensen rondom mij. Dat geeft mij rust, ik weet dan dat ik niet alleen ben. Je kan op elk moment de tram nemen en verwonderd zijn en rondkijken en genieten van wat je ziet en hoort.”
Lamote: “Ik heb met veel plezier en aandacht uw beleidsnota gelezen, en ik zou er graag even uit citeren, want ik denk dat veel mensen zich in het citaat kunnen herkennen. ‘In een aankomststad als Brussel, waar diverse culturen en talen el-
kaar dagelijks kruisen en het verloop van nieuwkomers groot is, biedt het Nederlands als gedeelde taal een belangrijke hefboom om
“Als je een gemeenschap wil creëren, is het sociaalcultureel werk van onschatbare waarde. Als die mensen dan ook nog eens kunnen groeien in het Nederlands, is dat helemaal geweldig”
- Cieltje Van Achter
aan onze gemeenschap te bouwen. Ze is een middel om bruggen te slaan en gedeelde uitdagingen in onze hoofdstad aan te pakken.’ Een
Frederik Lamote Cieltje Van Achter
mooie passage uit de strategische doelstelling over het gebruik van het Nederlands. Maar ze brengt me meteen bij het spanningsveld tussen de langetermijnvisie en de dagelijkse realiteit. We mogen in Brussel trots zijn op onze sociaal-culturele organisaties. Ze zijn vaak erg innovatief en hebben met niet al te veel middelen toch een grote impact. Het zijn stuk voor stuk Nederlandstalige organisaties, met statuten in het Nederlands, een Nederlandstalige raad van bestuur, een Nederlandstalig team en het Nederlands als voertaal. Maar die impact creëren ze ook door hun vermogen om net over dat taalmuurtje heen te kijken. Door taal in de eerste plaats te zien als een middel om te verbinden. Als ze in Brussel die maatschappelijke doelstellingen willen realiseren,
kunnen ze vaak ook niet anders dan te switchen tussen talen. Voor het sociaal-cultureel werk is taal geen criterium voor participatie, het is net een hefboom om participatie te versterken. Hoe kijkt u zelf naar het gebruik van meerdere talen in het Nederlandstalige werkveld in Brussel?”
Van Achter: “Vijftien procent van de Brusselaars spreekt Frans noch Nederlands. Dat is vijftien procent van de Brusselaars die niet ten volle meekunnen, die onze politieke debatten niet kunnen volgen, die misschien hun buur niet verstaan. Het is een enorme uitdaging om die te betrekken bij de gemeenschap. We hebben daar een rol in door mensen te emanciperen, maar ook door het gebruik van het Nederlands te sti-

muleren en oefenkansen te creëren. We hebben in Brussel een mooi netwerk van de Vlaamse Gemeenschap, met heel veel organisaties. We zetten die soms nog te weinig in om mensen het Nederlands te leren gebruiken. Dat moeten we versterken. Hoeveel anderstaligen hebben de voorbije maanden niet tegen me gezegd dat ze Nederlands geleerd hebben via het Huis van het Nederlands, maar dat ze nadien nergens kunnen oefenen? Als je een gemeenschap wil creëren, is het sociaal-cultureel werk van onschatbare waarde. Als die mensen dan ook nog eens kunnen groeien in het Nederlands, is dat helemaal geweldig.”
Lamote: “Ik heb ter voorbereiding van dit gesprek gepraat met verschillende organisaties, om te polsen wat er leeft. En zij wijzen toch op dat spanningsveld.”
“Het blijft jammer hoe organisaties in de Rand en Brusselse organisaties de Ring als een grens zien. Toch zie ik ook
voorbeelden
van mooie samenwerkingen over sectoren en grenzen heen”
- Frederik Lamote
Van Achter: “Het hangt van je werking af, hé. Een lezing van een Davidsfondsafdeling, dat is iets anders dan een organisatie die met nieuwkomers werkt. Kijk, de subsidievoorwaarde is dat als je verschillende talen gebruikt, het Nederlands gelijkwaardig behandeld moet worden. Dat is logisch, ze zijn gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap.”
Lamote: “Hebben sociaal-culturele organisaties voor u dan ook een rol
om mensen toe te leiden naar die Nederlandstalige gemeenschap?”
“De Franse Gemeenschap, het Gewest, de gemeenten, ik zie niet in waarom ze geen baat zouden hebben bij een goede samenwerking met mij of met de VGC. Dat is gewoon common sense”
- Cieltje Van Achter
Van Achter: “Uiteraard. U wees er zelf op: het Vlaamse netwerk in Brussel wordt gezien als kwaliteitsvol. Heel wat mensen willen toetreden. De rol om die mensen te verbinden is er een voor het sociaal-cultureel werk. Neem nu anderstalige ouders die hun kinderen naar het Nederlandstalig onderwijs sturen. Die hebben voor hun kinderen al de keuze gemaakt voor ons kwaliteitslabel, die willen dat hun kinderen meertalig zijn. Dat is een toegangspoort om hen mee te trekken in onze gemeenschap. Ik spreek in mijn beleidsnota over een ketenbenadering.”
Lamote: “Welke rol hebben sociaalculturele organisaties in die keten?”
Van Achter: “Die moeten mee in de keten. Weet je wat mijn frustratie is? We hebben veel mooie en creatieve initiatieven, die een meerwaarde bieden. Maar het is vaak een druppel op een hete plaat. Als we ons meer organiseren als een keten en steviger doorverwijzen naar elkaar, kunnen we nog meer resultaat behalen.”
Lamote: “Een belangrijke pijler in uw beleidsnota is samenwerking. U

wil samenwerken met de Franstalige gemeenschap, met de COCOF en zelfs met de Brusselse gemeenten. Bonne chance... Als sociaal-culturele organisaties naar hun Franstalige partnerorganisaties bellen, zijn die blij. Is dat ook zo wanneer u Franstalige beleidsmensen contacteert?”
Van Achter: “Ik heb veel goede relaties met heel veel Franstalige politici. Er is er maar eentje die mij niet wil spreken en dat is intriest. De Franse Gemeenschap, het Gewest, de gemeenten, ik zie niet in waarom ze geen baat zouden hebben bij een goede samenwerking met mij of met de VGC. Dat is gewoon common sense.”
Lamote: “De afgelopen twintig jaar is in Brussel een nieuw informeel verenigingsleven ontstaan, dat de institutionele dualiteit van deze stad overstijgt. Wij hebben hier unieke expertise die ook relevant is voor Vlaamse steden waar je – met vertraging – dezelfde problematieken ziet. Dat is ook zo voor de Vlaamse Rand. Maar samenwerken met Brusselse organisaties ligt daar vaak moeilijk omdat ze vrezen dat ze daarmee het grootstedelijke binnenhalen. Daar ligt nochtans een enorme kans om bij te leren voor beide partijen.”
Van Achter: “Ik ben veel gaan spreken op nieuwjaarsrecepties de afgelopen weken, ook in de Vlaamse Rand. En die problematieken zijn er

inderdaad ook. Ze zijn vaak jaloers op wat wij in Brussel kunnen doen en op wat zij denken dat Brussel aan ondersteuning heeft en zij niet. Vandaar dat ik de samenwerking met de Rand in mijn beleidsnota heb opgenomen. We kunnen van elkaar leren. Ik werk samen met Ben Weyts aan een Totaalplan Nederlands voor de Rand.”
“Die laboratoriumrol benijden heel veel organisaties buiten Brussel ons. In een complexe stad als Brussel is paradoxaal genoeg veel meer mogelijk“
- Frederik Lamote
Lamote: “Het blijft jammer hoe organisaties in de Rand en Brusselse organisaties de Ring als een grens zien. Toch zie ik ook voorbeelden van mooie samenwerkingen over sectoren en grenzen heen. Ze vertrekken vanuit de behoeften van mensen en vragen zich af hoe ze daaraan
kunnen werken. Welke uitdagingen ziet u nog voor het sociaal-cultureel werk?”
Van Achter: “We willen met de Vlaamse regering goed samenwerken met de VGC. Ik geloof niet in dat conflictmodel van VGC tegenover Vlaanderen, of in die keuze om zich Nederlandstalig te noemen in plaats van Vlaams. Laten we gewoon proberen elkaar te versterken. Hoe kunnen we nog meer impact hebben voor de Brusselaar, voor de Vlamingen, voor Nederlandstaligen? We weten welke de uitdagingen in Brussel zijn, hé? Laten we dat zo goed mogelijk aanpakken. Dat is wel het leuke aan Brussel, er is veel innovatie, we zijn vaak een proeftuin. Maar je mag daar niet in blijven hangen. We moeten kijken wat er werkt en daar een turbo op zetten. Impact hebben in plaats van een druppel op een hete plaat te zijn.”
Lamote: “Die laboratoriumrol benijden heel veel organisaties buiten Brussel ons. In een complexe stad als Brussel is paradoxaal genoeg veel meer mogelijk.”
Van Achter: “Een grote frustratie van mij is wel dat het gemeentelijke niveau vaak onderbelicht blijft. We moeten ook die mee betrekken. Want ik hoor dat die gemeentegrenzen voor heel wat Brusselse organisaties fictief zijn. Een organisatie is zelden alleen actief in Schaarbeek bijvoorbeeld, maar in heel Brussel. We stellen dat ook als politieke partij vast. We moeten ons anders organiseren dan in Vlaanderen. Tezelfdertijd wil je wel lokaal en dichtbij zijn.”
Lamote: “Misschien nog één vraag over transversaal samenwerken. In Brussel is het niet slim om het niet te doen. In de praktijk doen sociaal-culturele organisaties de verschillende overheden in Brussel samenwerken. Hoe kunnen we dat samenwerken over verschillende beleidsdomeinen heen nog meer aanmoedigen?”
Van Achter: “Het is zaak om iedereen samen te brengen en te kijken waar de hiaten zitten en waar de linken zijn die we kunnen verstevigen.”