Psyche & Brein editie 1602

Page 1

& Nr. 02 01 • 2016 2013

xx • xx Het kinderbrein • Antidepressiva voor kids? • Beter omgaan met dementie • Eet bewust en val af • Train je empathie

TRAIN JE EMPATHIE AFVALLEN DOOR BEWUST TE ETEN DEMENTIE BETER OMGAAN MET ALZHEIMER

33 PAG. NIEUW ONDERZOEK

HET KINDERBREIN • BETER LEREN DANKZIJ FANTASIE • ANTIDEPRESSIVA VOOR KIDS? • ZO WERKEN KINDEREN WÉL SAMEN


Psyche&Brein gemist? &

&

&

&

Nr. 03 01 • 2014 2013

Nr. 04 01 • 2014 2013

01 •2014 2013 Nr. 05•

Nr. 06 01 • 2014 2013

De kracht van dansen ANGST • AGRESSIE • ADHD

Opvoeden tot veerkracht

Inzichten en therapieën

DE CRUCIALE ROL VAN VADERS VOOR HUN DOCHTERS Psychiater Jim van Os: “Stoornissen overlappen elkaar”

Goede gewoonten ZO KWEEKT U ZE + LAAT U HELPEN DOOR UW BREIN

PSYCHE & BREIN 1403

PSYCHE & BREIN 1404

Interview: Steven Pinker

De toekomst van ons brein

Voedsel voor het geheugen

MEER INZICHT IN BURN-OUT Neurowetenschap in de beklaagdenbank Relatie-trend: polyamorie

Muziek als medicijn Angsten • Depressies Autisme • Parkinson

COMPUTERS LEZEN ONZE GEDACHTEN

PSYCHE & BREIN 1501

PSYCHE & BREIN 1502

&

&

Nr. 05 01 • 2015 2013

Nr. 06 01 • 2015 2013

Nr. 01 • 2016 2013

Als parkinson erfelijk is

Zo ontstaan eetlust en verzadiging • Dick Swaab • Het mysterie van migraine • Transgerder-kinderen • De ziel anno nu

Dossier zelfcontrole • Wat als? • De echte oorzaak van autisme • Neurogenese • Posttraumatische stress

Stop met je dieet • Nieuw licht op CVS • Neuroloog Oliver Sacks • Geld maakt wel gelukkig • Brein onder stroom

NIEUW LICHT OP CVS Brein onder stroom

• depressie • pijn • beroerte

Zelfcontrole De psychologie van de wilskracht Benut uw dromen

Geld maakt wél gelukkig

AUTISME: DE ECHTE OORZAAK

Nieuwe research toont aan hoe je de valkuilen mijdt en toch afvalt

Bang voor het geluk Trauma’s voorkomen

STOP MET JE DIEET!

Vraag u vaker af: ‘Wat als ?’

PSYCHE & BREIN 1505

Creatief denken in 5 stappen + Per ongeluk een genie + Innoveren doe je nooit alleen

DE PSYCHOLOGIE VAN HET

SUCCES PSYCHE & BREIN 1406

PSYCHE & BREIN 1506

Bang voor fout voedsel

DE DUISTERE 3

narcisme • psychopathie • machiavellisme Depressie bij de wortel aangepakt Kinderen die niet praten

Wij en onze huisdieren

De psychologie van een bijzondere band

PSYCHE & BREIN 1503

&

Neuroloog Oliver Sacks de autobiografie

De waarheid over neurochirurgie

PSYCHE & BREIN 1405

Wij en onze huisdieren • Verrassende inzichten in de persoonlijkheid • Bang voor fout voedsel • Depressie bij de wortel aangepakt

Hoe ga je om met psychose?

Muziek als therapie • De hersenwetenschap van de toekomst • Blijf burn-out de baas • Voeding voor het geheugen

LICHAAMSTAAL

Testosteron Macho-hormoon maakt ons eerlijker

Als twee breinen met elkaar praten

Nr. 03 01 • 2015 2013

Nr. 02 01 • 2015 2013

De toekomst van ons brein • Lichaamstaal • Omgaan met psychose • Jeugd achter het scherm • Perfecte foto's

Feit en fabel

Zoekgeraakte gevoelens

MIGRAINE IS EEN HERSENSTOORNIS De ongeschreven regels van de taal

&

&

Nr. 01 • 2015 2013

Reddingsboei voor verslaafden

INTERNET VERANDERT HET BREIN

Dossier taal • Migraine is geen ziekte • Meester over je gedachten • Sociale therapie voor depressie • Is er een epidemie van geestesziekten?

Verslaafd aan cannabis

Onderhandel over uw salaris

Brein en internet • Zoekgeraakte gevoelens • Als lust een last wordt • Dossier creativiteit • Testosteron is niet zo macho

Christine Van Broeckhoven:

‘BIED WEERSTAND TEGEN DEMENTIE’

Goede en slechte gewoonten • Hechting in relaties • Onderhandelen over uw salaris • Depressief door uw afweer • Het belang van vaders

Waarom hypnose werkt • Onuitwisbaar geheugen • De strijd tegen dementie • Cannabisverslaving • Angst, agressie en ADHD bij kinderen

Hypnose ontraadseld

Nieuwe therapie voor depressie

PSYCHE & BREIN 1504

Transgender-kinderen HET MYSTERIE VAN

MIGRAINE

Wat rest er van de ziel? INTERVIEW DICK SWAAB

ZO ONTSTAAN EETLUST EN VERZADIGING Een samenspel van hormonen

PSYCHE & BREIN 1601

PSYCHE & BREIN 1602

HOE BESTELLEN?

Surf naar www.scienceshop.be en plaats uw bestelling online Nadat wij uw betaling ontvangen hebben, krijgt u uw bestelling binnen 3 weken thuisgestuurd.


Hoop

H

et lijkt wel alsof alle hoop gedoofd is als het om alzheimer gaat. Dementie is een snel om zich heen grijpende epidemie genoemd, en is zelfs vergeleken met een tsunami. Die visie klopt echter maar half en is gebaseerd op cijfers uit de jaren ’80. Dat zeggen experts uit meerdere Europese landen. Het betreft vijf recentere grote studies, waarvan twee uit Zweden, een Spaanse, een Nederlandse en een Britse. Vier van de vijf toonden geen toegenomen verspreiding aan. De Britse studie liet een afname zien – in 2011 waren er 22 procent minder mensen boven de 65 met dementie dan was voorspeld. Het Spaanse onderzoek liet eveneens een dip zien. De verspreiding onder mannen van 65 en ouder daalde met 43 procent tussen 1987 en 1996. De dalende aantallen zouden samenvallen met een betere scholing en verbeterde levensstandaard. Hetzelfde geldt voor een afname van risicofactoren als vaatziekten. Ook het verlagen van cholesterol en bloeddruk helpt dementie te voorkomen. Toch betekent dat niet dat het probleem minder groot wordt, want het aantal hoogbejaarden neemt toe. De 85-plussers vertegenwoordigen de snelst groeiende demografische groep, en geschat wordt dat zo’n 40 procent van hen dementie heeft. Het aantal dementerenden zal nog toenemen naarmate meer mensen de kaap van tachtig en negentig ronden. Tussen 1998 en 2012 waren er 101 mislukte pogingen om een middel tegen alzheimer, de voornaamste vorm van dementie, te ontwikkelen. Slechts drie nieuwe medicijnen werden goedgekeurd voor symptoombehandeling. Hoewel er een miljardenmarkt wacht op de fabrikant die een succesvolle behandeling lanceert, hebben farmaceutische bedrijven hun investeringen gehalveerd of zich volledig teruggetrokken als gevolg van de vele mislukkingen en de hoge kosten. Gezond leven en onze hersenen gebruiken en stimuleren leek een tijdlang het enige wat we konden doen om de aandoening af te weren. Toch gloort er hoop. Nieuwe medicijnen die zich richten op de aanwas van proteïnen in het brein blijken de voortgang van alzheimer te vertragen. Na jaren van ontgoocheling suggereren klinische studies dat antilichaam-behandelingen leiden tot kleine verbeteringen. Solanezumab van Eli Lilly en aducanumab van Biogen richten zich op de opeenstapeling van amyloïde plaques in de hersenen. Lilly zegt dat solanezumab in een studie met 440 deelnemers de cognitieve achteruitgang van mensen met een milde vorm van alzheimer met zowat 30 procent vertraagde. Later testte Lilly het medicijn bij de controlegroep, bij wie de ziekte op dat moment verder gevorderd was. Ook bij die groep vertraagde de cognitieve achteruitgang in dezelfde mate als bij de testpersonen die tijdens de volledige studie waren behandeld. Dat duidt erop dat het middel de wortels van de ziekte van Alzheimer aanpakt, en niet gewoon symptomen verlicht zoals de andere alzheimermedicijnen. In oktober sluit Lilly haar fase-III-studie met 2.100 deelnemers af. Ook Biogen lanceert zo'n trial, met 2.700 testpersonen. Het is nu uitkijken naar de resultaten. Ons dossier ‘Leven met dementie’ begint op bladzijde 6. Veel leesplezier, Leen Lampo, Hoofdredacteur leen.lampo@cascade.be

3


IN DIT NUMMER

35

102

ONZICHTBARE MEISJES

66

IN HET HOOFD VAN DE SADIST

SOCIALE MEDIA EN WELZIJN

78

FANTASIE MAAKT SLIM

EET BEWUSTER

42

6

ANTIDEPRESSIVA VOOR KINDEREN?

BETER OMGAAN MET DEMENTIE, ZONDER PILLEN

20 54 ZELFHULP MET MARGRIET SITSKOORN

DOSSIER: LEVEN MET DEMENTIE 6 BETER OMGAAN MET DEMENTIE

Door Clarissa Giebel

Een medicijn tegen dementie bestaat nog niet. Toch is het mogelijk de geestelijke aftakeling te vertragen met niet-medische maatregelen die hetleven van de patiënt en dat van de mensen om hem of haar heen veraangenamen. 4

12 EEN

VERTROUWD EN VEILIG THUIS

Door Anna von Hopff-garten

Om dementerenden in staat te stellen zo lang mogelijk thuis te wonen, hebben Schotse wetenschappers samen met architecten een ideale woning voor deze mensen ontworpen.

14 LIEDJES TEGEN HET VERGETEN

Door M. de Castro en M. Mercadal-Brotons

Muziek kan helpen de cognitieve vermogens van alzheimerpatiënten langer op peil te houden. Als therapie zorgt het ervoor dat gedragsproblemen afnemen en het taalvermogen erop vooruitgaat.


17 COLUMN ONDERPRESTEREN

78 EET BEWUSTER EN VAL AF

84 ALS TE VEEL NIET GENOEG IS

Door Vittorio Busato

Door Darold Treffert

Door Annette Horstmann

‘Zonder prestatie geen predicaat hoogbegaafd. Geen woorden maar daden.'

Ons eetgedrag wordt gestuurd door allerlei invloeden - en lang niet altijd in de goede richting. Gezond eten vergt zelfdiscipline. Die hulpbron is niet onuitputtelijk en moet telkens weer worden aangevuld. Aandacht en vaste gewoonten maken het makkelijker het gewenste eetpatroon vol te houden. Je moet je eetpatroon niet te radicaal omgooien en bijvoorbeeld opeens geen suiker meer eten. Mensen die willen afvallen, doen er ook goed aan anderen daarvan op de hoogte te stellen. In ons eetgedrag laten we ons immers sterk beïnvloeden door anderen.

Wie te veel eet, doet dat vaak uit gewoonte. Dat gedrag wordt overwegend gestuurd door automatische neuronale processen. De hersenen van mensen met overgewicht zien er anders uit dan die van mensen met een normaal lichaamsgewicht. Verklaart dat waarom het hen zoveel moeite kost om nee te zeggen tegen een lekker hapje? Of zijn die veranderingen in het brein niet de oorzaak, maar wel het gevolg van overmatig eten?

18 INTERVIEW DANIEL DENNETT Door Liesbeth Gijsel

‘De vrije wil onderscheidt de mens van dieren’, zegt de beroemde filosoof.

20 ANTIDEPRESSIVA VOOR KINDEREN?

Door Nele Langosch

Aan kinderen en jongeren worden steeds vaker antidepressiva en antipsychotica voorgeschreven. Dat is lang niet altijd nodig en zinvol.

28 DE ONZICHTBARE MEISJES Door Maia Szalavitz

Volgens recent onderzoek wordt autisme bij veel meisjes niet opgemerkt. Dat is allicht deels te wijten aan de diagnosecriteria, die zijn opgesteld op basis van research bij jongens.

36 DE KRACHT VAN HET KINDERBREIN

Door Takao Hensch

Baby's en jonge kinderen kunnen in korte tijd tal van vaardigheden leren. Hun hersenen zijn buitengewoon kneedbaar. Wetenschappers hebben ontdekt dat het mogelijk is het volwassen brein iets van die plasticiteit terug te geven.

42 FANTASIE MAAKT SLIM Door Deena Weisberg

Uit recent onderzoek blijkt dat kinderen beter bij de les blijven als die is verpakt in verbeelding en magie.

48 KUNNEN KINDEREN

ECHT LEREN SAMENWERKEN?

DOSSIER: ANDERS GAAN ETEN

60 EEN ALCHEMIST IN AMERIKA

92 MEDICINAAL GOUD

Door Stefan Klein

Door Jon Palfreman

Alexander Shulgin is de vader van de helft van alle designerdrugs. Hij testte ze wel eerst uit op zichzelf.

Een dikke 10 jaar geleden kwam een onderzoekster op het idee dat een oeroud virus weleens neurodegeneratieve ziekten zou kunnen genezen. Journalist Jon Palfreman gaat op onderzoek.

66 STATUSUPDATE Door Johannes Eichstaedt

De sociale media bieden een krachtig hulpmiddel voor psychologen, epidemiologen enz. om onze gezondheid en ons welzijn op afstand te volgen.

72 EMPATHIE KUN JE TRAINEN

98 BOEKEN Door Leen Lampo, Manu Sinjan en Inge Taucher

Onze keuze uit het actuele aanbod.

102 MARKIES DE SADE EN DE 120 DAGEN VAN SODOM

Door Olga Maria Klimecki

Door Sebastian Dieguez

Het leed van anderen kan zwaar op ons eigen gemoed wegen, maar ons ook aanzetten tot actief medeleven. Je kunt empathie ook trainen met een 2.500 jaar oude meditatietechniek.

Waarom beleeft een sadist genot aan het pijningen van anderen? Twee eeuwen nadat de Sade zijn roman neerpende, hebben neurowetenschappers nieuwe antwoorden.

Door Paul Reaburn en Kevin Zollman

Het antwoord luidt: jazeker. Met klassieke theorieën uit de speltheorie lukt dat. Zo leer je je kinderen bijvoorbeeld samen opruimen en wakker je ook hun gevoel voor fair play aan.

54 INTERVIEW

MARGRIET SITSKOORN

Door Vittorio Busato

‘De waarheid staat steeds meer op losse schroeven’, aldus de neuropsychologe. Ze schreef een zelfhulpboek dat ons leert de huidige, ingewikkelde wereld naar onze hand te zetten.

92 MEDICINAAL GOUD

5


LEVEN MET DEMENTIE

BETER OMGAAN MET

DEMENTIE

Een medicijn tegen dementie is er nog niet. Toch is het wel mogelijk de geestelijke aftakeling te vertragen met niet-medische maatregelen die het leven van de patiënt en de mensen om hem of haar heen veraangenamen. Door Clarissa Giebel • Illustraties: Lien Geeroms

6


E

en bezoek dat ik een tijdje geleden bracht aan een patiënte staat mij nog helder voor de geest. Het maakt deel uit van mijn werk dat ik op huisbezoek ga bij mensen die lijden aan dementie om te kijken hoe zij en hun familieleden thuis omgaan met die ziekte. Mevrouw Friedmann, de patiënte in kwestie, scharrelde doelloos door het huis, terwijl ik met haar man een vragenlijst invulde. Dat rusteloze gedrag van zijn vrouw was nu precies waar meneer Friedmann zijn handen vol aan had. Hij klaagde dat hij haar geen seconde uit het oog kon verliezen, laat staan haar alleen thuis laten. Het risico dat ze de strijkbout liet aanstaan of vergat het fornuis uit te zetten was dan ook veel te groot. Het is een mooi voorbeeld van de problemen waar dementiepatiënten en hun naasten dagelijks mee geconfronteerd worden. Volgens cijfers van het Duitse ministerie van Volksgezondheid lijden er alleen al in Duitsland 1,6 miljoen mensen aan een vorm van dementie. En men houdt er rekening mee dat dat aantal tegen 2050 zal verdubbelen. Maar het aantal mensen dat te lijden heeft onder de gevolgen van de ziekte is nog aanzienlijk groter, want meestal heeft dementie ook een grote impact op het leven van de verwanten van de patiënt. Zij moeten steeds meer tijd en aandacht aan de zieke besteden en zien zich na verloop van tijd genoodzaakt de rol van verpleger op zich te nemen. Dat ik mij het bezoek aan de familie Friedmann nog zo levendig herinner, komt doordat meneer Friedmann op een gegeven moment een heel goede vraag stelde: ‘Wat kunnen we aan de symptomen van mijn vrouw doen, zonder haar meteen pillen te geven?’ Dat is een vraag waar ook wetenschappers zich al geruime tijd het hoofd over breken. Uit onderzoek is inmiddels gebleken dat het perfect mogelijk is het ziekteverloop van dementie te beïnvloeden met adequate maatregelen op het gebied van de verpleging en verzorging en door de mantelzorgers te ondersteunen.

RESERVEVOORRAAD HERSENCELLEN Neuropsycholoog Yaakov Stern van Columbia University in New York is de bedenker van de term ‘cognitieve reserve’. Zo’n extra voorraad denkcapaciteit kunnen we opbouwen door ons mentaal in te spannen en bijvoorbeeld een nieuwe taal te leren of reizen te maken. Wetenschappelijk onderzoek heeft aanwijzingen opgeleverd dat een cognitieve reserve dementie kan vertragen – althans: het optreden van de symptomen. Laura Serra van het Neuroimaging Laboratory in Rome heeft patiënten met een zogeheten lichte cognitieve beperking meerdere malen in een hersenscanner gelegd en aan neuropsychologische tests onderworpen. Bij deze aandoening zijn het concentratievermogen, het waarnemingsvermogen en het denkvermogen sterker verminderd dan normaliter het geval is als gevolg van veroudering, maar niet (of nog niet) zo sterk als bij dementie. Proefpersonen die zich lichamelijk en geestelijk inspanden – bijvoorbeeld door veel te lezen, een muziekinstrument te bespelen, wandelingen te maken of te breien – en daarnaast sociale contacten onderhielden, ontwikkelden in de daaropvolgende maanden minder vaak een vorm van dementie dan degenen die er een passieve levensstijl op na hielden. Overigens bleek uit de hersenscans dat zulke activiteiten ons niet behoeden voor de pathologische veranderingen in het brein waarmee de ziekte gepaard gaat. De onderzoeksresultaten duiden er veeleer op dat bij mensen met een grotere cognitieve reserve de symptomen van dementie zich pas gaan manifesteren wanneer er aanzienlijk meer schade is aangericht in de witte stof in het brein dan bij mensen die over een kleinere voorraad denkcapaciteit beschikken. Kortom: hoe groter de reservecapaciteit, des te langer het duurt voor degeneratieve veranderingen in de hersenen zich manifesteren in symptomen als vergeetachtigheid.

Dementie manifesteert zich in een breed scala aan symptomen (zie kader pag. 10), en de ernst van de afzonderlijke symptomen hangt onder andere af van het type dementie. Ongeveer twee derde van de patiënten heeft alzheimerdementie, waarbij de symptomen het gevolg zijn van het feit dat er steeds meer hersencellen afsterven. Op plaats twee staat vasculaire dementie, die wordt veroorzaakt door problemen met de doorbloeding van de hersenen. In totaal zijn er ongeveer vijftig aandoeningen die tot dementie kunnen leiden – en in de meeste gevallen loopt dat vroeg of laat uit op een vorm van dementie die op de ziekte van Alzheimer lijkt. Voor de verpleging van de patiënt is de exacte diagnose van het type dementie dus van ondergeschikt belang (voor de me-

dische behandeling geldt dat uiteraard niet). Heel belangrijk is echter dat de aandoening in een vroeg stadium wordt herkend (zie kader pag. 8)

EEN FULLTIMEBAAN VOOR MANTELZORGERS De zorg voor een dementerende heeft vele facetten en kan zowel thuis als in een zorgcentrum plaatsvinden. De eerste fase wordt door de meeste betrokkenen nog helemaal niet als ‘verpleging’ ervaren – bijvoorbeeld wanneer familieleden of vrienden helpen met dingen als boodschappen doen of op tijd de medicijnen innemen. Afgezien van die kleine handreikingen kan de patiënt nog zelf de regie over zijn/haar leven voeren. Naarmate de ziekte voortschrijdt, zijn de mantelzorgers, meestal de 7


LEVEN MET DEMENTIE

partner of de kinderen, steeds meer tijdkwijt aan de verpleging. Vaak wordt het een volledige dagtaak, wat vrijwel onherroepelijk tot stress en problemen leidt. Instellingen of bedrijven voor ambulante zorg kunnen de taak van de mantelzorgers verlichten. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat er om de paar dagen of elke avond een verpleegkundige langskomt om de patiënt te wassen of in bed te leggen. Ook bestaat soms de

Universiteit van Halle-Wittenberg in 2014 aangetoond. De onderzoekers ondervroegen ruim 700 mantelzorgers uit verschillende Europese landen die een dementerend familielid hadden verpleegd. Andere vaak genoemde redenen om de patiënt onder te brengen in een instelling waren het feit dat de patiënt zich niet meer zelfstandig kon redden en dat zijzelf overbelast raakten en de verpleging niet meer aankonden. Als

Hoewel dementiepatiënten vaak geen zin meer hebben om sociale contacten te onderhouden of met hun hobby aan de slag te gaan, is het voor hun eigen welzijn van groot belang dat ze geactiveerd worden mogelijkheid dat de hulpbehoevende overdag een paar uur buitenshuis verblijft: in een door professionals gerund centrum voor dagbesteding of in een door welfare-clubjes of alzheimerverenigingen georganiseerde club, waar de patiënten gezellig samen koffie drinken, kletsen, breien of knutselen. Vrijwilligers kunnen de mantelzorgers ook ontlasten door bijvoorbeeld met de patiënt te gaan wandelen of hem of haar te begeleiden tijdens uitstapjes. De laatste en duurste optie is ten slotte opname in een verzorgingstehuis. Veel families proberen dat zo lang mogelijk uit te stellen, en als het uiteindelijk toch zover komt, worden ze soms geplaagd door schuldgevoelens omdat ze het gevoel hebben dat ze de patiënt hebben gedumpt. Bij de beslissing om voor een verzorgingstehuis te kiezen, spelen vooral neuropsychiatrische symptomen als agressiviteit, nachtelijke onrust en weglopen een grote rol. Dat heeft een onderzoeksteam onder leiding van Basema Afram van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen en Gabriele Meyer van de 8

we bedenken hoe duur het verblijf in een zorgcentrum is, wordt duidelijk dat het heel belangrijk is iets te doen aan de gedragsproblemen van mensen met dementie en de verplegende familieleden te ondersteunen. Tot op heden bestaan er geen medicijnen die dementie kunnen genezen en het ziet er niet naar uit dat die situatie binnen afzienbare tijd zal veranderen.

Daarom is de behandeling van deze patiënten er vooral op gericht het verergeren van de symptomen te vertragen en de zelfstandigheid van de patiënt zo lang mogelijk in stand te houden. Er zijn veel aanwijzingen dat de kwaliteit van leven sterker achteruit gaat naarmate de patiënt minder in staat is zelfstandig allerlei dagelijkse bezigheden uit te voeren. Technische hulpmiddelen als pillendozen die automatisch een seintje geven als het tijd is om de medicijnen in te nemen of apps voor de smartphone die de patiënt herinneren aan belangrijke zaken, kunnen een uitkomst bieden. Ook opschriften op deuren en voorwerpen kunnen het de patiënt gemakkelijker maken zich in zijn woonomgeving te oriënteren (zie pag. 12-13). Vooral mensen die nog op zichzelf wonen, hebben baat bij dergelijke hulpmiddelen, zo bleek in 2012 uit een enquête onder dementerenden en hun mantelzorgers. Bovendien vonden de patiënten het belangrijk dat zulke technische snufjes gemakkelijk te bedienen zijn en niet te veel opvallen, om stigmatisering te voorkomen.

HET BELANG VAN LICHAAMSBEWEGING Sportbeoefening heeft diverse positieve effecten. De bloedcirculatie – en dus de toevoer van zuurstof naar de hersenen

S A M E N G E VAT EEN DAGELIJKS TERUGKERENDE UITDAGING 1. Mensen die aan dementie lijden, raken na verloop van tijd niet alleen hun geheugen, maar ook hun zelfstandigheid kwijt. Voor familieleden die hen verzorgen, vormen symptomen als agressie en rusteloosheid de grootste belasting. 2. Technische hulpmiddelen, lichaamsbeweging en sociale contacten hebben een positieve invloed op het verloop van de ziekte en dragen ertoe bij dat de patiënt zich prettiger voelt. 3. In veel gevallen geniet het de voorkeur dat de patiënt thuis blijft wonen en daar verzorgd wordt. Dan is het wel belangrijk dat de mantelzorgers ondersteuning krijgen, om te voorkomen dat ze overbelast raken. Het blijkt dat ze vaak veel baat hebben bij een cursus die hen leert om te gaan met dementerenden.


CULTURELE PROBLEMEN BIJ DE DIAGNOSE Om de patiënt en zijn/haar familie voldoende te kunnen ondersteunen, is het belangrijk dat de symptomen van dementie in een vroeg stadium worden herkend. Maar dat is allesbehalve vanzelfsprekend, zoals een Nederlands onderzoek uit 2012 heeft aangetoond. Tussen het moment dat de eerste symptomen optreden en de definitieve diagnose zit gemiddeld een kleine drie jaar. En bij patiënten bij wie zich al voor het 65ste levensjaar symptomen voordoen, laat de diagnose zelfs viereneenhalf jaar op zich wachten. Bij mensen met een migratie-achtergrond wordt dementie erg slecht herkend. De diagnose wordt belemmerd door taalbarrières en een gebrek aan kennis met betrekking tot de ziekte en de mogelijkheden om ondersteuning te krijgen, zo blijkt uit een overzichtsstudie die verleden jaar is uitgevoerd. De patiënt en zijn/haar familie herkennen mogelijke symptomen als vergeetachtigheid vaak niet als zodanig, maar denken dat het om normale ouderdomsverschijnselen gaat. Ook weten relatief veel migranten niet dat dementie een ziekte met een biologische oorzaak is. Mensen uit India en Pakistan zien een psychische aandoening vaak als een straf van God. Om te voorkomen dat dat stigma het aanzien van de familie schaadt, gaan ze niet naar de dokter.

– wordt gestimuleerd, wat het denkvermogen en het concentratievermogen ten goede komt. De spieren worden sterker, de coördinatie verbetert en de kwaliteit van de nachtrust gaat vooruit. Verder kan sporten stress verminderen en het humeur verbeteren. Ook mensen met dementie hebben baat bij lichaamsbeweging. Uit een overzichtsstudie die in 2004 is uitgevoerd, bleek dat patiënten die aan snelwandelen, krachttraining en aerobics deden niet alleen fitter waren dan proefpersonen in een controlegroep, maar dat ook hun cognitieve vermogens verbeterden. Bovendien namen gedragsproblemen als bijvoorbeeld rusteloosheid af. Maar Dorothy Forbes van de Universiteit van Alberta in het Canadese 9


LEVEN MET DEMENTIE

Edmonton kwam verleden jaar tot een andere conclusie, nadat ze in opdracht van de Cochrane-groep – een internationale, non-gouvernementele organisatie voor medisch onderzoek – met een aantal collega’s een meta-analyse had uitgevoerd op 17 studies. De uitkomst

was dat fysieke training er inderdaad toe leidt dat de patiënten beter in staat zijn dagelijkse activiteiten als zich aankleden, traplopen en zich wassen zelfstandig uit te voeren. Maar voor de stelling dat sportbeoefening de kwaliteit van leven verbetert of gedragsproblemen als

AFTAKELING OP VELE FRONTEN: DE VOORNAAMSTE SYMPTOMEN Het bekendste gevolg van dementie is geheugenverlies. We kunnen drie types onderscheiden. Om te beginnen gaat het kortetermijngeheugen geleidelijk verloren. In de praktijk betekent dat bijvoorbeeld dat de patiënt niet langer een boek kan lezen, aangezien hij/zij na een paar regels alweer is vergeten wat er aan het begin van de alinea stond. Ook het episodische langetermijngeheugen, dat er bijvoorbeeld voor zorgt dat we ons de eerste schooldag of de viering van onze zilveren bruiloft herinneren, wordt door de ziekte aangetast. Uit onderzoek is gebleken dat dat al begint jaren voordat andere symptomen zich duidelijk beginnen te manifesteren. Herinneringen aan de kinder- en tienerjaren verbleken als laatste. En ten derde gaat ook het zogeheten prospectieve geheugen achteruit: de patiënten kunnen zich vaak niet meer herinneren wat ze van plan waren op een later tijdstip te doen, bijvoorbeeld hun medicijnen innemen. Dementie tast echter ook andere cognitieve functies aan, zoals het concentratievermogen, het spraakvermogen, het vermogen om taal te begrijpen en het oriëntatievermogen. De combinatie van al die symptomen leidt ertoe dat de patiënt zich in het dagelijks leven niet meer zelfstandig kan redden. Het valt familieleden bijvoorbeeld vaak al in een betrekkelijk vroeg stadium op dat de persoon in kwestie niet meer met geld kan omgaan of in de supermarkt niet meer kan vinden wat hij/zij zoekt. Na verloop van tijd doen de problemen zich op alle gebieden voor: de patiënt heeft dan ook hulp nodig bij het koken, aankleden en zich wassen. Naarmate de ziekte voortschrijdt, veranderen bovendien het gedrag en de belevingswereld van de patiënt, wat de mantelzorgers vaak als bijzonder belastend ervaren. De patiënt is bijvoorbeeld het ene moment somber en lusteloos, en het volgende moment – zonder aanwijsbare reden – plotseling boos en agressief. Bovendien zijn de patiënten vaak erg rusteloos en worden ’s nachts actief. Soms lopen ze ook weg. In een gevorderd stadium van dementie beseffen ze uiteindelijk niet meer dat ze ziek zijn. (Bron: Aging & Mental Health 19, 2015; pp. 1-15 en 63-71)

10

agressiviteit vermindert, konden de onderzoekers geen bewijs vinden. De vraag in hoeverre niet alleen het lichaam, maar ook de geest baat heeft bij wandelen, dansen of sporten is dus nog niet definitief beantwoord. Wel is duidelijk dat activiteiten in groepsverband het bijkomende voordeel hebben dat de patiënt andere mensen ontmoet. In tal van onderzoeken is aangetoond dat sociale contacten ertoe bijdragen dat dementerenden een betere kwaliteit van leven ervaren en zich prettiger voelen. Het vervelende is echter dat deze patiënten, naarmate de ziekte voortschrijdt, steeds minder sociaal actief zijn. Veel dementerenden hebben al in een vroeg stadium van de ziekte geen zin meer om vrienden op te zoeken of met hun hobby aan de slag te gaan. Mantelzorgers vernoemen dat vaak als een belastende factor. Daarom is het des te belangrijker mensen met dementie te motiveren om op zijn minst aan een paar groepsactiviteiten deel te nemen. Uit een enquête onder mensen die een dementerend familielid verzorgden is gebleken dat ze vooral moeite hadden met het agressieve gedrag van de


patiënt, de hoeveelheid tijd die de verpleging vergde en het gebrek aan ondersteuning. Andere enquêtes laten zien dat 40 procent van hen aan een depressie of een angststoornis lijdt. Als mantelzorgers psychische problemen hebben, vergroot dat de kans dat ze de zorg voor hun zieke familielid niet langer kunnen opbrengen. En omgekeerd blijkt uit onderzoek dat patiënten langer thuis kunnen wonen, wanneer de mantelzorgers ook goed voor zichzelf zorgen.

VOORLICHTING EN TRAININGEN In 2013 heeft een onderzoeksteam onder leiding van Gill Livingston van University College in Londen een cursus voor mantelzorgers getest. De proefpersonen, allemaal mensen die een demen-

ongeveer in dezelfde mate als na het slikken van medicijnen. In Duitsland worden de meeste dementerenden verpleegd door familieleden. En in de regel is het goed voor de patiënt om in zijn of haar vertrouwde omgeving te kunnen blijven. Maar dat betekent niet dat we in zijn algemeenheid kunnen stellen dat thuiswonen altijd beter is dan opname in een verzorgingstehuis. Dat kan van geval tot geval verschillen. Zo kan het de mantelzorgers ontlasten en hun relatie met de patiënt ten goede komen wanneer ze de verpleging in handen van professionals kunnen leggen. Verder heb ik samen met een aantal collega’s verleden jaar geconstateerd dat patiënten die in een zorgcentrum zijn

Mensen die een dementerend familielid laten opnemen in een verzorgingstehuis worden vaak geplaagd door schuldgevoelens terend familielid verzorgden, leerden in acht sessies de belangrijkste feiten over dementie. Ook kregen ze concrete tips voor hoe ze het best konden omgaan met het problematische gedrag van de patiënt. Voorts oefenden ze verschillende communicatie- en ontspanningstechnieken. De proefpersonen die deze cursus hadden gevolgd, voelden zich daarna duidelijk beter: ze hadden minder last van stress, waren minder depressief en gaven hun kwaliteit van leven een hoger cijfer. Dat mantelzorgers na zo’n cursus inderdaad adequater reageren op het moeilijke gedrag van de patiënt was ook in 2012 al aangetoond door onderzoekers van de Universiteit van New South Wales in Sydney (Australië). Bovendien bleek de training van de verzorgenden ook een positief effect te hebben op de patiënten: neuropsychiatrische symptomen als rusteloosheid namen af – zelfs

opgenomen, minder depressieve symptomen vertonen dan degenen die thuis wonen. Hoe dat komt is nog onduidelijk. Het kan zijn dat de uitkomst van het onderzoek vertekend is doordat we de verpleegkundigen lieten beoordelen hoe depressief de patiënt in kwestie was. Wellicht kunnen familieleden dat toch beter inschatten. Een andere mogelijke verklaring is dat de sociale contacten in een tehuis ervoor zorgen dat de patiënt minder snel somber en lusteloos wordt. Dus om terug te komen op de vraag van meneer Friedmann: het is wel degelijk mogelijk het verloop van de ziekte en de gevolgen ervan voor de patiënt en de mantelzorgers in positieve zin te beïnvloeden zonder meteen naar medicatie te grijpen. Helaas hebben we nog lang niet de ideale situatie bereikt dat elke patiënt automatisch toegang heeft tot alle beschikbare diensten en behandelmethoden. Artsen schrijven bijvoor-

beeld niet altijd voor dat de patiënt aan sport moet doen. Heel belangrijk is ook dat patiënten en mantelzorgers ervan doordrongen raken dat regelmatig een wandelingetje maken en gezellig samen koffiedrinken al een positief effect kan hebben op het verloop van de ziekte. Verder kunnen maatregelen die op het eerste gezicht een extra belasting voor de mantelzorgers lijken, uiteindelijk juist gunstig uitpakken. Als meneer Friedmann bijvoorbeeld een apparaatje laat installeren dat automatisch het fornuis uitschakelt of zijn vrouw ertoe overhaalt om af en toe naar een club voor dementiepatiënten te gaan, heeft hij minder stress en is hij minder tijd kwijt aan de verpleging – en houdt hij dus meer tijd over voor zichzelf.

DE AUTEUR Psychologe CLARISSA GIEBEL doet aan de Universiteit van Manchester onderzoek naar niet-medische manieren om de zorg voor mensen met dementie te verbeteren.

MEER OVER DIT ONDERWERP Reasons for Institutionalization of People with Dementia: Informal Caregiver Reports from 8 European Countries. B. Afram e.a. in Journal of the American Medical Directors Association 15, 2014; pp. 108-116. Exercise Programs for People with Dementia. D. Forbes in Cochrane Database of Systematic Reviews 4, 2015; CD006489. A Revised Interview for Deterioration in Daily Living Activities in Dementia Reveals the Relationship between Social Activities and Well-Being. C. Giebel e.a. in Dementia 1471301214553614, 2014. 11


EEN VERTROUWD EN VEILIG THUIS Mensen met dementie hebben vaak grote moeite om zich te oriënteren. Om dementerenden in staat te stellen zo lang mogelijk thuis te wonen, hebben wetenschappers van de Universiteit van Stirling in samenwerking met architecten een ideale woning voor deze patiënten ontworpen. Door Anna von Hopffgarten

WOONKAMER Deuren die in verschillende kleuren zijn geschilderd, met opschriften en symbolen die aangeven wat zich erachter bevindt, maken het voor de patiënt gemakkelijker zich te oriënteren. Pijlen op de muur wijzen de weg naar de verschillende vertrekken. Veel invallend daglicht draagt bij tot een stabiel Foto’s roepen herinneringen op en doen de patiënt besef-

dag-nachtritme.

fen dat hij/zij thuis is. Geen losse kleedjes, want die verhogen het risico op struiKamerplanten die niet te veeleisend zijn en maar af en toe

kelen, en geen grote patronen in de vloerbedekking, want

wat water nodig hebben, stimuleren het verantwoordelijk-

die kunnen verwarrend werken.

heidsgevoel en vergroten het zelfvertrouwen. Voor mensen die slecht zien is het belangrijk dat stopcon-

12

Lichtknopjes in verschillende kleuren maken het gemakke-

tacten, raamkozijnen, leuningen langs de muren, meubels

lijker te zien welke schakelaar bij welke lamp hoort.

enzovoort felle, contrasterende kleuren hebben.


BADKAMER Het deksel van het toilet moet duide-

Goede verlichting, vooral in de douche

lijk tegen de omgeving afsteken door

en boven de wastafel, stelt de patiĂŤnt

een afwijkende kleur.

langer in staat zichzelf te wassen.

Als de bewoner zichzelf niet meer her-

Aparte kranen voor warm en koud

kent in de spiegel, moet de spiegel ver-

water, voorzien van gekleurde merk-

wijderd worden om te voorkomen dat

tekens, zijn gemakkelijker te begrijpen

de bewoner schrikt of in de war raakt.

en te bedienen dan een mengkraan.

SLAAPKAMER Kasten met glazen deuren bieden zicht op de inhoud. Het toilet moet vanuit het bed zichtbaar zijn.

KEUKEN De koelkast en de keukenkastjes hebben transparante deuren die een blik op de inhoud gunnen. Controlelampjes op het fornuis en de oven laten zien wanneer het apparaat aan staat. Elektrische apparaten moeten zichzelf na een bepaalde tijd automatisch uitschakelen. Mensen die gemakkelijk vergeten dat de kookplaat nog heet is, moeten de gewoonte kweken hem na gebruik telkens met een dekplaat af te dekken. Het aanrecht is helder en gelijkmatig verlicht en Bron: Research Findings No. 42: Good Practice in the Design of Homes and Living Spaces for People with Dementia and Sight Loss. C. Greasley-Adams e.a. Een publicatie van de Thomas Pocklington Trust, een Britse liefdadigheidsorganisatie voor blinden en slechtzienden. Londen, 2014.

de lampen zijn afgeschermd met een doorzichtig omhulsel. Dat vergemakkelijkt het zelfstandig koken.

13


LIEDJES

TEGEN HET VERGETEN Door Monica de Castro en Melissa Mercadal-Brotons

14


Muziek kan helpen de cognitieve vermogens van alzheimerpatiënten langer op peil te houden.

B

ij mensen die aan dementie lijden gaan de cognitieve en lichamelijke vermogens steeds verder achteruit. Naarmate de ziekte voortschrijdt, wordt het geheugen slechter, het taalvermogen begint te haperen en de patiënt is niet langer in staat eenvoudige handelingen als koffiezetten tot een goed einde te brengen. Ook treden er symptomen op als depressie, apathie, rusteloosheid en zogeheten agitatie: een verhevigde drang om te bewegen. Die symptomen worden veroorzaakt door veranderingen in het brein, met

dat muziektherapie – naast gymnastiekoefeningen, zachte aanrakingen en massage – een van de effectiefste manieren is om mensen met dementie te behandelen zonder medicatie voor te schrijven. Muziektherapie kan bepaalde symptomen, zoals agressiviteit en rusteloosheid, verlichten. Uit andere onderzoeken is gebleken dat muziek ook een positief effect heeft op angsten en depressies en in het algemeen de kwaliteit van leven van de patiënt verbetert. Er wordt al geruime tijd onderzoek gedaan naar de effectiviteit van muziektherapie bij de ziekte van Alzheimer.

Zelfs in een vergevorderd stadium van dementie leven patiënten op, wanneer ze bekende liedjes uit hun jeugd horen name in hersengebieden die belangrijk zijn voor het geheugen en het taalvermogen. In die gebieden kunnen de zenuwcellen niet meer goed met elkaar communiceren en er sterven ook grote aantallen neuronen af. De mediale prefrontale cortex blijft bij alzheimerpatiënten echter relatief lang gespaard van dergelijke pathologische veranderingen. In 2009 heeft Petr Janata van de Universiteit van Californië ontdekt dat dit hersengebied extra actief wordt wanneer we een bekend liedje uit onze jeugd horen dat herinneringen oproept en de daaraan gekoppelde emoties weer tot leven wekt. Dat verklaart hoe het kan dat dementerenden vaak in een gevorderd stadium van de ziekte nog in staat zijn muzikale prikkels te herkennen en er betekenis aan te hechten, hoewel ze op andere cognitieve gebieden al ernstige tekortkomingen vertonen. Zelfs patiënten die helemaal niet meer in staat zijn een zinnig gesprek te voeren met hun familie of met het verplegend personeel, zingen soms nog liedjes. Claire Hulme en haar collega’s van de Universiteit van Leeds komen in een overzichtsstudie tot de conclusie

Reeds in de jaren ’80 van de vorige eeuw hielden wetenschappers zich met dat onderwerp bezig. Maar de laatste jaren is het aantal studies verveelvoudigd en inmiddels weten we steeds meer over de kracht van muziek om het leven van dementerenden aangenamer te maken. Bij muziektherapie maakt men gebruik van verschillende methoden: de patiënten zingen gezamenlijk, luisteren naar muziek, bewegen op het ritme van een lied of bespelen een instrument. Een muziektherapeut moet dus zowel

over medische kennis als over muzikale vaardigheden beschikken. Hij of zij stelt voor elke patiënt een op het individu afgestemd programma op, rekening houdend met de speciale voorkeuren en eigenschappen van de persoon in kwestie, want die bepalen hoe iemand muziek beleeft. Bij beginnende dementie kan muziektherapie ertoe bijdragen dat bepaalde cognitieve en fysieke vermogens – zoals geheugen, taalvermogen, concentratievermogen, oriënteringsvermogen en de coördinatie van bewegingen – langer behouden blijven. In dit stadium van de ziekte vindt de therapie meestal in groepsverband plaats, om ervoor te zorgen dat de patiënt zo lang mogelijk sociale contacten heeft. Een van ons (Melissa MercadalBrotons) heeft in 2000, samen met psychologe Susan Koger van de Willamette-universiteit in Salem (VS) een muzikale groepstherapie getest waarbij de patiënten bekende liedjes als ‘Old MacDonald had a farm’ zongen. Het bleek dat de deelnemers na afloop van die therapie vlotter konden praten dan patiënten die alleen aan een gespreksgroep hadden deelgenomen. Ook blijkt muziek het voor dementerenden gemakkelijker te maken te vertellen over dingen die ze in hun leven hebben meegemaakt. In die richting wijst een in 2013 gepubliceerde studie van psycholoog Mohamad El Haj en zijn

ZINGEND DE DAG BEGINNEN Zweedse onderzoekers hebben in verscheidene onderzoeken aangetoond dat zowel alzheimerpatiënten als hun verzorgers er baat bij hebben wanneer de verpleegkundigen ’s ochtends tijdens het wassen van de patiënten liedjes zingen of neuriën. De verpleegkundigen die aan deze onderzoeken meewerkten waren niet opgeleid tot muziektherapeut, maar brachten meestal eenvoudigweg bekende kinderliedjes, volksliederen of drinkliedjes ten gehore. Het resultaat was dat de patiënten minder agressief en opstandig werden, bereidwillig meewerkten en spraakzamer werden. Ook het verplegend personeel ervoer de situatie als aangenamer. 15


S A M E N G E VAT DE HEILZAME WERKING VAN MUZIEK 1. Bij dementie treden er pathologische veranderingen op in de hersenen. De mediale frontale cortex blijft echter nog relatief lang intact. Dat hersengebied wordt extra actief wanneer we bekende liedjes horen. 2. Dat verklaart misschien waarom mensen ook in een gevorderd stadium van de ziekte vaak nog plezier beleven aan musiceren en aan muziek luisteren. 3. Muziektherapie is een van de effectiefste behandelmethoden bij dementie: het taalvermogen gaat vooruit en gedragsproblemen nemen af.

collega’s van de Universiteit van Lille. De onderzoekers hadden alzheimerpatiënten gevraagd gedetailleerd te vertellen over een gebeurtenis in hun leven. Een deel van de patiënten had voorafgaand daaraan naar muziek geluisterd die ze zelf hadden uitgekozen. In vergelijking met proefpersonen die niet naar muziek hadden geluisterd, gebruikten ze in hun relaas minder betekenisloze woorden als ‘dinges’. Bovendien bevatten hun verhalen grammaticaal complexere zinnen en hadden meer inhoudelijke diepte.

MUZIEK ALS ALTERNATIEF VOOR TAAL In een gevorderd stadium van de ziekte is de patiënt vaak helemaal niet meer in staat te spreken of zich dingen uit het verleden te herinneren. Woedeaanvallen en pogingen om weg te lopen komen steeds frequenter voor. Ook in deze fase is muziektherapie zinvol, want ze kan ertoe bijdragen dergelijke symptomen te verlichten. Gezamenlijk musiceren, zingen of luisteren naar bekende liedjes fungeert dan als alternatief voor verbale uitingen. Bovendien kan het autobiografische herinneringen en daaraan gekoppelde positieve emoties oproepen. Op die manier is muziek in staat gedrags16

problemen te verminderen, doordat het de patiënt geruststelt en een gevoel van geborgenheid geeft. Welke maatregelen in een concreet geval zinvol zijn, hangt af van de ernst van de symptomen. Het kan variëren van oefeningen die substantiële medewerking van de patiënt vereisen – zoals zingen, een instrument bespelen of ritmisch bewegen – tot alleen maar naar muziek luisteren. Wendy Chatterton van de Universiteit van Queensland heeft in 2010 in een overzichtsstudie geconcludeerd dat in een gevorderd stadium van dementie passieve therapievormen – waarbij de patiënt simpelweg luistert naar liedjes, afgespeeld op geluidsapparatuur of gezongen door de therapeut – effectiever zijn dan andere vormen van muziektherapie. Ook verpleegkundigen en familieleden kunnen muziek integreren in de dagelijkse omgang met de patiënt. Hoe ze dat het best kunnen doen, moeten ze leren van een muziektherapeut, zo luidt het advies van onderzoekers van het Karolinska-instituut, de grootste medische universiteit van Zweden. Een verzorger kan bijvoorbeeld elke keer dat een patiënt gewassen wordt hetzelfde liedje afspelen. Dat heeft een kalmerend

effect op de patiënt. En bij apathische patiënten kunnen liedjes die worden geassocieerd met prettige herinneringen stimulerend werken. Toch blijven er nog veel vragen onbeantwoord. De belangrijkste is wel: hoe effectief zijn de verschillende vormen van muziektherapie – en hoe is dat te verklaren? Dankzij de in dit artikel aangestipte onderzoeksresultaten wordt de waarde van muziektherapie voor dementerenden in steeds bredere kring erkend. De herziene versie van de zogeheten S3richtlijn voor dementie, die verleden jaar is gepubliceerd door het Duitse Genootschap voor Psychiatrie, Psychotherapie, Psychosomatiek en Neuropsychologie en het Duitse Genootschap voor Neurologie stelt dat voor de behandeling van dementerenden zowel actieve als passieve muziektherapie – waarbij de patiënt dus alleen maar luistert naar liedjes die associaties oproepen met gebeurtenissen in zijn/haar leven – aanbevelenswaardig is. Het is nu aan de onderzoekers, verpleegkundigen en familieleden van dementerende patiënten om vaker deel te nemen aan proefprojecten en te streven naar een duurzame samenwerking tussen wetenschappers, familieleden, muziektherapeuten en andere professionals op het gebied van de geriatrie.

DE AUTEURS MONICA DE CASTRO is als muziektherapeute verbonden aan de Ramon Llull-universiteit in Barcelona. MELISSA MERCADAL-BROTONS is doctor in de psychologie en werkt aan de eveneens in Barcelona gevestigde Escola Superior de Música de Catalunya.

MEER OVER DIT ONDERWERP Music Therapy for Service Users with Dementia: A Critical Review of the Literature. R. Blackburn en T. Bradshaw in Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing 21, 2014; pp. 879-888. Non-Pharmacological Approaches for Dementia that Informal Carers might Try or Access: A Systematic Review. C. Hulme e.a. in International Journal of Geriatric Psychiatry 25, 2010; pp. 756-763. The Neural Architecture of Music-Evoked Autobiographical Memories. P. Janata in Cerebral Cortex 19, 2009; pp. 2579-2594.


COLUMN

ONDERPRESTEREN Pas vertelde een nicht van me over een vriendin van haar die een hoogbegaafd zoontje zou hebben. Zijn IQ zou liefst 139 zijn, maar op school zou hij zwaar onderpresteren. Had ik als psycholoog geen advies voor haar dat zij haar vriendin kon meegeven, zodat haar zoontje optimaal tot ontwikkeling zou komen? Vermoedelijk ging het eigenlijk over haar eigen recalcitrante dochtertje en wilde ze gewoon graag een gratis advies van haar zeer geleerde neef hebben. Nu mag ik mijn nicht heel graag, en haar vriendin vast ook, dus dat advies kon ze krijgen. Toch kon ik het niet laten eerst even te zeggen dat er sowieso heel veel meer ouders zijn van hoogbegaafde kinderen dan hoogbegaafde kinderen. Vervolgens vertelde ik haar dat ik onderpresteren altijd een raar woord heb gevonden. Impliceert dat woord immers niet een exact bekend prestatieniveau? Of blijven iemands huidige prestaties onder het niveau van eerder geleverde prestaties? Als niet duidelijk is onder welke objectieve norm of meetlat iemand presteert, zo vroeg ik mijn aandachtig luisterende nichtje retorisch, kun je dan niet iedereen een onderpresteerder noemen? De zogeheten onderpresteerders zijn niet zelden de probleemgevallen onder de hoogbegaafden, doceerde ik, diegenen die om wat voor reden ook niet die (cognitieve) prestaties leveren die je wellicht op basis van hun hoge IQ verwacht. Onderpresteerders ‘hebben’ hoogbegaafdheid, maar in hun prestaties ‘zijn’ ze niet hoogbegaafd; ze hebben zich immers (nog) niet bewezen. Het ‘hebben van hoogbegaafdheid’ suggereert evenwel een probleem, een stoornis waarvan iemand last heeft. Maar hoogbegaafdheid staat nog altijd niet als stoornis vermeld in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM), het wereldwijd gebruikte classificatiesysteem voor psychopathologische stoornissen, waarvan in 2013 de vijfde editie is verschenen. In dat systeem staan wel andere stoornissen beschreven die mogelijk helpen verklaren waarom iemand met een

hoog IQ zich (nog) niet optimaal ontwikkelt en wat daar gericht tegen kan worden ondernomen. Ik gun iedereen een optimale ontwikkeling, benadrukte ik voor alle duidelijkheid. Tegelijkertijd pleitte ik ervoor om onderpresteerders niet hoogbegaafd te noemen, en dat ik bereid was de hoon van menig ouder daartoe voor lief te nemen. De realiteit leert nu eenmaal dat iemand met een IQ boven de 130 niet per se hoogbegaafd is. Diezelfde realiteit leert ook dat iemand met een lager IQ prima hoogbegaafde prestaties kan leveren. Mijn eigen bovengemiddelde IQ van 101 gaf ik daarbij als voorbeeld. Mijn nichtje keek me wat beteuterd aan. ‘Hoe definieer jij een onderpresteerder dan?’, vroeg ze. Net zoals je een bovenpresteerder bijvoorbeeld een eendagsvlieg of mazzelaar kunt noemen, zo kun je onderpresteerders voorlopig als talenten, beloften en soms ook als losers of chokers bestempelen, antwoordde ik. Zonder prestatie geen predicaat hoogbegaafd; maak eerst maar waar waartoe je in staat bent. En zolang je je niet bewijst, zorg dan dat tegenslagen je sterker maken en je noodzakelijke weerstand verhogen om die prestatie(s) wél te leveren. Daar is niets ‘zieligs’ aan. Dat hoort allemaal bij het (over)leven, voor hoogbegaafden net zo goed als voor minder begaafden. ‘Ben je nog benieuwd naar mijn definitie van intelligentie en die van hoogbegaafdheid?’, vroeg ik haar. Dat was ze wel, en haar vriendin beslist ook. Intelligent is iemand die zich succesvol aanpast aan de omgeving, aan het leven; hoogbegaafd is iemand die die omgeving, dat leven, succesvol en met bewezen prestaties naar zijn of haar hand zet. Inderdaad ja: met de nadruk op succesvol en bewezen prestaties. Geen woorden, maar daden!

‘Zonder prestatie geen predicaat hoogbegaafd – maak eerst maar waar waartoe je in staat bent’

Dr. Vittorio Busato (1965) is psycholoog en publicist. Hij schreef diverse boeken, onder andere de biografie Weg met Piet Vroon (Amsterdam University Press / Salomé) en het e-boek Psychologie al dente (Fosfor). www.vittoriobusato.nl, v.busato1@chello.nl.

17


FILOSOOF DANIEL DENNETT

‘De vrije wil onderscheidt de mens van dieren’ Wij zijn ons brein, maar dat wil niet zeggen dat we geen vrije wil hebben. Als het daarover gaat, kan filosoof en cognitiewetenschapper Daniel Dennett zich behoorlijk opwinden. Tijdens een congres in Haarlem over dat onderwerp konden we hem strikken voor een exclusief interview. Door Liesbeth Gijsel

O

nder anderen hersenwetenschappers Dick Swaab en Victor Lamme menen dat wij geen vrije wil hebben. We nemen alleen onbewuste beslissingen, en verzinnen achteraf een ‘verhaaltje’ over de redenen voor die beslissingen. We worden gestuurd door onze genen en omgeving.

We worden inderdaad beïnvloed, en ik ben het met hen eens dat we geen absolute vrije wil hebben. Sommige beslissingen nemen we onbewust. Maar er is wel een praktische vrije wil. Wij kunnen onze acties en meningen veranderen nadat we erover hebben nagedacht. Swaab en Lamme spreken

Is vrije wil niet gewoon een nuttige illusie, zoals religie dat ook zou kunnen zijn? Het is iets abstracts, maar dat wil niet zeggen dat het niet bestaat. Net zoals euro’s, kleuren of woorden bestaan. De vrije wil is een sociale constructie. Ik geloof ook niet dat er een ziel is, er is alleen een brein. Maar vrije wil hebben is in mijn ogen een brein hebben dat goed bedraad is. De evolutie heeft ons uitgerust met een brein dat ons de autonomie geeft om beslissingen te nemen. Als we die autonomie niet beschermen, dan hebben we inderdaad geen vrije wil. Maar elke mentaal gezonde volwassene kan stappen zetten – al is dat moeilijk – om in te gaan tegen de richting die onze genen, onze omgeving, de marketing … ons uit willen sturen. Daarom zijn wij verantwoordelijk voor onze acties. Wij hebben een beschermengel, en die zit op onze nek: ons brein.

Als je goed 'geprogrammeerd' bent en goede verbindingen hebt, dan heb je een vrije wil. Op een dag zal ook een computer die hebben over mensen met een verslaving, psychoses, jonge kinderen, mensen met hersenschade. Zij zijn inderdaad soms niet verantwoordelijk voor wat ze doen. Ze zijn moreel incompetent. Vindt Swaab dan dat we dat moeten uitbreiden naar iedereen? Dan hebben Swaab en Lamme zelf ook geen vrije wil en zijn ze niet verantwoordelijk voor wat ze zeggen of schrijven. Waarom zouden we hen dan serieus nemen? 18

Als de vrije wil het resultaat is van de evolutie, dan zouden bepaalde diersoorten ook een vrije wil kunnen hebben. Sommige diersoorten hebben tenslotte ook ‘menselijke’ eigenschappen zoals zelfbewustzijn of empathie.

Nee, want alleen wij kunnen bewogen worden door rationele argumenten. Je kan een beer bang maken, maar je kan hem niet van mening doen veranderen. Dieren kunnen het niet eens worden en ze kunnen niet redeneren, want ze hebben geen taal. Dieren als dolfijnen of bonobo’s communiceren wel met elkaar, maar dat blijft minimaal. Ze kunnen elkaar waarschuwen voor gevaar. Maar wij doen zoveel meer met taal:


informeren, vragen, liegen, amuseren, bluffen … Bovendien: als een beer een mens doodt, dan is dat geen moord.

Valt de ontwikkeling van een vrije wil dan samen met de ontwikkeling van onze taal? Min of meer. Je kan ook zeggen dat hij ontstaan is samen met de beschaving. Wij kunnen nadenken en tegen onze ‘instinctieve’ reacties ingaan.

Terug naar de dodende beer: als een mens een beer doodt, noemen we dat ook geen moord. Maar wat als een dier een ander dier van dezelfde soort doodt? Er circuleert een filmpje waarbij twee orang oetans een ‘moord’ beramen en uitvoeren op een andere orang oetan. Daar gaat het om een gezamenlijke intentie die groeit uit gezamenlijke aandacht. Het is een rudimentaire voorloper van onze menselijke acties. Er zullen zeker wetenschappers te vinden zijn die dit tegenspreken. Bioloog Frans de Waal, bijvoorbeeld. Hij vertelt een erg eenzijdig verhaal. Volgens hem hebben dieren net als mensen moraliteit. Ze vertonen weliswaar prosociaal gedrag en emoties, maar dat is nog geen moraliteit.

Als je in evolutie gelooft en atheïst bent, zoals u, hoe kan je dan geloven dat de mens uniek is? Dat is niet tegenstrijdig. Biologisch gezien zijn mensen uniek. Niet zoals God ons heeft gemaakt, maar gewoon als gevolg van evolutie. Mijn nieuwe boek dat ik momenteel aan het afwerken ben, gaat over de menselijke ‘uitzonderlijkheid’. Dat

is blijkbaar een gevoelig onderwerp. Telkens als het daarover gaat, worden mensen razend. In beide kampen.

Dieren hebben volgens u dus geen vrije wil. Hoe zit het met robots? Zullen we ooit in staat zijn een robot te maken met een eigen wil? Nu zijn we natuurlijk nog niet zo ver. De robot die voor het eerst een mens heeft verslagen in het spelletje Go kan bijvoorbeeld niet beslissen om wat ‘makkelijker’ te spelen als hij het tegen een kind moet opnemen. Op Tufts University bieden wij een cursus autonomous agents aan. De kunst zit ‘m erin om een robot informatie te laten verwerken, hem onder invloed te brengen van omgevingsfactoren, hem goed geordende wensen te geven. Een robot werkt uiteraard bij gratie van algoritmes. Maar het zijn niet die algoritmes die directe beslissingen nemen. Er is geen algoritme voor schaakmat, er is er alleen een om goed te kunnen schaken. Dat de robot zal winnen, is niet gegarandeerd. Het is net als bij mensen: sommige breinen nemen goede beslissingen, andere niet. Als je goed ‘geprogrammeerd’ bent en goede verbindingen hebt, dan heb je een vrije wil. Op een dag zal ook een computer die hebben en bijvoorbeeld het begrip ‘straf’ begrijpen. Al zeg ik niet dat we zo’n robot moeten maken. Integendeel.

DANIEL DENNETT was op 11 maart te gast in de Philharmonie in Haarlem voor een debat met onder anderen Dick Swaab en Victor Lamme over het thema ‘Bestaat de vrije wil?’ Debat gemist? U kunt de hoogtepunten bekijken op onze website www.eoswetenschap.eu/bestaatdevrijewil 19


ANTIDEPRESSIVA VOOR KINDEREN? Er worden steeds vaker antidepressiva en antipsychotica voorgeschreven aan kinderen en jongeren. Dat is lang niet altijd nodig of zinvol. Door Nele Langosch

D

e jongste patiëntjes kunnen nog niet eens lezen. Ze zijn vijf of zes jaar oud, soms zelfs maar twee of drie. Maar ze zijn zo druk en onrustig, zo agressief of hebben zoveel last van angsten en dwangmatig gedrag dat hun ouders ten einde raad zijn. In zulke gevallen mogen artsen onder bepaalde voorwaarden medicijnen voorschrijven. Voor kinderen vanaf de leeftijd van zes jaar zijn ritalin (tegen ADHD) en sertraline (tegen dwangstoornissen) toegelaten. En agressieve vijfjarigen krijgen soms al risperidon om te kalmeren, een antipsychoticum dat oorspronkelijk was ontwikkeld om schizofrenie en slaapstoornissen bij volwassenen te behandelen. Ongeveer tien procent van de minderjarigen heeft last van een psychische aandoening, en vaak maakt medicatie deel uit van de standaardbehandeling. ‘In Duitsland worden er steeds vaker psychofarmaca voorgeschreven voor kinderen en jongeren’, zegt Christian Bachmann, hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie aan de Philipps-universiteit in Marburg, die veel onderzoek heeft gedaan naar het toenemende gebruik van psychofarmaca. Weliswaar heeft de Duitse ziektekostenverzekeraar DAK onlangs bekendgemaakt dat artsen het bekende ADHD-middel ritalin inmiddels minder vaak voorschrijven (in 2013 lag het aantal minderjarigen dat een recept voor ritalin kreeg tien procent lager dan 20

in 2011), maar uit onderzoek van Bachmann blijkt dat antidepressiva en antipsychotica juist vaker worden voorgeschreven. Christian Bachmann en zijn onderzoeksteam hebben de data van 1,4 miljoen verzekerden van de Duitse ziektekostenverzekeraar Barmer GEK geanalyseerd en kwamen tot de conclusie dat in 2012 liefst 40 procent meer kinderen en jongeren een recept voor antipsychotica kregen dan in 2005. In het geval van de zogeheten atypische antipsychotica constateerden de onderzoekers zelfs een toename met 129 procent. Van deze medicijnen, ook wel antipsychotica van de tweede generatie genoemd, wordt beweerd dat ze minder bijwerkingen zouden hebben, maar Bachmann waarschuwt dat er – net zoals bij de antipsychotica van de eerste generatie – een risico bestaat op aanzienlijke gewichtstoename en motorische stoornissen. Bijna de helft van de in 2012 voorgeschreven atypische antipsychotica kwam voor rekening van risperidon. In 2005 was dat nog iets minder dan een derde. Risperidon is toegelaten voor kortdurende behandeling van aanhoudende agressie als gevolg van gedragsstoornissen bij kinderen met een laag IQ of een geestelijke beperking vanaf de leeftijd van vijf jaar. Maar kennelijk wordt het medicijn ook bij andere diagnoses voorgeschreven. Volgens cijfers van ziektekostenverzekeraars was er slechts in 23 procent van de gevallen


21


sprake van kinderen en jongeren met een verminderde intelligentie. Bij 60 procent ging het om een hyperkinetische stoornis en in ruim een derde van de gevallen om een stoornis in het sociale gedrag. Dat er minder ritalinrecepten

‘De markt van minderjarige patiënten is simpelweg te klein voor de farmaceutische industrie’ zijn uitgeschreven, komt dus wellicht doordat dat middel voor een deel wordt vervangen door risperidon.

OFF-LABEL VOORSCHRIJVEN: EEN WIJDVERBREIDE PRAKTIJK

BEKNOPTE UITLEG: OFF-LABEL Als een arts een geneesmiddel voorschrijft dat op zich wel is geregistreerd, maar niet voor de specifieke aandoening of de leeftijdscategorie van de patiënt die hij/zij op dat moment behandelt, spreekt men van off-labelgebruik. De arts kan daarbij teruggrijpen op medische richtlijnen die adviseren bepaalde medicijnen off-label voor te schrijven wanneer dat op grond van wetenschappelijke onderzoeksresultaten gelegitimeerd is. Ziektekostenverzekeraars vergoeden een off-labelmedicijn alleen als er sprake is van een heel ernstige aandoening en als er een wetenschappelijk onderbouwde kans op succes bestaat. Bovendien mag er geen andere behandelmogelijkheid zijn. 22

Als een arts een medicijn voorschrijft dat niet is toegelaten voor de ziekte in kwestie of voor minderjarige patiënten, spreekt men van off-label use, oftewel niet-geregistreerd gebruik. Dat komt in de praktijk veel voor. ‘Er zijn maar heel weinig psychofarmaca die zijn geregistreerd voor de behandeling van kinderen en jongeren’, zegt Bachmann. Een recente overzichtsstudie telt in totaal 27 werkzame stoffen. Maar veel daarvan zijn verouderd, en als er een nieuw preparaat wordt ontwikkeld, voeren de farmaceutische bedrijven maar zelden de klinische studies bij kinderen en jongeren uit die vereist zijn voor registratie voor deze leeftijdsgroep. ‘De markt van minderjarige patiënten is simpelweg te klein voor de farmaceutische industrie’, aldus Bachmann. Daar komt bij dat de ontwikkeling van medicijnen voor minderjarigen allerlei problemen met zich meebrengt. Zo hangen de manier waarop een medicijn in de stofwisseling wordt opgenomen en de halfwaardetijd af van de rijpingsgraad van het lichaam. En verder is het moeilijk proefpersonen te vinden van wie de ouders toestemming geven voor deelname aan een klinische test. In andere Europese landen is de situatie vergelijkbaar: de meeste medicijnen die in de EU worden voorgeschreven aan minderjarigen zijn alleen op volwassenen getest – en dan nog niet eens altijd voor dezelfde aandoening. Tot die conclusie kwam een groep kritische psychofarma-

cologen toen zij verleden jaar een inventarisatie uitvoerden. Het is dus vaak amper bekend welk effect de voorgeschreven medicamenten hebben bij kinderen en jongeren. Voor tal van werkzame stoffen zijn er geen longitudinale studies onder grote steekproeven voorhanden, die uitsluitsel zouden kunnen geven over risico’s en bijwerkingen bij jonge patiënten, of over de juiste dosering. Ook in het geval van de zogeheten tics behandelen artsen hun jonge patiënten met psychofarmaca voor volwassenen of pillen die bedoeld waren voor andere, soortgelijke stoornissen. ‘Officieel hebben we voor de behandeling van tics alleen de beschikking over het al tamelijk oude antipsychoticum haloperidol, dat nog jaren na toediening tot ernstige, aanhoudende motorische stoornissen kan leiden, zoals onwillekeurige spasmen in het gezicht. Juridisch gezien is het volkomen legitiem om dat middel voor te schrijven, maar vanuit ethisch gezichtspunt zou het onverantwoord zijn’, zegt kinder- en jeugdpsychiater Marcel Romanos van het Academisch Ziekenhuis van Würzburg. ‘Daarom geeft men vaak het antipsychoticum tiapride, dat goed werkt tegen tics en relatief weinig bijwerkingen heeft. Het is echter niet geregistreerd voor minderjarigen en kan bijgevolg alleen off-label worden voorgeschreven.’ Behalve antipsychotica worden er ook steeds vaker antidepressiva voorgeschreven, vooral voor oudere jongeren. Uit de data van ziektekostenverzekeraars die Bachmann heeft geanalyseerd blijkt dat in 2012 ongeveer 0,5 procent van de kinderen en jongeren antidepressiva kreeg. Onder 15- tot 19-jarigen bedroeg dat percentage 1,4 – een stijging met 71 procent ten opzichte van 2005. Bij jongere kinderen is het aantal uitgeschreven recepten voor antidepressiva niet significant veranderd. Verder zien we dat de zogeheten tricyclische antidepressiva – een ouder type medicijn tegen depressies – steeds minder worden voorgeschreven, maar daar staat tegenover dat de SSRI’s (selective serotonin reuptake inhibitors oftewel selectieve serotonine-heropnameremmers) in opmars zijn. Het meest gangbare middel is fluoxetine: in 2012 maakte het ongeveer een kwart van


de recepten voor antidepressiva uit. Fluoxetine is de enige SSRI die in Duitsland voor kinderen en jongeren is toegelaten. Artsen kunnen dus kinderen vanaf acht jaar met matige tot ernstige depressieve klachten daarmee behandelen, maar alleen wanneer psychotherapie na zes sessies (nog) niet blijkt aan te slaan. In België zijn antidepressiva niet geregistreerd voor behandeling van depressie bij kinderen en jongeren, maar worden ze toch voorgeschreven, terwijl fluoxetine in Nederland is geregisteerd voor matige en ernstige depressie bij kinderen vanaf 8 jaar.

HOEVEEL KINDEREN EN JONGEREN HEBBEN EEN PSYCHISCHE AANDOENING? DE CIJFERS Ongeveer een op de vijf kinderen in de leeftijd van 3 tot 17 jaar vertoont ‘symptomen die zouden kunnen duiden op een psychische aandoening’, zo luidt de conclusie van een longitudinaal onderzoek onder ruim 17.000 proefpersonen, uitgevoerd door het Duitse Robert Koch-instituut. Dat percentage is tussen 2003 en 2012 constant gebleven. Jongens worden vaker als afwijkend aangemerkt dan meisjes, vooral in de leeftijd van 7 tot 13 jaar. Bij meisjes is er niet zo’n duidelijk verschil tussen de leeftijdscategorieën. Voor zowel jongens als meisjes geldt: hoe lager de sociale status van het gezin waar ze deel van uitmaken, des te groter de kans dat ze gedrag vertonen dat lijkt te duiden op een psychisch probleem.

‘IN DE VS IS DE SITUATIE ZORGWEKKENDER’ Waarom schrijven artsen jonge patiënten tegenwoordig meer psychofarmaca voor? Betekent dat misschien dat kinderen vroeger te weinig medicatie kregen? Volgens Bachmann is dat niet de hoofdoorzaak. Hij ziet meerdere oorzaken: medicijnen zijn sneller beschikbaar en kosten minder moeite en geld dan psychotherapie. ‘En ongetwijfeld speelt het ook een rol dat de farmaceutische industrie steeds indringender reclame maakt voor antipsychotica.’ Psychiater Marcel Romanos uit Würzburg maakt zich niet zo veel zorgen over het toenemend medicijngebruik onder minderjarigen: ‘In Duitsland zijn we op dat punt veel terughoudender dan bijvoorbeeld in de Verenigde Staten. De situatie daar vind ik wel zorgwekkend.’ Toch zijn veel ouders ongerust als gevolg van telkens terugkerende berichten in de media over medicijnen die niet werken, onnodig worden voorgeschreven of ernstige bijwerkingen hebben. Bachmann kan zich die bezorgdheid goed voorstellen: ‘Het is waar dat er vooral bij aandoeningen als ADHD en autisme vaak een onjuiste diagnose wordt gesteld.’ Hij heeft inzage gehad in nog niet gepubliceerde data van een ziektekostenverzekeraar en daaruit bleek dat minder dan de helft van de kinderen die de diagnose autisme te horen krijgen, een paar jaar later nog steeds als autistisch beoordeeld wordt. ‘En autisme is niet iets waar je overheen kunt groeien. Dat geeft toch te denken.’ Betekent dat nu dat de diagnoses onbetrouwbaar zijn? Die vraag rees vorig jaar

PERCENTAGE JONGENS EN MEISJES MET SYMPTOMEN DIE KUNNEN DUIDEN OP EEN PSYCHISCH PROBLEEM LEEFTIJD 3 tot 6 jaar

20

14

27

7 tot 10 jaar

19

11 tot 13 jaar

17

30

18 18

14 tot 17 jaar

Jongen Meisje (Bron: Bundesgesundheitsblatt 57, 2014; pp. 807-819)

ook weer naar aanleiding van een onderzoek van de Universiteit van München. De onderzoekers constateerden dat kinderen die op relatief jonge leeftijd aan de basisschool of de middelbare school beginnen, vaker de diagnose ADHD krijgen. Blijkbaar vallen die kinderen eerder op doordat ze nog niet zo goed zijn opgewassen tegen het schoolleven als hun oudere klasgenoten. Voor dit onderzoek hadden de wetenschappers gegevens over ongeveer zeven miljoen Duitse kinderen en jongeren geanalyseerd. Bij ongeveer een op de twintig kinderen tussen drie en zeventien jaar was ooit ADHD gediagnosticeerd. Volgens cijfers van het Duitse Genootschap voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie wordt aan de helft van die ‘patiënten’ minstens

eenmaal medicatie voorgeschreven. Maar veel moeders en vaders vragen zich niettemin af: zijn pillen dan werkelijk de beste optie? Ouders die met die vraag worstelen, moeten een jeugdpsychiater of een gespecialiseerde kinderarts raadplegen. Een goede dokter neemt de zorgen van de ouders serieus en bespreekt met hen of medicatie werkelijk nodig is (zie kader pag. 26). De medici maken daarbij gebruik van richtlijnen die op hun beurt zijn gebaseerd op wetenschappelijke studies. Overigens ontbreekt het ook op dit punt aan representatieve data met betrekking tot de verschillende behandelmethoden. Want vergelijkende onderzoeken naar de effectiviteit van de verschillende therapieën zijn lastig en 23


WELKE ANTIPSYCHOTICA WORDEN HET VAAKST VOORGESCHREVEN VOOR MINDERJARIGEN? ARIPIPRAZOL Toegelaten vanaf 13 jaar voor bipolaire stoornissen van type I, en vanaf 15 jaar voor schizofrenie TIAPRIDE Toegelaten voor kinderen en jongeren met de ziekte van Huntington

12 % 5% 6% 50 %

QUIETIAPINE Niet toegelaten voor kinderen en jongeren PIPAMPERON Toegelaten voor kinderen en jongeren met slaapstoornissen of psychomotorische agitatie

tijdrovend – en dus duur. Tussen het besluit zo’n onderzoek te starten en de publicatie van de resultaten zit meestal bijna tien jaar. ‘Voor de meeste stoornissen adviseren de richtlijnen een combinatie van psychotherapie en medicatie’, zegt

10 %

17 %

for Adolescents with Depression) die het Amerikaanse National Institute of Mental Health heeft uitgevoerd. Daarvoor hebben de onderzoekers ruim driehonderd depressieve jongeren negen maanden lang gevolgd. De jonge patiënten werden ofwel met de SSRI fluoxetine

Minder dan de helft van de kinderen die de diagnose ‘autisme’ krijgen, wordt later nog steeds als autistisch beoordeeld Bachmann. Maar sommige ziektebeelden kunnen ook zonder psychofarmaca behandeld worden. ‘We weten bijvoorbeeld dat gedragstherapie zonder pillen heel goed werkt in geval van angststoornissen.’ Ook bij eetstoornissen, posttraumatische stressstoornissen en lichte depressies luidt het advies om het eerst met psychotherapie te proberen.

ANTIDEPRESSIVA OF PSYCHOTHERAPIE? Dat advies is onder andere gebaseerd op de omvangrijke TAD-studie (Treatment 24

RISPERIDON Toegelaten voor kortdurende behandeling van aanhoudende agressie bij kinderen vanaf 5 jaar met gedragsstoornissen en benedengemiddelde intellectuele vermogens.

behandeld, ofwel met cognitieve gedragstherapie, ofwel met een combinatie van beide. En dan was er nog een vierde groep, die de eerste drie maanden alleen een placebo (nep-medicijn) kreeg. Aanvankelijk werkte het antidepressivum sneller dan psychotherapie: na drie maanden had het medicijn bij 62 procent van de jongeren de symptomen verlicht en de combinatietherapie zelfs bij 73 procent. Slechts 48 procent reageerde gunstig op alleen cognitieve gedragstherapie – ongeveer even veel als op de placebo. Maar na

vierenhalve maand scoorden fluoxetine en psychotherapie al bijna even goed (respectievelijk 65 en 69 procent), en in combinatie hielpen ze bij 85 procent van de patiënten. Na negen maanden behaalden de beide afzonderlijke behandelmethoden ook een successcore van meer dan 80 procent. Dus toen verschilden de drie groepen proefpersonen niet meer zo veel. Een opvallend verschil was wel dat gedragstherapie het risico op suïcidale gedachten of handelingen duidelijk kleiner maakte dan een behandeling met alleen medicatie. De onderzoekers adviseren dan ook een combinatie van beide behandelmethoden om zo snel mogelijk een zo gunstig mogelijk effect te bewerkstelligen. Is dat ook van toepassing op kinderen en jongeren met dwangstoornissen, voor wie veel psychiaters eveneens antidepressiva aanraden? Om die vraag te beantwoorden, heeft een internationaal onderzoeksteam onder leiding van Tord Ivarsson van het Centrum voor Geestelijke Gezondheid van Kinderen en Jongeren in Oslo verleden jaar 14 therapiestudies met minderjarige patiënten onder


BEHANDELMETHODEN VOOR DEPRESSIEVE JONGEREN, IN PERCENTAGES 3% diagnose: depressie

Overige

8,5 % Sint-Janskruid 18 % tricyclische antidepressiva (bv. imipramine)

30 % consulteerde een kinder- en jeugdpsychiater

12 % antidepressiva

56 % SSRI’s (24 % fluoxetine en 14 % citalopram)

69 % psychotherapie

-

29 % geen behandeling

de loep genomen. De SSRI’s die in die studies waren getest, bleken - geheel in lijn met de verwachtingen - beter te werken dan een placebo. Maar als de SSRI’s werden vergeleken met cognitieve gedragstherapie, bleek laatstgenoemde behandelmethode effectiever, en het ef-

fect werd maar een heel klein beetje groter wanneer de patiënten ter aanvulling medicijnen slikten. Als een medicijn niet onmiddellijk aansloeg, loonde het de moeite over te stappen op cognitieve gedragstherapie – maar het omgekeerde bleek niet te gelden. Onder de werkzame stoffen die in de therapiestudies waren getest, bevonden zich behalve fluoxetine ook sertraline en fluvoxamine – medicijnen die in Duitsland al zijn toegelaten voor respectievelijk zes- en achtjarigen met dwangstoornissen. Bij andere ziektebeelden gelden echter psychofarmaca als eerste keus. ‘Een jongere met schizofrenie bijvoorbeeld moet zo snel mogelijk medicatie krijgen’, benadrukt Marcel Romanos. Ook

(Bron: gegevens van een lokale Duitse ziektekostenverzekeraar over 2009 m.b.t. ambulante patiënten in de leeftijd van 12 tot 18 jaar)

de ernst van de stoornis speelt een rol. ‘Bij depressies, tics of ADHD maken we alleen gebruik van psychofarmaca wanneer de aandoening ernstig of chronisch is.’ Dat psychofarmaca effectief zijn bij ADHD is al in de jaren ’90 vastgesteld door het Amerikaanse Institute of Mental Health. De onderzoekers behandelden een kleine zeshonderd basisschoolleerlingen met ADHD ofwel met medicijnen als ritalin, ofwel met gedragstherapie, ofwel met beide. De behandeling met alleen pillen of een combinatie van pillen en psychotherapie verminderde de symptomen op de langere termijn veel effectiever dan louter psychotherapie. Maar vooral in het geval van ADHD moeten de ouders bij de behandeling worden betrokken. Op een cursus leren ze onder andere hoe ze structuur moeten aanbrengen in het gezinsleven en hun kind belonen wanneer het gewenst gedrag vertoont. Het lijkt erop dat methylfenidaat bij kinderen met ADHD de ontwikkeling van de hersenstructuur normaliseert. Toch zijn er ook een paar bevindingen die te denken geven: bij een vervolgon25


derzoek van de hierboven beschreven Amerikaanse studie bleek dat kinderen die drie jaar lang methylfenidaat hadden geslikt, twee centimeter korter waren dan leeftijdgenoten die geen medicatie hadden gekregen. Van andere psychofarmaca zijn ernstiger bijwerkingen aangetoond. Al in 2006 leidde een analyse van de tot dan toe gepubliceerde studies tot de conclusie dat SSRI’s in vergelijking met een placebo het risico op suïcidale gedachten en suïcidaal gedrag bij minderjarigen verdubbelden – van 2 naar 4 procent. En toen men in 2014 de data van ruim 160.000 depressieve patiënten doorspitte, bleek dat de jongere patiënten die met een hoge dosis SSRI werden behandeld, twee keer zo vaak aan zelf-

verminking deden als degenen die een matige dosering kregen. En ten slotte kwam ook de betrouwbaarheid van klinische studies naar de effecten van medicijnen in een twijfelachtig daglicht te staan, toen een onderzoeksteam onder leiding van psychologe Joanna Le Noury een studie uit 2001 opnieuw onder de loep nam. In die studie was een groep onderzoekers onder leiding van psychiater Martin Keller van Brown University tot een positief oordeel gekomen met betrekking tot paroxetine, een veel gebruikt antidepressivum voor volwassenen. Maar toen het team van Le Noury de ruwe onderzoeksgegevens bekeek, bleek dat paroxetine bij jongeren met een depressie niet beter werkte dan een placebo. En hetzelfde

NUTTIGE VRAGENLIJST VOOR HET GEVAL EEN ARTS UW KIND PSYCHOFARMACA VOORSCHRIJFT Kinder- en jeugdpsychiaters adviseren ouders van kinderen met psychische problemen zich over de volgende punten te laten informeren: 1. De naam van het medicijn en eventuele andere benamingen waar onder het bekendstaat. 2. Effectiviteit van het middel bij andere kinderen met vergelijkbare problemen. Is het voor deze concrete aandoening geregistreerd of zijn er redenen om het off-label voor te schrijven? 3. Hoe werkt het medicijn en hoelang duurt het tot het merkbaar effect heeft? Aan welke criteria wordt de effectiviteit afgemeten? 4. Wat zijn gebruikelijke bijwerkingen en welke komen zelden voor? Zijn er ook ernstige bijwerkingen? Bestaat het risico dat de patiënt niet meer zonder het medicijn kan of eraan verslaafd raakt? 5. Aanbevolen dosering en instructies voor het innemen. 6. Vereiste medische routine-onderzoeken vooraf en controle gedu rende de behandeling; documentatie van hoe de jonge patiënt op de medicatie reageert; bevoegdheid om de dosering aan te passen en de werking van het middel te verifiëren. 7. Activiteiten die de patiënt gedurende de behandeling moet vermijden. 8. Hoe lang moet het middel geslikt worden en wat zijn redenen om de medicatie te beëindigen? Hoe om te gaan met problemen als ziekte en bijwerkingen? 9. Wat zijn de kosten per week of per maand? (En bestaat er mis schien een generisch geneesmiddel met dezelfde werkzame stof dat goedkoper is dan het oorspronkelijke merk?) 10. Is het verplicht derden (bijvoorbeeld leerkrachten of het perso- neel van de crèche) op de hoogte te stellen?

26

gold voor imipramine, een middel waarmee paroxetine was vergeleken. Sterker nog: paroxetine leidde tot suïcidale gedachten en handelingen en imipramine veroorzaakte hart- en vaatproblemen. De auteurs van de studie hadden bij de publicatie in 2001 kennelijk tal van incidenten verzwegen of gebagatelliseerd. De Food and Drug Administration, de instantie die in de Verenigde Staten toezicht houdt op de kwaliteit en de veiligheid van voedsel en medicijnen, heeft al in 2002 gewaarschuwd voor de risico’s van het voorschrijven van antidepressiva voor minderjarigen. In 2005 sloot de Duitse toezichthouder voor medicijnen zich bij die waarschuwing aan en adviseerde SSRI’s en SNRI’s (selectieve serotonine-en-noradrenalineheropnameremmers, een ander type antidepressiva) alleen voor te schrijven wanneer ze voor de betreffende leeftijdsgroep zijn geregistreerd.

SCHADELIJKE GEVOLGEN OP DE LANGERE TERMIJN Welke ongewenste effecten psychofarmaca op de langere termijn hebben, is nog grotendeels onbekend. ‘We weten niet welke invloed ze hebben op de ontwikkeling van het brein van kinderen en adolescenten’, waarschuwt Wilfried Huck, een inmiddels gepensioneerde kinder- en jeugdpsychiater, verbonden aan de universiteitskliniek van de Duitse stad Hamm. Marcel Romanos zegt: ‘Antidepressiva uit de SSRI-klasse en stimulerende middelen als methylfenidaat tegen ADHD worden al zo lang voorgeschreven dat eventuele schade op de lange termijn inmiddels wel opgevallen zou moeten zijn. De bijwerkingen van die middelen hebben we onder controle. Maar bij antipsychotica ligt de zaak problematischer.’ Zo blijken jonge patiënten na het slikken van bepaalde antipsychotica gemiddeld meer in gewicht toe te nemen dan oudere. Ook kunnen hun bloedwaarden veranderen en soms treden er lang aanhoudende motorische stoornissen op. Mogelijk brengen deze medicijnen op de lange termijn zelfs blijvende schade toe aan het brein. Hoe meer antipsychotica volwassenen in de loop van hun leven slikken, hoe minder grijze en witte stof ze uiteindelijk hebben, vooral


S A M E N G E VAT TWIJFELACHTIGE GENEESMIDDELEN 1. Aan kinderen en jongeren worden steeds vaker antidepressiva en antipsychotica voorgeschreven – in veel gevallen off-label. Dat wil zeggen dat het medicijn eigenlijk niet is geregistreerd voor die leeftijd of voor de betreffende aandoening, maar dat het in bepaalde gevallen toch zinvol en legitiem is er gebruik van te maken. 2. Er zijn nog maar weinig klinische studies met minderjarigen uitgevoerd naar de werking van medicijnen. Daardoor is er nog veel onbekend over het nut en de risico’s van het toedienen van psychofarmaca bij deze leeftijdsgroep. Het is echter wel duidelijk dat een aantal veel gebruikte middelen allerlei bijwerkingen hebben, zoals gewichtstoename, zelfmoordneigingen, motorische stoornissen en hart- en vaatziekten. 3. Bij angststoornissen, depressies en dwangstoornissen werkt cognitieve gedragstherapie vaak het beste en heeft aanvullende medicatie over het algemeen niet veel toegevoegde waarde. Maar bij ADHD en psychosen kunnen psychofarmaca soms wel soelaas bieden.

in de frontale cortex. Op grond van de beschikbare data kunnen we nog geen definitieve conclusies trekken voor wat betreft oorzaak en gevolg. Maar als deze medicijnen inderdaad een dergelijk schadelijk effect hebben, is dat vooral riskant voor kinderen en adolescenten, omdat bij hen hersengebieden nog niet volledig zijn gerijpt. Helaas zijn er nog geen representatieve longitudinale studies uitgevoerd die op dat punt uitsluitsel kunnen geven. Daarom hebben de Europese Unie en het Amerikaanse Institute of Mental Health besloten een aantal groots opgezette onderzoeken te financieren. De EU heeft bijvoorbeeld zes miljoen euro uitgetrokken voor onderzoek naar de effectiviteit en bijwerkingen van antipsychotica die off-label worden voorgeschreven aan kinderen met stoornissen in hun sociale gedrag. Aan dat onderzoek doen onderzoeksteams uit Duitsland en zes andere Europese landen mee. Verder houden artsen aan zestien Duitse behandelcentra – in het kader van een onderzoeksproject van de Duitse instantie die toezicht houdt op het gebruik en de productie van medicijnen – drie jaar lang volgens een vast protocol bij wat de effecten zijn van psychofarmaca.

‘TELKENS EEN INDIVIDUELE AFWEGING MAKEN’ Maar wat moeten we in afwachting van de resultaten doen, nu onze kennis nog

zulke grote hiaten vertoont? ‘Aangezien we momenteel nog onvoldoende weten over de effectiviteit en bijwerkingen op de lange termijn, moeten we bij elke patiënt afzonderlijk de voordelen en de risico’s tegen elkaar afwegen’, zegt Bachmann. In elk geval moeten artsen hun jonge patiënten en hun familie zorgvuldig informeren over mogelijke ongewenste bijwerkingen en hun toestemming vragen alvorens de behandeling te starten. Maar over het algemeen zouden artsen bij voorkeur moeten kiezen voor een andere behandelmethode. De behandelaar heeft de grootste kans op succes, aldus Huck, ‘wanneer hij de patiënt hoop geeft dat zijn toestand zal verbeteren, hem het vertrouwen in andere mensen teruggeeft en hem accepteert zoals hij is.’ Het kan ook helpen wanneer de patiënt nieuwe sociale relaties opbouwt of dat bestaande relaties nieuw leven wordt ingeblazen. ‘Als bijvoorbeeld een kind met ADHD beter geïntegreerd is in zijn omgeving, zal het minder geneigd en in staat zijn dat sociale netwerk kapot te maken.’ In Scandinavië heeft men met een dergelijke aanpak al succes geboekt bij de behandeling van psychosen. Zo is er in Finland een flexibele vorm van psychotherapie ontwikkeld – de zogeheten need-adapted treatment – waarbij bijna de helft van de patiënten het de eerste twee jaar zonder antipsychotica kan

stellen. En de Soteria-methode, voor mensen met acute schizofrenie, werkt volgens vergelijkbare principes. Hierbij staat de emotionele ontspanning centraal en de patiënten slikken in de regel aanzienlijk minder pillen. In Duitsland bestaan er momenteel vijf Soteria-opvanghuizen. Zulke alternatieve behandelmethoden tonen alvast aan, zo stelt Huck, dat je ook op een andere manier met patiënten kunt omgaan. Dat kost natuurlijk wel tijd en vereist een geschikte omgeving. Maar van één ding is Huck overtuigd: ‘Als men in klinieken andere mogelijkheden had, bijvoorbeeld meer personeel, zouden er aanzienlijk minder minderjarigen met psychofarmaca behandeld worden.’

DE AUTEUR NELE LANGOSCH is afgestudeerd in de psychologie en werkt als journalist in Hamburg. Ze is erg enthousiast over de successen die er bij psychosen worden geboekt met alternatieve behandelmethoden – geheel zonder medicatie.

MEER OVER DIT ONDERWERP Antipsychotic Prescription in Children and Adolescents – An Analysis of Data from a German Statutory Health Insurance Company from 20052012. C.J. Bachmann e.a. in Deutsches Ärzteblatt 111, 2014; pp. 25-34. Psychopharmakologie in der Kinderund Jugendpsychiatrie in Deutschland: Off-label-Use und Zulassungen verfügbarer Fertigarzneimittel. K. Grau e.a. in Psychopharmakotherapie 22, 2015; pp. 240-249. Restoring Study 329: Efficacy and Harms of Paroxetine and Imipramine in Treatment of Major Depression in Adolescence. J. Le Noury e.a. in British Medical Journal 351(4320), 2015. Grey Matter Volumes in Treatment Naïve v. Chronically Treated Children with Attention Deficit/Hyperactivity Disorder: A Combined Approach. T. Villemonteix e.a. in European Neuropsychopharmacology 25, 2015; pp. 1118-1127. 27


ONZICHTBARE

MEISJES Door Maia Szalavitz

28


Bij veel meisjes uit autisme zich anders dan bij jongens, waardoor het vaak onopgemerkt blijft en niet of verkeerd behandeld wordt.

A

ls peuter begon Frances laat te brabbelen. Ze was ook laat met lopen en met praten. Pas op haar derde reageerde ze op haar eigen naam. Haar ouders zagen wel dat haar ontwikkeling niet helemaal liep zoals bij andere kinderen, maar autisme was wel het laatste waar ze aan dachten. ‘Ze was erg sociaal - een bijzonder vrolijk, makkelijk kind’, vertelt haar vader Kevin Pelphrey. Pelphrey is onderzoeker aan het wereldvermaarde Child Study Center van Yale, en hij is een autoriteit in het onderzoek naar autisme. Toch miste hij de symptomen bij zijn eigen dochter. Frances was vijf jaar oud toen de diag-

moest Frances op twintig maanden aan haar ogen geopereerd worden omdat ze loensde. ‘We kregen een hele resem verschillende kleine diagnoses te horen. “Oh, je hebt een dochter”, zeiden ze almaar. “Het is geen autisme.”’ Klassiek autisme, aspergersydroom en PDD-NOS worden sinds enkele jaren gebundeld onder de noemer autismespectrumstoornis of ASS. Die waaier van ontwikkelingsaandoenigen wordt gekenmerkt door moeilijkheden met communicatie en interactie en door repetitief, rigide gedrag. Een op de 68 Amerikaanse kinderen heeft ASS, en tot nu toe werd gedacht dat de stoornis ten minste vier keer vaker voorkwam bij jongens dan bij meisjes. Men ging

‘Alles wat we dachten te weten over autisme lijkt alleen te kloppen voor jongens’ Psycholoog Kevin Pelphrey, Yale University

nose eindelijk viel. Vandaag is ze een tengere tiener met lichte sproeten en haar vaders warme bruine ogen. Net zoals de typische twaalfjarige is ze wat beschroomd, maar weet ze donders goed wat ze wel en niet wil, en net zoals in elk ander gezin vliegen zij en haar broer Lowell elkaar geregeld in de haren, zoals ook nu aan de keukentafel - ‘Mama, hij schopt me!’ Ook Lowell heeft een autismespectrumstoornis, maar hij was amper 16 maanden oud toen de diagnose werd gesteld. Bij Lowell was het meteen duidelijk, vertelt hun moeder, maar met Frances liepen ze van de ene dokter naar de andere, en steeds kregen ze het advies het nog even even aan te kijken. Er werden ook vaak fysieke oorzaken aangehaald voor haar achterstand. Zo

er ook van uit dat meisjes met autisme gemiddeld een zwaardere vorm van ASS hadden, met ernstigere symptomen zoals intellectuele beperkingen. Maar de deskundigen hebben wellicht lange tijd op het verkeerde spoor gezeten. De criteria waarop artsen zich baseren bij een diagnose zijn vrijwel uitsluitend afgeleid uit onderzoek bij jongens, en bij Frances en veel andere meisjes uit de stoornis zich heel anders. Daardoor wordt ze vaak pas laat gediagnosticeerd. Bij anderen wordt de ziekte nooit opgemerkt of valt een verkeerde diagnose, zoals ADHD of obsessief-compulsieve stoornis (OCS). Ook met anorexia wordt de stoornis volgens sommige onderzoekers verward. Het recente onderzoek naar autisme bij meisjes zet heel wat gevestigde theorieën op de helling - niet 29


alleen over autisme, maar ook over de biologische en sociale verschillen tussen mannen en vrouwen en hoe die de ontwikkeling van jongens en meisjes beïnvloeden. We beginnen nu ook beter te begrijpen hoe we meisjes en vrouwen op het autismespectrum het leven makkelijker kunnen maken.

Boekverslaving en een obsessie voor omgangsregels is veel typischer voor autistische meisjes dan jongens

30

ANDERS VOOR MEISJES De afgelopen jaren is heel wat onderzoek gedaan naar het genderverschil op het autismespectrum. Daaruit blijkt dat een aantal sociale en persoonlijke factoren ertoe zouden kunnen bijdragen dat meisjes de symptomen van ASS beter maskeren of compenseren dan jongens. Bovendien zouden biologische factoren de ontwikkeling van de stoornis in de weg kunnen staan (zie pagina 34). De onderzoekers hebben ook vastgesteld dat de diagnosecriteria een vertekend beeld geven. In 2012 hebben Francesca Happé en haar collega’s van King’s College Londen onderzocht hoe vaak autistische kenmerken voorkwamen bij meer dan 15.000 tweelingen, en hoe vaak ze met autisme gediagnosticeerd werden. Wanneer de symptomen bij jongens en meisjes even uitgesproken waren, zo stelden de onderzoekers vast, viel bij meisjes pas de diagnose als ze ernstigere gedragsproblemen hadden of een zware intellectuele beperking. Dat doet vermoeden dat meisjes met een mildere vorm van ASS, vroeger ook wel het syndroom van Asperger genoemd, vaak onder de radar blijven. Thomas Frazier en zijn collega’s van de Cleveland Clinic zijn in 2014 tot een soortgelijke conclusie gekomen. In een onderzoek met 2.418 autistische kinderen stelden ze bij de 304 meisjes vaker een laag IQ en zware gedragsproblemen vast. Ze hadden ook minder (of minder uitgesproken) ‘beperkte interesses’. Dergelijke fixaties op één specifiek onderwerp - dinosaurussen bijvoorbeeld, of Disneyfilms - bezegelen vaak de diagnose aan het mildere eind van het autismespectrum. Maar de traditionele voorbeelden die worden gebruikt bij de diagnosestelling zijn vaak stereotiep mannelijk - fixaties op treintabellen of cijfers, bijvoorbeeld. Zo vallen meisjes dus alweer uit de boot. Een studie uit


2013 heeft dan weer aangetoond dat veel meisjes, net zoals Frances, de diagnose later te horen krijgen dan jongens. Steeds meer wetenschappers hopen te achterhalen wat sekse en genderrollen ons kunnen leren over autisme - en vice versa. Voor Pelphrey is het ook een persoonlijke zoektocht. Van zijn drie kinderen kent alleen het middelste een typische ontwikkeling. Kenneth is een klassiek geval van het ‘syndroom van het middelste kind’, grapt hij. Hij klaagt dat zijn broer en zus ‘overal mee kunnen wegkomen dankzij hun autisme.’ Samen met een groep onderzoekers van Harvard University, de Universiteit van Californië (Los Angeles) en de Universiteit van Washington voert Pelphrey een grootschalige studie uit bij meisjes

steeds opnieuw op stuiten is dat alles wat we dachten te weten over de functionele ontwikkeling van de hersenen niet klopt’, vertelt hij. ‘Alles wat we dachten te weten over autisme blijkt alleen te kloppen voor jongens.’ Het is bijvoorbeeld uitvoerig bewezen dat jongens met autisme sociale informatie zoals oogbewegingen en gebaren vaak verwerken in andere hersengebieden dan gewone jongens. ‘Dat was een doorbraak in het autismeonderzoek,’ vertelt Pelphrey, ‘maar voor autistische meisjes lijkt het niet te kloppen.’ Meisjes verwerken sociale informatie wel anders dan andere meisjes, maar niet zoals autistische jongens. Er is minder activiteit in de hersengebieden die sociaal gedrag aansturen, iets wat ook opvalt

De gevestigde theorie dat er voor elk meisje met een autismespectrumstoornis vier jongens zijn met ASS, is bijna zeker fout, net zoals het idee dat autisme ernstiger is bij meisjes en vrouwen met autisme, die gevolgd zullen worden van kind tot jongvolwassene. De onderzoekers willen de hand leggen op ‘elk stukje klinische informatie dat we kunnen krijgen, want we weten niet waar we precies naar op zoek zijn’, aldus Pelphrey. Ze vragen de deelnemers en hun familieleden ook om onderzoekssuggesties, want zij zien met eigen ogen wat het verschil kan maken en wat het moeilijkst ligt. De meisjes zullen in het onderzoek worden vergeleken met autistische jongens en met jongens en meisjes met een gemiddelde ontwikkeling. En zulke vergelijkingen, onder meer op basis van hersenscans en DNA-tests, moeten helpen uitwijzen welke ontwikkelingsfactoren geworteld zijn in autisme en welke in gender. De onderzoekers hopen eveneens te achterhalen of autisme zelf sekseverschillen in de hersenen beïnvloedt, en hoe sociale en biologische factoren op elkaar inwerken bij gendertypisch gedrag. Het voorlopige onderzoek heeft al fascinerende verschillen aan het licht gebracht. ‘Het verrassendste waar we

bij typische jongens van dezelfde leeftijd. Bij een doorsnee meisje zijn die gebieden actiever, zegt Pelphrey, maar een jongen met die meetresultaten zou niet als autistisch bestempeld worden. Ook alle andere hersenactiviteit die het onderzoeksteam in kaart brengt, blijkt dat patroon te volgen. Bij meisjes met autisme leunt de hersenwerking dus misschien meer aan bij die van typische jongens dan bij die van autistische jongens. In een kleinschalige gedragsstudie kwam een team van Deakin University in Australië in 2014 tot een soortgelijke conclusie. Jane McGillivray en haar collega’s vergeleken 24 jongens en 25 meisjes met autisme met evenveel normaal ontwikkelende kinderen. Voor wat betreft vriendschapskwaliteit en empathie scoorden de autistische meisjes even hoog als niet-autistische jongens van dezelfde leeftijd, maar wel lager dan niet-autistische meisjes. Pelphreys onderzoek onderstreept ook de verschillen in de normale ontwikkeling van meisjes en jongens. Sekshormonen ‘beïnvloeden zo goed als elke structuur en elk proces dat je zou willen

bestuderen’, zegt hij. Dat meisjes veelal sneller volwassen worden dan jongens is al lang geweten, maar de verschillen in de hersenen lijken nog veel groter dan het verschil in gedrag.

EEN MASKER VOOR AUTISME Jennifer O’Toole is auteur en bezieler van Asperkids, een bedrijf en website over autisme. Zelf kreeg ze pas te horen dat ze een autismespectrumstoornis had nadat haar man, dochter en zonen dezelfde diagnose gekregen hadden. Voor de buitenwereld leek ze nochtans de antithese van autisme. In haar studententijd was ze cheerleader en was ze actief bij een studentenvereniging. Haar vriendje was de voorzitter van zijn eigen studentenclub. Maar achter die façade zag de werkelijkheid er voor O’Toole heel anders uit. Ze was zo begaafd dat ze overtuigend een rol kon spelen, maar de omgang met anderen was vaak slopend. Zodra ze kon lezen - ze was toen pas drie - bestudeerde ze mensen als was het wiskunde, en dat bracht ze in de praktijk. Wat de meeste kinderen al spelend leren, haalde zij uit de boeken die ze verslond en onthield ze uit de sociale flaters die ze sloeg op de speelplaats. O’Tooles verhaal illustreert hoe sommige mensen een ontwikkelingsstoornis verbazend goed kunnen verbergen, en lijkt te verklaren waarom autisme bij meisjes vaak onopgemerkt blijft: ze kunnen hun symptomen mogelijk beter camoufleren. ‘Louter op basis van gedrag merk je misschien niet echt een verschil op’, weet ook psychopatholoog Simon Baron-Cohen van de universiteit van Cambridge. ‘Het komt erop aan om dieper te graven en te luisteren naar hoe zijzelf de wereld ervaren.’ O’Tooles boekverslaving en haar obsessie voor omgangsregels, zo leert de klinische ervaring, is veel typischer voor autistische meisjes dan jongens. Die laatsten kan het vaak niet echt schelen dat ze geen vrienden hebben. Die sociale onverschilligheid is ook opgenomen in sommige diagnostische richtlijnen, waardoor meisjes over het hoofd worden gezien. Autistische meisjes hechten niet alleen meer belang aan verbondenheid; ze spelen ook anders. Onderzoek wijst uit 31


dat repetitief gedrag minder voorkomt bij autistische meisjes dan bij jongens met ASS. Het onderzoek van Thomas Frazier uit 2014 toont aan dat ze vaak niet dezelfde soort stereotiepe hobby’s hebben. Hun interesses komen veel sterker overeen met die van gewone meisjes. Frances Pelphrey was bijvoorbeeld helemaal in de ban van Disneyfiguren en de poppen van American Girl. Dat lijkt eerder typisch meisjesachtig dan autistisch. De meisjes spelen ook vaker ‘doen alsof’-spelletjes, die als atypisch beschouwd worden voor autistische kinderen. Ook hier slagen ze er prima in hun symptomen te camoufleren. Wanneer O’Toole met haar Barbiepoppen een trouwerij uitbeeldde, leek dat voor haar ouders typisch ‘doen alsof.’ Maar in plaats van zich in te beelden dat zij de bruid was en verhaaltjes te fantaseren, ging het voor O’Toole om het statische, geordende beeld dat ze nauwgezet in scène zette. Anders dan bij jongens ligt het verschil tussen normaal en autistisch ontwikkelende meisjes misschien minder in de aard van hun interesses dan in hoezeer ze erin opgaan. Sommigen weigeren over ook maar iets anders te praten, of sturen gesprekken altijd dezelfde richting uit. ‘De omschrijvingen voor vrouwen op het spectrum laten zich samenvatten in een woord: “te”’, vertelt O’Toole. ‘Te intens, te gevoelig, te dit, te dat.’ Ze beschrijft hoe ze afsteekt bij de anderen door haar sociale onbeholpenheid en haar zintuiglijke ervaringen.

Menigtes zijn vaak overweldigend, en ze heeft het moeilijk met sommige texturen en luide geluiden. Algemeen gesproken, vertelt O’Toole, voelen mensen op het spectrum zich altijd in mindere of meerdere mate angstig, doorgaans met een zintuiglijke of sociale aanleiding. Dat geldt ook voor haarzelf. Als tiener kon O’Toole haar autistische hyperfocus kwijt in iets waar de huidige cultuur veel vrouwen naartoe drijft: ze richtte zich op diëten en haar lichaamsbeeld, gepaard aan een flinke dosis perfectionisme. ‘Ik hield in tabellen bij hoeveel calorieën, hoeveel grammen van alles en nog wat (ik kon eten)’, vertelt ze. O’Toole werd zo anorectisch dat ze op haar vijfentwintigste moest worden opgenomen. Halfweg de jaren 2000 begon een groep wetenschappers onder leiding van psychiater Janet Treasure van King’s College London de hypothese te onderzoeken dat autisme bij vrouwen zich kan uiten als anorexia, en dat dat een juiste diagnose in de weg kan staan. ‘Er zitten frappante gelijkenissen in de cognitieve profielen’, zegt haar collega en eetstoornisspecialiste Kate Tchanturia. Zowel mensen met autisme als mensen met anorexia houden vast aan bepaalde gedragspatronen, ze hebben vooral oog voor detail en hebben het lastig met verandering. Bovendien vinden veel mensen met ASS bepaalde smaken en texturen weerzinwekkend, waardoor ze weinig gevarieerd eten. Er is al wat studiewerk gedaan naar het

S A M E N G E VAT VROUWELIJK AUTISME 1. Een op de 68 Amerikaanse kinderen wordt met autisme gediagnosticeerd, maar volgens recent onderzoek wordt het bij veel meisjes over het hoofd gezien. 2. Uit gedragsanalyse en hersenonderzoek blijkt dat de stoornis zich bij hen anders uit. Hun sociale vaardigheden sluiten mogelijk dichter aan bij het typische gedrag van jongens van dezelfde leeftijd dan bij dat van normaal ontwikkelende meisjes of van jongens met autisme. 3. Dat autisme bij meisjes moeilijker wordt herkend, is mogelijk deels te wijten aan de diagnosecriteria die grotendeels zijn opgesteld op basis van onderzoek bij jongens. Hun symptomen worden bovendien vaak aan andere oorzaken toegeschreven, zoals obsessief-compulsieve stoornis of anorexia.

32

verband tussen anorexia en autisme. In 2013 deed Baron-Cohen onderzoek bij een groep van 1.675 tienermeisjes, van wie er 66 anorexia hadden. Zij bleken meer uitgesproken autistische kenmerken te hebben dan de gezonde meisjes. Daarmee is niet gezegd dat de meeste vrouwen met anorexia ook aan autisme lijden, maar een meta-analyse van Tchanturia en haar collega’s legde de incidentie in 2015 rond de 23 procent. Dat is heel wat hoger dan bij de algemene bevolking. Het lijkt dus logisch dat bij sommige van de ‘ontbrekende meisjes’ op het autismespectrum verkeerdelijk de diagnose van een eetstoornis wordt gesteld. Doordat autisme en ADHD vaak samen voorkomen, en omdat ADHD vaak gepaard gaat met autistische trekjes, krijgen sommige hyperactieve of verstrooide meisjes misschien dat etiket opgeplakt, ook al is autisme een betere diagnose. Doordat obsessief-compulsief gedrag, starheid en angst voor verandering zowel ASS als OCD kenmerkt, zitten er wellicht ook in die groep autistische meisjes en vrouwen verscholen.

DE GENDERROL Zelfs jonge vrouwen bij wie het meteen duidelijk is dat ze ASS hebben, wacht een moeilijk parcours, vooral op sociaal vlak. Dat was ook zo voor Grainne. Haar moeder, Maggie Halliday, komt uit een groot Iers gezin. Al gauw zag ze dat Grainne anders was dan haar twee andere kinderen. ‘Ik besefte dat er iets niet klopte toen ze nog maar een paar maanden oud was’, vertelt Halliday. ‘Ze hield er niet van dat je haar knuffelde. Ze hield zich slap, en je kon haar niet oppakken.’ Grainne scoort qua IQ onder in de middenmoot, maar die tests zeggen niets over haar capaciteiten en haar beperkingen. Als tiener is ze bezeten van boybands en musicals. Het meisje is vreselijk verlegen, maar op het podium bloeit ze open en ze doet niets liever dan zingen. ‘Als ze in een stuk speelt en het script krijgt, dan kent ze na een week ieders tekst en elk lied uit haar hoofd’, vertelt Halliday. Door een genetische aandoening is Grainne maar 1,50m groot. Ze is iemand van weinig woorden en zal zelf


zelden een gesprek aangaan, maar ze is vrolijk en haar brede glimlach geeft aan dat ze wel contact wil leggen. Als ze iets zegt, is het weloverwogen. Op de vraag of autistische meisjes volgens haar socialer zijn dan autistische jongens antwoordt ze: ‘Sommige misschien wel.’ Veralgemenen wil ze niet. De puberteit is voor niemand een lachertje, maar autistische meisjes heb-

sommige autistische meisjes en vrouwen ook een makkelijkere prooi voor seksuele uitbuiting. O’Toole is zelf het slachtoffer geweest van misbruik in een relatie, iets wat volgens haar een ‘endemisch’ probleem is bij vrouwen op het spectrum; velen van hen zijn zich pijnlijk bewust van hun sociaal isolement. ‘Als je het gevoel hebt dat je te moeilijk bent om van te houden, neem je ge-

Vergelijkend onderzoek naar jongens en meisjes met ASS zal ons wellicht niet alleen veel leren over autisme, maar ook over hoe gender een normale ontwikkeling bepaalt ben het nog heel wat moeilijker. Op de lagere school is de wereld van de vriendschap veel makkelijker te navigeren, maar de ‘gemene meiden’ van de middelbare school en de finesses van flirten en afspraakjes zijn voor hen een niet te ontwarren kluwen. Bovendien komen tegelijk onvoorspelbare nieuwigheden op hen af: ze krijgen borsten, worden voor het eerst ongesteld en hun humeur schiet alle kanten uit. Zulke plotse veranderingen zijn zowat het ergste wat iemand met autisme kan overkomen. ‘Ze zou graag een vriendje hebben - daarom houdt ze ook zo van boybands’, vertelt Halliday, al denkt ze dat haar dochter misschien niet goed begrijpt wat het zou betekenen om een relatie te hebben. Door hun directheid en de neiging om alles letterlijk op te vatten, zijn

noegen met kruimels’, vertelt ze. In dat opzicht is autisme misschien pijnlijker voor vrouwen; als het je niet kan schelen of je een sociaal leven hebt of niet, weet je niet wat je mist, maar wie verlangt naar verbondenheid en die niet kan vinden, wordt verteerd door de eenzaamheid. In 2014 beschreef Baron-Cohen hoe 66 procent van de volwassenen met een milde vorm van ASS met zelfmoordgedachten worstelt. Dat is ongeveer tien keer meer dan bij de algemene bevolking. Bij vrouwen, die een derde van de steekproef uitmaakten, lag het cijfer op 71 procent. Tot voor kort moesten autistische meisjes grotendeels zelf hun weg vinden in het kluwen van de sociale interactie, maar daar komt langzaamaan verandering in. Zo loopt in Kansas City het initia-

tief Girls Night Out van Rene Jamison, een universitair docente geneeskunde aan de plaatselijke universiteit. Door specifieke problemen zoals hygiëne en kledij aan te kaarten, helpt het de meisjes door de puberteit te navigeren. De thema’s lijken mogelijk banaal en stereotiep, maar dergelijke ‘oppervlakkigheden’ kunnen echt struikelblokken zijn die hun onafhankelijkheid in de weg staan. Zelfs bijzonder intelligente meisjes op het spectrum hebben het daar moeilijk mee, weet Jamison. Sommige problemen zijn zintuiglijk van aard; andere keren gaat het om het gepaste gedrag bij iets wat voor hen onbelangrijk lijkt. ‘Toen Grainne in de tweede klas zat, moest ik haar zeggen dat het tegen de wet is om geen beha te dragen’, vertelt Halliday. Haar dochter vond beha’s niet lekker zitten, en van deodorant moest ze ook niks weten, want als jongens dat droegen, stonken ze nog meer - daar had ze hoogstwaarschijnlijk gelijk in. Girls Night Out organiseert allerlei leuke activiteiten, zoals manicure of sport. Ze worden begeleid door ‘normale’ meisjes die met hen praten over jongens en alles waar ze het misschien liever niet met volwassenen over hebben. ‘Een van de dingen waar we echt aan werken, is dat ze nieuwe dingen proberen om te ontdekken waar hun interesses liggen’, vertelt Rene Jamison. In 2015 opende Felicity House zijn deuren, volgens de oprichters het eerste ontmoetingscentrum voor vrouwen op het spectrum. In een indrukwekkend historisch pand in het hart van New York worden cursussen en sociale events georganiseerd waar autistische vrouwen elkaar kunnen leren kennen en helpen. Vijf van de autistische vrouwen die het Felicity House mee opgericht hebben, kwamen een paar weken voor de opening bijeen om te praten over hun leven op het spectrum. Bij twee van hen was als kind de diagnose van autisme gevallen: bij de ene werd asperger vastgesteld en bij de andere ‘ADHD met autistische neigingen’, zoals ze het zelf verwoordt. Twee van de drie andere vrouwen hadden geworsteld met depressie voor ze als volwassene gediagnosticeerd werden. Emily Brooks is auteur, en ze volgt aan City University in New York de 33


DE BESCHERM(EN)DE SEKSE Als hoogleraar psychopathologie en directeur van

centraties testosteron en andere hormonen in de baar-

het Autism Research Center van de Universiteit van

moeder. In de eerste cohorte zaten te weinig meisjes met

Cambridge heeft Simon Baron-Cohen enkele van de grote

autisme, dus de bevinding wordt momenteel gecontro-

theorieën helpen ontwikkelen die bepalen hoe we nu

leerd bij recentere stalen. Ook een grootschalige Zweedse

tegen autisme aankijken. Een van zijn hypothesen, die in

studie uit hetzelfde jaar schraagt de hypothese. Daaruit

2002 voor het eerst in de literatuur verscheen, veronder-

bleek dat vrouwen 59 procent meer risico lopen een kind

stelt dat autisme veroorzaakt wordt wanneer de foetus

met autisme te baren als ze lijden aan PCOS (polycysteus-

bovenmatig wordt blootgesteld aan mannelijke hormo-

ovariumsyndroom), een endocriene stoornis gekenmerkt

nen zoals testosteron. Het zogeheten ‘extreem mannelijk

door een teveel aan mannelijke hormonen.

brein’ gaat sterker systeemdenken (objecten en ideeën

Weinig wetenschappers - ook Baron-Cohen niet - den-

doorgronden en categoriseren) dan empathisch denken

ken dat een extreem mannelijk brein het hele verhaal

(aandacht voor sociale interactie en het gezichtspunt

is. Een tweede idee vertrekt van de typische sterktes

van anderen).

van de vrouw. Als vrouwelijke hormonen en een typisch

Als die hypothese klopt, zou het autistische brein beter

vrouwelijke hersenstructuur helpen om de emoties van

scoren op gebieden waar gemiddeld gezien de sterktes

anderen beter in te schatten en meer oog te hebben voor

liggen van de man, en zwakker wat typisch vrouwelijke

sociale gevoeligheden, dan zou die aanleg pas na heel wat

troeven betreft. (Zulke gemiddelden zeggen natuurlijk

meer genetische ‘klappen’ of omgevingsschade zozeer

niets over de capaciteiten van individuen, en de verschil-

zijn aangetast dat autisme gediagnosticeerd zou worden.

len weerspiegelen misschien evenzeer cultureel bepaalde

Het vrouwelijk brein, zo stelt de hypothese, is dus beter

als genetische factoren.)

beschermd tegen autisme.

De laatste tijd lijkt heel wat onderzoek de theorie te

Verschillende studies hebben aangetoond dat in gezin-

onderbouwen. In 2010 ontdekten Baron-Cohen en zijn

nen met autistische dochters meer zogeheten copy-

collega’s bijvoorbeeld dat een hoger testosterongehalte

numbervariaties voorkomen - afwijkingen in het aantal

in het vruchtwater van een mannelijke foetus de kans

kopieën van DNA-segmenten - dan in gezinnen met

vergroot dat het kind autistische trekjes ontwikkelt. In

alleen jongens met ASS. Een onderzoek uit 2014 door

2013 werkte Baron-Cohen mee aan een onderzoek onder

geneticus Sébastien Jacquemont van de Universiteit van

leiding van Meng-Chuan Lai, een collega van Cambridge,

Lausanne toont dan weer aan dat vrouwen met autisme

waarin op basis van hersenscans werd aangetoond dat bij

300 keer meer van zulke schadelijke mutaties hebben dan

kinderen met autisme het vaakst afwijkingen voorkomen

mannen met autisme.

in de hersengebieden die bij normale kinderen verschil-

Als Baron-Cohen het bij het rechte eind heeft, dan zul-

len naargelang hun gender.

len er altijd meer jongens dan meisjes ASS hebben. ‘Ik

In 2015 publiceerden Baron-Cohen en zijn collega’s

vermoed dat er, ook als we heel goed zijn geworden in

hun analyse van een grote hoeveelheid Deense vrucht-

het herkennen van autisme bij vrouwen, nog steeds

waterstalen die gekoppeld zijn aan een databank rond

een mannelijke bias zal zijn’, zegt Baron-Cohen. ‘Die zal

psychische gezondheid. Bij jongens bleek de diagnose van

gewoon niet meer zo uitgesproken zijn als vier tot één.

autisme te correleren met blootstelling aan hogere con-

Het wordt misschien eerder twee tot één.’ - M.S.

34


gloednieuwe ‘master in de wetenschap van functiebeperkingen’. De 26-jarige identificeert zich als ‘genderqueer’ - ze heeft geen overheersend mannelijke of vrouwelijke identiteit - en ze gelooft dat gendernormen de oorzaak zijn van veel problemen voor mensen op het spec-

perger, moet dan weer opboksen tegen raciale normen. ‘Het is niet alleen dat ik een vrouw ben op het spectrum. Ik ben een zwarte vrouw op het spectrum, en ik moet omgaan met sociale conventies die (andere) mensen gewoon naast zich neer kunnen leggen’, vertelde ze. Vrou-

Bij Girls Night Out doen de meiden allerlei leuke activiteiten, zoals manicure of sport trum. Toen ze zei dat jongens veel meer speelruimte krijgen om van de sociale verwachtingen af te wijken, waren de andere vrouwen het daar roerend mee eens. ‘Als een kerel iets doet dat als sociaal ongepast wordt beschouwd … dan wordt hij daar soms in aangemoedigd door zijn vrienden,’ zei ze, terwijl ‘tienermeiden je meteen afblokken als je iets doet dat anders is.’ Leironica Hawkins, een kunstenares die een comic heeft geschreven over as-

wen worden volgens haar ‘waarschijnlijk meer gestraft voor afwijkend gedrag. Ik heb altijd horen zeggen dat vrouwen aanvoelen wat anderen nodig hebben, maar dat geldt niet voor mij. Meestal … voelt het aan alsof ik onder druk gezet word om zo te zijn.’ Door die verwachtingen wordt afwijkend gedrag moeilijk getolereerd, en dat houdt niet op na de schoolbanken. Werk vinden is niet meteen een probleem, maar ondanks uitstekende kwa-

lificaties hebben veel van de vrouwen moeite om hun baan te houden. ‘Je kan dat zien op de faculteitsvergaderingen van zelfs de beste universitaire richtingen’, zegt Pelphrey. ‘De mannen kunnen zich nog steeds veel meer permitteren.’ Naarmate autisme beter bekend raakt, verkleint de kans dat vrouwen en meisjes tussen de mazen van het net glippen. Het ziet er voor de huidige generatie dus heel wat beter uit. Maar het zal nog heel wat onderzoek vergen om de diagnosestelling te verfijnen en specifiek op vrouwen te richten. In de tussentijd kunnen we ons steentje bijdragen door verdraagzamer te zijn voor sociaal onbeholpen gedrag of zulk gedrag bij mannen minder te tolereren. In elk geval zullen we autisme bij meisjes pas herkennen als we de stoornis beter begrijpen. Misschien leren we onderweg ook een en ander over het gedrag van niet-autistische mensen en de manier waarop gender de sociale wereld vormgeeft.

DE AUTEUR MAIA SZALAVITZ is journaliste en (co-) auteur van zeven boeken. In april verschijnt haar jongste boek, Unbroken Brain: A Revolutionary New Way of Understanding Addiction (St. Martin’s Press).

MEER OVER DIT ONDERWERP Thinking in Pictures: My Life with Autism. Herziene en uitgebreide uitgave. Temple Grandin. Vintage, 2006. Aspergirls: Empowering Females with Asperger Syndrome. Rudy Simone. Jessica Kingsley Publishers, 2010. The Autistic Brain: Thinking across the Spectrum. Temple Grandin en Richard Panek. Houghton Mifflin Harcourt, 2013. Seeking Precise Portraits of Girls with Autism. Somer Bishop in Spectrum. Online verschenen op 6 oktober 2015. https://spectrumnews.org/opinion/seekingprecise-portraits-of-girls-with-autism The Lost Girls. Apoorva Mandavilli in Spectrum. Online verschenen op 19 oktober 2015. https://spectrumnews. org/features/deep-dive/the-lost-girls Uit het archief van Scientific American Mind Taking Early Aim at Autism. Luciana Gravotta; januari/februari 2014. Autism Grows Up. Jennifer Richler; januari/februari 2015.

35


Adverteren hoeft niet duur te zijn. www.fastad.be


De kracht van het KINDERBREIN

Het is bekend dat baby’s en jonge kinderen in korte tijd schijnbaar moeiteloos tal van vaardigheden kunnen aanleren. Hun hersenen zijn buitengewoon kneedbaar. Wetenschappers hebben onlangs ontdekt dat het mogelijk is een volwassen brein iets van die zogeheten plasticiteit terug te geven. Door Takao Hensch • Illustratie Harry Campbell 36


N

aar welke muziek luistert u graag? Als u ouder dan dertig bent, zijn daar waarschijnlijk liedjes bij die uitkwamen in uw tienerjaren. De kinderjaren en de adolescentie zijn de meest ontvankelijke periode in het leven van een mens. Onze vroegste herinneringen en ervaringen zijn cruciaal voor de vorming van onze persoonlijkheid – en hebben een diepgaande invloed op alles wat we in de jaren daarna doen. ‘De gewoonten die we in onze vroege jeugd aanleren, maken geen klein verschil – ze maken alle verschil’, zei Aristoteles al meer dan tweeduizend jaar geleden. Recente ontdekkingen in de neurowetenschap hebben deze uitspraak in een nieuw licht gezet. De afgelopen vijftien jaar hebben onderzoekers een duidelijker beeld gekregen van de manier waarop het brein van baby’s en peuters zijn eigen ‘bedrading’ aanlegt – en hoe we van die kennis gebruik kunnen maken om ernstige neurologische en psychiatrische aandoeningen te behandelen. Dat kunnen we door te knutselen aan netwerken in de hersenen. Het brein legt de juiste verbindingen aan in periodes van verhevigde ontwikkeling – de zogeheten kritische periodes – die soms een paar maanden, soms enkele jaren duren. De meeste doen zich voor in de babyleeftijd, maar sommige treden pas op in de tienerjaren. Neurowetenschappers hebben al kritische periodes ontdekt voor het gezichtsvermogen, het gehoor, taal en diverse vormen van sociale interactie. Tijdens zo’n periode voert het kinderbrein als het ware een innige pas de deux uit met zijn omgeving. Vanuit de buitenwereld komen fotonen en geluidsgolven binnen die de moleculaire machinerie van het brein ertoe aanzetten verbindingen tussen hersencellen aan te leggen, en daaruit bepaalde verbindingen te selecteren, die tot de volwassen leeftijd en de oude dag behouden blijven. Als een kritische periode te vroeg of te laat optreedt of niet op het juiste moment begint of eindigt, kan dat rampzalige gevolgen hebben. Het kind in kwestie kan bijvoorbeeld gedeeltelijk blind worden of een aanleg ontwikkelen voor stoornissen als autisme. Een baby

die als gevolg van aangeboren cataract (‘grijze staar’) zijn/haar omgeving niet goed kan waarnemen in de leeftijd van drie tot acht maanden – een kritische periode voor het gezichtsvermogen – loopt een groot risico blijvend blind te worden aan dat oog, doordat de juiste verbindingen tussen hersencellen niet worden aangelegd. Wanneer de kritische periode eenmaal voorbij is, bestaat er nog maar een heel kleine kans dat het kind alsnog een normaal zicht in dat oog ontwikkelt. Het bestaan van die vormende fasen is ruim vijftig jaar geleden voor het eerst ontdekt. (Voor een deel van dat onderzoek hebben Torsten Wiesel en wijlen David Hubel in 1981 de Nobelprijs gekregen.) Daarna was het lange tijd de

amblyopie (‘lui oog’) tot psychoses. Als we beter begrijpen wat zich in de babyhersentjes afspeelt, levert dat wellicht ideeën op voor de ontwikkeling van nieuwe medicijnen. Maar dat niet alleen: leerkrachten, psychologen en beleidsmakers zouden ook meer inzicht krijgen in de fundamentele processen van de ontwikkeling die kinderen doormaken. Ze zouden beter begrijpen wat de gevolgen zijn wanneer een kind door zijn ouders verwaarloosd wordt, en het onderwijs precies kunnen afstemmen op de vermogens waarover een individueel kind in een bepaalde fase van de hersenontwikkeling beschikt.

Onderzoekers zijn er al in geslaagd bij ratten een kritische periode kunstmatig te starten en te beëindigen

Het brein verandert voortdurend, niet alleen in de vroege jeugd. Neurowetenschappers noemen dat vermogen van het brein om zich constant aan te passen plasticiteit. Als u leert jongleren of een nieuwe app op uw smartphone gebruiken, treden er subtiele veranderingen op bij de synapsen, de contactpunten waar signalen worden doorgegeven van de ene zenuwcel naar de andere. Wanneer we proberen een nieuwe vaardigheid onder de knie te krijgen, veroorzaakt dat biochemische veranderingen in een zenuwcel, met als gevolg dat de signaaloverdracht via de synapsen sterker of zwakker wordt. Deze vorm van plasticiteit blijft levenslang bestaan. Een mens is dus nooit te oud om iets nieuws te leren. Maar vooral tijdens de kritische periodes in de vroege jeugd vinden er cruciale veranderingen plaats. Een baby komt ter wereld met een woekerend oerwoud van synapsen waar fors in gekapt moet worden, wil het brein fatsoenlijk functioneren. Deze noodzakelijke veranderingen in de hersenstructuur – het wegsnoeien van overbodige synapsen – vinden plaats in de daarvoor bestemde kritische periode. Wetenschappers die de kritische periodes bestuderen, concentreren zich vaak op het visuele systeem, het gezichtsvermogen, omdat dat zich relatief gemakkelijk laat manipuleren. Na de geboorte begint de in het achterhoofd gelegen visuele cortex te reageren

heersende opinie onder neurowetenschappers dat kritische periodes van voorbijgaande aard zijn en dat, als zo’n periode eenmaal voorbij is, het onherroepelijk te laat is. Maar dankzij nieuwe onderzoeksmethoden die het mogelijk maken de kritische perioden op moleculair niveau te bestuderen, zijn veel van die gangbare opvattingen sinds kort achterhaald. Met dierproeven – en zelfs een paar experimenten op mensen – is aangetoond dat het waarschijnlijk mogelijk is op latere leeftijd opnieuw een kritische periode te laten beginnen en zo een kapot brein te repareren. Dat zou ongekende mogelijkheden bieden. Misschien kunnen we in de toekomst chemische schakelaars omzetten die een nieuwe cruciale periode opstarten waarin het brein nieuwe verbindingen aanlegt, en op die manier allerlei neurologische en psychiatrische aandoeningen genezen – variërend van

SCHAKELAARS DIE EEN KRITISCHE PERIODE AAN EN UIT ZETTEN

37


op de stroom van licht die via de ogen en de gezichtszenuw oftewel de nervus opticus binnenkomt. De inkomende fotonen activeren cellen in de visuele cortex. Sommige cellen vuren gelijktijdig, waardoor er nieuwe synapsen tussen die cellen ontstaan. Vandaar dat neurowetenschappers deze stelregel hanteren: cellen die tegelijk vuren, verbinden zich met elkaar. (In het Engels klinkt het een stuk beter: ‘Cells that fire together, wire together’). Synapsen die uit de pas lopen en niet in koor ‘spreken’ worden weggesnoeid. De kritische periode voor het aanleggen van verbindingen in het visuele systeem van een baby loopt na enkele jaren ten einde en de bedrading die dan aanwezig is, blijft gewoonlijk de rest van het leven bestaan. Onderzoekers die zich bezighouden met de neurobiologische aspecten van de ontwikkeling van kinderen zouden graag weten hoe ze de timing van de kritische perioden tot op zekere hoogte kunnen beïnvloeden. Dat zou immers de mogelijkheid openen om gemiste kansen of fouten bij het aanleggen van verbindingen tussen de neuronen in een zich ontwikkelend brein te corrigeren. Daarom zijn ze op zoek gegaan naar moleculaire ‘schakelaars’ die het begin en het eind van zo’n kritische periode markeren. Een cruciale ontdekking op dit gebied deden ze toen ze een belangrijke signaalstof bestudeerden, GABA genaamd. GABA (gamma-aminobutyric acid, oftewel gamma-aminoboterzuur) is een neurotransmitter die vooral bekend is om zijn vermogen het vuren van neuronen te remmen. Ons laboratorium ontdekte aanvankelijk dat GABA – in samenwerking met een paar andere stoffen – een cruciale rol speelt bij het bepalen wanneer een kritische periode begint en eindigt. Sterker nog: we ontdekten een GABA-producerende zenuwcel (een korfcel met de naam parvalbumine-positief interneuron of schakelcel) die naar alle waarschijnlijkheid het hele proces coördineert. Een parvalbumine-neuron lijkt op het eerste gezicht niet bepaald de ideale kandidaat om het startsein te geven voor een kritische periode. Per slot van rekening staat GABA, zoals gezegd, juist bekend om zijn remmende effect op neuronale activiteit. Hoe kan het dan dat 38

uitgerekend deze stof een van de meest heftige gebeurtenissen in de ontwikkeling van een kind op gang brengt? Het antwoord op die vraag blijkt te zijn dat GABA orde schept in de chaos. Gedurende de eerste maanden van het leven van een baby staat het brein constant ‘aan’. Bepaalde neuronen – opgewonden standjes die niet voor niets excitatory cells heten – vuren in het wilde

De neurotransmitter GABA schept orde in de chaos weg, als een grote menigte mensen die allemaal door elkaar heen praten. Pas wanneer de kritische periode begint, wordt er enige mate van structuur afgedwongen. De door de parvalbumineneuronen uitgescheiden GABA beveelt de excitatory cells te kalmeren en op te houden met onzin uitkramen. De parvalbumine-neuronen bewerkstelligen dat effect door lange uitlopers – de zogeheten axonen, die de verbindingen tussen zenuwcellen vormen – uit te strekken en die als een soort mandje of korf om het cellichaam van naburige

excitatory cells te wikkelen. Dat maakt een eind aan de hectische activiteit, en de cellen in kwestie zijn dan in staat heldere, duidelijke signalen uit te zenden. Er ontstaat een evenwicht tussen excitatie (stimulering) en inhibitie (remming). In het kader van ons onderzoek hebben we dit proces nauwgezet bestudeerd in het visuele systeem van knaagdieren. De eerste stap was dat we muizen genetisch modificeerden, zodat er minder GABA vrijkwam in hun brein. Het gevolg was dat de kritische periode niet begon op het verwachte tijdstip. Toen we later een middel op basis van benzodiazepine – een soort valium – toedienden dat het effect van GABA versterkt, kwam de kritische periode alsnog op gang. Met dit experiment hadden we aangetoond dat het mogelijk is precies te reguleren wanneer een kritische periode begint en eindigt en hoe lang ze duurt. Die ontdekking heeft verstrekkende implicaties voor de behandeling van neurologische ontwikkelingsstoornissen. In verscheidene laboratoria hebben dierproeven inmiddels laten zien dat zowel een foutje in de genen als door omgevingsfactoren veroorzaakte stress ertoe kan leiden dat het fragiele evenwicht tussen stimulering en remming verstoord raakt en er op het verkeerde moment een kritische periode begint.

S A M E N G E VAT HET BELANG VAN KRITISCHE PERIODES 1. Het brein van een kind ontwikkelt allerlei vaardigheden, bijvoorbeeld zien, tijdens zogeheten kritische periodes. In die periodes zijn de hersenen erop ingesteld om permanente veranderingen te ondergaan in reactie op zintuiglijke en sociale prikkels. 2. De kritische periodes doen zich voor op vaste tijdstippen in het leven van een kind. Het vermogen van het brein om nieuwe verbindingen tussen neuronen aan te leggen en bestaande verbindingen te veranderen wordt plasticiteit genoemd. 3. Neurowetenschappers begrijpen steeds meer van de stoffen die een kritische periode op gang brengen en weer afsluiten. Daardoor zijn ze nu tot op zekere hoogte in staat de timing van die periodes te beïnvloeden en zelfs bij volwassenen het brein een zekere mate van plasticiteit terug te geven. 4. De kennis van de biologische processen die verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van jonge kinderen zal het in de toekomst misschien mogelijk maken op latere leeftijd ontwikkelingsstoornissen te corrigeren met medicatie of andere medische behandelmethoden.


DE ONTWIKKELING VAN DE HERSENEN

Het venster op de wereld van een jong brein Op weg naar de volwassenheid maakt het brein een aantal rites de passage door – de zogeheten kritische periodes, waarbij het gebruikmaakt van beelden, geluiden en andere zintuiglijke prikkels uit de omgeving om de ontwikkeling van de hersenen in goede banen te leiden. Tijdens zo’n kritische periode wordt de hersenschors als het ware geijkt met de buitenwereld, bijvoorbeeld aan de hand van de stroom binnenkomende fotonen. Visuele prikkels bepalen tussen welke neuronen er verbindingen worden aangelegd, opdat ze zo goed mogelijk kunnen reageren op input die via de ogen binnenkomt.

Onvolgroeid

Kneedbaar

Plasticiteit van het brein

VERANDERINGEN AANBRENGEN Zenuwcellen in het nog onvolgroeide brein zenden en ontvangen zowel krachtige als zwakke signalen. Tijdens een kritische periode zorgt de neurotransmitter GABA ervoor dat het brein over de benodigde plasticiteit (‘kneedbaarheid’) beschikt, zodat zwakke verbindingen kunnen worden weggesnoeid en alleen de sterkste overblijven. Wanneer een kritische periode voorbij is, neemt het vermogen van het brein om verbindingen weg te snoeien weer af.

Geconsolideerd

Kritische periode

Volwassen

Jong

Leeftijd

Er komt GABA vrij Remmend neuron

Krachtig signaal

Stimulerend neuron

Zwak signaal

Zwakke signalen worden geremd

Krachtige signalen blijven bestaan

Sterke verbindingen worden geconsolideerd

DE PLASTICITEIT HERSTELLEN Neurowetenschappers krijgen steeds meer inzicht in de moleculaire processen die de plasticiteit van het brein gedurende de kritische periodes mogelijk maken. Inmiddels is aangetoond dat het mogelijk is verbindingen tussen hersencellen nog te veranderen op een veel latere leeftijd dan men tot voor kort dacht – bijvoorbeeld met behulp van medicatie of door middel van gedragsverandering (zoals meer lichaamsbeweging).

Plasticiteit van het brein

Overige neuronen

MANIEREN OM HET BREIN WEER KNEEDBAAR TE MAKEN Omgevingsfactoren Medicijnen en vormen van celtherapie Lichaamsbeweging Antidepressiva Videogames spelen Stamcellen Mediteren Valium en andere benzodiazepines Het enzym chondroïtinase Medicijnen die de werking van de neurotransmitter acetylcholine versterken

Experimenten hebben aangetoond dat zelfs bij volwassenen de plasticiteit van het brein soms bijna net zo groot kan worden als ze normaliter gedurende de kinderjaren is.

Kritische periode

Leeftijd

Onderzoekers richten zich nu op de vraag of het in de toekomst mogelijk is aandoeningen als autisme, schizofrenie en andere neurologische stoornissen te genezen of te voorkomen door het gewenste evenwicht te herstellen en op die manier de timing van de kritische periodes te corrigeren.

Zwakke verbindingen worden weggesnoeid.

Jong

EEN TWEEDE KANS OP VOLWASSEN LEEFTIJD Het zal nog jaren, zoniet decennia duren voordat sommige van de meest ambitieuze technieken die momenteel op proefdieren worden uitgetest beschikbaar zijn voor de behandeling van menselijke patiënten. Maar het verbeterde

Volwassen

inzicht in de kritische periodes heeft ook een paar interessante ideeën opgeleverd om het volgroeide brein een bescheiden mate van plasticiteit terug te geven met behulp van medicijnen die op dit moment al op de markt zijn. Een doel dat wetenschappers hopen te verwezenlijken is de mogelijkheid 39


de biologische klok terug te draaien en een kritische periode opnieuw te laten beginnen. In een laboratorium van de Universiteit van Californië heeft men dat geprobeerd bij knaagdieren, door embryocellen te transplanteren die ervoor zorgen dat er na de geboorte parvalbumine-neuronen in het brein ontstaan. Na de transplantatie begon er inderdaad een nieuwe kritische periode, maar pas wanneer de getransplanteerde cellen een maand oud waren – wat erop duidt dat de timing wordt aangestuurd door een specifieke groep genen. Toen we die voor de timing verantwoordelijke genen uitschakelden, bleek bovendien zelfs het begin van de normale kritische periode vertraagd te worden. Een andere - en bepaald niet eenvoudigere - manier om het brein zijn plasticiteit terug te geven zou zijn dat we de remmende factoren elimineren die de herstart van een kritische periode verhinderen. Een van die remmende factoren is een raamwerk van kraakbeenachtige moleculen, het zogeheten perineuronale net. Dat net wikkelt zich om de rijpende parvalbumine-neuronen en verhindert zo dat de structuur van de synapsen nog verder verandert. Zo’n perineuronaal net bestaat voornamelijk uit chondroïtinesulfaat-proteoglycanen, een complexe molecule die veel suikers bevat. Als enzymen deze moleculen opeten, wordt de plasticiteit niet langer geremd. Een onderzoeksteam van Britse en Italiaanse onderzoekers heeft bejaarde ratten genezen van amblyopie door hun hersenen te injecteren met zo’n enzym, chondroïtinase genaamd, dat het perineuronale net deed oplossen. Zodra dat was gebeurd, kwam er een nieuwe kritische periode op gang. De ratten kregen nu de vereiste visuele prikkels die ze in hun jonge jaren hadden moeten missen en ontwikkelden alsnog een goed gezichtsvermogen. Onderzoekers van het Friedrich Miescher-instituut voor Biomedisch Onderzoek in Bazel hebben voor een vergelijkbare aanpak gekozen. Eerst leerden ze volwassen ratten om angstig te reageren op een bepaalde prikkel – bijvoorbeeld ineen te krimpen wanneer een bel rinkelde. Herinneringen aan beangstigende ervaringen worden opgeslagen in cellen in een hersengebied dat de amygdala 40

heet. Toen de onderzoekers het perineuronale net rondom deze cellen hadden verwijderd, begon er een kritische periode. De dieren kregen nu opnieuw een training. Dit keer werden ze geconditioneerd om niet langer bang te zijn wanneer de bel rinkelde. En met succes: ze bleken dat nieuwe gedrag net zo gemakkelijk aan te leren als babyratjes.

Het heropenen van een kritische periode op volwassen leeftijd zou iemands basale ik-gevoel kunnen ondermijnen Een behandeling die vereist dat er enzymen diep in de hersenen worden gespoten, zal niet binnen afzienbare tijd worden toegelaten. Toezichthouders als de Amerikaanse Food and Drug Administration zullen met recht kanttekeningen plaatsen bij de veiligheid van de patiënt. Maar een paar reeds bestaande medicijnen zijn misschien ook in staat de plasticiteit van het brein tot op zekere hoogte te verbeteren. In samenwerking met andere laboratoria hebben wij in een kleinschalig pilot-onderzoek aangetoond dat een generisch medicijn voor de behandeling van epilepsie en bipolaire stoornissen volwassenen in staat stelt bijna net zo gemakkelijk als een kind nieuwe dingen te leren. In dat onderzoek testten we een medicijn dat een andere remmende factor uitschakelt die verhindert dat het brein nieuwe verbindingen aanlegt. Het medicijn in kwestie is een zogeheten histondeacetylaseremmer, die een bepaald enzym uitschakelt. De functie van het enzym is dat het DNA-strengen stijf oprolt en zo verhindert dat er eiwitten worden aangemaakt die de plasticiteit van het brein bevorderen. Wij wilden onderzoeken of volwassenen in staat zouden zijn absoluut gehoor te ontwikkelen nadat we de plasticiteit van hun hersenen hadden verbeterd. Absoluut gehoor is een vaardigheid die een mens normali-

ter alleen kan verwerven vóór het zesde levensjaar, door veel naar muziek te luisteren. We gaven het middel aan een groep gezonde jongemannen tussen twintig en dertig jaar, en trainden hen om noten te herkennen in een gebied van drie octaven. Geen van de proefpersonen ontwikkelde plotseling een absoluut gehoor door alleen maar het middel te slikken, maar na twee weken oefenen waren hun prestaties significant beter dan die van een controlegroep van vergelijkbare omvang. Algemeen verkrijgbare medicijnen die de productie van andere neurotransmitters stimuleren – zoals acetylcholine, serotonine en andere stoffen die indirect invloed hebben op het tempo waarin neuronale netwerken vuren – kunnen misschien ook helpen om de plasticiteit van het brein te herstellen. Acetylcholine zorgt ervoor dat neuronen een duidelijk signaal afgeven op momenten van opwinding. Dat doet de neurotransmitter door het evenwicht tussen stimulering en remming bij te stellen, ongeveer op dezelfde manier als een kritische periode dat doet. In het aan de Universiteit van Harvard gelieerde kinderziekenhuis in Boston worden momenteel klinische tests uitgevoerd om te kijken of donezepil – een middel dat ervoor zorgt dat er meer acetylcholine in het brein voorhanden is en dat normaliter dient om de ziekte van Alzheimer te behandelen – bij jongvolwassenen met amblyopie het gezichtsvermogen kan herstellen door een remmende factor die de plasticiteit belemmert te overwinnen. Als er meer acetylcholine aanwezig is, kan een grotere hoeveelheid van die stof zich hechten aan de daartoe bestemde receptoren op de zenuwcellen. En dat heeft weer tot gevolg dat een molecule met de naam Lynx 1, die de plasticiteit remt, minder remmend effect heeft op die receptoren. In eerdere onderzoeken hadden we al ontdekt dat de plasticiteit weer tot leven komt wanneer Lynx 1, een chemisch broertje van een bepaald slangengif, wordt geëlimineerd. Acetylcholine is niet de enige neurotransmitter die mogelijk behulpzaam kan zijn bij de behandeling van amblyopie. Bij experimenten met ratten bleek dat de amblyopie minder ernstig werd


De jongeman op de foto speelt een variant van het computerspelletje Tetris die speciaal is ontwikkeld om in het brein weer een zekere mate van plasticiteit op te wekken. Op die manier hoopt men hem te genezen van amblyopie (‘lui oog’), een aandoening waarbij de patiënt met het ene oog minder goed ziet dan met het andere.

na het toedienen van antidepressiva die de serotoninespiegel verhogen, zoals Prozac. En in sommige gevallen zijn er misschien helemaal geen medicijnen nodig. Meditatie of het spelen van videogames kan er ook toe leiden dat het brein meer plasticiteit krijgt. Momenteel wordt onderzocht of deze methoden wellicht een rol kunnen spelen bij de behandeling van amblyopie, ADHD en andere aandoeningen.

WEES VOORZICHTIG MET WAT JE WENST Wetenschappers die de kritische periodes bestuderen, vragen zich vaak af waarom die beperkingen van ons leervermogen überhaupt bestaan. Als volwassenen net zo gemakkelijk een vreemde taal, bijvoorbeeld Chinees, kunnen leren als een kind, zou dat toch duidelijke voordelen met zich meebrengen voor alle leden van de uiterst sociale diersoort die de mens is. Waarom zijn de hersenen van de mens en veel andere dieren dan zodanig geëvolueerd dat er beperkingen zijn opgelegd aan hun kneedbaarheid? Schuilt er misschien een inherent gevaar in het opnieuw opstarten van een kritische periode wanneer we een nieuwe vaardigheid willen leren? Zei de dichter

Charles Baudelaire niet dat genialiteit ‘niets meer of minder is dan opzettelijk terugkeren naar de kindertijd’? Een mogelijke verklaring is dat de kritische periodes die grenzen stellen aan de plasticiteit zijn geëvolueerd om hersencellen te beschermen. Als de parvalbumine-cellen op volle toeren draaien, ontstaan er door de stofwisselingsprocessen grote hoeveelheden zogeheten vrije radicalen, en die kunnen het hersenweefsel beschadigen. Dat is mogelijk een van de redenen waarom het perineuronale net is geëvolueerd. Als we autopsie verrichten op de hersenen van overleden patiënten die aan schizofrenie en andere psychische ziekten leden, zien we dat er in het hele brein perineuronale netten verloren zijn gegaan, evenals andere neuronale structuren die een rem zetten op de plasticiteit. De ziekte van Alzheimer kan misschien een idee geven van de gevaren die ongebreidelde plasticiteit in zich bergt. Hersengebieden als de associatieve cortex, die verantwoordelijk zijn voor de ‘hogere’ cognitieve functies, zijn zodanig geëvolueerd dat ze gedurende een heel mensenleven kneedbaar blijven. Deze gebieden beschikken over minder chondroïtinesulfaat-proteoglycanen, de

moleculen die een kritische periode beëindigen, en het blijkt dat bij alzheimerpatiënten het afsterven van hersencellen ook in die gebieden begint. Ook filosofisch gezien is het het niet raadzaam het brein al te ingrijpend te veranderen. Voor de behandeling van bepaalde neurologische aandoeningen kan het voordelen hebben wanneer we naar believen een kritische periode kunnen opstarten of afsluiten. Maar tijdens die vormende periodes wordt ook de basale identiteit van een individu gevormd. Als later het brein plotseling grondig wordt opgeschud – door toediening van psychoactieve medicijnen of zelfs doordat iemand wordt blootgesteld aan nieuwe plaatsen of technologieën – kan het opnieuw kneedbaar worden. Als zulke veranderingen niet met uiterste behoedzaamheid worden uitgevoerd, kan de aanleg van nieuwe verbindingen in het brein op volwassen leeftijd iemands basale ik-gevoel ondermijnen. Met zulke risico’s moeten we rekening houden wanneer we medicijnen ontwikkelen die de plasticiteit van het brein herstellen en ons zo blootstellen aan de tsunami van zintuiglijke prikkels die de constant veranderende moderne wereld over ons uitstort. Want al die prikkels, elk op zijn eigen manier, veranderen ons brein.

DE AUTEUR TAKAO HENSCH doceert neurologie aan de Medische Hogeschool van Harvard en is als hoogleraar moleculaire- en celbiologie verbonden aan het Center for Brain Science van de Universiteit van Harvard.

MEER OVER DIT ONDERWERP Neurodevelopment: Unlocking the Brain. Jon Bardin in Nature 487, pp. 24-26; 4 juli 2012. www.nature. com/news/neurodevelopmentunlocking-the-brain-1.10925 Re-Opening Windows: Manipulating Critical Periods for Brain Development. Takao K. Hensch en Parizad M. Bilimoria in Cerebrum. Online gepubliceerd op 29 augustus 2012. http://tinyurl.com/pyg9jjc Balancing Plasticity/Stability across Brain Development. Anne E. Takesian en Takao K. Hensch in Changing Brains Applying Brain Plasticity to Advance and Recover Human Ability. Onder redactie van Michael M. Merzenich, Mor Nahum en Thomas M. Van Vleet. Elsevier 2013. 41


42


Fantasie

maakt slim Uit recent onderzoek blijkt dat kinderen soms beter bij de les blijven als die verpakt is in magie en verbeelding. Door Deena Weisberg

43


I

n Peter Pan, de klassieker van J.M. Barrie, trekken de kindeIn 2015 heb ik samen met mijn collega’s de resultaten beren van het gezin Schat op avontuur met een kwajongen die kendgemaakt van een onderzoek bij 154 peuters uit achtergestelde buurten. In de helft van de peuterklassen lazen we voor kan vliegen en die nooit groot wil worden. In het magische uit realistische boeken met thema’s zoals koken en de boerNooitgedachtland sluiten ze vriendschap met elfen, vechten ze met piraten en ontmoeten ze de vreemdste wezens. derij. Voor de andere klassen lazen we fantasieverhalen met Het verhaal van Peter Pan, dat kinderen al generaties lang tot draken en kastelen. Tijdens het lezen leerden we de kinderen spelen inspireert, lijkt ons te vertellen dat wie de wondere weook nieuwe woorden. Achteraf mochten de leerlingen telkens reld van de verbeelding blijft betreden eeuwig jong kan blijven. spelen met speelgoed en poppen die de personages en voorKinderen geven zich maar al te graag aan de fantasie over, werpen uit de boeken voorstelden. Er waren bijvoorbeeld spades en eenden na elke realistische leesles, en zwaarden en draen gedragswetenschappers proberen al decennialang te achterhalen hoe dat komt. In het ken in de klassen die een begin van de 20ste eeuw fantasieverhaal te horen werden fantasiespelletjes hadden gekregen. Voor beschouwd als een frivoaanvang en na afloop van liteit: een leuke bezigheid, het experiment peilden maar van weinig nut. Pas we naar de woordenschat door de fantasie te ontvan de peuters. Zo kongroeien, zo veronderstelde den we meten hoeveel ze van het voorlezen en het men, konden kinderen spel hadden opgestoken. uitgroeien tot volwaardige Algemeen gesprodenkers. Tegenwoordig ken was de leermethode een succes: beide groepen kenbekijken psychologen dergelijk kinderspel vanuit een ander den de nieuwe woorden die we hen hadden aangeleerd. perspectief. Fantasie heeft wel degelijk zijn nut, en speelt zelfs Maar de kinderen die hadden geluisterd naar de fantasieeen sleutelrol in de ontwikkeling van het kind. Door enge of verhalen, konden beter uitleggen wat die woorden beteverwarrende gebeurtenissen na te spelen, krijgen kinderen bijvoorbeeld meer greep op wat hen is overkomen. Verhalen en kenden. Ze hadden hun productieve woordenschat uitgebreid: ze begrepen de woorden niet alleen, ze konden ze toneeltjes tonen hen hoe de wereld in elkaar zit en helpen hen ook actief gebruiken. te achterhalen hoe zij daarin thuishoren. Volgens de pleitbezorgers van ‘vrij spel’ kan ongestructureerde tijd voor verbeelToegegeven: beide groepen leerden verschillende woorden. dingsspel kinderen gelukkiger, creatiever en socialer maken. Het zou dus kunnen dat de woordenschat uit een fantasiewereld In het onderwijs leek fantasierijk spelen geen meerwaarkinderen meer aanspreekt dan gewonere nieuwe woorden. Toch de te bieden. Decennialang onderzoek heeft aangetoond dat heeft ook een andere onderzoeksgroep vastgesteld dat er meer we alleen doeltreffend iets nieuws kunnen aanleren als de aan de hand zou kunnen zijn. Op het tweejaarlijkse congres van leerstof aangeboden wordt in een context die aansluit bij de de Society for Research in Child Development in 2013 stelden toepassing ervan in het echte leven. Volgens die logica is verEmily Hopkins en Angeline Lillard, twee psychologen van de beeldend spel dan ook het nuttigst als het de werkelijkheid Universiteit van Virginia, de resultaten voor van een onderzoek nabootst. Zo bleek in 1989 uit een studie in een Texaans ziewaarbij ze verhalen voorlazen aan honderd kinderen, een-opkenhuis dat patiëntjes die therapeutische spelletjes speelden een. In elk verhaal had de protagonist een probleem: een personage moest bijvoorbeeld de voerbak van de hond vullen, maar - rollenspel met medische scenario’s en attributen, bijvoorbeeld - het ziekenhuis en alles wat daarbij hoorde minder haar hand paste niet tussen de latten van het hek waarachter eng vonden. die stond. Dat probleem loste ze op door een krant op te rollen Dat doktertje spelen kan helpen om vertrouwd te raken en tussen het hek te stoppen, en de hondenbrokjes een voor een met het menselijk lichaam en de gezondheidszorg, lijkt niet door die zelfgemaakte buis in de voerbak te rollen. meer dan logisch. Of doen alsof je een zeemeermin of een superheld bent ook educatieve meerwaarde heeft, valt veel moeilijker in te schatten. Toch is dat precies wat recent onderzoek lijkt aan te tonen: onrealistische situaties 1. Van verbeeldingsspel zoals rollenspel is lange tijd verondersteld dat het kunnen verrassend doeltreffend zijn ons het beste helpt te leren als het dicht bij de werkelijkheid aanleunt. om kinderen te helpen bij het leren. 2. Recent onderzoek bewijst dat fantasie in sommige gevallen doeltreffender Ze zouden dus baat kunnen hebben zou kunnen zijn. bij meer fantasie in de klas. Misschien 3. Het zogeheten fantasievoordeel zou eraan te danken kunnen zijn dat we brengt de wetenschap ook wel aan het van kindsbeen af beter opletten als er iets gebeurt dat afwijkt van ons verlicht wat het voor volwassenen oplevert wachtingspatroon. om zich te blijven onderdompelen in fictieve werelden.

Onrealistische situaties kunnen erg doeltreffend zijn om kinderen te helpen bij het leren. Ze kunnen baat hebben bij meer fantasie in de klas

S A M E N G E VAT DE VERBEELDING OP HOL

44


Net zoals in mijn eigen onderzoek waren sommige van de verhalen realistisch en werd in andere verhalen een loopje genomen met de wetten van de werkelijkheid, met personages die bijvoorbeeld konden vliegen of door muren heen lopen. Na het voorlezen kreeg elk kind een variant van het probleem voorgeschoteld: ze moesten knikkers in een kom zien te krijgen die in een krat met fijne gleuven stond. Er lag een heleboel materiaal dat ze daarvoor konden gebruiken. Aan sommige spullen hadden ze niets, maar andere konden dienen om de oplossing uit het verhaal na te bootsen. Er lag bijvoorbeeld een tijdschrift dat ze konden oprollen, net zoals het personage dat had gedaan met de krant. Kinderen die naar het fantasieverhaal hadden geluisterd, brachten die oplossing vaker in de praktijk dan kinderen die het realistische verhaal hadden gehoord.

ONWERKELIJK VERSUS REALISTISCH De studies tonen aan dat fantasie kan helpen bij het leren, maar ze verklaren niet hoe het zou komen dat een fabelachtige wereld kinderen meer kan leren over de echte wereld dan een realistische context. Recent onderzoek werpt licht op de zaak: de wortels van het fantasievoordeel liggen mogelijk in onze prille ontwikkeling. In 2015 testten Aimee Stahl en Lisa Feigenson, beiden psychologen aan Johns Hopkins University, bij 110 baby’s van elf maanden oud wat ze opstaken wanneer ze een eenvoudige reeks gebeurtenissen zagen die zich afspeelden op een verhoogje voor hun neus. In het eerste scenario zag de helft van de kinderen een doodgewone gebeurtenis: een bal rolde van een helling, botste tegen een muurtje en kwam tot stilstand. De andere helft van de baby’s zag de bal naar beneden rollen en pas tot stilstand komen nadat hij schijnbaar door een massieve wand heen was gerold. (Zulke goochelkunstjes worden vaak gebruikt in de ontwikkelingspsychologie, en zelfs erg jonge baby’s beseffen dat het eerste scenario de normale gang van zaken is en dat het tweede bizar is.) In een tweede proefje demonstreerden de onderzoekers een verborgen eigenschap van de bal: die piepte als je ermee

Psychologen veronderstellen al lang dat kinderen spelenderwijs ‘oefenen’ voor het echte leven. Doktertje spelen zou bijvoorbeeld helpen om vertrouwd te raken met het menselijk lichaam en de gezondheidszorg. Recent onderzoek doet vermoeden dat ze ook bijleren als ze een superheld of zeemeermin spelen.

45


schudde. Daarna speelden ze datzelfde geluidje af, terwijl ze tegelijkertijd de bal en een nieuw speeltje heen en weer bewogen. Het was dus niet duidelijk welk van beide voorwerpen piepte. Baby’s die de mysterieuze verdwijntruc hadden gezien, keken tijdens dat experiment meer naar de bal dan kinderen die het speeltje tegen de wand hadden zien stuiten. Met andere woorden: als ze net iets hadden gezien dat eigenlijk niet kon, hadden ze meer aandacht voor de piepende bal. Dat geeft aan dat ze beter hadden begrepen welk speeltje piepte - net zoals de peuters in mijn onderzoek meer leken op te steken van een onwerkelijk dan van een realistisch verhaal. Stahl en Feigenson zagen ook dat baby’s zelf op onderzoek uit gingen, als ze iets hadden gezien dat niet aan hun verwachtingen beantwoordde. Als ze bijvoorbeeld met een autootje speelden dat ze voordien hadden zien zweven, dan lieten ze het herhaaldelijk vallen, alsof ze wilden nagaan hoe het reageerde op de zwaartekracht. Kinderen lijken dus meer oog te hebben voor afwijkend gedrag, en te willen achterhalen hoe de vork in de steel zit. Dat zou betekenen dat fantasie hen helpt bij het leren, omdat die hun aandacht trekt: ze zijn meer bij de les dan wanneer alles gewoon loopt zoals het hoort. Die interpretatie is gebaseerd op de ‘mise-en-place-theorie’ die mijn collega’s en ikzelf in 2014 niet naar voren hebben geschoven, en die beschrijft hoe omgevingsaspecten sturen wat we denken en doen. In een realistische omgeving weten kinderen dat er niets abnormaals te verwachten valt, en doen ze wat ze altijd doen. Maar fantasie doet een alarmbelletje afgaan: het verhaal kan alle kanten uit. Daardoor gaan ze beter opletten en kunnen ze gerichter leren. De aandacht die de baby’s hadden voor de bal, wijst op nog een tweede mogelijke reden voor de educatieve kracht van de verbeelding. Als er iets verrassends en onwerkelijks gebeurt, moeten we zelf proberen uit te zoeken wat er aan de hand is. In 2010 deed Cristine Legare van de Universiteit van Texas daar onderzoek naar. Haar team leerde tachtig peuters over speciale machines en voorwerpen, elk met een unieke functie. Tijdens de daaropvolgende demonstratie deed een van de voorwerpen wat ervan verwacht werd (een voorwerp met ‘startfunctie’ schakelde, zoals dat hoorde, de lichten van een toestel aan), maar een ander voorwerp niet (een voorwerp ‘zonder functie’, dat geen effect hoorde te hebben, schakelde het licht ook aan). Toen hen gevraagd werd wat er tijdens de demonstratie was gebeurd, vertelden de kinderen eerst over het onverwachte effect. Ze leken die vreemde situatie te willen doorgronden en gingen op zoek naar bijkomende informatie. Met andere woorden, door het onverwachte scenario met het voorwerp zonderfunctie waren ze helemaal bij de les. Het onderzoek geeft aan dat onrealistische scenario’s kinderen zouden kunnen helpen de mogelijkheden te zien die inherent zijn aan de realiteit. Zoals psychologe Alison Gopnik van de Universiteit van Californië en ikzelf in 2013 voorgesteld

hebben, zou fantasie kinderen kunnen helpen om te leren, net zoals babypraat baby’s helpt om te leren praten. Die overdreven, zangerige stem gebruiken we niet omdat we hopen dat baby’s ook zo zullen praten. Maar zo zetten we wel datgene in de verf wat belangrijk is, zoals de woordgrenzen, en helpen we de baby scherp te stellen op de essentiële bouwstenen van de taal. Als kinderen zich dus richten op het onmogelijke, dan is dat misschien niet omdat het een open toegangspoort is naar de werkelijkheid. Door na te denken over onrealistische mogelijkheden kunnen ze contrasten leren te zien tussen wat wel en wat niet kan. De structuur van de echte wereld ontsluit zich zo telkens een beetje meer.

Door na te denken over onrealistische mogelijkheden leren ze contrasten te zien tussen wat wel en niet kan

46

DE KRACHT VAN DE VERBEELDING De resultaten van het beperkte onderzoek doen uiteraard geen afbreuk aan wat eerdere studies hebben bewezen: dat analogie


belangrijk is voor leren en informatieoverdracht. Gelijkenissen tussen de educatieve context en de echte wereld bevorderen daadwerkelijk het leren. In een paar gevallen zou fantasie zelfs een averechts effect kunnen hebben en een dubbelzinnige boodschap uitsturen. Zo heeft psychologe Patricia Ganea van de Universiteit van Toronto in 2014 kunnen vaststellen dat peuters die naar verhaaltjes luisteren met antropomorfe dierenpersonages de mentale vermogens van die dieren nadien minder realistisch inschatten dan kinderen die waarheidsgetrouwe vertellingen hebben gehoord. Hoewel ze leken te begrijpen dat vogels en knaagdieren niet kunnen praten, schreven ze de dieren vaker dan de andere groep menselijke gedachten en ervaringen toe. Toch doen de recente bevindingen vermoeden dat we de kracht van de kinderfantasie hebben onderschat. Sommige leersituaties lenen zich misschien bijzonder goed voor het fantasievoordeel. De natuurwetenschappen, bijvoorbeeld, die in essentie de grenzen van de natuurlijke wereld op de proef stellen. Zowel grote als kleine kinderen vinden het fascinerend als een voorwerp de zwaartekracht lijkt te tarten, en ook oudere studenten moeten creatief kunnen denken om complexe scenario’s te vatten, zoals hoe deeltjes die we met het blote oog

Als er iets buitengewoons gebeurt in een verhaal of een spel, letten kinderen mogelijk beter op. Fantasie maakt ‘doen alsof’ niet alleen leuker, kinderen kunnen er ook meer van opsteken.

niet zien kunnen bewegen met de snelheid van het licht. De werkelijkheid is vaak zo tegen-intuïtief dat ook wetenschappers open moeten staan voor de meest onwaarschijnlijke mogelijkheden die zouden kunnen verklaren hoe het universum in elkaar zit. Fictionele werelden die afwijken van wat we kennen, helpen de werkelijkheid scherper af te tekenen en maken het makkelijker voor kinderen om nieuwe informatie te begrijpen. Het loont dus de moeite kinderen aan te moedigen om hun verbeelding te gebruiken. Als verder onderzoek bevestigt dat fantasie-elementen educatieve waarde hebben, zouden we kinderen in de klas meer gebruik kunnen laten maken van verbeeldingsspel en hen meer verhalen kunnen aanreiken die de wetten van de werkelijkheid op hun kop zetten. Dat kan hen helpen te zien wat er in de echte wereld wel en niet kan gebeuren en een stevige basis bouwen voor hun verdere leertraject. De aantrekkingskracht van superhelden, draken en tovenaars biedt een uitgelezen kans voor vragen als ‘Kunnen draken echt bestaan?’ of ‘Wat zou er gebeuren als je onzichtbaar zou kunnen zijn?’ Het is misschien te vroeg om te speculeren over de educatieve kracht van de verbeelding bij oudere leerlingen of volwassenen, maar het lijkt logisch dat die in zekere mate blijft doorwerken. Zo kan literatuur die zich afspeelt in een fantastisch kader ons ertoe aanzetten dieper na te denken over onze eigen wereld. Denk maar aan de sciencefiction van Ursula Le Guin, die ons met haar boek over een gendervrije planeet doet stilstaan bij diepgewortelde vooroordelen over mannen en vrouwen. Tegenfeitelijke geschiedenisboeken die ons uitnodigen om ons het verleden anders voor te stellen, geven ons dan weer een frisse blik op het heden. Fictie kan ons dus unieke inzichten aanreiken en onze ogen openen voor verrassende oplossingen. Een beetje verbeelding kan zeker geen kwaad.

DE AUTEUR DEENA WEISBERG is staflid van het departement psychologie van de Universiteit van Pennsylvania, waar ze ook verbonden is aan het Institute for Research in Cognitive Science en het Annenberg Public Policy Center.

MEER OVER DIT ONDERWERP Effects of Fantasy Contexts on Children’s Learning and Motivation: Making Learning More Fun. Louise Parker en Mark Lepper in Journal of Personality and Social Psychology, Deel 62, nr. 4, pp. 625–633; april 1992. The Real Reason Children Love Fantasy. Alison Gopnik in Slate. Online verschenen op 20 december 2005. Strange Concepts and the Stories They Make Possible: Cognition, Culture, Narrative. Lisa Zunshine. Johns Hopkins University Press, 2008. Revisiting the Fantasy-Reality Distinction: Children as Naïve Skeptics. Jacqueline Woolley en Maliki Ghossainy in Child Development, Deel 84,nr. 5, pp. 1496–1510; september/oktober 2013. Shovels and Swords: How Realistic and Fantastical Themes Affect Children’s Word Learning. Deena Skolnick Weisberg et al. in Cognitive Development, deel 35,pp. 1–14; juli- september 2015.

47


48


KUNNEN KINDEREN ECHT LEREN SAMENWERKEN?

W

e klagen wel eens over het gekibbel van onze nakomelingen, maar eigenlijk maken we ons vooral zorgen dat dit onophoudelijke geruzie ons warme nest in een slagveld verandert. Soms draait de concurrentie tussen broers en zussen immers uit op een heus conflict. Voor de zoveelste keer halen we de kinderen uit elkaar, manen we hen aan om ‘wat aardiger voor elkaar te zijn’ en denken soms wanhopig dat het nooit zal lukken om voorgoed komaf te maken met het geruzie. Toch kun je als ouder wel degelijk het aantal conflicten en de intensiteit ervan verminderen, op voorwaarde dat je de juiste deal met je kinderen sluit. Een beetje elementaire kennis over menselijk gedrag en de speltheorie komt hier goed van pas. Psychologen hebben immers ontdekt dat de manier waarop kinderen met onderhandelen omgaan – en of ze bereid zijn met elkaar te delen of juist rancuneus worden – grotendeels afhangt van hun noties van fair play.

Het antwoordt luidt ja. Vooral als moegetergde ouders enkele ideeën uit de speltheorie overnemen. Door Paul Reaburn en Kevin Zollman • Illustraties Emma Hanquist

Onderzoekers die zich in de speltheorie verdiepen, hebben verschillende manieren ontwikkeld om allerlei vormen van onderhandeling te benaderen. Sommige tactieken leiden daarbij makkelijker tot een fair resultaat dan andere. Voor bepaalde strategieën is een autoriteit vereist, zoals een ouder die iets oplegt. Andere benaderingen zijn dan weer ontwikkeld om gestructureerd te kunnen onderhandelen zonder dat daar een ‘ordehandhaver’ bij nodig is. Dat betekent dat kinderen met de juiste aanzet kunnen leren om op eigen houtje tot een billijk akkoord te komen. Wanneer kinderen zelf uitvissen dat samenwerken meer uithaalt dan in conflict gaan, wint iedereen in het gezin daarbij. De kinderen kiezen er dan zelf voor om samen te werken, terwijl het ou-

derlijke gezag niet met sancties hoeft te dreigen. De clou is niet dat kinderen elke keer spontaan zullen samenwerken – dat zal niet gebeuren. Maar als ze weten dat ze kort na de confrontatie opnieuw moeten samenzitten om te onderhandelen, bijvoorbeeld om te kiezen naar welke film ze zullen kijken, komen ze er misschien achter dat een samenwerking er ook toe kan leiden dat broer of zus de volgende keer aardiger voor hen is.

LEREN SAMENWERKEN Samenwerking zit in onze biologische natuur. En het zijn lang niet alleen volwassenen mensen die het doen, samenwerking komt bij veel diersoorten voor, van vissen en vleermuizen tot vogels en apen. Elizabeth S. Spelke, psychologe aan Harvard University en pionier in 49


onderzoek naar de cognitie van kleine kinderen, onderzocht hoe kinderen leren samenwerken. Ze stelde vast dat volwassenen bij voorkeur met drie groepen mensen delen: met nauwe verwanten, met mensen die vroeger ooit al iets met ons deelden (en die we willen belonen met even gul gedrag), en mensen die iets met anderen hebben gedeeld (we belonen nu eenmaal graag die gul-

prille leeftijd gaven de kinderen hun pop de opdracht om meer uit de delen aan verwanten dan aan vrienden, en meer aan vrienden dan aan vreemden. Tijdens een soortgelijk experiment lazen de wetenschappers de kinderen een verhaaltje voor, waarin sommige poppen cadeautjes aan hun eigen protagonist-pop gaven. Daarop lieten de kinderen hun protagonist-pop meer

De vrijgevigheid van kinderen houdt verband met hun gevoel voor fair play heid, zelfs als die niet voor ons is bedoeld - in de speltheorie wordt dat ‘indirecte wederkerigheid’ genoemd). Het probleem is dat we niet goed weten hoe we die voorkeuren hebben verworven. Zitten ze in ons ontwikkelingsproces gecodeerd? Leren we dit door gulheid van anderen te ervaren, uit lessen in ons gezin of uit een religieuze opvoeding? In 2008 hielden Spelke en psychologe Kristina R. Olson (nu aan de University of Washington) een reeks experimenten om een antwoord op deze vragen te vinden. Eerst onderzochten ze de bereidheid van kinderen om iets met hun gezinsleden te delen. Daarvoor stelden Spelke en Olson 20 jongens en meisjes van ongeveer vier jaar voor als poppen, die ze protagonisten noemden. Elk kind kreeg een eigen protagonistpop en allerlei dingen die ze met andere poppen konden delen: plastic bananen en sinaasappels, rubberen eendjes, snoepjes enzovoort ... De andere poppen werden als zussen, vrienden of vreemden omschreven. Zelfs op deze

dingen uitdelen aan de poppen die hen veel hadden geschonken en toonden ze dus wederkerigheid. In een laatste experiment boden de kinderen meer spulletjes aan poppen die gul voor anderen waren geweest dan aan de poppen die voor niemand vrijgevig waren geweest. Al deze onderzoeken samen ‘leveren bewijzen dat de drie specifieke principes die complexe, volwassen samenwerkingsnetwerken bepalen al in de vroege kindertijd opduiken’, was de conclusie van Olsen en Spelke. Het lijkt er dus op dat kinderen deze principes niet van ervaren volwassenen leren, noch uit moreel of religieus onderricht. Misschien ontstaan ze dus door een intrinsieke ontwikkeling of uit interactie met andere kinderen. Of nog belangrijker: het zou ook best kunnen dat kinderen deze principes gewoon oppikken in hun familiale omgeving. Deze vrijgevigheid van kinderen – met extra zorg voor zusjes en broertjes – houdt verband met hun interesse voor samenwerking en hun gevoel voor fair

S A M E N G E VAT MOOI SAMENSPELEN 1. Zelfs kleuters hebben al zin voor fair play en zullen meer delen met bepaalde groepen: met familie, vrienden en mensen die zich gul hebben getoond. 2. Ouders kunnen gebruik maken van dit fairplaybegrip om hun kinderen tot samenwerking aan te moedigen en rancuneus gedrag te vermijden. 3. Met klassieke strategieën uit de speltheorie kunnen kinderen leren om zelf billijke afspraken te maken, zonder dat een ouder of andere autoriteit hoeft tussen te komen.

50

play. ‘Waarschijnlijk heeft de evolutie billijkheid geselecteerd om samenwerking op de een of andere manier te ondersteunen. We weten echter nog niet hoe dat precies werkt’, zegt psychologe Katherine McAuliffe (nu aan Boston College). Zij en haar collega’s hebben wel een aantal vermoedens. Eén idee is dat we moeten weten welk voordeel we uit een samenwerking kunnen halen in vergelijking met de inspanning die we leveren. ‘Je wilt situaties vermijden waarin je wordt uitgebuit’, legt ze uit. Als we allemaal proberen om onze winst in om het even welke situatie te maximaliseren, zijn we meer tot samenwerking bereid, als dat ons zinvol lijkt.

HOE KOM JE TOT FAIR PLAY? Denken we even aan de opruimkwestie, waarbij de massa’s legoblokken, puzzels, verkleedkleren en My Little Ponyattributen die zich op de vloer hebben verzameld, nu moeten opgeborgen worden (van waar komt al dat speelgoed eigenlijk?!). Tijd om op te ruimen, maar niemand maakt aanstalten, u niet en de kinderen niet. Iedereen wacht op elkaar om eraan te beginnen. Samenwerken lijkt even onrealistisch als kinderen die boerenkool als vieruurtje eten. In dergelijke situaties is succes pas mogelijk als de kinderen al ettelijke keren, door de jaren heen, met elkaar hebben onderhandeld en daarbij aan hun notie van billijkheid hebben geschaafd. Om op uw eigen thuisfront zover te geraken, kunt u een variant op de klassieker uit de speltheorie, het gevangenisdilemma of ‘prisoner’s dilemma’ opzetten, dat we het ‘herhaalde prisoner’s dilemma’ zullen noemen. Bij dit dilemma worden twee gevangenen van elkaar gescheiden en krijgen ze de keuze: bekennen of zwijgen. Zwijgen ze allebei, dan krijgen ze beiden een kortere straf voor een minder zware misdaad. Als één van hen bekent, maar de andere niet, wordt de eerste vrijgelaten, terwijl de andere langer zal moeten zitten. Als ze allebei bekennen, krijgen ze beiden een gelijke en gemiddelde straf. Voor de gevangenen zou het de beste optie zijn om allebei te zwijgen, want dan krijgen ze beiden een kortere gevangenisstraf. Nu heeft de speltheorie aangetoond dat beiden altijd zullen bekennen. Omdat ze


niet weten wat de ander gaat doen, hebben ze feitelijk geen keuze. Elke gevangene wil zichzelf immers beschermen tegen een zwaardere straf. Bij het ‘herhaalde gevangenisdilemma’ worden beide gevangenen – we nemen even aan dat het broers of zussen zijn – opnieuw met de gelegenheid geconfronteerd om te zwijgen of de ander te verklikken (door te bekennen). Nu wordt het spel echt interessant. Want misschien beslist uw zoon om uw dochter te verklikken en reageert zij door hem op haar beurt te verraden. Maar als uw zoon zwijgt, biedt uw dochter hem de volgende keer misschien dezelfde inschikkelijkheid in ruil. Waarom is dat zo? Omdat uw dochter inziet dat aardig zijn goed kan zijn voor hen allebei. Wanneer we kinderen met dat inzicht kunnen laten vertrekken, wordt hun samenwerking waarschijnlijk beter en zal het goede gedrag van de een dat van de andere versterken. Speltheoretici hebben intussen aangetoond dat dit klopt. Ze noemen deze strategie ‘tit for tat’ (leer om leer of lik op stuk). We beseffen dat ‘lik-op-stuk’ misschien wel het laatste is dat we willen stimuleren. Maar in de speltheorie betekent het dat als uw zoon met een bereidwillig gebaar begint, uw dochter kan meewerken door te zwijgen. Of ze kan overlopen door haar broer te verklikken. Om het even wat zij doet, hij zal vanaf dan precies hetzelfde doen. Als zij meewerkt, werkt hij ook weer mee.

Als zij overloopt, doet hij dat ook. Volgt u die logica? Leer om leer is de ‘gulden regel’ van de speltheorie. Een van de belangrijkste onderzoekers op het domein van ‘samenwerking’ is Robert Axelrod, docent politieke wetenschappen aan de University of Michigan. Terwijl sommigen stellen dat kinderen nooit zullen samenwerken zonder autoriteit in de buurt, heeft Axelrod een optimistischer kijk op de menselijke natuur. Hij gelooft dat mensen kunnen samenwerken, zelfs als het welzijn van anderen of van de hele groep hen eigenlijk niet veel kan schelen. Hij toonde dit rond 1980 aan door een computerspel te creëren met een gesimuleerde wedstrijd. Daarin speelden speltheoretici zelf het ‘herhaalde gevangenisdilemma’ tegen elkaar. Hij vroeg dus aan echte onderzoekers van de speltheorie om de strategieën aan te halen die ze het meest succesvol achtten. Veertien experts boden zich aan. Toen Axelrod de computersimulatie met die eerste 14 deelnemers liet lopen, bleek ‘tit for tat’ – bedacht door

de intussen overleden Anatol Rapoport, voormalig wiskundig psycholoog van de University of Toronto – alle andere, complexere strategieën te verslaan. ‘Tot mijn grote verbazing’, schreef Axelrod. ‘Leer om leer bleek dus de effectiefste aanpak te zijn om de samenwerking in het prisoner’s dilemma te stimuleren. Dat was groot nieuws. Samenwerking bleek dus als strategie boven te drijven zonder dreiging van hogerhand. Of, zoals Axelrod het stelde: ‘Samenwerking die enkel op wederkerigheid was gebaseerd, leek mogelijk.’ Om zeker te zijn herhaalde hij de computerwedstrijd. Dit keer waren er 62 deelnemers, waaronder computerfanaten, biologen, natuurkundigen en anderen. Bij de inzendingen hoorden ook allerlei fantasierijke strategieën. En ook dit keer nam Rapoport deel met ‘tit for tat’. Opnieuw bleek dat de winnende strategie. Als uw kinderen dus met een opruimprobleem geconfronteerd worden, hebben ze allemaal een reden om over te lopen, zoals in het gevangenendilemma. Maar bij het herhaalde prisoner’s dilemma, zoals in de kinderkamer, komen ze elkaar vaak genoeg weer tegen, wanneer de speelgoeddieren nog maar eens naar het midden van de kamer zijn verhuisd, zoals een kudde gnoes zich op de Afrikaanse savanne verzamelt. De mathematisch bewezen tactiek die het beste werkt is dus om je kinderen aan te moedigen om tit for tat toe te passen. Dochter en zoon ruimen het

51


speelgoed om de beurt op tot de kamer netjes is. Ze hebben allebei evenveel tot het werk bijgedragen en krijgen ook allebei een ijsje als beloning. Blijf dit spel vooral volhouden, hou nauwgezet bij

U ruimt zelf wel op, zegt u tegen de kinderen, maar dan krijgen ze geen ijsje. Vaak beseffen ze op dat moment dat ze wel moeten samenwerken wie er aan de beurt is en wees daarbij minutieus fair. Op die manier krijgt elk kind een goede stimulans om de kamer op te ruimen, want door dat te doen, moedigt het broer of zus aan om hetzelfde te doen.

EEN STAP VERDER DAN LEER OM LEER U denkt dat deze aanpak geen succes bij uw kinderen zal hebben? Dan moet u misschien uw mening herzien. Axelrod stipt aan dat tit for tat zelfs werkt in situaties die veel vluchtiger en gevaarlijker zijn dan tussen broers en zussen. Een van de onwaarschijnlijkste voorbeelden van zo’n samenwerking vond plaats in Europa tijdens de bloedige loopgravenoorlog van Wereldoorlog I. Frontsoldaten die het bevel hadden om hun tegenstander te doden, bedachten een soort leer om leer, wat het bloedvergieten aanzienlijk heeft beperkt. In wat nu het leven-en-laten-leven-scenario wordt genoemd, weerhielden soldaten aan de ene kant van het front zich van het schieten om te doden, op voorwaarde dat de andere zijde hetzelfde deed. Wie van uw kinderen zal dus de wapens het eerst neerleggen? U kunt proberen op samenwerking aan te sturen door de beurtrol samen met één van de kinderen op u te nemen, tot het weerspannige broertje of zusje toch komt meehelpen. Of misschien probeert u liever de omgekeerde strategie: u wordt dan degene die weigert om samen te werken. Dat gaat als volgt: als de kinderen niet willen opruimen, zegt u dat u zult tussenkomen en alles zelf zult opbergen. Maar dan krijgen de kinde52

ren geen ijsje. Vaak beseffen ze op dat moment wel gauw dat ze moeten samenwerken, alvorens u aan de slag gaat en zij hun kans op een lekkere beloning kwijtspelen. Uw inspanning om het spel brutaal te onderbreken, spoort dus de kinderen tot samenwerking aan. Onthoud hierbij dat uw kinderen de volgende keer in dezelfde situatie misschien wel zullen beslissen om de rommel zelf op te ruimen, nog voor u kunt tussenkomen; ze hebben immers al geleerd dat samenwerking – en niet sabotage – de dingen makkelijker kan maken én tot meer ijsjes leidt. Axelrod heeft die tactiek nog naar een hoger niveau getild door er het concept van vrijgevigheid aan toe te voegen. Stel dat uw zoon naar de eerste lading lego grabbelt en uw dochter naar de volgende hoop. Dat gaat zo door tot zij het beu is en niet meer wil verder doen. Volgens de leer-om-leer-regel moet uw zoon nu stoppen met opruimen: hij doet immers precies wat zij doet. Maar stel nu dat hij denkt dat ze de draad wel weer zal oppikken om de klus af te maken. Dan moet hij doorgaan met het opbergen van de blokken en haar zo de kans geven om van mening te veranderen en opnieuw mee te helpen. Dit noemt Axelrod ‘gulle’ of ‘generous tit for tat’. Uw zoon geeft uw dochter de kans om het soms wat rustiger aan te doen. Misschien gebeurt er echter het omgekeerde: als uw dochter aan de beurt is, weigert ze om verder te doen en dus stopt uw zoon ook met opruimen. Krijgt uw dochter er echter spijt van dat ze de samenwerking heeft verbroken en beslist ze daarop om verder op te ruimen, dan beantwoordt uw zoon dat met wederkerigheid. Dat noemt Axelrod ‘berouwvolle’ of ‘contrite tit for tat’. “De kans dat de ‘gulle leer-om-leer’-strategie werkt, is vrij groot,” schrijft hij, “net zoals het ‘berouwvolle leer om leer’, omdat ze hun eigen fouten zo kunnen bijsturen en hun wederzijdse samenwerking bijna onmiddellijk herstellen.” Toch lukt dat niet altijd. Wrok kan namelijk de samenwerking ook vernietigen. We hebben het dan over wrok zoals de psychologie die definieert: bereid zijn om zelf een prijs te betalen om ervoor te zorgen dat iemand anders een nog grotere last moet dragen. Wrok kan de


samenwerking tussen broers en zussen sneller dan om het even wat dwarsbomen. Tot voor kort was er weinig bekend over de vraag of kinderen uit wrok handelen. McAuliffe heeft zich daar een paar jaar geleden dus over gebogen.

DE KRACHT VAN WROK We weten dat mensen alvast op één punt uniek zijn: wij werken soms met volslagen onbekenden samen, terwijl dieren dat gewoonlijk niet doen. Waarschijnlijk heeft die samenwerking te maken met ons gevoel voor fair play en afkeer van onbillijkheid. Die afkeer manifesteert zich bij kinderen rond de leeftijd van vier of vijf jaar, blijkt uit verschillende onderzoeken van McAuliffe en haar team. McAuliffe wilde nog een stap verder gaan en onderzoeken waarom kinderen onbillijkheid verwerpen. Waarom zijn ze soms bereid afstand te doen van hun eigen middelen om te verhinderen dat iemand anders een grotere beloning krijgt? Om op die vraag een antwoord te vinden, rekruteerden McAuliffe en haar collega’s in 2014 verschillende kinderduo’s tussen vier en negen jaar oud. In een experiment dat was opgezet om na te gaan wie uit wrok en wie uit frustratie handelde, vergeleken ze de kinderen met volwassen duo’s. Ze deelden daarvoor faire en minder billijke porties snoep aan de duo’s uit en ontdekten dat zelfs jonge kinderen al rancuneus reageerden als ze aan het kortste eind trokken: nog liever wilden ze dat niemand snoep zou krijgen dan dat ze een ander kind lieten winnen. Dat betekent dat ze niet alleen een onfaire portie afwezen (frustratie), maar dat ze ook de partij met de beste deal een beetje pijn wilden doen. Interessant genoeg reageerden de volwassenen niet met wrok, misschien omdat zij ‘er meer dan kinderen mee bezig waren

of ze niet rancuneus of jaloers zouden overkomen in aanwezigheid van een andere volwassene’, aldus McAuliffe. Bij deze experimenten verdween de rancune meestal rond de leeftijd van acht jaar. Wat kunnen ouders daar nu uit leren? Om te beginnen dat jonge kinderen de neiging hebben om boos te worden als ze minder dan een faire portie snoep, stickers of schermtijd krijgen. U kunt er dus maar beter voor zorgen dat de voordelen van een samenwerking keurig en gelijk verdeeld zijn tussen alle kinderen. Als één van hen beduidend meer winst uit de samenwerking zou halen dan de ander, is de kans reëel dat wrok de kop opsteekt en de utopie die u zo moeizaam probeert te creëren weer van tafel veegt. Daarnaast is het voor kinderen niet vanzelfsprekend om in te zien dat het evenmin fair is als ze te veel snoep krijgen en ze dus een deel moeten teruggeven. Dat lukt hen pas vanaf een jaar of acht, negen. McAuliffe en haar team schreven: ‘Onze onderzoeksresultaten doen vermoeden dat jonge kinderen een gesofisticeerd vermogen etaleren om hun competitieve status tegenover anderen vol te houden. Oudere kinderen uiten daarbij op de koop toe ook bezorgdheid over fair play.’ Als uw kinderen dus blijk geven van billijkheid op de juiste leeftijd, zit u op het goede spoor. Dan bent u kinderen aan het opvoeden die fair en gul zullen zijn, wat hen voorbereidt op een gekke wereld waarin deze eigenschappen goed van pas komen. Tot slot kunt u onthouden dat kinderen dus echt wel kunnen leren samenwerken. Dat zal tijd vragen en soms ook uw vastberadenheid aanspreken om hen extraatjes te ontzeggen, wanneer ze niet hebben samengewerkt bij het opruimen van de legoblokken. Maar houdt u vooral vol. Dit kan echt werken. De speltheorie bewijst het.

DE AUTEURS PAUL RAEBURN is een bekroond auteur. Hij schreef onder meer ‘Do Fathers Matter?’ (‘De papa paradox. Waarom vaders wel belangrijk zijn’, uitg. Lannoo, 2014). Zijn artikelen verschenen onder meer in Discover en The New York Times Magazine. KEVIN ZOLLMAN verdiept zich als docent filosofie aan de Carnegie Mellon University in Pittsburgh in wetenschapsfilosofie en speltheorie.

MEER OVER DIT ONDERWERP The Evolution of Cooperation, Robert Axelrod, Basic Books; 2006. Foundations of Cooperation in Young Children, Kristina R. Olson en Elizabeth S. Spelke in Cognition 108 nr. 1, pp. 222-231; 2008. Children Reject Inequity Out of Spite, Katherine McAuliffe, Peter R. Blake en Felix Warneken in Biology Letters 10 nr.12; 2014. One for All, Frans de Waal, Scientific American, september 2014.

Overgenomen en bewerkt uit The Game Theorist’s Guide to Parenting: How the Science of Strategic Thinking Can Help You Deal with the Toughest Negotiators You Know - Your Kids, van Paul Raeburn en Kevin Zollmann; overeenkomst met Scientific American/ Farrar, Straus en Giroux, LLC (US), ©2016, Paul Raeburn en Kevin Zollman. 53


NEUROPSYCHOLOOG NEUROPSYCHOLOOG MARGRIET MARGRIET SITSKOORN SITSKOORN

‘De waarheid staat steeds meer op losse schroeven’

Voor velen zou de wereld vandaag de dag te snel gaan, te onvoorspelbaar en te veeleisend zijn geworden. Het valt ook niet mee om adequaat om te gaan met de enorme hoeveelheden informatie die vrijwel continu op je afkomen. Hoe kun je die wereld naar je hand zetten? Daar schreef neuropsychologe Margriet Sitskoorn een zelfhulpboek over. Door Vittorio Busato

54


55


N

neuropsycholoog Margriet Sitskoorn stelt in haar recent verschenen boek IK² – De beste versie van jezelf dat we in een VUCA-wereld leven. VUCA is een acroniem van volatility (veranderlijkheid), uncertainty (onzekerheid), complexity (complexiteit) en ambiguity (ambiguïteit). Voor menigeen zou de wereld vandaag de dag te snel gaan, te onvoorspelbaar en te veeleisend zijn geworden. Het valt niet mee om adequaat om te gaan met de enorme hoeveelheden informatie die vrijwel constant op ons af komen. Volgens Sitskoorn zouden mensen zich dan ook te veel speelbal van alle krachten om hen heen voelen, en te weinig spelmaker of spelleider. Hoe kun je overleven in die VUCA-wereld? Of wellicht beter nog: hoe kun je die VUCA-wereld succesvol naar je hand zetten? Het vormde voor Sitskoorn een belangrijke motivatie om dit goed gedocumenteerde zelfhulpboek te maken, boordevol oefeningen, tips, reflecties, vragenlijsten en verwijzingen naar websites en filmpjes. Ook trakteert ze haar lezers op het zogeheten EFFECT-programma, bestaande uit de methodieken ‘Enriched Environment’, ‘Flow Focus’, ‘Fixed Sleep Pattern’,

‘Door het schrijven van dit boek ben ik oefeningen in mijn eigen leven gaan integreren’ ‘Excercise’, ‘Connect Today and Tomorrow’ en ‘Time’. Wie deze wetenschappelijk bewezen effectieve technieken ongeveer een half jaar toepast, zal zijn of haar prefrontale hersenschors prikkelen en ontwikkelen. Sterker nog, aldus Sitskoorn: ‘Het zou echt zonde zijn als je deze methodieken niet in je leven toepast. We moeten onze prefrontale hersenschors ontwikkelen. We noemen dit deel van de hersenen ook wel het executieve brein of het CEO-brein. Het is tijd om je CEO-brein te ontwikkelen.’ Nooit eerder schreef Margriet Sitskoorn een zelfhulpboek. ‘Mijn vorige boeken waren er vooral op gericht om kennis over onze hersenen voor een groot publiek toegankelijk te maken. Die waren kort gezegd meer theoretisch gericht op de plasticiteit van onze hersenen en hoe belangrijk de omgeving is om je prefrontale hersenschors (en andere delen van de hersenen) te ontwikkelen. Van lezers kreeg ik echter steeds meer de vraag hoe je die kennis nu praktisch kon toepassen. Daar moest ik eerlijk gezegd vaak het antwoord schuldig op blijven. Dat frustreerde me. Kennis alleen is immers niet voldoende, je moet ook weten hoe je die kennis moet ontwikkelen en toepassen.’ De toon van haar boek is onmiskenbaar optimistisch, hier en daar misschien zelfs wat idealistisch en moralistisch – in elk geval naar de smaak van deze interviewer. De wereld, wellicht beter nog die VUCA-wereld, lijkt voor een belangrijk deel maakbaar. Sitskoorn: ‘Of ik de wereld ook wil verbeteren? Die vraag is te groot voor me. Wil ik de directe omgeving van een individu verbeteren? Jazeker! Ik zie heel graag dat mensen zich 56

ontwikkelen. Jij mag me hier en daar wat moralistisch vinden in mijn boek. Maar ik bedoel dus absoluut niet dat je een slecht mens bent als je die technieken niet toepast.’

Wat vindt u zelf het vernieuwende aan uw boek? Er staan adviezen in als sport en beweeg meer, slaap goed. Dat weten we inmiddels toch wel? Jawel, maar we doen het niet! Ik sportte al wel veel, maar bijvoorbeeld goed slapen schoot er geregeld bij in. En dat geldt voor zoveel mensen! Met mijn boek probeer ik uit te leggen welke krachten er in de hersenen spelen die er onder meer voor zorgen dat we ons zo opgejaagd voelen. Ik wil mijn lezers wijzen op allerlei onderzoek naar vaardigheden en eigenschappen die eerder tot succes leiden dan andere. Het vernieuwende aan mijn boek is dat ik het onderzoek bij elkaar heb gezet dat tot succes leidt en dat ik wetenschappelijk bewezen methodieken presenteer waarmee je je prefrontale hersenschors kunt ontwikkelen. Dan kom je inderdaad ook uit bij heel alledaagse dingen, dat kan ik niet ontkennen. Alleen: wij leven in een maatschappij waarin die common sense niet meer zo vanzelfsprekend lijkt. Als ik bijvoorbeeld tijdens lezingen vertel over het belang van een goede nachtrust, dan is de zaal muisstil. Als ik dan vraag wie er slaapproblemen heeft, dan blijken dat heel veel mensen te zijn. Ook vraag ik mijn publiek vaak ‘wat is je doel, wat wil je nu in het leven, wat vind je belangrijk?’ Mensen kunnen daar zelden of nooit direct een goed antwoord op geven.’

Wat is uw doel? Mijn doelen zijn: mijn kind goed opvoeden, zelf goed gezond blijven en eraan bijdragen dat de mensen voor wie ik verantwoordelijkheid draag dat ook blijven. En mezelf blijven ontwikkelen en daardoor andere mensen ontwikkelen. Dat zijn de grote doelen in mijn leven. Daar spelen diverse kleine doelen doorheen. Zo houd ik er bijvoorbeeld van om over de markt te lopen en verse groenten te kopen.

In hoeverre heeft u een autobiografisch boek geschreven? Was u op zoek naar een betere versie van uzelf? Had uw prefrontale hersenschors een boost nodig? Zo zie ik het niet, nee, het boek is niet autobiografisch. Wel ben ik door het schrijven van dit boek zelf oefeningen in mijn eigen leven gaan integreren. Ik stond aanvankelijk wat sceptisch tegenover bijvoorbeeld mindfulness. Maar ik kwam stapels artikelen tegen over de positieve effecten van wat ik dan liever aandachttraining noem, dat is iets breder dan alleen mindfulness. Dan kan ik er wel over schrijven hoe goed dat wel niet is en het anderen aanraden. Maar waarom pas ik het dan zelf niet toe? Ik heb een druk leven en ik bespeurde een sterk verlangen naar meer rust. Ik ben mindfulness onder andere gaan proberen via de app HeadSpace. Elke ochtend vroeg, vlak na het wakker worden, doe ik dat tien minuten. Even alles tot me laten komen zonder te oordelen, en dat bevalt uitstekend! Ik drink bijvoorbeeld ook geen alcohol meer vlak voordat ik ga slapen. En we zitten hier op de universiteit in een bosrijke omgeving. Met mijn team maak ik geregeld even een korte wandeling buiten. Dat geeft heel veel energie! En ik zweer tegenwoordig ook bij powernaps van een minuut of tien. In die zin is


NEUROPSYCHOLOOG MARGRIET SITSKOORN

BIO Margriet Sitskoorn (°1966) studeerde in de jaren tachtig van de vorige eeuw psychologie in Tilburg. Ze promoveerde op een ontwikkelingspsychologisch onderwerp aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Vandaag is ze als hoogleraar Klinische Neuropsychologie verbonden aan Tilburg University. Ook is ze als BIGgeregistreerd klinisch neuropsycholoog incidenteel nog werkzaam in de praktijk. Haar wetenschappelijk onderzoek is vooral gericht op de relatie tussen hersenen en gedrag, toegespitst op hoe gedrag en omgeving invloed uitoefenen, en hoe zo de emoties, vaardigheden en het gedrag van gezonde mensen en patiënten kunnen worden beïnvloed. Sitskoorn is geregeld op televisie te zien, onder meer als deskundige in de Nationale IQ-test. Ze is auteur van de populairwetenschappelijke boeken Het maakbare brein, Passies van het brein en Ik wil iets van jou, jij wilt iets van mij. Eind vorig jaar verscheen haar nieuwste boek, IK² – De beste versie van jezelf, een zelfhulpboek dat de lezer wil helpen om zijn volledige potentieel te benutten.

over de vrije wil wordt gevoerd. Volgens mij zijn we ons brein, maar bepaalt ons zijn ook ons brein. We kunnen niet zonder die wisselwerking.

U schrijft dat de prefrontale hersenschors ontzettend belangrijk is om te overleven in de nieuwe wereld. Maar wat is die nieuwe wereld precies? Vernieuwt de wereld zich niet min of meer constant?

mijn boek wel wat autobiografisch geworden, want ik ben zelf meer gaan toepassen wat ik anderen aanraad te doen om hun prefrontale hersenschors te stimuleren.

U stelt in uw boek dat mensen zich over het algemeen een speelbal voelen van allerlei krachten om zich heen en te weinig spelleider. Bedoelt u daarmee dat mensen nauwelijks een vrije wil hebben? Ik blijf liever weg van die term. Of de vrije wil bestaat of niet, dat is zo’n grote vraag. Ik heb niet de illusie dat ik daar het antwoord op kan geven. Eerlijk gezegd weet ik nooit zo goed wat precies met vrije wil wordt bedoeld. Maar ik geloof beslist dat je je gedrag kunt sturen. Ik geloof dus niet in determinisme, als je dat met je vraag bedoelt. Niets van wat wij denken of voelen is mogelijk zonder interactie van onze genen met de omgeving. Ik heb soms moeite met hoe absoluut de discussie

Natuurlijk is de verandering van de wereld een continu proces. Maar wat ik echt anders vind, en dat heeft zich in relatief korte tijd ontwikkeld, is de enorme informatie-overslag. Niet alleen de beschikbaarheid van informatie, ook de verschillende kwaliteit ervan, de twijfel eraan, de vaardigheden die je moet hebben om te kiezen welke informatie goed is en welke minder goed. Als ik op de lagere of middelbare school een spreekbeurt hield, dan ging ik naar de bibliotheek, haalde een boek en ik kon ervan uitgaan dat het waar was wat er in dat boek stond. Als ik zie hoe mijn zoon nu een spreekbeurt voorbereidt of een werkstuk maakt: die gaat het internet op en wordt direct overspoeld door informatie, zowel zinnige als compleet onzinnige. De aandachtsfunctie om goed te kunnen selecteren wat relevante informatie is en wat niet is zoveel belangrijker geworden.

Werd kennis vroeger autoritairder gepresenteerd, is kennis nu veel democratischer? Dat is niet helemaal wat ik bedoel. We hadden vroeger gewoon minder te kiezen. En waaruit we konden kiezen, was over het algemeen door een expert geschreven. Ik herinner me wel 57


NEUROPSYCHOLOOG MARGRIET SITSKOORN de onzinboekjes over bijvoorbeeld hamsters, maar je had ook de educatieve reeks over hamsters, verzorgd door een dierenarts. Wat ik bedoel met die nieuwe wereld is dat wat vandaag ‘waar’ kan zijn, morgen weer op losse schroeven kan komen te staan. Ik heb nooit zo in ‘de waarheid’ geloofd, maar die waarheid is tegenwoordig nog minder hard geworden. Die staat nog meer op losse schroeven. Mensen hebben minder houvast.

Lag het tempo van het leven vroeger niet gewoon minder hoog? Jawel, maar dat omvat ook niet alles. Neem iets als identiteit. Als jij de kamer uitloopt, kunnen wij allebei zo een nieuwe identiteit op internet aannemen. Menigeen heeft dat al volledig geïntegreerd in zijn of haar leven.

Maar dat is toch fictie? Wíj zien dat als fictie omdat we uit de oude wereld komen. Maar als we willen, kunnen we er volgende week compleet anders uitzien. Een nieuwe neus, nieuwe oren, noem maar op. Alleen al het idee dat je je er niet meer hoeft bij neer te leggen dat je lichaam onveranderlijk zou zijn. Het feit dat we steeds minder direct interacteren met elkaar, van het kopen van een treinkaartje tot het bezoeken van je bank. Toen ik op Schiphol landde na een congres, zag ik dat je een 3d-print van jezelf kon maken! Dat illustreert voor mij hoe snel de wereld verandert. Ik kan een jurk ontwerpen en laten printen, ik kan meubilair laten printen. We moeten echt wel nadenken over andere waarden in het leven. Als ik denk aan privacy: voor mijn zoon en zijn vrienden is dat een totaal ander concept dan het voor mij is. Dat is toch wel een dingetje, om het even populair te zeggen.

‘Het boek is een stap naar het zodanig vormen van je hersenen dat je het volledige potentieel uit jezelf kunt halen’, schrijft u. ‘Om je in staat te stellen jezelf op privévlak, beroepsmatig en maatschappelijk gerelateerd, met het belang van anderen voor ogen, succesvol te maken. Het boek is bedoeld om je te ontwikkelen richting IK2, de beste versie van jezelf.’ Maar hoe kun je nu weten wat het beste is? Daar ga ik niet over. Ik zie een boek altijd als een reis en uiteindelijk als een cirkel. Maar je moet die cirkel wel doorlopen om alles te begrijpen. Op het eind van mijn boek zeg ik dat er niet zoiets is als de beste versie van jezelf. Voor mij is succes ook geen synoniem voor een prachtige baan, een dik salaris of een mooie auto. Als jouw doel is om bijvoorbeeld geduldiger met je kinderen om te gaan en je slaagt daarin, dan ben ik al heel blij. Het is een beetje de manier waarop tegenwoordig wordt gedacht: iedereen is een winner, iedereen is succesvol. Maar omdat je het me expliciet vraagt: de beste versie van jezelf is dat je adaptief bent, dat je verandering aankan en daar richting aan kan geven, dat je beslist: dit wel en dat niet.

Dat je meer volwassen bent, rijper in het leven staat? Zo zou ik het niet zeggen. De VUCA-wereld mag dan gek worden, jij kunt daarin meedraaien. Want jij laat jezelf niet meer gek maken, je bent adaptiever geworden. Uiteindelijk gaat het erom dat je jezelf niet meer definieert als zijn maar als wórden.

U schrijft : ‘Ik zou de botte stelling willen poneren (zoals ik ook al eerder in Passies van het brein heb gedaan), dat we allemaal in meerdere of mindere mate lijden aan een stoornis van onze prefrontale hersenschors.’ Heeft de wereld een prefrontaal probleem? Dat denk ik wel. We zijn allemaal producten van de evolutie. Onze hersenen worden gedurende de evolutie echter niet volledig vernieuwd, er wordt iets bijgebouwd: onze prefrontale cortex, bijvoorbeeld. Dat jongste deel botst evenwel heel vaak met onze evolutionair oudere hersendelen. De wereld zit zo vol verleidingen en verslavingen. Vet, suiker, zout, seks, we kunnen 24 uur per dag dingen kopen als we willen. Die oudere hersendelen sturen ons naar die verleidingen, die prefrontale hersenschors is nodig om er een rem op te zetten, om maat te houden. Natuurlijk had ik het ook wat netter kunnen opschrijven, dat we allemaal meer inspanningen moeten doen voor de ontwikkeling van de prefrontale hersenschors. Maar zo’n botte stelling bekt wat lekkerder. Zie het als mijn schrijversvrijheid!

U heeft dit boek aan uw moeder opgedragen. Hoe vindt ze uw boek? Ze heeft het nog niet helemaal gelezen. Of ze alle oefeningen uit het boek zal doen, waag ik te betwijfelen. Ze is al bijna tachtig. Maar de mindfulness-oefeningen doet ze wel, heeft ze me gezegd. En ze probeert veel meer te bewegen. Door mijn boek is ze bijvoorbeeld weer meer gaan wandelen.

Staat er een limiet op onze prefrontale hersenschors? Dat weet ik niet, ik denk het wel. De plasticiteit van de schedel en de vagina waardoor wij ter wereld komen, zijn natuurlijk belemmerende factoren. Filosofisch houdt het me in elk geval bezig of we door de neuroplasticiteit van onze hersenen verder kunnen ingrijpen in de evolutie. We kunnen zelf onze vooruitgang steeds meer richting geven, en waartoe dat leidt…

Is ons brein niet te moeilijk om met onze eigen hersenen te begrijpen? Dat denk ik wel. We weten meer niet dan wel. En of we ooit alles zullen weten? Ik denk het niet. Maar dat is een voorlopige mening, die ik misschien morgen of volgende week wel weer herzie!’

DE AUTEUR DR. VITTORIO BUSATO (1965) is psycholoog en publicist. Hij schreef diverse boeken, onder andere de biografie Weg met Piet Vroon (Amsterdam University Press / Salomé ) en het e-boek Psychologie al dente (Fosfor). IK² - De beste versie van jezelf. Margriet Sitskoorn. Uitg. Vakmedianet., 282 pag. € 19,95.

59


Adverteren hoeft niet duur te zijn. www.fastad.be


EEN ALCHEMIST IN AMERIKA Alexander Shulgin is de man die bijna de helft van alle bekende designerdrugs bedacht. Het gaat om meer dan 100 substanties, en hij testte ze eerst allemaal op zichzelf uit. Door Stefan Klein

T

oen Alexander Shulgin zeven was, begon hij voor het eerst met chemische stoffen te experimenteren. Hij had een chemiedoos gekregen, waarin onder andere zwavelzuur en natriumbicarbonaat zaten. Maar Sascha, zoals hij meestal werd genoemd, raakte snel op dit kinderspeelgoed uitgekeken. Hij begon kleinhandelaars en garages af te schuimen en allerlei poedertjes bij elkaar te zoeken om brouwsels mee te maken. De goedjes sisten en stonken, er ontstonden vlammen in allerlei kleuren, maar soms veranderden de mengsels in fantastische nieuwe producten. Toen ik hem in het voorjaar van 2001 opzocht, was Alexander Shulgin 74 jaar oud. Met zijn warrige witte haar, zijn baard en zijn hawaïhemd zag hij er-

60

uit als een mengeling van een overjaarse hippie, een tovenaar en een geniale wetenschapper. Zijn lab, een golfplaten hok op zijn farm in Californië, leek op dat van een alchemist. Dat het in de winter soms ijskoud kon worden op de heuvels boven San Francisco, stoorde hem hoegenaamd niet. Integendeel. ‘Zo bewaren de chemische stoffen langer’, zei Shulgin. Als hij het koud kreeg, maakte hij een vuurtje aan in de hoek van zijn schuur. Dan wierpen de vlammen hun schijn op het kluwen van distillatiekolven, spiraalvormige leidingen en erlenmeyers. In zijn lab waren ook er naast een paar duizend glazen flesjes met reageervloeistof, fijne labweegschalen en vacuümpompen, ook spinnenwebben en een voodoopop aanwezig. ‘Die zou je eigenlijk in elk goed lab moeten hebben’, zei Shulgin.

Geen enkele moderne scheikundige heeft het in zo’n primitieve omgeving zelfs maar bij benadering zo ver geschopt als Shulgin. Hij beschreef zijn chemische synthesen in 150 publicaties, 20 patenten en drie boeken. Zijn bekendste formule heet 3,4-methyleendioxymethylamfetamine: MDMA of ecstasy, de partydrug van een generatie.

ONWANKELBAAR TOT AAN ZIJN DOOD Waarschijnlijk heeft niemand zich ooit zo uitgebreid en diepgaand in drugs en hun werking verdiept als Shulgin. MDMA of ecstasy was zijn lievelingsdrug. Die stof wordt er al lang van verdacht op termijn de hersenen van gebruikers ernstig te beschadigen, maar Shulgin was er tot aan zijn dood stellig van overtuigd dat ecstasy een zegen voor de mensheid kon zijn. Met alle mogelijke argumenten probeerde hij de reputatie van zijn zorgenkind te redden. MDMA is echter maar één van de vele bewustzijnsverruimende stoffen uit Shulgins schuur. Als zoon van Russische immigranten was deze chemicus een autoriteit op het vlak van synthetische psychedelica. Hij heeft bijna de


In dit lab dacht Alexander Shulgin de recepten uit voor talrijke artificiĂŤle psychedelica.

61


S A M E N G E VAT LIEFDESVERHAAL IN CHEMISCHE FORMULES 1. De Amerikaanse scheikundige Alexander Shulgin (1925-2014) wilde psychedelica sociaal aanvaardbaar maken. Hij ontwikkelde meer dan 100 varianten en maakte alle recepten openbaar. 2. Psychedelica veranderen de ervaring en de beleving: gebruikers nemen hun innerlijke én de buitenwereld anders waar. Het risico op verslaving ligt in verhouding laag. 3. MDMA (ecstasy) was Shulgins lievelingsdrug. Die overspoelt de hersenen met serotonine en aangename gevoelens, maar laat bij frequent gebruik ook schade aan de hersencellen na.

helft van alle vandaag bekende designerdrugs uitgevonden, meer dan honderd verschillende stoffen. Zijn virtuositeit in het lab heeft hij aan een bijzondere gave te danken: Shulgin kon zich chemische structuren in zijn verbeelding heel nauwkeurig voorstellen, hij kon ze van alle kanten bekijken en ermee jongleren, zoals een goede circusartiest zijn kegels hanteert. Hij berekende de formules niet, maar

de grote moeite die het hem kostte om gezichten te herkennen of geel en blauw uit elkaar te houden. Hij droomde zelfs in zwart-wit, zei hij. ‘Ik heb pas leren zien dankzij mescaline’, beweerde hij. ‘Plots herkende ik dingen met een nooit geziene scherpte. Ik zag een hele wereld in een bijenkop! Maar de drug heeft vooral de deur naar kleuren opengezet. Alsof die vaardigheid tot dan toe ergens in een vergeten uithoek van mijn brein

Drugs waren voor hem een venster naar de menselijke geest. MDMA, dat nu bekend staat als xtc, noemde hij window zag in zijn hoofd hoe complexe verbindingen omgezet worden, of hoe reagentia als een sleutel op het juiste slot bij elkaar passen. ‘Ik beleef evenveel plezier aan scheikunde als andere mensen aan seks of muziek’, zei hij. Shulgin begon al in 1960 met drugs te experimenteren. Hij synthetiseerde mescaline, een oud roesmiddel van de indianen dat tot hallucinaties leidt. Hij had net zijn doctoraat scheikunde aan de University of California in Berkeley behaald en werkte in een chemisch bedrijf. Omdat hij kort daarvoor een bijzonder winstgevend insectenverdelgingsmiddel had uitgevonden, kreeg hij in zijn lab vrij spel. Het ruimtelijke voorstellingsvermogen waaraan Shulgin zijn succes te danken had, was buitengewoon, maar stond in schril contrast met 62

opgesloten had gezeten. Vroeger nam ik maar een paar schakeringen waar, nu kon ik een spectrum van duizend verschillende tinten zien.’ Shulgin nam de toen bekende synthetische psychedelische stoffen onder de loep en paste die steeds weer naar nieuwe chemische formules aan. Op die manier drong hij steeds dieper door tot een complete wereld van nog onbekende drugs. Alles wat hij creëerde, probeerde hij zelf eerst uit. Hij vond middelen die de waarneming van klanken veranderden, of stoffen die de tijd leken te doen stilstaan. Sommige creaties schudden zijn gedachtestroom compleet door elkaar of leidden tot angstaanjagend intense orgasmes. Andere stoffen werkten helemaal niet of waren alleen maar slaapverwekkend.

En een paar keer lokten zijn experimenten bijna een epileptische aanval uit. ‘De afschuwelijkste trips kunnen echter ook de waardevolste zijn,’ zei Shulgin, ‘want daar leer je het meeste uit.’ Drugs waren voor hem een venster naar de menselijke geest. Zo noemde hij MDMA, dat nu als xtc bekendstaat, ‘window’. Hij hoopte dat wetenschappers de biochemie in ons hoofd beter zouden leren begrijpen als ze zagen hoe ons organisme op vreemde stoffen reageert. Bovendien zou een gebruiker onder invloed van psychedelica ook door zijn eigen ziel kunnen wandelen, legde hij uit. ‘Wie aan het trippen is, ziet engelen en duivels. Maar in werkelijkheid komt hij gewoon zichzelf tegen.’ Nadat hij zelf een nieuw middel had uitgeprobeerd, nodigde hij een groep van twaalf vrienden op zijn boerderij uit, om te zien hoe zij zouden reageren. Hij gaf zijn gasten een minuscule dosis. Pas als ze daar goed op reageerden, kregen ze meer. ‘Het lijkt op een regiment soldaten dat in een vreemd land voor het eerst een brug betreedt’, lichtte hij zijn werkwijze toe. ‘Zodra één iemand verraderlijk gewiebel waarneemt, houdt de hele troep halt.’ Een keer gaf hij een groep nieuwe drugs helemaal op, omdat zijn testpubliek er te verschillend op reageerde.

GEEN LICHAMELIJKE VERSLAVING Alle psychedelica die Shulgin ontwikkelde, hebben één ding met elkaar gemeen: in vergelijking met drugs zoals alcohol of nicotine zijn ze zowel lichamelijk als psychisch nauwelijks verslavend. Shulgin heeft weliswaar ook heroïne en cocaïne uitgeprobeerd, maar walgde van deze middelen: ‘Dat zijn drugs om de werkelijkheid te ontvluchten. Ze laten geen inzicht toe. Cocaïne brengt je alleen maar in een merkwaardige, leugenachtige machtsroes.’ Psychedelica werken anders dan de bekende roesmiddelen alcohol, nicotine, heroïne en cocaïne. Die laatste wijzigen vooral de hoeveelheid vrije dopamine in de hersenen, de lichaamseigen boodschapperstof die lustgevoelens uitlokt en het zelfvertrouwen verhoogt, maar die vooral het verlangen wekt naar meer van hetzelfde. Psychedelica daarentegen werken hoofdzakelijk in


op de stofwisseling van serotonine, dat stemmingen, angst, seksualiteit, agressie en lichaamstemperatuur regelt. Als de serotoninespiegel stijgt, kan dat aangenaam aanvoelen. Maar net zoals een warm bad lekker kan zijn zonder dat het verslavend werkt, produceren psychedelica ook geen onoverkomelijke begeerte naar de drug. De Amerikaanse politie hield zich echter niet bezig met zulke subtiliteiten. De federale regering had de oorlog verklaard aan alle drugs, zonder uitzondering. Toch kon Shulgin het op een akkoordje gooien met de overheid. Sinds 1966, toen hij zijn job opgaf, zijn lab volledig naar zijn schuur verhuisde en zijn geld met consultancy verdiende, leefde hij in symbiose met de Drug Enforcement Administration (DEA, overheidsorganisatie voor drugsbestrijding). Hij had hen nodig, want zij moesten zijn doen en laten tolereren. Maar zij hadden hem ook nodig, omdat hij meer over synthetische drugs wist dan om het even wie. In zijn hok voerde Shulgin analyses voor de DEA uit. Hij trad ook als deskundige op bij rechtszaken. En het vakboek dat hij over de Amerikaanse drugswetten schreef, ligt tot op vandaag als klassieker op de bureaus van de overheid.

BULLDOZERS VOOR HET LAB Af en toe lag Shulgin toch in de clinch met de overheid, bijvoorbeeld toen er een nieuwe sheriff werd aangesteld in de vallei die het pact met de DEA nog niet kende. Ambtenaren omsingelden zijn boerderij, arresteerden hem en zijn vrouw en dreigden ermee zijn lab met een bulldozer plat te walsen. Shulgin hing uiteindelijk een geel bordje met het opschrift ‘radioactief’ aan de deur van zijn barak, zodat geüniformeerde bezoekers wel twee keer zouden

IDENTIKIT: ECSTASY EN PSYCHEDELICA • De partydrug MDMA hoort bij de amfetamines en is ook bekend onder de namen ecstasy, xtc, X, E of Molly. Hij wordt meestal in tabletvorm ingenomen, gerookt of gesnoven. Eén tot drie uur na de inname verbetert de stemming en neemt de zelfverzekerdheid toe. Gebruikers voelen zich tegelijk ook opgewonden of ontspannen, en nauw met hun medemensen verbonden. Het risico om verslaafd te raken, wordt door de meeste experts als laag ingeschat. Er wordt echter wel voor andere risico’s en neveneffecten gewaarschuwd, zoals angsten, psychosen, hoge bloeddruk, verhoogde lichaamstemperatuur, maar ook krampen, hartinfarct en orgaanfalen. Regelmatig ecstasygebruik leidt vaker tot depressies, geheugenproblemen en concentratiestoornissen. • Hallucinogene drugs, zoals lsd, veranderen de waarneming en leiden tot zintuiglijke hallucinaties. Het bekendst zijn de psychedelische substanties psilocybine (dat in bepaalde paddenstoelen zit), mescaline (uit de peyote-cactus) en het synthetische lysergeenzuurdiethylamide (lsd). Verder horen daar ook de verdovende middelen ketamine en fencyclidine (PCP), lachgas en actieve bestanddelen uit doornappels en vliegenzwam bij. Lsd wordt als tablet of op een papiertje ingeslikt of gelikt. Na ongeveer een halfuur zweeft de aandacht naar binnen. Zintuiglijke waarnemingen vloeien in elkaar over en de gedachten beginnen vrije associaties te maken. Die toestand houdt verschillende uren aan, in zeldzame gevallen ook dagen. Soms blijven de gebruikers in die toetand ‘hangen’ en ontwikkelen ze een psychose, of komt het tot ‘flashbacks’, waarbij het effect lang na de uitwerking van de drug toch terugkeert. Verslavingsexperts en verenigingen voor drugproblemen waarschuwen bovendien voor onregelmatige hartslag, hoofdpijn, misselijkheid en braken, maar zien weinig risico op verslaving. • Psilocybine, dat in verschillende paddenstoelensoorten voorkomt en door het lichaam in psilocine wordt omgezet, heeft een soortgelijke, maar zwakkere werking. De paddenstoelen kunnen rauw, gedroogd of als thee geconsumeerd worden. • Doorgaans is het gebruik van deze substanties illegaal. Maar volgens sommige experts is de decennialange strijd tegen drugs mislukt. Heel wat specialisten zijn het erover eens dat men de omgang met drugs volledig zou moeten herbekijken. Geregeld duiken er in Europa voorstellen op om in elk geval cannabis deels te legaliseren. Politici baseren zich daarvoor op de ervaringen van de Amerikaanse staten Colorado en Washington, die sinds enkele jaren de teelt, verkoop en recreatief gebruik onder staatstoezicht toelaten.

63


Shulgin noteerde in zeven laboratoriumschriften de chemische formules en de werking van de door hem uitgevonden psychedelica, die hij ook op internet publiceerde.

zijn eerste ervaringen met deze stof. ‘Ik had geen hallucinaties en voelde alleen wat onrust in mijn vingers, verder niets. Toch was er iets veranderd. Ik voelde me licht, gelukkig en ongelooflijk sterk, zoals in een beter leven. Het was alsof ik niet alleen een burger op aarde was, maar mij in het hele universum thuisvoelde.’ Omdat MDMA bovendien de angst voor onaangename waarheden verzacht, vond Shulgin de pil perfect geschikt om psychotherapie te ondersteunen, als ‘penicilline voor de ziel’. Vandaag gebruiken Amerikaan se psychiaters de substantie af en toe bij de behandeling van posttraumatische stressstoornissen. Maar in plaats van de wereld van psychisch leed te bevrijden, werd MDMA het pepmiddel voor ravers, waarbij een slimme dealer voor een naamsverandering naar ecstasy zorgde. Shulgin had daar geen problemen mee. ‘Ik zie jonge mensen liever ecstasy slikken dan alcohol.’ De stof maakt mensen immers niet verslaafd of agressief, maar alleen gelukkig. ‘Ze wekt een warm gevoel van verbondenheid op tussen dansende mensen die elkaar nooit eerder hebben gezien.’ Shulgin zag er geen graten in om pillen te slikken op een party, maar vond het wel raar dat men zich verbaasde over de consumptie ervan. Per slot van rekening maken de oudste rituelen van de mensheid al gebruik van dans en drugs, luidde zijn redenering. ‘De maatschappij stoort zich daaraan, omdat gelukzaligheid verdacht is geworden.’ Toch zijn er altijd weer jongeren die zich op ecstasy letterlijk dood dansen. In hun ongeremde dansroes oververhitten ze hun lichaam tot 42°C, tot hun hart faalt. MDMA vermindert ook de natuurlijk regeling van de lichaamstemperatuur. Dat – en niet verslaving – is de gevaarlijkste werking van deze stof. Toch zag Shulgin in dit soort drama’s geen tegenargument: ‘Wie een bewustzijnsverruimend middel inneemt, moet ook weten hoe hij daarmee omgaat’, pleegde hij te zeggen. Maar dat is voor veel jonge fuifnummers te veel gevraagd.

Geen enkele overheid zal erin slagen de kennis uit te wissen die Shulgin vergaarde tijdens 40 jaar experimenteren in zijn lab nadenken. Eén keer heeft hij de moed bijna verloren, toen de DEA het tot dan toe legale MDMA, ecstasy dus, in 1986 verbood. Wetenschappers opperden toen voor het eerst dat MDMA zware en onherstelbare schade aan het zenuwstelsel zou kunnen aanrichten. Shulgin zelf mocht blijven doen wat hij wilde. Maar zijn ontgoocheling was groot. Strikt gezien had Shulgin ecstasy trouwens niet uitgevonden, hij had het alleen herontdekt: MDMA werd al in 1912 in een lab van het Duitse farmacieconcern Merck ontwikkeld, maar raakte niet tot in de apotheek. De opmars van de stof begon dus pas toen Shulgin in 1963 oude recepten opdiepte voor zijn research. ‘Eerst leek het alsof er niets gebeurde’, beschreef hij een van 64

Vaak weten ze niet eens wat ze slikken. En de pillen die ze op straat kopen, zijn zelden zuiver. Sommige bevatten niet eens MDMA.

RECHT OP ROES Gevreesd wordt bovendien dat deze drug de zenuwcellen in de hersenen kan aantasten. MDMA maakt namelijk heel doelgericht de boodschapperstof serotonine vrij, zoals bijna geen enkele andere substantie dat kan, en overspoelt de hersenen daarmee – vandaar het gelukzalige gevoel. Bij herhaaldelijk gebruik ontstaat er echter schade aan de uitlopers van de zenuwcellen waarlangs serotonine normaal de informatiestroom tussen de neuronen stuurt. Deze schade werd aangetoond in de hersenen van ratten én mensen, al blijft het onduidelijk welke gevolgen dat precies heeft. Zelfs het goed onderbouwde vermoeden dat MDMA het geheugen kan verstoren en depressies kan uitlokken, was voor Shulgin geen reden om af te zien van ecstasy-pillen. Voor hem bleef de verdachte stof onschuldig tot het tegendeel werd bewezen. Daarnaast vond hij het ook helemaal niet de taak van de staat om burgers tegen drugs te beschermen. De overheid moet mensen weliswaar inlichten over de mogelijke gevolgen, maar verder moet iedereen voor zichzelf beslissen. ‘Wat ik met mijn lichaam doe, gaat niemand aan’, vond hij. ‘Bij sigaretten vraagt daar toch ook niemand naar?’ Alleen de verkoop van drugs aan kinderen moest volgens hem verboden worden. Shulgin beschouwde het zelfs als een mensenrecht om zich aan een roes over te leveren. Psychedelica vond hij een verrijking voor het leven, zelfs als veel geestestoestanden die hij beschreef op andere manieren bereikt konden worden. ‘Natuurlijk kunnen ook meditatie of hypnose tot een grote alertheid en een verscherpte waarneming leiden. Maar het is niet omdat ik kan zingen, dat ik niet meer naar platen zou luisteren.’ Shulgin heeft zijn kruisvaart voor MDMA verloren. Maar ook het beleid dat mensen van drugs probeert af te houden, verliest. Verboden en straffen hebben er vooral toe geleid dat criminele dealers rijk werden en gevangenissen volliepen. MDMA hoort bij de meest


verspreide illegale drugs: het World Drug Report van de Verenigde Naties uit 2015 rekent ecstasy nu tot een van de zes categorieën, naast cannabis, amfetaminen, cocaïne, opiaten en opioïden. Terwijl de wereldwijde consumptie net zoals in België verminderde, nam ze in Duitsland en Nederland toe. Binnen de EU blijft Nederland de koploper voor ecstasy-gebruik, terwijl Duitsland met 42 procent de grootste groei noteert (gebaseerd op door de politie geregistreerde gebruikers). Cijfers voor heroïne en cocaïne lopen dan weer terug. Hoe dan ook zal geen enkele overheid erin slagen om de kennis uit te wissen die Shulgin tijdens zijn 40 jaar laboratoriumwerk heeft vergaard. De wetenschapper heeft immers al zijn recepten openbaar gemaakt. Tot ontsteltenis van de DEA richtte hij op zijn farm een kleine uitgeverij op en publiceerde twee boeken die in sommige kringen bestsellers werden. Zo is ‘A chemical love story’ (Een scheikundig liefdesverhaal), een werk van bijna 2.000 bladzijden waarin Alexander Shulgin niet alleen zijn leven beschrijft, maar ook zijn chemische synthesen en zijn liefde voor drugs. Zijn vrouw Ann vertelt erin over haar liefde voor Alexander. Toen ik Shulgin 13 jaar voor zijn dood bezocht, had hij de twee grote chemische stofklassen, de fenylethylamines

en de tryptamines, helemaal uitgespit en hun werking uitvoerig beschreven. Er moest alleen nog wat detailwerk gebeuren, zei hij, maar dat soort gepruts was niet zijn ding. Hij had zich al op een nieuw onderzoeksgebied gestort: cactussen. Onder de pijnbomen en kerselaars op zijn boerderij gedijden intussen honderden stekelige planten. Sommige deden denken aan lichtgroene zuilen, sponzen of maïskolven. Andere leken zo sterk op elkaar dat Shulgin ze alleen maar aan de vorm van hun stekels kon onderscheiden. Uit al die gewassen hadden de indianen uit Noord- en ZuidAmerika van oudsher drugs gewonnen. Veel van zijn cactussen had Shulgin ‘onthoofd’. Hij had immers verschillende kilo’s plantenweefsel nodig om het te verpulveren en daaruit een paar gram actieve stof te winnen. Op die manier wilde hij nog maar eens een nieuw terrein van psychedelische stoffen veroveren. Kort na mijn bezoek publiceerde hij inderdaad een encyclopedisch compendium van alle in planten voorkomende isochinolinealkaloïden, een stofklasse met een sterk effect op het centraal zenuwstelsel. In 2014 overleed Shulgin op zijn farm in Californië aan kanker. Hij was 88 jaar oud geworden. ‘Zoveel drugs’, zuchtte de wetenschapper toen ik afscheid van hem nam, ‘en zo weinig tijd.’

DE AUTEUR STEFAN KLEIN is natuurkundige, filosoof en een gerenommeerd Duits wetenschapsauteur. Bij ons werd hij vooral bekend met zijn boek De Geluksformule (2005). In 2001 zocht hij de maker van ecstasy op in zijn lab in Californië. Het werd een onvergetelijke ontmoeting.

MEER OVER DIT ONDERWERP WETENSCHAPPELIJKE ARTIKELEN Human Psychopharmacology of Ecstasy (MDMA): A Review of 15 Years of Empirical Research, A.C. Parrott in Human Psychopharmacology Clinical and Experimental Journal 16, pp. 557-577; 2001. The Pharmacology of Lysergic Acid Diethylamide: A Review. T. Passie et al. in CNS Neuroscience & Therapeutics 14, pp. 295-314; 2008. Memory Disturbances in ‘Ecstasy’ Users are Correlated with an Altered Brain Serotonin Neurotransmission, L. Reneman et al. in Psychopharmacology 148, pp. 322-324; 2000. Working Memory Deficits in Current and Previous Users of MDMA (‘Ecstasy’). M. Wareing et al. in British Journal of Psychology 91, pp. 181-188; 2000. BOEKEN De Shulgins leggen de aanmaak en werking van de psychoactieve substanties uit: fenylethylamines (Phenylethylamines I Have Known And Loved - PiHKAL) en tryptamines (Tryptamines I Have Known And Loved - TiHKAL) PiHKAL - A Chemical Love Story, Alexander Shulgin & Ann Shulgin. Transform Press, 1991. TiHKAL - The Continuation, Alexander Shulgin & Ann Shulgin. Transform Press, 1997. INTERNETTIPS • Officiële webpagina van Alexander en Ann Shulgin: www.shulginresearch.org • De zeven labschriften van Alexander Shulgin zijn gratis te downloaden via www.erowid.org/library/ books_online/shulgin_labbooks/ FILM Dirty Pictures (2010) van regisseur Etienne Sauret is een bekroonde documentaire over het leven en werk van Alexander Shulgin. 65


STATUSUPDATE:

gestrest? boos? gezondheid bedreigd? Wat we schrijven op sociale media geeft heel wat prijs over onze psychische en fysieke gezondheid. Door Johannes Eichstaedt • Illustraties: Paul Oakley

N

a afloop van Google Zeitgeist 2010 bevond psycholoog Martin Seligman, een van de belangrijkste sprekers van de conferentie, zich laat op de avond in het gezelschap van enkele van de grootste namen uit de techwereld. Het waren spannende tijden. Google was er met Flu Trends in geslaagd de verspreiding van de griep in de VS op de voet te volgen en Google Maps veroverde de wereld. Seligman, een van de grondleggers van de positieve psychologie, en Larry Page, de medeoprichter van Google, bespraken samen de grenzeloze mogelijkheden van de technologie. Als ze nu eens een soort Google Flu Trends konden ontwikkelen voor de psychische gezondheid? Zou je met name een computeralgoritme kunnen uitwerken, zo vroegen ze zich af,

66

dat ons geluk en welzijn kan voorspellen aan de hand van wat we schrijven op sociale media? Een paar maanden na die impromptu brainstormsessie lanceerden Seligman en ikzelf samen met een aantal collega’s van de Universiteit van Pennsylvania het World Well-Being Project (WWBP). De opstart verliep in samenwerking met Google.org, de filantropische tak van het bedrijf, en sindsdien is ons multidisciplinaire team van psychologen, computerwetenschappers, statistici en app-ontwikkelaars in een snel tempo uitgebreid. Vandaag werken 13 wetenschappers van WWBP samen met overheden en organisaties wereldwijd aan 45 projecten. In januari 2015 hebben we met succes de bruikbaarheid van het concept kunnen aantonen aan de hand van meer dan honderd miljoen tweets uit ongeveer 1.300 Amerikaanse


67


districten. Onze analyse wees uit dat negativiteit op Twitter vooral boze en vijandige tweets - een betrouwbare indicator was voor het voorspellen van fatale hartaandoeningen op het niveau van het district. Uit de stapel data blijkt dat het taalgebruik op Twitter en Facebook ons niet alleen iets vertelt over leeftijd, geslacht, persoonlijkheid en inkomen, maar ook nog over psychiatrische en lichamelijke aandoeningen. Dat maakt sociale media bijzonder nuttig voor onder anderen psychologen, sociologen en epidemiologen om voorspellingen te maken over collectieve groepen, en zelfs om individuele diagnosen te stellen. Het snelgroeiende vakgebied biedt heel wat mogelijkheden, maar daarin schuilt ook het gevaar. Niet alleen wetenschappers, maar ook inlichtingendiensten, politiek en de zakenwereld - van marketeers tot verzekeringsagenten - zijn zich maar al te goed bewust van dat potentieel.

Het verband tussen zoektermen op Google en fysieke kwaaltjes en aandoeningen is behoorlijk rechttoe rechtaan, maar bij de analyse van de geestelijke gezondheid van grote groepen, wat ons project tracht te doen, komt er meer nuance kijken. Daarom volgen we een minder direct pad: in plaats van naar hun zoekopdrachten kijken we naar wat mensen posten op sociale media. Decennialang onderzoek heeft aangetoond dat de woorden die we gebruiken in alledaagse conversatie heel wat onthullen over onze geestestoestand. Er bestaan ook verbanden tussen ons psychisch en ons lichamelijk welzijn. Stress, negativiteit, rusteloosheid en depressie kunnen bijvoorbeeld het evenwicht verstoren in het immuunsysteem en in hart en bloedvaten. Omgekeerd lijken positieve emoties en optimisme ons te beschermen tegen atherosclerose (aderverkalking) en andere aandoeningen, en ook onze levensverwachting op te trekken. WAT WOORDEN VERRADEN Begin de jaren 1990 deed sociaal psycholoog James PenHet onderzoek naar het verband tussen tweets en gezondnebaker, nu een prominent hoogleraar aan de Universiteit van heidstrends is afgetrapt bij Google. In 2008 lanceerde Roni ZeiTexas, een reeks intrigerende ontdekkingen over het verband ger, het hoofd van de gezondheidsstrategie bij Google, samen tussen woorden en welzijn. Zijn onderzoeksteam probeerde te met zijn collega’s het fascinerende Google Flu Trends. Het proachterhalen waarom mensen die expressief schrijven over een gramma pikte zoekopdrachten op die verband hielden met de traumatische ervaring minder vaak fysiek ziek worden dan lotgenoten die hun ervaringen opkroppen. Met een computerprosymptomen en behandeling van de griep, en plaatste die op de gramma werd opgelijst welke woorden en concepten de proeflandkaart. Zo kon Zeiger de griepepidemie op de voet volgen. personen in hun essays neerpenden. De doeltreffendheid van Flu Trends blijkt ook uit de officiële Verrassend genoeg bleken de functionele componenten van griepcijfers van de Amerikaanse overheid. Meer nog: doordat de taal meer te onthullen over hun psychisch welzijn dan de inGoogle niet hoefde te wachten op de meldingen van artsen en houd van die teksten, zowel bij positieve als bij negatieve ideeën ziekenhuizen, was het er sneller bij dan de overheid. en taalgebruik. Proefpersonen die worstelden met een depresHet project is vorig jaar stopgezet, maar het heeft onomstotelijk aangetoond dat zoekmachines een nuttig instrument sie beschreven niet per se trieste dingen, maar ze schreven wel zijn om de verspreiding van ziektes te volgen en een nieuw vakmeer vanuit de eerste persoon: ik, mij, mijn. Depressieve patiëngebied in het leven geroepen: de digitale epidemiologie. Ook ten zitten vaak vast in hun eigen lijden en hun hoofd blijft maar voor dengue, malaria en seksueel overdraagbare aandoeningen doormalen. De symptomen van het trauma bleken te milderen wordt de techniek bestudeerd. wanneer meer causale woorden (omdat, dus, maar) en complexe taal werden gehanteerd. Dat leek erop te duiden dat de patiënt meer vat kreeg op het trauma en het in een coherent verhaal begon te gieten. Facebook, Twitter en consorten zijn 1. De sociale media bieden een krachtig hulpmiddel voor onder anderen de laatste tien jaar zo groot geworden psychologen, sociologen en epidemiologen om onze gezondheid en ons dat psychologen nu een overvloedige welzijn op afstand te volgen. voorraad taalmateriaal ter beschikking 2. Dankzij algoritmes die machinaal leren, kunnen onze online schrijfsels hebben die hen een brede inkijk geeft in vertaald worden in gedetailleerde psychologische profielen van personen de geestesgezondheid van sociale mediaen groepen. gebruikers. (Algemeen gesproken wer3. Er zijn al heel wat verbanden blootgelegd tussen berichten op sociale ken wij met geanonimiseerde gegevens media en persoonlijkheid, psychische gezondheid en zelfs fysieke probleen met de toestemming van Facebookmen zoals hartkwalen. gebruikers.) Natuurlijk meten mensen zich online een bepaald imago aan, en dat is doorgaans positief gekleurd. Die

De taal die mensen gebruiken op Twitter en Facebook kan hun leeftijd, geslacht, persoonlijkheid en inkomen verraden, maar ook hun geestestoestand en gezondheid

S A M E N G E VAT DIAGNOSE DANKZIJ SOCIALE MEDIA

68


GEZONDHEIDSTRENDS IN TWITTER-TAAL

Sterfte hart- en vaatziekten volgens overlijdensaktes

Sterfte hart- en vaatziekten voorspeld op Twitter

De officiële sterftecijfers door atherosclerotische hartaandoeningen (linker plaatje) stroken met wat onderzoekers hebben afgeleid uit tweets uit zo’n 1.300 Amerikaanse districten (rechter plaatje). Vooral overwegend boze en vijandige tweets (met scheldwoorden of woorden zoals ‘haat’) bleken een betrouwbare indicator van de sterftecijfers in het

Minder overlijdens

Meer overlijdens

betreffende district (kaart onder).

vertekening door sociale wenselijkheid is een bekend gegeven voor onderzoekers, maar ze is minder groot dan je zou denken. Doordat mensen op Facebook ook bevriend zijn met hun echte vrienden, blijven ze online tamelijk eerlijk, want die vrienden weten best dat hun leven niet altijd een feest is. Bovendien geldt die vertekening voor alle gebruikers, dus algoritmes kunnen wel belangrijke verschillen tussen mensen onderscheiden. Als we de resultaten van onze methoden vergelijken met data uit traditioneel onderzoek, zoals met name telefonische enquêtes en ziekenhuisverslagen, die met een representatievere doorsnede van de bevolking werken, dan zijn de bevindingen vaak verrassend gelijklopend.

SPELD IN EEN HOOIBERG VAN TWEETS Op de sociale media word je om de oren geslagen met spreektaal, slang en emoticons, en dat soort taal is lastig te analyseren. Dat we er betekenisvolle patronen uit kunnen distilleren,

is te danken aan doorbraken uit de afgelopen dertig jaar op het gebied van de verwerking van natuurlijke taal. Dankzij steeds krachtiger computers kunnen we taal steeds beter analyseren met statistische patroonherkenningsalgoritmes. De jongste jaren heeft die techniek, die we automatisch of machinaal leren noemen, zulke grote sprongen gemaakt dat Apple een persoonlijke assistent voor ons heeft klaarstaan (Siri) en dat de advertenties in de rand van onze mailbox angstaanjagend goed op maat gesneden zijn - met dank aan Google Analytics. Vroeger waren psychologen voor taalanalyse aangewezen op woordenboeken: gemoedstoestanden werden gekoppeld aan op voorhand samengestelde woordenlijsten. Als bijvoorbeeld het woord ‘gelukkig’ in een tekst stond, dan werd dat geïnterpreteerd als een blijk van positieve emotie. De methode gaf soms verwarrende resultaten, want taal is inherent ambigu. Toen in het begin van het onderzoek naar de sociale media gewerkt werd met een woordenboek van ‘positieve emotie’ dat 69


door een psycholoog was samengesteld, gaf dat een enorme vertekening rond de jaarwisseling, Heel wat mensen wensten de wereld dan een gelukkig nieuwjaar. Dat soort fouten is ondertussen weggewerkt. Het moderne machinale leren werkt met agnostische algoritmes: ze maken op voorhand geen enkele aanname over koppelingen tussen woorden en emoties of karaktertrekken. Vervolgens worden woorden geclusterd, geteld, gerangschikt en uitgelicht om hun psychologische betekenis vanaf nul op te bouwen. Om dat goed te doen, moet de dataset wel ten minste 5.000 tot 10.000 gebruikers groot zijn. Hoe meer data, hoe nauwkeuriger de resultaten, want dan kunnen ook zwakkere signalen uit de ruis van berichtjes gelicht worden. Daar hoeven we ons gelukkig geen zorgen over te maken: de meeste sociale media tellen vandaag honderden miljoenen gebruikers. In 2013 publiceerden Seligman en ikzelf samen met H. Andrew Schwartz, nu aan Stony Brook University, een onderzoek waarbij we de methode van machinaal leren toepasten op 700 miljoen woorden, zinssneden en onderwerpen uit de Facebook-berichtjes van 75.000 vrijwilligers die ook een persoonlijkheidstest invulden. Nog nooit was een studie naar taal en persoonlijkheid uitgevoerd die ook maar in de buurt kwam van die grootteorde. Zodra de statusupdates van al die Facebook-gebruikers en de resultaten van hun persoonlijkheidstest ingevoerd waren in de computer, konden de woorden en persoonskenmerken aan elkaar gekoppeld worden. Aan de hand van de resultaten maakten we woordwolken: extraversie versus introversie en neuroticisme versus emotionele stabiliteit. Het viel op dat sommige woorden zelden voorkomen, maar als ze dan toch gebruikt worden, zijn ze een betrouwbare psychische indicator. Als iemand het woord ‘depressief’ gebruikt, is dat bijvoorbeeld een uitzonderlijk maar krachtig signaal van neuroticisme. De meeste associaties spraken voor zich, maar hier en daar dook toch een verrassing op. Dat extraverten vaker het woord ‘feestje’ gebruiken en introverten vaker ‘computer’ lijkt niet onlogisch, maar had u kunnen raden dat het woord ‘blijkbaar’ veel vaker gebruikt wordt door mensen die hoog scoren op neuroticisme? Of dat mensen die emotioneel stabiel zijn vaker over sport schrijven? Of dat introverten meer interesse aan de dag leggen voor anime (animatiefilm) en Japanse cultuurvormen, en ook vaker emoticons gebruiken? In later onderzoek onder leiding van onze collega Gregory Park pasten we dezelfde algoritmes toe op een andere set Facebook-berichten. We hoopten de persoonlijkheid van de gebruikers enkel en alleen af te leiden uit wat ze schreven. Dat lukte verbazingwekkend goed; de algoritmes leken hen zelfs beter te kennen dan hun vrienden die we bevroegen over hun persoonlijkheid. Dat was een veelbelovend teken dat de sociale-wenselijkheidsbias ons weinig parten speelde. Daarna pasten we dezelfde aanpak toe op Twitter. We hoopten een doorsnee ‘psychologisch profiel’ uit te tekenen voor zowat 1.300 districten, verspreid over de VS, zonder ook maar bij iemand aan te bellen (zie pagina 69). De districten met meer negatieve emotie, woede en vijandigheid in de tweets met scheldwoorden en woorden zoals ‘haat’ - telden ook het hoogste aantal overlijdens door hartziekten. Dat bleek uit de 70

HET RISICO OP HARTAANDOENINGEN IN TWITTERTAAL Uit een analyse van publieke tweets per district in de VS is gebleken dat woorden met een negatieve betekenis (links, in het rood) correleren met hogere sterftecijfers door hartaandoeningen. In districten met een lager sterftecijfer werd meer getweet over optimistischer gekleurde thema’s (rechts, in het groen). We vonden de sterkste taalkundige correlaties met atherosclerose, een van de belangrijkste doodsoorzaken in de VS, en een aandoening waarbij psychologische factoren vermoedelijk een sterke rol spelen.

RISICO

BESCHERMEND

officiële rapporten. In optimistisch tweetende districten lag dat cijfer veel lager. Toen we dieper gingen graven, beseften we dat onze methode met name atherosclerose bijzonder nauwkeurig voorspelde. Aderverkalking veroorzaakt slagaderontsteking en is in de Verenigde Staten een van de belangrijkste doodsoorzaken. Bovendien wordt ze meer dan andere hartaandoeningen gekoppeld aan psychologische oorzaken. Opmerkelijk genoeg waren het niet de twitteraars zelf die door de ziekte geveld werden. Onze methode gaf dus geen indicatie over het persoonlijke risico op atherosclerose. Doorgaans


waren de twitteraars overigens te jong om hartproblemen te hebben. Hun tweets getuigden echter wel van een bredere psychologische trend in de gemeenschap waarin ze leefden. Het zou kunnen dat in de tweets de vluchtige eigenschap vervat zat die sociologen ‘sociale cohesie’ noemen: de ‘kleefkracht’ van een gemeenschap, die onder meer blijkt uit de bereidheid om samen te werken en elkaar te helpen. Onderzoek heeft aangetoond dat sociale cohesie een goede psychische en fysieke gezondheid blijkt te bevorderen.

DE DOKTER OP FACEBOOK Ons Twitter-experiment bleek de dodelijke impact van hartziekten nauwkeuriger te voorspellen dan om het even welke officiële statistiek op basis van obesitas, diabetes, roken, hoge bloeddruk en andere risicofactoren. De resultaten waren zelfs zo betrouwbaar dat de taalvariabelen ook bij controle voor sterke klassieke indicatoren zoals onderwijs en armoede nog overeind bleven. Naarmate meer mensen gebruik maken van sociale media kunnen de voorspellingen verder aangescherpt worden. Tien jaar geleden sloeg Facebook alleen aan bij bepaalde bevolkingssegmenten - vooral bij tieners en jongvolwassenen - maar volgens cijfers van het Pew Research Center zat vorig jaar 65 procent van de Amerikaanse volwassenen geregeld op de sociale media. Dat is tien keer zoveel als in 2005. Negen op de tien jonge volwassenen heeft een profiel op sociale media, en bij de 65-plussers is het gebruik meer dan verdrievoudigd sinds 2010. Twitteraars zijn gemiddeld 32 jaar oud - amper zes jaar jonger dan de gemiddelde leeftijd van de Amerikaanse bevolking. Bij officiële bevragingen en telefonische enquêtes is de steekproef veel kleiner, en bovendien zijn ze veel duurder. Twitter of Facebook zouden een sneller, goedkoper alternatief kunnen bieden voor peilingen naar het welzijn van brede groepen. We zijn al aangezocht door verscheidene onderwijsinstellingen in het Verenigd Koninkrijk, de deelstaatoverheid van Zuid-Australië en de Mexicaanse autoriteiten. Ze hebben interesse om gezondheidstrends via Twitter te monitoren, en denken erover na om bij de volgende bevolkingstellingen te vragen naar het gebruik van sociale media. In veel opzichten is dat een logische volgende stap in een wereld waarin steeds minder mensen nog via een vaste telefoonlijn te bereiken zijn. Analyses van het taalgebruik op sociale media zijn ook veelbelovend als het om de behandeling van individuele patiënten gaat. Onder leiding van Lyle Ungar hebben we onlangs de krachten gebundeld met Raina Marchant en haar collega’s van de gezondheidszorgorganisatie van de Universiteit van Pennsylvania. Op de spoedafdeling van een van de ziekenhuizen werden iPads ter beschikking gesteld, en we vroegen de patiënten of we hun statusupdates op Facebook mochten analyseren. Door taalpatronen aan hun medisch dossier te koppelen, hebben we heel wat mogelijke signalen gevonden voor

onder meer depressie. Zulke taalkundige rode vlaggen zouden dokters in de toekomst kunnen helpen om problemen op te merken en hun patiëntenzorg daarop af te stemmen. De medische zorg zou een grote sprong voorwaarts kunnen maken dankzij smartphone-apps die de verhaallijnen van ons leven analyseren. Denk maar aan een psychotherapeut die elke dag een automatisch gegenereerde gemoedsstatus ontvangt van depressieve patiënten en hen vervolgens met een tekstberichtje een herinnering, een inzicht of een dringende aanbeveling kan sturen. Of een arts die via sociale media in het oog kan houden of patiënten die herstellen van een hartaanval tekenen van depressie vertonen, en dus meer risico lopen op een tweede infarct. In 2013 gebruikte een team van Microsoft Research tweets om postpartumdepressie te voorspellen bij 376 moeders. Hun model was tot 71 procent nauwkeurig bij analyse van prenatale berichtjes, en tot ongeveer 80 procent accuraat als ook tweets uit de eerste weken na de bevalling werden gebruikt. Uit deze voorbeelden blijkt dat sociale media niet alleen interessant zijn voor gehaaide verzekeringsagenten en malafide kredietverstrekkers. In ons onderzoek werken we steeds met de toestemming van de deelnemers, en we volgen ook strikte privacy-richtlijnen. Weinig gebruikers beseffen hoeveel informatie ze op Facebook en Twitter prijsgeven, en dat bedrijven aan de hand van hun statusupdates - of zelfs alleen maar hun ‘likes’ - een behoorlijk accuraat beeld krijgen van hun persoonlijkheidsprofiel. De maatschappij evolueert mee met de technologie, en wetenschappers, politici en commerciële bedrijven zullen samen het juiste evenwicht moeten vinden. Maar de sociale media herbergen een enorm potentieel voor onze gezondheid en ons welzijn. Als we dat verstandig ontginnen, kunnen we onze toekomst op een bewuste en ethische manier vormgeven - en heel wat levens redden.

Het taalgebruik op Facebook blijkt de persoonlijkheid van de gebruiker te kunnen voorspellen - soms beter dan zijn of haar eigen vrienden

DE AUTEUR JOHANNES EICHSTAEDT is datawetenschapper. Hij werkt aan zijn promotieonderzoek in de psychologie aan de Universiteit van Pennsylvania, waar hij in 2011 mee aan de wieg stond van het World Well-Being Project.

MEER OVER DIT ONDERWERP Personality, Gender, and Age in the Language of Social Media: The Open-Vocabulary Approach. H. Andrew Schwartz et al. in PLOS ONE, Deel 8, Nr. 9, Artikel nr. e73791; 25 september 2013. Psychological Language on Twitter Predicts CountyLevel Heart Disease Mortality. Johannes Eichstaedt et al. in Psychological Science, Deel 26, Nr. 2, pp. 159–169; februari 2015. Linking Social Media and Medical Record Data: A Study of Adults Presenting to an Academic, Urban Emergency Department. Kevin Padrez et al. in BMJ Quality & Safety. Online verschenen op 13 oktober 2015 71


EMPATHIE

KUN JE TRAINEN

Het leed van andere mensen kan zwaar op ons eigen gemoed wegen, maar ons ook aanzetten tot actief medeleven. Hoe we er precies op reageren, is geen vastliggende eigenschap. Bovendien kun je goedhartigheid ook trainen met een 2.500 jaar oude meditatietechniek. Door Olga Maria Klimecki

72


Er bestaan twee vormen van empathie: de ene is vrij nefast voor je gemoed, terwijl de andere je hulpvaardigheid verhoogt. 73


KORT UITGELEGD EMPATHIE

E

en vluchtelingenkamp aan de Turkse grens. Al maanden komen mensen hier uitgeput en berooid aan. Velen hebben tijdens hun vlucht afschuwelijke dingen meegemaakt en weten niet hoe het verder moet. Ze logeren in tenten en slapen slecht omdat ze nachtmerries en grote zorgen om hun familie hebben. Hoe zou het met hun broer of die tante in het dorp verderop gaan? Zijn zij op tijd kunnen ontsnappen? En wat moet er van dat kind worden dat nu met afval speelt in plaats van naar school te gaan? Lisa en Claudia uit Duitsland werken in dit vluchtelingenkamp. Ze zijn naar hier gekomen omdat het lot van deze mensen hen sterk heeft geraakt. Lisa voelt zich goed omdat ze iets zinvols kan doen, maar Claudia is er beroerd aan toe. De verhalen van al die mensen laten haar niet los en achtervolgen haar tot in haar dromen. De jonge vrouw slaapt slecht en overdag is ze erg prikkelbaar. Bijna dagelijks maakt ze ruzie met haar collega’s en ventileert ze haar ergernis over wantoestanden. Eigenlijk kan ze dit niet aan. Het liefst zou ze haar engagement afbreken en weer naar Duitsland terugkeren. Wat is het verschil tussen deze twee vrouwen? Allebei konden ze zich in het leed van andere mensen inleven, en dat motiveerde hen om concreet hulp te gaan bieden. Recent onderzoek door mijn collega’s en mezelf wijst nu uit dat er wellicht twee manieren zijn waarop we ons kunnen inleven, waarbij er ook verschillende systemen in het brein geactiveerd worden. Die beïnvloeden op hun beurt ons algemene welbevinden, onze gezondheid en ons sociale gedrag. Bovendien blijkt dat we die twee vormen van empathie kunnen trainen. Mensen zijn sociale wezens. We communiceren voortdurend met elkaar en werken samen om moeilijke problemen op te lossen. Daarbij gebruiken we verschillende manieren om andere mensen te begrijpen. Om te beginnen kunnen we proberen om iemands visie op een puur cognitief niveau te vatten. Dat wordt perspectiefwisseling genoemd (zie ook ‘Kort uitgelegd’). Als je je daarentegen ook inleeft in de emoties van anderen, noemen we dat empathie (uit het Grieks: ‘empatheia’ = passie). We zijn er ons dan van bewust dat iemands gevoelstoestand ook bij ons een welbepaalde emotie uitlokt. Dat gebeurt bijvoorbeeld als we blij worden van een glimlachend kindje – we weten hier wel waar ons geluksgevoel vandaan komt. Maar ook met het leed van iemand kunnen we meeleven, bijvoorbeeld als we vluchtelingen of daklozen zien, of een vriendin tegen het lijf lopen die liefdesverdriet heeft. Blijkbaar bestaan er verschillende vormen van empathie. Je kunt bijvoorbeeld zo intens meeleven met iemands leed of verdriet, dat je er helemaal door overweldigd wordt. Dit heet ‘empathische stress’ en wordt hoofdzakelijk door negatieve emoties getypeerd. Vooral mensen in hulpverlenende beroepen – artsen, verplegend personeel, humanitaire helpers – lopen gevaar om empathische stress te ervaren. Niet toevallig ligt ook het risico op een burn-out bij mensen in deze beroepen een stuk hoger.

74

Mensen kunnen zich zowel cognitief als emotioneel in iemand anders verplaatsen. Bij de zogenaamde perspectiefwisseling gaat het om het begrijpen van de gedachten en motieven van anderen. Laten we als voorbeeld een stel nemen dat een vakantiebestemming zoekt. Hij stelt een strandvakantie op een zonnig eiland voor, terwijl zij liever met de auto naar de bergen zou reizen. Hij zou zich nu kunnen afvragen of zij misschien liever naar de bergen wil om niet in het vliegtuig te hoeven stappen. Of vindt zij de bergen gewoon mooier? Hij zou dan een vakantie aan een bergmeer kunnen voorstellen, waarbij er ook verschillende watersportmogelijkheden zijn. Zonder perspectiefwisseling zou het meest courante compromis waarschijnlijk worden: dit jaar naar Mallorca, volgend jaar naar Zwitserland. Een optie waarbij altijd één van beiden niet helemaal tevreden is. Bij empathie leef je dan weer mee met de emoties van een ander. Het verschil tussen perspectiefwisseling en empathie wordt ondersteund door de resultaten uit hersenonderzoek. Een meta-analyse uit 2012 door Simon Eickhoff (Forschungszentrum Jülich), Danilo Bzdok (RWTH Aachen) en andere collega’s heeft uitgewezen dat bepaalde gebieden in de prefrontale cortex, de slaapkwab en de temporo-pariëtale cortex sterker geactiveerd worden wanneer iemand zich in gedachten in iemand anders verplaatst. Empathie daarentegen activeert vooral de anterieure insula en gebieden van de cortex cingularis anterior.

Daarnaast kunnen we ook een gevoel van bezorgdheid en warmte voor mensen in nood ervaren, gekoppeld aan de wens om hen te helpen. In het Engels wordt daarvoor de term ‘compassion’ gebruikt, wat wij meestal als ‘medeleven’ of ‘mededogen’ vertalen, al is dat niet helemaal juist. ‘Medeleven’ is immers een veel algemenere term, die eigenlijk als synoniem voor élke vorm van empathie kan worden gebruikt. Maar bij gebrek aan een goed alternatief hanteren mijn collega’s en ik dus toch deze term als vertaling voor ‘compassion’. Het onderscheid tussen empathische stress en medeleven is cruciaal omdat deze twee vormen van empathie een tegengesteld effect hebben op ons gedrag. Een team van sociaal psychologen onder leiding van Daniel Batson (University of Kansas) ontdekte in de jaren 1980 dat mensen die stressvol door het leed van anderen overweldigd worden, deze mensen


zelfs minder vaak helpen dan wie een gevoel van welwillendheid en genegenheid ervaart. Onlangs onderzochten mijn collega’s uit Genève en ik voor een nog niet gepubliceerde studie of persoonlijkheidskenmerken die verband houden met empathie eerder leiden tot agressief of juist tot hulpvaardig gedrag. Omdat het moeilijk is om agressief gedrag in het lab te meten, ontwikkelden we eerst een computerspel waarbij de spelers een bepaalde geldverdeling mochten kiezen: het ‘inequality game’. Eerst werden de proefpersonen blootgesteld aan de zetten van twee zogezegde medespelers: de een nam altijd rechtvaardige beslissingen en gaf bijvoorbeeld 10 Zwitserse francs aan zichzelf en 9 francs aan de proefpersoon. ‘Zijn’ proefpersonen kregen ook vriendelijke berichten van hem, zoals ‘je bent aardig’. De andere speler daarentegen ging steevast voor een onrechtvaardige verdeling, waarbij hij zelf veel kreeg en de deelnemers nagenoeg niets. ‘Zijn’ proefpersonen stuurde hij berichten als ‘je werkt op mijn zenuwen.’

Speelse empathietest: in het ‘Zurich Prosocial Game’ helpen proefpersonen hun medespelers om hun schat te bereiken. Of juist niet.

ervaren, gedroegen zich in grote lijnen blijkbaar minder sociaal tegenover hun medespelers; daarbij maakte het niets uit of die vriendelijk of oneerlijk waren. Wie echter de neiging had om welwillend mee te leven met anderen, was eerder bereid om zelfs gemene spelers toch fair te behandelen. ONEERLIJKE SPELERS KRIJGEN MINDER Zou het dan, al bij al, niet beter zijn om vaker met medeIn de tweede ronde namen de proefpersonen het heft in eigen leven in plaats van met empathische stress te reageren? Zulke handen. Nu moesten zij beslissen hoe ze het geld wilden veremotionele reacties verlopen echter grotendeels automatisch; delen en konden ze hun medespelers berichtjes sturen. Zoals we hebben ze in de loop van ons leven tijdens allerlei uiteenlopende situaties en ervaringen geleerd. Toch konden mijn voorverwacht, reageerden veel deelnemers met wederkerig gedrag: malige collega’s aan de Universität Zürich en ikzelf met verde oneerlijke spelers kregen van hen minder geld en ook de communicatie met hen was brutaler, terwijl ze voor de faire medeschillende onderzoeken aantonen dat mensen dit ook nog op spelers een rechtvaardiger verdeling kozen. Maar nog meer deelvolwassen leeftijd kunnen bijsturen: medeleven voelen bij het nemers gedroegen zich verrassend prosociaal: ze behandelden leed van anderen zonder erdoor overweldigd te worden, blijkt zowel hun aardige als hun oneerlijke medespelers vriendelijk. iets wat je kunt oefenen. Daar bestaan verschillende methodes Een klein groepje ‘gemene’ proefpersonen ten slotte gedroeg voor. Wij kozen voor een vorm van meditatie, de metta-meditatie, wat letterlijk vertaald ‘liefhebbende goedheid’ of ‘mildheid’ zich agressief en onbereidwillig tegenover beide spelpartners. We wilden ook weten welke rol medeleven en empathische betekent. Daarbij cultiveer je in stilte vriendelijkheid en welwillendheid tegenover jezelf en tegenover anderen(zie ook ‘Kort stress bij deze reacties speelden. Daartoe hadden onze proefpersonen een paar dagen voor het spel een reeks vragenlijsten uitgelegd’). Deze eenvoudige gedachte-oefeningen kunnen al ingevuld. Deelnemers die gewoonlijk vooral empathische stress zittend of wandelend uitgevoerd worden. Intussen tonen ook andere wetenschappers interesse voor deze meer dan 2.500 jaar oude methode. Zo meldde het team van Barbara Fredrickson (University of North Carolina) in 2008 dat onderzoeksdeelnemers die gedurende enkele 1. Met medeleven wordt een gevoel van welwillendheid en ‘liefdevolle weken een training in ‘liefdevolle vrienmildheid’ tegenover alle levende wezens bedoeld. Wanneer we met leed delijkheid’ hadden gevolgd, zich in het algeconfronteerd worden, bevordert dit gevoel onze hulpvaardigheid en ledaagse leven beter in hun vel voelden. ons eigen welzijn. Wij wilden ook weten of de meditatieoe2. Laten we het leed van andere mensen echter diep op onszelf inwerken, feningen een nog ruimere werking haddan ontstaat er empathische stress. Hierbij is een ander neuronaal sysden en bijvoorbeeld het sociale gedrag teem actief. Negatieve gevoelens overwegen dan, en we gedragen ons konden beïnvloeden. Daarvoor ontwikeerder agressief. kelden Susanne Leiberg, Tania Singer en 3. Met behulp van een eenvoudige en meer dan 2.500 jaar oude meditatieik aan de Universität Zürich een computechniek kun je het netwerk in de hersenen versterken dat wordt geactiterspel dat de hulpvaardigheid van proefveerd bij welwillend medeleven. personen meet, zonder dat zij zich daarvan bewust zijn.

S A M E N G E VAT MEDITATIE VOOR MEER MEDELEVEN

75


KORT UITGELEGD METTA-MEDITATIE Metta-meditatie stamt uit de boeddhistische tradiBij dit spel, het ‘Zurich Prosocial Game’, stuurt de onderzoeksdeelnemer een spelfiguur aan die bij een schat moet zien te geraken. Voor elke schat die hij verovert, krijgt hij na afloop van het experiment cash geld. In elke spelronde proberen twee spelers tegelijk om bij hun eigen schat op het speelveld te komen, terwijl ze onderweg verschillende obstakels moeten overwinnen. Zo krijgen de spelers maar weinig tijd en wordt hun pad voortdurend door vallende ophaaldeuren geblokkeerd; die kunnen ze alleen openen met een sleutel in de passende kleur. In deze situatie kan een deelnemer echter ook zijn eigen sleutel gebruiken om de poort voor de andere speler te openen en hem te helpen. Na een eerste testronde met het spel volgde een groep proefpersonen een hele dag lang de metta-meditatie en oefenden ze die technieken daarna thuis nog een paar dagen verder in. De andere groep leerde een geheugentrainingstechniek die ook zij thuis verder inoefenden. Later werden alle deelnemers opnieuw met het Zurich Prosocial Game getest. Wat bleek? De proefpersonen die de liefdevolle mildheid hadden geoefend, gedroegen zich in het spel nu hulpvaardiger, terwijl er bij de mensen van de geheugentraining geen verandering was. Hoe vaker en langer ze hun meditatietechniek thuis hadden geoefend, hoe altruïstischer deze deelnemers zich bovendien gedroegen. Door herhaaldelijk deze vorm van medeleven te oefenen, vergroot je dus iemands bereidwilligheid. Maar wijzigt dat ook de hersenfuncties aan de basis daarvan? Als we die vraag willen beantwoorden met behulp van functionele magneetresonantie, stoten we op een praktische beperking: in een scanner mogen de deelnemers niet bewegen. Hoe kun je nu een sociale situatie bedenken voor iemand die onbeweeglijk in een smalle koker ligt? Wij kozen ervoor om onze proefpersonen videomateriaal te tonen dat ofwel mensen in nood laat zien – een huilende vrouw in een vluchtelingenkamp bijvoorbeeld – of mensen in een alledaagse situatie. Onmiddellijk na elke video vroegen we de deelnemers welke emoties ze bij het zien van dit korte fragment hadden gevoeld. Ook tijdens dit onderzoek leerden de proefpersonen na een eerste sessie ofwel de metta-meditatie aan of volgden ze een geheugentraining. Vóór de proef was er geen verschil in emotionele beleving tussen beide groepen geweest, maar nu stelden

tie en is meer dan 2.500 jaar oud. Het woord ‘metta’ betekent ‘liefdevolle vriendelijkheid’ en komt uit de oude Indische taal Pali, waarin veel originele teksten uit het boeddhisme vervat zijn. Bij de mettameditatie worden gevoelens van vriendelijkheid en bereidwilligheid tegenover zichzelf en andere levenswezens gestimuleerd. Dit wordt in stilte geoefend, al zittend of wandelend. Een typische meditatie is om je eerst een persoon voor de geest te halen die iets goeds voor iemand heeft gedaan en hem of haar dan geluk te wensen. Dat wordt ondersteund met innerlijk uitgesproken zinnen zoals ‘moge je gelukkig en tevreden zijn’. Vervolgens richt je het perspectief op jezelf (‘moge ik gelukkig en tevreden zijn’). Daarna ga je over naar een vriend of vriendin die je maar oppervlakkig kent en tegenover wie je een neutrale houding hebt, bijvoorbeeld de postbode. Aansluitend denk je aan een persoon met wie je een moeilijke relatie hebt. Tot slot breid je de goede wensen uit naar alle levende wezens.

de mensen die liefdevolle vriendelijkheid hadden geoefend dat ze na hun training meer sterk positieve gevoelens ervaarden, zowel bij het zien van leed als bij alledaagse taferelen. Hoeveel negatieve emoties de deelnemers beleefden, was echter in geen van beide groepen veranderd. Hiermee onderscheidt medeleven zich dus van andere strategieën voor emotieregulering: in plaats van negatieve gevoelens te onderdrukken of zich van moeilijke situaties af te wenden, worden positieve gevoelens tegenover andere mensen actief versterkt. Na de training werd er in de hersenscans bij de ‘medelevende groep’ een hogere activiteit in de mediale orbitofrontale

Wanneer we ‘meelijden’ met iemand anders, worden de anterieure insula (AI) en gebieden in de cortex cingularis (aMCC) geactiveerd. Hetzelfde gebeurt als we pijn ervaren.

(Functional Neural Plasticity and Associated Changes in Positive Affect After Compassion Training, O.M. Klimecki et al.: In: Cerebral Cortex 23, pp. 1552-1561; 2013. Fig. 2D, copyright Oxford University Press / CCC)

76


cortex (centraal, net achter het voorhoofd) waargenomen dan bij de ‘geheugengroep’. Dat was eveneens het geval voor het striatum, een gebied dat diep in de hersenen verborgen ligt. In ruime zin zijn dit twee hersenstructuren die op alle mogelijke vormen van beloning reageren: van lekker eten over financiële winst tot foto’s van lachende baby’s of geliefden. Naomi Eisenberger en Steve Cole (University of California) rapporteerden in een overzichtsartikel uit 2012 bovendien dat dit netwerk ook sterk geactiveerd wordt als we sociale steun krijgen en ons veilig en geborgen voelen. Aangezien dezelfde gebieden ook stressreacties in het lichaam reguleren, is het mogelijk dat hun activiteit ook een positief effect op onze gezondheid heeft. Ons onderzoek toont dus aan dat het oefenen van medeleven tegelijk de activiteit van hersengebieden doelgericht stimuleert die instaan voor een gevoel van welbehagen en verbondenheid. Hoe is het nu met de negatieve kant van empathie gesteld? Kan het trainen van medeleven empathische stress helpen verminderen? Deze kwestie heb ik samen met collega’s aan de Universität Zürich onderzocht. Onze onderzoeksdeelnemers oefenden eerst een meditatietechniek in waarbij je je zo sterk mogelijk in het leed van anderen inleeft. Pas daarna leerden ze de ‘liefdevolle mildheid’- meditatie. Ook dit keer gebruikten we de videobeelden en maten we tegelijk de hersenactiviteit, om opnieuw na te gaan hoe de proefpersonen op sociale situaties reageerden. Een actieve controlegroep volgde twee keer per dag een geheugentraining.

ONAANGEPAST OORDEEL Na de eerste training, waarbij de deelnemers dus hun empathie voor leed hadden geoefend, ervaarden ze bij de videofragmenten sterkere negatieve emoties, zowel bij het zien van mensen in nood als bij alledaagse situaties. Te veel ‘mede-lijden’ leidt er dus toe dat zelfs neutrale situaties als negatief worden beleefd. De resultaten van ons onderzoek toonden echter opnieuw aan dat overdreven medeleven met een doelgerichte training kan worden overwonnen. Nadat de proefpersonen tijdens de tweede fase van het onderzoek ‘liefdevolle mildheid’ hadden geoefend, ervaarden ze niet alleen minder negatieve emoties, maar ook meer positieve gevoelens. Die resultaten zijn mooi terug te vinden in een gewijzigde hersenactiviteit. Na de training in medelijden waren zowel de anterieure insula als het middelste deel van de cortex cingularis anterior (ACC) sterker geactiveerd. Een overzichtsstudie van Claus Lamm en zijn collega’s (Universität Wien) uit 2011 heeft uitgewezen dat deze hersenstructuren een centrale rol spelen bij het meevoelen van pijn van andere mensen. Ons onderzoek kon voor het eerst aantonen dat de activiteit in dit netwerk plastisch is en toeneemt door oefening. De daaropvolgende training in medeleven maakte dit effect echter weer ongedaan en leidde bovendien tot een verhoogde neuronale activiteit in het beloningsnetwerk, iets dat ook al in eerdere studies werd vastgesteld. Wat betekent dit nu voor de humanitaire helpers uit het

voorbeeld aan het begin van dit artikel? Hoe Claudia op het leed van anderen reageert, is dus niet in steen gebeiteld. Want ook op volwassen leeftijd kunnen we met behulp van korte, eenvoudige oefeningen invloed uitoefenen op de gevoelens die we in bepaalde sociale situaties ervaren. Dit type training verhoogt niet alleen ons eigen welzijn, maar zou ook de bereidwilligheid bij de totale bevolking kunnen verbeteren en de agressie doen afnemen. In die zin lijkt het zeker boeiend om het effect van een dergelijke empathietraining op grotere schaal uit te proberen, of te testen welke uitwerking herhaaldelijk oefenen tijdens de loop van iemands leven op conflictgedrag heeft.

DE AUTEUR OLGA MARIA KLIMECKI is psychologe en doctor in de neurowetenschappen aan de Université de Genève. Ze leidt er het vakgebied ‘emotie’ van het Europese project ‘Medit-Ageing’, en coördineert samen met professor David Sander het onderzoeksthema ‘emotie en conflictoplossing’. Privé onderzoekt ze sinds 2008 haar geest en haar hart aan de hand van mindfulness en metta-meditatie.

MEER OVER DIT ONDERWERP Social Neuroscience and Health: Neurophysiological Mechanisms Linking Social Ties with Physical Health, N.I. Eisenberger, S.W. Cole in Nature Neuroscience 15, pp. 669-674; 2012. Functional Neural Plasticity and Associated Changes in Positive Affect after Compassion Training, O.M. Klimecki et al. in Cerebral Cortex 23; pp. 1552-1561; 2013. Differential Pattern of Functional Brain Plasticity after Compassion and Empathy Training, O.M. Klimecki et al. in Social Cognitive and Affective Neuroscience 9, pp. 873-879; 2014. Short-Term Compassion Training Increases Prosocial Behavior in a Newly Developed Prosocial Game, S. Leiberg et al. in PloS One 6, e17798; 2011. 77


ANDERS GAAN ETEN

EET BEWUSTER EN VAL AF Ons eetgedrag wordt gestuurd door allerlei - vaak heel subtiele - invloeden, en lang niet altijd in de goede richting. Gelukkig bestaan er handige methoden om bewuster te eten en niet meer voor elke verleiding te zwichten. Door Melanie Nees

78


79


ANDERS GAAN ETEN

M

inder suiker, zout en vet en juist meer groente en volkorenproducten. Met dat goede voornemen begon in 2015 bijna de helft van de Duitsers het nieuwe jaar, zo bleek uit een representatieve enquête onder 5.000 respondenten, uitgevoerd door Forsa, een instituut voor markt- en opinieonderzoek, in opdracht van de Duitse ziektekostenverzekeraar DAK. Verder wisten de onderzoekers te melden dat evenveel mannen als vrouwen zich hadden voorgenomen gezonder te gaan eten – maar hoeveel daar ook werkelijk in zijn geslaagd is onbekend. De alom aanwezige afbeeldingen van malse hamburgers, krokante diepvriespizza’s en zacht smeltende chocolade hebben waarschijnlijk menig goed voornemen doen sneuvelen. Want zulke reclameprikkels activeren het beloningscentrum van het brein – bij zwaarlijvige mensen nog meer dan bij personen met een normaal gewicht, en zelfs wan-

neer we al een volle maag hebben. Dat is bijvoorbeeld aangetoond door een in 2014 gepubliceerd onderzoek van een groep neurowetenschappers van de Universiteit van het Australische Newcastle, onder leiding van Kirrilly Pursey. Maar de verleidingskunsten van de levensmiddelenindustrie zijn niet de enige reden waarom we vaak de voorkeur geven aan een muffin boven een appel of liever patat eten dan groente. Een team van voedingswetenschappers onder leiding van Aukje Verhoeven van de Universiteit van Utrecht heeft ongeveer 1.500 Nederlanders tweemaal, met een tussenpoos van een maand, ondervraagd over hun eetgedrag. Uit de antwoorden distilleerden ze zes factoren die maken dat een mens eet wat hij/zij eet. Ten eerste is er simpelweg de gelegenheid - bijvoorbeeld doordat een product in de supermarktschappen precies op ooghoogte ligt. Factor twee zijn bepaalde aanleidingen, zoals een feest of een etentje bij vrienden, nummer drie zijn negatieve emoties als stress of verveling. Een vierde factor is de aandrang jezelf te belonen en een vijfde sociale druk – bijvoorbeeld om in een gezelschap niet uit de toon te vallen. En niet in de laatste plaats speelt onder bepaalde omstandigheden ook een sterkere behoefte aan calorieën een rol, bijvoorbeeld na zware arbeid of sportbeoefening. Uit de enquête komt naar voren dat het in verreweg de meeste gevallen de gelegenheid of een aanleiding is die ons ertoe verleidt dingen te eten die te veel vet en suiker bevatten. Alleen mensen die een dieet volgen zijn eerder geneigd af en toe te zondigen als beloning voor de moeite die ze zich getroosten om het dieet vol te houden. Verder blijken er duidelijke verschillen te bestaan tussen de seksen. Zo gebruiken vrouwen voedsel vaker ter compensatie van negatieve emoties dan mannen. Eén ding staat vast: iemand die gezond wil eten, moet over een flinke dosis zelfdiscipline beschikken. Sociaal psycholoog

Vrouwen grijpen gemiddeld vaker naar voedsel ter compensatie van negatieve emoties dan mannen

S A M E N G E VAT BEWUST ETEN 1. Gezond eten vergt zelfdiscipline. Die hulpbron is niet onuitputtelijk en moet telkens weer worden aangevuld.

2. Aandacht en vaste gewoonten maken het gemakkelijker het gewenste eetpatroon vol te houden.

3. Mensen die willen afvallen, doen er goed aan anderen van hun voornemen op de hoogte te stellen, want in ons eetgedrag laten we ons sterk beïnvloeden door onze medemensen.

80


HOE GOED WERKT DE METHODE VAN DE WEIGHT WATCHERS? Een onderzoeksteam van de Britse Medical Research Roy Baumeister en zijn team hebben met tal van experimenten vastgesteld dat die hulpbron niet onuitputtelijk is (zie ook ‘Waar een wil is...’ in Psyche & Brein 6, 2015 op pagina 12 e.v.). Telkens wanneer we ons een lekkernij ontzeggen of in andere opzichten zelfbeheersing nastreven, verbruiken we een paar druppels uit die bron. En als de voorraad zelfdiscipline opgebruikt is, kost het ons veel meer moeite onszelf in toom te houden. Baumeister noemt dat verschijnsel ego-depletion (‘uitputting van het ego’). In de praktijk komt het erop neer dat iemand die er overdag in is geslaagd de aanlokkelijke gevulde koeken in de bedrijfskantine te negeren, ‘s avonds vaak niet meer voldoende wilskracht over heeft om een bak rauwkost weg te kauwen – en dus maar een diepvriespizza in de oven schuift.

STRESS ONDERMIJNT DE ZELFBEHEERSING Om die mentale hulpbron weer aan te vullen, moeten we – net als na fysieke inspanning – uitrusten om weer op krachten te komen. Een goede manier om de zelfdiscipline te versterken is dan ook: slapen! Dat wordt bevestigd door een onderzoek dat Maryam Kouchaki en Isaac Smith verleden jaar hebben uitgevoerd. Ze lieten proefpersonen een test maken waarbij het mogelijk was vals te spelen. ’s Morgens, wanneer ze na een goede nachtrust nog fris waren, wisten de deelnemers zich beter te beheersen dan ’s middags. Als we willen voorkomen dat onze zelfdiscipline het voortijdig laat afweten, moeten we vaste gewoonten aanleren. David Neal, een psycholoog van de Universiteit van Zuid-Californië, heeft aangetoond dat we, wanneer onze zelfdiscipline tekortschiet, automatisch terugvallen op vertrouwde routines. Daarvoor bracht hij het eetgedrag van 65 studenten in kaart. Hij was vooral geïnteresseerd in de vraag hoe vaak de proefpersonen voor en tijdens een tentamenperiode die veel van hun zelfdiscipline vergde een maaltijd nuttigden die typerend voor hen was. Zoals verwacht grepen de studenten onder invloed van examenstress eerder naar voedsel dat ze gewend waren te eten – ongeacht of dat gezond was of niet. Maar hoe kun je van gezond eten een gewoonte maken? Welnu: door je zo weinig mogelijk te laten afleiden van de maaltijd. Afleiding verhoogt namelijk het risico dat je bij het koken meer zout, suiker en vet gebruikt, of domweg grotere hoeveelheden eet dan anders. Tot die conclusie is Reine van der Wal van de Radboud-universiteit in Nijmegen gekomen op grond van een reeks experimenten. De psychologe vroeg bijvoorbeeld sommige van haar proefpersonen een getal van zeven cijfers in hun geheugen te prenten. Andere proefpersonen hoefden slechts een eencijferig getal te onthouden. Degenen die een lang getal moesten onthouden, vonden vervolgens een citroendrankje minder zuur, grenadine minder zoet en zoute crackers minder zout dan degenen die slechts één cijfer hoefden te onthouden. Ook aten alle proefpersonen duidelijk meer zoute snacks tijdens de moeilijke taak dan tijdens de gemakkelijke. Dat mensen smaken minder in-

Council in Cambridge onder leiding van Susan Jebb heeft 772 obesitaspatiënten uit Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Australië ingedeeld in twee groepen. De ene groep volgde het Weight Watchersprogramma, wat inhield dat ze regelmatig bijeenkomsten bijwoonden en verder gebruikmaakten van een website met recepten en voedingsschema’s. De andere groep kreeg alleen een standaardbehandeling van een arts. Na een jaar waren de Weight Watchers ongeveer 50 procent meer gewicht kwijtgeraakt dan de andere deelnemers. Het bleek dus dat groepsbijeenkomsten onder leiding van een voedingscoach heel effectief zijn. In 2013 nam een team van het Baylor College of Medicine in Houston onder leiding van Craig Johnston het Weight Watchers-concept opnieuw onder de loep. Ditmaal vergeleken de onderzoekers die aanpak met afvallen op eigen houtje. 292 proefpersonen met overgewicht werden na drie en na zes weken gewogen. De Weight Watchers verloren ongeveer vijf keer zoveel kilo’s als de proefpersonen die zich geheel op eigen kracht moesten motiveren. Groepsdruk is kennelijk een belangrijke succesfactor. (Bronnen: The Lancet 378, 2011; pp. 1485-1492 en The American Journal of Medicine 126, 2013; pp. 1143.e19-1143.e24)

tens ervaren wanneer ze mentaal zijn afgeleid, werd bevestigd door een volgend experiment, waarbij de proefpersonen zelf limonade moesten maken door water en grenadine te mengen. Als ze tegelijk een getal van zeven cijfers moesten onthouden, voegden ze meer siroop toe dan wanneer ze slechts aan één cijfer hoefden te denken. Een onderzoeksteam onder leiding van Shawn Katterman van de Rush-universiteit in Chicago heeft het vermoeden bevestigd dat ‘in het hier en nu leven’ bevorderlijk is voor een gezond eetpatroon. De onderzoekers analyseerden 14 studies waarbij was gekeken welk effect mindfulness-meditatie heeft op de eetgewoonten. Zij constateerden dat mensen die op het hier en nu geconcentreerd zijn, minder vaak eten uit frustratie of geeuwhonger (plotselinge onweerstaanbare trek). Uit de data was echter niet goed af te leiden of mindfulness ook helpt voor mensen die willen afvallen. Psychologe Machteld Ouwens van de Universiteit van Tilburg heeft aangetoond dat niet alleen mindfulnesstraining, maar ook de eigen ‘intuïtieve’ aandacht al een positief effect heeft. Ze ondervroeg 335 proefpersonen met overgewicht en 81


ANDERS GAAN ETEN

constateerde dat degenen die van nature al oplettender waren, beter in staat waren hun eetgedrag in toom te houden en minder vaak uit emotionele frustratie aten.

AANDACHTIG ETEN De onderzoeksgroep van gezondheidspsychologe Marieke Adriaanse van de Universiteit van Utrecht koos voor een heel andere benadering. De onderzoekers voerden een meta-analyse uit op 23 studies naar de effectiviteit van zogeheten implementatie-intenties. Dat zijn vaste ‘als-dan’-regels die bijvoorbeeld betrekking hebben op wanneer, waar en hoe iemand eet – regels in de trant van ‘Als ik ontbijt, drink ik magere melk’. Het blijkt dat implementatie-intenties een gebrek aan zelfdiscipline kunnen compenseren. Als iemand een concreet, gedetailleerd plan heeft, kost het minder moeite weerstand te bieden aan ongezond voedsel.

TOON MIJ WAT U EET, EN IK ZAL ZEGGEN WIE U BENT! De psychologen Carmen Keller en Michael Siegrist van de Eidgenössische Technische Hochschule (ETH) in Zürich hebben een kleine 1.000 mensen ondervraagd om erachter te komen in hoeverre ons eetgedrag samenhangt met de vijf persoonlijkheidsdomeinen die in de psychologie bekendstaan als de Big Five (autonomie, ordelijkheid, extraversie, mildheid en emotionele stabiliteit). Uit hun onderzoek kwam naar voren dat bijzonder ordelijke, gewetensvolle mensen over het algemeen eerder voor fruit kiezen dan voor zoetigheid en frisdrank, minder vaak uit eten gaan en minder geneigd zijn te eten om zichzelf te troosten of te belonen. Dat laatste gedrag komt bij neurotische, emotioneel instabiele mensen juist heel vaak voor. Het zal niet verbazen dat uit het onderzoek bleek dat extraverte mensen graag buiten de deur eten. De persoonlijkheidsdimensies autonomie en mildheid lijken geen aantoonbare invloed te hebben op het eetgedrag, hoewel er bij ondervraagden die tot deze persoonijkheidsdimensies behoorden wel een iets sterkere neiging bestond om vegetarisch te eten. (Bron: Appetite 84, 2015; pp. 128-138)

82

Aandachtig eten helpt dus, en ook volgens een vast plan eten. Maar wat nu als we die beide strategieën combineren? Om die vraag te beantwoorden, heeft een team van gezondheidswetenschappers onder leiding van Shana Stites een veldstudie verricht onder 26 obese werknemers van een ziekenhuis in de Amerikaanse stad Philadelphia. De proefpersonen kregen gedurende enkele weken voorlichting en training in bewust eten en konden hun lunch een paar uur van te voren online bestellen. Daarbij konden ze op de website van de bedrijfskantine ook zien hoeveel vet en calorieën de verschillende maaltijden bevatten. Het resultaat was dat ze per dag gemiddeld 145 calorieën en 9 gram vet minder nuttigden dan de controlegroep. Na afloop van de onderzoeksperiode besloot 92 procent van de proefpersonen voortaan de lunch vooraf te bestellen. Ook gedragstrainingen die zijn gebaseerd op de principes van de zogeheten Acceptance and Commitment Therapy (ACT) blijken een probaat middel om verstandig te leren eten en af te vallen. De deelnemers leren hun gedrag af te stemmen op hun eigen wensen en niet te laten afhangen van de vluchtige emoties en impulsen die ze op een bepaald moment ervaren. Ze houden meer rekening met de gevolgen op de langere termijn en laten zich minder leiden door de onmiddellijke begeerte. Evan Forman van Drexel University in Philadelphia heeft dit soort methoden getest in laboratoriumexperimenten en klinische studies, en volgens hem werken ze goed als het erom gaat korte tijd gezonder te gaan eten. Of ze ook op de langere termijn een blijvend effect hebben, is een vraag die door nader onderzoek moet worden beantwoord. Onze medemensen hebben een heel belangrijke invloed op wat en wanneer we eten. Vrienden of familieleden zorgen er in het algemeen voor dat we ons aan tafel een beetje weten te beheersen, zoals verscheidene onderzoeken laten zien. Het sociale effect is zo sterk dat restaurantbezoekers zelfs al minder gauw uit de band springen wanneer er op de menukaart een paar ogen is afgebeeld, zoals psychologe Jenny Bittner en econome Michaela Kulese verleden jaar hebben aangetoond. Anderzijds hebben we kennelijk minder last van een slecht geweten wanneer anderen ons verleiden om te zondigen. Fangyuan Chen en Jaideep Sengupta van de Hong Kong University of Science and Technology gaven hun proefpersonen een tegoedbon die ze konden inwisselen tegen een wortel of een stuk chocoladecake. Sommige proefpersonen mochten vrij kiezen, andere kregen een instructie wat ze moesten nemen. De laatstgenoemden hadden na het eten van de chocoladecake duidelijk minder last van schuldgevoelens, voelden zich fitter en behaalden hoger scores bij een creativiteitstest en bij een concentratieoefening die zelfdiscipline vergde.

TREK IN GROENTE NA EEN FICTIEVE VERGELIJKING Omgekeerd kunnen onze medemensen ons ook motiveren om gezonder te eten. Hoe dat werkt, bleek uit een experiment aan de Universiteit van Liverpool. Eric Robinson liet proefpersonen


Ouders die hun kinderen enthousiast willen maken voor broccoli en spruitjes, kunnen beter zeggen dat andere kinderen daar ook dol op zijn

een reclamefolder beoordelen waarin de vele voordelen van verse groente werden geroemd. Andere proefpersonen kregen een folder die alleen maar de (verzonnen) informatie bevatte dat de meeste studenten meer dan drie porties groente per dag eten – een sociale norm dus. Toch kozen laatstgenoemde proefpersonen onder invloed van dit fictieve ijkpunt bij een buffet gezonder voedsel dan degenen die er nadrukkelijk op gewezen waren hoe goed groente is voor de gezondheid! Dit effect deed zich echter niet voor bij personen die sowieso al gewend waren veel groente te eten. Als ouders hun kinderen enthousiast willen maken voor broccoli, spruitjes en dergelijke, kunnen ze dus beter zeggen dat andere kinderen daar ook dol op zijn dan simpelweg de voordelen van groente opsommen. Volgens de theorie van de cognitieve dissonantie, ontwikkeld door sociaal psycholoog Leon Festinger (1919-1989), ervaren we automatisch een gevoel van onbehagen wanneer ons gedrag niet in overeenstemming is met onze overtuigingen, waarden en normen. Om een voorbeeld te noemen: we willen graag slank zijn, maar eten toch voortdurend chips. Die zijn weliswaar

lekker, maar we voelen ons er toch niet prettig bij. Met luchtige opmerkingen in de trant van: ‘Ach, een mens moet zich toch af en toe een pleziertje gunnen’ kunnen we misschien de stem van ons geweten tijdelijk het zwijgen opleggen. Maar het is voor de meeste mensen een stuk moeilijker tegenover anderen toe te geven dat ze gewoon te zwak waren om de verleiding te weerstaan. Ook al lukt het ons niet onze wensen en overtuigingen in praktijk te brengen, dan willen we toch in elk geval dat anderen de indruk hebben dat onze woorden en daden consistent zijn. Dus als u gezonder wilt eten, is het beste advies: vertel over uw goede voornemen aan uw partner, een vriend of uw ouders (of aan allemaal tegelijk!). Als anderen op de hoogte zijn van uw voornemens, ontlast dat niet alleen uw geweten, maar die anderen kunnen u ook heel concreet steunen door u voor verleidingen te behoeden. En dat heeft weer tot gevolg dat u minder vaak een beroep hoeft te doen op uw zelfdiscipline. Bovendien adviseert Antje Gahl van de Deutsche Gesellschaft für Ernährung, een instituut voor advies en onderzoek op voedingsgebied, om met beleid te werk te gaan. ‘Je moet je voedingspatroon niet te radicaal omgooien. Het is beter een beetje minder zoetigheid te eten dan van de ene dag op de andere helemaal geen suiker meer te gebruiken. Iemand die plotseling volledig tegen zijn favoriete eetgewoonten ingaat, houdt dat meestal niet lang vol.’ Kortom, uw eetgedrag hoeft niet meteen honderd procent perfect te zijn. Zet kleine stapjes, wees niet te streng voor uzelf als u een keertje zondigt, en vooral: zoek steun bij anderen. Op die manier komt het doel geleidelijk binnen bereik.

DE AUTEUR MELANIE NEES is socioloog en wetenschapsjournalist en woont in Mannheim. Ze probeert gezond te eten, maar wanneer ze in de bioscoop de geur van popcorn opsnuift, kost het haar moeite niet voor de verleiding te zwichten.

MEER OVER DIT ONDERWERP It’s my Party and I Eat if I Want to. Reasons for Unhealthy Snacking. A.C. Aukje e.a. in Appetite 84, 2015; pp. 20-27. Health Promotion Messages: The Role of Social Presence for Food Choices. J.V. Bittner en M.M. Kulesz in Appetite 87, 2015; pp. 336-343. Acceptance-Based Behavioral Treatment for Weight Control: A Review and Future Directions. E.M. Forman e.a. in Current Opinions in Psychology 2, 2015; pp. 87-90. 83


ALS TE VEEL NIET GENOEG IS Mensen met obesitas kunnen vaak niet ophouden met snoepen, zelfs wanneer ze eigenlijk allang geen trek meer hebben in zoetigheid.

84


De hersenen van mensen met overgewicht zien er anders uit dan die van mensen met een normaal lichaamsgewicht. Dat zou kunnen verklaren waarom het hen zoveel moeite kost om nee te zeggen tegen een lekker hapje. Of zijn die veranderingen in het brein misschien niet de oorzaak, maar een gevolg van overmatig eten? Door Annette Horstmann

M

elinda S.* vraagt naar de scans die van haar hersenen zijn gemaakt. Ze is benieuwd of er in haar brein iets anders is dan bij de ‘normale’ proefpersonen – en of ons onderzoeksteam al iets heeft ontdekt dat haar zou kunnen helpen. Ze heeft namelijk een probleem dat haar zwaar op de maag ligt: ze weegt 95 kilo, en dat bij een lichaamslengte van 1,70 meter. De 26-jarige scheikundestudente is bijna afgestudeerd. Een intelligente

last van hun overgewicht, ze beschikken over voldoende kennis met betrekking tot gezonde voeding, de geest is gewillig, maar – inderdaad – het vlees is zwak. ‘Mijn vrienden snappen er ook niets van’, klaagt Melinda. ‘Ze zeggen: “Je bent toch slim genoeg? Je weet toch welke levensmiddelen dik maken? Waarom kun je je dan niet beheersen?” Maar het is net als met een verslaving: het lukt me gewoon niet.’ Inmiddels is mijn onderzoeksteam aan het Max Planck-instituut voor Cognitie- en Neurowetenschappen in

Als de remlichten van de auto voor u opgloeien, trapt u automatisch op het rempedaal – ook al luistert u ondertussen aandachtig naar de radio jonge vrouw met een uitgebreide vriendenkring. Ze heeft al vaak geprobeerd af te vallen, maar nooit met blijvend succes. Toen begin dit jaar de examenstress toesloeg, kwamen de pondjes die ze met een streng dieet was kwijtgeraakt binnen de kortste keren terug. Het komt herhaaldelijk voor dat ze na de maaltijd met spijt moet constateren: ‘Nu heb ik verdorie weer te veel gegeten! Waarom kan ik niet eerder stoppen?’ Veel mensen met obesitas vergaat het net zoals Melinda. Ze hebben veel

Leipzig – evenals onderzoekers elders – dankzij de medewerking van proefpersonen als Melinda tot een aantal nieuwe inzichten gekomen waarmee we binnenkort misschien wetenschappelijk kunnen verklaren waarom het zo moeilijk is om af te vallen. Bij mensen met overgewicht zien we veranderingen in de structuur en de neurochemische activiteit in hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor motivatie en gedragsregulering. Die veranderingen in het brein dragen er wellicht toe bij dat de personen

in kwestie vaak blijven dooreten wanneer de honger allang is gestild en tegen beter weten in blijven volharden in hun ongezonde eetgewoonten. In de cognitiewetenschap bestaat een theorie die stelt dat ons gedrag wordt gereguleerd door twee verschillende systemen. Het ene systeem stemt ons handelen flexibel af op een bepaald doel, het andere functioneert vrijwel automatisch. Beide systemen hebben hun eigen voor- en nadelen en ze vullen elkaar aan (zie kader pag. 90). Als bijvoorbeeld de dagelijkse route naar ons werk plotseling is versperd als gevolg van wegwerkzaamheden, moeten we met behulp van het eerste, flexibele en doelgerichte systeem een geschikte omweg zien te vinden. Dat vergt relatief veel ‘denkenergie’. Het tweede, routinematig werkende, habituele systeem daarentegen koppelt aan een bepaalde prikkel in de omgeving een automatisch uitgevoerde handeling: als de remlichten van de auto voor ons opgloeien, trappen we op het rempedaal. Dat gaat razendsnel en vereist maar weinig hersencapaciteit. Daardoor kunnen we het heel achteloos doen, terwijl we ondertussen aandachtig naar de nieuwsberichten op de radio luisteren.

DE PLASTICITEIT VAN HET BREIN Als er een verandering optreedt in onze plannen en doelstellingen, wil dat echter niet zeggen dat ons gedrag zich daar per definitie altijd adequaat bij aanpast. Soms krijgt het habituele systeem de overhand. Bijvoorbeeld wanneer we ’s ochtends niet goed uitgerust achter het stuur zitten. Dan kan het gebeuren dat we de volgende dag weer voor die vermaledijde wegversperring staan – terwijl we ons gisteren toch vast hadden voorgenomen een andere route te kiezen! Of we erin slagen snel te handelen en tegelijk ook op een manier die is afgestemd op onze doelen, is in laatste instantie een kwestie van evenwicht tussen de beide systemen. Fysiologisch gezien berust het habituele systeem vooral op activiteit in het corpus striatum, een deel van de basale ganglia die in het brein onder de grote hersenen * gefingeerde naam 85


zitten. Het doelgerichte systeem, daarentegen, wordt aangestuurd vanuit de frontaalkwab. Die bevat gebieden die het werkgeheugen ondersteunen, conflicten detecteren en bewust handelingen plannen. Zou het misschien zo kunnen zijn dat bij mensen met obesitas het habituele systeem de overhand heeft, en dat het daardoor moeilijker is nieuwe gewoonten aan te leren – bijvoorbeeld niet langer het bord helemaal leeg eten, maar stoppen met eten wanneer je honger is gestild? In 2011 heeft mijn onderzoeksteam, in samenwerking met het multidisciplinaire Centrum voor Onderzoek en Behandeling van het Academisch Ziekenhuis van Leipzig, de hersenen

handelingen ondersteunen, terwijl de delen van de frontaalkwab die verantwoordelijk zijn voor doelgerichte handelingen kleiner waren dan bij vrouwen met een normaal lichaamsgewicht. De meeste voorgaande studies hadden als resultaat opgeleverd dat bij mensen met obesitas het volume van de zogeheten grijze stof in grote delen van het brein kleiner is. Wij hadden nu echter voor het eerst veranderingen in beide richtingen – zowel een toename als een afname van de hoeveelheid hersenweefsel – waargenomen (zie illustratie pag. 89). Het was erg onwaarschijnlijk dat er bij onze jonge en, afgezien van hun overgewicht, gezonde proefpersonen al sprake zou zijn van door ouderdom of

Mensen met obesitas blijven dooreten, omdat ze zich niet kunnen bevrijden van hun eetgewoonten, ondanks dat ze verzadigd zijn van jonge proefpersonen bestudeerd. Met behulp van structurele MRI-scans is het tegenwoordig mogelijk op basis van driedimensionale beelden de structuur van afzonderlijke hersengebieden bij verschillende groepen proefpersonen te vergelijken. Een van onze bevindingen was dat bij vrouwen met obesitas juist die delen van het corpus striatum vergroot waren die de regulering van routinematige

ziekte veroorzaakte afbraakprocessen in de hersenen. Wat was dan de oorzaak van die veranderingen? Reeds in 2004 had een onderzoeksteam onder leiding van Bogdan Draganski, destijds werkzaam aan de Universiteit van Regensburg, geconstateerd dat bij mensen die leren jongleren de hoeveelheid grijze stof in de daarvoor benodigde hersengebieden al na korte tijd verandert. Intensief gebruik van een

S A M E N G E VAT ETEN OP DE AUTOMATISCHE PILOOT 1. Mensen met ernstig overgewicht eten vaak te veel uit gewoonte. Hun gedrag wordt overwegend gestuurd door automatische neuronale processen, zoals ook te zien is aan een veranderde hersenstructuur. 2. Uit psychologische experimenten is gebleken dat deze mensen bij voorkeur kiezen voor een onmiddellijke beloning en daarbij negatieve gevolgen op de langere termijn op de koop toe nemen. 3. Mensen met een ernstige vorm van obesitas ervaren aangename gebeurtenissen minder intens. Om dezelfde mate van genot te ervaren, hebben ze dus sterkere prikkels nodig. Een mogelijke oorzaak is een tekort aan receptoren voor de neurotransmitter dopamine.

86

bepaald hersengebied kan er kennelijk toe leiden dat de zenuwcellen zich daar anders organiseren. En omgekeerd gaan de deskundigen ervan uit dat in hersengebieden die weinig gebruikt worden, verbindingen tussen neuronen verloren gaan. Dit principe – dat hersengebieden zich aanpassen aan het gebruik dat ervan wordt gemaakt – heet de plasticiteit (‘kneedbaarheid’) van het brein. Zouden dergelijke processen misschien ook bij onze proefpersonen tot de veranderingen in de doelgerichte en de routinematig werkende hersengebieden hebben geleid? Om die vraag te kunnen beantwoorden, moesten we eerst aantonen dat mensen met overgewicht zich in hun eetgedrag daadwerkelijk sterker door gewoonten laten leiden dan de gemiddelde mens. Het idee voor ons verleden jaar gepubliceerde onderzoek was gebaseerd op een alledaagse ervaring. Als het tegen etenstijd loopt, merken we dat we trek hebben in een bepaald type voedsel – laten we zeggen: een boterham met kaas. Wanneer we er twee achter de kiezen hebben, voelen we ons misschien nog niet volledig verzadigd, maar nu hebben we meer zin in een lekker zoet toetje – of juist in een zure augurk. In de psychologie zegt men dat de motivatiewaarde van een bepaald levensmiddel afneemt terwijl we ervan eten. Is de motivatiewaarde erg laag geworden, dan stappen we ofwel over op voedsel met een andere smaak, ofwel we houden helemaal op met eten.

GUMMIBEERTJES We gaven een aantal proefpersonen met en zonder obesitas een simpele opdracht waarmee ze eetbare beloningen konden verdienen. Op een computerscherm zagen ze na elkaar twee verschillende figuren (zie illustratie hierboven rechts). Als de ene figuur verscheen konden ze, door zo snel en zo vaak mogelijk een toets in te drukken, bijvoorbeeld gummibeertjes verdienen. De andere figuur leverde een hartige snack op, bijvoorbeeld zoute krakelingen. Hoe vaker een proefpersoon binnen de toegewezen tijd de toets indrukte, des te eerder kreeg hij/zij de bijbehorende versnapering, die de proefpersoon dan ook meteen mocht opeten.


Het bepalen van de motivatiewaarde

Trainingsfase (circa 8 minuten)

Beloning

‘HOEVEEL TREK HEBT U IN ZOUTE KRAKELINGEN?’ © Gehirn & Geist / Yousun Koh

Testfase (circa 3,5 minuten)

Pauze (30 minuten)

‘HOEVEEL TREK HEBT U IN ZOUTE KRAKELINGEN?’

Snack wordt minder aantrekkelijk doordat de proefpersonen er naar hartenlust van mogen eten

Bepaling van de reactiescore

Bepaling van de reactiescore

TOETASTEN UIT GEWOONTE: HET CENTRALE EXPERIMENT Aan het begin van het experiment moesten de proefper-

waarin ze naar hartenlust konden snoepen van een

sonen op een schaalverdeling aangeven hoe hongerig ze

van beide snacks (in dit voorbeeld zoute krakelingen).

waren en hoeveel zin ze hadden om bijvoorbeeld gum-

Daarna meldden alle proefpersonen unaniem dat ze nu

mibeertjes of zoute krakelingen te eten. Op een beeld-

niet meer zoveel trek hadden in de zoute versnapering.

scherm verschenen afwisselend twee abstracte figuren

Bovendien drukten ze in de testfase na de pauze aan-

die elk verwezen naar een van beide versnaperingen.

zienlijk minder vaak op de knop wanneer de naar de kra-

Zo’n figuur was telkens 20 à 40 seconden te zien, en in

kelingen verwijzende figuur in beeld verscheen – althans

die tijd moesten de proefpersonen zo vaak mogelijk op

de proefpersonen met een normaal lichaamsgewicht.

een knop drukken om beloond te worden met de aan

Proefpersonen met overgewicht pasten hun gedrag min-

die figuur gekoppelde snack. Dan volgde er een pauze,

der duidelijk aan aan hun verminderde eetlust.

Na dit eerste deel van het experiment werd een pauze ingelast. Tijdens de pauze kregen de proefpersonen een natuurdocumentaire te zien, naar aanleiding waarvan ze een vragenlijst moesten invullen. In werkelijkheid was dat echter alleen maar een afleidingsmanoeuvre, want eigenlijk ging het om iets anders. De onderzoeksleider zette een grote schaal met de zoete of de zoute versnaperingen op tafel, met de mededeling dat die waren overgebleven van een feestje en maar het beste opgegeten konden worden nu ze nog vers waren. Direct na de pauze werd het experiment herhaald en mat men opnieuw hoe snel de proefpersonen de juiste toets indrukten bij het zien van de betreffende figuur. De hypothese was dat, als iemands gedrag voornamelijk wordt gestuurd door het flexibele, doelgerichte systeem, de persoon in kwestie duidelijk lager zou scoren bij het zien van de figuur die was gekoppeld aan de snack waarvan hij/zij zojuist in de pauze naar

hartenlust had kunnen snoepen. Als daarentegen het habituele systeem dominant is, zou er in de score niet veel veranderd zijn. En inderdaad bleken alle proefpersonen lager te scoren bij de figuur waarmee ze de snack konden verdienen die ze in de pauze al hadden gegeten. Overigens was er een directe relatie tussen enerzijds het verschil in score (voor en na de pauze) en anderzijds de Body Mass Index (zie kader pag.88): hoe hoger de BMI, hoe kleiner het remmende effect van de in de pauze genuttigde snack op de snelheid waarmee de proefpersoon de toets indrukte. Weliswaar zeiden alle proefpersonen, ongeacht hun BMI, dat ze minder trek hadden in de versnapering die ze in de pauze hadden gegeten, maar degenen met overgewicht gedroegen zich alsof ze er nog steeds onverminderd naar verlangden. Als we deze bevindingen combineren met die met betrekking tot de hersenstructuur, komen we tot de vol-

gende hypothese: veranderingen in bepaalde hersengebieden maken het voor mensen met overgewicht daadwerkelijk moeilijker hun gedrag flexibel en adequaat aan te passen. Mensen met een normaal lichaamsgewicht houden op een bepaald soort voedsel te nuttigen omdat ze er geen trek meer in hebben. Mensen met obesitas blijven ervan dooreten, omdat ze zich niet kunnen bevrijden van hun eetgewoonte, ondanks dat ze verzadigd zijn.

IK WIL HET NU METEEN HEBBEN En daar komen nog andere nadelige gedragspatronen bij. Gaat u bij uzelf maar eens na. Slaat u wel eens een stuk taart af met de gedachte ‘Als ik zo doorga, pas ik over een maand niet meer in mijn broek?’ Of we ons eetgedrag matigen, hangt mede af van de vraag in hoeverre we bij onze keuzes en beslissingen rekening houden met mogelijke negatieve consequenties – en of we liever een onmiddellijke beloning hebben dan een 87


VERKLARING VAN ENKELE TERMEN • De Body-Mass-Index (BMI) wordt als volgt berekend: het lichaamsgewicht in kilogram gedeeld door het kwadraat van de lichaamslengte in meters. • We spreken van overgewicht als de BMI hoger is dan 25. • Obesitas begint bij een BMI van 30. Vanaf die waarde neemt het risico op allerlei ziekten sterk toe.

beloning op de lange termijn. Zou er ook op dit punt een verschil zijn tussen mensen met en zonder overgewicht? Dat hebben we experimenteel onderzocht met behulp van een variant van de zogeheten Iowa Gambling Task, een kaartspel waarbij proefpersonen moeten proberen zoveel mogelijk (fictief) geld te winnen. Onze proefpersonen konden kiezen tussen twee spellen kaarten, waarvan ze bij aanvang van het experiment de eigenschappen nog niet kenden. De kaarten in het ene stapeltje leverden hoge beloningen op, maar er was ook een aanzienlijk risico op fors verlies, zodat de spelers per saldo uiteindelijk geld verloren. De kaarten in het andere stapeltje leverden minder geld op, maar er was ook minder kans op verlies, zodat een speler die voor dat stapeltje koos aan het eind van een spelronde toch winst had gemaakt. Wij constateerden dat vooral vrouwen met overgewicht een voorliefde ontwikkelden voor de riskante optie, die hoge directe beloningen opleverde, maar ook heel grote verliezen. Proefpersonen met een normaal gewicht daarentegen leerden al snel te kiezen voor het gunstigere alternatief. In een vervolgexperiment konden we tevens aantonen dat proefpersonen met obesitas eerder voor een snelle, maar kleine beloning kozen, dan voor 88

een hoger bedrag dat pas op een later tijdstip zou worden uitgekeerd. Dat effect deed zich zowel bij mannen als bij vrouwen voor. Samenvattend kunnen we zeggen dat zwaarlijvige mensen een beloning op de korte termijn als aantrekkelijker ervaren, terwijl potentiële negatieve gevolgen op de langere termijn niet zo veel invloed hebben op hun beslissingen op dit moment. Dat zou kunnen verklaren waarom mensen met overgewicht niet zo veel rekening houden met de mogelijkheid dat ze later spijt zullen krijgen van hun eetgedrag. Dat is in lijn met een andere bevinding van het vergelijkend onderzoek dat we in 2001 hadden uitgevoerd naar de hersenen van mensen met overgewicht en met een normaal gewicht. Bij alle proefpersonen was er een positieve correlatie tussen een hogere BMI en de omvang van de hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor het beoordelen van (voedsel-)beloningen – waaronder de nucleus accumbens (zie illustratie pag.89).

KWETSBAAR HERSENTYPE Met betrekking tot de verschillen die we hadden waargenomen blijft de kwestie van oorzaak en gevolg echter nog steeds onopgehelderd. Leidt obesitas tot veranderingen in het brein of zijn die veranderingen juist een voorwaarde voor

prikkels die een beloning beloven is een verschijnsel dat we al kennen van verslavingen. En ook op neuronaal niveau zijn er overeenkomsten. Dat kwam bijvoorbeeld naar voren uit een overzichtsstudie die in 2014 is uitgevoerd door een team onder leiding van Isabel García-García, een van de leden van onze werkgroep aan het Max Planck-instituut voor Cognitie- en Neurowetenschappen in Leipzig. De onderzoekers bekeken in een meta-analyse de bevindingen van verscheidene studies naar de hersenen van obesitaspatiënten en mensen met een verslaving aan alcohol, medicijnen, gokken of internet, waarbij ze op zoek gingen naar een ‘gemeenschappelijke noemer’. En wat bleek? Zowel bij de obesitaspatiënten als bij de verslaafden reageerde de nucleus accumbens sterker op prikkels die een beloning beloven – bijvoorbeeld de aanblik van voedsel, alcohol of andere verslavende stoffen – dan bij de controlegroep. Hetzelfde gold voor de amygdala, een hersengebied dat medeverantwoordelijk is voor de emotionele beoordeling van dergelijke prikkels. Het beloningssysteem van het brein vertoont ook op moleculair niveau verschillen tussen mensen met en zonder overgewicht, namelijk als het gaat om het doorgeven van prikkels door de signaalstof dopamine, een hormoon dat

Wanneer iemand leert jongleren, zijn er al na korte tijd veranderingen te zien in de daarvoor benodigde hersengebieden het ontstaan van overgewicht? Waarschijnlijk is het allebei waar. Onderzoekers vermoeden dat er een ‘kwetsbaar hersentype’ bestaat. Iemand die de pech heeft over zo’n gevoelig brein te beschikken, eet gemakkelijk te veel, aangezien er in onze samenleving altijd en overal calorierijk voedsel voorhanden is. Omgekeerd veroorzaakt overgewicht vermoedelijk veranderingen in het brein die niet zomaar teruggedraaid kunnen worden en die het ongezonde eetgedrag nog versterken. Die door gewoonten gestuurde, in hoge mate geautomatiseerde reactie op

niet alleen een motiverend effect heeft, maar ook gevoelens van welbehagen teweegbrengt. Er komt bv. dopamine vrij wanneer we van een bijzonder smakelijke maaltijd genieten. Dat versterkt het gedrag dat tot die beloning heeft geleid. Voortaan komt er al dopamine vrij als we alleen maar een prikkel, bijvoorbeeld een geur, waarnemen die doet vermoeden dat ons een lekkernij wacht. Op die manier motiveert deze neurotransmitter ons dus ook om te gaan eten. Een onderzoeksteam onder leiding van Gene-Jack Wang van de Universiteit van Stony Brook in de staat New York


heeft bij proefpersonen met obesitas de dopaminereceptoren in het corpus striatum nader onder de loep genomen, omdat het dopaminesignaal vanuit dat hersengebied wordt doorgestuurd naar andere delen van het brein. Met behulp van een PET-scanner maten de onderzoekers hoeveel met een radioactieve stof gelabelde dopamine zich aan de receptoren hechtte. Tot hun verbazing constateerden ze dat er bij de zwaarlijvige proefpersonen in het corpus striatum minder vrije receptoren waren waaraan dopamine zich kon binden dan bij mensen met een normaal gewicht. Een paar jaar later kon een team onder leiding van Eric Stice bevestigen dat proefpersonen met een ernstige vorm van obesitas weliswaar heftig reageren op de aanblik van voedsel, maar bij het ontvangen van de beloning een minder krachtige reactie in het dorsale striatum

Toename in het corpus striatum

vertonen. Dat betekent vermoedelijk dat dit deel van het beloningssysteem minder goed werkt en dat deze mensen meer moeten eten om hetzelfde bevredigende effect te bereiken! Stemt dat ook overeen met hoe mensen met overgewicht beloningen subjectief ervaren? Om daarachter te komen, hebben we verschillende groepen mensen ondervraagd. We legden hen uitspraken voor als ‘Als ik een doel bereik dat ik mij heb gesteld, voel ik mij heel energiek en opgewonden’ of ‘Als mij iets moois overkomt, ben ik erg ontroerd’, en zij moesten dan aangeven in hoeverre ze het met zo’n uitspraak eens waren. Wij constateerden dat mensen met obesitas minder sterk op de beloning als zodanig reageerden naarmate ze een hogere BMI hadden. Maar mensen wier BMI zich bevond in het grensgebied tussen ‘een beetje te dik’ en een

milde vorm van obesitas bleken er juist extra gevoelig voor te zijn (zie pag. 90).

HET HOOGSTE PUNT BEREIKT Dat komt overeen met de bevinding dat mensen die ‘slechts’ zwaarlijvig zijn, in tegenstelling tot mensen met een ernstige vorm van obesitas meer vrije dopaminereceptoren in het corpus striatum hebben. Op grond van alle hierboven beschreven onderzoeksresultaten ben ik verleden jaar, samen met mijn collega’s Wiebke Fenske en Mohammed Hankir, tot de conclusie gekomen dat bij het ontstaan van obesitas het volgende mechanisme een rol speelt: mensen die een beetje te zwaar zijn, eten aanvankelijk meer dan mensen met een normaal gewicht omdat ze daarbij een intenser beloningsgevoel ervaren. Immers, de dopamine die vrijkomt tijdens het eten van smakelijk voedsel heeft bij hen de

2

1

3

Afname in de prefrontale cortex

Toename in de nucleus accumbens

Verticale doorsnede, van voren gezien

Horizontale doorsnede, van boven gezien

Blauw bij mannen Rood bij vrouwen Paars bij beide seksen

OVERGEWICHT IS ZICHTBAAR IN DE HERSENEN Naarmate iemand dikker wordt, treden er diverse veran-

zorgt het voor de reactie op prikkels die een beloning in

deringen op in de hersenen. Zowel bij mannen als bij vrou-

het vooruitzicht stellen, bijvoorbeeld een reep chocola.

wen neemt onder andere het volume van het zenuwcel-

Anderzijds neemt het volume van het hersenweefsel in de

weefsel in de nucleus accumbens toe. Dat is een belangrijk

prefrontale cortex in de rechterhelft van de frontaalkwab

onderdeel van het beloningssysteem. En bij vrouwen met

af (3). Dat hersengebied is verantwoordelijk voor het

overgewicht is er bovendien een toename in de linkerhelft

sturen van doelgericht gedrag – en dus ook voor de regu-

van het corpus striatum te zien (1,2). Van dat hersenge-

lering van het eetgedrag. Overigens is nog niet duidelijk of

bied in de basale ganglia is bekend dat het een rol speelt

die veranderingen in het brein een oorzaak of een gevolg

bij het reguleren van routinematige handelingen. Ook

zijn van het problematische eetgedrag. 89


HET BELONINGSGEVOEL MAAKT EEN DUIKVLUCHT

Intensiteit van het beloningsgevoel (schaal van 13 tot 52)

Belohnungsempfinden (Skala von 13 bis 52)

35

30

Toenemend overgewicht gaat aanvankelijk gepaard met een grotere gevoeligheid voor aangename ervaringen. De meeste mensen in deze ‘gewichtsklasse’ ervaren een intens

25

gevoel van welbehagen wanneer ze zitten te eten. Maar vanaf een BMI van ongeveer 30 zien we een omgekeerde relatie: hoe ernstiger de obesitas, hoe zwakker zowel mannen als vrouwen reageren op plezierige ervaringen, zo is

20

20

25

30 35 Body-Mass-Index Body-Mass-Index

beschikking over een groot aantal receptoren waaraan zij zich kan hechten, en dat leidt weer tot een sterkere reactie van het beloningssysteem van het brein. Gedrag dat tot een beloning leidt – zoals het nuttigen van een smakelijke maaltijd – wordt krachtig gestimuleerd en doet zich dan ook vaker voor. Maar als er een bepaald punt is bereikt, gaat het proces in omgekeerde richting werken. Bij mensen met een ernstige vorm van obesitas vertoont het brein een minder sterke beloningsreactie, doordat er te weinig vrije dopaminereceptoren beschikbaar zijn. En dat heeft weer een negatief effect op het vermogen flexibel te handelen. Normaliter speelt de hoeveelheid uitgescheiden dopamine een belangrijke rol voor de motivatie en bij het reguleren van het gedrag. Maar als er te weinig receptoren

40

45

uit een enquête naar voren gekomen. Zij moeten dus meer eten om dezelfde mate van genot te ervaren.

voorhanden zijn, is die subtiele regulering niet meer mogelijk. De moraal van het verhaal is dat we bij het zoeken naar nieuwe behandelmethoden matig overgewicht en ernstige obesitas niet over één kam moeten scheren. Verder kunnen we concluderen dat veranderingen in de hersenen er waarschijnlijk mee verantwoordelijk voor zijn dat we ongezonde gedragspatronen – zoals eten uit gewoonte of om een gevoel van beloning te ervaren – niet kunnen ombuigen door de persoon in kwestie alleen maar meer inzicht te geven in zijn/haar gedrag. Therapieën die alle heil verwachten van betere voorlichting zijn daarom ontoereikend. En de beste methode is natuurlijk preventie in een vroeg stadium, liefst al op jonge leeftijd, zodat de vicieuze cirkel in het brein überhaupt niet ontstaat.

DE TWEE SYSTEMEN IN ONS BREIN Volgens de zogeheten dual-system-theory stuurt het brein ons gedrag op twee manieren aan: via het habituele en via het doelgerichte systeem. Als het goed is, houden die beide systemen elkaar in evenwicht.

DE AUTEUR ANNETTE HORSTMANN is als neurobioloog verbonden aan het Max Planck-instituut voor Cognitie- en Neurowetenschappen in Leipzig. Daar staat ze aan het hoofd van de werkgroep ‘Beslissingen nemen bij overgewicht’, die onderzoek doet naar overgewicht bij kinderen en deel uitmaakt van het multidisciplinaire behandelcentrum voor obesitas-gerelateerde aandoeningen.

MEER OVER DIT ONDERWERP Body Weight Status, Eating Behavior, Sensitivity to Reward/Punishment, and Gender: Relationships and Interdependencies. A. Dietrich e.a. in Frontiers in Psychology 5, 2014; pp. 1-13. A Comparison of D2 Receptor Specific Binding in Obese and Normal-Weight Individuals Using PET with (N-[(11) C]methyl)benperidol. S.A. Eisenstein e.a. in Synapse 67, 2013; pp. 748-756. Obesity-Related Differences between Women and Men in Brain Structure and Goal-Directed Behavior. A. Horstmann e.a. in Frontiers in Human Neuroscience 5(58), 2011. Argument for a Non-Linear Relationship between Severity of Human Obesity and Dopaminergic Tone. A. Horstmann e.a. in Obesity Reviews 6, 2015; pp. 1-10.

LEESTIP Habituele gedragsregulering

Doelgerichte gedragsregulering

• vindt snel en automatisch plaats

• werkt langzaam en meer bewust

in reactie op een prikkel

• verbruikt meer cognitieve

• is ongevoelig voor veranderingen

hulpmiddelen (‘denkenergie’)

in de doelstelling of de motivatie

• past zich aan aan de actuele doelstellingen en motivatie

90

Slave to Habit? Obesity is Associated with Decreased Behavioural Sensitivity to Reward Devaluation. A. Horstmann e.a. in Appetite 87, 2015; pp. 175-183. Deze studie toont aan dat mensen met overgewicht waarschijnlijk automatisch (blijven) dooreten, ook wanneer ze dat eigenlijk helemaal niet willen.


Een gelukkiger leven met minder spullen!

We hebben meer spullen dan ooit en ze maken ons niet gelukkiger, integendeel. Maar hoe kom je van die spullen af? En hoe zorg je er nu voor dat je niet in de verleiding komt om nog meer te kopen? James Wallman geeft ons een inspirerende uitweg: verzamel herinneringen en ervaringen in plaats van spullen.

Kosmos Uitgevers | 9789021561288 | â‚Ź 20

Nu in de boekhandel

Adverteren hoeft niet duur te zijn. www.fastad.be ADV Ontspullen 186x123.indd 1

91 19:22 4/03/16


92


MEDICINAAL

GOUD

Hoofdstuk uit het boek Hersenstormen. De ziekte van Parkinson en de raadselen van het brein. Jon Palfreman. Uitgeverij Balans, € 22,50.

I

n 2004 speculeerde scheikundige Chris Dobson dat er wellicht een universeel elixer bestaat dat niet alleen alfa-synucleïne kan bestrijden bij parkinson, maar álle amyloïden die worden veroorzaakt door ziekten waarbij verkeerd gevouwen eiwitten een rol spelen. Opmerkelijk genoeg ontdekte de Israëlische wetenschapper Beka Solomon in datzelfde jaar een onwaarschijnlijk kandidaat-elixer in de vorm van een natuurlijk micro-organisme dat we een faag noemen. Professor Solomon van de Universiteit van Tel Aviv deed op een dag een wel heel toevallige ontdekking toen ze een nieuw type middel tegen de ziekte van Alzheimer testte. Op het eerste gezicht zou deze ontdekking weleens belangrijker kunnen zijn dan alles wat ik eerder in dit boek heb behandeld. Met een beetje geluk zou het zelfs het begin van het einde kunnen zijn voor alzheimer, parkinson en allerlei andere neurodegeneratieve aandoeningen. Het is een heel bijzonder verhaal, en de hoofdpersoon is niet Solomon of een andere

Een dikke tien jaar geleden kwam een onderzoekster op het idee dat een oeroud virus weleens neurologische aandoeningen zou kunnen genezen. Journalist en parkinsonpatiënt Jon Palfreman trekt na hoe dit potentieel revolutionaire medicijn die ziekten uit de wereld zou kunnen helpen. Door Jon Palfreman

wetenschapper, maar een bescheiden virusje dat door wetenschappers m13 wordt genoemd.* Onder de vele varianten van virussen is er een soort die alleen bacteriën besmet. Deze microben heten bacteriofagen, of gewoon fagen. Ze zijn oeroud (meer dan drie miljard jaar) en alomtegenwoordig: ze zitten overal, van de oceaanbodem tot de mensenmaag. Het doel van faag m13 is het infecteren van slechts één type bacterie, de Escherichia coli oftewel E. coli, die bij drommen te vinden is in de ingewanden van zoogdieren. Net als andere micro-organismen hebben fagen als m13 maar één doel, namelijk hun genen doorgeven. Om dat voor elkaar te krijgen, hebben ze wapens ontwikkeld waarmee ze een gastheer-

bacterie kunnen binnendringen, overnemen en zelfs doden. Voordat er antibiotica waren, gebruikten artsen soms fagen tegen bacteriële infecties die niet op andere manieren te genezen waren.**

ANTILICHAMEN Om iets te begrijpen van Solomons belangstelling voor m13 hebben we wat meer achtergrondinformatie nodig over haar onderzoek. Solomon is een vooraanstaand alzheimeronderzoeker, bekend vanwege haar pionierswerk met zogenaamde immunotherapieën (bij deze behandelingen worden bepaalde alzheimermedicijnen gebruikt die ik in het vorige hoofdstuk noemde, zoals crenezumab). Bij immunotherapie worden speciaal vervaardigde antilichamen

* m13 is piepklein, slechts één micrometer (een miljoenste van een meter) lang en zes nanometer (miljardste van een meter) breed. ** Een fictief verslag van een arts die fagen gebruikt om een epidemie te bestrijden, komt voor in de roman Arrowsmith (1925) van Sinclair Lewis, waarmee hij de Pulitzer Prize won.

93


gebruikt in plaats van kleine-moleculemedicijnen om de plaques en kluwens die de ziekte vormt aan te pakken. Zoals middelbare scholieren bij biologie leren, zijn antilichamen y-vormige eiwitten die deel uitmaken van het natuurlijke afweersysteem van het lichaam. Deze eiwitten klemmen zich vast aan indringers en houden ze op hun plek, zodat

94

ze vernietigd kunnen worden door het immuunsysteem. Maar sinds de jaren zeventig kunnen moleculair biologen met behulp van genetische modificatie zelf antilichamen bouwen die ongewenste onderkruipers, zoals kankercellen, kunnen aanvallen. In de jaren '90 besloot Solomon te bewijzen dat dergelijke zelfgebouwde an-

tilichamen ook effectief konden zijn tegen bèta-amyloïdplaques bij alzheimer. In 2004 voerde ze een experiment uit op een groep muizen die genetisch waren gemanipuleerd om alzheimerplaques te ontwikkelen in hun hersenen. Ze wilde kijken of kunstmatig geproduceerde antilichamen die werden toegediend via de neusgaten, door de bloed-hersenbarrière heen zouden gaan en de bètaamyloïdplaques in de hersenen zouden oplossen. Ze zocht een manier om meer antilichamen in de hersenen te krijgen en besloot ze vast te maken aan m13fagen, in de hoop dat ze samen beter door de bloed-hersenbarrière zouden komen, meer plaques zouden oplossen en de symptomen zouden verminderen – die werden gemeten aan de hand van hun vermogen om door doolhoven te rennen en dat soort dingen. Solomon verdeelde de knaagdiertjes in drie groepen. Ze gaf één groep het antilichaam. De tweede groep kreeg de faag-antilichaamcombi, waarvan ze hoopte dat ze de plaques effectiever zouden oplossen. De derde groep kreeg, als wetenschappelijke controlegroep, alleen m13. m13 kan behalve E. coli geen andere organismen infecteren, dus ze verwachtte dat de controlemuizen absoluut geen voordeel zouden ondervinden van de fagen. Maar verrassend genoeg bleek alleen de faag uitermate effectief in het oplossen van bèta-amyloïdplaques en verbeterde hij in laboratoriumtests de cognitieve vermogens en het reukvermogen van de muizen. Ze herhaalde het experiment keer op keer, en telkens gebeurde hetzelfde. ‘De muizen toonden een erg mooie verbetering in hun cognitieve vermogens,’ zegt Solomon. En toen zij en haar team de hersenen van de muizen onderzochten, bleken de plaques grotendeels opgelost te zijn. Ze ging een jaar door met het experiment en merkte dat de met fagen behandelde muizen 80 procent minder plaques hadden dan onbehandelde soortgenoten. Solomon begreep niet goed hoe een eenvoudige faag alzheimerplaques kon oplossen, maar er bestond een minuscule kans dat ze iets belangrijks te pakken had, dus besloot ze patent aan te vragen op de therapeutische eigenschappen van m13 voor de Universiteit van


Tel Aviv. Volgens haar zoon Jonathan maakte ze zelfs ‘grapjes dat ze een nieuw bedrijf met de faag zou oprichten dat ze NeuroPhage wilde noemen. Maar dat was niet echt serieus bedoeld.’

NIEUW BEDRIJF Het jaar daarop kwam Jonathan Solomon – die meer dan tien jaar bij de Israëlische commando’s had gezeten en in die tijd een bachelor in natuurkunde en een master in elektronica had gehaald – naar Boston om bedrijfskunde te stu-

ten bij wijze van studieproject. Aan het eind van dat semester schreven we een mini-businessplan. En het ging zo goed dat we besloten dat het best de moeite waard kon zijn om dit in het echt te gaan doen.’ In 2007 kwam het nieuwe bedrijf, NeuroPhage Pharmaceuticals, van de grond met 150.000 dollar aan startkapitaal van familieleden. Solomon en Hillerstrom regelden toestemming van de Universiteit van Tel Aviv om de therapeutische mogelijkheden van m13 te verkennen en zochten investeerders die

Ze merkte dat de met fagen behandelde muizen 80 procent minder plaques hadden deren aan de Harvard Business School. Tijdens zijn studie bedrijfskunde bleef hij nadenken over de faag die zijn moeder had onderzocht en de mogelijkheid om daar nare ziekten als alzheimer mee te behandelen. Op Harvard ontmoette hij allerlei briljante toekomstige ondernemers, onder wie de in Zwitserland opgeleide Hampus Hillerstrom, die na zijn studie aan de Universiteit van St.Gallen had gewerkt voor de Europese biotechholding Health-Cap. Na hun eerste jaar bedrijfskunde mochten beide studenten een zomervakantie lang stage lopen: Solomon bij Medtronic, dat medische apparatuur produceert, en Hillerstrom bij de farmaceuticagigant AstraZeneca. Maar toen ze terug waren op Harvard, wilden ze meer, zoals Hillerstrom vertelt. ‘We hadden allebei, nou ja, nogal “aparte” maanden doorgebracht bij grote bedrijven en we zeiden tegen elkaar: “Eigenlijk moeten we iets veel dynamischer en interessanters doen.”’ In hun tweede jaar bedrijfskunde volgden Solomon en Hillerstrom samen een college waarbij studenten op papier een nieuw bedrijf moesten opzetten. Het college, aldus Solomon, ‘was een veldwerkcollege en het idee was dat je zelfstandig een technologie of een nieuw commercieel idee moest onderzoeken onder leiding van een hoogleraar van Harvard. Dus ik zei tegen Hampus dat we wel een nieuw bedrijf rondom de m13-faag konden star-

iets zagen in het potentiële succes van deze behandelmethode. In januari 2008 hadden ze meer dan 7 miljoen dollar opgehaald en begonnen ze mensen aan te nemen.

WONDERBAARLIJKE FAAG Hun eerste werknemer – de wetenschappelijk directeur van NeuroPhage – was Richard Fisher, die al bij vijf biotech-startups had gewerkt. Fisher weet nog dat hij niet helemaal overtuigd was toen hij voor het eerst hoorde over de wonderbaarlijke faag. ‘Maar in mijn leven is het altijd zo gegaan dat het eigenlijk vooral om de mensen draait, en toen ik Jonathan en Hampus ontmoette, mocht ik ze meteen heel graag. En ik dacht dat we er binnen een jaar of zo waarschijnlijk wel achter zouden zijn of het een fout in de onderzoeksopzet was geweest of dat er echt iets inzat, maar ik was ontzettend sceptisch.’ Fisher ging eerst de muizenexperimenten van Beka Solomon reproduceren en merkte dat hij met enige moeite kon aantonen dat de m13-faag, toegediend door de neusgaten van de knaagdieren, inderdaad bèta-amyloïdplaques oploste. In de twee jaar daarna ontdekten Fisher en zijn collega’s nog iets totaal onverwachts, namelijk dat het nederige m13-virus ook andere amyloïde ophopingen kon oplossen: de tau-kluwens die worden aangetroffen bij alzheimer en de amyloïde plaques die bij andere ziekten horen, waaronder

alfa-synucleïne (parkinson), huntingtine (ziekte van Huntington) en superoxidedismutase (als). De faag werkte zelfs tegen amyloïden bij prionziekten (het type ziekten waartoe de ziekte van Creutzfeldt- Jakob behoort). Fisher en zijn collega’s toonden dit eerst aan in reageerbuisjes en vervolgens in een reeks dierproeven. Verbluffend genoeg leek het simpele m13-virus in principe tegen van alles inzetbaar te zijn, als een universeel elixer zoals de scheikundige Chris Dobson zich dat had voorgesteld. Het unieke vermogen van deze faag om verschillende doelwitten aan te vallen, trok nieuwe investeerders in een tweede financieringsronde in 2010. Solomon weet nog wat voor mengeling van opgetogenheid en twijfel hij daarbij had: ‘We hadden iets interessants te pakken wat verschillende ziekmakers aanvalt, en dat was enorm spannend. Maar tegelijk hadden we geen idee hoe de faag werkte.’ Dat was niet hun enige probleem. Hun therapeutische product - een levend virus – bleek heel moeilijk te vervaardigen. Het was ook niet duidelijk hoe er genoeg eenheden virale deeltjes bij mensen konden worden toegediend. De methoden die bij dierproeven werden gebruikt – inhaleren door de neus of rechtstreeks in de hersenen injecteren – waren onacceptabel, dus de beste beschikbare optie leek een zogenoemde intrathecale injectie in de ruggenmergholte. Hillerstrom: ‘Het leek op een ruggenprik; dit was de manier waarop we ons virus besloten toe te dienen.’ Terwijl Solomon en Hillerstrom dubden over een acceptabele toedieningsmethode, piekerde Fisher over de onderliggende werkingsmechanismen van de faag. ‘Waarom zou een faag zoiets doen met amyloïdvezels? We wisten het echt niet goed, behalve dan dat de faag er onder een elektronenmicroscoop heel erg uitzag als een amyloïdvezel. Hij had dezelfde afmetingen.’

HET STAARTJE VAN HET VIRUS Boston is een stad met een enorm wetenschappelijke potentieel. Nog geen 2 kilometer van de kantoren van NeuroPhage lag het Massachusetts Institute of Technology (MIT), een mondiaal 95


knooppunt van wetenschap en technologie. In 2010 rekruteerde Fisher Rajaraman Krishnan – een Indiase postdoc die in een MIT-lab aan verkeerd gevouwen eiwitten werkte – om de m13puzzel eens goed te bekijken. Krishnan vertelt dat hij meteen geïntrigeerd was. De jonge wetenschapper begon nieuwe biochemische instrumenten te ontwikkelen om te onderzoeken hoe het virus werkte en werkte bergen wetenschappelijke literatuur over fagen weg. Het bleek dat wetenschappers al aardig wat wisten over de nederige m13faag. Virologen hadden zelfs hele bibliotheken aan gemuteerde vormen van m13. Krishnan voerde een reeks experimenten uit om te testen welke mutanten zich binden aan amyloïd en welke niet, en kwam er zo achter dat dit speciale vermogen van de faag te maken heeft met een setje eiwitten dat de benaming gp3 draagt, gelegen op het ‘staartje’ van het virus. Krishnan: ‘We testten de verschillende varianten om voorbeelden te vinden van fagen met of zonder staarteiwitten, en telkens als we iets met die eiwitten uitvraten, zagen we dat het afbreuk deed aan het vermogenvan de faag om zich aan amyloïden te hechten.’ 96

Virologen hadden, zo bleek, de structuur van de faag al gevisualiseerd met röntgenkristallografie en kernspinresonantiescans. Op basis van die analyse hadden de microbiologen voorspeld dat de faag de staarteiwitten in een natuurlijke omgeving gebruikt als moleculaire sleutel; deze sleutel

zijn extreem specifiek in hun moleculaire mechanismen omdat ze met elkaar concurreren […]. Je moet alles precies goed hebben en de twee sloten moeten precies zo werken als de natuur het heeft bedoeld. En die ene specifieke manier om een bacterie in te komen, blijkt ook geschikt om zich te hechten aan de amyloïdplaques die tegenwoordig veel chronische ziekten veroorzaken.’ Toen Fisher, Krishnan en hun collega’s eenmaal hadden vastgesteld dat het venijn van het virus in de staart zat, in de vorm van een paar eiwitten, vroegen ze zich af of ze de amyloïdverwoestende krachten van de faag konden incorporeren in een iets patiëntvriendelijker medicijn dat niet per ruggenprik toegediend hoefde te worden. In de twee jaar daarna bouwden de wetenschappers van NeuroPhage dus een nieuw antilichaam (een zogeheten fusie-eiwit, omdat het bestaat uit genetisch materiaal uit verschillende bronnen) dat het cruciale gp3-eiwit op zijn oppervlak had zitten, zodat het, net als de faag, amyloïdplaques kon oplossen. Fisher hoopte dat dit innovatieve product zich zou vastgrijpen aan schadelijke ophopingen, net als de faag. In 2013 testten de onderzoekers van NeuroPhage de nieuwe verbinding, die ze NPT088 noemden, in reageerbuisjes en op dieren, waaronder niet-menselijke primaten. Het werkte spectaculair goed

Het venijn van het virus zat in de staart - in de vorm van eiwitten stelt de parasiet in feite in staat de E. coli-bacterie te ‘ontsluiten’ en die te injecteren met zijn dna. In de loop van 2011 raakte Krishnan ervan overtuigd dat de faag iets vergelijkbaars doet als hij zich hecht aan schadelijke amyloïdophopingen. Het geheim van de bijzondere krachten van de faag zat hem in dat gp3-eiwit. Zoals Fisher zegt, was dit pure serendipiteit: ‘Stomtoevallig werken de sleutels van m13 niet alleen op E. coli, maar ook op kluitjes verkeerd gevouwen eiwitten.’ De kans dat zoiets zich toevallig voordoet, is volgens Fisher bijzonder klein. Zoals hij zegt: ‘Virussen

en hechtte zich in verschillende stadia van amyloïdvorming aan verschillende verkeerd gevouwen eiwitsoorten, zoals bèta-amyloïd, tau en alfa-synucleïne. Volgens Fisher hechtte NPT088 zich niet aan losse, normaal gevouwen eiwitten; het liet normaal alfa-synucleïne met rust en viel alleen verkeerd gevouwen eiwitten lastig. Niet alleen loste het ze direct op, het blokkeerde ook hun prion-achtige besmet-telijkheid van cel tot cel. ‘Het richt zich op kleine ophopingen, op de oligomeren, die volgens sommige wetenschappers schadelijk zijn. En het pakt amyloïdvezels aan die ophopingen vormen. Maar het laat


COLOFON

wel normaal gevouwen individuele eiwitten met rust.’ En als bonus kon het ook nog toegediend worden per infuus. Er heerste grote opwinding toen ik het kantoor van NeuroPhage in Cambridge, Massachusetts, in de zomer van 2014 bezocht. De achttien werknemers, onder wie Solomon, Hillerstrom, Fisher en Krishnan, waren vol goede hoop dat hun nieuwe ontdekking, die ze het general amyloid interaction motif platform oftewel het gaim-platform noemden, de geschiedenis zou veranderen. Tien jaar na de toevallige ontdekking van Jonathan Solomons moeder rondde hij zelf het plan af om het product bij de patiënt te krijgen. Solomon: ‘We hebben in potentie nu een middel dat alles doet wat de faag kan, dat systemisch kan worden toegediend en dat makkelijk te produceren is.’

TESTS MET MENSEN Zal het ook werken bij mensen? NPT088, dat is opgebouwd uit grote moleculen, komt relatief moeilijk door de bloed-hersenbarrière, maar het middel blijft verscheidene weken in het lichaam en Fisher schat dat er mettertijd genoeg van in de hersenen terechtkomt om plaques op te ruimen. NeuroPhage moet nu aan de slag met het regulerende systeem van de FDA door aan te tonen dat hun product veilig en effectief is. Tot dusver is NPT088 veilig gebleken bij niet-menselijke primaten. Maar de grote lakmoesproef wordt testfase 1a, die op de rol staat voor begin 2016. De eerste geplande proef met mensen wordt er een met één dosis, om te kijken of er vervelende effecten optreden bij gezonde vrijwilligers. Als dat allemaal goed gaat, zal NeuroPhage testfase 1b inzetten met zo’n vijftig alzheimerpatiënten, om de effectiviteit van het middel aan te tonen. Voorafgaand aan het onderzoek worden de hersenen van de patiënten gescand om de hoeveelheden bèta-amyloiden en tau-eiwit vast te stellen. Nadat ze het middel zes maanden hebben gebruikt, worden ze opnieuw gescand om te zien of het middel de ophopingen heeft verminderd. Hillerstrom: ‘Als ons middel werkt, zal het ook werken in deze test. En daarna kunnen we misschien regelrecht

door naar testfase 2 voor alzheimer en voor parkinson.’ Er is tot nu toe nog geen scan voor alfa-synucleïne, maar aangezien hun middel bij dieren het gehalte aan bèta-amyloïd, tau én alfa-synucleïne verlaagt, is een succesvolle fase-1btest misschien acceptabel genoeg voor de FDA. Hillerstrom zegt: ‘Bij muizen verlaagt een het hetzelfde middel bètaamyloïd, tau en alfa-synucleïne, dus als we tau en bèta-amyloïd bij mensen kunnen verlagen, kunnen we op basis van de dierproeven verwachten dat we ook een reductie van alfa-synucleïne bij mensen zullen zien.’ Ondertussen zal het bedrijf ook moeten bewijzen dat het gaim-systeem beter is dan de middelen van de concurrentie. Er zijn momenteel verschillende farmaceuten en biotechbedrijven bezig met het testen van middelen voor alzheimer, zowel tegen bèta-amyloïd (Lilly, Pfizer, Novartis en Genentech) als tegen tau (TauRx) en ook bedrijven met middelen tegen alfa-synucleïne voor de ziekte van Parkinson (AFFiRiS en Prothena/Roche). Maar Solomon en Hillerstrom denken dat zij twee streepjes voor hebben: flexibele toepasbaarheid (hun product is het enige dat verschillende amyloïden tegelijk kan aanpakken) en werkzaamheid (ze geloven dat NPT088 meer schadelijke ophopingen elimineert dan de producten van hun concurrenten). De opkomst van NeuroPhage is een heel mooi voorbeeld van wetenschappelijk ondernemerschap. Ik duim voor Solomon, Hillerstrom en hun collega’s en ik zou met alle plezier proefpersoon worden in een van hun testfasen, maar er zijn redenen te over waarom NeuroPhage nog heel wat uitdagingen het hoofd zal moeten bieden. Het zou uiteindelijk best kunnen blijken dat NPT088 niet veilig is. Of niet sterk genoeg. Zelfs als NPT088 de hoeveelheid bèta-amyloïd, tau en alfa-synucleïne vermindert, kan het zijn dat dit niet leidt tot meetbare medische voordelen voor menselijke patiënten, zoals bij dierproeven wel het geval was. Maar als het werkt, dan zal dit medicijn volgens Solomon daadwerkelijk de wereld veranderen. ‘Eén enkel stofje dat effectief is tegen alzheimer én parkinson zou zomaar 20 miljard dollar per jaar kunnen opleveren.’

Psyche&Brein is de Nederlandstalige editie van Gehirn&Geist en wordt gepubliceerd in samenwerking met EOS-magazine en Scientific American MIND.

Hoofdredacteur en verantwoorlijke uitgever Leen Lampo Algemeen hoofdredacteur Raf Scheers Vormgeving Inge van Zomeren Nederlandstalige auteurs en medewerkers Vittorio Busato, Lien Geeroms, Marjolijn Gijsel, Manu Sinjan, Inge Taucher, Jan Veenstra Coördinatie nieuwsbrief Liesbeth Gijsel Directie J.J.A.M. De Leeuw Kristine Ooms Koen De Buck Marketing Violette Peters (violette.peters@cascade.be) Anne Hallez Abonnementen Jaarabonnement: 37 euro (6 nummers) binnen België of Nederland BELGIE: 025 88 76 73 e-mail: psychebrein@abonnementenland.be (voor al uw vragen over abonnementen, bezorging, verlenging, betaling, enz.) NEDERLAND: 0900 226 52 63 e-mail: psychebrein@abonnementenland.nl (voor al uw vragen over abonnementen, bezorging, verlenging, betaling, enz.) Nummers bestellen www.eoswetenschap.eu Uitgeverij Cascade Duboisstraat 50, 2060 Antwerpen +32 (03) 680 25 67, fax +32 (03) 680 25 64 Redactieadres: Duboisstraat 50, 2060 Antwerpen Telefoon: +32/(0)3/680 24 95 e-mail: redactie@psyche-en-brein.eu Advertenties FAST AD - Rubrieksadvertenties Els Verresen www.fastad.be IP Press Telefoon: +32/(0)2/337 63 05 e-mail: ksteene@ipb.be © Uitgeverij Cascade Distributie België Imapress, Parklaan 22 bus 11, 2300 Turnhout Distributie Nederland Betapress BV, Gilze, tel. +31 (0)161 45 78 00

Audax Uitgevers

Uitgeverij Cascade NV is onderdeel van Audax B.V.

© Spektrum der Wissenschaft Verlagsgesellschaft mBh Postbus 104840, 69038 Heidelberg, Duitsland Chefredakteur Dr. Carsten Könneker Redaktionsleiterin Christiane Gelitz Geschäftsleitung Markus Bossle, Thomas Bleck © Scientific American Inc. 415 Madison Av. New York, NY 10017 Editor in chief Mariette DiChristina Vice President Michael Florek President Steven Inchcoombe Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd met om het even welk mechanisch, fotografisch of elektronisch procédé, of worden opgeslagen in een database of worden gekopieerd voor publiek of privé-gebruik zonder97 voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.


MINDER DRUKTE, MEER AANDACHT EN BETROKKENHEID

BOEKEN

Onze selectie uit het boekenaanbod over de onderwerpen die u aantreft in dit blad. Door Leen Lampo, Manu Sinjan en Inge Taucher

Drukte is voor sukkels en oppervlakkige mensen, dat is de overtuiging die na het lezen van dit boek blijft hangen. Want in een veranderde wereld houden wij hardnekkig vast aan strategieën van vroeger, ook al merken we dat die niet meer werken. We raken overbelast en gefrustreerd omdat we nooit meer alles gedaan krijgen en hebben dus het gevoel dat we voortdurend tekortschieten. Daarbij dreigen we ook onze waarden uit het oog te verliezen. Na dit boek wil je daar absoluut verandering in brengen. Het zit vol heldere, soms confronterende inzichten en suggesties om de zaken anders aan te pakken. De Britse bedrijfspsycholoog Tony Crabbe, die zelf met het drukteprobleem worstelt, ontleedt het thema tot op het bot en put daarvoor uit het werk van onder anderen Martin Seligman, Brené Brown, Daniel Kahnemann en Nassim Nicholas Taleb. Crabbe maakt brandhout van allerlei misvattingen. Neem nu tijdmanagement: dat zorgt er alleen voor dat je het nog drukker krijgt, omdat je steeds productiever wordt. Maar productiviteit, stelt Crabbe, leidt vandaag niet meer tot succes. Jezelf onderscheiden - als individu of als bedrijf - is de sleutel. Wat nu? Eerst en vooral accepteren dat we de controle kwijt zijn: we moeten ons erbij neerleggen dat we nooit meer alles in de hand zullen hebben. Er is gewoon te veel informatie, te veel onzekerheid, te veel ruis. Toch kun je de teugels opnieuw in handen nemen door keuzes te maken: van langdurig gerichte aandacht een prioriteit maken en stilstaan bij oprechte betrokkenheid. Focussen op belangrijke dingen en de rest daaraan ondergeschikt maken. Het is als met de bokaal die je precies tot aan de rand kunt vullen met stenen, kiezels en zand. Dat lukt alleen als je met de stenen begint, en kiezels en zand daar omheen schikt. Doe je dat niet, dan raken de stenen er nooit bij. Je begint een werkdag dus beter met nadenken over welk project je wilt aanpakken, in plaats van je planning door je omgeving of je inbox te laten bepalen. Of gebruik een ‘breindepot’: een onrustig hoofd wordt leger door info of gedachten over complexe problemen te noteren en tijdelijk los te laten - zo houd je meer denkkracht over. Ook het besef dat drukte zo verleidelijk is omdat ons brein zich van nature graag laat afleiden, is een eyeopener met veel consequenties. Afleiding vermijden is dus slimmer dan eraan weerstaan, door bijvoorbeeld mailboxen een paar uur gesloten te houden en het heen en weer schakelen tussen taken te beperken. Dat geschakel geeft immers een dopaminekick mét de illusie dat je ‘goed bezig bent’, terwijl dat eigenlijk alleen verlies oplevert. Het meedeinen op die verslavende, verdovende golf van drukte - vol irrationele keuzes en lege prikkels - kan op rustige momenten zelfs voor onbehagen zorgen. Vaker in de diepte gaan en bewust stilstaan bij je keuzes is het tegengif. Crabbe pleit uiteindelijk voor aandachtsmanagement: hoe gebruik je je aandacht in plaats van je tijd? Stilstaan bij wat werkelijk belangrijk is, beschouwt hij zelfs als middel tot geluk, als je bijvoorbeeld een helder beeld krijgt van persoonlijke waarden in plaats van ze als een wazige wolk te laten rondzwerven. Met samenvattende kaders, oefeningen en rasters maakt Crabbe dat ‘waardenonderzoek’ bovendien heel wat makkelijker. I.T.

Nooit meer te druk. Tony Crabbe. Uitg. LuitinghSijthof, 368 pag. € 17,99. ISBN 9789024572687

98


WERK AAN JE LICHAAMSTAAL Sociaal psychologe Amy Cuddy werd enkele jaren geleden beroemd met haar TED-talk over ‘power poses’ of de betekenis van lichaamstaal, die nog steeds in de top-drie van meest bekeken TED-talks staat. De ideeën uit dat exposé en hun wetenschappelijke basis hebben nu hun weerslag gekregen in ‘Presence’. Cuddy, professor aan de Harvard Business School, stelt dat lichaamshoudingen waaruit vertrouwen spreekt of ‘power poses’ je zelfvertrouwen opkrikken en je présence geven in sociale en professionele situaties. Ze definieert ‘presentie’ als: ‘de toestand van afgestemd zijn op je werke-

lijke gedachten, gevoelens, waarden en vermogens, en daaraan op een natuurlijke manier expressie geven.’ Het gaat niet over charisma, extraversie of het zorgvuldig managen van het beeld dat anderen van je hebben, maar over ‘een oprechte en krachtige verbondenheid met jezelf’. Als je je verbonden voelt met de eigen gedachten, waarden, vaardigheden en emoties, kun je ook een verbinding leggen met die van anderen. ‘Power poses’ zijn bijvoorbeeld de bewegingen en kreten van de Maori’s van het Nieuw-Zeelandse rugbyteam en een rist yogahoudingen. Of de houding van turners voor ze aan hun

oefening beginnen op de Olympische Spelen, met de armen in V-vorm boven het hoofd gestrekt en de kin en borst vooruit. Amy Cuddy haalt ook inzichten uit een hoop sociaal-psychologische studies, inclusief die van haarzelf. Ze heeft het onder meer over zelfbevestiging, de rol die hormonen spelen in ons zelfvertrouwen en de verbetering van het humeur door gezichtsexpressies. Zo ontdek je hoeveel je over jezelf te weten kan komen door op je lichaamstaal te letten. Een boeiend en handzaam boek dat beschrijft wat je kan doen om met je présence een goede indruk achter te laten. L.L.

Presence. Onverschrokken je grootste uitdagingen aangaan. Uitgeverij Unieboek / Het Spectrum, 319 pag. € 19,99. ISBN 9789000344024

REIS DOORHEEN ONS LIJF Arts, avonturier en schrijver van uitmuntende reisverhalen: Gavin Francis heeft het een en ander meegemaakt in zijn leven, maar in zijn jongste boek reist hij uitsluitend door het immer boeiende menselijke lichaam. Zijn omzwervingen beginnen bij het hoofd en eindigen bij de tenen, maar van droge beschrijvingen vol medisch jargon is hier geen sprake. Francis’ gedachten meanderen van verhalen uit zijn eigen praktijk naar de geschiedenis van de geneeskunde, langs literatuur en filosofie en weer terug. Waar de 40-jarige Schot in godesnaam de tijd heeft gevonden om tussen zijn medicijnstudies, coschappen, wereldreizen en poolexpedities door zo erudiet te worden, is ons een raadsel. Wat telkens weer opvalt in de verhalen die Francis vertelt, is zijn open en empathische blik, die niets van doen heeft met de professionele afstandelijkheid die we meestal met artsen associëren. Onwillekeurig bedenk je als lezer dat de patiënten van zijn praktijk in Edinburgh het getroffen hebben met zo’n uitzonderlijke huisarts, die mede dankzij zijn ervaringen als arts in minder ontwikkelde landen totaal geen last heeft van vakidiotie. “Het idee achter mijn opleiding was dat ik elke verwonding en vergiftiging leerde aan te pakken die mensen zichzelf en elkaar toebrengen. Waar ik echter niet op had gerekend, waren de verhalen. Als ik me trillend van vermoeidheid op bed laat vallen, mijn nek en schouders al gespannen bij de gedachte aan de volgende dienst, houden die verhalen me uit mijn slaap.” De parallel die sommigen trekken tussen het werk van Oliver Sacks en dat van Francis snijdt hout, in die zin dat beide auteurs de kunst verstaan om hun fascinatie voor hun vakgebied invoelbaar te maken voor absolute leken. Francis streeft geen volledigheid na in zijn boek, maar heeft zijn aanhoudende verwondering over de werking van het menselijke lichaam omgezet in vlot leesbaar proza. Een uniek reisverhaal voor iedereen met een lichaam en een minimum aan nieuwsgierigheid naar de werking ervan. M.S.

Avonturen in de mens. Gavin Francis. Uitgeverij Nieuwezijds, 262 pag. € 19,90. ISBN 9789057124587

99


BREIN- EN EMOTIEBOEK VOOR KINDEREN Ondanks de ondertitel ‘Aan de slag met Acceptatie en Commitment Therapie’ is dit geen echt zelfhulpboek om problemen aan te pakken, maar wel een boeiend

Ze bouwt haar betoog op een bijzonder vernuftige, laagdrempelige manier op. Eerst laat ze de jonge lezer aan de hand van een ‘chocoladebad’ kennismaken

Dit boek barst van de inzichten en wijze levenslessen handboek waarmee kinderen en jongeren basiskennis verwerven om bewuster in het leven te staan en goede mentale gewoontes te leren. Een waardevolle ontdekkingstocht door onze binnenwereld, die het uiteindelijk makkelijker kan maken om uit emotionele problemen te geraken. Gezondheidspsychologe Maaike Steeman baseert zich op actuele inzichten uit de hersenwetenschappen en verbindt die met inzichten uit de hechtingstheorie en vooral de Acceptatie en Commitment Therapie. Dat is een relatief nieuwe vorm van evidence based gedragstherapie.

met onze binnenwereld. Daar haakt ze steeds meer elementen aan vast, logisch en schijnbaar simpel, om de werking van ons brein, onze gedachten en gevoelens haarfijn uit te leggen zonder één moeilijk woord te gebruiken. Ze werkt met aanschouwelijke metaforen, verhelderende voorbeelden, aangevuld met tal van concrete opdrachten en vaak speelse oefeningen. Zo maken kinderen kennis met ons reptielen-, zoogdieren- en mensenbrein. Met dingen die de hersenen automatisch doen en dingen die wij zélf kunnen sturen. Met associaties die je je als een kralenket-

ting kunt voorstellen. Of met het besef dat je kunt kiezen waarop je je aandacht richt. Erg sterk is het beeld van de twee Raadgevers: de Denkmachine en de Holbewoner. Steeman legt uit hoe de Denkmachine soms té ijverig werkt en voor lijden zorgt. Of hoe die als Verhalenmaker niet meer naar de werkelijkheid kijkt. De Holbewoner wil zich dan weer alleen ‘goed voelen’, wat ook problemen kan geven. En wanneer is het handig om niét naar de Denkmachine te luisteren? ‘Denken, voelen, doen’ barst van de inzichten die veel mensen pas als volwassene bij elkaar hebben geschraapt. Wijze levenslessen ook, die we kinderen liever besparen: dat pijn bij het leven hoort, bijvoorbeeld. Een kort slothoofdstuk geeft volwassenen tips om kinderen bij hun verkenningstocht te helpen. Een prachtig boek om je brein en je gevoel beter te leren kennen. I.T.

Denken, voelen, doen. Aan de slag met Acceptatie en Commitment Therapie. Maaike Steeman. Uitg. Cadans/SWP Amsterdam, 104 pag. € 17,50. ISBN

9789085606710

BETER OMGAAN MET LIJDEN Wanneer we geconfronteerd worden met lijden, hebben we de neiging om daar opstandig op te reageren. We willen vechten tegen de oorzaak van de pijn. Volgens de Nederlandse psycholoog Martin Appelo wordt die houding veroorzaakt door het typisch westerse idee dat het leven in alle omstandigheden maakbaar is, dat we vat hebben op de gebeurtenissen. In 'Leren Lijden' laat hij zien dat er ook andere opties zijn, een visie die hij stapsgewijs ontvouwt. Hij put uit de inzichten van diverse wereldgodsdiensten en filosofische scholen, maar ook uit mindfulness en psychotherapie om te laten zien dat vechten of vluchten lang niet altijd heil brengt: in sommige omstandigheden is het beter om open te staan voor het lijden en er vriendelijk mee om te gaan. We hebben er baat bij om te erkennen dat deel en tegendeel elkaar nodig hebben om betekenis te krijgen. M.S.

100

Leren Lijden. Martin Appelo. Boom Uitgevers, 160 pag. € 17,50. ISBN 9789089539427


INZICHT

PSYCHOTHERAPIE BIJ HERSENAANDOENINGEN Dat een hersenaandoening een enorme emotionele impact heeft op patiënten en hun naasten, stelt niemand in vraag. Maar tot voor kort werd aangenomen dat het weinig zinvol was om die emotionele en gedragsmatige gevolgen met psychotherapie aan te pakken; de cognitieve beperkingen bij een hersenaandoening zouden dit in de weg zitten. De neuropsychotherapie ziet dat anders. Meer dan twintig Nederlandse psychologen en psychotherapeuten lichten als pioniers deze specifieke aanpak uitgebreid toe vanuit hun praktijkervaring, want degelijk onderzoek ontbreekt nog vaak. De neuropsychotherapie wil niet alleen de psychotherapeutische interventies aanpassen aan iemands cognitieve mogelijkheden, maar buigt die zich ook over eigen thema’s, zoals het langdurige aanpassingsproces (uiteindelijk acceptatie) en het zoeken naar een nieuwe identiteit. Bovendien worden de partner of gezinsleden vrijwel altijd bij de behandeling betrokken. Dit is een gedetailleerd handboek voor professionals en studenten. In een eerste deel worden bijvoorbeeld modellen en schema’s voor probleemtaxatie toegelicht, komt de therapeutische relatie aan bod en zijn er voorbeelden van gesprekstechnieken. In een tweede deel worden psychotherapeutische behandelmethodieken (cognitieve gedragstherapie, systeemtherapie, EMDR, mindfulness ...) systematisch overlopen en wordt besproken in welke mate een methodiek toepasbaar is. In het derde deel komen specifieke problemen zoals angststoornissen, stemmingsklachten, agitatie of seksuele problemen aan bod. Heldere casussen illustreren daarbij de theoretische beschouwingen. Een nuttig en inspirerend handboek. I.T.

BESTEL DEZE BOEKEN ZONDER VERZENDKOSTEN! Surf naar www.acco.be/psycheenbrein en bestel met de code PEB00GZ0805 makkelijk en snel uw boeken. Code is geldig tot 31 december 2015.

In Psyche&Brein nummer 3 (2 juni 2016)

HET OPTIMALE BREIN-DIEET Wetenschappers focussen op voeding die bevorderlijk is voor ons mentale en cognitieve welzijn. Zo toont onderzoek aan dat dit geldt voor de traditionele diëten van de landen rond de Middellandse Zee, Scandinavië en Japan. Voorts blijkt dat dieetveranderingen psychiatrische symptomen kunnen verlichten. Handboek neuropsychotherapie. Peter Smits, Rudolf Ponds, Niels Farenhorst, Marion Klaver & Renée Verbeek (redactie). Uitg. Boom, 384 pag. € 44,50. ISBN

RISKANTE HELPERTJES Kalmeringsmiddelen uit de groep van de benzodiazepinen kunnen in geval van een psychische crisis snel en afdoend helpen. Maar vaak worden de middelen gedurende te lange tijd genomen. Ze hebben ook sterke bijwerkingen.

9789089535634

DE VINGERAFDRUK VAN HET BREIN Werkt elk brein op min of meer dezelfde manier? Absoluut niet, zeggen wetenschappers van Yale. Met behulp van functionele magneet-resonantietomografie (fMRT) achterhalen onderzoekers welke hersengebieden in het brein synchroon functioneren. Op die manier stellen ze een individueel netwerkprofiel op.

HET RISICO DAT MENS HEET Verkeerspsychologen zijn geïnteresseerd in hoe ongevallen tot stand komen en hoe we ze kunnen vermijden. De interactie tussen mens en machine wordt voor hen steeds belangrijker.

Exclusie Psyche&Bf rvoor einlezers

DAGDROOM EROP LOS Psychologen schatten dat we in wakende toestand 50 procent van de tijd dagdromen. Het brein activeert daarbij een netwerk dat het rustmodus-netwerk genoemd wordt. Volgens nieuwe studies wordt zo de kiem gelegd van creatieve ideeën en laat het ons toe mentaal te reizen. 101


Markies de Sade

en de 120 dagen van Sodom

Het woord ‘sadistisch’ is al lang ingeburgerd. Maar wie zijn die mensen die genot beleven aan het pijnigen van anderen? Twee eeuwen nadat de Sade zijn 120 dagen van Sodom neerpende, komen hersenwetenschappers met nieuwe antwoorden. Door Sebastian Dieguez

T

ot op vandaag lokt alleen al de naam de Sade controverse uit. De pornografische, immorele, provocerende en gewelddadige inhoud van zijn oeuvre is legendarisch. De mythevorming rond deze libertijn behelst ook zijn persoonlijke leven, dat naar verluidt behoorlijk pittig zou zijn geweest, hoewel hij meer dan een derde van zijn leven – alles bij elkaar 27 jaar – in de gevangenis of in psychiatrische instellingen doorbracht. Maar het is juist tijdens zijn opsluiting dat hij zijn meest provocerende werk heeft geschreven, waaronder Les 120 Journées de Sodome (‘De 120 dagen van Sodom’), dat tot op heden een van

102

de extreemste romans ooit geschreven blijft. Alleen al de geschiedenis van het manuscript is een literaire legende. De Sade pende het namelijk heimelijk neer in zijn cel in het Kasteel van Vincennes en kopieerde het vervolgens in 37 dagen in de Bastille (naar waar hij overgeplaatst was) in microscopisch kleine lettertjes op de twee zijden van een papierrol van twaalf meter bij twaalf centimeter. Toen hij in de nacht van 3 op 4 juli 1789 (Franse Revolutie met bestorming van de Bastille, nvdr) naar Charenton werd overgeplaatst, meende de auteur dat het manuscript verloren was. De papierrol dook echter op in 1904, toen de Duitse psychiater Iwan

Bloch het in zijn bezit kreeg en voor het eerst publiceerde met de bedoeling het publiek te waarschuwen. Wat staat er nu op die fameuze rol? Een ongehoord pervers werk. Vier ‘libertijnen’ - de hertog de Blangis, zijn broer de aartsbisschop, president (rechter) de Curval en bankier Durcet sluiten zichzelf op binnen de ‘ondoordringbare muren van het kasteel te Silling’ in Zwitserland, samen met vierentwintig slachtoffers. Onder hen bevinden zich hun eigen dochters, die de heren aan elkaar schenken als echtgenote, en talrijke kinderen die in heel Frankrijk zijn ontvoerd. Vier maanden lang – 120 dagen dus – laten de kidnappers zich


103


FRAGMENT SADISME VOLGENS DE SADE – DIALOOG OP DE ACHTSTE DAG • De bankier Durcet: ‘Het bekijken van degene, die zich niet kan bevredigen omwille van wat ik bezit, omwille dus van degene die eronder lijdt, verschaft ons het genot te kunnen beweren dat wij gelukkiger zijn dan de andere. [...] ik ging mij te buiten aan wat deze gekken atrociteiten noemen, maar ik slaagde er tenminste in overheerlijke vergelijkingen te trekken en was er heel gelukkig om [...] Het kwaad bezorgt mij een zodanige prikkel dat alle wellustige gevoelens bij mij worden opgewekt en alleen daarom en om geen enkele andere reden, bezoedel ik mij met deze misdaden.’ • De hertog de Blangis: ‘Ik, voor mijn part, heb een stijve lul gekregen toen ik diefstallen en moord pleegde en brand stichtte, en ik ben er absoluut zeker van dat wij niet worden aangedreven door het libertinisme zelf, maar door de idee van het kwaad.’ [...] • De bisschop: ‘[...] dat wij, als we een groter genot bij de misdaad willen ondergaan, meteen verplicht zijn deze misdaad nog verwerpelijker te maken [...] dan dien ik te bekennen dat ik op het punt sta het genot, waarover jullie het hebben, niet meer te ondergaan in verband met kleine misdrijven. En indien de misdaden, die ik bedrijf, niet voldoende groot zijn, niet wreedaardig en schurkachtig genoeg en zo verraderlijk mogelijk, dan ervaar ik dat gevoel niet meer.’ [...] • De president de Curval: ‘Er zijn maar twee of drie misdrijven die je in de wereld kunt bedrijven. En wanneer je die bedreven hebt, dan is de rest daar volkomen ondergeschikt aan en voelt men helemaal niets meer. Godverdomme, hoe dikwijls heb ik het verlangen niet gekoesterd de zon aan te pakken om er het universum van te beroven, of om er mij van te bedienen om de wereld in vlammen te doen opgaan.’ (De 120 dagen van Sodom, D.A.F. de Sade, vertaling Hans Warren)

door vier doorgewinterde prostituees, die goed vertrouwd zijn met allerlei seksuele eigenaardigheden, 600 anekdotes vertellen die steeds schandelijker worden. Met als doel om die zelf zo snel mogelijk in de praktijk om te zetten met hun ongelukkige ‘prooien’. De lezer blijft niets bespaard. Je vindt er ‘simpele passies’ terug, zoals fetisjisme, voyeurisme of transvestie (kleren van de andere sekse dragen), maar in essentie gaat het vooral over verkrachting, incest, scatologie, coprofagie (het eten van ontlasting), zoöfilie, necrofilie, tot zelfs verminking, marteling, kannibalisme, levend begraven, 104

pyromanie, massamoord, vergiftiging... Kortom, ‘alles [...] wat de meest geraffineerde en wreedaardigste verbeelding bij elkaar had kunnen brengen. Al deze tuigen waren speciaal ontworpen om de zinnen de grootste verschrikkingen te doen ondergaan en om er de grootse gruweldaden mee te bedrijven.’ De personages uit deze roman kondigen het moderne begrip sadisme aan. Ze wijden zich aan een zuiver zinloos kwaad (‘alleen daarom en om geen enkele andere reden, bezoedel ik mij met deze misdaden’), ontmenselijken hun slachtoffers (hun standpunt in het verhaal komt zelden aan bod, alsof zij uit-

sluitend als object bestaan), en uit hun wreedheid halen ze een verslavend genot dat naar een escalatie leidt (‘dan dien ik te bekennen dat ik op het punt sta het genot, waarover jullie het hebben, niet meer te ondergaan in verband met kleine misdrijven. En indien de misdaden die ik bedrijf niet voldoende groot zijn, niet wreedaardig en schurkachtig genoeg en zo verraderlijk mogelijk, dan ervaar ik dat gevoel niet meer.’) Wat hier bijzonder frappant is, is de seksuele aard van het plezier dat ze ervaren. ‘Het windt me op om pijn te doen’, bevestigt ook bankier Durcet, terwijl de hertog de Blangis daar nog een schepje bovenop doet: ‘Ik heb een stijve lul gekregen toen ik diefstallen en moord pleegde en brand stichtte.’ De Sade stelt zelfs een fysiologische verklaring voor: ‘Hij voelde dat een gewelddadige aanslag op een willekeurige tegenstander in onze zenuwen een trilling teweegbracht die de animale geesten, die doorheen deze zenuwholten stroomden, opwekte, verplichtte de erectiele centra onder druk te zetten en zo een wellustige sensatie teweeg te brengen.’

ALS PIJN DOEN SEKSUEEL GENOT GEEFT Ook al klinkt deze uitleg vandaag gedateerd, de conclusie blijft even actueel: sommige mensen ervaren een seksueel getint genot door andere mensen te doen lijden. Hoe is dat mogelijk? Normaal gezien doen we andere mensen niet graag pijn, omdat we door onze empathische vermogens die pijn ook zelf 'voelen'. Van bij het begin van onze kindertijd ontstaat er een conditionering die uiteindelijk uitmondt in het verwerpen van mishandeling: omdat we een onaangename emotie ervaren telkens als een soortgenoot wordt mishandeld, lokken daden van foltering en geweld uiteindelijk automatisch stress bij ons uit. In 2012 hebben Fiery Cushman en zijn collega’s (Harvard) aangetoond dat deze conditionering zo sterk is, dat ze zelfs doorgaat wanneer we weten dat die handelingen gesimuleerd zijn en eigenlijk geen pijn veroorzaken. De deelnemers aan de studie gebruikten nepwapens om te doen alsof ze hun slachtoffer verwondden of doodden, door bijvoor-


beeld met een pistool met losse flodders op het hoofd van een proefpersoon te schieten. In vergelijking met neutrale handelingen die evenveel metabolische energie verbruiken, veroorzaken deze daden een sterke stijging van de bloeddruk, wat wijst op een zeer reële stress. Over het algemeen volgt er dus een onprettig gevoel. Bij sadisten is daar echter hoegenaamd geen sprake van. Bij hen lokt het zien van stress bij slachtoffers juist genot uit, in plaats van afschuw of medelijden. Het is alsof empathie verkeerde circuits in het brein activeert. Wat gebeurt er nu dus in hun hoofd? Neurowetenschapper Jean Decety en zijn collega’s van de University of Chicago hebben dit in 2012 bij een – weliswaar kleine – groep gevangenen met een hoog sadistisch gehalte bestudeerd. Die gradatie werd geëvalueerd met behulp van een schaal die elf vragen van dit genre bevatte: ‘Heeft deze persoon slachtoffers gemarteld of heeft hij hen ongewoon wreed behandeld?’ Terwijl ze in een fMRI-scanner lagen, moesten de gevangenen dan naar beelden kijken van mensen die pijnlijke mishandelingen ondergaan.

KORTSLUITING IN HET BREIN Op die manier hebben de onderzoekers kunnen vaststellen dat er enkele heel specifieke gebieden in hun brein geactiveerd werden: de anterieure insula, die oplichtte bij het zien van iemands pijn, maar ook de gebieden die instaan voor genot, zoals het striatum of de hypothalamus. Deze koppeling zou kunnen verklaren waarom iemands pijn, die normaal onprettig is voor wie die waarneemt, bij sadisten een gevoel van genot uitlokt. Onderzoeken die in 2012 gepubliceerd werden door het team van Michael Seto, docent psychiatrie aan de University of Toronto, hebben bevestigd dat dit genot van seksuele aard is. De wetenschappers hebben daarvoor een onderzoek uitgevoerd met een bepaalde variant van ‘plethysmografie’ (het meten van volumeveranderingen): ze evalueerden de erectie van 18 mannen die aan de klinische criteria voor sadisme voldeden tijdens hun respons op beelden die verschillende seksuele mishandelingen toonden. Scènes van geweld of ver-

DE MODERNE BETEKENIS VAN SADISME De term sadisme duikt voor het eerst in 1834 op in een woordenboek, maar het is pas in 1891 dat de Oostenrijks-Hongaarse psychiater Richard von Krafft-Ebing er de moderne betekenis aan geeft: ‘Sadisme betekent het ervaren van seksuele, lustvolle sensaties, met het orgasme tot gevolg, door het zien en ervaren van tuchtigingen, zoals wreedheden jegens een medemens of zelfs jegens een dier, alsmede de eigen aandrang om anderen te vernederen, te schaden, te pijnigen of te verwonden, om op die manier zichzelf zulke lustgevoelens te verschaffen.’

wonding leidden bij hen tot een erectie, terwijl dat bij de controlegroep niet het geval was.

IEDEREEN SADIST? Bij deze twee studies ging het om een ‘ernstige’, pathologische vorm van sadisme, die gelukkig vrij zeldzaam is. Maar er zou ook een mildere en meer verspreide variant bestaan. Volgens de Ierse psychologe Aisling O’Meara (University College Cork), die de resultaten van verschillende studies heeft samengevat, zouden tussen 10 en 50 procent van de mensen toegeven seksuele fantasieën te hebben die gepaard gaan met agressie of vernedering van de ander. Ook op allerlei andere terreinen van het leven kan er een vorm van ordinair sadisme worden vastgesteld, bijvoorbeeld op het werk, ook al is het genot dat daarbij ervaren wordt dan niet per se seksueel getint. Psychologe Erin Buckels (University of Manitoba in Canada) stelt daarom zelfs voor om sadisme toe te voegen aan de nefaste karaktertrekken in persoonlijkheidsmodellen. Het leek erop dat de Sade de alomtegenwoordigheid van deze sadistische trekken wilde aantonen, wanneer hij al zijn lezers uitnodigt om de gruwel tot aan het einde mee te volgen en zo een soort fascinatie voor het boosaardige aan te wakkeren. Op kille, minutieuze toon beschrijft hij ondraaglijke praktijken: ‘Daarna legt men haar beenderen bloot en zaagt die af op verschillende plaatsen, vervolgens legt men haar zenuwen bloot. De zenuwuiteinden worden bij middel van een tourniquet rond-

gedraaid, wat deze gevoelige delen uitrekt en haar de meest verschrikkelijke pijnen bezorgt.’ De intensiteit van zijn werk heeft heel wat denkers beïnvloed. Zo heeft de Franse dichter Charles Baudelaire de helderheid en moed ervan begroet: ‘Het kwaad dat men kent was minder weerzinwekkend en stond dichter bij de genezing dan het kwaad dat men doodzwijgt.’ Later bevestigde ook schrijverfilosoof Georges Bataille dat ‘niemand, tenzij hij ongevoelig/ doof blijft, deze 120 dagen anders dan ziek en beroerd/ ellendig kan voltooien: hij die sensueel door deze lectuur geprikkeld wordt, is wel degelijk de ziekelijkste.’

DE AUTEUR SEBASTIAN DIEGUEZ is neurowetenschapper en verbonden aan het LCNS (Laboratory for Cognitive and Neurological Sciences) van de Université Fribourg/ Universität Freiburg in Zwitserland.

MEER OVER DIT ONDERWERP Behavioural Confirmation of Everyday Sadism, E. Buckels et al. in Psychological Science 24 (11), pp. 2201-2209; 2013. Simulating Murder: The Aversion to Harmful Action, F. Cushman et al in Emotion 12 (1); pp. 2-7; 2012. Increased Frontotemporal Activation during Pain Observation in Sexual Sadism: Preliminary Findings, C. Harenski et al. in Archives of General Psychiatry, vol 69 (3), pp. 283-292; 2012. 105


PUZZEL

ANAGRAMMEN

Vorm met de letters boven elk raster het woord dat tussen de haakjes omschreven wordt. Soms krijg je een of meerdere extra letters op de juiste plaats cadeau.

BRAINSNACK Deze GSM heeft een fabricatiefout. In situatie A werd het telefoonnummer 195702 ingetoetst, maar op het display verschijnt 3117924. Welk telefoonnummer werd in situatie B ingetoetst?

ZOEK HET WOORD

In deze puzzel zit in leesrichting een woord verborgen. Zoek het woord als je weet dat elke pijl naar een andere letter van het woord wijst. De letters van het woord mogen elkaar onderling niet raken, niet verticaal, niet horizontaal en niet diagonaal. Eén letter is al juist omcirkeld.

OEFENING Hoofdrekenen!

P-SUDOKU

Vul het raster zo in dat elke rij, elke kolom, elk blok van 3x3 vakjes, en de letter P alle cijfers van 1 tot en met 9 bevatten.

CONNECT

Verbind alle cirkels met horizontale of verticale lijnen in één aaneengesloten groep. De cijfers tonen hoeveel lijnen met een cirkel verbonden zijn. Er kunnen niet meer dan twee lijnen in eenzelfde richting getrokken worden en de lijnen kunnen geen cirkels of andere lijnen kruisen.

OPLOSSINGEN: www.eoswetenschap.eu/pb-oplossing


NEEM EEN

ABONNEMENT OP PSYCHE & BREIN

EN KIES UW CADEAU 20%

KORTING

UW CADEAU

HET ONGELOOFELIJKE TOEVAL VAN ONS BESTAAN

UW CADEAU

OF

ONS FEILBARE DENKEN

In dit wonderlijke boek laat de gevierde anatoom Alice Roberts haar verbazing de vrije loop en zoekt ze verklaringen voor de toevalligheid én genialiteit van ons bestaan.

Psycholoog Daniel Kahneman maakt korte metten met het idee van de rationeel calculerende mens die in eigen voordeel handelt. Een niet te missen bestseller!

U betaalt €37 voor 1 jaar Psyche & Brein en krijg dit boek cadeau.

U betaalt €37 voor 1 jaar Psyche & Brein en krijg dit boek cadeau.

ABONNEER U NU Neem nu een jaarabonnement Psyche & Brein (6 nummers) en kies uw cadeau

Snel en gemakke lijk

→ Surf naar www.eoswetenschap.eu/abonnementen OF → Bel 025 88 76 73 (België), 0032 25 88 76 73 (Nederland) Deze aanbieding is geldig tot en met 30/06/2016 of tot uitputting voorraad en voor mensen die de laatste 6 maanden geen abonnee geweest zijn.

OF

KORTING Ontvang 20% korting op een jaarabonnement Psyche & Brein.

U betaalt slechts €29 (i.p.v. €37) voor 1 jaar Psyche & Brein.


WAT DE SOCIALE MEDIA OVER ONS VERRADEN VIRUS VERSUS PARKINSON DE ONZICHTBARE MEISJES DE VADER VAN DE DESIGNERDRUG

NR. 2 • 2016

VERSCHIJNT 6 MAAL PER JAAR - P708776 AFGIFTEKANTOOR ANTWERPEN X

Nog in dit nummer


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.