Warme Herinneringen Holdert

We koesteren het leven omdat het eindig is. Grote en kleine verhalen slaan een brug tussen wat is, wat was en wat zal zijn. We leren en ontwikkelen ons aan de hand van verhalen.
Verhalen zijn onze wapens in de strijd tegen vergetelheid. Onthouden, herinneren, delen, verbinden en doorgaan. Het leven is kort en de lijst met verhalen die verteld moet worden, is eindeloos.
-maatschappelijk Kunst- en cultuurproject | © 2022 Dutch HatchworkDit is een uitgave van stichting Dutch Hatchwork in opdracht van Atelier|Helderrood en Bureau Binnenwerk.
Tekst en redactie
Bureau Binnenwerk - Elke Beekman Schilderijen
Ellen Kroeze Portretfotografie
Harry Cock Vormgeving
Atelier|Helderrood - Ellen Kroeze, Dick Lubbersen Overige fotografie
Ellen Kroeze, Dick Lubbersen en Elke Beekman
Druk
Van Liere Media
Emmen, juni 2022
Natuurlijk doet Holdert mee! 3 Anja Strijker en Saskia Schnoing-Meppelink
Warme herinneringen 5 Elke Beekman en Ellen Kroeze
Even in de huid van een ander 7 Alie Koops-Hadders
Moed en vertrouwen 13 Tiny Westra-Sissing
Zo toevallig kan het leven zijn 17 Gerrit Freriksen
Met de handen in de klei 22 Aardappels, turf en cultuur 27 Antje Mulder-Geitz
Ik geniet nog steeds 33 Dinie Schuitema-Krul
Ik wil kindertjes blij maken 39 Betty Boelens-Timmer
Licht uit, spot aan! 44
Als er wat te doen is, ben ik erbij 47 Grietje van der Werf Winkelvrouw in hart en nieren 51 Bieny Wösten-Zaan
Nu ga ik op reis in mijn hoofd 57 Jan Plante
Voetjes van de vloer 62
Een liefdevolle jeugd 65 Thea Breukelaar-Te Kamp
We gaan weer naar de rust toe 71 Truus de Vreede-Buijing
Een heel leven in je hoofd 77 Geesje Dries-Stel
Mixed media en schilderen 82
Ik neem het zoals het komt 87 Willy van der Zanden
Ik ben zelf de baas 93 Els Lubbers-van Balen Koekjes na kerktijd 99 Nel Horn-Broekhuizen Stof genoeg voor poëzie 104
De kracht van een foto 108 Kapstok vol verhalen 109
Met dank aan 110
Warme herinneringen Holdert is een project dat we samen met bewoners van woonwijkcentrum Holdert uitvoeren. Het is een bijzonder en mooi project waar we direct enthousiast over waren. Holdert staat altijd open voor nieuwe ideeën!
Het project bestaat uit veel afwisselende onderdelen. Voor de deelnemers staat een voorwerp centraal. Een voorwerp dat voor hem of haar van betekenis is en waarover ze met passie kunnen vertellen. En dat hebben ze dan ook gedaan.
Het verhaal van de bewoner is met verschillende vormen van kunst en cultuur tot uiting gebracht. Het is mooi om te zien wat dit bij de bewoners teweeg brengt. Ze verleggen hun grenzen en ontdekken (soms) nieuwe activiteiten en talenten, zoals schilderen, mixed media, kleien, gedichten maken, dans, zang en toneel.
Over een periode van meer dan een jaar werkten bewoners steeds meer toe naar een mooie presentatie-avond, waarin op verschillende manieren aandacht voor hun eigen voorwerp is. Je merkt uit de reacties van de bewoners dat ze hiernaar toeleven. Ze waarderen het dat zij mee konden doen aan het project. Ook het feit dat familieleden hierbij actief betrokken worden, heeft zeker een meerwaarde.
Een bijzonder mooi project met blijvende herinneringen. Wij kijken terug op een fijne samenwerking met Ellen en Elke, en willen hen hiervoor dan ook bedanken!
Namens woonwijkcentrum Holdert,
Saskia Schnoing, locatiehoofd Anja Strijker, activiteitenbegeleider
Op een dag ga je verhuizen naar een woonwijkcentrum. Soms omdat je dichter (maar wel zelfstandig) bij zorgverleners wilt wonen. Soms omdat je niet meer voor jezelf kunt zorgen. En wat neem je mee, wat laat je achter? Bij het uitzoeken van je spullen kom je dan ineens een voorwerp tegen dat je al heel lang hebt bewaard. Je wilt het niet wegdoen, daarvoor is het je te dierbaar. Het kan iets kleins zijn, iets kostbaars misschien, maar het is een voorwerp dat voor jou betekenis heeft en herinneringen oproept.
Met Warme Herinneringen Holdert delen we de herinneringen die verbonden zijn aan de stap naar wonen in zorg en het meeverhuizen van zo´n dierbaar voorwerp. Vijftien bewoners van woonwijkcentrum Holdert kozen een voorwerp waar ze over wilden vertellen. Corona zorgde voor de nodige vertraging tijdens dit project, maar uiteindelijk gingen weeerst met, later gelukkig zonder mondmasker - met iedereen in gesprek.
We werden overal even hartelijk ontvangen. Urenlang zaten we bij bewoners aan tafel of op de bank. En als we weggingen, waren we nog lang niet uitgepraat. We vonden het heel bijzonder dat de deelnemers hun herinneringen zo open met ons deelden.
prachtige portretten die Harry Cock van de deelnemers maakte. Maar ze gingen ook zelf aan de slag. Met hulp van deskundigen verbeeldden ze hun verhaal in de vorm van workshops mixed media en kleien, als dans, als toneelstuk en in twee gedichten.
Woonwijkcentrum Holdert was de ideale partner om dit project mee te doen. Zonder het enthousiasme en de betrokkenheid van Anja, Saskia, hun collega´s ,de vrijwilligers en koordirigent Marlies hadden we het nooit zo mooi kunnen uitvoeren.
De vijftien deelnemers vormen het warm kloppende hart van dit project. Zij zijn een voorbeeld om in gedachten te houden. Hun enthousiasme en de gastvrijheid waarmee ze ons ontvingen, was fantastisch. En we leerden een belangrijke les: blijf je openstellen voor nieuwe ervaringen, dan houd je plezier in het leven. Het maakt niet uit hoe oud je bent. Het was een feest om dit project met hen samen te doen.
Elke Beekman en Ellen KroezeDe verhalen bewaren we in woorden (Elke), in schilderijtjes van de voorwerpen (Ellen) en in de
Als 12-jarige verheugde Alie Koops-Hadders zich enorm op het schoolreisje de andere dag. Helaas werd ze ziek. Ze kan zich haar teleurstelling nog levendig voor de geest halen. “Het was de eerste keer dat ik door had dat het niet altijd gaat zoals je wilt.”
Alie: “Deze lepel en vork kreeg ik in 1953 van mijn ouders omdat ik niet mee kon met het laatste schoolreisje van de lagere school. Ik was toen 12 jaar. Ach, ik had er zo’n zin in! Mijn mooie rode koffertje stond al klaar, inclusief kadetjes. Maar ’s nachts werd ik ziek, ik had een blindedarmontsteking en moest naar het ziekenhuis. Wat een teleurstelling! Het was een hele nare ervaring. Ik lag anderhalve week in het ziekenhuis en mijn moeder vroeg wat ik wilde hebben. Ik zei: zo’n lepel en vork van Sola met mijn naam erin, dat leek me leuk. Toen we hierheen verhuisden, moest er heel veel weg, maar ik zei: dat bestekje wil ik houden. Het staat voor de eerste keer dat ik besefte dat het in het leven niet altijd gaat zoals je wilt.”
ik wel eens tegen Geert: we hebben een mooie stacaravan gekocht, haha. Zo voel ik het soms.”
“Toen we hier naartoe verhuisden, heb ik alles weggedaan, zelfs de bak met wasknijpers. Ik had een hele grote eettafel, stoelen eromheen, grote spiegel erboven met lampjes en alles, maar dat past hier niet. Daar komt nog bij, ik zit in een rolstoel, dan moet er ook ruimte zijn. We gingen naar Leen Bakker en kochten nieuwe meubels op maat. Als we hier zitten en de schemerlampjes zijn aan, zeg
Na de lagere school ging Alie naar de ULO. “Ik wilde verpleegster worden, en dan moest ik naar de ULO. Ik ging met de bus naar de opleiding voor psychiatrisch verpleegkundige in Assen. Ik heb het niet afgemaakt, want Geert en ik gingen trouwen en getrouwde vrouwen mochten toen niet werken. Maar ik heb er nooit spijt van gehad, hoor! Ik heb van alles gedaan. Ik was bijvoorbeeld jarenlang vrijwilliger voor de Schildklierstichting. Ik gaf lezingen en was coördinator van de vrijwilligers in Drenthe. Daar kwam ik terecht als ervaringsdeskundige. Ik was geopereerd vanwege de grote K, zoals ik het noem. Later bleek dat mijn schildklier niet meer goed werkte. Bij de dokter zag ik een folder: ‘Wilt u meer weten over de schildklier?’ Zo werd ik lid. En het was maar even, of er stond iemand op de stoep. Of ik een werkgroep op wilde richten, want in Drenthe was nog niks. Zo gaat dat dan, hè? Dat heb ik heel wat jaren gedaan. Ik was coördinator van Drenthe, Groningen en Friesland.
Dat kon ik doen, omdat Geert een goede baan had bij Forbo in Coevorden.”
In voorarrest Alie en Geert zijn al heel wat keren verhuisd. Nadat ze trouwden, woonden ze eerst in een bovenwoninkje in Emmer-Compascuum. Geert: “In voorarrest, zoals ze toen zeiden, haha.” Alie: “Geert kwam van ‘Compas, ik van Roswinkel, maar daar wilde ik niet wonen. Ik heb me daar nooit thuis gevoeld, ik kan niet goed uitdrukken waarom niet. Ik heb altijd gedacht: dit is mijn leven niet, dit wil ik niet. Ik wil niet op een dorp wonen. En Emmer-Compascuum, dat was een stad hoor, vergeleken met Roswinkel!”
van. Van het gebakje bij de koffie op zondagochtend, van lekker eten, van het feit dat we zo mooi dicht bij het centrum zitten.” Geert: “Je gaat de deur uit en bent direct op het plein.” Alie: “Het is goed dat we hier wonen. Geert wordt ook minder, hij is wat vergeetachtig.” Geert: “Ik heb een hersenbloeding gehad en mijn rug is ook heel slecht.” Alie is even stil en zegt dan: “Maar dat ik hier gráág woon, dat kan ik niet zeggen. Echt niet. Als ik mocht kiezen, dan kies ik voor ons bungalowtje en een mooi autootje met een caravan erachter. Dat was mijn leven. Maar ja, we hebben geen keuze.” Geert: “We gaan iedere keer stapjes terug, we leveren steeds een beetje in.”
Na Emmer-Compascuum verhuisden ze naar Angelslo en vandaar naar een bungalow in Bargeres. Geert: “Daar woonden we bijna 35 jaar. Ik had de tuin altijd zo keurig netjes, maar nou is het een zooitje. Je krijgt er tranen van in de ogen als je het ziet.” Alie: “Ze houden gewoon niet van de tuin.” Van de bungalow ging het stel naar een flat aan De Klepel en vervolgens naar een aanleunflat van Holdert, recht tegenover het appartement waar ze nu wonen. Daar begonnen de gezondheidsproblemen van Alie.
“Dat maakte de beslissing om naar dit appartement te verhuizen heel makkelijk. Het gaat nu gelukkig redelijk goed met me. En ik laat me zomaar niet pakken! Ik heb m’n leven nog niet af, ik geniet overal
Van huis uit waren Alie en Geert hervormd. Toch voelden ze zich niet thuis bij de Hervormde Kerk in Emmen. “De vrouw van een neef van ons was baptist. Hij werd gedoopt en nodigde ons uit voor het feest. We hebben daar een heel mooie avond gehad. Een jaar lang gingen we iedere maand naar hun kerkdiensten, toen zijn we overgestapt.” Geert: “ ’s Morgens waren we hervormd en ’s avonds waren we baptist. Zo was dat.”
Vanuit de kerk kwamen Alie en Geert in Roemenië terecht. “Met z’n tweeën gingen we er in de auto naar toe, heerlijk!”, zegt Alie. “Hoewel, de eerste keer vond ik het vreselijk. Bij de grens moesten we een visum aanvragen. Er stonden kerels met karabijnen in de aanslag, heel bedreigend.
Het douanekantoor was een piepklein hokje. Een dronken kerel wuifde met zijn hand. ‘Donder maar op’, zei hij, ‘hier heb je het visum, wegwezen!’ Toen wilde ik eigenlijk direct weer naar Nederland.”
een stukje tussen, zodat ze de draad weer op konden pakken.” Geert: “Zo ging dat!” Alie: “Het mooie aan toneelspelen is dat je in de huid van een ander kruipt. Je bent even een ander mens en vergeet alle zorgen die je hebt.”
“Roemenië is echt een verschrikkelijk arm land. Met een rommelmarkt en op andere manieren hadden mensen van de kerk geld bij elkaar gebracht en spullen gekocht voor de mensen daar. Vitaminetabletten, luiers, van die opvouwbare karretjes, van alles voor de kindertjes. En koffie, dat was daar zo belangrijk! Als mensen koffie hadden, konden ze worden opgenomen in het ziekenhuis. Het was een corrupte boel. We zijn er heel wat keren geweest, maar na twaalf jaar was het mooi geweest. Het kost ook geld hè, iedere keer 4000 kilometer aan benzine alleen al.” Geert: “Het is een heel eind rijden!” Alie: “En er moest een nieuw dak op ons huis.”
Een grote passie van Alie is toneelspelen. “Het begon bij de kerk, als onderdeel van de bijzondere dienstcommissie. Ik zei, laten we eens een toneelstukje doen met mekaar. Dat was een groot succes en toen hebben we een jaar of vijftien doorgespeeld met onze groep. We gingen overal heen, van Stadskanaal tot Klazienaveen. We waren wel kritisch. Ging het over een café aan het water, dan maakten wij er een theehuis van. Ik had altijd de hoofdrol. Als het geen gekke rol was, dan maakte ik er een gekke rol van. Als een andere speler vast zat, improviseerde ik er zo
“Geert en ik deden nog veel meer binnen de kerk. Geert organiseerde onder meer de papierinzameling en deed administratiewerk. We waren bij het zangkoor en ik was jarenlang presidente en bestuurslid van de vrouwenvereniging. Dat organiseren, dat paste gewoon bij mij. Dat was mijn leven en daar heb ik van genoten. En dat valt me nou niet mee, dat dat niet meer kan.” Ze schudt haar hoofd. “Ik wen er nooit aan. Nooit.”
Tijdens de coronaperiode aten Alie en Geert in het eigen appartement en dat doen ze ook nu nog. Geert: “We eten hier op ons kamertje, bij dat tafeltje.” Alie: “Je kunt nu ook weer beneden eten, maar wij hebben eigenlijk al besloten voorlopig hier te blijven eten. Jut en Jul gezellig samen aan het tafeltje, haha! En we gaan ook wel eens uit eten, maar niet zo vaak. Het gekke is, het komt er niet van. Dat heeft ook te maken met corona. Je raakt gewend aan dit leven.” Geert: “Je vlakt af. Je krijgt geen visite, wij mogen zelf niet op visite.” Geert: “ ’s Morgens drink ik beneden een kopje koffie, dan neem ik mijn krantje mee en lees ik die aan tafel.” Alie: “En ’s avonds trekken we ieder een bijzettafeltje naar ons toe, dan gaat het ook.”
Alie is erg gesteld op haar privacy. “Dat komt misschien nog van vroeger, door het dorp waar altijd zoveel geroddeld werd.
Maar ik heb er geen behoefte aan om nieuwe vrienden te maken, we hebben onze eigen goede vrienden. En ik weet natuurlijk niet hoe het gaat als één van ons ooit alleen komt te staan, maar tot nu toe vervelen wij ons nog niet!” Geert: “ ’s Maandags ga ik altijd met een groepje sjoelen, Alie gaat rummikubben.” Alie lacht: “Ja, ik word een oud mens hè! En we zitten ook in het zangkoor van Holdert. Laatst hadden we een bonte avond hier. Toen heb ik ervoor gezorgd dat het zangkoor meedeed. We zongen Oerend hard op je scootmobiel, dat was leuk!”
“Geert en ik hebben veel plezier gehad”, zegt Alie tot slot. “We zijn altijd samen. Na 60 jaar zijn we niet meer verliefd, maar wel gek op elkaar. Je bent maatjes en je kunt mekaar niet meer missen. Hij hoort bij mij en ik hoor bij hem.”
Tiny Westra-Sissing verloor haar eerste man in de Tweede Wereldoorlog. Jaren later kreeg ze zijn trouwring terug. “Ik was helemaal overdonderd.”
Deze ring is gemaakt van de trouwring van mijn eerste man, Hermannes Rozeboom. We trouwden in 1940 in Groningen, ik was 21. Hij werkte bij een drukkerij en was betrokken bij illegale activiteiten. In februari 1945 is hij opgepakt door de Duitsers en afgevoerd naar concentratiekamp Neuengamme bij Hamburg. Je denkt, de oorlog duurt niet zo lang meer, je hoopt dat hij terugkomt. Na de bevrijding ging ik elke morgen naar de Grote Markt. Daar kwamen iedere dag vrachtwagens met mensen uit de kampen aan. Maar ik heb hem nooit meer gezien.
Tijdens de oorlog moest je altijd voorzichtig zijn. Ik weet nog dat we stiekem bij de buren naar de radio luisterden. Vooral de Bevrijdingsdagen waren angstig. Duitsers hielden lang stand in de Martinitoren, er werd veel geschoten. Als het rustig was, gingen mijn vader en ik helemaal naar boven, naar het platte dak. Overal rondom ons heen brandde het.
Jitty. Jaren later, we woonden in Assen, ging ineens de deurbel. Het was een man van de sociale dienst, hij had een grote enveloppe bij zich. Daarin zaten een zegelring , een vulpen en een trouwring met mijn naam erin. Allemaal van Hermannes. Dat kun je je toch niet voorstellen!
Ik ben vijf jaar alleen geweest, toen ontmoette ik mijn tweede man tijdens een vakantie met vrienden op Vlieland. We kregen twee dochters, Greetje en
Hoe kwam die nou na al die jaren weer bij mij? De Duitsers namen toch alle juwelen in beslag?
Maar ik heb niet gevraagd hoe de man eraan gekomen was. Ik was helemaal overdonderd.
Ik had al een trouwring van mijn tweede man, maar ik wilde toch iets doen met de trouwring van Hermannes. Een juwelier in Assen heeft er toen deze ring van gemaakt. Het is maar klein, maar het is iets heel kostbaars. Het is het enige wat ik nog van hem heb.
Mijn dochter vond op een gegeven moment een schoenendoos met foto’s van mama en een vreemde
man. Toen ging ze natuurlijk vragen stellen. Verschillende mensen hebben geprobeerd uit te zoeken wat er met hem was gebeurd. Mijn ouders hadden wel eens een briefje gestuurd naar een bekende helderziende, maar dat leverde niks op. Uiteindelijk heeft een vriend van mijn dochter flink zijn best gedaan. We kwamen erachter dat Hermannes ziek was toen de Amerikanen kwamen. De zieken gingen allemaal naar een Amerikaans hospitaal in Rothenburg. De mensen die nog konden lopen, gingen naar Lübeck. Misschien was hij daarbij en is hij op een schip terecht gekomen. Het was een heel onzekere tijd. Ik hoop het nooit meer mee te maken. Uiteindelijk bleek dat hij in Rothenburg is overleden.
En nu ben ik 102 en woon ik alweer zeven jaar in dit huis. Ik kwam hier vanuit het ziekenhuis. Ik was helemaal niet van plan om te blijven, ik moest alleen een beetje bijkomen. Toen ik in het begin door de gangen liep met mijn rollator vond ik het net een kazerne, met al die deuren. Maar dan leer je de mensen kennen en kijk je het even aan, en toen besloot ik om te blijven. Ook voor de kinderen, het is fijn dat ze weten dat er altijd hulp aanwezig is. En we hebben het hier goed, de zorg is goed. Alleen steeds die verschillende gezichten, dat is niet leuk.
In de coronatijd zijn veel mensen overleden, goede vrienden en ook buren hier in de gang. Dan blijf je als het ware alleen achter, hè. Soms denk ik, het hoeft van mij niet meer. Maar ik heb twee dochters, waar ik heel trots op ben. Ik was altijd bezig, ik heb veel gebreid. Maar dat wil niet meer, de draad omslaan lukt niet. Dan ga ik naar beneden en tref ik weer andere mensen, en dan gaat het wel weer. Ik bezoek ook de kerkdiensten hier in Holdert en geniet ervan als er een goede organist bij is. Dat is mooi. Tijdens corona ging het niet door, maar nu zal het wel weer beginnen. Soms kijk ik naar boven en dan weet ik dat ze er allemaal nog zijn. ‘Heer, geef mij kracht’, bid ik. Moed en vertrouwen, zei mijn moeder altijd. Daar gaat het om. Zo gaan we maar weer verder.”
Op het dressoir in de huiskamer van Gerrit Freriksen staat een zwart-witfoto van zijn moeder. Zijn moeder was belangrijk voor hem. “Haar foto heb ik steeds overal mee naar toe genomen, waar ik ook woonde.”
Door de gevolgen van een herseninfarct moest Gerrit in 2006 verhuizen naar woonzorgcentrum Holdert. Hij woonde eerst in een aanleunwoning en sinds 2009 in zijn appartement op de bovenste verdieping. “Ik wilde zo hoog mogelijk wonen. Dan heb je weinig buren en een mooi uitzicht. Dat is gelukt en ik woon hier nu alweer 12 jaar.” Voordat Gerrit naar Holdert ging, deelde hij jarenlang een woning met collega-spoorman Dolf.
“We woonden onder andere in Amsterdam en Almere. We zijn in Emmen verzeild geraakt via de stiefvader van Dolf. Ik had een herseninfarct gehad en heb jarenlang moeten revalideren in De Trappenberg in Huizen. Met wat hulp van Dolfs stiefvader kregen we een nieuwbouwhuis aan De Klepel, hier vlakbij. Dolf woonde boven, ik beneden. Ik kreeg veel thuiszorg en allerlei voorzieningen via de Wmo van de gemeente. Dat was fijn. Aan de mevrouw van de thuiszorg kon ik slecht wennen. Het was een leuk mens, maar ik kon er niet tegen om almaar door haar gecommandeerd te worden. Een paar jaar later kwam ze via de thuiszorg bij Dolf. Ik kende haar niet terug! Zij en Dolf konden het goed met elkaar vinden en toen zijn ze getrouwd. Ze zag het niet zitten om met twee mannen in een huis te wonen.
Ik had ondertussen behoorlijk veel hulp nodig, dus ik ging op zoek naar een ander huis.
De Klepel is vlakbij woonwijkcentrum Zuidermarke. Dat leek me een goede plek voor mij, maar er was een wachtlijst van vier jaar. Toen belde de huisarts. Of ik even langs kon komen, ‘want ik heb een verrassing voor u’. Ik ernaar toe met de rollator. Hij zei: ‘Heeft u wel eens gehoord van Holdert? Daar is tijdelijk een aanleunwoning vrij, maar er komt nieuwbouw. Dat kan nog wel een paar jaar duren, maar dan bent u de eerste.’ Zo kwam ik in 2006 in een aanleunwoning van Holdert terecht. Daar woonde ik tussen allemaal oudere mensen. Ik kon toen nog lopen, dus deed ik de boodschappen voor hen. Ik dacht, ik kan ook nog wel aan de slag bij parkeertoezicht, maar daar was ik toch niet goed genoeg voor. Ik heb drie jaar in de aanleunwoning gewoond, toen was de nieuwe flat van Holdert klaar. Dolf en ik hebben al die tijd wel contact gehouden. Hij regelde nog lang mijn zaken. Dat werd minder nadat hij een hartaanval kreeg. Nu heb ik iemand van Humanitas die me daarbij helpt. En weet je wat nou het geval is? Dolf en zijn vrouw wonen hier nu
ook in Holdert. En zijn stiefmoeder ook, zij is nu 95. Allemaal weer onder één dak!”
Gerrit komt uit Delden, bij Hengelo in Twente. “Daar heeft mijn moeder tot haar dood gewoond. Ze was heel sociaal en geduldig. Wel streng, streng gelovig ook. Mijn vader was een beetje ruw. Het was water en vuur, die twee. Hij werkte in de weverij, het was een norse man. Ik had niet zoveel met mijn vader. Mijn moeder deed veel voor de kerk, ze was altijd bezig voor een ander. Tot haar haar 88e hielp ze als mantelzorger in de huishouding bij andere mensen. Daar kreeg ze dan een fooitje voor van de gemeente. Ze was heel amicaal en sociaal. Bij haar uitvaart leek het alsof het de hele buurt was leeggelopen, zoveel mensen waren er. Er zijn veel mooie woorden gesproken.
Zolang ze leefde, ging ik ieder jaar naar mijn moeder als ze jarig was. Toen ze 50 werd, zat ik in dienst in Maarn. Ik besloot naar huis te liften, hoewel dat toen niet mocht van het leger. Met de broodwagen reed ik mee tot het eerste grote kruispunt. Dat was geen drukke verkeersweg hoor, er kwamen alleen wat toeristen voor het Kaiser Wilhelm-monument en de grote WO II-begraafplaats. Ik stak mijn hand niet op, want ja, het mocht niet en je wist maar nooit wie er langs reed, hè? Toen kwam een grote witte stationcar langs. Ik stak toch mijn hand maar op. Eerst reed hij door, maar toen kwam hij terug. Hij vroeg: ´Waar moet u heen?´ Ik dacht, Delden, dat zegt hem
niets, dus ik zei: ´Hengelo´. ‘U kunt meerijden tot Zutphen’, zei hij. Dus ik stapte in.
De man was verkoper en hij ging naar Markelo. Onderweg moest hij nog ergens iets afgeven aan een jarige relatie. Op de splitsing Hengelo-Enschede, richting Goor, stopte hij op mijn aanwijzingen. ‘Waar zal ik je afzetten?’ Ik dacht, als ik maar op de weg naar Delden kom, dan is het goed. Toen vroeg hij: ‘Waar moet je eigenlijk naar toe?’. Naar Delden, antwoordde ik. Hij schrok ervan. ‘Ik moet ook naar Delden!’ Dus we reden naar Delden. Hij vroeg me hoe mijn moeder heette. `Mien Freriksen, van pluimveeslachterij Haverkate in Goor´, zei ik. Wat bleek nou? Het pakketje dat hij af moest geven, was een vleespakket voor … mijn jarige moeder! De man werkte bij pluimveeslachterij Haverkate, de firma van de broer van mijn moeder. Namens de medewerkers van het bedrijf bracht hij het pakket en een bos bloemen naar mijn moeder.
We belden aan en mijn jongste broertje deed open. De man ging met me mee naar binnen. ‘Goh, dat dat nou jouw moeder is!’ Is dat nou niet vreselijk toevallig? Hoe bestaat het, hè?!”
Gerrit werkte 40 jaar als conducteur en machinist bij NS. “De NS had kosthuizen voor medewerkers. Eerst woonde ik in Venlo, bij oudere mensen in huis. Hij was koordirigent. Ik ontmoette hem na afloop van een kerkdienst, tijdens het koffiedrinken. Ik vertelde dat ze nog een kosthuis voor me zochten. Hij zei: “Ik zal es vragen wat Marie ervan denkt, of ze ’t er nog bij kan hebben naast onze twee jongens.” Marie vond het goed en toen heb ik daar een paar jaar gewoond. Natuurlijk werd ik ook lid van het operettekoor, haha! Maar het langst was ik in de kost bij Toon Gilzing en zijn gezin in Eindhoven. Toon heeft me grootgebracht bij de spoorwegen, hij was mijn mentor. Ik heb hun kinderen op zien groeien, twee jongens en een meid. Toon was als een tweede vader voor me. Daar heb ik het wel mee getroffen hoor. Ik heb altijd mensen om me heen gehad die voor me zorgden en waar ik voor kon zorgen.” Na Eindhoven volgde Utrecht en later Amsterdam. Daar woonde Gerrit samen met collega Dolf. “Dolf was ook een spoorman, zo hebben we elkaar ontmoet. Hij zat altijd wat apart van de rest. Dolf kwam uit Nieuw-Weerdinge, of eigenlijk uit Amsterdam. Hij was één van tien kinderen, ze woonden in een veel te klein huis in de Jordaan. Via de kinder-
bescherming kwam hij als kleine jongen in NieuwWeerdinge terecht, bij de familie Grootten. Zij hadden zelf twee kinderen en namen Dolf op in hun gezin. Dolf is twaalf jaar jonger dan ik, maar we konden het goed met elkaar vinden. We trokken veel samen op en gingen ook op vakantie. Naar de Harz, naar zijn broer en zus in Canada.
In Amsterdam woonden we op verschillende plekken, onder meer in de woonboten voor NSpersoneel die tegenover het station lagen. Daarna nog boven een café en in de buurt van het Binnengasthuis, bij De Meer, het stadion van Ajax. Dat was een mooie flat. Na Amsterdam gingen we naar Almere. We waren één van de eerste bewoners van de Molenstraat. Ik weet nog dat we daar door de modder heen liepen. We hadden een leuk hoekhuis, dat kon ook wel van twee salarissen. We deden alles in één pot, Dolf ging over het geld. Ik was makkelijk. Mijn zuster zei eens tegen mij: ‘Niemand heeft zoveel kleren als jij!’ Dat klopt, hoor. Ik vind, als je ‘op den vreemde bent’, dan zorg je ervoor dat je er netjes uitziet.
Dolf en ik deelden het huis, maar gingen ieder onze eigen weg. Ik ging naar Delden als ik dat wilde, en Dolf naar Nieuw-Weerdinge. Ik bezocht de katholieke kerk, Dolf ging naar de baptisten. Met kerst gingen we dan de ene keer naar de kerk van Dolf, de andere keer naar die van mij. Als je niet thuis kwam ’s avonds, dan belde je natuurlijk wel even,
maar verder lieten we elkaar vrij. We hebben het goed gehad samen. Dolf heeft veel voor me gezorgd. Tegenover anderen noemde ik hem altijd een collega. Een woord als kameraad, dat hoorde hij niet graag.
Ik vind het leuk om iets voor te dragen en mensen te entertainen. Hier in Holdert heb ik een keer als eerbetoon op Moederdag uit allerlei gedichten een gedicht over een grootmoeder gemaakt en voorgedragen. Ik ken het helemaal uit mijn hoofd. En bij de NS ben ik nog Prins Carnaval geweest, daar heb ik nog een foto van, in vol ornaat, compleet met Duitse hoed en pofbroek van damast.
Dat was een duur pak, het kostte wel 3000 gulden. Het ging van Prins tot Prins. Hier in Holdert ging ik ook nog een keer met activiteitenbegeleider Anja mee naar het carnaval. Ik trok een boerenkiel aan en nam de foto mee naar het feest. Anja stelde me voor aan de Prins en vertelde dat ik dat ook was geweest in Amsterdam. Ik liet hem de foto zien. ‘Zo’n mooi pak hebben we nu niet meer, hoor!’, zei hij.”
Beeldend kunstenaar Ellen Kroeze maakte samen met Betty Boelens, Bieny Wösten, Grietje van der Werf, Thea Breukelaar en Truus de Vreede kunstwerkjes van klei.
Sommige bewoners werkten vroeger regelmatig met deeg. Broden kneden, koekjes bakken en andere heerlijk geurende etenswaren bereiden. In Holdert verdwijnen deze bezigheden naar de achtergrond. Maar eenmaal met de handen weer in de klei, komen er toch herinneringen boven. Alle kunstwerkjes verbeelden een stukje uit het verhaal van de maker. Zoals het object van Betty Boelens, dat de liefde voor breien laat zien. Of neem het petje van Bieny Wösten, dat ze kocht voor het werken in het veen, bij de man die later haar echtgenoot werd.
Kneden, balletjes draaien, dunne sliertjes maken of platte platen uitrollen. De techniek is niet heel anders dan ze vroeger gewend waren. Alleen de kracht in de handen en vingers laat de deelnemers soms een beetje in de steek. De vrijwilligsters helpen daarom daar, waar het kan. Wat een toppers!
Bij de deelnemers ontstaat trots om wat ze ontdekken en creëren. Het plezier dat ze eraan beleven, zie je terug in de glinstering in hun ogen. ‘”Moet je nou toch kijken!”, zei Thea Breukelaar. “Mijn boterham met ei lijkt net echt, ongelofelijk!”
Iets nieuws leren is fijn. Elke dag weer uitgedaagd of verrast worden door jezelf of anderen blijft belangrijk, ook als je in een woonwijkcentrum woont.
De vader van Antje Mulder-Geitz vervoerde aardappels per boot, Antje fietste langs de kant mee om de bruggen open te draaien. “Deze scheepstoeter is voor altijd verbonden aan mijn jeugd. Als ik aan die tijd terugdenk, dan denk ik aan het veen, aan het schip, maar ook aan cultuur.”
“
Voordat we naar Holdert gingen, woonden mijn man Geert en ik in multifunctioneel centrum De Deele in Emmer-Compascuum. Mijn man had Parkinson, hij had veel hulp nodig en moest naar een verpleeghuis. Dat werd Holdert. Ik was zelf ook vaak ziek, maar vanaf die tijd ben ik nooit meer ziek geweest. De zorg voor mijn man was gewoon te zwaar, ik had niet door dat het zo’n grote belasting voor mij was. Mijn man is overleden, maar ik zou niet weer terug willen naar De Deele. Er zijn hier veel meer activiteiten en ik krijg ’s nachts hulp als het nodig is. Ze komen hier geregeld binnen om te kijken hoe het gaat. Dat is toch hartstikke mooi? Ik ben hier heel tevreden.
Deze scheepstoeter was van mijn vader. Mijn ouders werkten in het veen in Emmer-Compascuum. Dat is seizoenswerk, na het veenseizoen gingen ze aardappels rooien, die ze vervolgens per schip naar Avebe in Stadskanaal brachten. Mijn vader had een motorbootje, het ´opduveltje´, waarmee hij een gehuurd binnenschip aandreef. Dat was een 60-tonner, een middenmaat. Onderweg moesten de bruggen afge-
draaid worden, zodat het schip erlangs kon. Dat afdraaien deden we zelf. Ik was een jaar of 17, ging al niet meer naar school. Mijn vader stond op de boot, ik fietste op de wal over het jaagpad of over de straat. De brug zat soms zó vast, dat vader het schip aan de kant moest leggen om mee te helpen. Er waren ook een paar grote klapbruggen op de route, die hadden een brugwachter, daar had ik geen werk van. Dan blies mijn vader op zijn scheepstoeter, zodat de brugwachter wist dat we er aan kwamen en hij de brug open kon doen. Als we erlangs voeren, hing de brugwachter een kinderklompje aan een hengel, daar deed mijn vader dan een dubbeltje bruggengeld in. Dat was een hoop geld in die tijd!
Na aardappels besloot mijn vader turf te gaan vervoeren, dat deden er wel meer in die tijd. Maar tijdens de allereerste turfreis in oktober zakte hij in elkaar. Het bleek dat hij een hersentumor had. Hij werd geopereerd en bleef drie maanden in het ziekenhuis. Toen hij thuis kwam, was hij een andere man. Het was heel naar om mee te maken. Hij was een wrak, kon niet lopen, niet praten. In april het jaar daarna is hij overleden. Het was een opluchting,
ook voor hemzelf. Hij is 49 jaar geworden. Mijn moeder verkocht de motorboot. Het schip is leeggehaald, ik weet niet waar alles heen gegaan is. De scheepstoeter kreeg ik uiteindelijk terug van een oom. ‘Die komt jou toe’, zei hij.”
rechthoekig kader op het schip, waar je dan de rest van de turf in stortte. Ik had haar heel graag die schepen willen laten zien, maar ik kreeg haar niet mee. Dat vind ik nog steeds jammer. Mijn vader was een heel rustige, lieve man. Hij was erg vooruitstrevend, lid van de Algemene Geheelonthouders Bond en van de vrijdenkersbeweging. Hij wilde dat zijn dochters naar het voortgezet onderwijs zouden gaan. Maar het was armoe troef en ik zag het zelf niet zitten. Nu vind ik dat wel jammer. Van mijn 14e tot mijn 18e werkte ik bij Hazemeijer in Emmer-Compascuum, een fabriek waar onder meer schakelkasten en stopcontacten gemaakt werden. Later heb ik wel allemaal cursussen gedaan, hoewel dat niet altijd makkelijk was met alleen maar de basisschool. Maar ik ben altijd zelfstandig geweest.
Mijn moeder was niet makkelijk, ze kon niet zo goed communiceren. Dat had vast te maken met haar moeilijke jeugd. Er werd veel alcohol gedronken in het veen en haar vader was altijd dronken. Ook daarom waren mijn ouders geheelonthouders. Moeder is heel goed opgevangen door mijn vader. Maar ze was ook wel lief, hoor. Ze is uiteindelijk 93 geworden. Zij was fysiek heel goed, maar geestelijk niet. Toen Emmer-Compascuum 125 jaar bestond, in 2004, lagen er ook turfschepen in het water. Daar wilde ik nog met mijn moeder naar toe, zij woonde toen in een woonzorgcentrum. Ze was heel goed in lougen. Dan maakte je met turven een vierkant of
In 1953 zijn we getrouwd. Ik kende Geert omdat hij bij ons langskwam met de melkzaak van zijn vader. Hij had een oogje op mij, maar ik niet op hem. Op een bazaar won hij een keer een taart. Ik kreeg een stuk en toen was het toch raak. Toen mijn schoonvader overleed, namen wij de melkzaak over. Daarna hadden we een kruidenierszaak, een supermarkt en een kledingzaak. Ik weet nog dat ik in één jaar tijd mijn rijbewijs, middenstandsdiploma en het vakdiploma Kruidenier haalde. En ik had een kind! Gelukkig was ik altijd goed in cijfers.
Vroeger moest je alle producten nog zelf inpakken. Het was dus belangrijk om - bijvoorbeeld - te weten wat voor soort thee het was. Ik deed het product in de verpakking en hield het dan op de kop om te testen of er niets uitliep. Dat gebeurde gewoon thuis, alles stond op tafel. Als er dan visite kwam, moest ik de hele boel weer opruimen. Ik herinner me nog een examenvraag: Hoeveel zalm kan er in een blikje? Ik zei ‘acht’. Ik bedoelde sardientjes, maar dat was niet het goede antwoord, haha! Maar ik ben wel geslaagd, hoor. Toen we begonnen met de supermarkt waren de producten gelukkig allemaal al voorverpakt.
Op het moment dat er nóg een supermarkt in het dorp zou komen, zijn wij gestopt met die van ons. Dat zagen we niet zitten. Daarna hebben we nog een paar jaar een kledingzaak gehad. Dat vond ik moeilijk. In de supermarkt heb je de hele dag door klanten, dat was nu niet zo. Inkopen deed ik op gevoel, ik ging af op mijn eigen smaak. Dat ging wel eens mis. Als iemand vroeg of we kinderdusters hadden, dan kochten we die in, om er vervolgens mee te blijven zitten. Het was hard werken. Op mijn 57ste ben ik afgekeurd vanwege reuma, toen zijn we gestopt met de zaak.
nergens meer op terugvallen. Daarom vind ik het ook zo belangrijk om verhalen te bewaren.
Maar goed, ik ben nog behoorlijk zelfstandig en dat wil ik zo lang mogelijk blijven ook. Ik puzzel graag, ook op de tablet. Die gebruik ik ook voor internetbankieren. Ach, dat had ik vroeger moeten hebben, toen we de winkel hadden! Mijn kleinkinderen noemen me een moderne oma, haha!
Deze scheepstoeter is voor altijd verbonden aan mijn jeugd. Als ik aan die tijd terugdenk, dan denk ik aan het veen, aan het schip, maar ook aan cultuur. Er was altijd cultuur om me heen en daar heb ik veel aan gehad. We deden aan toneel en muziek en er werden lezingen gehouden. Ik heb nog op mandolineles gezeten toen ik een jaar of vijftien was, we kregen les van Joop de Blauw. Bij ons in de boekenkast stonden boeken van dichters en van grote schrijvers als Tolstoi en anderen. Oorlog en Vrede vond ik prachtig. Ik houd nog steeds van lezen. Mijn vader had alleen lagere school, maar hij heeft zichzelf ontwikkeld. Ik herinner me de anarchistische Pinksterbijeenkomsten in Appelscha. Daar sprak hij zo maar een uur lang voor publiek! Ik ben er trots op dat ik zijn dochter ben.”
Ik mis mijn man nog elke dag. Als ik mijn ogen dicht doe, dan zit hij daar op de bank. Als ik in bed lig, voel ik dat hij naast me ligt. Iedereen is overleden, ik kan
“Als ik in bed lig, voel ik dat hij naast me ligt.”
Dinie Schuitema-Krul groeide op in Klazienaveen. Tijdens een logeerpartij bij haar zus en zwager in Den Haag leerde ze haar man kennen. Na 33 jaar Den Haag gingen ze in 1978 terug naar Emmen. Midden in de coronatijd verhuisde ze naar Holdert. Een moeilijke periode, vindt ze.
“Ze zeggen wel eens tegen me: ‘U staat zo positief in het leven!’ Maar moet ik dan de hele dag blijven janken? Dat helpt ook niet. Hartzeer kun je niet altijd zien. Zo werkt dat gewoon. Ik ben 93. Iedereen zegt dat ik er nog zo goed uit zie en dat ik nog zo mondig ben. Maar ik woon hier natuurlijk niet voor niets. Ik kreeg eerst een beroerte en daarna drie lichte hartaanvallen. Na het ziekenhuis ging ik revalideren in de Horst. Vervolgens kreeg ik nogal ernstige evenwichtsstoornissen en had ik meer zorg nodig.
Zo kwam ik in Holdert. Ik was altijd heel zelfstandig geweest en nu kwam er een mentor met een jongen van een jaar of 18 om me te helpen bij het douchen. Nu ben ik eraan gewend, maar ik vond het moeilijk. Het is ook zo intiem, hè? Als je niet oppast, verlies je je eigen ‘ik’. Daar moet je voor waken. Maar het is hier prima, hoor. Goede verzorging, lekker eten en de medewerkers zijn altijd aanspreekbaar. Als er iets is, wil ik het zelf oplossen met de persoon waar het over gaat. Je hoeft het echt niet altijd met elkaar eens te zijn, maar één ding is belangrijk: je moet altijd de waarheid zeggen en nooit overdrijven. Houd het kort en krachtig.
Ik ben geboren en getogen in Klazienaveen. Wij woonden bij het kerkhof, achter het kanaal. Mijn vader werkte op de Norit-fabriek. We waren met negen kinderen, drie jongens en zes meiden. Tuurlijk moesten we zuinig doen, maar als de jongsten geboren worden, gaan de oudsten alweer bijna meeverdienen. Het was ook heel gezellig. In de wintervakantie speelden we in de grote schuur, touwtje springen, hinkelen. Op zondag gingen we naar zondagsschool. Mijn moeder dacht, dan ben ik dat stelletje ook even kwijt, haha! Als we terugkwamen, gingen we aan een grote tafel zitten en dan aten we doppinda’s. Dat was een traktatie! Door mijn vaders baan bij de Norit hadden we het hele jaar een vast inkomen, in tegenstelling tot de mensen die in het veen werkten. Die hadden ´s winters geen werk en dus ook geen geld. Dan kochten ze op de pof bij de winkels van Scholtens, dat moesten ze ’s zomers weer afbetalen.
Als kinderen waren we behoorlijk vrijgevochten. Een keer waren mijn ouders weg, wat eigenlijk nooit gebeurde. Mijn oudste zus moest oppassen.
ondeugend waren geweest. Mijn moeder zei tegen mijn vader: ‘Zeg jij er wat van of ik?’ Ja, ze moest wat natuurlijk. En je houdt het niet voor mogelijk: mijn vader had een bezempje met een lange stok. Daar zouden we dan slaag mee krijgen. We stonden allemaal in de rij, mijn vriendinnetjes en de kwajongens uit de buurt ook. Als we aan de beurt waren, riepen we alvast ‘Auw!, Auw!’… en vervolgens kregen we geen klap, haha! Mijn vader was een lieve, zachtaardige man. Mijn moeder was wat strenger. Zij zei dat er gestraft moest worden, en mijn vader voerde het dan op zijn manier uit. Dat was een mooie verdeling.
mijn man uit Groningen, zo raakten ze in gesprek. Je zoekt elkaar op, zo gaat dat hè. Op een keer liepen we door het Noordeinde, een deftige winkelstraat in Den Haag. We hadden zelf geen kunstachtergrond, maar we wilden graag een mooi schilderij hebben. We dachten aan een bedrag tussen de 3000 en 4000 gulden. Toen we langs een kunsthandel kwamen, gingen we naar binnen. De medewerker, een hele leuke man, had duidelijk niks te doen. Hij nam ons mee naar boven, daar hing van alles, allemaal achter glas. Hij vertelde ons over licht en lucht en vochtigheid. Ons oog viel op een mooi, groot schilderij met boten. Wij vonden het prachtig, het was net of de zee op je af kwam. Door de weerspiegeling van het licht konden we het prijskaartje niet goed zien. Het leek een bedrag van 3500 gulden. Toen vielen we zowat ondersteboven van schrik, want het was 35.000 gulden! Hij moest erg lachen, die meneer. Hij had wel door dat wij er helemaal geen verstand van hadden. Mijn man reageerde nuchter. ‘Ach, we hebben ons een nulletje vergist!’. Uiteindelijk kochten we een ander schilderijtje, ook heel mooi. Dat hangt hier nog steeds aan de muur.
Licht en lucht Van Klazienaveen ging ik naar Den Haag. Mijn zwager werkte daar bij de politie en ik logeerde er wel eens. Zo ontmoette ik mijn man, ik denk op een verjaardag. Hij werkte bij Justitie en had mijn zwager bij het gerecht getroffen. M’n zwager uit Drenthe,
Met mijn schoonvader zijn we later nog naar het Panorama Mesdag in Den Haag geweest. Hij had vroeger gevaren en we dachten dat hij dat wel mooi zou vinden. Hij keek ernaar en zei toen tegen de surveillant: ‘Ik wil even naar die schepen toe!’ Zo echt kwam het op hem over. Hij vond het prachtig. Hij was nooit verder geweest dan zijn dorp in Groningen
en was diep onder de indruk. Dat zijn toch de mooie dingen in het leven.
In Den Haag woonden we in een flat op de tiende etage, we keken uit op het Zuiderpark. Heel mooi, maar wel bij een druk kruispunt. Toen mijn man het aan zijn hart kreeg, dacht ik: we moeten weg uit de stad. In 1978 verhuisden we naar een huis aan de Slenerbrink in Emmen, vlak bij de vijver. Als het even kon, zat mijn man ´s zomers buiten. Er liepen vaak mensen te wandelen, hij had altijd aanspraak. Hij klaagde nooit zoveel, maar ik zag dat hij steeds verder achteruit ging. Mijn man was de eerste die een nieuwe hartklep kreeg. Dat ging fout, die hartklep brak af. Andere mensen zijn daaraan overleden, bij hem liep het goed af. Hij heeft nog een aantal jaren van het huis en de tuin kunnen genieten. In 1987 is hij overleden.
Holdert organiseert van alles voor bewoners, maar ik doe nergens meer aan mee. Ik heb hier zelf vijftien jaar vrijwilligerswerk gedaan. Ik werkte in de huiskamers met bewoners. Ik deed van alles met de mensen. Wandelen, gym met van die buigzame stangen. Het was vaak een dolle boel! Op mijn 77ste kreeg ik aan beide heupen een slijmbeursontsteking, ik kon helemaal niet meer lopen. Het moest vanzelf over gaan, zei de dokter. Er waren geen medicijnen voor. Wat een ellende! Toen heb ik het vrijwilligerswerk direct opgezegd. Later hoorde ik dat de zuster in een vergadering had verteld dat ik niet meer kwam. Ze had erbij gezegd: ‘Ze was heel professioneel bezig met de bewoners!’ Dat was mijn grootste cadeau. Maar er waren veel goede vrijwilligers, hoor, ik was niet de enige.
Vier jaar later verhuisde ik naar de Julianaflat in Emmen. Daar heb ik ook met veel plezier gewoond. Met drie vrouwen regelden we de kaartclub. De huismeester vroeg of ik dat wilde doen, omdat ik een van de jongsten was toen ik daar kwam wonen. We hadden maar liefst 45 leden. We organiseerden van alles. Een toer door de wijk Rietlanden, toen die gebouwd werd, een uitstapje naar de Orchideeënboerderij in de polder. Het zangkoor van Noordbarge en een cabaretgroepje uit Erica traden bij ons op. Dat was een groot succes.
Ik heb nog één zus, de rest is overleden. De jongens gingen het eerst en daarna de meisjes. En nu ben ik aan de beurt, maar ik wacht nog even, haha! Ik heb zelf geen kinderen, maar mijn neef en nicht helpen me met financiën en andere dingen. En als ik in de lappenmand zit, gaan ze met mij naar het ziekenhuis. Ze hielpen me ook toen ik vanuit De Horst naar Holdert moest. De eerste zestien weken lag ik op een kamer voor kortdurende opname, toen ging ik naar deze woning. Als je hier naar toe komt, heb je veel te veel spullen. Daar kan ik dan toch makkelijk afstand van doen. Weg ermee! Alleen het bureau is nog uit Den Haag. De familie zei tegen me: je moet doen wat
makkelijk voor je is. Plaag jezelf niet met dat het mooi moet zijn. Mijn huisje is heel praktisch, zo heb ik genoeg ruimte. De vloerbedekking, de twee stoeltjes en de gordijnen nam ik over van de vorige bewoner. Daar wilde die familie geen geld voor hebben, maar ik heb ze toch een envelop met inhoud gegeven. Het scheelde mijn nicht en neef immers veel werk!
Tot mijn 90ste woonde ik zelfstandig, toen kwam ik hier. Midden in de coronatijd. We moesten drie maanden binnen zitten, vreselijk. Getrouwde echtparen mochten wel naar buiten, die zag ik dan lopen op het plein. Ik dacht: ‘Potverdorie! Ik wil ook naar buiten!’ Op een middag ben ik stiekem de achterdeur uitgelopen met mijn rollator. Daar zat een rijtje medewerkers te eten. Ik schrok, maar liep gewoon door. Ze waren te verbouwereerd om iets te zeggen. Even later zag ik een medebewoonster. Ik verstopte me half onder een struik, zodat ze me niet zou zien. Terwijl ik daar zat, plukte ik een paar blaadjes van de struik. Die wreef ik fijn tussen mijn handen. Dat rook heerlijk, na al die maanden binnen! Toen de kust veilig was, ging ik naar de haringkar om een zoute haring zonder uitjes te kopen. Daar had ik vreselijk veel zin in. Geef maar gauw, zei ik tegen de visboer, anders zien ze me! Maar ik was natuurlijk toch wel gezien. ’s Avonds werd ik gebeld door de locatiemanager. Ik had al bedacht dat ik niet zou zeggen hoe onrechtvaardig ik de hele situatie vond. Want
een gesprek beginnen met verwijten, dat werkt niet. En bovendien, zij had die maatregelen natuurlijk ook niet bedacht. Ze nam het gelukkig goed op en ik beloofde dat ik het niet weer zou doen.
Ik geniet nog steeds van veel dingen. Het uitzicht, een wandelingetje. En je maakt hier regelmatig wat leuks mee. We zaten een keer beneden koffie te drinken. Aan de tafel voor ons werd veel door elkaar gepraat. De mevrouw naast me kijkt me aan en zegt droogjes: ‘Ze hebben hun mond wel open gedaan, maar niet meer dicht!´ Ik moest zo lachen! Of die keer toen medebewoner dominee Postma ’s zomers aan het zingen was voor de buitendeur. Die deur ging niet meer open, het was echt heel warm. Hij zong Tulpen uit Amsterdam en iemand zei: ‘Hij zingt mooi, maar hij kan beter gaan bidden, dan gaan de deuren misschien nog open.’
Alle lof Holdert was heel streng, maar ze hebben corona wel grotendeels buiten de deur weten te houden. En de keuken heeft ons enorm verwend in die periode. De medewerkers waren nooit vervelend, terwijl bewoners soms wel geprikkeld waren door corona, de warmte, de hele situatie. We kregen bouillon, een ijsje, er werden verzetjes georganiseerd voor zover het mogelijk was. Ze hebben het heel goed gedaan hoor, alle lof. Met elkaar hebben we ons er goed doorheen geslagen.”
Betty Boelens-Timmer en haar zus kregen ieder een prachtige pop toen ze klein waren. “Ze hingen in de doos aan de muur. We mochten er niet mee spelen, alleen maar naar kijken.” Nu heeft Betty een hele verzameling poppen waar ze prachtige kleertjes voor maakt.
De wereld is enorm veranderd, op alle gebied. Dan kijk ik televisie en denk: waar hebben jullie het over? Komt ook omdat ik zo slecht zie, hoor. Ik zeg wel eens, in deze wereld horen wij er eigenlijk niet meer bij. ‘Hou op, mam!’, zegt mijn dochter dan, haha. Dat ik zo slecht zie, dat is echt een drama. Ik krijg zes of zeven keer per dag zalf in de ogen. Ook niet prettig voor de medewerkers, maar ik kan het zelf niet. Ik zit vol artrose en tob met mijn bloeddruk. Tja, het is niet anders. Gelukkig kan ik nog wel zelf douchen. Ik ben samen met mijn man in dit appartement gekomen. Na anderhalf jaar is hij overleden. Hij had keelkanker. Dat was al toen we nog in Rotterdam woonden. Eerst werd hij bestraald en dat leek te helpen, maar toen kwam het weer terug. Ik was meer in de Daniël den Hoed-kliniek, zo heette het ziekenhuis, dan thuis.
Rotterdam Mijn man en ik zijn allebei geboren en opgegroeid in Schoonoord. Veel mensen uit het noorden vertrokken in die tijd naar Rotterdam. Ik was 21, we waren net getrouwd. Hier konden we geen huis en geen werk krijgen. Toen zag mijn man een adverten-
tie in de krant: Buschauffeurs gezocht in Rotterdam. Dat leek hem wel wat en ik vond het prima. Zo kwamen we in Schiebroek terecht, een wijk van Rotterdam. Met tramlijn 5 was ik zo in de stad. Omdat mijn man buschauffeur was, mochten we gratis met het openbaar vervoer. In het begin was het wel wat moeilijk, maar nadat onze dochter geboren werd, was ik snel gewend. Van Alberdien werd ik Betty. Ik kreeg vriendinnen, ging mee naar zuigelingenzorg en vanaf toen ging het eigenlijk vanzelf. Wel zeiden ze altijd dat ik met zo’n vreselijk accent sprak. Ik praat eigenlijk nooit meer Drents. Ik vind het niet mooi. En ik vind ook dat ik het niet kan maken tegenover mijn kleinkinderen. Zij verstaan het niet. Onze dochter Roelie is in Rotterdam geboren, en onze kleinkinderen ook. En dat hoor je hoor, nou!
Mijn moeder woonde tot haar dood in Schoonoord en Roelie logeerde altijd graag bij oma. Ze was weg van Drenthe, en haar man later ook. Op een mooie zondagmorgen vertelde ze ons dat ze een bod hadden gedaan op een huis in Emmen.
‘
En we hebben ook voor jullie iets gezocht. Pa, ga je mee?’ Ze vroeg het niet aan mij, maar aan haar vader. Hij vroeg: ‘Is dat wel verstandig?’ Maar hij zei ja. De avond voordat we naar Emmen zouden verhuizen, zaten we op de rand van het bed. Ik zei: ‘Wim, is dit goed?’ ‘Betty, ik weet het ook niet’, zei hij. Ik vond het moeilijk, want ik wist toen al dat ik hem kwijt zou raken. Eerst woonden we aan de Geuzingerbrink in Bargeres, toen in de Julianaflat in het centrum. Mijn man kon gelukkig onder behandeling in Groningen.”
te gaan, die was toen in aanbouw. Ik antwoordde dat we nog lang niet zo ver waren. Maar mijn man zat al in een rolstoel, ik liep achter de rollator. We zijn eens gaan kijken hier. Mijn man wilde deze woning, vanwege de bomen en zo. In 2011 zijn we hier naartoe verhuisd. Anderhalf jaar later stierf mijn man hier in het ziekenhuis. Tegen de kinderen zei hij: ‘Jullie moeten heel goed voor mama zorgen. Ze loopt al heel veel jaren achter mij aan, nu moeten jullie achter haar aan lopen.’ Hij heeft het wel drie keer herhaald.
Ik was 20 toen ik wegging uit deze streek. Vijftig jaar later, in 2004, kwam ik terug in Emmen. Ik had het moeilijker dan toen ik naar Rotterdam ging. In de Julianaflat was er een vrouw die me steeds voorbij liep zonder te groeten. Daar was ik op een gegeven moment flauw van. Ik sprak haar aan, want ik vind dat je het beter kunt uitpraten als je iets dwarszit. ´Waarom groet je me nooit?’ Ze antwoordde: ‘Omdat je een eignwieze Rotterdamse bent!’ Ik zei: ´Man, ik ben hartstikke Drents!’ En het werd mijn beste vriending. Ja, zo kan het gaan.
Op een dag stond de dokter voor de deur in de Julianaflat. Ik was naar Groningen geweest voor mijn ogen, mijn man was al helemaal een puinhoop. ´Ik wil even met jullie praten´, zei hij. ´Ik vind dat jullie een ander huis moeten hebben. Uw ogen worden er niet beter op, om over uw man nog maar te zwijgen.´ Hij raadde ons aan om naar de nieuwe Holdert
In Rotterdam was ik begonnen met het verzamelen van poppen. Misschien heeft dat te maken met mijn jeugd. Mijn moeder spaarde bonnetjes bij de Spar en toen kregen mijn zusje en ik een hele mooie pop van Sinterklaas. Ik zie het nog voor me, ze had een rood jurkje aan met een mooi wit schortje ervoor. Ik zei tegen mijn moeder, ´Ze moet uit die doos!´. Nee, zei vader, ze komt niet uit de doos. Hij pakte twee spijkers. ´Waar willen jullie ze hebben hangen, meiden?´ Hij sloeg de spijker door de doos heen aan de muur en daar bleven ze al die jaren hangen. We hebben er nooit mee gespeeld, want dat was zonde.
Mijn vader werkte bij Heidemij. Ik had één rok en een gebreide trui. Op maandagmorgen kreeg ik alles schoon aan en op zaterdag gingen de kleren en ikzelf in de was. Maar we hebben nooit honger gehad. We slachtten zelf en we hadden allerlei soorten groente
en fruit in de tuin. Wij hadden hartstikke goed. De tweede vrouw van mijn schoonvader begreep niet dat ik me daar niet voor schaamde. ‘Dat jij dat verhaal durft te vertellen!’ Maar ik durfde het te vertellen hoor, en nog steeds, want zo was het. We zijn zeker niet in weelde opgegroeid, maar we hadden het harstikke goed.
Onze dochter wilde niet met poppen spelen, en haar twee dochters ook niet. Ik nam de poppen mee naar de kinderen in de Daniël den Hoed-kliniek. Ze waren altijd zo blij als ze me zagen! Soms bleef ik er ’s nachts voor op, als ik voor een bepaald kind nog iets af wilde maken. Nu koopt mijn dochter poppen voor me, vaak in kringloopwinkels. In de coronatijd heeft ze ook veel poppen gebracht. Die had ze helemaal gewassen, de haren mooi, alles schoon. Er mag niks mankeren aan de pop, anders begin ik er niet aan.
Ik maak alle kleding zelf. In de handwerkwinkels kennen ze me al, dan kom ik weer langs, op zoek naar wol aanbiedingen. Jurkje, strikjes, onderbroekje. Pantoffeltjes vind ik op rommelmarkten. Niet normaal hoor, wat ik hier ondertussen heb staan. Het zijn er te veel. Ik zoek nog een goed tehuis voor ze. Ik wil ze heel graag verkopen, maar dan moet de opbrengst wel naar een goed doel gaan. Ik wil kindertjes blij maken. Het liefst zou ik willen dat ze naar een kinderafdeling van een ziekenhuis gaan, of naar een kinderdagverblijf.
Vorig jaar overleed mijn lieve vriendin Jannie. Ze liet een paar poppen aan mij na. Ik heb ze schoongemaakt en heel mooi aangekleed. Ik zei tegen haar kinderen: ‘Als jullie kinderen krijgen, dan heb ik voor jullie allemaal een mooie pop van oma Jannie.’ Heel die familie stond te janken toen ik dat zei, ikzelf incluis.”
“Heel die familie stond te janken toen ik dat zei, ikzelf incluis.”
Theatermaakster Femke Torensma maakte samen met Alie Koops een toneelstuk van haar verhaal. Mevrouw Koops – Alie – is een ervaren toneelspeelster en komt zelf met veel ideeën. Het is dan ook heel leuk om met Alie te werken. Ze vindt het belangrijk dat we de humor erin houden en schudt geregeld een grap uit haar mouw. Ze improviseert met gemak een hele monoloog uit haar hoofd. Alie heeft veel verhalen waaruit we kunnen putten. Samen vertalen we deze verhalen naar het toneel. In drie scènes laten we drie verschillende punten uit Alie’s leven zien. Deze drie scènes hebben allemaal te maken met één object: de SOLA lepel en vork met inscriptie.
Licht uit, spot aan!
Grietje van der Werf heeft het goed naar haar zin in Holdert. “Mijn vriendin Betty leerde me breien. Ik wist niet dat ik het kon!”
“Hoelang ik deze glaasjes heb, weet ik niet, maar ze zijn al best oud. Mooi hè, die kleurige bloemen erop? En het is een goed maatje, niet te groot, niet te klein. Ik heb er nog drie van. Verder heb ik niet zoveel meegenomen vanuit mijn vorige flat in Angelslo. Mijn twee- en driezitsbank kon ik hier niet kwijt, de woonkamer is een stuk kleiner. Maar de slaapkamer is dan weer veel groter. En de douche, daar kun je wel een bed in zetten, zo groot is die. Ik heb ook een balkon. Vaak zitten er vogels op de rand. Ik geef ze niks hoor, dat mag niet, maar je moet ze soms eens horen roepen… dat is echt een enorm lawaai!
Ik kwam hier in 2014. Na een ongelukkige val tijdens een wandelvakantie was mijn schouder verbrijzeld. Ik moest revalideren en ging daarna weer naar mijn flat. De buren daar hielpen me gelukkig wel, want ik kon niks. Uiteindelijk ben ik naar dit appartement in Holdert gegaan. Dat wilde ik ook graag, want ik kon niet veel – ik krijg mijn armen niet meer omhoog –en in de flat was verder niks te doen. Hier vond ik het gelijk harstikke leuk.
Ik doe overal aan mee. Ik ga naar de bingo, doe mee met sjoelen en gymnastiek. Zwemmen vind ik ook
fijn. Voor corona gingen we met een busje van Holdert naar het zwembad. Best een geregel, want er moesten ook altijd genoeg vrijwilligers mee voor de begeleiding. Want ze moeten me wel helpen, ook met aankleden en zo. Eerst liep ik alleen in het water, ik kon niet zwemmen, maar nu durf ik er helemaal in. Het warme water is echt heerlijk, maar als je er dan uitkomt is het wel extra koud, brrr! In Holdert heb ik leren breien van mijn vriendin Betty. Eerst lapjes, toen ook kleertjes voor de poppen. Ik wist niet dat ik dat kon! En ik houd van puzzelen. Alle stukjes liggen op een plank, zodat ik het ’s avonds op tafel kan leggen. Ik begin altijd met de rand. Het duurt wel even voordat hij af is, maar dat vind ik niet erg. Ik verveel me eigenlijk nooit.
Ik heb een broer en een zus, zij wonen ook in Emmen met hun gezinnen. Inmiddels hebben ze ook al kleinkinderen. We zien elkaar regelmatig. Laatst werd de oudste kleinzoon van mijn broer tien jaar. Dat vierden we met een barbecue in de tuin. Hij wist niet dat ik kwam en toen hij mij zag, kreeg ik een dikke knuffel. Dat doet hij al van kinds af aan. De dochter van mijn zus heeft een kleine meid, die sprong op de trampoline en speelde in het zwembadje. Prachtig hoor, dat kleine spul.
Vanaf mijn 18e werkte ik bij Emco. Daar heb ik van alles en nog wat gedaan. Ik vond het allemaal leuk! Van brieven en mailings verzorgen tot kerstpakketten inpakken. Bij dat laatste sneuvelde er wel eens een fles wijn. Och, och wat stonk dat! De andere dag rook je het nog. Met 62,5 jaar ging ik met de VUT. Toen mocht ik ook een feest geven. Ik werd thuis opgehaald door de Emco. ´s Middags was er feest in de kantine, ´s avonds gingen we met mijn broer en zus en hun gezinnen uit eten.
en als ik van het werk kwam, had hij al gekookt.
Ik wist nooit van tevoren wat ik kreeg. En voordat we gingen eten, dronken we eerst een kop koffie samen. De ene week bij hem, de andere week bij mij. Helaas is hij overleden.
De laatste jaren in Angelslo heb ik ook nog een vriend gehad. Hij had een caravan op een camping hier in de buurt. Ik spaarde mijn vakantiedagen op en kon soms wel zes weken vakantie opnemen! Dan zaten we lekker samen op de camping. Nadat hij gescheiden was, kwam hij bij ons in de flat wonen, zo leerden we elkaar kennen. Het was een fijne man, hij stond altijd voor me klaar. Hij was al met de VUT
Ik heb goed naar mijn zin in Holdert. Ik zit graag beneden. Maar om half vijf ga ik weer naar boven, want dan moet ik tafel dekken hier in de huiskamer. Samen eten in de huiskamer vind ik gezelliger dan alleen eten. ´s Morgens en ´s middags drink ik koffie beneden. Met mijn vriendin Betty wandelen we overal heen. Vaak gaan we even naar de oude dierentuin. Ik loop met een rollator, niet te lang achter elkaar, maar kleine eindjes gaat prima. Elke ochtend fiets ik op de hometrainer. Ik heb ook meegedaan aan de wandelvierdaagse. Wel in een rolstoel hoor. Op de laatste dag kregen we bloemen van mijn zus. Weet je wat ook mooi was? Het feest beneden, een tijdje terug, met een optreden van Willeke Alberti. Ach, wat was dat prachtig! Ja, als er wat te doen is, ben ik erbij. Ik vond het dan ook heel moeilijk toen we niet naar beneden mochten vanwege corona. Dat is nu hopelijk over.”
De telefoon gaat, Grietje neemt op. Het is haar vriendin Betty. Of ze nog naar beneden komt. “Ik kom eraan!”
“
Bieny Wösten-Zaan en haar man Henk hadden jarenlang een zaak in Emmer-Compascuum. Eerst in textiel en manufacturen, later in woninginrichting. “Als er een lastige klus was, dan ging ik terug naar de stoffeerderij en zocht ik het helemaal uit.”
Dit is de enige kleerhanger die ik nog heb uit de winkel die mijn man Henk en ik hadden. ‘Henk Wösten - de zaak voor u’, staat erop. De kleerhanger komt uit 1952, het jaar dat Henk begon met de zaak. Vorige week is mijn achterkleinzoon Koen geboren. Koen komt van ‘Kees Hendrik’. Zijn moeder Anneke wilde graag de naam van haar opa erbij. Koen krijgt de kleerhanger, daar wil ik iets speciaals van laten maken.
Wij hadden een zaak voor woninginrichting, dus alles bij ons in huis was mooi. We hadden bijvoorbeeld een gecapitonneerd bankstel. We gingen naar de beurs en als we iets zagen wat we echt mooi vonden, dan kochten we dat. Niet voor in de winkel, maar voor bij ons thuis. Er is niet veel meer van over, er is ontzettend veel weg. Je moet er ook ruimte voor hebben. Hier is het klein, ik moet er met de rollator kunnen lopen. Vind je het gezellig hier? Nou, ik ben anders gewend, maar het is zoals het is. Als je hier naartoe verhuist, neem je alleen het dierbaarste mee. Zoals de etsen aan de muur, de kraantjespot die ik van mijn moeder kreeg toen ik trouwde. Het
houten beeldje van mijn schoonouders. Het zijn heel veel herinneringen. Ik heb één dochter, Karin. Zij regelde de verhuizing. Er zijn veel spullen weg, iedere dag zoek ik wel iets. Waar is dat nou gebleven?, denk ik dan.
In 2017 woonde ik in mijn eigen appartement in Ter Apel. Toen kreeg ik een hersenbloeding. Mijn arm is nog steeds verlamd, vandaar die draagband. Ik moest drie maanden revalideren in De Horst. Ik kon niet terug naar mijn appartement en verhuisde naar een appartement in De Schans in Emmerhout. Mijn broer woonde toen in de Herman Scholte-flat in Emmer-Compascuum. Zijn vrouw was inmiddels overleden. Hij vroeg of ik bij hem in de flat wilde komen wonen. De buurvrouw waar hij goed contact mee had, was ook overleden en hij voelde zich alleen. Dat heb ik toen gedaan.
Ik had een heel hechte band met mijn broer en zus. Nadat mijn man in 2009 overleed, waren we veel samen. Het ene weekend kwam mijn zus bij mij, het andere weekend ging ik naar haar toe. Dan kwam mijn broer ook en waren we de hele dag met z’n drieën. We gingen ook samen op vakantie. We heb-
ben ontzettend veel aan elkaar gehad. Ik mis ze nog elke dag. In 2018 overleed mijn broer, hij was 88. Een jaar later stierf mijn zus. Ik verhuisde naar een aanleunflat even verderop in het dorp. Maar uiteindelijk ging het niet meer en had ik 24 uur per dag verzorging nodig. Zo kwam ik in mei 2021 hier in Holdert terecht.
Ik ben geboren in Emmer-Compascuum, in het tweede huis aan de Munsterse weg, de weg langs het Hoofdkanaal naar Roswinkel. Later verhuisden we naar het vijfde huis in de straat. Mijn broer en zus waren twee jaar ouder dan ik. Het was een tweeling, maar ze leken helemaal niet op elkaar. Mijn broer en ik wel. ‘Je kunt wel zien dat dat een tweeling is’, zeiden de mensen over ons. Maar dat was dus niet zo. Mijn broer en ik waren altijd samen, van kleins af aan. We waren heel ondeugend met z’n tweeën. We plaagden onze zus. Als we in de winter door het ijs heen trapten, moest zij met natte sokken naar huis om droge te halen.
ringen bij de mensen langs die geen werk hadden. Hij had altijd zo´n ribcordbroek aan, met beenkappen en hoge schoenen. Dat moest van de gemeente. Ik zie hem nog zo voor me.
Mijn man kende ik al uit het dorp, maar we leerden elkaar pas echt kennen via zijn textielzaak. Omdat hij astma had, kon hij niet op de boerderij van zijn ouders werken. Hij ging naar Winschoten en werkte daar in de textielwinkel Van der Werf & co. Vandaaruit ging hij naar een filiaal in Groningen, toen naar Nijmegen om uiteindelijk bedrijfsleider in Amsterdam te worden. Maar hij wilde toch weer deze kant op. Op 16 mei 1952 opende hij zijn eigen zaak in Emmer-Compascuum. Op 9 november ging ik er aan de slag.
Mijn moeder en haar ouders kwamen uit EmmerErfscheidenveen. Opa was bedrijfsleider, voorman bij een aannemersbedrijf. Hij overleed aan de Spaanse griep in 1918. Mijn moeder was toen 13 jaar. Mijn vader was een losse arbeider, dus zonder vast contract. Hij werkte in Witteveen, daar hielp hij mee bij de ontginning van het land. Later werd hij controleur van de gemeente. Hij bracht het geld van de uitke-
Ik had vijfeneenhalf jaar bij sokkenfabriek Bendien in Emmen gewerkt. Mijn moeder vond dat ik in betrekking moest, net als mijn zus, om het huishouden te leren. Daar had ik helemaal geen zin in. Uiteindelijk heb ik het toch een jaar gedaan, bij een hoofdonderwijzer en zijn vrouw. Later werkte ik op het land, dat beviel me heel goed. Maar ja, eind oktober hield dat op en zat ik zonder werk. Op een dag liep ik voor de zaak van Henk langs. Buiten hing een plank met petten. Ik had altijd kort haar en droeg ook een pet, dus ik bleef even staan om te kijken. We raakten aan de praat en ik vertelde dat ik zonder werk zat. Hij bood me een baan aan. Ik twijfelde. Vroeger trok hij
wel eens aan mijn vlechten, haha! ‘Bij die vent wil ik niet werken!’, zei ik tegen mijn moeder toen ik thuiskwam. Maar ze was niet onder de indruk. ‘Kan me niet schelen, jij gaat aan het werk!’.
Het was een zaak in textiel en manufacturen. We verkochten kleren, ondergoed, jumpers, vesten, baby-uitzetten, maar ook vloerbedekking. Ik weet nog dat de petticoats in de mode kwamen. Dat waren van die enorm wijde rokken, er pasten maar een paar in de vakken, dan was het vol en kon er niks meer bij. We waren vaak ‘s avonds aan het werk. De etalage klaar maken, stroken kokosmatten aan elkaar naaien voor de verkoop. Of Jabo-sisal, dat was een wat fijnere kokosmat. We kregen het in rollen van een meter breed. Dat maakten we dan op maat voor de klanten. Mijn broer hielp ook vaak mee. Hij was toen nog niet getrouwd en anders zat hij toch maar alleen thuis. We konden goed met elkaar en hebben heel wat uurtjes met z’n drieën gewerkt.
waren alleen onze ouders erbij. Met een taxi gingen ze naar Zenderen. Mijn schoonmoeder protesteerde omdat zij niet als eerste werd opgehaald, maar daar heeft mijn man toen een stokje voor gestoken. Later kwam het wel goed, maar het is nooit zoals met je eigen ouders.
Het duurde tot 1957 voordat Henk en ik verkering kregen. December 1959 trouwden we voor de wet, dat was gunstig vanwege de belasting. Voor Henks ouders was ik niet goed genoeg. Iedereen in het dorp wist dat. Ze waren heel nieuwsgierig hoe dat zou gaan als we trouwden. Wie is erbij, wie hebben ze wel en niet uitgenodigd? Daar hadden we geen zin in. Daarom zijn we met onze beste vrienden als getuige getrouwd in Zenderen, in Overijssel. Verder
In 1962 werd ons zoontje Harry doodgeboren. Hij was een resuskindje. De dokter en kraamverpleegster hebben nog geprobeerd hem te reanimeren met wisselbaden, maar het was niet haalbaar. In het ziekenhuis zeiden ze dat we geen kinderen meer konden krijgen. Maar maart 1965, in de drukste tijd voor de winkel, werd onze dochter Karin geboren. In 1969 stapten we over van manufacturen naar woninginrichting. Vloerbedekking, meubels, dat soort dingen. Het vloerenbedrijf werd gerund door mijn man. We hadden klanten door het hele land. De NAVO in Brunssum, het nieuwe postkantoor in Amsterdam, de V&D in Nijmegen. Vaak liep dat via een aannemersbedrijf in Vroomshoop. Zij kregen de klus, wij deden de inrichting. Maar daar hield vooral mijn man zich mee bezig. Ik deed de winkel en de stoffeerderij.
Onze dochter wilde de zaak absoluut niet overnemen. Overdag waren we bijna altijd in de winkel en ’s avonds kwamen mensen bij ons thuis langs om hun rekening te betalen. Daar had ze een hekel aan. Mijn man had het er moeilijk mee, maar heeft zich er
uiteindelijk wel bij neergelegd. Zoiets moet je doen met hart en ziel, anders heeft het geen zin. Later was hij blij dat ze het niet had overgenomen. In 1985 kreeg ik twee keer een tia. Ik deed alles voor de zaak, maar toen ging het niet meer. Ik kon het geestelijk niet aan. ‘Dan doen we de boel toch weg?’ zei mijn man. Hij was toen 62, ik 53. Dat was een hele opluchting. Mijn man had astmatische bronchitis, op een bepaald moment was zijn lichaam op. Hij zei: ‘Ik kan niet meer. Ik ben zo moe, laat mij maar gaan’. De dokter wilde dat hij naar het ziekenhuis ging, maar daar hebben mijn dochter en ik een stokje voor gestoken. Henk wilde dat zelf ook niet en hij was nog heel goed bij. In mei waren we 50 jaar getrouwd. Op 8 november werd hij 85, op 13 november 2009 is hij overleden. In 2000 ben ik naar Ter Apel verhuisd, waar ook mijn zus woonde.
Ik was een winkelvrouw in hart en nieren. Ik vond alles leuk, ik mocht het zó graag doen! Ik weet nog wel dat een van onze medewerkers vroeg of we ook de zitting van een brommer opnieuw konden overtrekken met skai. Mijn man zei: ‘Ja hoor, dat kan wel’. Maar de jongens waren er niet gerust op. ‘We hebben dat werk wel aangenomen, maar we krijgen het niet voor elkaar.’ ‘Ach’, zei mijn man, ‘dat doet mijn vrouw wel even.’ En het is me ook gelukt, hoor. Als er een lastige klus was, dan ging ik terug naar de stoffeerderij en zocht ik het helemaal uit.
Van kinds af aan was ik bezig met naaien. Mijn moeder kocht lapjes stof en dan maakte onze huisnaaister kleren voor ons. Daar zat ik dan met mijn neus bovenop. Ik naaide ook kleren voor mijn popjes. Breien, handwerken, naaien, ik vond het mooi werk. Na de hersenbloeding was dat ook de allergrootste strop, dat ik niet meer kon breien. Ik heb altijd gezegd, als ik niet meer werk, ga ik handwerken. Dat kan ik niet meer. Ik heb wel gevoel in mijn hand, maar geen kracht meer. Zo jammer.
Ik ben heel vaak verhuisd en ik hoop echt dat dit de laatste keer was. Ik woon hier op zich goed. Als er iets leuks te doen is in Holdert, ben ik erbij. Ik moet een beetje afleiding hebben. Beneden heb ik wel wat contact met anderen. Een vriendin woont in een van de aanleunwoningen, zij komt wel eens aanwaaien. Verder heb ik een goede band met de oudste dochter van mijn zus en haar man. En iedere zaterdagmorgen komt mijn eigen dochter langs. Toch mag ik hier niet graag zijn. Ik voel me zo alleen. Je mist zoveel, hè? Zoveel herinneringen… Maar dat ligt niet aan de verzorging, hoor. Wat dat betreft kun je hier best wezen.”
Jan Plante werkte als jurist en reisde daarnaast als reisbegeleider de hele wereld over. Van Zuid-Afrika en Europa tot het Midden-Oosten en Marokko. Sinds december 2020 woont hij in Holdert. Op de vensterbank in zijn huiskamer ligt een fossiel dat hij meenam van één van zijn reizen. “Het is een aandenken aan een mooie tijd.”
“
Een jaar of 40 geleden woonden wij in Driebergen, Utrecht. Ik zat in de kerkenraad en de dominee vroeg me om bestuurslid te worden van de IRO, de Interkerkelijke Reisorganisatie. IRO verzorgde reizen voor ouderen naar verschillende bestemmingen in Europa, Afrika en Midden-Oosten, altijd met een link naar de bijbel en de kerk. Dat leek me wel wat. Als bestuurslid moest ik ook zelf reizen begeleiden. Dat heb ik verschillende jaren gedaan, samen met mijn dochter, die toen nog antropologie studeerde. Dit fossiel is een versteend weekdier dat iets van 1,3 miljoen jaar geleden leefde in wat nu de Sahara is. Ik heb het meegenomen van een reis naar Marokko. Het is een aandenken aan een mooie tijd.
Ik heb een zeldzame spierziekte, CMT, en ik heb ook nog Parkinson. Gelukkig is de Parkinson aardig stabiel op het ogenblik, dankzij de medicatie. Maar aan die spierziekte kan eigenlijk niets veranderd worden, in die zin dat het minder wordt of stopt of zo. Ze zeggen dat je er oud mee kunt worden, en zo jong ben ik niet meer, haha!
December 2020 kwam ik naar Holdert. Ik was er op voorbereid, maar het is toch een heel verschil met mijn reisleven en thuis. Mijn vrouw is net zo oud als ik. Ik had thuiszorg, maar er kwam toch nog veel zorg bij haar terecht. Op een gegeven moment kon ze het lichamelijk niet meer aan. Ook voor de medewerkers van de thuiszorg werd het te zwaar. Na overleg met de huisarts en Holdert kon ik hier komen. Mijn vrouw wilde graag een plek voor mij in het centrum van Emmen. Ze was vanmiddag nog hier, op de fiets. Dan doet ze meteen ook wat boodschappen en gaat ze even naar de winkel waar onze schoondochter werkt. Ze rijdt nog auto, ze fietst nog en ze zwemt drie keer in de week. Vaak maken we samen een rondje op het Raadhuisplein. Dan gaan we daar zitten en kijken naar het plezier dat die ukkies hebben in het water. Dat is prachtig!
Ik heb ondertussen wel wat medebewoners leren kennen, maar we zaten natuurlijk ook met corona. Daardoor had je weinig contacten. Hier op de 5e etage was een uitbraak, toen moest alles in quarantaine. We konden nergens heen. Mijn vrouw mocht
gelukkig nog wel bij me komen. Sinds kort kunnen we ook weer samen beneden eten en worden er weer activiteiten georganiseerd. Ik heb deze week net voor de tweede keer beneden warm gegeten. Ik koos bewust voor de avond, ’s middags is het me veel te druk. Dan sta je een kwartier bij de lift te wachten voor je naar beneden kunt. Wat dat betreft zijn er hier veel te weinig liften. Om vijf uur, als ik ga eten, is er bijna niks te doen, dan is er een handjevol eters. Mijn overburen, Alie en Geert, eten dan ook beneden. Oorlog
Ik ben in 1938 geboren in Rijssen, Overijssel. Mijn vader zat in het onderwijs. In 1946 verhuisden we naar Brummen, dichter bij Apeldoorn, waar al onze familie woonde. Een andere reden was dat Rijssen een zeer conservatieve gemeente was. Daar kon mijn vader niet zo goed tegen. In de oorlog hebben we nog een tijd ondergedoken gezeten in Klarenbeek, bij Apeldoorn. Mijn vader moest werken voor de Duitse bouworganisatie TODT. Hij werd ingezet bij het aanleggen van dijken en wallen bij de IJssel, voor de IJssel-linie. Dat heeft hij een maandje of zo gedaan en daarna is-ie ‘m gesmeerd naar zijn ouderlijk huis in Klarenbeek. Daar hebben we het eind van de oorlog afgewacht. De Duitsers zijn wel bij ons huis in Rijssen geweest, maar ja, mijn vader was er niet. Om in Klarenbeek te komen, moesten we in Deventer de IJssel over. De Duitsers stonden natuurlijk op wacht op de brug. Er ging een colonne arbeiders
naar de overkant en daar heeft hij zich bij aangesloten. Aan de overkant is hij er gauw weer uitgesprongen. Mijn moeder ging met mij en mijn broer - m’n zusje was er nog niet - met de fiets ook de brug over. Ik was een jaar of zes, ik weet er niet zoveel meer van, hoor. Wel herinner ik me dat er aan het eind van de oorlog nogal wat Duitsers bij de boerderij van mijn grootvader werden ingekwartierd. Ze waren onderweg naar huis, ze hadden wel door dat ze gingen verliezen.
Toen Zutphen en later Deventer werden ingenomen door de Canadezen, hoorden we het geweldige gedonder van de kanonnen in Klarenbeek. Dat was voor ons jongens natuurlijk wel spannend. Ik weet ook nog dat een parachutist van een neergestort vliegtuig naar beneden was gekomen. Mijn twee ooms vonden de parachute toen ze onderweg waren om de koeien te melken. Mijn moeder heeft nog overhemdjes gemaakt van de parachutestof.
Na mijn middelbare school studeerde ik rechten. Ik begon mijn loopbaan als kandidaat-notaris in Apeldoorn. Daarna stapte ik over naar de Westlandse Hypotheekbank, een dochter van de ING. Vanuit de Hypotheekbank werd ik op verschillende plaatsen als jurist ingezet, in Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Amsterdam. In Amsterdam ging ik op m’n 63e vervroegd met pensioen, dat kon toen nog. Toen zijn we verhuisd naar IJsselstein, tegenover Nieuwegein.
Daar woonde onze jongste zoon Ewoud en zijn gezin met drie jonge peuters. We hebben jaren op de kinderen gepast. Toen het gezin naar Tweede Exloërmond ging, besloten wij om ook deze kant op te gaan.
In 2006 verhuisden we naar Barger-Oosterveld. Zo konden we weer op de kinderen passen. Nu studeren ze alle drie in Groningen. Het is altijd heel gezellig als we met elkaar zijn. Onze oudste zoon, Ernst, werkt in Almere, hij is arbeidsdeskundige. Hij en zijn vrouw hebben twee kinderen, een tweeling, een jongen en een meisje. Die zijn tien, ze zitten in groep acht. Dan hebben we ook nog een dochter, Ingrid. Zij is antropologe en woont in Amsterdam, tenminste, dat is het laatste wat ik weet. We hebben al 15 jaar geen contact meer. Ze heeft alles afgekapt, ook met haar broers en vrienden. We weten nog steeds niet waarom. Dat blijft moeilijk.
Verschillende gezichten
Het valt niet mee om hier in Holdert te zijn. Ik vind het moeilijk om te accepteren, maar ik denk wel dat ik me er wat overheen heb kunnen zetten. Het bevalt me goed wat betreft de verzorging en ook de maaltijden en dergelijke, die zijn prima. Je merkt wel dat ook hier een tekort is aan verzorgend personeel. In de tien maanden dat ik hier nu ben, heb ik denk ik wel veertig verschillende medewerkers en stagiaires gezien. Je moet steeds weer opnieuw kennis maken en je verhaal doen.
Overdag lees ik in de eerste plaats de krant. Als het mooi weer is, ga ik naar buiten. Verder schaak of bridge ik op het internet. Mijn vrouw en ik zijn al twintig jaar aan het bridgen. We zijn lid van bridgeclub Klazienaveen. En gisteren, toen ik hier in Holdert beneden kwam, waren ze ook aan het bridgen. Ik heb al contact gelegd met de wedstrijdleider en mijn vrouw en ik gaan samen meedoen. Bridgen is erg nuttig voor je hersens. Je moet goed nadenken, kijken en opletten. Je speelt het samen met je partner, dus je moet ook kunnen samenspelen en afspraken maken.
Holdert heeft nog een mannenclub op vrijdagmiddag, daar ben ik ook altijd bij. We doen van alles. Een beetje gezellig kletsen, soms een bepaald onderwerp bespreken, er zijn plannen om samen wat te gaan zingen. Ik niet hoor, mijn stem wordt steeds minder, dat komt ook door de Parkinson. De mannen zijn behoorlijk in de minderheid in Holdert. Ik geloof iets
van 15 tegen 85 procent. Dus dan is het goed dat er een mannenclub is, haha!
Mijn vrouw wilde per se niet mee hier naar toe, daar is ze nog veel te goed voor. Ze woont nog gewoon in ons huis, dus ik heb niet veel meegenomen. Mijn fauteuil, wat foto’s en andere dingen, en dus ook dit fossiel. Ik heb het meegenomen van een reis naar Marokko, nu een jaar of veertig geleden. Onderdeel van die reis was een excursie naar de Sahara, naar de Berbers. We gingen er met de bus heen. Onderweg werden we overvallen door een gigantische zandstorm. Op een gegeven ogenblik stopte die bus, ik denk dat er zand in de motor was gelopen. In ieder geval, we stonden stil en konden niks doen. Naar verloop van tijd nam de zandstorm af en werd het weer licht. In de verte zagen we de tenten van de Berbers die we zouden gaan bezoeken. Daar zijn we toen naartoe gelopen. We trokken veel belangstelling. Vanuit de tenten kwamen mensen naar ons toe om te vragen of we een kopje thee wilden komen drinken. Ze vonden het geweldig dat wij daar rondliepen als West-Europeanen. We namen de uitnodiging aan en kregen elk een kopje mierzoete thee.
Een van die jongens, ik denk dat hij een jaar of 12 was, kwam toen naar me toe met dit fossiel. Hij sprak een beetje Frans en vertelde dat hij het gevonden had in de woestijn. Hij zei dat hij er nog wel meer van kon zoeken als we dat wilden. De Sahara was namelijk ooit een enorme grote zee, je kunt er heel veel fossielen vinden. Maar ik zei nee, we moeten verder, want officieel mag je die dingen geloof ik niet meenemen.
Ik heb het altijd bewaard. Als ik ernaar kijk, dan denk ik terug aan de tijd dat ik daar met mijn dochter en het reisgezelschap ben geweest. Het is een mooi aandenken aan een reis die ook slecht af had kunnen lopen, vanwege die zandstorm. Ik ben wel blij dat ik zoveel reizen heb gemaakt. Die kan ik zo in mijn hoofd weer laten passeren. Ik sluit mijn ogen en ga op reis in mijn hoofd.”
Danseres Miranda van Toor maakte een dans van het verhaal van Betty Boelens. De dochter en achterkleinzoon van Betty Boelens waren meteen enthousiast om mee te doen aan het project Warme Herinneringen Holdert. Ze wilden het verhaal van hun moeder en overgroot-oma graag dansen. Als dansmaker vond ik dit meteen een hele leuke opdracht omdat het persoonlijk is en drie generaties met elkaar verbindt. Bij het lezen van het verhaal van Betty was ik geïntrigeerd door hoe een gebeurtenis van vroeger een bijzondere wending kreeg. Samen met dochter Roelie en achterkleinzoon Thomas gingen we aan de slag om het poppenverhaal van Betty door middel van dans leven in te blazen. Thomas (8 jaar) moest wel even wennen aan de muziekkeuze, maar het is een cadeautje voor Betty op haar lievelingsmuziek.
Toen de moeder van Thea Breukelaar-Te Kamp in 1915 trouwde, kreeg ze eierdopjes en een peper-en-zout stel van de mevrouw waar ze in betrekking was. Meer dan 100 jaar oud, maar ze zien eruit alsof ze net uit de winkel komen. “Mijn moeder heeft ze nooit gebruikt.”
“
Ik ben geboren in Dinxperlo, de Gelderse Achterhoek. Ik was de derde in het gezin, ik had twee oudere broers. Ik denk dat mijn ouders rond 1915 trouwden, maar ik weet het niet zeker. Ik kan het aan niemand meer vragen. Ik ben zelf 92 en mijn broers leven niet meer. Deze eierdopjes met peper en zout-stelletje kregen mijn ouders toen ze trouwden, dus dat is al heel oud. Mijn moeder was vroeger in betrekking, zoals ze dat noemden. Ze was dienstmeisje bij de familie Boland in Dinxperlo. Dat waren rijke mensen, met een groot huis. Zij gaven mijn moeder de eierdopjes en ook nog een zilveren schaaltje als trouwcadeau. Mijn moeder heeft ze nooit gebruikt. Ze stonden altijd in een kast achter een glazen deurtje. Omdat ik het enige meisje in ons gezin was, heb ik ze van haar gekregen. Later had ik zelf ook zo´n kast en daar heb ik het altijd in bewaard. Daarom is het ook nog zo gaaf. Het ziet er allemaal nog mooi uit, hè? Ik ben er heel trots op.
Mijn ouders hadden niet veel geld, maar ze waren ook niet arm, ze konden wel een eigen huis laten
zetten. Ik weet eigenlijk niet hoe ze dat konden betalen, daar denk je niet aan als je jong bent. Het was een mooi rijtjeshuis, met een gebroken kap, zoals dat heette. We woonden daar met ons gezin en met de broer van mijn moeder, Theodoor, die een verstandelijke beperking had. Mijn vader was machinist in een tapijtenfabriek. Hij overleed al in 1936.
Naast zijn verstandelijke beperking had oom Theodoor ook nog de Engelse ziekte gehad. Hij kon niet fietsen, maar liep wel eens met de fiets aan de hand door het dorp. Dan kreeg hij steevast commentaar. ‘Hee Dorus, waarom ga je niet fietsen?’ Op een gegeven moment was hij daar flauw van. Toen liet hij de band leeglopen, zodat hij kon zeggen dat hij op weg was naar de fietsenmaker. Dat vond ik altijd een grappig verhaal. Ik denk dat mijn ouders ook wel geld kregen omdat ze Theodoor in huis namen, maar ik weet het niet zeker. Ach, ik weet zoveel dingen niet! Vaak denk ik, waarom heb ik dat nooit gevraagd?
Nadat mijn vader overleed, was er niet veel inkomen. Toch lukt het mijn moeder om de eindjes aan
elkaar te knopen en het huis te houden. Veel mensen dachten dat ze dat als weduwe niet op kon brengen. Er waren steeds kapers op de kust, want het was een mooie plek. Maar mijn moeder was een dappere tante. Eén keer stond er een man bij de deur die vroeg of hij het huis kon kopen. Ze zei: ‘Wat dacht je nou? Dat ik als arme weduwe jou het huis zou verkopen? D’r uit, ik wil dat niet!’ Toen hij niet wegging, zei ze op z´n Achterhoeks: ‘En als je nou niet weggaat, kom ik je met de potijzer achterna!’. De potijzer, dat was de kachelpook. Daarna was hij snel verdwenen, haha!
In de jaren dertig was het crisis. Mijn vader overleed, mijn broers waren werkloos. Ik was nog jong. Het was een moeilijk tijd, maar als kind weet je daar niks van. Ik kijk terug op een hele mooie jeugd, met heel veel liefde. Onbetaalbaar! Ik hoor hier ook wel verhalen van andere mensen, die het niet zo mooi hebben gehad. Dan denk ik altijd: wat ben ik bevoorrecht geweest.
dachten, daar heb je dat meisje met de aardappelschillen weer. Ik was dus een smokkelaar, haha! Ik vond het allemaal heel gewoon, hoor. Leuke verhalen zijn dat, hè? Mijn moeder zei later dat we wel schatrijk hadden kunnen wezen, want met smokkelen kon je veel geld verdienen.
In de crisisjaren waren veel dingen aan de Duitse kant goedkoper dan in Nederland. Ik weet nog dat ik de grens over ging met een emmertje aardappelschillen op de rug voor de koeien. Ik zal een jaar of zes geweest zijn. Ik liep langs de komiezen, zoals wij de douane noemden, die daar stonden te kletsen. Ik bracht de schillen naar de Duitsers en kreeg er suiker voor terug. De komiezen keken niet in de emmer, ze
Mijn oudste broer Henk was twaalf jaar ouder dan ik, Jan negen jaar. Ze hebben allebei gevochten in de oorlog. Henk heeft ook nog in een Duits krijgsgevangenkamp gezeten. Het was allemaal niet zo mooi toen. Dinxperlo is niet gebombardeerd, maar er is heel veel geschoten. Alles was kapot, er zaten geen ramen meer in de huizen, er lagen geen pannen meer op de daken. Bij ons thuis was de hele voormuur eruit. Dinxperlo lag dicht tegen Duitsland aan, de grens liep dwars door het dorp. Dus ineens waren je overburen je vijand en stond er overal prikkeldraad op de weg. De Duitsers lachten ons uit. Wij moesten om acht uur thuis zitten, en aan de overkant wandelden ze nog gewoon over straat. Mijn moeder kon soms fel zijn, ze hield haar mond niet. Dan zei ze dingen als ‘Denk er aan, hierna komt weer een andere tijd!’ Anderen waarschuwden haar: ‘Vrouw Te Kamp, houd je mond, je wordt nog opgepakt als je niet uitkijkt!’ Maar later, na de oorlog, ging ze zelf naar de Duitse buren toe. Uit medemenselijkheid, want ze hadden bijna allemaal een kind verloren in de oorlog.
Na de lagere school ging ik naar de huishoudschool. Dat was een school van de nonnen, hoewel wij niet katholiek waren. Ik weet nog dat de katholieke meisjes op vrijdag geen vleeswaren op brood mochten. De nonnen gingen dan al die boterhammen nakijken. Sommige meisjes hadden toch leverpastei of ander broodbeleg wat niet mocht. Als de nonnen dan zagen dat ik jam als beleg had, dan ruilden ze die boterhammen om. Ik kreeg de leverpastei, en het katholieke meisje de jam. Zonder te vragen natuurlijk. Dat je dat allemaal zo toegestaan hebt, hè? ‘Had jij even geluk’, zei mijn moeder toen ik het thuis vertelde, ‘heb je lekkere leverworst gekregen!’
In 1952 trouwde ik met Ben. We kenden elkaar uit het dorp. Ik was met een stel vriendinnen en hij met een stel vrienden en dan kwamen we elkaar wel eens tegen bij feesten en bijeenkomsten. Ik vond hem een knappe man. Hij was enig kind en later merkte ik dat dat hij nogal verwend was, dat vond ik minder leuk. Hij verwachtte dat ik alles voor hem
deed, maar omgekeerd kwam er niet zoveel terug. Ben was timmerman. Op een dag zag hij een advertentie voor een baan bij de sociale werkplaats in Ter Apel. Dat leek hem wel wat en zo kwamen wij in 1955 in deze omgeving terecht. Ik was toen zeven maanden zwanger. Het was een grote overgang. Wij spraken Achterhoeks en in Ter Apel spreken ze Gronings. En Achterhoekers waren veel vlotter, minder stug. Het was een moeilijke tijd en het heeft wel even geduurd voordat ik me thuis voelde. Maar ook daar ben ik doorheen gekomen.
Mijn man begon als werknemer bij de sociale werkplaats, maar klom op tot bedrijfsleider. Hij leefde met iedereen mee, daar is hij overspannen van geworden. Soms klopten heel arme mensen bij ons aan voor hulp. Ze kregen geen eten en dan kwamen ze bij ons. De directeur zei later dat we dat allemaal niet hadden hoeven doen. Maar ik vind, je moet toch ook wel een beetje menselijk zijn.
In Ter Apel woonden we eerst in een nieuwbouwhuis. Later verhuisden we naar een boerderijtje in De Maten. Mijn man vond dat prachtig, ook omdat we een paard hadden. Achter het boerderijtje lag een weiland, dat was natuurlijk geweldig! In 1989 verhuisden we van ons boerderijtje naar een semibungalow aan Nieuwland 9. Daar heb ik meer dan 30 jaar gewoond. Ben overleed in 2006. Hij had Parkinson, op het laatst was ’t niks meer, ook geestelijk ging hij achteruit.
We hadden twee dochters, Annie en Ria. Ria overleed aan kanker toen ze 48 was, nog voordat Ben stierf. Het was een hele grote klap. Ria had geen kinderen, Annie heeft twee meiden en ondertussen heb ik ook al vier achterkleinkinderen.
Ik kon me lange tijd alleen redden. Ik had een slaapkamer en douche beneden en toen het nodig werd, kwam er thuiszorg. Het was een mooi huis op een mooie plek. Maar als je niks meer kunt, dan wordt het moeilijk. Toen ik ineens hard achteruit ging, moest ik hals over kop naar Holdert verhuizen, midden in de coronatijd. Nog steeds mis ik veel van mijn spullen. Ik had een kastje met allemaal dingen die ik graag wilde bewaren. Dat is er niet meer. En ik schreef altijd alles op, in een soort van dagboeken, die zijn ook allemaal weg. Het moest allemaal zo snel, er was geen tijd om na te denken over wat ik wel en niet nodig zou hebben.
Dat ik zo slecht loop, komt omdat ik beenmergontsteking heb gehad. Ik kreeg het al toen ik een jaar of drie was. Er was nergens een ziekenhuis in de buurt, dus ik moest naar Arnhem. Daar heb ik wekenlang gelegen. Er was geen telefoon of niks, maar gelukkig had ik een hele lieve zuster die zo nu en dan een brief naar huis stuurde om te vertellen hoe het met mij was. Toen ik 19 was, ben ik er voor de tweede keer aan geopereerd. Ik heb er altijd last van gehad, mijn been was mijn tere punt.
Ik kon er niet zo lang op staan en moest vaak rusten. Nu draag ik een hele lange beenbeugel. Het been is te zwak, zonder beugel val ik om. Wat een genot dat zoiets bestaat, hè?
De verhuizing naar Holdert was een grote overgang. Thuis had ik een heel lieve hulp, die hadden we zelf ingekocht. En dan zit je ineens hier, in die nare coronatijd, en moet je op je kamer blijven. Dat was geen mooie periode. Nu gaat het beter. Ik ga iedere dag naar beneden, naar de dagopvang in het Atrium. Gelukkig heb ik wat leuke contacten kunnen leggen. Toen ik wegging uit Ter Apel, kwam de huisarts nog langs om afscheid te nemen. Hij maakte zich geen zorgen. Hij zei: ‘Wie geeft, krijgt ook terug. En dat geldt zeker voor jou´. En zo is het. Ik kan goed met iedereen opschieten en ik heb het idee - en dat vind ik het belangrijkste - dat ze mij ook allemaal mogen, ook de verzorgers. Dat is heel wat waard, hè? Als ik daaraan denk, zeg ik wel eens tegen mezelf: ‘Thea, wat heb je toch veel om dankbaar voor te zijn’.”
Truus de Vreede-Buijing groeide op in het Westland en trouwde met een tuinder. Haar man ging op de brommer naar Emmen omdat hij hier grond voor een eigen tuinbouwbedrijf kon krijgen. “De tegels kregen we van een vertegenwoordiger van tuinbouwkassen. Ze staan nog steeds in de kast.”
“
Ik woon hier nou alweer zes jaar. Het huis is een stuk kleiner dan onze flat aan de Westerstraat, waar ik vandaan kwam. Bij de verhuizing zijn veel spullen weggegaan of naar de kinderen toe. Pas zei mijn dochter tegen me dat er nog veel bij haar staat. Maar ik mis helemaal niks, hoor! Deze woning is groot genoeg. Ik heb een woonkamer, keuken en twee slaapkamers. Alleen de badkamer is eigenlijk te klein, vooral omdat ze er een muur in hebben gezet om de wasmachine tegenaan te zetten.
In de tijd dat ik hier woon, ben ik eigenlijk niet veel slechter geworden. Ja, ze komen me helpen met douchen en ze doen m’n vaat omdat ik het niet meer zo goed kan zien. ‘s Avonds doe ik het wel zelf hoor, maar tussen de middag heb je dat warme eten, hè? Maar al met al ben ik nog in goede doen. Ik ga op het ogenblik elke dag twee keer fietsen op de hometrainer. In de coronatijd stond de fiets hier in de woonkamer. Ik wil wel blijven fietsen, je doet al zo weinig, je zit de hele dag.’ Ik kom uit De Lier, een plaatsje ten zuidwesten van Delft, midden in tuinbouwgebied Westland. Bij mijn
schoonfamilie verbouwden ze koude tomaten en Hollandse druiven. Koude tomaten, dat wil zeggen dat ze niet stoken in de kassen. Toen we verkering hadden, was mijn man al bezig om in Emmen grond voor een tuinbouwbedrijf te krijgen. Daar had hij over gelezen in het blad Groente & Fruit. Hij stapte op zijn brommer – want ja, geld was er niet – en ging naar Emmen om te vragen of hij daarvoor in aanmerking kwam. Toen hij op het gemeentehuis aankwam, kreeg hij gelijk koffie. Hij werd warm onthaald natuurlijk, zo van ´jij durft!´. Hij vertelde zijn verhaal en uiteindelijk kon hij een stuk land krijgen. Ja, hij was wel een doorpakker, mijn man.
In 1958 kwamen we naar Erica. Ik was snel gewend, ik ben daar nogal makkelijk in. Je had ook mensen uit het westen die elke dag naar huis belden. Zo waren wij niet. Trouwens, de eerste paar jaren had ik nog niet eens telefoon, dat kon er niet af. De mensen waren hier lang niet zo gejaagd als in het westen. Je stond soms een half uur te klessebessen als je boodschappen deed. In het begin dacht ik wel eens ´ik kom nooit meer weg uit deze winkel!´.
En altijd als we vanuit het Westen weer naar huis reden, zeiden we bij Zwolle: ‘we gaan weer naar de rust toe!’.
We hebben twintig jaar aan de Warmoesweg in Erica gewoond, daar huurden we een woning met een tuin, een schuur en een stuk land. Ondertussen hadden we drie zoons en twee dochters en voor elk kindje moest die kas weer groter worden, vond mijn man. We hadden zogeheten platglas-kassen. Dan staan de ramen schuin tegenover elkaar. Midden in de winter wordt het te koud en dus dekten we het glas voor de nacht af met rieten matten. ’s Morgens moest je die dan weer weghalen. Mijn man had 1000 platglasramen tegenover elkaar. Hij stond aan de ene kant, en ik aan de andere kant om de mat netjes neer te leggen zodat het goed beschermd was. ’s Morgens deden we het dan weer andersom.
Kijk, je moet er allebei achter staan, achter zo’n bedrijf, en dat deden we. In huis werd niet zo gek veel gedaan. Ja, je haalde er eens de stofzuiger door, maar dat was het zo’n beetje. Je was volop in de tuin, dat was immers je verdienste. Ook de kinderen werkten mee. Nou ja, ze gingen eerst naar school natuurlijk. De lagere school was in De Peel, dat was om de hoek. Wij zijn van huis uit katholiek en dan moest je eigenlijk naar de katholieke school, maar dat was vier, vijf kilometer verderop. Op een gegeven moment kwam de dokter bij me. Ik was 28 en
had vijf kinderen gekregen in acht jaar tijd. De dokter vond dat genoeg en wilde me de pil voorschrijven. ´Dat mag niet´, zei ik, ´want ik ben katholiek´. Maar dat zou hij zelf wel vertellen aan de kapelaan. De andere week stond de kapelaan op de stoep. Nee, de pil, dat kon hij niet goed vinden. Ik mocht geen communie meer ontvangen en ik mocht niet meer biechten. Nou, ik ging toch aan de pil. We zeiden: we geloven wel, maar we gaan niet meer naar de kerk. De kinderen gingen naar de openbare school, maar ze zijn wel gedoopt, zodat ze later zelf konden kiezen. Op zondagochtend kijk ik nog wel eens een kerkdienst op televisie als er een mooie preek is. En of je nou naar een gereformeerde of een katholieke dienst kijkt, daar zit tegenwoordig weinig verschil in, hè?
Opstandig Na 33 jaar tuindersbedrijf kreeg mijn man een herseninfarct. Toen ging het niet meer. We verhuisden naar de flat in de Westerstraat in Emmen, waar we nog 22 jaar gewoond hebben. Na de Westerstraat gingen we naar Holdert, maar daar zijn we maar een paar weken samen geweest. Dat komt, mijn man woonde hier tijdelijk omdat ik in het ziekenhuis lag voor een nieuwe heup. Hij kon niet meer alleen zijn in onze flat. Ik zei, ´ik kom terug uit het ziekenhuis en dan gaan we gewoon weer samen naar onze flat.´ Maar dat bleek niet te gaan, ik bloedde te veel en mocht niet naar huis. Dat was al een tegenvaller voor mijn man. Ik moest zes weken revalideren.
Gelukkig kon dat in Holdert, er was een huis vrij. Maar mijn man werd opstandig. ‘Dat had je niet beloofd! Je zou mij terughalen en nu ga je hier zelf wonen!’ ‘Ik kan er ook niks aan doen’, zei ik. ‘Het gaat gewoon niet.’ Na een paar weken in Holdert liep mijn man weg, terug naar onze flat aan de Westerstraat. Maar daar was niets meer. Onze zoon zorgde ervoor dat er een ledikant kwam, toen ging hij daar weer slapen. Hij kreeg eten van een maaltijdservice en er kwam een sleutelkastje bij de deur voor de verpleegster. Op een gegeven moment was het niet meer vertrouwd dat hij daar alleen was. Hij begreep het allemaal niet meer. Toen is hij naar De Bleerinck gegaan. ´Over een paar weken ben ik weer bij je, Truus!´, zei hij. Hij heeft er drie jaar gewoond. In 2017 is hij overleden.
Toen we hier naartoe verhuisden, heb ik veel weggedaan, maar de tegeltjes met plaatjes van de tuinbouw heb ik altijd bewaard. Ieder jaar kwam de vertegenwoordiger van kassenbouwbedrijf Brinkman uit Schoonhoven bij ons op bezoek en dan gaf hij ons zo’n tegeltje. Later kregen ze ook nog een filiaal in Nieuw-Amsterdam, tegenover het station. Ik vond de tegeltjes leuk, ook omdat mijn vader altijd in de tuinbouw had gewerkt. Maar ik gaf ze niet aan hem, want dat vond mijn moeder dan weer niet goed.
‘Die rommel hoef ik niet’, zei ze dan, haha. De afbeeldingen op de tegeltjes laten precies zien hoe het was in de tuinbouw. Zoals dat druiven pluk-
ken, dat deden ze bij mijn schoonfamilie. Ze hadden echte Hollandse druiven, die hebben we zelf ook nog op de kas gehad en later in ons volkstuintje. Als jonge jongen moest mijn man al druiven krenten. Dan haal je de kleine druiven eraf, zodat de andere druiven groter worden. Dat moet je echt leren, hoor!
Je haalde er zowat de helft uit en dan kreeg je mooie, grote druiven met zachte velletjes. De druiven die je nu hier krijgt, hebben een veel te taaie schil. Tegenwoordig hoor je niks meer van Hollandse druiven. Jammer, want ik vond ze heerlijk!”
“Kijk, je moet er allebei achterstaan, achter zo’n bedrijf, en dat deden we.”
Geesje Dries-Stel kijkt terug op een mooi leven met veel herinneringen. “Ik kan uren in mijn stoel zitten. Een beetje muziek op de achtergrond, en dan beleef ik van alles.”
“Mijn gezichtsvermogen gaat hard achteruit. In mijn woonkamer is alles licht, dan zie ik het beter. Lichte deuren, licht behang, een witte tafel, het scheelt allemaal. De wollen vloerbedekking die hier lag, hebben we eruit laten halen. Nu ligt er een soort laminaat. Als iets op de grond ligt, dan zie ik dat soms nog wel hoor, maar ik heb ook speciale schoenen. Kijk maar, met zo’n leuk snoetje erop. Als ik mijn voet neerzet, dan kun je nog een hand eronder leggen, zowel aan de voorkant als aan de achterkant. Dan schop ik niet zo snel ergens tegen aan, daar is het voor hè. Ik ben inmiddels wel heel voorzichtig geworden. Als ik opsta, loop ik nooit direct weg, eerst even voelen en kijken of er iets op de grond ligt. Mijn moeder had een oogaandoening, waardoor ze steeds minder zag en uiteindelijk blind werd. Dan mag ik blij zijn dat ik nog iets zie.
Voordat we naar Holdert verhuisden, woonden mijn man en ik in de Van Selbachstraat in Emmermeer, dat is bij de Weerdingerstraat. Het was een eengezinswoning, twee-onder-een-kap. Ik moest veel spullen wegdoen, maar dat vond ik niet heel moeilijk, hoor. De dingen waar ik aan gehecht ben, die
heb ik nog wel. Maar ik bedoel, je komt voor een bepaalde situatie te staan en daar heb je het mee te doen. Mijn man kwam terug uit het ziekenhuis en dat we hier samen konden wonen, dat vond ik het belangrijkste.
Toen mijn man nog leefde, ging het allemaal wat anders. Hij was lichamelijk niet zo sterk, maar kon goed zien en horen, dus samen konden we ons prima redden. Maar ja, nadat hij klachten in de buik kreeg, werd hij snel minder. In het ziekenhuis konden ze op ’t laatst niets meer voor hem doen. Hij vroeg zelf of hij wel weer naar Holdert mocht, en dat kon gelukkig.
Mijn man kwam uit Bronneger, dat ligt achter Borger. Ik kom uit Gieten. Als je van Gieten naar Gasselte ging, dan kwam je langs Bon. Onze school heette ook de Bonneschool. Reed je dan nog verder door richting Gasselte, dan kwam je waar wij woonden, Achter ´t Holt. We leerden elkaar kennen tijdens een zomerfeest in Bon.
Mijn man overleed vijf jaar geleden, november 2016. Het is heel jammer, maar je moet wel zo rekenen, we hebben hele mooie jaren gehad. En ik kon hier
blijven, want ik had toch al hulp nodig, dat was helemaal geen punt.
Mijn man werkte op het postkantoor in Emmen. Eerst woonden we aan de Wolfsklauw in Emmermeer. We hadden een volkstuintje bij het Langgraf. Daar kon mijn man zo heen, de Odoornerstraat over en je was er. Later verhuisden we naar de Van Selbachstraat. Omdat zijn militaire diensttijd meetelde, kon mijn man vervroegd met pensioen. Hij ging toen heel veel vrijwilligerswerk doen, vaak deden we dat samen. Zo brachten we jarenlang voor het Veenpark in Barger-Compascuum folders rond bij campings en vakantieparken. We waren ook vrijwilliger bij de Drentse vereniging ´t Aol´ Volk. Mijn man zat in het bestuur. Hij verzorgde altijd de verloting op de verenigingsavonden. Via ’t Aol’ Volk kregen we ook te maken met de televisieserie Bartje. Begin jaren zeventig zochten Willy van Hemert en zijn toenmalige vrouw, Caroline Kaart, oude kleding voor de acteurs. ’t Aol’ Volk heeft zulke kleding en zo kwam dat aan de gang. We zijn heel wat dagen op het Odoornerveen en in De Maten bij Roswinkel geweest, daar waren toen de opnames. We gingen mee voor de kleding en zorgden ervoor dat de acteurs het allemaal goed aanhadden. Dat was heel mooi om mee te maken. Onze dochter speelde ook nog mee, ze was het zusje van Bartje.
Zo waren we ons hele leven eigenlijk wel actief met allerlei dingen, mijn man en ik. Dat je dat samen kunt doen, dat is natuurlijk prachtig. We hebben het mooi gehad samen, met veel vrienden en familie. Maar er zijn ook veel familieleden overleden, vooral aan mijn mans kant, maar ook bij ons. Mijn jongste zus Jantje is van 1937. We hadden allebei een derde kind dat zes, zeven jaar na de tweede kwam. Maar hun kind overleed toen hij 22 was. Hij studeerde in Groningen en zou naar een feest, maar kreeg ’s avonds vreselijke hoofdpijn. Hij ging nog naar het ziekenhuis in Groningen, maar heeft het niet gehaald. Dat zit ook allemaal in de familie, hè. Dan moet ik altijd denken aan dat schilderijtje dat bij mijn oma aan de muur hing: ‘Van het concert des levens krijgt niemand een program’. Ik zie het nog hangen, goudkleurige lettertjes op zwart fluweel, met een goudkleurig lijstje eromheen.
Armband Voordat ik in 1958 trouwde, was ik in betrekking bij de familie Udema. Zij was de dochter van het hoofd van de school bij ons en getrouwd met Hans Udema, van Udema Vleeswarenfabriek in Gieten. Ze hadden vijf kinderen, waaronder een tweeling. Mevrouw Wilms kwam voor het huishoudelijke werk, ik zorgde mee voor de kinderen. Ik heb er een mooie tijd gehad. Het waren echt lieve mensen. Als trouwcadeau kreeg ik van die kinderen een gouden slavenarmband met een heel mooi gedicht dat begon met ‘Lieve Geesje, we komen je vragen, of je
dit vandaag al wilt dragen’. Het contact is altijd heel leuk gebleven. Toen wij zoveel jaar getrouwd waren, waren meneer en mevrouw Udema er ook bij. Ze leven nu niet meer, hoor. De oudste dochter komt zo af en toe nog langs of ze belt even. Toevallig had ik van de week de armband nog in handen. Soms denk ik wel eens, ik moet mijn spullen eens wat beter sorteren, voor het geval mij wat overkomt. Want wat heb ik toch ook een troep!
Ik heb na ons trouwen nooit meer gewerkt, maar weet je wat ik heel veel gedaan heb? Kleren maken, en dan vooral trouwjurken. Ik heb zóveel trouwjurken gemaakt! Mijn eigen trouwjurk niet, die heb ik gekocht bij Piet de Wit in Veendam. Het was een donkerblauwe jurk met een jasje van mooie dunne wol, heel fijntjes. Driekwart mouwtjes met een klein wit randje, en dan zat er zo’n wit klein strikje voor. Voor het witte hoedje zijn we een dag naar Groningen geweest. Ik had een groot hoofd, dat lukte niet zo snel, haha. Het was allemaal een beetje ingetogen omdat mijn schoonvader nog niet zo lang daarvoor was overleden.
Houtje-touwtje Het naaien heb ik mezelf geleerd. Mevrouw Udema, waar ik in betrekking was, vond dat ook heel mooi. We maakten van alles voor de kinderen. Later zaten er mooie patronen in de modebladen. Met een radeerwieltje bracht ik het patroon over op patroonpapier. Dat knip je dan uit en speld je op de stof.
Later naaide ik ook heel mooie jurkjes voor onze dochter. En voor onze twee jongens maakte ik houtje-touwtje jassen van een oude dikke overjas van mijn vader. Ik was sowieso wel van het handwerken.
De allermooiste trouwjurk die ik heb gemaakt, was voor mijn schoonzusje Jacobje. Haar trouwjurk was lichtblauw en lang, tot op de grond, met een lange sleep erachter. Het bovenlijfje was van een gaasachtige, doorzichtige stof met schulpjes, heel chique! Een paar weken na de bruiloft kreeg ze hoofdpijn en was ze misselijk. De dokter nam het niet serieus, hij dacht dat ze in verwachting was. Mijn vader was daar later nog heel boos over. Ze woonden in een dubbel huis, vader en moeder aan de ene kant en zij aan de andere kant. Dat was ook gemakkelijk, omdat mijn moeder niet zien kon. Mijn vader had in de gaten dat er iets niet klopte. Hij zei: ‘Toen ik van-
ochtend ging melken, zat ze beneden en nu ligt ze weer in bed. Dat is niet goed.’ Mijn broer was inmiddels naar het werk. Jacobje is nog wel naar het ziekenhuis in Groningen gebracht, maar ze is niet meer bij geweest. Een paar dagen later overleed ze. Ze was pas 24. Mijn broer is later met haar zus hertrouwd.
Nou ja, zo heb je dan een heel leven achter de rug, hè. En nu woon ik hier. De verzorging is fantastisch, ik ben heel tevreden. Het eten smaakt me altijd nog goed, dat is ook belangrijk. En dan wachten we maar rustig af wat er nou weer gebeurt. Ik doe niet mee met de activiteiten beneden. Ik kan de anderen niet zien en ik zie niet wat ik moet doen. Ik heb wel een papier met allemaal oefeningen, die doe ik hier in de kamer. Ik drink eigenlijk ook nooit koffie beneden. Ik heb zoveel familie en kinderen die langskomen, dat hoeft ook niet. Ik heb aanloop genoeg. Door die hele toestand met corona kun je ook niet zo gemakkelijk ergens naar toe. Maar ja, door het slechte zien ben ik eigenlijk het liefste thuis. Hier weet ik alles.
Laatst vroeg iemand, ´Wat doe je toch de hele dag?´ Ik zei: ´Daarboven bij mij zitten heel veel herinneringen! Ik kan uren in mijn stoel zitten. Een beetje muziek op de achtergrond, en dan beleef ik van alles. Soms pak ik er een fotoboek bij. Mensen, wat heb ik wat beleefd! Vakantie naar Limburg, met een bootreis over de Rijn naar het zuiden, prachtig. Als je oud wordt, en je hebt alles nog een beetje op een rijtje, dan heb je een heel leven bij je.”
Beeldend kunstenaar Ellen Kroeze maakte samen met Nel Horn, Els Lubbers, Geesje Dries en Dinie Schuitema schilderijtjes over hun verhalen.
Met mixed media zoek je afbeeldingen, kleine voorwerpen, papiertjes, tekstjes en kleuren bij elkaar waarmee je een verhaal wilt vertellen. Met deze techniek konden de deelnemers prima uit de voeten!
Al knippend en schuivend maakten ze een prachtige compositie voor hun collage. Zo verbeelden ze een deel uit het verhaal dat ze ons vertelden.
Foto’s van vroeger, knoopjes uit een naaidoos, en draadjes die speels naar beneden hangen. Voor Geesje Dries staan de knoopjes symbool voor alle kleding die ze vroeger naaide of verstelde.
Els Lubbers gebruikte een gele knoop, bedoeld als de verwarmende zon die straalde over het Aruba van haar jeugd. Dinie Schuitema deed een prachtige vondst: ze liet de uitgeknipte harinkjes buiten het paneeltje bungelen. De hartjes op het paneeltje van Nel Horn verbeelden het liefdevolle gevoel waarmee zij terugkijkt op de tijd dat haar moeder op zaterdagmiddag koekjes ging bakken. De heerlijke geur, de gezelligheid, de smaak, het speciale moment na de kerkdienst, alle herinneringen komen weer boven.
De deelnemers waren in een middag klaar en dat vonden ze eigenlijk best jammer. “Zullen we volgende week een keer gaan schilderen? Dat lijkt ons leuk, met echte verf!”, zeiden ze bijna in koor. Het onderwerp werd een zonnebloem. Een stralende bloem die staat voor warmte en vrede. Belangrijk vanwege de oorlog die toen net was uitgebroken in Oekraïne en die ons allemaal bezig houdt. Aan het eind van de middag lagen er heel verschillende, maar stuk voor stuk prachtige zonnebloemen op tafel. “Vanavond vroeg naar bed”, verzuchtte een van de deelnemers. “Dat was hard werken!” .
Willy van der Zanden was onderwijzeres op een basisschool in Zwartemeer. “Ik keek heel erg naar wat de kinderen nodig hadden, waar ze aan toe waren. Dat is mooi werk.” Daarnaast schilderde ze met heel veel plezier aquarellen.
“
Ik heb goede herinneringen aan het schilderen. Ik schilderde aquarellen, dat is wel moeilijk om te doen. Er gaat gauw te veel verf op. Je wilt het graag vol schilderen, maar je moet er juist witte plekken in houden. Iets overlaten aan de fantasie. Olieverf heb ik nooit geprobeerd. Ik was het altijd nog een keer van plan, maar het is er niet van gekomen. Dat gaat nu ook niet meer gebeuren. Hier in Holdert heb ik geen ruimte om te schilderen, en ik heb de moed ook niet meer om ermee te beginnen. Ik heb het afgesloten, ook omdat ik reuma heb in mijn hand. Ik heb overal een punt achter gezet en nu ben ik ervan bevrijd dat ik het niet voor mekaar krijg. Sinds ik gestopt ben met mijn hobby’s, ga ik wat meer met de mensen hier om. Dat schoot er ook wel eens bij in. Ik ben 91 en dat vind ik een hele leeftijd. Ik probeer zoveel mogelijk te lopen, met de rollator, al merk ik wel dat dat ook langzamerhand achteruit gaat.
Ik had heel veel schilderijen thuis. De kinderen regelden mijn verhuizing. Ze hebben de schilderijen en aquarellen allemaal uitgezocht en de in hun ogen beste eruit gehaald. Die hangen hier nu in de kamer,
de rest ligt bij mijn dochter Anita op zolder. Verder heb ik niets meer, alle kwasten en potloden zijn weg, de kinderen hebben alles opgeruimd. Dat hoor je ook van anderen, dat de kinderen dat dan doen, en daar moet je dan ook blij mee zijn natuurlijk. Je moet niet vergeten, de verhuizing is zo radicaal!
In Groningen had ik in een mooie flat, maar ik ben weer naar Emmen verhuisd omdat mijn kinderen hier wonen. Ik kocht een fijn appartement vlak bij het treinstation in het centrum. Daar heb ik ook met plezier gewoond. Ik weet niet meer wanneer dat
was. Ik weet ook niet precies hoelang ik nu in Holdert woon, ik denk een jaar of vier. Ach, ik ben op een leeftijd dat je me niet moet vragen naar jaartallen. Ik ben al blij als ik er weer een jaar bij heb gekregen. Ik ben in april jarig. Ik denk dat we de volgende keer wel weer buitenshuis een dinertje kunnen houden. Mijn kinderen komen geregeld op zaterdag of op zondagavond. Dan eten we samen en praten we een beetje bij. Marjolein is de oudste, dan komt Anita en dan Peter. Als we ergens gaan eten, dan hebben we het echt gezellig met elkaar. Geen gezeur over allerlei dingen, gewoon gezellig.
Ik ben geboren in de stad Groningen. Mijn vader was dominee in de Gereformeerde Kerk. Mijn moeder was huisvrouw, maar zij schilderde ook veel. Ik heb een broer en een zus, ik was de middelste. Na de HBS ging ik naar de kweekschool in Groningen.
Ik werd onderwijzeres en stond uiteindelijk tot mijn 55e voor de klas. Mijn zus werd kleuteronderwijzeres. Dat was wel uitzonderlijk. De meeste meisjes in mijn omgeving leerden niet door. Maar mijn ouders stimuleerden dat gelukkig wel. Mijn vader is jong gestorven, mijn moeder is flink oud geworden, 94. Op ’t laatst dacht ik wel eens ‘wat zit ze te zeuren’ of ‘wat is er nou weer met haar aan de hand’. Nu denk ik: ‘ze heeft het toch maar flink gedaan!´’.
Modern Mijn man en ik leerden elkaar kennen in Groningen. We trouwden en verhuisden naar Bilthoven. Hij
kreeg een baan als leraar Engels op een middelbare school in Utrecht. Ik ging ook al snel aan de slag, maar toen we onze kinderen kregen, moest ik vertrekken. Vanaf het moment dat Peter, de jongste, naar de kleuterschool ging, begon ik weer met invallen. Ik heb het dus altijd wel bijgehouden, het onderwijs. Ik kreeg wel kritiek hoor, maar daar trok ik me niet zoveel van aan. En wat ik ook altijd zei: Je kunt geen nee zeggen als je bij het onderwijs bent, dan hebben ze je altijd nodig. Mijn man had er ook geen problemen mee dat ik werkte. Wij hadden de kinderen zo opgevoed dat ze meehielpen met het werken in huis. Bovendien had ik ook een hulp voor schoonmaken en voor in huis. Toen de kinderen groter werden, kookten ze ieder één dag in de week. Ze zijn heel modern opgevoed. Ze waren eraan gewend, zo leefden wij met elkaar. Ik geloof niet dat ze daar veel last van hebben gehad. Niet dat alles altijd makkelijk ging, we hebben ook wel onze moeilijkheden gehad. Maar nu gaat alles goed. Ieder heeft z’n plekje gevonden.
Toen mijn man een baan kreeg in Emmen, verhuisden we hier naar toe, naar de Laan van de Marel in Emmerhout. Ik ging aan de slag als leerkracht op een christelijke basisschool in Zwartemeer. Daar heb ik heel fijne jaren gehad. Ik kon heel goed met de mensen opschieten en het was een prettige school. Ik had meestal klas 1, 2 en 3, de onderbouw. De school gaf me veel vrijheid om op mijn eigen, meer moderne manier, les te geven. Ik had er veel over
gelezen en ging regelmatig naar vergaderingen en bijeenkomsten. Ik keek heel erg naar wat de kinderen nodig hadden, waar ze aan toe waren. Dat is mooi werk. Ik ben er van overtuigd dat de kinderen bij mij in de klas met plezier naar school gingen. Dat was voor mij heel belangrijk. En ook dat ze goed leerden lezen, dat was ook hard nodig.
Het was een druk leven, maar ik had er wel plezier in. De kinderen gingen naar school, mijn man werkte en studeerde er ook nog veel bij. We hadden geen slecht huwelijk, maar uiteindelijk zijn we toch gescheiden. De kinderen waren toen al uit huis. Na mijn scheiding heb ik drie keer een vriend gehad. Elke keer ging dat weer uit. Ze waren er niet tevreden mee dat ik alleen een weekendrelatie wilde. Maar ik heb er hele leuke herinneringen aan. Ik heb heel veel reizen gemaakt die ik anders niet gemaakt zou hebben. Niet buiten Europa hoor, maar wel naar Italië, Griekenland, die kant op.
Rummikub
Maar goed, dat is ook afgelopen, ik ga niet meer met een vriend ergens heen. Ik ben afhankelijk van de medewerkers in Holdert. Ze moeten me overal bij helpen. Dat zijn van die dingen die je erbij krijgt als je ouder wordt. Daar denk je niet bij na als je jonger bent, en dat is maar goed ook. Het overkomt je vanzelf. En ik heb het hier in Holdert best naar mijn zin. Ze laten je vrij, je hoeft niet per se aan allerlei dingen mee te doen. Ik doe wel eens mee met de
spelletjesmiddag, dan speel ik Rummikub. Dat is nu mijn hobby, het is een leuk spel.
Ik vind het leuk om een middagje uit te gaan met de kinderen. Zaterdag gaan we bijvoorbeeld naar mijn kleindochter in Hasselt, ze is jarig. En ik wil nog een keer met de kinderen naar mijn broer in Zuidhorn. Hij is 93, het gaat wel goed met hem, maar hij is wel al een beetje aan het dementeren, dus we moeten niet te lang wachten. Mijn zus is nog heel zelfstandig. Ze woont in Haren, rijdt nog auto en kan alles nog. Ja, dat is een hele flinkerd! Ik zeg wel eens, kom dan een keertje naar Emmen. Maar dat doet ze niet, dus misschien is dat dan toch te veel. Zij is twee jaar jonger dan ik, 89, ook al een hele leeftijd natuurlijk.
Onze drie kinderen hebben we geadopteerd. Ze kwamen bij ons toen ze vijf maanden waren. Als je kinderen wilt adopteren, moet je eerst iets van vijf jaar getrouwd zijn. We hadden contact met een mevrouw van een instantie die dat regelde. In de loop van de tijd kwam ze regelmatig langs om te kijken hoe het ging. Ze vroeg altijd of wij nog getrouwd waren, maar nooit of de kinderen het naar hun zin hadden. Die mevrouw leeft nu niet meer, anders had ze gezien dat de kinderen goed groot zijn geworden. Over de biologische ouders kregen we maar heel weinig informatie. Alleen de oudste, Marjolein, heeft haar moeder opgezocht, maar daar is geen contact uit voortgekomen, dat was wel een
teleurstelling. Wat dat betreft heeft ze bij ons toch wel een warm nest gehad. Toen ze nog in de pubertijd was, ging ze veel met ons op stap. Ze had nog geen vriend en dan maakten we samen tochtjes, dat was heel gezellig. Marjolein is een pientere meid, ze kon best leren en heeft de verpleegstersopleiding gedaan. Jammer genoeg kreeg ze al vrij vroeg klachten en toen bleek dat ze MS heeft. Dat is echt heel verdrietig.
Anita, de tweede, is helemaal gek van paarden. Ze is best verstandig, maar ze wilde nooit verder leren. Ze nam niets van ons aan, maar ze heeft zichzelf altijd kunnen redden. Een eigenzinnige tante! Ze is goed in veel dingen, ze schildert bijvoorbeeld ook paarden. Het moet wel uit haar zelf komen, ze vindt het moeilijk om iets te doen wat een ander haar opdraagt. Onze jongste, Peter, koos voor de technische kant, hij ging naar de lts. Hij heeft leesstoornis, dyslexie. Hun zoon heeft dat ook. Maar ze redden zich prima met elkaar. Peter heeft een goede baan bij een bedrijf in Emmen. Nee, ons gezin is geen gezin waar iedereen zonder problemen groot is geworden, maar nu gaat het gelukkig allemaal goed. Afgelopen weekend hebben we hier nog samen patat gegeten. Geen gekat of vervelende praatjes, gewoon gezellig.
Ik heb er geen moeite mee dat ik ouder word. Ik zie wel wat er gebeurt, ik neem het zoals het komt.
Contacten heb ik niet zo veel. Ik ben niet zo vlot dat ik met iedereen een praatje maak. Dat was ik vroeger al niet. Maar nu hoor je nergens meer bij, hè? Ja, bij de ouderen. Toen ik onderwijzeres was, hoefde ik geen moeite te doen om contact te leggen, dat ging vanzelf, met de kinderen, de ouders, collega’s. Hier in Holdert praat ik wel eens met een paar vrouwen die heel graag hun verhaal kwijt willen. Er wordt veel gepraat en minder geluisterd. Dat is het leven in een bejaardenhuis. Maar zoals ik al zei, ik heb het hier goed naar mijn zin. Nou, zo heb ik toch mijn hele leventje zo’n beetje op tafel gelegd. Allemaal herinneringen die je tot een mens van over de 90 maken.”
Els Lubbers-van Balen groeide op in de tropen en kwam uiteindelijk als onderwijzers in Barger-Oosterveld terecht. “Als het me uitkomt, ben ik een Hollander, en anders een Arubaan. Dat kan ook niet iedereen zeggen.”
Ik ben holderdebolder hier terecht gekomen. Ik had steeds koorts, niemand wist wat er aan de hand was. Uiteindelijk kwamen ze er in Stadskanaal achter. Het bleek dat ik bij een vorige knieoperatie, zes jaar eerder, een bacterie had opgelopen. Ik kon kiezen: of het been eraf of een leven lang koorts. Ik koos voor het eerste. Vervolgens kon ik niet meer naar mijn appartement in de flat hiernaast. Ik kwam met voorrang in deze woning terecht, dat is nu twee jaar geleden. Ik kijk uit op de flat waar ik hiervoor woonde, dat deed de eerste tijd pijn. Maar de plek is wel aardig. En het is in Emmen, dat is fijn want de kinderen wonen hier ook.
Tot mijn 18e woonde ik op Aruba. Mijn vader werkte daar bij de politie, mijn moeder in het onderwijs. Aruba was heerlijk! Je deed alles buiten, alleen slapen niet. Het was wel een afgesloten wereldje. De politiemensen hadden hun eigen huizen, die werden ook bewaakt. Op betaaldag was er altijd wat loos, dan werd het loon vaak omgezet in whisky en rum. Als mensen dan een bekeuring kregen, werd er wel eens geweld gebruikt tegen de politie.
Vader was blij dat hij terugging naar Nederland. Hij was uitgezonden als marechaussee, eerst naar Curaçao, toen naar Aruba. Toen hij 50 was, kon hij met pensioen. Tropenjaren telden zwaarder, hè?
In 1956 gingen we terug naar Nederland, met de boot. Een reis van 28 dagen, zalig! Mijn moeder lag zeeziek beneden, mijn vader en ik waren aan dek. De zeelucht, het water, de andere schepen, vliegende vissen, je verveelde je geen moment. Dat gevoel van vrijheid, dat is altijd gevoed bij mij. In Aruba was alles buiten, je was vrij. Maar we waren niet frech, brutaal, hoor. Mijn kinderen zijn ook beleefd, dat heb ik ze wel geleerd.
In Nederland woonden mijn ouders in een pension, ze hadden geen huis. Later kochten ze een semibungalow. Op een dag waren ze in een hoedenwinkel om een hoedje voor mijn moeder te kopen. Daar viel mijn vader, boem, zomaar ineens dood neer. Dat was vier jaar nadat we terug in Nederland waren. Mijn beide broers woonden op Curaçao en toen heb ik mijn moeder naar Emmen gehaald. Ze was ontzettend lief. Ze berustte in haar lot, ze had al zoveel meegemaakt. Ik maak me nu ook niet meer druk, hoor.
Ik probeer rekening te houden met de zusters, wil het mensen niet lastig maken. Maar dat is niet altijd makkelijk.
Op Aruba was ik al begonnen met de opleiding voor kleuterleidster en dat pakte ik in Nederland weer op. Ik woonde in een internaat In Tilburg en ging daar verder met mijn opleiding. Op het internaat zat ik de hele dag binnen en moest ik ineens onder een deken slapen, dat kende ik niet. De zusters bedachten klusjes voor me, zodat ik er even uit kon. ´Even Els uitlaten!´, zeiden ze dan.
Na mijn opleiding werkte ik een jaar in een jeugdherberg en toen kreeg ik een baan in BargerOosterveld. Daar heb ik het heel fijn gehad! Vooral door de mensen, je was er echt met elkaar. Eerst kijken ze wat ze aan je hebben, maar dan aanvaarden ze je. Ik was in de kost bij Siekman, aan de St Gerardusstraat, dat hielp ook. En als je vrijgezel bent, heb je veel contacten en aanspraak. In BargerOosterveld ontmoette ik mijn man, Herman Lubbers. Tijdens een bingoavond won ik een taart, maar die hoefde ik niet. Die gaf ik aan hem en zo leerden we elkaar kennen. We trouwden toen ik 24 was. Ons eerste huis bouwden we in Emmerschans, vlak bij het voetbalveld. Ik werkte op school en zorgde voor mijn moeder. Mijn man had een installatiebedrijf. Later bouwden we een woning in Barger-Oosterveld, met eigen woonruimte voor mijn moeder. Daar
woonde ze tot ze stierf. Ze is 93 geworden. Moeder woonde bij mij in huis, maar dat was geen last. Dan zei ik ‘Ma, ga je mee?’, en dan gingen we op stap. Ik had geen vriendinnen, later heb ik wel eens bedacht dat dat ook kwam omdat ik steeds met mijn moeder optrok. Mijn man ging naar het voetbal, maar daar hadden wij niks mee. Ik zou zelf niet bij mijn kinderen willen wonen. Ik heb ze ook heel anders opgevoed. Ik ben gehecht aan mijn vrijheid en heb een hekel aan verplichte bezoekjes. Mijn man moest elke zondag vòòr het voetbal naar opa oma, zoals hij dat dan zei. Vreselijk. Ze moeten me ook niet te veel dwingen, daar kan ik niet tegen.
De kleuters van tegenwoordig zijn, sorry dat ik het zo zeg, allemaal oude wijven. Ze regelen alles voor hun ouders en als ze hun zin niet krijgen, gaan ze schreeuwen. Vroeger kwamen ze af en toe bij je voor een knuffel, ze hadden je nodig. Ik had drie klassen met kinderen van 4, 5 jaar. Ze leerden de kleuren, vormen. Ik gooide sneeuwballen met de jongens en speelde met de kinderen in de zandbak. Ik was altijd met kinderen bezig. Ik was graag bezig met de kleutergroep. Ik had nooit behoefte aan de boven- of benedenbouw.
Nadat onze eerste dochter was geboren, in 1964, mocht ik niet blijven werken op de katholieke school in Barger-Oosterveld. Toen ging ik invallen op andere scholen in de regio. Ik had een eigen auto, met een
kaartje van de baas voor de benzine. Ik hield van autorijden! Ondertussen groeide ons installatiebedrijf en op een gegeven moment ging ik op de zaak werken. Het was of het een of het ander. Als ik dat niet zou doen, moesten we iemand aannemen. In het begin typte ik nog met twee vingers, haha! Ik was wel graag juf gebleven. Nu zijn er soms nog van die grote kerels van vijftig jaar of ouder die me aanspreken. ‘Ik heb nog bij u in de klas gezeten!’. Ik vind het altijd bijzonder dat ze je nog kennen van zolang geleden!”
naar Emmen wilde, zei ik ja. Zo kwam ik in het aanleunappartement hiernaast terecht. Nu heb ik een lieve vriend in Emmer-Compascuum. We leerden elkaar kennen via de computer, dat is nu zes jaar geleden. In het weekend komt hij hier. Ik ben veel te zelfstandig, ik zou niet bij hem willen wonen. En nu woon ik dus hier. Het heeft zeker een half jaar geduurd voordat ik het aanvaardde. Ik mis mijn eigen spullen. Mijn dochters hebben alles opgeruimd, ik moest immers veel kleiner gaan wonen. Als het even kan, ben ik buiten.
Nadat mijn man overleed, dat is nu 17 jaar geleden, heb ik heel veel 3D-kaarten gemaakt en verkocht. De opbrengst ging naar de Cliniclowns van het ziekenhuis. Dat heb ik wel goed uitgezocht hoor, want anders verdwijnt het in de grote hoop. Ze moeten het geld wel zelf krijgen. Het was ook een manier om het verlies van mijn man te verwerken. Het jaar erna deed iedereen het. Met het overlijden van mijn man was ook mijn inkomen weg. Ik moest het huis verkopen en kreeg geen AOW of niks. Nu wel, maar ja, nu is alles weg.
Eerst woonde ik in een flat aan De Waal in Emmerhout. Ik kreeg kennis aan een man in de buurt van Enschede. Hij wilde niet reizen en dus verhuisde ik naar zijn huis. Helaas accepteerde zijn dochter mij niet. Zelfs toen ik ziek was, moest hij van haar bij haar eten. Dus toen mijn dochter vroeg of ik weer
Het personeel hier is heel lief. Het zijn echte zusters, hoewel de een meer dan de ander. Ik kan er goed mee overweg. Medebewoners zijn niet altijd even attent. Bij de lift gaan mensen gewoon voor je staan. Toe maar, denk ik dan, ik heb tijd. Maar ik vind het wel gek. Oude mensen zijn niet altijd lief, hoor! Als ik hoor hoe ze soms tekeer gaan tegen de zusters. Bij het eten maak je af en toe ook gekke dingen mee. Dat iemand de balletjes uit de tomatensoep haalt bijvoorbeeld, en dan de soep terug giet in de pan als de balletjes op zijn. Zulke dingen, die blijven je bij. En ik heb denk ik ook een heel andere natuur dan andere mensen.
De vitrinekast heb ik nog van mijn man gekregen als verjaardagscadeau. Daar kon ik al mijn beeldjes in uitstallen. Het begon met de pipo’s, die kochten we in de bloemenzaak tegenover Jan van Peer. Later
kwamen er ook uilen, olifanten en molens bij. En bootjes, ik ben gek op bootjes. De meeste beeldjes heb ik van mijn man gekregen. Ja, waarom vind ik dat zo leuk? Ik denk ook omdat ik kleuterleidster was, dan houd je van kabouters, clowns, dieren en dat soort dingen. Ik heb ook heel veel knuffels. Het hondje op de stoel kreeg ik van mijn dochter.
Dat betekent niet dat ik nergens aan meedoe. Met de wandelavond bijvoorbeeld, dan ben ik erbij. Als ik niet meer wil, draai ik me om en ga ik naar huis. Ik ben zelf de baas. Maar met gym of zo doe ik niet mee.
Toch hecht ik nergens aan, er zijn geen dingen die ik niet kan missen. Dat heb ik mezelf geleerd, ik denk als bescherming tegen teleurstellingen. Vroeger regelde ik complete vakanties, maar op het laatste nippertje ging het dan niet door, omdat mijn man het toch niet zag zitten. Of we hadden een afspraak om op visite te gaan en dan wilde hij last minute niet mee. Dan kon ik het weer afbellen, dus daar ben ik mee opgehouden. Daarom trok ik natuurlijk ook naar mijn moeder toe. Daarom blijf ik op mezelf, ook om nieuwe teleurstellingen te voorkomen.
Dit bootje staat ook in de vitrinekast. Het is gemaakt van schelpen en heet heel toepasselijk de ‘Aruba’. Het heeft de wind in de zeilen. Ik denk dat ik het meegenomen heb toen ik later een keer terugging. Ik weet nog dat ik het vliegtuig uitstapte en dacht: ‘hier hoor ik’.
De zee, het strand, de duikplanken, de speedboten en de grote schepen in de haven…. Gek hè, als een ander dat zegt, dan denk ik, wat een onzin, maar het overkwam mij dus ook. Als het me uitkomt, ben ik een Hollander, en anders een Arubaan. Dat kan ook niet iedereen zeggen.”
Samen met negen broers en zussen groeide Nel Horn-Broekhuizen op in Rotterdam-IJsselmonde. Ze verhuisde zo’n zeven keer in haar leven en belandde uiteindelijk in Emmen. “De koekjespot van mijn moeder heb ik altijd bewaard.”
“Ik had een vrij groot huis, dus ik moest veel weg doen toen ik hier naar toe ging. Dan kun je wel zeggen zonde van dit en zonde van dat, maar ja, daar heb je niet zoveel aan, hè? Dingen waar ik aan gehecht ben, heb ik aan mijn kleinkinderen gegeven. Ik zei, neem maar mee wat je kunt gebruiken. Voor mij is dat ook weer leuk, dat zij spullen overnemen. Mijn kleinzoon was toen nog niet getrouwd. Mijn servies kun jij wel krijgen, zei ik tegen hem. Heel de rataplan, tot soepkommen toe, want ik kan niks kwijt hier. Zelf heb ik ook nog wat bewaard, zoals de glazen koekjespot van mijn moeder. Maar verder heb ik niet zoveel meer, hoor.
In de slaapkamer van mijn vorige huis stonden porseleinen poppen in de vensterbank. Die had ik gemaakt op een cursus. Dat waren kostbare poppen, van echt porselein. Ze zijn allemaal naar de kringloop gegaan. Cor, mijn zoon, belde me op toen hij aan het werk was in mijn huis. ‘Ma, die poppen, wat moet je daarmee, neem je die mee?’ Ik zei: ‘Jongen, waar moet ik ze neerzetten? Ik kan ze niet meer kwijt. De kinderen hoeven ze niet en je kunt er ook niet mee
spelen. Doe maar weg!’ Daar heb ik wel spijt van hoor, nou! Ik had ze ook hier in de slaapkamer kunnen zetten. Gewoon heel dom. Maar dan zit je in zo’n fase van waar moet ik het allemaal laten, doe maar weg. De koekjespot nam ik mee omdat je die op tafel kunt zetten als je visite hebt. Dat was wel een voorwaarde om iets te bewaren, dat je het nog kunt gebruiken. En omdat het van mijn ouders was natuurlijk. Emotionele waarde, hè? Mijn moeder kreeg de koekjespot van haar oma toen ze trouwde. Haar eigen moeder stierf toen zij in 1900 geboren werd, ze is groot gebracht door haar oma. De pot is dus meer dan honderd jaar oud.
Ik groeide op aan de Smeetslandsedijk in IJsselmonde, toen nog een dorpje onder de rook van Rotterdam. We waren met negen kinderen, dus met mijn ouders erbij met elf personen. Het was een groot gezin, er was niet veel geld, maar we hadden het wel heel gezellig. Ons huisje was piepklein. We hadden een kamer, een keuken en een grote zolder. Voor elf personen, dat is toch niet te
geloven? Maar je wist niet beter. Ik kan niet zeggen dat ik het vervelend vond. Mijn vijf oudere broers sliepen allemaal op de zolder. Mijn oudste zus ook, maar dan wel met een groot gordijn langs haar bed als afscheiding. Mijn ouders sliepen beneden in de ene bedstee en wij, de drie jongsten, in de andere. We hadden geen badkamer. De oudsten gingen met een emmer naar boven en de kleintjes werden beneden in de teil gewassen. Er was wel een toilet in huis, zo’n ouderwetse plee met een grote houten klep en zo´n hartje in de deur. Andere huizen in de buurt hadden vaak nog toiletten buiten. Vreselijk!
Met al die kinderen had mijn moeder natuurlijk veel te wassen. Dat deed ze nog in de tobbe, met een stamper. Wasketels op het vuur met het witte goed erin om te trekken. Ze had geen stofzuiger, kleden werden geklopt en buiten over zo´n rek heen gehangen. Ach, het was echt rampzalig! Hoe heeft ze dat allemaal kunnen doen? Ze had later ook nooit tijd om op bezoek te gaan bij haar getrouwde kinderen. Dan was ze een dag weg, dat kon niet. Mijn vader werkte in de haven van Rotterdam. Hij ging lopend naar zijn werk, dan was hij zo’n half uur, drie kwartier onderweg. Als er een boot met bananen of sinaasappelen aan kwam, bracht hij die mee naar huis. Dat was toen een hele luxe! Dan was er weer een zak gebroken of wat dan ook, weet je wel, en dan mochten de havenarbeiders dat meenemen. Mijn vader sleepte alles mee, met zoveel kinderen kwam het altijd goed van pas.
Op zaterdag bakte mijn moeder een cake, een boterkoek of koekjes. Op zondag kwam dan de koekjespot op tafel, vol met lekkers. Met al die kinderen was de pot na één ronde al leeg. Soms kregen we ’s avonds al wat, als ze net gebakken had. Maar meestal stond de koekjespot zondagmorgen op tafel, bij het koffie drinken na kerktijd.
Daarom is die pot voor mij verbonden aan gezelligheid en vers gebakken koekjes. M’n moeder bakte in de oven van het kolenfornuis. De kolen lagen in de kelder. De klep omhoog, een klein trapje af en dan lagen aan de ene kant de winterkolen en aan de andere kant de aardappelen. Ieder jaar kregen we twaalf mud aardappelen. Een mud is zeventig kilo, dus reken maar uit. Als de kolen op waren, moesten mijn broers met de kolenkit nieuwe halen. Dat hoefden wij als meisjes niet te doen. Ons huisje had twee ramen, daartussen de voordeur met een klein stoepje ervoor, direct aan de dijk, waar de karren met paarden voorbij reden.
Je kwam binnen in een klein portaal. Langs de muur stonden alle schoenen op een rijtje, in de keuken stonden de klompjes van de kinderen. De kamer en de keuken hadden elk een kachel. In de keuken stond ook een tafel, maar die was te klein om met z´n allen aan te eten. Dat deden we in de woonkamer. Daar stond een hele grote tafel, die konden we aan beide kanten uittrekken. We hadden niet genoeg stoelen, maar als we de wasplank op twee stoelen legden kon iedereen zitten. Vader en moeder hadden ieder een eigen fauteuil, zo’n Libertystoel, ken je die? Die waren te laag om aan de tafel te zetten. Ze stonden voor het raam, met een tafeltje ertussen. Als ik mijn ogen dicht doe, zie ik het nog zo voor me. Er stond ook nog een servieskast, de kopjeskast noemden we die. Daar stonden mooie kopjes en karaffen in. En de koekjespot.
naar Rozenburg en van Rozenburg gingen we naar Spijkenisse. In Spijkenisse ging mijn man aan de slag als ziekenfondsbode. Hij ging bij de mensen langs om het geld voor de ziekenfondspremie op te halen, hield spreekavonden en had thuis een kantoortje voor als mensen niet thuis waren. Een heel ander beroep, dat hij met veel liefde gedaan heeft. Helaas is hij jong overleden, hij had longkanker.
Moeder is in 1975 overleden, vader in 1981. Ik weet nog dat mijn moeder voor de eerste keer AOW kreeg, van vadertje Drees, die opkwam voor de arbeiders. Ze was stomverbaasd. ‘Hoe kan dat nou! Krijgt iedereen dit? Waar halen ze dat geld vandaan?’ Ze vond het onbegrijpelijk, dat je niet hoefde te werken en toch geld kreeg.
Ik ben jong getrouwd. De eerste maanden woonden we bij mijn schoonouders in Ridderkerk. Daar is ook ons eerste kind geboren. Mijn man werkte bij Verolme, in de scheepsbouw. Later verhuisden we
We hadden vrienden in Amsterdam, ook een stel. De vrouw van dat stel had MS, ze overleed nog eerder dan mijn man. Haar man werd later mijn tweede man. Hij nam me mee naar Amsterdam. Hij werkte bij Stork en was veel op pad voor zijn werk. Daarom zijn we later naar Houten verhuisd, bij Utrecht, dat lag wat meer centraal. Eerst woonden we daar in een groot huis, het middelste van een rijtje van drie. Onze buurman werkte bij het gemeentehuis en wist dat er een nieuwe flat zou komen. ‘Daar moet jij naar toe gaan’, zei hij tegen mij. Traplopen werd namelijk steeds moeilijker, en het viel niet mee om dat grote huis bij te houden. Bij de verhuizing hoefde ik niet veel weg te doen, het was een royaal appartement waar we naar toe gingen. Er kon nog wel wat bij, zo groot was het! In de flat is mijn tweede man overleden. Hij had een ingekapselde tumor. Al met al is hij negen jaar ziek geweest voor hij eraan overleed.
Van de flat in Houten ging ik naar Holdert in Emmen. Mijn zoon Cor woonde hier en wilde dat ik naar Em-
men kwam. Mijn andere twee kinderen heb ik ook verloren aan kanker, dus ik had alleen Cor nog, en de kleinkinderen natuurlijk. Maar toen ik nog maar een paar maanden hier was, werd hij ziek. Ook kanker. Vorig jaar is hij overleden. Ik kom al jaren niet meer in de kerk, maar ik geloof best dat er meer is tussen hemel en aarde, want er gebeuren dingen, die kunnen geen toeval zijn. Is het toeval dat ik hier ben gekomen? Of heeft het zo moeten zijn? Ik woonde alleen in Houten. Cor was klaar met werken en dan zouden we met hem en de kinderen leuke dingen kunnen doen. Cor was gezond toen ik hier kwam en nu is hij overleden. Het heeft zo moeten zijn dat ik hier nu zit. Dat kan geen toeval zijn.
Als ik alles van tevoren had geweten, dan was ik in mijn flat in Houten gebleven. Want je huis, je spulletjes, je buurtjes, je clubjes, je vereniging alles ben je kwijt. In Houten was ik nooit thuis. Ik heb 31 jaar op de fietsclub gezeten. Vanuit de fietsclub gingen we ´s winters ook schilderen en handwerken, met elkaar naar het theater en iedere maand koffie drinken of samen uit eten. De eerste verjaardag die ik hier in Emmen had, huurden ze met z’n allen een busje en kwamen ze op bezoek.
geen mens om elke dag beneden in het restaurant te zitten. Dat hoeft voor mij niet, dan voelt het alsof ik in een bejaardenhuis zit. Ik ben natuurlijk ook bejaard, daar gaat het niet om, maar hier op mijn kamertje merk ik daar niks van. Hier kan ik gewoon rommelen zoals ik zelf wil.
Hier in Holdert heb ik een paar leuke contacten. Met corona is het allemaal moeilijk. Ik zie mijn twee vriendinnen minder vaak, want je mag niet bij elkaar op de afdeling komen. Maar we kunnen wel samen naar buiten, naar het Rensenpark bijvoorbeeld. Daar drinken we dan een kopje koffie. Ik doe ook wel mee met sommige activiteiten die beneden in Holdert georganiseerd worden. Schilderen bijvoorbeeld, dat vind ik wel leuk.
Mijn kamertje Ik ben vaak genoeg verhuisd, ik denk wel een keer of zeven. Gelukkig ben ik wel makkelijk. Ik voel me snel ergens thuis. Je moet ook zelf dingen regelen en ondernemen hè, anders lukt het niet. Maar ik ben
Dit was vanaf het begin mijn huisje. Het is niet klein, maar groot genoeg en heel praktisch. En ik heb een heel mooi uitzicht! Dit is het mooiste plekje. Ik stond ingeschreven voor een appartement aan de overkant. Die zijn groter en hebben een extra kamer en een balkon. Toen kwam dit leeg. Ik belde Cor en hij zei ‘Ma, dat is toch groot zat voor u? En het uitzicht is veel mooier.’ Daar heb ik nooit geen spijt van gehad. Het is goed hier, dit is mijn kamertje. Bijna al mijn spullen zijn weg, maar de koekjespot van mijn moeder is er nog. Bij feestelijke gelegenheden komt die op tafel. Hij is mooi, hè? Ik dacht, ik doe er wat kersenbonbons in, voor de kleur. Nemen jullie een bonbon eruit? En wil je koffie of thee erbij?”
Gemeentedichter Berendy Gähler maakte een gedicht van het verhaal van Willy Van der Zanden.
Als het je gegund is, mag je oud worden. Vaak gaat dat gepaard met afnemende gezondheid, kracht en snelheid, en met het verlies van naasten en je rol in de samenleving. Het is een natuurlijke weg van afscheid nemen; meer en meer verwarm je je aan de herinneringen die je hebt meegenomen. Door met eerbied te kijken naar de weg die de oudere mens aflegt, groeit de compassie en het besef dat iedereen vroeg of laat afscheid neemt van (uiteindelijk) het leven zelf. Je wordt een herinnering. Dat ik in haar eigen taal en stijl mocht verwoorden hoe Willy dit beleeft en zo van haar ervaring iets tijdloos en blijvends kon maken, vind ik een eer.
Gemeentedichter Eddie Zinnemers maakte een gedicht van het verhaal van Gerrit Freriksen.
Gerrit Freriksen is een levensgenieter. Steeds als ik bij hem was, bood hij me een pilsje aan. Hij woont prachtig, op de hoogste verdieping in Holdert, met uitzicht op het Atlas Theater en Wildlands. Er is altijd reuring en daar houdt hij van. Hij heeft in zijn leven veel meegemaakt, stof genoeg voor een gedicht! De openheid en het vertrouwen van Gerrit was een verademing. In het gedicht gebruik ik bewust uitdrukkingen van hem. Ook paste ik het gedicht aan bij het ritme, de cadans van zijn manier van voordragen. Ik verheugde me op de bezoekjes en oefenmomenten. En natuurlijk op de presentatieavond, waarop Gerrit Freriksen zelf het gedicht gaat voordragen. Uiteraard zal een pilsje niet ontbreken.
Met intens plezier maakte ik in mijn leven vele aquarellen Er gaat gauw te veel verf op maar juist de lege witte plekken kunnen een heel verhaal vertellen
Het neerleggen van ’t potlood en het loslaten van de kwasten het was eigenlijk best een klap De mooiste schilderijen zijn door mijn kinderen uitgezocht een verhuizing is radicaal weet u en toch ook een hele grote stap
Ik heb het nu kunnen afsluiten want het is niet meer terug te halen zoals het gevoel eerder is geweest Om na een dag lang schilderen toch mijn bed weer uit te komen omdat ik nog een stukje maken wil gedreven door mijn schildersgeest
Als één van de weinige meisjes in die tijd werd ik van huis uit gestimuleerd om door te leren dat ik deze uitzonderlijke kans heb gekregen ben ik pas later in mijn leven echt gaan waarderen
In die tijd was werken en ook moeder zijn een uitzonderlijk en vooruitstrevend fenomeen van de kritieken heb ik mij weinig aangetrokken als moderne juf werkte ik daar gewoon omheen
Dankbaar en trots kijk ik terug op mijn leven ook al hebben de jaren mij steeds iets meer ontnomen wanneer ik gezellig samen met mijn kinderen ben denk ik nu bij mijzelf en zo is het goed gekomen
Berendy GählerSoms is het samen leven, voorwaar een moeilijk ding, ’t is nemen en ’t is geven, ‘t is vaak een strubbeling. Maar nu is mij gevraagd, een poosje stil te staan, en vrij en onversaagd, mijn leven door te gaan.
Ik ben de negentig voorbij, dat moet u maar geloven maar voel me vrij en blij, ik kijk nog niet naar boven. ’k Hou van een glaasje bier, getapt op een festijn, gezelschap doet mij veel plezier, dat vind ik reuzefijn.
Op mijn dressoir staat in zwart-wit, een veel bekeken kiek. mijn moeder, Deldenaar met pit, geloofde fanatiek, was streng maar ook sociaal, en zorgzaam bovendien, behulpzaam, amicaal, dat laat het prentje zien.
Ik wilde graag het zeegat uit, dat leek mij ruig en fier maar ‘k werd geen Jantje op ‘n schuit, wel stoere marinier. Na ’t leger werd ik spoorwegman, ging in Venlo in de kost, was kaartjesknipper-controleur, de trein dat was mijn post.
Ik woonde ook in Amsterdam, in een flat en op een boot, deelde huizen met collega Dolf, een leuke treingenoot. We gingen samen vaak op stap, we maakten mooie reizen, naar Canada, het is geen grap, we vielen in de prijzen.
Ik heb mijn leven echt gevierd, was zelfs prins Carnaval wat mij als paljas ’t meest pleziert, dat is een galabal. Dat laatste is een leuke grap, gemaakt door ene Toon, ik lachte mij voortdurend slap, zijn teksten: wonderschoon.
Hij zong over ballonnetjes, die dansten in de wind, over veel te vroege vogeltjes, die zongen als een kind. Over vierentwintig rozen en vader die gaat stappen en Mien waar is mijn feestneus, een liedje vol met grappen.
Nu woon ik dus in Holdert, m’n vrienden dicht bij mij, een leven vol herinnering, maar ’t is nog niet voorbij.
Ik blijf nog even hier op aard, geniet van al ’t gemak en voel me lekker niet bezwaard als ik een pilsje pak.
Eddie ZinnemersHet bijzondere aan het maken van een portret is altijd de ontmoeting, de kennismaking. Soms is het een kort moment, maar vaker nog gaat er een gesprek aan vooraf. Zonder het maken van contact met degene die ik fotografeer, verliest de foto voor mij zijn kracht.
Regelmatig krijg ik bekende mensen voor de camera, die eraan gewend zijn om gefotografeerd te worden. Dan ben ik extra alert om niet afgeleid te raken door wat ik al gezien of gelezen heb. Interessanter zijn de mensen die ik niet ken. De verhalen waar ik niets van weet, de onbekende omstandigheden waar ik de foto ga maken. Hoe zorg ik ervoor dat de mensen ontspannen zijn? En vooral: hoe stel ik mezelf open voor een nieuw gezicht en een nieuw verhaal? Als er maar even een band ontstaat tussen de persoon en mijzelf, waarbij ook de omgeving of de achtergrond een rol speelt, dan kan ik na afloop de camera met een goed gevoel weer opbergen.
Ik maakte kennis met de 15 bewoners van Holdert en hun verhalen. Iedere bewoner met een voorwerp met herinneringen in zijn of haar eigen kamer portretteren, dat was het vaste gegeven. Een sterke combinatie, want door de herhaling komen de individuen des te sterker uit. Met enorm veel plezier heb ik de mensen een beetje leren kennen en kwam ik met mooie foto’s thuis.
Harry CockEen concept van Ellen Kroeze - Atelier|Helderrood en Elke Beekman - Bureau Binnenwerk.
De tijd gaat voorbij en wat dat ieder van ons oplevert, is levenservaring. Dit is het kapitaal waarvan we in de loop van ons leven steeds meer vergaren. Door herinneringen en verhalen te delen, maken we als gemeenschap gebruik van dat kapitaal. Dat levert veel op: herkenning, begrip, kennis, om maar wat te noemen. En niet te vergeten: plezier! Er is wel een belangrijke voorwaarde: oprechte aandacht voor en nieuwsgierigheid naar je medemens. Stel je open voor het verhaal van de ander. Neem de tijd en luister. Dan ontstaat ruimte voor ontmoeting en verbinding.
We delen de verhalen door ze te verwoorden en te verbeelden. Dat doen we met kunst en cultuur. Kunst en cultuur zorgt voor ontmoeting en dialoog en draagt bij aan verbinding en betrokkenheid. Het doet een beroep op je verbeeldingskracht en is een manier om je te uiten (anders dan met woorden). Het gaat over zingeving, het raakt mensen en brengt het gesprek op gang. En iedereen ‘kan het’! Hoe we verhalen gaan verbeelden, is steeds weer anders. Wat willen deelnemers? Welke beeldende kunstvorm past daar het best bij? Het liefst kiezen we voor nieuwe ervaringen. Daarbij betrekken we ook andere kunst- en cultuurprofessionals. Van fotografen en theatermakers tot dansers en musici.
De verhalen en herinneringen aan onze kapstok vinden we langs twee sporen. Het ene spoor bestaat uit verhalen die niet vaak of nog nooit verteld zijn, maar die wel gehoord mogen worden. Langs het andere spoor liggen verhalen van mensen die uit beeld dreigen te verdwijnen. Of beter: mensen die we wel zien, maar dan meer als een groep, als een eenvormige categorie, en niet (meer) als individuele mensen. Ouderen, daklozen, ‘kwetsbare mensen’, om maar een paar voorbeelden te noemen. Door hun verhalen te delen, geven we hen weer een gezicht.
We willen individuele deelnemers weer een gezicht geven door hun verhaal te delen via kunst en cultuur. Tegelijkertijd hopen we zo ook bij te dragen aan een gemeenschap waar mensen elkaar kennen, begrijpen en respecteren. Waar het fijn wonen en leven is voor iedereen. Vanuit deze maatschappelijk drijfveer werken we daarom samen met organisaties en instellingen in het sociaal domein en daarbuiten. Want het leven is kort en de lijst met verhalen die verteld moet worden, is eindeloos.
Dit project is mede mogelijk gemaakt dankzij de financiële steun van gemeente Emmen en provincie Drenthe (Podium Platteland). Met dank aan Sicco Bijl, Anne de Jong en Boris Brink.
We voerden het project samen uit met woonwijkcentrum Holdert, onderdeel van Treant Zorggroep. Mede dankzij de betrokkenheid en enthousiasme van Anja Strijker en Saskia Schnoing, de inzet van vrijwilligers en het beschikbaar stellen van tijd, middelen en ruimte is het een prachtig project geworden.
In een vroeg stadium sloot ook fotograaf Harry Cock zich bij ons aan. Zijn portretten van de deelnemers in hun huiskamers zijn een onmisbaar en prachtig onderdeel van het project.
´Hart voor Holdert´ financierde de fraaie lijstjes om de schilderijen die Ellen maakte van de voorwerpen. Een gift met een ´gouden´ randje!
Fijn dat jullie meededen, theatermaker Femke Torensma, danseres Miranda van Toor, gemeentedichters Berendy Gähler en Eddie Zinnemers en koordirigent Marlies Hoorn!
Bedankt ook Dick Lubbersen, voor je inzet en betrokkenheid bij het hele project en vooral bij de vormgeving van dit boek.
Tot slot dank aan de echte sterren in de verhalen, de deelnemers:
Nel Horn-Broekhuizen, Truus de Vreede-Buiijng, Gerrit Freriksen, Antje Mulder-Geitz, Els Lubbers-van Balen, Betty Boelens-Timmer, Alie en Geert KoopsHadders, Tiny Westra-Sissing (†), Grietje van der Werf, Geesje Dries-Stel, Dinie Schuitema-Krul, Bieny Wösten-Zaan, Jan Plante en Thea Breukelaar-Te Kamp.
We kunnen het niet vaak genoeg zeggen: het was een feest om dit project met jullie samen te doen.
Elke Beekman en Ellen Kroeze