BUREN VAN DE MARKTEN Arnold Vanparijs de uitbaatster mijn grootmoeder nog gekend heeft.
© FABIENNE CLAES
Arnold Vanparijs woont al 16 jaar in de omgeving van premetrostation Lemonnier. Hij geeft les in het atheneum van Etterbeek en in zijn schaarse vrije tijd houdt hij zich vooral bezig met het maken van muziek. Op een ijskoude maandagmorgen hadden we een interessant en filosofisch gesprek met hem. De Vijfhoek: Valt het mee om te leven in de omgeving van Lemonnier? Arnold Vanparijs: Ik kan wel stellen dat het goed om te wonen is in onze buurt, de levenskwaliteit is de laatste jaren veel verbeterd. Als je er iets wil aan doen en genoeg bewoners kan mobiliseren lukt dat wel. Toen we daar pas kwamen wonen was dat nogal een ongure buurt. Maar ondertussen zijn de meeste dealers vertrokkenen en de straten veel properder geworden, met alle respect voor de vuilnisophalers. Dat zijn echte helden! Ben je een aangespoelde Brusselaar? Ja en nee, ik ben eigenlijk geboren in Etterbeek, verhuisd en dan terug hier komen wonen. Dat voelde aan zoals terug 6
thuiskomen. Ik ben opgegroeid in Vlijtingen, een deelgemeente van Riemst aan de grens met Nederlands Limburg. Mijn vader is Brusselaar en moeder Limburgse. Ik heb altijd familie in Brussel gehad, mijn grootmoeder, tevens mijn meter, woonde hier. We kwamen bijna elk weekend op bezoek. We bezochten de leuke plekjes, waarbij mijn vader optrad als gids, wandelden veel en gingen naar de winkels. Sommige handelszaken bestaan nu nog altijd zoals kaaswinkel Catherine in de Zuidstraat en Babouche in de Verversstraat, een zaak die alleen maar pantoffels verkoopt. Ik kwam daar als kind over de vloer en ga daar nu met mijn zonen sloffen kopen. De winkel is niet zo ver van waar we wonen en het rare is dat
Wanneer ben je dan in Brussel komen wonen? Ik had eerst nog een tussenstop in Leuven, waar ik studeerde. Toen ik daarna in Brussel naar de universiteit ging ben ik wel in Leuven blijven wonen, ik was daar barman zoals later in Brussel in de Monk. Na een tijdje vond ik Leuven echter te klein, ik kende daar als tapper zoveel mensen dat je op de duur niet meer wist: zijn dat nu vrienden, kennissen of klanten? Als iedereen je goeiendag zegt die je tegenkomt is het tijd om te vertrekken. In Brussel heb ik daar nog wel wat werk mee. (lacht) Nadat ik in 2001 op de Vismarkt in Brussel ben komen wonen, heb ik nog een tijdje in Leuven gewerkt, dan nog even in het onderwijs gestaan en tenslotte als barman in café Monk begonnen. Je deed dat heel graag? Het was mijn lust en mijn leven. Als tapper ben je goed geplaatst om mensen te leren kennen. Het is wel hard werken, fysiek zou ik dat nu niet meer aankunnen. Maar achter de toog staan is ook mensen samenbrengen, naar mensen luisteren. Ik vind dat een heel belangrijke job, vandaar dat mijn hart nu bloedt omdat de cafés gesloten zijn. Ik hoop dat ze het overleven, de cafés zijn voor mij toch de motor van de stad. Mensen ontmoeten er elkaar. Er ontstaan ideeën, relaties, er wordt gebrainstormd. Een café is een
creatief knooppunt. Je kan, nee, moet eigenlijk barman zijn vanuit een maatschappelijk engagement. Vanuit die filosofie was het niet moeilijk om naar het onderwijs te gaan. En dan nu het onderwijs? Inderdaad, heel essentieel. Als je wilt bijdragen aan een betere samenleving moet je dat doen via onderricht en vorming. Dat is hard nodig, zeker in een zo diverse stad als Brussel, waar heel de wereld samenkomt. Waar het ‘invoelen’ met onze cultuur niet altijd even vanzelfsprekend is. Het is goed dat je daaraan bijdraagt en zo een betere samenleving mee in de hand werkt. Mijn vroeger engagement bij Jeugd en Stad (organisatie van stadsklassen, Vlaamse jongeren van buiten Brussel die de hoofdstad ontdekken) maakte daar ook deel van uit en was daarop gebaseerd. In het begin voelden die jongeren zich wat onwennig maar op het einde van de week gedroegen ze zich als echte Brusselse ketjes, met meer zelfvertrouwen en minder wantrouwen. In welke school geef je les? Op dit ogenblik in het Atheneum van Etterbeek. Ik geef daar Nederlands in het voorlaatste en laatste jaar secundair onderwijs. Ik mag ook geschiedenis, Engels en esthetica geven. Het leerplan esthetica is vrij open: je hebt een gedeelte beeldende kunst en een gedeelte muziek. Muziek is zogezegd de klassieke vorm die we daaronder verstaan, maar ik heb de leerlingen vorig jaar een cursus jaz-
zgeschiedenis gegeven die uitmondde in hiphop en ze waren verbaasd dat hun favoriete muziek zijn oorsprong vond in de jazz. Kunst is ook heel belangrijk in de algemene ontwikkeling van de jeugd,
”
Cafés zijn de motor van de stad
ik probeer dat zoveel mogelijk aan mijn kinderen te verkondigen. We bezoeken samen tentoonstellingen, gaan naar concerten… Kortom, we proberen hen in interactie te laten treden met diverse uitingen van kunst. Superboeiend! Heb je het veel over kunst en cultuur met je leerlingen? We zijn op een punt gekomen dat de 17-18-jarige leerlingen van heel diverse afkomst ondertussen even goed over Herman de Coninck als over Perzische schrijvers kunnen meepraten. Ik had mijn leerlingen de opdracht gegeven om een gedicht in de stijl van het werk van Paul Van Ostaijen te maken en daar kwamen heel leuke dingen uit. Deze jongeren hebben misschien het voordeel dat ze in twee culturen staan, veel hangt af van hoe hun ouders in het leven staan, hoe zij zich met behoud van hun eigen cultuur hier geïntegreerd hebben. Hoe men het ook draait of keert, kinderen aarden naar hun ouders. Jullie hebben drie zonen die allen naar De Kleurdoos geweest zijn?