Het opleidingsonderdeel (OLOD) ‘Beroepsrollen in sociaal werk’ (kortweg: ‘Beroepsrollen’) helpt je om inzicht te krijgen in de verschillende beroepsrollen die je als sociaal werker inneemt. Deze kennis is essentieel voor praktijkgerichte OLOD’s zoals Maatschappelijk Engagement, Werkveldverkenning en Maatschappelijk Project: armoedebestrijding en sociale ongelijkheid. Samen met deze opleidingsonderdelen bereidt ‘Beroepsrollen’ je grondig voor op je praktijkervaring in stage en supervisie in modeltraject 2.
Het OLOD Beroepsrollen combineert verschillende werkvormen: hoorcolleges, gastlessen en werkcolleges.
Voor de werkcolleges en de verwerking van de gastlessen verwachten we dat je goed voorbereid bent. Tijdens de werkcolleges werk je actief aan het toepassen van wat je hebt geleerd in de hoorcolleges en gastlessen. Dit doen we door casussen te analyseren, actuele thema’s te bespreken, good practices te onderzoeken en inzicht te krijgen in sociaal werkpraktijken. Gastsprekers uit het werkveld delen hun ervaringen, zodat je een beter beeld krijgt van de beroepsrollen. Jouw actieve deelname, kritische reflectie en betrokkenheid zijn hierbij onmisbaar. Ze dragen niet alleen bij aan jouw leerproces en inzicht in de beroepsrollen, maar inspireren ook je medestudenten.
Ons doel is om jouw interesse in het sociaal werk verder aan te wakkeren en je te laten ontdekken hoe veelzijdig en uitdagend dit beroep is. We wensen je een inspirerende verkenningstocht in de wereld van de beroepsrollen binnen het sociaal werk!
De studiefiche van dit opleidingsonderdeel is te raadplegen via https://www.hogent.be/studiefiches/
Beschikbaar leermateriaal
OLOD Beroepsrollen maakt gebruik van volgend leermateriaal:
• Syllabus
• Powerpoints
• Oefeningen
• Opdrachten
• Casussen
• Gastlessen
Situering van het opleidingsonderdeel
In het sociaal werk werkveld worden verschillende indelingen gemaakt. De beroepsrollen in sociaal werk maken geen indeling van het werkveld maar hebben als doel om de complexiteit van de beroepsuitoefening te begrijpen. De beroepsrollen bieden je een hulpmiddel om de veelzijdigheid van het beroep te analyseren. Het is een middel om inzicht te krijgen in de verschillende rollen die een sociaal werker kan innemen in een steeds veranderende context en werkveld.
Je combineert als sociaal werker vaak verschillende beroepsrollen tegelijkertijd, die elkaar kunnen versterken maar ook spanningen kunnen opleveren. Door beroepsrollen te combineren kan je als sociaal werker een grotere impact hebben op de samenleving. Wat jij als sociaal werker voelt, denkt en wilt, kan echter ook botsen met de normen of verwachtingen van je organisatie of de maatschappij.
Als uitgangspunt van deze cursus nemen we de globale definitie van sociaal werk en verkennen we de waarden en doelen van sociaal werk en het concept duurzaamheid. Deze fundamenten van sociaal werk vormen de basis voor het innemen van elke beroepsrol.
Vanuit onze opleiding Sociaal Werk gebruiken we de beroepsrollen als een dynamisch kader, een manier om naar het beroep te kijken. De beroepsrollen zijn niet definitief of vaststaand, maar passen zich aan aan de tijd en de specifieke context van het werkveld. Het biedt een diversiteit aan manieren om te kijken naar en te reflecteren over het handelen van een sociaal werker.
Leerdoelstellingen
In het OLOD ‘Beroepsrollen in sociaal werk’ beogen we volgende
doelstellingen:
à Studenten informeren zich actief over de actuele ontwikkelingen in het sociaal werk aan de hand van diverse bronnen. (T)
à Op basis van actuele bronnen werken studenten inzichtelijk uit waar sociaal werk moet op inzetten door het innemen van de beroepsrollen. (T)
à Studenten maken een toepassing van de beroepsrollen door ze te linken aan SW-praktijken. (T)
à Studenten verduidelijken aan de hand van praktijkvoorbeelden welke kennis, vaardigheden en attitudes noodzakelijk zijn voor een sociaal werker bij het innemen van de beroepsrollen. (T)
à Studenten beschrijven eigen kennis, vaardigheden en attitudes om beroepsrollen in te nemen in sociaal werkpraktijken en welke aspecten hiervan nog dienen ontwikkeld te worden. (W&I)
à Studenten verduidelijken aan de hand van praktijkvoorbeelden wat de mogelijkheden en moeilijkheden zijn van het innemen van de beroepsrollen voor een sociaal werker. (W&I) à Studenten tonen de complexiteit van de beroepsrollen, zowel de complementariteit als de onderlinge spanningen aan. (T)
à Studenten koppelen de fundamenten van het sociaal werk uit de globale definitie aan praktijkvoorbeelden in het sociaal werk. (W&I) à Studenten onderbouwen een persoonlijke en kritische visie op de beroepsrollen in een correct vakjargon zowel mondeling als schriftelijk. (T)
Om deze doelstellingen te realiseren, hanteren we o.a. volgende onderwijsvormen: à Hoorcolleges à Onderwijsleergesprek à Oefeningen à Peerteaching à Lezing/getuigenis/gastspreker à Opdracht (projecten/casussen/discussie/zelfreflectie)
Hoe gebruik je deze syllabus?
Studietips
Studeer deze syllabus volgens onderstaande richtlijnen
• Bekijk de verschillende leermaterialen die dit opleidingsonderdeel ter beschikking heeft (PowerPoint, je nota’s, artikels, leerpad, …) en leg deze naast de syllabus.
• Lees goed wat je moet kennen en wat er van jou verwacht wordt.
• Dit opleidingsonderdeel is niet enkel gericht op reproduceren. We verwachten van jou een toepassingsgericht vermogen.
• Dit opleidingsonderdeel studeer je best in de diepte. Details zijn belangrijk.
• Maak tijd voor oefeningen en verwerkingsopdrachten in de werkcolleges en verbindt dit aan de inhouden van de syllabus
• Ontwikkel zelfreflectievragen na een hoofdstuk of op het einde van de cursus en formuleer hierop een onderbouwd antwoord.
Duiding pictogrammen syllabus
Leerdoelstellingen
Dit moet je kunnen aan het einde van een (hoofd)stuk.
Reflectievragen
Deze vragen helpen je om inzicht te verwerven en stimuleren kritisch denken
Voorbeeld of case
Deze verduidelijken de aangebrachte theorie door de praktijk te belichten.
Hoofdstuk 1 Sociaal werk als sociaal beroep
1.1 Inleiding
De kern van sociaal werk ligt in de interactie tussen het individu en de samenleving, waar de sociaal werker als bruggenbouwer opereert. In dit hoofdstuk ontdek je hoe sociaal werkers de balans vinden tussen het behartigen van individuele belangen en het realiseren van maatschappelijke verwachtingen We bespreken de bijzondere manier waarop sociaal werkers relationeel denken en handelen, gericht op sociale verandering en het realiseren van menswaardige levensomstandigheden voor iedereen
1.2 Sociaal werk als sociaal beroep
Een sociaal beroep is een professionele activiteit die zich essentieel verbonden weet met de wijze waarop sociale problemen in de samenleving gedefinieerd worden. Het “sociale” in sociaal werk heeft te maken met:
• De positie tussen individu en samenleving: de sociaal werker als bruggenbouwer bevindt zich tussen individu en samenleving. Dit vertaalt zich in twee benaderingen. In de eerste benadering richt sociaal werk zich overwegend op het afstemmen van individuele doelen en ambities van burgers op maatschappelijk gedeelde verwachtingen. In de tweede benadering geven sociaal werkers mee vorm aan de samenleving als een democratisch forum. Hier kan een spanningsveld ontstaan tussen enerzijds het mandaat dat de maatschappelijk assistent van de belanghebbenden (individuen of groepen) krijgt en anderzijds het maatschappelijk mandaat of de verwachtingen vanuit de overheid en samenleving tegenover de maatschappelijk assistent.
• Relationeel denken en handelen: het “sociale” in sociaal werk houdt ook relationeel denken en handelen in. Het gaat om sociale verhoudingen en interacties, en niet om kenmerken van individuen (Winance, 2004) Door sociale problemen vanuit een relationeel perspectief te bekijken, kunnen we komen tot een structurele visie, waarbij sociale ongelijkheid, sociale onrechtvaardigheid en sociale uitsluiting begrepen worden als een (re)productie van mensonwaardige sociale verhoudingen. Deze vorm van holistisch denken voorkomt dat individuen gereduceerd worden tot aspecten van hun identiteit, zoals nationaliteit, handicap, gender, … of benaderd worden vanuit negatief geduide verschillen op het vlak van omgangsvormen, inkomen, sociale en culturele voorkeuren, opvoedingsopvattingen, …
• Sociale rechtvaardigheid: het principe van sociale rechtvaardigheid betekent volgende opdrachten: aanvechten van negatieve discriminatie, erkenning van diversiteit, gelijke verdeling van beschikbare middelen, aanvechten van onrechtvaardig beleid en praktijken, werken in solidariteit. Door al deze elementen samen te nemen, ziet men ook dat sociaal werk raakt aan de bestaande orde van de samenleving en deze in vraag stelt waar één of meer van bovenstaande elementen geschonden wordt. Dit is opnieuw een voorbeeld van structureel werken.
1.3 De sociaal werker als beroepskracht
Het gaat om de wijze waarop we vormgeven aan sociale praktijken vanuit een sociaal werk perspectief. Het gaat bovendien om hoe we kijken naar en vormgeven aan de tussenkomsten en interventies van sociaal werkers (Bradt, 2009).
Dit alles leidt ook tot een eigen perspectief op kennis. Het gaat in sociaal werk om een eigen kijk op het begrijpen van en ingrijpen in het samenleven. Dat betekent dat sociaal werk een eigen theorievorming en een eigen onderzoeksperspectief heeft als handelingswetenschap en dus meer omvat dan het toepassen van kennis van de sociale wetenschappen en ook wezenlijk anders is dan een toegepaste wetenschap
1.4 De sociaal werker handelt op een bijzondere manier
De handelingen die we als sociaal werker ontwikkelen kunnen benoemd worden als sociaal-agogisch handelen. Het sociaal-agogisch handelen is gericht op vrijwel alle facetten van de interactie van het individu met zijn of haar omgeving. Het kan dus zowel gaan om persoonlijke zelfrealisatie als om het realiseren van menswaardige maatschappelijke en culturele verhoudingen. Het sociaal-agogische doel van het sociaal werk omvat twee elementen: het sociale doel en het agogische doel (Dumoulin & de Jong, 2009):
- Het sociale doel dat de professional zich stelt, is steeds de realisatie van een menswaardig bestaan (zie einddoel internationale definitie), zowel feitelijk (materieel) als vanuit beleving (immaterieel) en zowel op individueel niveau als op het niveau van de groep en samenleving.
- Het agogische doel dat de professional zich stelt is sociale verandering of ontwikkeling (zie algemene doelen sociaal werk). De term agogisch kan gelijkgesteld worden aan veranderkundig op één duidelijke voorwaarde: de professional werkt ontwikkelingsgericht en op basis van wederkerigheid De professional is niet de piloot, maar wel degene die veranderingen initieert, begeleidt en faciliteert in de verhouding individu-omgeving. In de dialoog wordt de richting bepaald.
De invulling van wat menswaardig is, vertrekt vanuit de fundamentele principes en waarden die inherent zijn aan het sociaal werk. De globale definitie van het sociaal werk identificeert, zoals hierboven vermeld, een aantal fundamentele waarden: sociale rechtvaardigheid, mensenrechten, collectieve verantwoordelijkheid en respect voor diversiteiten.
Een concretisering van wat als menswaardig gezien wordt, kan nooit een definitief bepaald worden. Deze invulling is onderhevig aan de tijd en context waarin sociaal werk vorm krijgt en is dus dynamisch. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat het sociaal werk een stuurloos schip is, waar belanghebbenden overgeleverd zijn aan de willekeur van maatschappelijk assistenten en maatschappelijke tendensen. Een voorbeeld is de formalisering van mensenrechten in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens, waar onvervreemdbare rechten geformuleerd worden: rechten die je hebt als mens en die ieder mens heeft ongeacht zijn of haar persoonlijke context. We zien, ook in België, dat verschillende landen deze rechten vertaald hebben in sociale grondrechten (tweede generatie mensenrechten), zoals recht op onderwijs, huisvesting, medische verzorging, ... Dit neemt echter niet weg dat er nog talloze onrechtvaardigheden zijn, waarbij soms zelfs wettelijke en maatschappelijke kaders de zelfrealisatie voor belanghebbenden en een menswaardig bestaan belemmeren. Denken we hierbij aan het recht op wonen dat voor heel wat mensen niet
Sociaal werk als sociaal beroep
gerealiseerd wordt vandaag. Een sociaal werker moet daarom blijvend kritisch kijken naar hoe begrippen als menswaardigheid worden ingevuld en een eigen positie innemen.
Het sociaal-agogisch handelen van de sociaal werker vindt plaats in tal van sectoren (zorg en welzijn, cultuur, educatie en onderwijs, (geestelijke) gezondheidszorg, sport en recreatie, justitie, wonen, stadsontwikkeling, openbaar bestuur, veiligheid, rechtspraak, werk en inkomen, religie en levensbeschouwing, politiek, recreatie, toerisme, vrije tijd...), over diverse levensdomeinen heen en vanuit diverse perspectieven.
Samengevat kunnen we stellen dat sociaal-agogen niet zozeer gericht zijn op het beschrijven van situaties (diagnostisch), maar op de dynamiek van het veranderen, samen met belanghebbenden. De combinatie van sociale en agogische doelen zorgt ervoor dat de beroepsbeoefening een fundamenteel normatieve en politieke invalshoek heeft. Sociaal werkers gaan methodisch aan de slag met de realisatie van sociale waarden van en binnen de samenleving en gericht op optimalisatie van een menswaardig bestaan voor alle leden van de samenleving. De professional moet permanent ethische afwegingen maken en een positie innemen tot wat binnen een bepaalde dimensie kan worden beschouwd als het (optimaal bereikbaar) menswaardige. Het is belangrijk om te zien dat dit bepaald – en soms beperkt – wordt door de maatschappij, de organisatie en de belanghebbende(n): voor een sociaal werker is het daarom van belang om steeds zicht te hebben op zijn of haar maatschappelijk en organisatorisch mandaat en zijn of haar positie tussen belanghebbende(n), de context en de samenleving.
Hoofdstuk 2 Fundamenten van sociaal werk
2.1 Inleiding
Sociaal werk is een beroep dat zich richt op het verbeteren van het welzijn van mensen en het aanpakken van sociale problemen, waarbij de sociaal werker opereert op het snijvlak van individuen en de samenleving.
In dit hoofdstuk ontdekt je hoe sociaal werk zich baseert op de waarden sociale rechtvaardigheid, collectieve verantwoordelijkheid, mensenrechten en respect voor diversiteit. Je leert aan de hand van voorbeelden hoe sociaal werkers bijdragen aan sociale verandering en ontwikkeling, sociale cohesie, empowerment en bevrijding van mensen, en hoe zij omgaan met ethische vraagstukken en maatschappelijke uitdagingen.
Dit hoofdstuk nodigt je uit om na te denken over jouw toekomstige rol als sociaal werker en hoe jij kunt bijdragen aan een rechtvaardige en inclusieve samenleving, gestoeld op deze centrale waarden en doelen van sociaal werk Deze fundamenten van sociaal werk vormen de basis voor het innemen van elke beroepsrol.
2.2 De globale definitie van sociaal werk
In het vormgeven van de beroepsrollen, zijn we vertrokken vanuit de globale definitie van het sociaal werk. Deze werd in eerste instantie geformuleerd in juli 2000 door de International Federation of Social Workers (IFSW), een internationale groepering van beroepsverenigingen van sociaal werkers. Na feedback en aanvullingen van internationale partners, keurde de algemene vergadering van de IFSW en de The International Association of Schools of Social Work (IASSW) in juli 2014 de uiteindelijke globale definitie goed:
“Sociaal werk is een praktijk-gebaseerd beroep en een academische discipline die sociale verandering en ontwikkeling, sociale cohesie, empowerment en bevrijding van mensen bevordert. Principes van sociale rechtvaardigheid, mensenrechten, collectieve verantwoordelijkheid en respect voor diversiteit staan centraal in sociaal werk. Onderbouwd door sociaalwerktheorieën, sociale wetenschappen, menswetenschappen en inheemse en lokale vormen van kennis, engageert sociaal werk mensen en structuren om levensuitdagingen en problemen aan te pakken en welzijn te bevorderen.” (IFSW, 2018)
Bij uitsplitsing lezen we:
- dat sociaal werk tegelijk een praktijkgericht beroep is en een academische discipline;
- dat er algemene doelen nagestreefd worden: sociale verandering en ontwikkeling, sociale cohesie, empowerment en bevrijding van mensen;
- dat dit gebeurt vanuit centrale waarden: sociale rechtvaardigheid, mensenrechten, collectieve verantwoordelijkheid en respect voor diversiteiten;
- dat hierbij gebruikt wordt gemaakt van bepaalde kennis: theorieën uit sociaal werk, sociale wetenschappen, menswetenschappen en (culturele) antropologie;
- dat het einddoel van sociaal werk gaat over het faciliteren en aanspreken/betrekken van mensen en structuren om levensuitdagingen op de (politieke en maatschappelijke) agenda te plaatsen en welzijn te verhogen.
Bij deze globale definitie willen we twee kanttekeningen maken. Ten eerste komt een definitie altijd tot stand in een specifieke context en probeert deze de verschillende opvattingen die er bestaan over sociaal werk te bevatten. In die zin is ook deze globale definitie aan verandering onderhevig. In de eerste versie van 1957 lag de focus vooral op het helpen van individuen en groepen om hen beter aan te passen aan de samenleving. In 1982 verschoof de aandacht naar sociale verandering. Mensenrechten en sociale rechtvaardigheid verschenen in 2000 in de definitie. In 2014 werden daar de collectieve verantwoordelijkheid en het respect voor diversiteit aan toegevoegd en kregen we een perspectief te zien dat nog sterker de nadruk legt op een structurele eerder dan op een individuele benadering.
De principes in de globale definitie kunnen we zien als essentially contested concepts (Gallie, 1956): het zijn concepten waar ultiem geen overeenstemming over bestaat vanwege hun politieke karakter. Ze stellen immers de vraag welke richting we willen uitgaan met onze samenleving en hierop zijn uiteenlopende antwoorden te geven. Deze vaststelling toont aan dat het sociaal werk dynamisch is en mee evolueert met tijd en context
Ten tweede wordt er in de laatste definitie ook gesproken over een ‘globale’ definitie en niet meer over een ‘internationale’. Dat laatste verwijst te veel naar natiestaten. Terwijl ‘globale’ zowel slaat op volkeren in de wereld als op globaal in de betekenis van overkoepelend.
Centraal staat het verdedigen en handhaven van mensenrechten en sociale rechtvaardigheid als motivatie en rechtvaardiging voor sociaal werk. De verwijzing naar collectieve verantwoordelijkheid benadrukt het belang van het feit dat burgers en overheid verantwoordelijkheid nemen voor elkaar en voor het milieu om die rechten te respecteren en te realiseren.
De doelen en waarden die in de globale definitie vermeld staan, zijn het uitgangspunt voor het innemen van de 7 beroepsrollen in sociaal werk. Deze zijn onderling sterk verweven met elkaar en vormen een geheel, de basis van waaruit een sociaal werker vertrekt om zijn/haar/hun handelen en denken vorm te geven. We nu gaan dieper in op de doelen en waarden van sociaal werk.
2.2.1 De doelen van sociaal werk
Sociaal werkers streven een einddoel na, nl. het faciliteren en aanspreken/betrekken van mensen en structuren om levensuitdagingen op de (politieke en maatschappelijke) agenda te plaatsen en welzijn te verhogen. We splitsen dit einddoel op in 4 concrete doelen die sociaal werkers nastreven in hun diverse en dagdagelijkse sociaal werkpraktijken.
2.2.2 Sociale verandering en ontwikkeling
Sociaal werkers vervullen een belangrijke rol als veranderingsagenten, zowel binnen de samenleving als in het leven van individuen, families en gemeenschappen. Ze streven naar het realiseren van een menswaardig bestaan en sociale rechtvaardigheid voor iedereen.
Sociale verandering heeft betrekking op het verbeteren van maatschappelijke structuren. Het gaat om het creëren van ontwikkelingskansen en de levenskwaliteit van mensen bevorderen, vb. toegang tot onderwijs en gezondheidszorg verbeteren, werken aan beleidsbeïnvloeding en de stem van mensen in een kwetsbare situatie vertegenwoordigen.
Sociale ontwikkeling verwijst naar het proces waarbij er veranderingen plaatsvinden in de manier waarop mensen samenleven en met elkaar omgaan. Dit kan over verschillende aspecten van het samenleven gaan, vb. het bevorderen van een meer open en tolerante houding t.o.v. andere mensen en groepen of het versterken van sociale netwerken.
Sociale verandering en ontwikkeling zijn dus nauw met elkaar verbonden. Sociale verandering focust op het veranderen van de structuren van de samenleving, terwijl sociale ontwikkeling zich richt op het verbeteren van het samenleven en omgaan met elkaar.
Bernard Hubeau (2018) gebruikt de beeldspraak van het streven van een sociaal werker naar de 'kleine utopie' als ook de 'grote utopie'. De kleine utopie verwijst naar een individuele benadering waarin menselijke waardigheid centraal staat. De grote utopie daarentegen verwijst naar structurele sociale rechtvaardigheid, waarvoor hervormingen noodzakelijk kunnen zijn. Beide utopieën zijn essentieel en moeten in harmonie worden nagestreefd, waarbij de kleinere, meer persoonlijke doelen stelselmatig bijdragen aan en gericht zijn op het grotere ideaal van een rechtvaardige samenleving gebaseerd op menselijke waardigheid.
Een sociaal werker begeleidt alleenstaande moeders die uitdagingen ervaren op verschillende levensgebieden zoals huisvesting, toegang tot kinderopvang en een gebrek aan opleiding of werk. Dit leidt niet alleen tot financiële stress, maar ook tot een negatief zelfbeeld bij veel moeders.
De kleine utopie: individuele benadering
De sociaal werker stelt een actieplan op voor Shari, een alleenstaande mama van 2 kleine kinderen. Er worden doelen vooropgesteld in overleg met Shari. Ze krijgt hulp van de sociaal werker bij het aanvragen van een werkloosheidsuitkering, het zoeken naar een andere woning en haar zoektocht naar kinderopvang zodat ze kan starten met een opleiding via de VDAB. Daarnaast stelt de sociaal werker groepssessies voor om het zelfvertrouwen en zelfbeeld van Shari te versterken. Deze aanpak richt zich op het herstel van menselijke waardigheid. Shari voelt zich gehoord en ondersteund in haar persoonlijke situatie.
De grote utopie: structurele sociale rechtvaardigheid
Tegelijkertijd blijft de sociaal werker zich bewust van de structurele ongelijkheden die Shari haar situatie mede heeft veroorzaakt. De sociaal werker sluit zich aan bij de Werkgroep
Signalenbundel Gent die structurele problemen bundelen die een sectoroverschrijdende aanpak vragen. Ze organiseren rondetafelgesprekken met beleidsmakers rond diverse thema’s en volgen zo de signalen op. Het streven naar de grote utopie is hier gericht op het creëren van een samenleving waarin alle alleenstaande moeders zoals Shari niet in armoede terechtkomen, omdat de structuren van de samenleving leiden tot meer sociale rechtvaardigheid.
De kleine utopie richt zich op de onmiddellijke hulp aan Shari. De grote utopie, daarentegen, is een langetermijnvisie die structurele hervormingen beoogt. Beide utopieën zijn met elkaar verweven: het werken op individueel niveau inspireert en voedt het streven naar sociale rechtvaardigheid op structureel vlak. Tegelijkertijd geeft de grote utopie richting en betekenis aan het individuele begeleidingswerk van de sociaal werker.
2.2.2.1 Sociale cohesie
Sociale cohesie is een kenmerk van de samenleving en verwijst naar de relaties tussen de leden van die samenleving. Het bindende effect van deze relaties wordt bepaald door gedeelde loyaliteiten en solidariteit, zoals socioloog Émile Durkheim al eind 19e eeuw benadrukte. Sociale cohesie speelt een cruciale rol in het bevorderen van verbondenheid en samenwerking binnen een samenleving.
Volgens de Vlaamse overheid omvat sociale cohesie: ‘de mate waarin mensen in gedrag en beleving uitdrukking geven aan hun betrokkenheid bij maatschappelijke verbanden. Dit kan plaatsvinden in hun persoonlijke leven, als burger in de maatschappij en als lid van de samenleving’. (Vlaanderen, 2024)
Deze benadering houdt een risico in, nl. dat we uitgaan van een modelburger die betrokkenheid t.o.v. de maatschappij kan tonen vanuit een individuele verantwoordelijkheid. Iedereen participeert aan de samenleving maar niet altijd zoals de samenleving dit verwacht.
Denken we hierbij aan het voorbeeld van een leerlingenraad in een secundaire school. Slechts een aantal leerlingen engageren zich voor de leerlingenraad van hun school en tonen daarmee een grote betrokkenheid t.o.v. het schoolgebeuren. Andere leerlingen zijn loyaal t.o.v. de school en stellen zich volgend op, zijn aanwezig, volgen de lessen en doen wat hen gevraagd wordt. En nog andere leerlingen stellen storend gedrag in de lessen, stellen regels in vraag of spijbelen. Vaak wordt er sanctionerend opgetreden t.o.v. de laatste groep leerlingen. Het kan interessant zijn om de dialoog met die groep leerlingen aan te gaan en hen te bevragen op de drempels waar zij tegenaan lopen. Zo krijg je als school informatie om deze leerlingen aan boord te houden en hen blijvend te laten verbinden met de school als instituut en onderdeel van de samenleving.
Voor sociaal werk is sociale cohesie niet alleen een doel, maar ook een cruciaal middel om de kwaliteit van leven te verbeteren, ongelijkheid te verminderen en kwetsbare groepen te ondersteunen. Sociale cohesie versterkt de bereidheid om samen maatschappelijke problemen aan te pakken. Dit richt zich niet alleen op het ondersteunen van individuen, maar ook op het versterken van gemeenschappen en het aanpakken van structurele ongelijkheid. Sociale cohesie biedt sociaal werkers een kader om de relaties tussen mensen te verbeteren en samenleven te stimuleren. Sociale cohesie helpt om collectieve verantwoordelijkheid te creëren voor het aanpakken van o.a. armoede en ongelijkheid.
2.2.2.2
Empowerment
Empowerment verwijst naar het proces waarbij individuen, organisaties en gemeenschappen meer grip krijgen op hun eigen situatie. Het concept is diep verankerd in de theorie en praktijk van het sociaal werk en biedt een waardevol kader om sociale rechtvaardigheid en persoonlijke ontwikkeling te bevorderen. Zoals Van Regenmortel (2002) het omschrijft: ‘Een proces van versterking waarbij individuen, organisaties en gemeenschappen greep krijgen op de eigen situatie en hun omgeving via het verwerven van controle, het aanscherpen van kritisch bewustzijn en het stimuleren van participatie. De ‘power’ in empowerment verwijst naar de aspecten ‘kracht’ en ‘macht’ Empowerment situeert zich op 2 niveaus:
1. Individueel niveau: Op dit niveau gaat empowerment over het aanspreken van de krachten van personen en hun omgeving. Het gaat om het versterken van het zelfvertrouwen, zelfredzaamheid en het ontwikkelen van vaardigheden.
2. Structureel niveau: hier gaat empowerment over het versterken van groepen in kwetsbare situaties om macht te verwerven en maatschappelijke veranderingen mee te bewerkstelligen. Dit omvat het aanpakken van ongelijkheid en het bevorderen van sociale rechtvaardigheid en participatie.
Het gaat dus niet om het louter versterken van individuen, maar ook om een benadering die de persoon verbindt met zijn omgeving en ook de samenleving aanspreekt op zijn verantwoordelijkheid om het welzijn van elke persoon te realiseren. Het gaat over het geven van macht aan groepen in kwetsbare situaties om maatschappelijke verandering te bewerkstelligen en mensen te betrekken bij de samenleving. Ook al is de theoretische onderbouwing van empowerment veel ruimer dan het individueel versterken van individuen, toch bestaat de valkuil om het daartoe te herleiden.
Een voorbeeld hierbij is het de voorwaardelijkheid die verbonden is aan het ontvangen van een werkloosheidsuitkering onder het mom van empowerend te werken t.o.v. werkzoekenden. Is het volgens jou de verantwoordelijkheid van werkzoekenden zelf om geactiveerd en geïntegreerd te worden in de maatschappij? Is het de verantwoordelijkheid van de maatschappij? Hoe kijk jij daar naar?
Mensen in een kwetsbare positie worden vaak geconfronteerd met negatieve aspecten van maatschappelijke instituties. Omwille van veel onuitgesproken regels, taal en andere drempels ervaren mensen in een kwetsbare situatie weinig verbinding met maatschappelijke instituties.
Sociaal werkers ondersteunen mensen in het herwinnen van controle over hun leven, helpen gemeenschappen mobiliseren en pleiten voor een beleid dat inclusiviteit en sociale rechtvaardigheid bevordert op diverse levensdomeinen Het vraagt om een holistische benadering die persoonlijke kracht combineert met structurele veranderingen.
2.2.2.3
Bevrijding van mensen
Sociaal werkers richten zich op het aanpakken van structurele oorzaken van onderdrukking en het bevrijden van mensen uit kwetsbare situaties. Paulo Freire, een invloedrijke pedagoog en denker, stelt dat ‘niemand iemand anders bevrijdt, noch iemand zichzelf bevrijdt, maar dat mensen zich enkel samen, in verband met elkaar, kunnen bevrijden.’ Dit idee benadrukt het belang van gezamenlijke proces van kritische bewustwording en collectieve actie. Sociaal werkers ondernemen acties om mensen samen te brengen, inzicht te krijgen in hun situatie en om collectieve acties te ondernemen om structurele ongelijkheden aan te pakken. Dit proces begint met kritische bewustwording: nl. inzicht krijgen in de machtsdynamieken en in factoren die onderdrukking en privileges in stand houden. Kritische bewustwording stelt mensen in staat om op te komen voor zichzelf en bij te dragen aan sociale verandering en mensen te bevrijden van onderdrukking.
Een sociaal werker begeleidt een vrouw die in een gewelddadige relatie zit en beslist om weg te gaan bij haar partner. De sociaal werker biedt haar niet alleen emotionele steun, maar helpt haar ook toegang te krijgen tot juridische hulp, opvang in een vluchthuis, en leidt haar toe tot andere diensten die haar helpen om haar leven terug op te bouwen. Dit proces van bevrijding gaat niet alleen over het beëindigen van de relatie, maar ook over het herstellen van haar gevoel van eigenwaarde en haar vermogen om keuzes te maken voor haar toekomst.
Sociaal werk helpt mensen om hun rechten te herwinnen, te leven zonder angst of onderdrukking, en hun volledige potentieel te benutten. Door mensen in staat te stellen zichzelf te bevrijden van sociale, economische of psychologische beperkingen, draagt sociaal werk bij aan de opbouw van een rechtvaardigere, inclusievere en meer gelijke samenleving. Bevrijding betekent dus zowel het wegnemen van externe obstakels (zoals armoede of discriminatie) als het versterken van interne capaciteiten (zoals zelfvertrouwen en autonomie).
2.2.3
De waarden van sociaal werk
Sociaal werk is een normatief en geen neutraal beroep. Sociaal werkers willen waarden realiseren in de uitoefening van hun beroep. De centrale waarden uit de globale definitie vormen het kompas voor het dagdagelijks handelen van sociaal werkers. We bespreken de waarden afzonderlijk maar ze zijn onderling sterk verbonden met elkaar.
2.2.3.1 Sociale rechtvaardigheid
Rechtvaardigheid is een principe dat vertrekt vanuit het idee van gelijkheid: iedereen heeft recht op hetzelfde basispakket aan rechten en vrijheden. Echter, we leven in een samenleving die gekenmerkt wordt door ongelijkheid, waarbij niet iedereen dezelfde toegang heeft tot kansen en middelen.
Sociale rechtvaardigheid gaat verder dan het basisprincipe van gelijkheid. Het richt zich specifiek op de herverdeling van sociale goederen en macht, met bijzondere aandacht voor de meest kwetsbare groepen in de samenleving. Het doel van sociale rechtvaardigheid is ervoor te zorgen dat iedereen niet alleen gelijke kansen, maar ook gelijke uitkomsten heeft. Dit betekent dat middelen en macht eerlijk worden verdeeld, zodat niemand achterblijft.
Een belangrijk aspect van sociale rechtvaardigheid is het problematiseren van onrecht en aanvechten van discriminatie. Sociaal werkers pleiten voor structurele veranderingen die gelijke kansen bevorderen en discriminatie tegengaan. Denken over sociale rechtvaardigheid is politiek: het gaat over hoe we ongelijkheden organiseren als samenleving en over wanneer en hoe we ongelijke uitkomsten compenseren.
Denken we hierbij aan het voorbeeld dat veel vrouwen minder loon ontvangen t.o.v. mannen in dezelfde functies. Of vluchtelingen die asiel vragen om zich in een land te vestigen maar botsen op voorwaarden en procedures die het recht op wonen, op onderwijs, op inkomen…in de weg staan.
Sociale rechtvaardigheid is niet hetzelfde als solidariteit. Sociale rechtvaardigheid gaat over de relatie tussen overheden en burgers (verticale relatie), terwijl solidariteit draait om de relatie tussen burgers onderling (horizontale relatie).
In de gezondheidszorg is er een verhoogde tegemoetkoming voor mensen met een lager inkomen. Dit is een concreet voorbeeld van sociale rechtvaardigheid, waarbij middelen herverdeeld worden om kwetsbare groepen te ondersteunen. De verhoogde tegemoetkoming zorgt ervoor dat mensen met een laag inkomen minder hoeven te betalen voor medische zorg, geneesmiddelen en ziekenhuisopnames. Dit initiatief helpt om ongelijkheden in de toegang tot gezondheidszorg te verkleinen. Door deze maatregel kunnen kwetsbare groepen zoals alleenstaande ouders, mensen met een vervangingsuitkering en gepensioneerden met een laag inkomen, de zorg krijgen die ze nodig hebben.
Daarnaast is er de rol van organisaties zoals Vlaams Netwerk tegen Armoede, die beleidsmakers blijven aansporen om structurele oplossingen te zoeken voor deze ongelijkheden in de maatschappij. Ze ijveren voor betere toegang tot huisvesting, onderwijs en de arbeidsmarkt, omdat deze levensdomeinen ook essentieel zijn voor het verminderen van ongelijkheid.
2.2.3.2 Mensenrechten
Mensenrechten zijn morele principes, die onvervreemdbare fundamentele rechten beschrijven waar een mens oprecht op heeft omdat hij/zij mens is. Ze gelden voor iedereen, ongeacht hun nationaliteit, gender, taal, religie of etniciteit. Ze zijn met andere woorden universeel, ze gelden voor iedereen altijd en zijn egalitair, ze zijn voor iedereen hetzelfde.
In de globale definitie wordt met mensenrechten zowel rechten van de eerste, tweede als derde generatie bedoeld.
1. Eerste generatie: Burgerrechten en politieke rechten, zoals vrijheid van meningsuiting en het recht op vereniging.
2. Tweede generatie: Sociaaleconomische en culturele rechten, zoals recht op arbeid, onderwijs, en huisvesting.
3. Derde generatie: Collectieve rechten, gericht op milieu en duurzaamheid, zoals het recht op een gezonde leefomgeving en biodiversiteit. Deze generatie benadrukt ook de rechten van toekomstige
generaties en sociale duurzaamheid. We zoomen in deel 3.3 verder in op deze derde generatie rechten, met name duurzaamheid.
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) verscheen in 1948, na de Tweede Wereldoorlog om te garanderen dat de gruwelijkheden van de oorlog nooit meer zouden gebeuren. In diezelfde periode ontstaat de verzorgingsstaat en wil de overheid zich garant stellen voor het welzijn en een menswaardig bestaan voor alle burgers. De UVRM kent zijn vertaalslag in de Belgische wetgeving door sociale grondrechten te verankeren in de Belgische grondwet. Recht op arbeid, behoorlijke huisvesting en sociale zekerheid zijn daar enkele voorbeelden van.
Sociaal werkers zetten zich in voor de realisatie van mensenrechten, door toegang tot rechten te vergemakkelijken, hiaten in wetgeving te signaleren en uitsluiting te bestrijden. Ze zijn zowel uitvoerders als vormgevers van sociale rechten en moeten ethische afwegingen maken, soms in strijd met persoonlijke of maatschappelijke normen.
Mensenrechten zijn als het ware het kompas voor het sociaal werk. Mensenrechten zijn tegelijkertijd een toetsingsinstrument (zijn ze gerealiseerd?) en een streefdoel (hoe kunnen we de samenleving zo vormgeven dat mensenrechten en sociale rechtvaardigheid gerealiseerd worden?). We benoemen dit als het onderscheid tussen de waarborgfunctie en de sociaal-politieke functie van mensenrechten.
Mensenrechten vervullen dus een dubbele rol, nl. als referentie- en als handelingskader
1. Waarborgfunctie: Sociaal werkers realiseren vaak op individueel niveau toegang tot mensenrechten, zoals gezondheidszorg of sociale huisvesting. Mensenrechten gelden hier als toetsingsinstrument. Sociaal werken willen mensen aan hun recht laten komen.
2. Sociaal-politieke functie: Een uitsluitende focus op de waarborgfunctie houdt het risico in dat rechten als louter individueel worden gezien. Dit wordt ook door Nussbaum (2000) benadrukt. Sociaal werkers werken ook op structureel niveau aan mensenrechten. Ze transformeren de samenleving om ongelijkheid te verminderen en sociale rechtvaardigheid te bevorderen. Dit vraagt om een kritische blik op maatschappelijke structuren en actieve betrokkenheid, zoals beleidsbeïnvloeding en nabijheid van de sociaal werker in kwetsbare situaties. Het vraagt het ingrijpen op structurele bestaansvoorwaarden en hulpbronnen. Mensenrechten zijn hier een streefdoel. Sociaal werkers willen mensen tot hun recht laten komen. Een rechtvaardige samenleving moet niet enkel zorgen dat mensen kunnen voorzien in hun minimale levensbehoeften (waarborgfunctie) maar zich volwaardig kunnen ontplooien en participeren aan de samenleving. (Sociaal werkconferentie, 2018; Opinie Knack, 2018; Nussbaum, 2000)
Een concreet voorbeeld van het toepassen van mensenrechten in het sociaal werk is het project "Huizen van het Kind" in Vlaanderen. Dit project richt zich op het waarborgen van sociale grondrechten zoals toegang tot gezondheidszorg, onderwijs, en een veilige leefomgeving voor gezinnen en kinderen.
1. Waarborgfunctie: Huizen van het Kind bieden laagdrempelige hulp aan kwetsbare gezinnen. Denk hierbij aan gratis advies over opvoeding, ondersteuning bij het aanvragen van kinderbijslag, of toegang tot betaalbare kinderopvang. Dit illustreert
hoe sociaal werkers mensenrechten waarborgen door hen te helpen bij het verkrijgen van basisrechten en diensten.
2. Sociaal-politieke functie: De werking van Huizen van het Kind gaat verder dan individuele hulpverlening. Er wordt ook gewerkt aan beleidsverandering en structurele verbeteringen. Bijvoorbeeld door cijfers te verzamelen over kinderarmoede in een stad of gemeente en dit bij beleidsmakers aan te kaarten.
De huidige tendensen van responsabilisering, conditionalisering en criminalisering zetten sociale grondrechten onder druk. Responsabilisering gaat over de tendens waarbij burgers worden aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheden en gedrag, vb. de werkloosheidsuitkering die in tijd beperkt wordt. Conditionalisering zien we terug in het ‘voor wat hoort wat’ principe. Criminalisering of sanctionering komt tot uiting in het bestraffen van burgers, vb. door schooltoeslag terug te vorderen bij ouders als hun kinderen teveel B-codes hebben. Deze tendensen leggen meer verantwoordelijkheid bij het individu, stellen voorwaarden aan rechten en gebruiken de inperking van rechten als strafmaatregel. Dit leidt tot stigmatisering en versterkt ongelijkheid. (Reynaert & Nachtergaele, 2015)
Door de herstructurering van de verzorgingsstaat wordt de verhouding tussen de eigen verantwoordelijkheid van het individu en de publieke verantwoordelijkheid geherdefinieerd. In de actieve welvaarstaat verschuift de verantwoordelijkheid voor zorg naar eigen sociale netwerken. (Tonkens, 2014) Er komt een grote nadruk op integratie in de arbeidsmarkt en verantwoord burgerschap. We stevenen af op een participatiesamenleving of een ‘doe-het-zelf-samenleving’. (Huyse, 2014). Processen van collectiviteit en solidariteit worden verlaten voor individualiteit en eigen verantwoordelijkheid. Sociale dienstverlening van de overheid wordt subsidiair t.o.v. burgerparticipatie. Hoewel dit sociale cohesie kan versterken, brengt het risico’s met zich mee, zoals ongelijkheid in toegang tot zorg en het niet realiseren van een menswaardig bestaan.
Mensenrechten dagen dus de ruimere samenleving en ook sociaal werkers uit om kritisch om te gaan met de wijze waarop de samenleving zelf is georganiseerd. Dit kan op heel verschillende manieren: door in dialoog te gaan met beleidsmakers, door aan de hand van cijfermateriaal sociale wantoestanden aan te klagen, door hun stem te laten horen in het publieke debat, door deel te nemen aan protestacties, door voorwaarden te creëren zodat mensen van wie de rechten niet gerealiseerd zijn zelf het woord kunnen nemen en hun grieven kunnen uitdrukken, ... Maar bovenal door nabij te zijn in de leefwereld van mensen in de meest kwetsbare situaties.
2.2.3.3 Collectieve verantwoordelijkheid
Collectieve verantwoordelijkheid vormt de basis voor het realiseren van mensenrechten. Mensenrechten kunnen alleen gerealiseerd worden als mensen verantwoordelijkheid voor elkaar en hun omgeving opnemen.
Door collectieve verantwoordelijkheid te integreren in hun dagelijkse praktijk, kunnen sociaal werkers bijdragen aan een samenleving waarin solidariteit en wederzijdse zorg centraal staan. Dit is essentieel voor het bevorderen van sociale rechtvaardigheid en het waarborgen van mensenrechten voor iedereen.
SAAMO is een organisatie die de waarde collectieve verantwoordelijkheid in projecten voorop plaatst. Bewoners van kwetsbare buurten worden samengebracht om gemeenschappelijke problemen aan te pakken, zoals kwaliteit van wonen, energiearmoede of toegang tot diensten…
In de huidige samenleving is er echter een groeiende tendens naar individualisering en het benadrukken van eigen verantwoordelijkheid. Deze ontwikkeling kan de collectieve verantwoordelijkheid ondermijnen en vormt een uitdaging voor sociaal werkers. Zij worden geconfronteerd met de taak om de waarde van collectieve verantwoordelijkheid centraal te blijven stellen in hun werk en hier beleidsmatig ook te blijven voor ijveren.
2.2.3.4
Respect voor diversiteiten
Diversiteit wordt in het meervoud geplaatst omdat het verwijst naar een veelheid van kenmerken. Het omvat aspecten zoals leeftijd, gender, sociale klasse, cultuur, taal, etniciteit, seksuele identiteit en samenlevingsvormen. Deze diversiteiten beïnvloeden hoe mensen zichzelf zien en hoe ze interageren met hun omgeving.
Als sociaal werker is het noodzakelijk om telkens opnieuw aandacht te hebben voor de individuele beleving van de belanghebbenden. Het is belangrijk actief te luisteren en bewust te vragen naar hoe zij hun eigen situatie ervaren. Een valkuil hierbij is om deze ervaringen te interpreteren op basis van ons eigen referentiekader, eerdere ervaringen of zelfs vooroordelen. Een voorbeeld hiervan is dat je als sociaal werker zelf kind bent van gescheiden ouders en vanuit die ervaringen een invulling geeft aan de beleving van een echtscheiding voor belanghebbenden. Hiervoor verwijzen we ook naar OLOD Professionele Identiteit, waar deze inhouden aan bod komen.
Het aannemen van een houding van respect en inleving vereist dat sociaal werkers zich voortdurend afstemmen op de behoeften en verwachtingen van de belanghebbenden. Dit betekent dat sociaal werkers flexibel, empathisch en bewust moeten zijn van hun eigen perspectieven, om zo oprechte en ondersteunende relaties op te bouwen met hun belanghebbenden. Reflecteren en een reflectieve werkpraktijk zijn hierbij een belangrijke sleutels om deze waarde te realiseren als sociaal werker.
2.3 Sociaal werk en duurzaamheid
Zoals in het vorige deel aangehaald, bestaan de fundamenten van het sociaal werk uit essentially contested concepts, begrippen waar ultiem geen overeenstemming over bestaat. Daarom kan geen enkele definitie gezien worden als volledig. Binnen de theorie en praktijk van het sociaal werk zien we dan ook zinvolle aanvullingen en correcties. In deze cursus willen we ingaan op duurzame ontwikkeling, volgens sommige auteurs de noodzakelijke focus van het sociaal werk in de 21ste eeuw.
Duurzaamheid is ook een essentially contested concept. We gaan nu dieper in op de begrippen duurzaamheid en duurzame ontwikkeling en belichten de betekenis hiervan voor het sociaal werk.
Volgens de definitie van duurzame ontwikkeling in het Brundtland-rapport van de VN-commissie (1987) is is duurzame ontwikkeling, de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien, in gevaar te brengen. Bij duurzame
ontwikkeling is er sprake van een ideaal evenwicht tussen ecologische, economische en sociale belangen. Alle ontwikkelingen die op technologisch, economisch, ecologisch, politiek of sociaal vlak bijdragen aan een gezonde aarde met welvarende bewoners en goed functionerende ecosystemen zijn duurzaam.
Duurzame ontwikkeling vraagt dus een holistische aanpak waarbij sociale, ecologische en economische aspecten worden geïntegreerd. Wanneer we de rol van sociaal werk bekijken, dan merken we dat het sociaal werk aandacht heeft voor de persoon en zijn omgeving (het sociale), maar er niet steeds in slaagt om die omgeving ruimer te zien dan de sociale omgeving. Het fysische, natuurlijke aspect van de wereld en de impact hiervan op welzijn worden onderbelicht (Dominelli, zd; Norton, 2009). Volgens Peeters (2010, p. 46) wekt dit verwondering “want goed sociaal werk betrekt zich steeds op de ruimere context”.
Er zijn verschillende redenen om van duurzaamheid een centrale waarde te maken binnen sociaal werk
Ze houden verband met de focus van het sociaal werk, nl. het streven naar sociale rechtvaardigheid en structureel werken, nl. het zoeken van een structurele oplossing voor collectieve problemen.
• Sociale rechtvaardigheid
Sociaal werkers komen tussen in situaties van onrecht en uitsluiting. Ze beogen een sociaal rechtvaardige samenleving maar op het snijpunt tussen het sociale en het ecologische zien we een aantal onrechtvaardigheden onstaan.
Groepen in kwetsbare situaties worden disproportioneel getroffen door milieuproblemen zoals luchtvervuiling, geluidsoverlast en slechte huisvesting. Dit resulteert in hogere gezondheidsrisico’s en een lagere levenskwaliteit vergeleken met sociaal sterkere groepen (Oosterlynck e.a., 2019).
Maatregelen zoals het verhogen van tarieven voor energie of water vanuit het principe "de vervuiler betaalt" kunnen bestaande ongelijkheden vergroten. Zonder sociale correcties dragen mensen in armoede onevenredig de lasten van klimaatmaatregelen wat onrechtvaardig is (Stroobants & Van Hootegem, 2019).
Overheidsmaatregelen zoals subsidies voor energiebesparende investeringen zijn vaak niet toegankelijk voor mensen in armoede, omdat zij de kosten vooraf niet kunnen dragen. Dit versterkt bestaande ongelijkheden (Stroobants & Van Hootegem, 2019).
Deze situaties geven aanleiding voor sociaal werkers om te blijven opkomen voor kwetsbare groepen in de maatschappelijke discussie over duurzaamheid.
• Structurele oplossingen voor collectieve problemen
Duurzaamheid binnen sociaal werk vraagt om structurele oplossingen die verder gaan dan individuele verantwoordelijkheid. De ongelijkheid in toegang tot duurzame keuzes zoals biologische voeding, energiezuinige woningen en elektrische voertuigen, vereist een systeemverandering. Zo niet blijven deze zaken enkel weggelegd voor de rijkere middenklasse. Het is dus noodzakelijk om de structuren van de samenleving aan te passen en niet het individueel gedrag van mensen.
Enkele voorbeelden van structurele maatregelen zijn:
- Wijkgerichte renovatieprojecten in kwetsbare wijken zoals bijvoorbeeld het project Gent knapt op.
- Investeringen in openbaar vervoer om de mobiliteit van mensen in een kwetsbare situatie te verbeteren.
- Betaalbare energieoplossingen die rekening houden met inkomensongelijkheid.
Sociaal werkers spelen een cruciale rol door deze structurele oplossingen te bevorderen, beleid te beïnvloeden en te zorgen voor een gelijke toegang tot duurzame middelen.
Verenigingen waar armen het woord nemen benadrukken dat de strijd voor duurzaamheid hand in hand moet gaan met de strijd tegen sociale ongelijkheid. Participatie in het ontwerp en de uitvoering van duurzaamheidsbeleid van mensen in kwetsbare situaties is hierbij noodzakelijk Dit verwijst ook naar een participatief gecorrigeerd beleid wat wordt toegelicht bij de beroepsrol Medevormgever aan sociaal beleid.
In dit opleidingsonderdeel nemen we de waarde duurzaamheid expliciet mee als overkoepelende waarde voor de beroepsrollen. Duurzaamheid is dan ook terug te vinden in elke beroepsrol. Enerzijds is er de holistische insteek of een gelijktijdige aandacht voor de sociale, ecologische en economische dimensie van sociale problemen. Anderzijds moet binnen elke beroepsrol aandacht gaan naar duurzame, structurele veranderingen.
2.4 Toepassing op de fundamenten van sociaal werk
In wat volgt, passen we de fundamenten van het sociaal werk toe op een sociaal werkpraktijk. We kiezen hier voor het project ‘Rabot op je bord’ van SAAMO Gent.
2.4.1
Wat is SAAMO Gent?
SAAMO Gent komt op voor het recht op een menswaardig leven voor mensen in maatschappelijk kwetsbare posities: mensen in armoede, sociale huurders, thuislozen, alleenstaanden, mensen zonder wettig verblijf, laaggeschoolde langdurig werklozen, … (SAAMO Gent, 2023).
SAAMO Gent wil deze mensen opnieuw greep laten krijgen op hun leven en hun omgeving. Door hen actief te betrekken bij activiteiten en samen met hen aan de slag te gaan in projecten, willen ze politici ertoe aan zetten om uitdrukkelijk te kiezen voor armoedebestrijding, solidariteit en herverdeling. Ze gaan er immers van uit dat iedereen wint bij sociaal beleid.
Iedereen heeft recht op een goede job, op sociale bescherming, behoorlijke huisvesting, een gezond leefmilieu, cultuur en ontspanning. Zo staat het in de Belgische Grondwet. In onze samenleving zijn er echter mensen voor wie deze grondrechten dode letter blijven. Zij worden op het tweede plan geschoven door maatschappelijke mechanismen die uitsluiting en achterstelling veroorzaken en in stand houden. SAAMO Gent werkt aan deze fundamentele mensenrechten: recht op wonen, recht op arbeid en recht op maatschappelijke dienstverlening.
SAAMO Gent betrekt mensen én structuren om de samenleving te sturen in de richting van meer sociale rechtvaardigheid en de realisatie van een menswaardig bestaan voor eenieder. Binnen recente projecten heeft
SAAMO Gent ook oog voor duurzaamheid. Hieronder gaan we in op een van deze projecten, namelijk “Rabot op je Bord”.
2.4.2 Rabot op je bord
“Rabot op je Bord” is een project dat zich situeert binnen de Rabotwijk van Gent. Met groenten– en fruitoverschotten van supermarkten die nog perfect in orde zijn, maken vrijwilligers lekkere gerechten zoals vegetarische sauzen, groentespreads, confituur, ... die iedereen kan kopen in de Sociale Kruidenier Rabot (SAAMO Gent, 2023).
De Sociale Kruidenier Rabot is een buurtwinkel die een basisaanbod aan voeding, onderhouds- en verzorgingsproducten verkoopt aan mensen met een beperkt inkomen. Iedereen is echter welkom om de zelfgemaakte producten van “Rabot op je Bord” te kopen.
Er zijn een aantal basisuitgangspunten die een essentieel onderdeel vormen van het project “Rabot op je bord”:
- KORTE KETEN: De producten worden gemaakt met groenten– en fruitoverschotten van supermarkten die nog perfect in orde zijn.
- DUURZAAM: Groenten en fruit die niet verkocht worden in de sociale kruidenier worden herwerkt tot nieuwe producten. Niets gaat verloren.
- GEZOND: Zonder bewaarmiddelen en met een laag suikergehalte, vegetarisch en hoofdzakelijk biologisch.
- TEWERKSTELLING OP MAAT: Vrijwilligers, mensen uit arbeidszorg, art. 60, … staan in voor de bereiding van de producten. Op termijn willen ze ook medewerkers binnen de lokale diensteneconomie aanwerven.
- SOLIDAIR: Een deel van de producten wordt verkocht aan marktprijs, een deel aan een lagere prijs voor mensen met een beperkt inkomen. De opbrengst gaat naar de werking van de Sociale Kruidenier Rabot.
Het “Rabot op je Bord”-project is een mooi voorbeeld van duurzaam sociaal werk en de samenhang tussen economische, sociale en ecologische aspecten. “Rabot op je Bord” levert niet enkel voedsel aan een lage prijs, maar brengt ook een diverse groep mensen/vrijwilligers samen rond de ecologische kwestie van voedseloverschotten. De werking zet in op groepsvorming en ondersteunt sociale netwerken van mensen in een kwetsbare situatie. De prijsdifferentiatie bij de Sociale Kruidenier zet een economisch herverdelingssysteem op buurtniveau in gang: kapitaalkrachtige mensen die de producten kopen aan marktprijs dragen bij aan de werking van “Rabot op je Bord”. Deze werking zorgt er op haar beurt voor dat mensen met een beperkt inkomen ook toegang krijgen tot gezonde, lokale en betaalbare voeding. De sociaal werkers die binnen dit project aan de slag gaan zetten meerdere beroepsrollen in. Wat deze zijn, bespreken we op het einde van de cursus waar we opnieuw het praktijkvoorbeeld “Rabot op je Bord” gebruiken om een toepassing te maken.
Hoofdstuk 3 Beroepsrollen
3.1 Inleiding
In deze cursus schuiven we zeven beroepsrollen naar voren die sociaal werkers in de samenleving kunnen innemen. Deze lijst is niet exhaustief, maar is wel een weergave van onze visie op sociaal werk. We beseffen dat een opdeling van het beroep in beroepsrollen ten dele artificieel is: we gaan ervan uit dat sociaal werkers verschillende rollen tegelijkertijd kunnen opnemen en dat er eventuele spanningen bestaan tussen de verschillende beroepsrollen (zie ook eerdere opmerkingen in de proloog).
We onderscheiden de volgende beroepsrollen:
1. Communicator
2. Medevormgever aan sociaal beleid
3. Sociale innovator
4. Organisatieontwikkelaar
5. Tolk
6. Frontliniewerker
7. Netwerkbouwer
In wat volgt, werken we deze beroepsrollen verder uit.
3.2 Beroepsrol Communicator
3.2.1. Dialoog als fundament
Communicatie kunnen we zien als de allereerste stap in het verhogen van welzijn: de sociaal werker luistert naar het verhaal van de belanghebbende, stelt vragen, probeert onder woorden te brengen wat de belanghebbende probeert duidelijk te maken en tracht in kaart te brengen welke hulpvraag of hulpvragen gesteld worden. In deze dialoog wordt vertrokken vanuit respect voor de eigenheid en de uniciteit van elke persoon. Het belang van luisteren en het in dialoog gaan, werkt positief naar het installeren van een vertrouwensrelatie tussen de sociaal werker en de belanghebbende(n), een noodzakelijke basis om te kunnen werken binnen het sociaal werklandschap.
Om te vermijden dat de werkwijze afhankelijk wordt van de persoon van de professional en dus willekeurig is, is transparantie in afwegingen en besluitvorming een voorwaarde (Vlaeminck, Saelens, & Malfliet, 2010)
Denk hierbij aan de grote verschillen die er kunnen zijn in de leefwereld van de hulpvrager en sociaal werker, verschillen in waarden en normen enzovoort die een mogelijke invloed kunnen hebben op de werkwijze van de sociaal werker. Het is net essentieel in de rol van communicator om te luisteren, door te vragen wat de betekenis is van de leefwereld, de waarden en normen van de hulpvrager. De dialoog is dus niet zomaar een methodiek, maar essentieel om aan goed sociaal werk te kunnen doen.
Reflectieve vraag:
Wat zou een mogelijke waarde, een manier van leven ... kunnen zijn die voor jou niet vanzelfsprekend is, waar je weinig mee in contact komt?
Sociaal werk is een beroep waarbij haalbare doelen geformuleerd worden, in samenspraak met belanghebbenden. Om in communicatie te treden met zijn of haar belanghebbenden over wenselijke doelen, maakt de sociaal werker gebruik van theoretische kaders (zoals vormen van communicatie, visies op cultuur en communicatie, het formuleren van leerdoelen via DART1, gesprekstechnieken, …), waarbij gestreefd wordt naar een hogere mate van welbevinden bij de belanghebbenden. Het is noodzakelijk om niet zelf in te vullen wat er moet bereikt worden, maar samen met de belanghebbenden vanuit dialoog op zoek te gaan naar welke kleine stappen er kunnen gezet worden om het welzijn te verhogen.
Deze expertise wordt niet alleen op micro-, maar ook op meso- en macroniveau ingezet. Sociaal werkers zijn bedreven in het leggen van contacten, zowel met belanghebbenden, met collega’s, met andere disciplines en met andere organisaties.
Door een integrale visie (cf. het holistisch perspectief als uitgangspunt) op situaties kunnen ze meerdere perspectieven innemen en (over)wegen: ze zijn in staat om uiteenlopende waarden met elkaar te
1 DART staat voor concreet haalbare leerdoelen opstellen. Het is een ezelsbruggetje dat staat voor Doel, Activiteiten, Resultaat en Tijd. Zie OLOD Professionele Identiteit.
confronteren, ook als het gaat om tegenstrijdigheden en dilemma’s. Sociaal werkers hebben geen consensus als doel, wel willen ze ruimte geven aan verschillen.
De beroepsrol Communicator kunnen we verder opsplitsen in twee polen: de sociaal werker als interpersoonlijke Communicator en als maatschappelijke Communicator.
3.2.2. De sociaal werker als interpersoonlijke Communicator
Sociaal werkers communiceren met hun belanghebbende(n), staan stil bij hun behoeften en verwachtingen en doen aan vraagverheldering via gesprekstechnieken. Eenmaal de vraag duidelijk is voor de sociaal werker en de belanghebbende, kan het ondersteuningsproces van start gaan. Een hulpvraag is niet altijd onmiddellijk duidelijk. Er kan ook een vraag achter de hulpvraag schuilen. Net door de rol van Communicator in te nemen, wordt duidelijk wat de noden zijn van de hulpvrager.
Een jongere komt langs bij het JAC en stelt de vraag naar alleen wonen. Door een goede vraagverheldering van de hulpverlener, wordt duidelijk dat er conflicten thuis zijn die doorwegen.
Een valkuil voor de sociaal werker is dat hij/zij aangeeft wat de beste stappen in aanpak zijn voor de situatie van de belanghebbende vertrekkende vanuit zijn/haar eigen referentiekader. Belangrijk is dat je afstand kan nemen van je eigen referentiekader en aandacht kan schenken aan het referentiekader van je belanghebbende, dat fundamenteel kan verschillen. In OLOD Professionele Identiteit wordt hier dieper op ingegaan hoe je hier alert voor kan zijn.
Naast het in dialoog gaan met de belanghebbenden (micro-niveau), is het even belangrijk om als sociaal werker in overleg te gaan met jouw eigen team of met andere teams (meso-niveau). Jouw team betekent een meerwaarde in het samen denken rond de noden van de belanghebbende. De organisatie waarbinnen je werkt, vertrekt bovendien vanuit bepaalde waarden en vanuit een bepaalde visie, die mee jouw handelen zal sturen.
3.2.3.
Als straathoekwerker ben je betrokken bij jouw ‘gasten’. Je ziet hoe een ‘gast’ van jou die je al lang kent, aan het afglijden is. Je bespreekt de situatie van jouw gast met jouw collega’s die jou een ander perspectief brengen om op maat, tempo van jouw gast te blijven werken.
De sociaal werker als maatschappelijke Communicator
Naast interpersoonlijke communicatie, vanuit de eigen organisatie en team, met specifieke waarden en normen, visie en werkingsprincipes, dient de sociaal werker ook vaak maatschappelijke communicatie op te nemen.
Hierbij doen sociaal werkers aan belangenbehartiging en beleid. Ze verzorgen communicatie naar directies, organisaties en beleidsmakers. Dit zien we als profilering naar de buitenwereld Een andere vorm van dergelijke communicatie, is de communicatie met externen en partnerorganisaties waarmee wordt samengewerkt. Deze actoren kunnen zich in dezelfde discipline – sociaal werk - situeren,
maar, mede door de grotere complexiteit van problematieken van personen en gezinnen, is de noodzaak ontstaan om in het welzijnswerk nauw samen te werken met andere zorgprofessionals. We spreken dan over inter- en multidisciplinaire teams De sociaal werker neemt hier dan vaak de communicatie op zich of neemt een coördinerende taak op.
Een CLB (Centrum voor Leerlingenbegeleiding) bestaat uit een interdisciplinair team dat bestaat uit artsen, verpleegkundigen, interculturele bemiddelaars, psycho-pedagogische werkers, sociaal werkers... In het belang van de belanghebbende wordt er samen nagedacht over het best mogelijke traject.
3.2.4. Communicatie tussen verschillende disciplines
Het samenwerken met verschillende disciplines kent diverse benamingen in de literatuur. Er is sprake van inter- en multidisciplinaire teams, van transdisciplinair en interprofessioneel samenwerken. De benaming is verschillend, maar de inhoud min of meer gelijk, namelijk het samenwerken van verschillende disciplines in functie van het beantwoorden van de noden van een hulpvrager. De laatste jaren zien we een groei van deze samenwerkingsmodellen door de diversiteit in en complexiteit van de zorgnoden van mensen. Er is een noodzaak om in te spelen op nieuwe evoluties en zo antwoorden te zoeken op complexe hulpvragen van mensen (Van Landschoot et al, 2018).
De Ketenaanpak intrafamiliaal geweld is een overstijgende samenwerking tussen politie, parket, hulpverleningsorganisaties en bestuur. Intrafamiliaal geweld is een complex gegeven en omvat verschillende levensdomeinen. De multidisciplinaire samenwerking biedt meer mogelijkheden.
In een interprofessionele samenwerking worden verschillende disciplines verbonden met elkaar om tot een multidisciplinaire probleembenadering te komen. Het voordeel van deze samenwerking is dat iedere discipline vanuit de eigen deskundigheid een bepaald onderdeel voor zijn rekening neemt of kijkt naar de situatie en de hulpvraag vanuit de eigen expertise. (Stewaert, Brown, Weston, Mc Wkinney, & Willima, 2003)
Door deze samenwerking wordt het eigen blikveld van de professional verruimd. Het is niet noodzakelijk om op alle levensdomeinen expert te zijn. Je bewust zijn van de kennis die je niet hebt en daarvoor een beroep kunnen doen op andere professionals met andere expertise, staat centraal als een voordeel in een interprofessionele samenwerking (Van Landschoot et al, 2018).
Er zijn echter ook uitdagingen verbonden aan het interprofessioneel samenwerken. Het communiceren met andere disciplines verloopt niet steeds even vlot: denk maar aan het delen van informatie (beroepsgeheim/ambtsgeheim) of het al dan niet vasthouden aan de eigen professionele waarden die een samenwerking kunnen in de weg staan.
Dergelijke samenwerkingen doen in ieder geval nadenken over de manier van aanpak, taakverdelingen en verantwoordelijkheden bij nieuwe evoluties in het welzijnslandschap. Een voorbeeld hiervan is integrale zorg, waarbij de domeinen welzijn en gezondheidszorg nauw aan elkaar worden verbonden.
Geïntegreerd breed onthaal in de eerstelijnszorg, kadert in deze nieuwe evolutie. Dit is een samenwerking tussen OCMW, CAW en de dienst maatschappelijk werk van de mutualiteiten om de hulp- en dienstverlening zo goed mogelijk af te stemmen op groepen in kwetsbare situaties.
3.3 Beroepsrol Medevormgever aan sociaal beleid
3.3.1 De politieke opdracht van het sociaal werk
De beroepsrol “medevormgever aan sociaal beleid” valt onder de politieke opdracht van het sociaal werk
Sociaal werkers werken structureel aan oorzaken van uitsluiting en achterstelling. Dit betekent dat sociaal werkers (1) het vermogen – en de verplichting - hebben om opmerkzaam te zijn voor situaties van onrecht en onrechtvaardigheid en (2) binnen deze situaties van onrecht en onrechtvaardigheid handelen. Dit handelen wordt gestuurd door de principes uit de internationale definitie van het sociaal werk (sociale rechtvaardigheid, mensenrechten, collectieve verantwoordelijkheid en respect voor diversiteiten).
De sociaal werker wil immers komen tot een sociaal (gecorrigeerd) beleid, dit wil zeggen: een beleid waarvan de maatregelen zijn afgestemd op de positie en situatie van mensen in een kwetsbare positie. Dit sociaal beleid houdt ook rekening met het fundament duurzaamheid zodat er een beleid ontstaat dat aandacht heeft voor sociale, maar evenzeer voor ecologische rechtvaardigheid.
Sociaal werkers kunnen op verschillende manieren mee vorm geven aan sociaal beleid. We bespreken achtereenvolgens het signaleren van onrechtvaardigheden en het politiseren van maatschappelijke thema’s. Beide dienen rekening te houden met de inbreng en visie van de doelgroep, daarom bespreken we ook het belang van participatie
3.3.2
Signaleren
De politieke opdracht van de sociaal werker start vaak bij het signaleren van onrechtvaardigheden. Vanuit andere beroepsrollen, onder andere de frontliniewerker, is de sociaal werker vaak de eerste die onrecht op het spoor komt. Dit kaart hij of zij dan ook aan bij de bevoegde diensten. Sociaal werkers signaleren situaties die mank lopen zoals discriminatie door een bepaalde werkgever, maar zien ook kansen zoals de mogelijkheid om een verloederd terrein om te bouwen tot een speel- en ontmoetingsterrein.
Het signaleren is slechts het begin. De sociaal werker moet vervolgens actie ondernemen door mee het beleid te beïnvloeden. Beleid wordt gemaakt om een antwoord te bieden op een maatschappelijk probleem, meer bepaald wanneer er een kloof is tussen een feitelijke situatie en een gewenste situatie. Een sociaal werker gaat na welke sociale problemen zich stellen en hoe er een antwoord op kan geformuleerd worden, wat de gewenste situatie is, met het welzijn van individuen en groepen als doel. In dit proces is zowel aandacht voor (de stem van) de doelgroep (hoe ervaart de doelgroep de realiteit en wat zijn de verwachtingen naar de praktijk?), als voor de mogelijkheden en beperkingen van het (lokale) beleid en de maatschappelijke context.
Om die reden is de sociaal werker dus een sociaal-politieke actor die op een directe manier deelneemt aan de ontwikkeling van beleid. Dit kan op lokaal niveau, zoals in de eigen gemeente of stad, maar ook op Vlaams of federaal niveau als de politieke kwesties het lokaal niveau overstijgen. We denken dan aan degelijke huisvesting, eerlijke arbeidsomstandigheden, voldoende hoge leef- en minimumlonen, betere luchtkwaliteit, enzovoort. Een sociaal werker staat ook kritisch stil bij de visie, missie en doelstellingen van de eigen organisatie. Dagelijkse keuzes die sociaal werkers maken, bepalen mee welk beleid de organisatie voert en hoe dit zich verder ontwikkelt.
Het sociaal werk staat hier in relatie tot “de politiek”, namelijk het bestaande politieke systeem met daarin overheden, politici, ambtenaren, partijen, procedures, enzovoort (Van Bouchaute, 2013). Via beleidsbeïnvloeding onderzoekt de sociaal werker dan wie de relevante actoren zijn, hoe hun onderlinge machtsverhoudingen eruitzien en welke technieken kunnen worden toegepast om dit beleid in de wenselijke richting, namelijk die van meer sociale rechtvaardigheid, te sturen.
3.3.3 Politiseren
Politiseren betekent dat bepaalde kwesties uit de privésfeer worden gehaald en onderdeel worden van maatschappelijke en politieke discussie. (van Bouchaute, 2013, p. 18)
Een goed voorbeeld hiervan is de strijd voor gelijke toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt, wat gedurende lange tijd onbespreekbaar was. Vrouwen werkten thuis en zorgden voor de kinderen. Nu lijken gelijke arbeidsmogelijkheden voor mannen en vrouwen een evidentie. Deze evidentie is er echter pas gekomen nadat verschillende vakbonden en vrouwenbewegingen de kwestie van gelijke toegang tot de arbeidsmarkt op de politieke agenda hebben geplaatst of gepolitiseerd. Er vonden publieke acties en debatten plaats, er werden campagnes gevoerd en stakingen georganiseerd tot er aangepaste beleidsmaatregelen volgden. Deze strijd duurt voort tot op heden; organisaties zoals Femma vzw en RoSa vzw stellen tot op vandaag de loonkloof tussen mannen en vrouwen aan de kaak, vragen zich luidop af waarom vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in hoge bestuurs- en politieke functies en pleiten voor het erkennen en waarderen van huishoudelijk werk, iets wat voornamelijk ten laste valt van vrouwen.
RoSa vzw heeft op de website een categorie ‘RoSa kijkt’ waarin ze interessante, educatieve video’s of documentaires in de kijker zet rond thema’s op het snijvlak van gender en feminisme. Zo is er een link naar de boeiende TEDxTalk van Mary Ann Sieghart waarin ze het fenomeen “autoriteitskloof” benoemt. Vrouwen worden in hun professioneel leven systematisch onderschat, over het hoofd gezien, onderbroken, genegeerd of aangezien voor iemand met minder ervaring of expertise.
Het sociaal werk staat hier in relatie tot “het politieke”, waarbij de vraag centraal staat hoe we vormgeven aan onze samenleving. Sociale organisaties maken deel uit van een politieke ruimte waarin het debat en de strijd over beslissingen voor de samenleving worden gevoerd, ze vertolken en verdedigen tegenstrijdige visies en collectieve belangen, ze bouwen een discours op over de wenselijke richting die de samenleving uitgaat
en ze bouwen (tegen)macht op om de samenleving in die richting te veranderen (Van Bouchaute, 2013). Door politiek op te vatten als “het politieke”, zien we dat de rol van sociaal werkers niet beperkt is tot het zo efficiënt mogelijk uitvoeren en beïnvloeden van beleid, maar dat sociaal werkers ook sociaal- politieke actoren zijn. Dit betekent dat huidige kaders, systemen, denkwijzen bevraagd, geremedieerd en/of verstoord worden. Beleid beïnvloeden betekent bijvoorbeeld dat je het gebrek aan betaalbare woningen en de discriminatie op de huurmarkt aankaart. Zelf aan politiek doen begint bij het in vraag stellen van het volledige woonsysteem en het naar voor schuiven van alternatieven.
3.3.4 Participatieve beleidsvoering
Sociaal werkers komen op voor mensen in een kwetsbare situatie, maar ze doen dit niet zonder voldoende inbreng of participatie van deze mensen zelf. Sociaal werkers gaan niet in de plaats van hun doelgroep beslissen welke beleidsmaatregelen er moeten genomen worden. Ze gaan hun politiek werk trachten participatief uit te bouwen (Viaene, 2012). Participatieve beleidsvoering staat open voor de inbreng van kwetsbare groepen en legt de nadruk op het laten horen van hun stem binnen huidig en toekomstig beleid. Politiseren houdt in dat bepaalde kwesties voorwerp worden van politieke discussie, maar eveneens dat mensen betrokken worden bij of bewust gemaakt worden van deze kwesties. Een participatief beleid creëert ruimte voor maatschappelijk kwetsbare groepen om op hun maat te kunnen participeren aan het beleidsproces. Mensen worden door sociaal werkers ondersteund om hun stem te laten horen in het publieke debat en om mee het beleid in beweging brengen.
De sociaal werker probeert in het medevormgeven aan sociaal beleid dus ook de doelgroep voldoende te betrekken. Participatie van de doelgroep zorgt immers voor een “gedragen” voorstel. Inspraak van de doelgroep wordt bovendien gestimuleerd door de wetgever (cf. het Gemeentedecreet). We kunnen hier verschillende voorbeelden van geven: initiatieven op lokaal niveau, zoals de gebiedsgerichte werkingen van de stad Gent, met klankbordgroepen, wijkdebatten, tijdelijke invullingen van (braakliggende) terreinen en (leegstaande) gebouwen en recent ook evaluaties van het ingevoerde mobiliteitsplan (2017). Daarnaast zien we ook verschillende verenigingen die zich expliciet of impliciet inzetten voor de inspraak en participatie van hun doelgroep, zoals verenigingen waar armen het woord nemen (www.netwerktegenarmoede) of de Ambrassade voor kinderen en jongeren (www.ambrassade.be)
Bij Netwerk tegen Armoede nemen mensen in armoede er op alle niveaus het woord. Zo hebben ze mee in de werkgroepen er voor gezorgd dat de maximumfactuur in onderwijs werd gerealiseerd.
Maar participatieve beleidsvoering in het sociaal werk gaat verder dan alleen het betrekken van groepen in kwetsbare situaties in beslissingsprocessen. Het is een fundamentele benadering die de macht teruggeeft aan de mensen die door het beleid worden beïnvloed. Dit is belangrijk omdat traditionele beleidsvormingsprocessen vaak worden gedomineerd door experts, beleidsmakers of andere externe partijen die niet altijd de persoonlijke ervaringen van de betrokkenen begrijpen. De participatieve aanpak erkent dat mensen die dagelijks te maken hebben met sociale uitsluiting, armoede of andere kwetsbaarheden, de echte
experts zijn over hun eigen levenssituatie en -omstandigheden, vandaar dat sociaal werkers vasthouden aan de leuze: “Nothing for them, without them”. Dit idee benadrukt dat beleid alleen effectief en rechtvaardig kan zijn wanneer het samen met de betrokkenen wordt ontwikkeld, wat niet alleen leidt tot betere resultaten, maar ook tot meer vertrouwen in het beleidsproces en grotere betrokkenheid van de doelgroep.
3.4 Beroepsrol Sociale innovator
Een sociaal werker is een sociale innovator, dit wil zeggen: iemand die op vernieuwende wijze handelt om te komen tot sociale verandering en meer sociale rechtvaardigheid.
Het begrip “sociale innovatie” omvat meerdere aspecten. In deze cursus omschrijven we sociale innovatie als “gelokaliseerde acties en initiatieven die mensen in staat stellen te voldoen aan sociale en ecologische noden en uitdagingen waarvoor ze geen adequaat antwoord vinden in de private markt of in het beleid van de centrale overheid” (Oosterlynck, 2015). Een oplossing is “innovatief” als het gaat over een nieuwe(re) of betere vorm van dienst- of hulpverlening, methodes en methodieken, processen en/of modellen.
De sociaal werker zal in zijn/haar praktijk vaak tot de vaststelling komen dat sommige noden, zoals een gezonde en veilige woonomgeving, zinvol werk of toegankelijke en betaalbare gezondheidszorg voor bepaalde individuen of bevolkingsgroepen onvoldoende worden aangepakt. In het ene geval omdat de overheid haar beloftes niet nakomt. In het andere geval omdat de private markt niet met een oplossing komt die voor iedereen werkt. Zo is er bijvoorbeeld een nijpend tekort aan betaalbaar en kwaliteitsvol wonen omdat enerzijds er te weinige sociale huisvesting is (overheid), en anderzijds de private huurwoningen erg duur zijn (markt).
Sociaal innovatief werken sluit aan bij de globale definitie van sociaal werk. Het gaat immers om het ontwikkelen van lokaal ingebedde praktijken, acties en beleidsmaatregelen die mensen en groepen in maatschappelijk kwetsbare situaties in staat stellen om hun basisnoden te vervullen (Oosterlynck, 2015). De praktijken, acties en beleidsmaatregelen zijn gericht zijn op sociale verandering en verbetering van de levenssituatie van mensen in een kwetsbare positie. Sociale innovatie wordt dus ingezet in de zoektocht van het sociaal werk naar de ontwikkeling van een meer rechtvaardige samenleving.
3.4.1 Werken aan een rechtvaardige toekomst met kennis van het verleden
Sociale innovatie is van alle tijden. De samenleving verandert voortdurend. Nieuwe problemen vragen om nieuwe antwoorden die vastgeroeste denk- en handelingspatronen doorbreken. Soms kan je ook in het verleden duiken om inspiratie op te doen. Zo zien we dat het coöperatief model, waarbij bewoners/werknemers/deelnemers aandeelhouders zijn van hun gedeelde woning/ werkomgeving/... momenteel opnieuw ingang maakt binnen het sociaal werk. Dit model ontstond ten tijde van de industrialisatie. Werknemers verenigden zich om zo meer zeggenschap te krijgen over hun werkomstandigheden. Nu wordt dit model gebruikt binnen innovatieve woonvormen. Bewoners worden aandeelhouder van het woonproject waar ze in wonen en hebben op die manier meer zeggenschap (of “eigenaarschap”) over hun woonomgeving. Sociale innovatie gaat dus over nieuwe ideeën, maar ook over het toepassen van bestaande ideeën op een nieuwe doelgroep of thema.
Sociale innovatie is noodzakelijk om complexe problemen aan te pakken, en sociaal werk is het beroep bij uitstek dat in aanraking komt met complexe problematieken (vb. armoede). Deze kunnen zich op het micro-, meso- of macroniveau situeren. Door de armoede zijn er gezondheidsproblemen (micro-), voelt de persoon zich geïsoleerd omdat er minder contact is met familie of vrienden door schaamte of tijdgebrek (meso) en geraakt de persoon niet uit aan de bureaucratische obstakels bij het aanvragen van steun (macro).
We denken hierbij bijvoorbeeld aan de multidimensionale problemen van de meest kwetsbare groepen in de samenleving2, maar eveneens aan meer globale of algemene problemen zoals eenzaamheid in een stadscontext of klimaatsverandering.
Sociale innovators zien deze problemen als maatschappelijke uitdagingen waar ze een project voor op poten zetten. Sociale innovatief denken en handelen ondersteunt de realisatie van duurzaamheid en mensenrechten, twee fundamentele waarden van sociaal werk. In het kader van duurzaamheid impliceert sociale innovatie een openheid op sociaal, ecologisch en economisch vlak. Sociale innovatie is dan gericht op het welzijn van de huidige samenleving, maar met expliciete aandacht voor toekomstige generaties.
Reflectieve vraag: welke problemen in de samenleving zie jij als een uitdaging?
3.4.3 Sociaal innovatief handelen
De aanpak van urgente maar ook aanslepende sociale noden vergt specifieke vaardigheden van de sociaal werker, zoals bereidheid tot experimenteren, durven dromen, risico’s nemen, out of the box denken, onderzoekend en reflexief handelen, kennis van de context en geschiedenis, ontwikkelen van partnerschappen en samenwerking
Touché is een organisatie die zich richt op het constructief omgaan met agressie. Ze bieden begeleiding aan zowel daders als slachtoffers en werken preventief door workshops en trainingen te geven.
2 Multidimensionaal betekent dat alle aspecten met elkaar verweven zijn (in het vb. je kunt het probleem niet alleen oplossen door de persoon meer geld te geven, want dit lost de andere dimensies zoals isolatie en gezondheidsproblemen niet direct op)
TEJO biedt laagdrempelige en gratis therapeutische ondersteuning aan jongeren tussen 10 en 20 jaar. Ze werken met vrijwillige therapeuten en hanteren een oplossingsgerichte aanpak, wat hen onderscheidt van traditionele hulpverlening
Een sociaal werker als sociale innovator handelt proactief, flexibel en dynamisch. Hij of zij ziet en zoekt actief nieuwe kansen voor de organisatie en doelgroep en weet die te benutten. Vaak zal de sociaal werker ook buiten zijn of haar eigen “comfortzone” en buiten de comfortzone van de organisatie waarin hij of zij werkt moeten treden. Als sociale innovator leg je je immers niet neer bij de bestaande wetten, regels en machtsverhoudingen. Je zoekt naar nieuwe wegen om te komen tot meer sociale rechtvaardigheid. Soms moet je hiervoor het status quo, of de “huidige gang van zaken” doorbreken.
De sociale innovator gaat ook over haar eigen (organisatie)grenzen kijken en samenwerken met diverse partners zoals overheden, onderzoekers, andere sociale organisaties, sociale ondernemers enzovoort. Innovatie zit immers vaak in het op een nieuwe manier verbinden van verschillende actoren, verschillende expertises of verschillende hulpmiddelen, de zogenaamde co-creatie (Sociale Innovatie Fabriek, sd). Sociale innovatie is met andere woorden geen soloactie maar een samenwerking tussen de sociaal werker en de omgeving: het is een dialoog met alle belanghebbenden op alle niveaus (micro-, meso- en macroniveau).
Vervolgens is het ook de bedoeling om, samen met alle relevante belanghebbenden nieuwe ideeën in de organisatie en voor je doelgroep te implementeren en te evalueren (zie ook de beroepsrol Organisatieontwikkelaar).
3.5 Beroepsrol Organisatieontwikkelaar
Deze rol is te bekijken vanuit de bril “ik als sociaal werker die een rol te vervullen heeft als medewerker ten aanzien van mijn organisatie, team, collega’s”. De andere zes rollen zijn te bekijken vanuit de bril “ik als sociaal werker die een rol te vervullen heeft als ‘hulpverlener’ (in de brede zin van het woord) ten aanzien van mijn belanghebbende(n)”.
3.5.1
Organisatieontwikkeling
Een organisatie is een dynamisch en wendbaar gegeven waarbinnen medewerkers zich moeten kunnen bewegen, aanpassen en evolueren. Een dynamische organisatie vraagt op een gestaag maar zeker ritme naar initiatieven, ideeën en verantwoordelijkheid op drie niveaus:
- Kwaliteitszorg op organisatieniveau
- Ontwikkeling op teamniveau
- Welzijn en welbevinden van elke individuele medewerker
Sociaal werkers helpen mee aan de uitbouw en ontwikkeling op elk niveau.
3.5.2 Kwaliteitszorg op organisatieniveau
Kwaliteit slaat op het geheel van kenmerken en eigenschappen van een product, dienst of organisatie die bijdraagt tot het vermogen ervan om bepaalde behoeften en verwachtingen te bevredigen van belanghebbenden.
Kwaliteitszorg slaat op het streven naar voortdurende verbetering/ontwikkeling in elk aspect van het domein van de organisatie om goede zorg/ondersteuning/hulp te kunnen realiseren voor belanghebbenden.
Dit roept onvermijdelijk vragen op naar wie de belanghebbenden zijn van een sociaal werkorganisatie: de cliënt, de doelgroep, de samenleving, het beleid, …? Er kunnen mogelijks spanningen ontstaan tussen de behoeften en verwachtingen van de diverse belanghebbenden. Mede daarom heeft een organisatie richting nodig om zich te positioneren binnen dit kwaliteitsvraagstuk, wat vraagt om een systematische aanpak. Het gaat hierbij enerzijds om het definiëren van kwaliteit en anderzijds om het installeren van kwaliteitszorg.
Bij het definiëren van kwaliteit bepalen organisaties hoe ze kijken naar goede zorg/ondersteuning/hulp. Hier dient verwezen te worden naar de globale definitie van het sociaal werk, waarbij sociale rechtvaardigheid, menswaardigheid en mensenrechten belangrijke richtingwijzers zijn.
Bij het installeren van kwaliteitszorg denken organisaties erover na hoe ze zich moeten organiseren om deze vooropgestelde kwaliteit blijvend te kunnen realiseren. Organisaties bepalen vaak in hun missie en visie welke zorg/ondersteuning/hulp (wat?) ze willen verstrekken aan welke belanghebbenden (wie?), volgens welke principes en op welke manier (hoe?). Hoewel missie en visie vaak in één adem worden genoemd, is er toch een verschil tussen beiden.
De missie beantwoordt de vraag: “Waar staan we voor?” Het gaat over het bestaansrecht van een organisatie beschreven vanuit de waarden en identiteit. De missie omschrijft het fundament, de dieperliggende motivator van de organisator die doorheen de jaren is gegroeid en blijvend is, dus niet elk jaar verandert. Een aantal hulpvragen om de missie te formuleren zijn: Waar staan we voor? Welke normen en waarden hebben we? Welke overtuigingen motiveren ons? Wat is ons bestaansrecht?
De visie beantwoordt de vraag: “Waar gaan we voor?” Het gaat over de toekomstdroom van de organisatie die beschrijft welke bijdrage de organisatie aan de maatschappij wil leveren. De visie geeft concreet handen en voeten aan de missie en wordt vaak geschreven voor een bepaalde periode en vervolgens geëvalueerd en bijgesteld indien nodig. Een aantal hulpvragen om de visie te formuleren zijn: Wat willen we bereiken? Wat zijn onze kernwaarden?
Bij het OCMW Gent lees je bijvoorbeeld het volgende:
Missie
Het OCMW heeft de opdracht om voor elke persoon een menswaardig bestaan te verzekeren, zoals vastgelegd in het eerste artikel van de OCMW-wet (8 juli 1976):
‘Elke persoon heeft recht op maatschappelijke dienstverlening. Deze heeft tot doel eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid. Er worden openbare centra voor maatschappelijk welzijn opgericht, die onder de
door deze wet bepaalde voorwaarden, tot opdracht hebben deze dienstverlening te verzekeren.’
OCMW Gent vertaalt de wettelijke opdracht in haar aanpak:
Gentenaars die, na sociaal onderzoek, (financieel) kwetsbaar zijn kunnen terecht bij de Sociale Dienst voor een integraal aanpak van armoede, met hulp op alle levensdomeinen: financiële ondersteuning, administratieve en juridische hulp, activering (sociaal en naar werk), psychosociale begeleiding, woonbegeleiding, (psychische) gezondheid...
De Sociale Dienst staat in voor een laagdrempelig breed sociaal onthaal voor alle Gentse burgers. Wie hulp nodig heeft, kan met vragen terecht in het welzijnsbureau. Zij helpen ook met het verkennen van sociale rechten en doorverwijzing naar passende hulp- en dienstverlening.
Het omzetten van missie en visie in werkelijkheid vergt strategie en strategische planning, want door duidelijke acties te formuleren en een actieplan op te stellen op langere termijn, vergroot de kans dat je je missie en visie daadwerkelijk kunt realiseren. Een strategie bestaat uit: (1) een concrete uitwerking van de visie: Wat ga je wanneer doen en waarom?; (2) een actieplan: Welke acties ga je ondernemen?; (3) een taakverdeling: Wie gaat welke acties ondernemen? Strategieën worden geconcretiseerd in beleidsnota’s, jaarlijkse actieplannen, strategische meerjarenplannen, …
Zowel de richting als de inrichting van een organisatie zijn geen vrijblijvende oefeningen. Beiden hebben een grote impact op de organisatie, haar medewerkers én haar cliënten. Het blijvend aftoetsen van de missie en visie aan de realiteit gebeurt door sociaal werkers tewerkgesteld binnen deze organisatie. Alsook het permanent afstemmen van doelen, structuur, taken, processen, functies en competenties op de uitdagingen waar een organisatie voor staat, waardoor een organisatie haar opdracht op de best mogelijke manier kan realiseren. Medewerkers zijn een essentiële schakel in de realisatie van de organisatiedoelen en in principe worden alle medewerkers dus betrokken bij het kwaliteitsbeleid van de organisatie. Het is evident dat een sociaal werker in dit proces de aspecten sociale rechtvaardigheid en duurzame ontwikkeling (evenwicht tussen de sociale, economische en ecologische doelstellingen) bewaakt en hier zo innovatief mogelijk optreedt (cf. De beroepsrol “sociale innovator”) (Vlaamse overheid, sd).
Veel organisaties zijn subsidieafhankelijk en dus investeren sociaal werkers in de subsidiewetgeving, maken ze subsidiedossiers op en investeren ze in projectwerk om tijdig op vele veranderingen te kunnen anticiperen en een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van een organisatie. Hier rijzen echter een aantal kritische bedenkingen rond het kwaliteitsdenken, en de dominante onderliggende logica van “meten is weten”. Organisaties dienen zich vaak te verantwoorden naar beleid, omdat ze vanuit subsidies middelen hebben ontvangen voor hun werking. De klassieke verantwoordingsmechanismen slagen er echter niet in om processen in kaart te brengen, maar enkel “meetbare” resultaten. Enkel de directe acties of effecten worden gemeten, bijvoorbeeld concrete en goed afgebakende welzijnsvragen die passen binnen een aanbod van een organisatie, terwijl sociaal werkers ook aan de slag moeten gaan met minder goed afgebakende of indirecte vragen en complexe situaties, waarbij het eindresultaat onvoorspelbaar is. We introduceren hier het onderscheid tussen een product- of project- versus een proceslogica (Van den Eeckhaut & Wilms, 2016).
Een product- of projectlogica is gericht op de korte termijn, waarbij gewenste resultaten op voorhand worden gedefinieerd (zonder samenspraak met de doelgroep) in termen van duidelijk afgebakende en meetbare doelen.
Een proceslogica is gericht op de lange termijn en op duurzaamheid, waarbij gewenste resultaten worden gedefinieerd in termen van sociale verandering (in de richting van meer sociale rechtvaardigheid en menswaardigheid) en het realiseren van grondrechten. Hierbij wordt het perspectief en de ervaringskennis van de betrokkenen ten gronde erkend, aangesproken en benut.
Aangezien verantwoordingsmechanismen eerder focussen om het product dan op het proces, dreigt een afroom- of pistachio-effect, waarbij het verleidelijk is om als organisatie een voorkeur te hebben voor relatief eenvoudige vragen waarmee je meteen aan de slag kan ten koste van de hard te kraken noten en complexe hulpvragen. Er is nood aan verantwoordingsmechanismen die de lange termijn mee in rekening brengen, focussen op inhoud eerder dan op beheersbaarheid en de grondrechten als referentiepunt nemen (Vandekinderen, Roose, Raeymaeckers & Hermans, 2018).
Bijvoorbeeld: pistachio-effect dit refereert naar de pistache nootjes. Dit is het effect dat je enkel werkt met de vragen en belanghebbenden die in je aanbod passen. Dit wordt vergeleken met pistachenoten die makkelijk opengaan en worden opgegeten. De noten die moeilijk te openen zijn, blijven vaak tot het laatst liggen of er wordt zelfs niet geprobeerd ze te openen. Dit is de vergelijking met belanghebbenden die extra inspanningen vragen van de sociaal werker Vragen die duidelijk gebakend zijn, passen in het aanbod en kunnen zo makkelijker ‘gemeten’ worden maar complexe vragen zijn veel moeilijk omdat ze vaak niet passen in het aanbod en moeilijk zijn om te meten. Dit gaat er dus over dat sociaal werkpraktijken het meest aan de slag gaan met de jongeren waarmee het het makkelijkst is om aan de slag te gaan.
3.5.3 Ontwikkeling op teamniveau
Een goed samenwerkend team is een belangrijk deel van het succesverhaal van een goed draaiende organisatie: het geheel is immers méér dan de som van de afzonderlijke delen. Samenwerken is niet altijd gemakkelijk, ondanks alle inzet, goede bedoelingen, uitgedachte strategieën, werkafspraken en rolverheldering. Teamleden ontkomen niet aan wrijvingen, uitingen van onverschilligheid, wederzijdse irritaties, miscommunicatie of soms regelrechte ruzies. Als sociaal werker kunnen we teams en teamleiders ondersteunen in het ontwikkelen en effectiever maken van het team en het teamwork (VSPW, sd).
Sociaal werkers kunnen ook een team aansturen. Als teamleider hebben we de hoofdrol in het teamproces. We sturen, scheppen voorwaarden, ruimen hindernissen uit de weg, creëren uitdagingen en sturen bij als het nodig is.
Teamontwikkeling is een taak van de teamleider én de teamleden, namelijk acties die ondernomen worden om systematisch, doelgericht aan het functioneren van het team te werken op weg naar effectiviteit.
Hier enkele voorbeelden van activiteiten die teamontwikkeling bevorderen: teamoverleg, teamcoaching, intervisie, training, activiteiten gericht op teambuilding,...
Reflectieve vraag: welke aspecten in het samenwerken in een team vind jij zeer belangrijk? Waarom?
3.5.4 Welzijn en welbevinden van elke individuele medewerker
Er wordt naar gestreefd om met elke individuele werknemer een traject aan te gaan binnen een organisatie waarbij er oog is voor ieders groeipotentieel dat in de mate van het mogelijke zo veel mogelijk gestimuleerd wordt. Het welzijn (geschikte accommodatie, infrastructuur, haalbare werkroosters, aangepaste werkomstandigheden) en het welbevinden (luisterend oor, groeikansen, collegiale sfeer, aanspreekbaarheid van oversten, zekerheid) van elke medewerker indachtig.
Sociaal werkers helpen hierbij de vertaalslag te maken naar de individuele medewerkers: welke bijdrage wordt van hen verwacht, welke competenties hebben zij daarvoor nodig en hoe kunnen zij daarbij begeleid worden. Sociaal werkers bieden toegevoegde waarde door mee te bouwen aan zinvolle en aangepaste – al dan niet betaalde – arbeidsmogelijkheden die mensen toelaten zich individueel en maatschappelijk te ontplooien en hun welzijn te bevorderen.
Het sociaal werk hier is tweeledig: helpen uitbouwen van zinvolle arbeidsmogelijkheden voor werknemers, maar ook helpen uitbouwen van een organisatieontwikkeling die bijdraagt aan meer algemeen welzijn van alle medewerkers als geheel.
Reflectieve vraag: Hoe zou jij als sociaal werker dat je individueel welzijn en welbevinden binnen de organisatie waar je werkt gewaarborgd wordt. Wat is hierbij belangrijk voor jou?
3.6 Beroepsrol Tolk
3.6.1 De sociaal werker tussen leef- en systeemwereld
Sociaal werkers handelen op het snijpunt van de leefwereld en de systeemwereld, twee begrippen die door de Duitse filosoof Jürgen Habermas (1987) werden geïdentificeerd en gepopulariseerd. De leefwereld slaat op de brede context van mensen hun leven: zowel materiële, praktische zaken zoals geld en bezit, als immateriële zaken, zoals waarden en normen, geloof, gezondheid, relaties, ... We zien dat de leefwereld verschillende levensdomeinen omvat. De systeemwereld omvat dan alle instellingen en structuren binnen de samenleving op het vlak van economie, politiek, onderwijs, wetenschap, overheid, gezondheidszorg, … De systeemwereld is dus ”een buitengewoon ongelijksoortige verzameling van systemen en subsystemen “, terwijl de leefwereld eerder een ”ervaringsdomein is, waarin mensen met elkaar omgaan, in en buiten de systemen“
(van der Lans, 2010). Van der Lans (p. 56) betoogt “dat die twee sferen uit elkaar drijven, geen betekenisvolle overlap meer vertonen en elkaar dwars zitten” De systeemwereld omvat bepaalde verwachtingen, die voor belanghebbenden moeilijk kunnen zijn.
Bij een revalidatie na een operatie kan ondersteuning aangevraagd worden zoals thuiszorg, hulpmiddelen... Hiervoor moeten verschillende documenten aangevraagd worden.
Bij spanningen tussen systeem- en leefwereld, fungeert de sociaal werker als “tolk” waarbij “de taal” van maatschappelijke instanties (systeemwereld) vertaald wordt naar de burger (leefwereld) en omgekeerd. Het tolken slaat met andere woorden op het feit dat in beide werelden een andere taal wordt gehanteerd en andere omgangsvormen gelden. De leefwereld is eerder informeel en menselijk; de systeemwereld is veeleer formeel, vaak schriftelijk, abstract en complex.
3.6.2 Dialoog als verbinding
Sociaal werkers werken in een omgeving van groeiende diversiteit. Deze realiteit is het uitgangspunt van de sociaal werker om op die manier met personen en teams te werken en de diversiteit van visies en invalshoeken aan bod te laten komen. De sociaal werker werkt hierbij op een tegensprekelijke manier, vanuit een dialogische benadering (cf. de beroepsrol “Communicator”) en met een brede, dynamische kijk (cf. holistische grondslag) naar een verbindend tussenkomen op de drempel van leefwereld en systeemwereld. De focus van de communicatie ligt op wat er tussen mensen gebeurt in een bepaalde context of op wat in én tussen leefwereld en systeemwereld gebeurt.
Het beeld van de systeemwereld kan heel erg verschillen bij groepen en individuen. Zo hebben mensen vaak persoonlijke ervaringen met de systeemwereld (in België en/of in andere landen). Dit beïnvloedt hun verwachtingen tegenover de systeemwereld en het sociaal werk. De sociaal werker dient oog te hebben voor de individuele betekenisgeving en hiermee aan de slag te gaan. Sociaal werkers hebben daarom een expliciete kennis van de diversiteit in contexten nodig: namelijk een veelheid van familie- en gezinsmodellen, geloof- en levensbeschouwingen, waarden en normen, …
Daarnaast zien we dat veel mensen hun rechten niet kennen of hun weg niet vinden in de talloze officiële structuren van de systeemwereld. De digitalisering van de systeemwereld zorgt ervoor dat een grotere groep hun weg niet vindt.
De opdracht van de sociaal werker is om beide werelden dichter bij elkaar te brengen door te vertalen, mensen aan te spreken en te betrekken bij het beleid, en omgekeerd het beleid ook bij de mensen te betrekken (cf. de beroepsrol “medevormgever aan sociaal beleid”).
Opbouwwerkers zijn gedreven in het vertalen van de noden van een doelgroep, vanuit het betrekken van die doelgroep Vanuit Gentenaren in kwetsbare situaties en middenveldorganisaties werd de structurele wooncrisis aangekaart naar het beleid toe.
Het is echter geen eenvoudige opdracht voor een sociaal werker om zich steeds in te leven in de veelheid aan leefwerelden die soms ver afstaan van de eigen leefwereld, elke wereld met zijn vanzelfsprekendheden. Dit vergt zowel kennis, inzicht en vaardigheden als empathie. Indien verschillen duidelijk waarneembaar zijn, wordt men hiermee rechtstreeks geconfronteerd. Toch kan verschil in leefwereld en beleving veel minder voor de hand liggen en daarom gemakkelijker over het hoofd gezien worden: het is dus belangrijk om in iedere context hieraan aandacht te besteden, ook daar waar de persoon of groep op het eerste zicht dicht bij de eigen leefwereld lijkt te staan.
3.6.3 Spanning tussen emancipatie en disciplinering
Er werd al vermeld hierboven dat er spanning is tussen de leef- en systeemwereld en dat de sociaal werker optreedt als “tolk” in dit spanningsveld. In wat volgt, willen we ingaan op het gegeven dat de rol van “tolk” sterk onder druk komt te staan.
De veilige werkruimte van sociaal werkers staat vandaag onder druk. Sociaal werkers moeten sneller rapporteren, ze zijn bang om fouten te maken en vragen daarom protocollen en procedures. Veel sociaal werkers ervaren maatschappelijke verharding en een toenemende nadruk op het individueel schuldmodel: “wie wil werken, kan werken”, klinkt het bijvoorbeeld vaak. Sociaal werkers moeten vandaag steeds meer disciplineren en controleren, en mensen in kwetsbare situaties worden soms gezien als “vermoedelijke profiteurs’” De sociaal werker wordt met andere woorden geconfronteerd met een spanning tussen emancipatie en disciplinering
Deze spanning verwijst naar het maatschappelijk mandaat dat sociaal werkers krijgen om tussen te komen in verontrustende situaties, om in een justitiële context hulpverlening onder drang of dwang te realiseren of om een sociaal onderzoek uit te voeren om de voorwaarden van een leefloon te toetsen. In zulke situaties komt het spanningsveld tussen emancipatie en disciplinering zeer sterk tot uiting. Sociaal werkers proberen in die situaties enerzijds nabij te zijn, en generalistisch te werken (zo breed mogelijk en vanuit verschillende invalshoeken werken). De basis hiervoor is kansen geven en het welzijn bevorderen. Anderzijds krijgen ze ook een duidelijke maatschappelijke opdracht van de samenleving die ervoor zorgt dat zij ook moeten controleren of de persoon in een kwetsbare situatie effectief voldoet aan de afgesproken verwachtingen of voorwaarden. Hermans en De Bie (2016) benoemen dit spanningsveld als kenmerkend voor sociaal werk. Heel wat sociaalwerkpraktijken zijn ontstaan of werden gefinancierd net omwille van het realiseren van sociale orde of het vermijden van de nadelige gevolgen van sociale problemen. Hermans en De Bie (2016) stellen dat ook binnen sociaal werk zelf deze praktijken niet altijd de erkenning hebben gekregen, net omwille van die controlerende taken. Toch beschouwen we ze als essentiële onderdelen van sociaal werk in Vlaanderen.
Reflectieve vraag: Je werkt vanuit het CLB als sociaal werker van Kenny Kenny heeft alle spijbeldagen ’opgebruikt’ waardoor er een spijbeldossier moet opgesteld worden. Je merkt dat Kenny een angststoornis heeft waardoor naar schoolgaan op bepaalde momenten écht te veel vraagt van Kenny. Je hebt begrip voor de impact die dit op zijn leven heeft. Je gaat hier als sociaal werker binnen het CLB ook mee aan de slag. Je gaat in gesprek met Kenny over zijn situatie en zoekt samen naar stappen die hij kan en wil zetten om aan zijn angststoornis te
werken en meer aanwezig te zijn op school. Aan de andere kant wordt vanuit de school en de samenleving verwacht dat hij naar school gaat. Je zal een ’zorgwekkend dossier’ moeten opstarten bij nog meer afwezigheden. Als sociaal werker in een CLB wordt er verwacht dat je de wetgeving volgt omtrent afwezigheden. Er wordt verwacht dat Kenny stappen zet Je moet aan Kenny duidelijk maken wat de sancties zijn als hij verder afwezig blijft. Hoe ga je hiermee om? Hoe beweeg je jou als sociaal werker binnen dit spanningsveld?
Werken als sociaal werker in zulke omstandigheden is verre van evident. Maar net dit is de essentiële opdracht van deze sociaal werkers: vanuit een maatschappelijke opdracht enerzijds ruimte creëren voor het verhaal van de persoon in een kwetsbare situatie, maar anderzijds ook de maatschappelijke verwachtingen expliciteren. In de leefwereld werken impliceert dus niet het eenzijdig bevestigen ervan, maar ook net in die leefwereld aan verandering werken en van daaruit politiserend aan de slag gaan en vormen van structurele uitsluiting zichtbaar maken (Vandekinderen et al, 2018).
Samengevat kunnen we stellen dat de samenleving, door een dynamiek tussen leef- en systeemwereld in voortdurende evolutie is en verschillende uitdagingen kent. Dit vraagt een nieuwsgierige en open houding van de sociaal werker. Interesse in mensen en hun leefwereld, in verschillende familie- en gezinsmodellen, levensbeschouwing, culturele context en taal, … Maar ook de evoluties in wetgeving, kennis van organisaties, van hun methodieken en gevoerde beleid, zijn belangrijk om de tolkfunctie te kunnen opnemen vanuit een verbindend tussenkomen. Deze evoluties opvolgen, vraagt bovendien een houding van nieuwsgierigheid, betrokkenheid, respect, begrip, empathie en acceptatie.
3.7 Beroepsrol Frontliniewerker
3.7.1 Street level bureaucrats
Frontliniewerkers staan dicht bij de burgers, zijn gemakkelijk aanspreekbaar en ageren zelfstandig. Kenmerkend voor frontliniewerkers is dat zij face to face contact hebben met burgers die aangewezen zijn op hun diensten. Zij worden vaak als eerste met de problemen van de burgers geconfronteerd, waardoor zij vaak vele vormen van menselijk leed zien (zoals bange, gefrustreerde of ongelukkige belanghebbende(n)), wat een correcte beroepshouding vraagt. Ze bieden dienstverlening aan vanuit de eerste lijn. Zij luisteren naar mensen, gaan in overleg en in samenspraak doen ze aan vraagverheldering.
De sociaal werker in de frontlinie heeft naast het werken op microniveau, eveneens een belangrijke signaalfunctie. Op deze manier kunnen sociaal werkers direct aangeven hoe beleidsvoornemens kunnen of moeten worden omgezet in de praktijk (de Jonghe, 2015).
In 1990 introduceerde Jacquelien Soetenhorst-de Savornin Lohman het begrip frontliniewerkers. Frontliniewerkers zijn in haar definitie sociaal werkers, maar ook ambtenaren en dienstverleners die werken als scharnier tussen de wereld van de instanties en bureaus (het systeem) en de leefwereld van mensen die op hun diensten zijn aangewezen (van der Linde, 2014) (cf. de beroepsrol “tolk tussen leef- en
systeemwereld”). Het is een vertaling van het begrip “street level bureaucrats” van Lipsky (1969), waarbij hij nadruk legde op de soms ambigue positie die sociaal werkers, dienstverleners, ambtenaren, … soms innemen, tussen de cliënten op “street level” – in de frontlinie – enerzijds en anderzijds het bureaucratisch systeem waarin sociaal werk en hulpverlening ingebed zitten. De parallel met een echte frontlinie is dan ook treffend: je wordt als voetsoldaat verwacht om de orders van bovenaf uit te voeren, maar je wordt geconfronteerd met een meer dan chaotisch slagveld waar je het moet roeien met de riemen die je hebt.
De sociaal werker staat als frontliniewerker met andere woorden in het midden van het spanningsveld tussen de belanghebbende(n) (burger), de wetgeving en het institutionele kader die als geheel de complexiteit van de samenleving uitmaken. Iedere verandering in de samenleving heeft effecten op al deze actoren. De frontliniewerker kan zijn of haar positie kiezen, (1) dicht bij de wensen van de belanghebbende(n), (2) als uitvoerder van het beleid, (3) als verlengstuk van de organisatie of een combinatie.
De ’zombiedrug’ Flakka deed intrede in de regio rond Roeselare. Eerstelijnshulpverleners, zoals straathoekwerkers, spoeddiensten, ...waren de eerste die de signalen hiervan opvingen; het stijgend gebruik, de gevolgen hiervan, ... De bezorgdheid bij de hulpverleners neemt toe. Daarnaast is er een impact op de drughulpverlening en nood aan een nieuw kader, een nieuwe methodiek. Aan de andere kant vraag het parket om streng op te treden tegen gebruikers en dealers van de nieuwe drug.
Dagelijks werken in een spanningsveld tussen vragen en noden van de belanghebbende(n), de beperkingen van de wetgeving en de instructies van werkgevers en organisaties, is kenmerkend voor het beroep van frontliniewerkers (de Savornin Lohman & Raaff, 2001, p. 41) (cf. de beroepsrol “medevormgever aan sociaal beleid”).
De frontliniewerker is in dit spanningsveld echter geen passieve speelbal die door al deze actoren en veranderingen gestuurd wordt. Als frontliniewerker heb je de kracht, de positie en de ruimte om aan de slag te gaan met de signalen uit de samenleving en om mee vorm te geven aan het gevoerde beleid. De beslissingen van de frontliniewerkers, hun routines, … zijn de zaken die mee het gevoerde en toekomstige beleid (duurzaam) bepalen (De Haene, 2011). Op deze manier vormen frontliniewerkers de fundamenten voor duurzame ontwikkeling, maar ook voor beroepsrollen als medevormgever aan sociaal beleid en sociale innovator.
3.7.2 Discretionaire ruimte
Door de unieke scharnierpositie van de frontliniewerker tussen de cliënt en het systeem - met elk hun eigen verwachtingen - heeft de frontliniewerker ook de ruimte om zelf positie in te nemen en zelf actief zin te geven aan de invulling die hij/zij geeft aan zijn/haar takenpakket (De Haene, 2011).
De handelingsruimte die hier ontstaat, wordt ook wel discretionaire ruimte genoemd.
Roose (2005) stelt volgende definitie voor:
“De discretionaire ruimte heeft betrekking op de ruimte die hulpverleners hebben om zinvol te handelen rekening houdend met de wettelijke context en met respect voor de cliënt. Het betreft de ruimte die hulpverleners – als actieve zingevers – hebben om binnen bepaalde kaders zelfstandige beslissingen te nemen en mee beleid te maken.” (Roose, 2005 in Carrette, 2008, p. 9)
Telkens opnieuw keuzes moeten maken, in allerhande situaties en contexten, binnen omstandigheden waar geen standaardoplossingen voorhanden zijn, staat centraal in de uitoefening van het beroep van een sociaal werker. De sociaal werker zal niet louter het beleid uitvoeren en regels volgen. Hij stelt zich de vraag welke interpretatie en toepassing van organisatieregels en wetgeving nodig zijn, in relatie tot de noden en de behoeften van de belanghebbenden. Vrijwel steeds heeft de sociaal werker de discretionaire ruimte om te bepalen hoe hij of zij zich positioneert in het spanningsveld tussen belanghebbenden, wetgeving en de organisatie waarvoor hij/zij werkt.
Merk op dat het niet enkel frontliniewerkers zijn, die beschikken over en gebruik maken van discretionaire ruimte. Ook managers, tweedelijnswerkers en andere beleidsmakers hebben handelingsruimte en kunnen die voor nagenoeg dezelfde doeleinden gebruiken die verderop beschreven worden (De Haene, 2011).
Het werken binnen deze ruimte is kenmerkend en bepalend voor het beroep van frontliniewerkers en alle sociaal werkers bij uitbreiding. Zowel Soetenhorst als Lipsky voerden een pleidooi voor een grote(re) discretionaire ruimte voor deze beroepsgroep: ruimte om te handelen en beslissingen te nemen in het directe contact met belanghebbenden (de Vries, 2012; De Haene, 2011).
Ruimte krijgen om zelf beslissingen te nemen, om regels en kaders te interpreteren houdt een grote macht in. Jij als sociaal werker kan door jouw handelen, door jouw beslissingen meebepalen welke hulp een cliënt al dan niet krijgt en welke signalen al dan niet worden doorgegeven aan leidinggevenden en beleidsmakers. Daarom is een bewuste reflectie op de eigen discretionaire ruimte – ook vanuit ethisch perspectief – zeer noodzakelijk (De Haene, 2011). We nemen de evolutie naar bemoeizorg of modern zorgzaam paternalisme die van der Lans beschrijft als voorbeeld. Het sociaal werk gaat weer terug actief naar de belanghebbende(n) op zoek, in plaats van het winkelmodel te hanteren en als specialist af te wachten tot de belanghebbende zelf aanklopt. We willen hier wel nuanceren dat dit zowel een individuele, organisatorische als beleidskeuze kan zijn. We zien deze trend de laatste jaren toenemen, getuige de hernieuwde aandacht voor outreachend werken en huisbezoeken en het ontstaan van mobiele teams in de psychiatrie (een trend die ook past in de vermaatschappelijking van de zorg).
Reflectieve vraag: Waar zou jij je het meest comfortabel bij voelen? Werken in de leefwereld van de belanghebbende of de belanghebbende naar jouw organisatie laten komen?
Een eerste basiselement is het besef dat er, net door de aard van het sociaal werk, altijd wel een bepaalde mate van discretionaire ruimte beschikbaar is.
Er zijn verschillende strategieën mogelijk om de discretionaire ruimte te gaan benutten (voor meer info zie De Haene, 2011):
• Een strikte, dan wel ruime, invulling van begrippen: als je aan preventie doet, kan dat preventie van onwelzijn zijn, maar even goed preventie van meer problemen of zelfs preventie van zwaardere
vormen van hulpverlening (De Haene, 2011). Elke invulling zal andere keuzemogelijkheden inhouden en dus ook een andere beslissing en verantwoording vergen ten aanzien van de verschillende actoren.
• De keuze om al dan niet door te verwijzen of mensen op een wachtlijst te zetten, de keuze voor welke dossiers wanneer en door wie worden opgestart, … dit zijn allemaal strategieën die ingezet worden om de workload binnen de perken te houden.
• Als er wordt aangegeven dat je binnen drie gesprekken een probleem moet afhandelen (oplossen, dan wel doorverwijzen), maar je het gevoel hebt dat de cliënt nood heeft aan nog enkele gesprekken meer, dan kan je ervoor kiezen om voor een tweede probleem bij dezelfde cliënt nog drie gesprekken bij te voegen.
• Je kan in subsidiedossiers of rapportages naar leidinggevenden toe heel strategisch te werk gaan, door het gewenste taalgebruik over te nemen (en dus aandacht te hebben voor populaire containerbegrippen), door bepaalde zaken minder nadrukkelijk dan wel net explicieter in de kijker te zetten. Zo kan je gericht signalen gaan doorgeven.
• Wanneer je grote fouten, hiaten of wantoestanden vaststelt, is het niet altijd evident om als individuele sociaal werker aan de alarmbel te trekken. Zoek daarom strategische partnerschappen, zodat nieuwe projecten samen opgezet kunnen worden, zodat signalen sterker doorgegeven worden en zodat je niet als individuele sociaal werker buiten de afgelijnde grenzen gaat.
Je kan je discretionaire ruimte dus op heel veel verschillende manieren gaan inzetten. Het belangrijkste element echter is het besef dat je discretionaire ruimte voor verschillende doeleinden kan inzetten. Je kan vooral focussen op strategieën die je eigen positie en werklast beschermen (= defensieve strategieën), maar even goed op strategieën die focussen op het verhogen van het welzijn van de cliënt (= reflectieve strategieën) (De Haene, 2011; Maeseele & De Droogh, 2008; Ellis, Davis, & Rummery, 1999). Binnen die laatste groep zie je bovendien ook nog een verschil tussen strategieën gericht op één individu en de sterk politiserende strategieën, waarbij grotere maatschappelijke problemen aangekaart worden. Er zit geen waardeoordeel verbonden aan deze strategieën. Defensieve strategieën zijn nodig om jezelf te beschermen, zeker in een context waarbij er te weinig middelen zijn om aan alle hulpvragen te voldoen. Belangrijk is vooral dat je je bewust wordt van de manier waarop je je eigen discretionaire ruimte invult. Want net daarin ligt immers de sterkte. Door bewust je eigen handelingsruimte te benutten en te verbreden kan je sociale verandering te weeg brengen.
3.8 Beroepsrol Netwerkbouwer
Sociaal werkers richten zich niet alleen op de problemen van individuen maar proberen tevens het bredere sociale netwerk van mensen te versterken. Ze gaan dus niet alleen kijken naar de persoon zelf, maar ook naar hun omgeving, de gemeenschappen waarin ze leven en hoe deze elementen kunnen bijdragen aan hun welzijn.
Het bevorderen van het individueel netwerk is vaak een cruciale stap in het verbeteren van iemands situatie. Een sterk sociaal netwerk kan mensen helpen om beter om te gaan met uitdagingen, zoals werkloosheid, gezondheidsproblemen of sociale uitsluiting. Het vergroten van deze netwerken is dan ook een belangrijk
onderdeel van sociaal werk, omdat het leidt tot meer zelfredzaamheid en ondersteuning van de persoon. Het bouwen van netwerken is dus een belangrijke beroepsrol voor sociaal werkers.
Netwerken kunnen velerlei vormen aannemen. Sociaal werkers slaan een brug tussen verschillende actoren, sectoren en leefdomeinen door bijvoorbeeld samen te werken met de gezondheidszorg, het onderwijs en andere maatschappelijke organisaties om ervoor te zorgen dat mensen toegang hebben tot diensten en ondersteuning. Ook trachten sociaal werkers de kloof te overbruggen tussen de dagelijkse realiteit en de formele structuren van de samenleving, zoals de overheidsinstanties en de sociale voorzieningen tevens met het oog op het verkrijgen van de nodige ondersteuning.
Het bouwen van een sociaal netwerk is een ‘on going’ proces. De sociaal werker moet voortdurend proactief op zoek naar nieuwe partnerschappen die kunnen bijdragen aan het welzijn van de belanghebbenden.
We zien 3 soorten netwerken:
3.8.1 Persoonlijke netwerken
Netwerken kunnen ontstaan tussen mensen onderling (families, vrienden, buurtbewoners, collega’s, …), maar ook tussen verenigingen, organisaties of sectoren. Leden van een gezin, een familie behoren tot het netwerk van een individu, evenals buren, collega’s rond een bepaalde persoon, vormen een netwerk. De centrale persoon kent alle leden van het netwerk, die leden kennen elkaar daarom niet noodzakelijk. Het sociaal netwerk van een persoon is het geheel van relaties dat één persoon onderhoudt met mensen in zijn of haar omgeving en met vertegenwoordigers van instellingen en organisaties.
Niet alle personen beschikken echter over een goed uitgebouwd netwerk waarop ze een beroep kunnen doen wanneer dit nodig is. Voor vele mensen is het niet vanzelfsprekend om een netwerk in stand te houden of opnieuw op te bouwen na een moeilijke periode of in een nieuwe levensfase: thuislozen, psychiatrische patiënten, ex-gevangen, bejaarden, mensen met een beperking, nieuwkomers in België, ... Het grote risico dat deze kwetsbare groepen lopen, is dat ze geïsoleerd kunnen geraken. Daarom tracht me in het welzijnswerk in te zetten op het creëren en ondersteunen van netwerken.
- Lotgenotengroepen waar mensen die in een vergelijkbare situatie zitten samen komen om elkaar te steunen
- Netwerken rond een belanghebbende(n).
- Mantelzorgnetwerken, d.w.z. netwerken van mensen die zorgen voor een ziek of hulpbehoevend familielid of vriend.
- Buddyprojecten waarbij vrijwilligers worden gekoppeld aan kwetsbare mensen om hen te ondersteunen
In een preventiestrategie worden vaak peer-to-peer methoden gehanteerd, waar de doelgroep met elkaar in interactie gaat. Dit kan vooral effectief zijn omdat de deelnemers elkaar beter begrijpen en op een gelijkwaardige manier kunnen ondersteunen. Het doel daarvan kan bijvoorbeeld zijn: sociale vaardigheden aanleren zoals hulp kunnen vragen en geven, risicosituaties uit de weg gaan om herval in negatieve patronen
(zoals verslaving of criminaliteit) te voorkomen, informeel thuis langskomen voor opvoedingsondersteuning,
3.8.2 Sociale netwerken
Binnen het sociaal werk is het bouwen aan sociale netwerken zeer belangrijk. Buurtwerkingen die de betrokkenheid van buurtbewoners vergroten en hen met elkaar verbinden, samenlevingsopbouw waarbij gefocust wordt op het verbeteren van de leefbaarheid in wijken en gemeenschappen, de integratieinburgeringsector waarbij activiteiten worden georganiseerd die nieuwkomers ondersteunen bij hun integratie in de samenleving met o.a. taallessen, en verenigingen brengen mensen door middel van allerlei activiteiten samen om mensen uit hun isolement te halen, de sociale cohesie te versterken of op te komen voor gemeenschappelijke belangen en rechten
Een voorbeeld hiervan is een bewonersparticipatieproject in de sociale huisvesting (leefwereld en structuren). In het socio-cultureel volwassenenwerk is gemeenschapsvorming één van de vier functies naast educatie, cultuur en activeringsfunctie. Organisaties gaan ook samenwerkingsverbanden aan met andere organisaties om gemeenschappelijke doelstellingen te verwezenlijken. Voorbeelden zijn hier “Hart boven Hard”, d.i. een burgerbeweging die pleit voor solidariteit en rechtvaardigheid, of de “Precaire Puzzel” in de Brugse Poort in Gent, d.i. een initiatief dat de verschillende uitdagingen en kwetsbaarheden van de buurt aanpakt door samenwerking tussen bewoners en organisaties.
De samenleving evolueert naar steeds meer diversiteit als gevolg van maatschappelijke evoluties (ontzuiling, emancipatie, migratie, individualisering, ...). Dit beïnvloedt in sterke mate sociale netwerken en sociale cohesie. Sociaal werk benadert diversiteit positief en vertrekt van wat mensen verbindt met respect voor ieders eigenheid, verlangens en ambities.
Een belangrijk aspect van sociaal werk is het erkennen van meervoudige identiteiten: dit betekent dat individuen verschillende rollen innemen in hun leven, bijvoorbeeld als ouder, werknemer, buur of vriend.
Diversiteit wordt niet gezien als een obstakel maar als een bron van kracht. Sociaal werkers richten zich op wat mensen verbindt, terwijl ze respect tonen voor de verschillende talenten en achtergronden van individuen en proberen deze te integreren in hun benadering van hulpverlening. Deze visie zorgt ervoor dat de interventies van sociaal werkers gericht zijn op inclusie, samenwerking en het bevorderen van een rechtvaardige en diverse samenleving.
3.8.3 Professionele netwerken
Door de grotere complexiteit van problematieken van personen en gezinnen is de noodzaak ontstaan om in het welzijnswerk nauw samen te werken met verschillende zorgprofessionals om een kwalitatieve hulpverlening te garanderen. Het is simpelweg vaak niet voldoende om slechts één professional of
hulpverlener in te schakelen. In plaats daarvan is samenwerking tussen verschillende zorgprofessionals noodzakelijk om kwalitatieve hulpverlening te waarborgen. We spreken dan van inter- of multidisciplinaire teams (cf. de beroepsrol “interpersoonlijke en maatschappelijke communicator”). Zo heeft ieder CLB een interdisciplinair team en vinden we in een wijkgezondheidscentrum een team van artsen, verpleegkundigen, kinesisten, diëtisten, sociaal werkers, …
Een sociaal werker heeft daarnaast een ruim netwerk aan organisaties en hulpverleners nodig in functie van een actieve en gerichte doorverwijzing van mensen. Het leggen van nieuwe verbindingen en initiatieven, al dan niet over de sectoren heen, is daarin een belangrijke taak van de sociaal werker zoals bijvoorbeeld een samenwerking tussen geestelijke gezondheidszorg en buurtwerking, zodat belanghebbenden zowel medische als sociale ondersteuning krijgen
Ook organisaties hebben een netwerk van andere organisaties om zich heen waarmee ze samenwerken. Deze samenwerking bestaat uit het afstemmen van beleid, samen activiteiten aanbieden en het samenwerken aan een bepaalde opdracht (cf. de beroepsrol “medevormgever aan sociaal beleid” en door het belang van communicatie in dit proces ook de beroepsrol “interpersoonlijke en maatschappelijke communicator”).
3.9 Spanning en complementariteit tussen beroepsrollen
Binnen het sociaal werkveld worden er verschillende indelingen gemaakt van het werkveld. De beroepsrollen sociaal werk maken echter geen indeling van het werkveld. Ze hebben als doel een weergave te zijn van de complexiteit van de beroepsuitoefening en bieden een mogelijkheid tot analyse van de verschillende posities die een sociaal werker kan innemen in het werkveld
Een sociaal werker neemt verschillende beroepsrollen tegelijk aan die kunnen versterken of net in spanning staan ten op zichte van elkaar.
Doordat een SW’er verschillende opdrachten dient uit te voeren die verbonden zijn aan de beroepsrollen die worden ingenomen. Dit kan leiden tot verschillende verwachtingen en waarden van de betrokken partijen, nl. jijzelf, de belanghebbenden, de organisatie en team, de maatschappij en het beleid. Sociaal werkers moeten vaak balanceren tussen verschillende rollen die soms tegenstrijdig kunnen zijn, wat hen in een moeilijke positie kan brengen waarin ze zorgvuldig moeten afwegen hoe ze het beste kunnen handelen.
Hier een voorbeeld van een spanning tussen beroepsrollen om dit te verduidelijken:
Je werkt als sociaal werker in een opvangcentrum voor thuis- en daklozen. Tijdens een gesprek met een “dakloze vrouw” stel je vast dat zij al meerdere keren uit het huis is gezet omwille van verschillende factoren. Je wil deze vrouw zo snel als mogelijk weer een “dak boven het hoofd” geven, maar tegelijkertijd merk je dat er veel meer achter het verhaal van deze vrouw zit. Er moeten eerst andere zaken worden aangepakt zoals zoeken naar tewerkstelling, haar gezondheid, opbouw van een sociaal netwerk vooraleer ze weg kan gaan uit het opvangcentrum. Op die manier is de kans groter op een duurzame oplossing, nl. dat ze een langere tijd haar huis kan blijven behouden en niet terug in de dakloosheid terechtkomt.
Spanning tussen de beroepsrollen frontliniewerker, medevormgever aan sociaal beleid en organisatieontwikkelaar
Vanuit je rol als frontliniewerker kom je tijdens een gesprek met de vrouw te weten dat zij al meerdere keren uit het huis is gezet omwille van verschillende factoren. Je wil deze vrouw zo snel als mogelijk toe leiden naar een eigen woning vanuit mensenrechtenperspectief en het basisrecht op wonen (beroepsrol medevormgever sociaal beleid). Vanuit je beroepsrol frontliniewerker, nl. het eerste aanspreekpunt voor de vrouw, merk je dat er eerst aan andere levensdomeinen moet gewerkt worden zoals tewerkstelling, gezondheid, sociaal netwerk, ... voor dat je de vrouw helpt zoeken naar een nieuwe woning om het opvangcentrum te kunnen verlaten. SW-organisaties zoals opvangcentra van CAW’s, verwachten van SW’ers dat cliênten snel doorstromen naar een eigen woonst omwille van de wachtlijsten. Dit kan ook een spanning zijn tussen de BR frontliniewerker en OO.
Naast spanning tussen de beroepsrollen, kunnen deze ook complementair zijn, wat inhoudt dat ze elkaar ondersteunen en elkaar versterken om een betere hulp- en dienstverlening te bieden. Dit betekent dat ze meerdere rollen kunnen hebben in hun werk, afhankelijk van de situatie en de behoeften van de cliënten.
Deze rollen zijn complementair en maken zo een holistische benadering van belanghebbenden en hun situaties mogelijk. De sociale werker combineert verschillende vaardigheden om belanghebbenden op een bredere en meer geïntegreerde manier te ondersteunen. Het vervullen van meerdere rollen maakt het mogelijk om flexibel in te spelen op de complexiteit van de situatie van een belanghebbende, wat de kwaliteit van de hulp- en dienstverlening vergroot.
In dit voorbeeld wordt uitgewerkt hoe de verschillende beroepsrollen elkaar versterken dus complementair zijn.
Je werkt als leerlingenbegeleider binnen een school waar OKAN klassen zijn (OnthaalKlas voor Anderstalige Nieuwkomers). Je merkt op dat een aantal leerlingen vaak afwezig zijn. Je beslist om hen zelf thuis te gaan opzoeken. Je ontdekt dat sommige leerlingen ziek zijn maar geen medische kaart hebben (Een medische kaart helpt mensen die een asielaanvraag hebben ingediend en nog geen wettig verblijfsstatuut hebben om dringende medische zorgen te krijgen). De rechten van deze leerlingen staan hierdoor onder druk. De leerlingenbegeleider gaat met hen naar de huisarts voor een medische kaart en bouwt op die manier mee een sociaal netwerk voor de toekomst. Je maakt een bewuste keuze om binnen je opdracht als leerlingenbegeleider hier uren voor vrij te maken en mee te gaan naar de huisarts dus af te wijken van je regulier takenpakket.
Er is complementariteit (versterken elkaar) tussen de beroepsrollen frontliniewerker, communicator, tolk, netwerkbouwer en sociale innovator
Vanuit je beroepsrol van frontliniewerker ga je leerlingen die afwezig zijn thuis opzoeken
Ontdekken dat ze ziek zijn en geen medische kaart hebben. Hun rechten op medische zorgen staan hierdoor onder druk. Je gaat met hen mee op stap naar de huisarts en brengt de
medische kaart in orde. Vanuit je beroepsrol van tolk leg je aan de leerlingen uit waarvoor de medische kaart belangrijk is en hoe die kan aangevraagd worden (tolk leefwereld naar systeemwereld) Als netwerkbouwer leg je contacten voor de toekomst en bouw je het sociaal netwerk van je leerlingen verder uit Je gaat mee naar de huisarts omdat je inschat dat de drempel te hoog is voor leerlingen om die stappen zelfstandig te zetten. Vanuit je beroepsrol van sociale innovator beslis je om buiten de lijntjes te kleuren en out-of-the-box te denken
Maar tegelijkertijd neem je ook de beroepsrol van frontliniewerker in want je maakt gebruik van je discretionaire ruimte om deze keuze te maken. Ook de rol van communicator neem je in want je gaat hier ook in dialoog met de leerlingen, je doet aan vraagverheldering en wil hierdoor meer inzicht krijgen in de situatie en je probeert een vertrouwensband op te bouwen.
Hoofdstuk 4 De beroepsrollen toegepast op SAAMO Gent
4.1
Inleiding
In dit laatste hoofdstuk linken we de zeven beroepsrollen aan een voorbeeld uit een sociaal werkpraktijk. We kiezen hier opnieuw voor het project “Rabot op je bord” van SAAMO Gent (zie hoofdstuk 3.5). We geven schematisch weer hoe we de zeven beroepsrollen zien terugkomen en we zetten hiervoor de bril op van een sociaal werker die tewerkgesteld is binnen het project.
4.2 Schema
4.3 Besluit
Bronnenlijst
Bradt, L. (2009). Victim-offender mediation as a social work practice. A comparison between mediation for young and adult offenders in Flanders. Gent: Academia Press.
Brennan, E. (2010). Definitions for social sustainability and social work. Portland: Portland State University.
Brundtland, G. H. (1987). Our common future. orld commission on environment and development.
Carrette, V. (2008). Effectiviteit van de jeugdhulp: een verhaal van schakelende ketens. Tijdschrift voor Wetgeving, 31(296), 5-13.
De Haene, J. (2011). Discretionaire ruimte van praktijkwerkers in praktijken van kinderzorg: Het CKG als case. UGent, Sociaal Werk, Gent.
De Jonghe, E. (2015). Beelden van de professional: inspiratiebronnen voor professionalisering. Eburon Uitgeverij . Delft: Eburon Uitgeverij.
De Savornin Lohman, J., & Raaff, H. (2001). In de frontlinie tussen hulp en recht. Bussum: Coutinho.
De Vries, S. (2012). Eropaf... en dan? De Rol van het Maatschappelijk Werk in het Nieuwe Welzijn (derde druk). Amsterdam: SWP.
Dumoulin, M., & de Jong, W. (2009). Kader voor de Vlaamse opleidingen bachelor in het sociaal werk.
Ellis, K., Davis, A., & Rummery, K. (1999). Needs assessment, street-level bureaucracy and the new community care. Social Policy & administration, 33(3), 262-280.
European Commission. (2002). The World Summit on Sustainable Development. People, planet and prosperity. Luxemburg: Office for Official Publication of the European Communities.
Evans, T. (2010). British Journal of Social Work, 1-19.
Evans, T., & Harris, J. (2004). Street-level bureaucracy, social work and the (exaggerated) death of discretion. British Journal of Social Work, 871-895.
Gallie, W. B. (1956). Essentially contested concepts. Proceedings of the Aristotelian Society(56), 167-198.
Gamble, D. N. (2013). Sustainable Development. Encyclopedia of Social Work.
Gobeyn, H., Nachtergaele, S., Reynaert D. & Van Landschoot, L. (2016) Integraal werken Bruggen bouwen tussen welzijn en gezondheid. Acco.
Habermas, J. (1987). The Theory of Communicative Action: Volume 2: Lifeword and System: A Critique of Functionalist Reason. Opgehaald van academia.edu: http://www.academia.edu/2338261/The_Theory_of_Communicative_Action_Volume_2_Lifeword_and_Syste m_A_Critique_of_Functionalist_Reason
Hermans, K., Raeymaeckers, P. Roose, R. & Vandekinderen, C. (2018) Sociaal werk Mensenrechten in praktijk. Lanoo.
Hermans, K. & De Bie, M. (2016) Sociaal werk(opleidingen) en OCMW Professionalisering van de maatschappelijke dienstverlening. Leuven/ Den Haag. Acco.
Hubeau, B. ‘Grondrechten als kompas voor sociaal werk als sociaal rechtvaardigheidsberoep. Over de relatie tussen kleine en grote utopieën.’ Lezing, Faculteit sociale wetenschappen UA, Antwerpen, 29 maart 2018.
Huyse, L. (2014, 8 2). De Hollandse piste van Bourgeois I. Doe-het-zelf-samenleving. De Standaard.
Ife, J. (2012). Human rights and social work: Towards rights-based practice. Cambridge: Cambridge University Press.
IFSW. (2017, 08 31). Global definition of Social Work. Opgehaald van ifsw.org: http://ifsw.org/getinvolved/global-definition-of-social-work/
Jones, P. T., & De Meyere, V. (2009). Terra Reversa. De transitie naar rechtvaardige duurzaamheid. Antwerpen: EPO.
Keeley, B. (2007). Human Capital: How what you know shapes your life. Paris: OECD.
Leren. (2017, 8 30). Het leiden van een team. Opgehaald van leren.nl: http://www.leren.nl/cursus/management/teambuilding/rol-teamleider.html
Lipsky, M. (1969). Toward a theory of street-level bureaucracy. University of Wisconsin. University of Wisconsin.
Maeseele, T., & De Droogh, L. (2008). Discretionaire ruimte binnen het activeringsbeleid van het OCMW. Panopticon, 29(5), 87-90.
Norton, C. L. (2009). Ecopsychology and social work: creating an interdisciplinary framework for redefining person-in-environment. Ecopsychology, 1(3), 138-145.
Norton, C. L. (2009). Ecopsychology and social work: creating an interdisciplinary framework for redefining person-in-environment. Ecopsychology, 1(3), 138-145.
OCMW Gent. (2025). Missie OCMW Gent Opgeroepen op 01 22, 2025, van ocmwgent.be: https://stad.gent/nl/samenleven-welzijn-gezondheid/ocmw-gent/over-het-ocmw-missie-en-beleid/missieocmw-gent
Oosterlynck, S. (2015). Lokale sociale innovatie: een kijk vanuit de marges van overheid en markt. Cahier Demos, 21-29.
Peeters, J. (2008). Conceptueel onderzoek SOWEDO. KH Leuven, departement SSH. Leuven: KH Leuven.
Peeters, J. (2010). Sociaal werk en duurzame ontwikkeling. Alert, 36(1), 46-56.
Peeters, J. (2012). Social Work and Sustainable Development: towards a social-ecological practice model. Journal of Social Intervention: Theory and Practice, é&(3), 5-26.
Reynaert, D., & Nachtergaele, S. (2015, 3 26). Sociaal werk is een mensenrechtenberoep. Hoeder van sociale grondrechten. Opgeroepen op 6 22, 2017, van sociaal.net: sociaal.net/analyse-xl/mensenrechtenberoep/
Samenlevingsopbouw Gent. (2010). Over Torekes: waarom. Opgeroepen op 9 4, 2017, van torekes.be: www.torekes.be/waarom
Sociale Innovatie Fabriek. (sd). Sociale innovatie. Opgehaald van www.socialeinnovatiefabriek.be: http://www.socialeinnovatiefabriek.be/nl/sociale-innovatie#sthash.ZPtLbFzr.CVsLrHf8.dpbs
Stewaert, M., Brown, J., Weston, W., Mc Wkinney, I., & Willima, C. &. (2003). Patient-centered medicine, transforming the clinical method. Radcliff Medical Press.
Tonkens, E. (2014). Misverstanden over de participatiesamenleving. Opgeroepen op 8 26, 2017, van www.socialevraagstukken.nl.
Van Bouchaute, B. (2013). (De)politisering van/in/door het middenveld. Opgehaald van demos.be: http://demos.be/sites/default/files/momenten_nr_11_bart_van_bouchaute.pdf
Van der Lans, J. (2010). Erop-af! De nieuwe start van het sociaal werk. Antwerpen: uitgeverij atlas contact.
Van der Linde, M. (2014, 11 26). 1990. Frontliniewerkers: eerherstel voor zorgzaam paternalisme. Opgeroepen op 12 6, 2017, van Canon Maatschappelijk Werk Nederland: http://www.canonsociaalwerk.eu/nl_mw/details.php?cps=22&canon_id=375
Van Donkersgoed, L. (2009). Morele dilemma‟s in de sociaal juridische dienstverlening: een professional is geen jukebox! Journal of Social Intervention, 18(2), 43-60.
Van Poeck, K. (2008). Duurzame ontwikkeling en sociaal werk: een logisch samengaan? Socia Cahier(10), 39-47.
Van Regenmortel, T (2002). Empowerment en maatzorg. Acco
Van Schuylenbergh, P. (2016, 4 26). Manifest voor moedige mensen. Lokaal beleid is altijd sociaal beleid. Opgehaald van sociaal.net: http://sociaal.net/analyse-xl/manifest-moedige-mensen/
Verenigde Naties. (sd). Universal Declaration of Human Rights. Opgeroepen op 8 22, 2017, van www.un.org: http://www.un.org/en/universal-declaration-human-rights/
Viaene, S. (2012). Met hoge heren kersen eten. Beleidsbeïnvloeding in de praktijk. Brussel: Politeia.
Vlaamse overheid. (sd). Werking van de Vlaamse Overheid. Opgeroepen op 8 29, 2017, van overheid.vlaanderen.be: https://overheid.vlaanderen.be/organisatieontwikkeling-0
Vlaamse overheid. (sd). Definitie sociale cohesie. Opgeroepen op 8 29, 2024, van overheid.vlaanderen.be: https://www.vlaanderen.be/samenleven
Vlaeminck, H., Saelens, S., & Malfliet, W. (2010). Social Casework in de 21e eeuw. Mechelen: Kluwer.
VSPW. (sd). Een team leiden. Opgeroepen op 8 30, 2017, van vspw.be: http://www.vspw.be/opleidingen/balans/lmc_snoepmodules/een_team_leiden
Winance, M. (2004). Handicap et normalisation. Analyse des transformations du rapport à la norme dans les institutions et les interactions. Politix, 17(66), 201-227.