Beheernota
BEPLANTINGSWERKEN
Opdrachtgever
Gemeente Bornem Jasper Van Puyenbroeck, Bachelorproef 2023-2024, HoGent KASK
BEPLANTINGSWERKEN
Opdrachtgever
Gemeente Bornem Jasper Van Puyenbroeck, Bachelorproef 2023-2024, HoGent KASK
AAB = Het aanlegbeheer. Hiertoe behoren de beheermaatregelen die in de eerste periode net na de aanplant of inzaai worden uitgevoerd. Meerdere maatregelen of bijkomende voorzieningen worden getroffen opdat de aanplant succesvol zou aanslaan of opdat de inzaai zou kiemen en uitgroeien. Deze maatregelen zijn nodig totdat men zeker is dat de beplanting in hergroei is.
ONB = Het ontwikkelingsbeheer. Deze beheervorm wordt aangevat na het aanlegbeheer en heeft tot doel de ontwikkeling van de beplanting te sturen in de richting van het streefbeeld. Ontwikkelingsbeheer wordt toegepast bij groenvormen die nog een periode van groei en ontwikkeling zullen doormaken.
INB = Het instandhoudingsbeheer. Instandhoudingsbeheer wordt uitgevoerd na het ontwikkelingsbeheer en heeft tot doel het gewenste streefbeeld van de groenvorm dat bereikt is in stand te houden. Deze handelingen dragen bij tot het vasthouden van een bepaald stadium in de successie. De maatregelen moeten continu en met dezelfde frequentie en op hetzelfde tijdstip tijdens het jaar uitgevoerd worden zodat terugval wordt vermeden.
OMB = Het omvormingsbeheer. Deze beheervorm is van toepassing wanneer de reeds aanwezige beplanting grondig wordt gewijzigd in samenstelling of groeiplaats door éénmalige ingrepen. Deze beheervorm heeft ingrijpende veranderingen tot gevolg waarna de vegetatie zich kan ontwikkelen tot het ingeschatte resultaat. Eénmaal omgevormd kan men kiezen om direct over te gaan tot instandhoudingsbeheer of eerst nog ontwikkelingsbeheer toe te passen.
Bron: curcus ‘Ontwerpen van beplantingen’
Omschrijving:
Dit zijn enkele bomen die bij elkaar geplaatst staan om zo tot een vrijstaand geheel om te komen. Door deze bomen bij elkaar te planten komen hun individuele kenmerken meer tot uiting.
Functie/situering:
De bomengroepen bevinden zich ter hoogte van de waterrijke speelzone.
Streefbeeld:
Bomengroepen die elk een unieke bloei hebben, waardoor ze een feeëriek beeld vormen in de lente.
Verwachte ontwikkeling:
Snelle en vlotte ontwikkeling waarbij er na de eerste aanplantjaren veel zonlicht op de bodem zal vallen. Hierdoor zullen de borders voldoende licht krijgen om te groeien. Deze groenvorm zal een extensief beheer kennen.
Soorten:
• Prunus serrulata
• Prunus avium
• Prunus cerasus
• Prunus cerasifera
AAB - Aanlegbeheer:
• Nazicht op het goed functioneren van de aanplanttechnieken, desgevallend herstellen (boompalen en boomput).
• Inboet: 1 maal na eerste aanplantseizoen.
• Boompalen verwijderen.
ONB - Ontwikkelingsbeheer:
• Algemeen nazicht van aantastingen, desgevallend ingrijpen.
INB - Instandhoudingsbeheer:
• Wanneer de boom 20 à 25 jaar is: visuele boomveiligheidscontrole en desgevallend ingrijpen (één keer om de 5 jaar).
Omschrijving:
Deze dreven/bomenrij bevatten grotendeels reeds bestaande bomen. Hierbij zijn er ter hoogte van de minigolf een aantal nieuwe aanplanten. De gebruikte soorten zijn soorten die in het verleden vaak gebruikt werden voor dreven.
Functie/situering:
Het verduidelijken van de ruimtes en het tonen van de weg doorheen het Breeven. Ze bevinden zich vooral aan de waterrijke speelzone met uitzondering van de dreef aan de minigolf.
Streefbeeld:
Een frisse en groene ader die de ruimtes aangeeft en die helpt met de begeleiding doorheen het Breeven.
Verwachte ontwikkeling:
Een snelle en vlotte ontwikkeling, de reeds bestaande bomen zullen nauwlettend in de gaten moeten worden gehouden om eventuele ziektes op te merken.
Soorten:
• Quercus robur
• Tilia platyphyllos
• Castanea sativa
AAB - Aanlegbeheer:
• Nazicht op het goed functioneren van de aanplanttechnieken, desgevallend herstellen (boompalen en boomput).
• Boompalen verwijderen.
ONB - Ontwikkelingsbeheer:
• Algemeen nazicht van aantastingen, desgevallend ingrijpen.
• Begeleidingssnoei stamontwikkeling ( opkronen tot 3.5m), verwijderen van hinderende scheuten.
INB - Instandhoudingsbeheer:
• Wanneer de boom 20 à 25 jaar is: visuele boomveiligheidscontrole en desgevallend ingrijpen (één keer om de 5 jaar).
• Bestaande bomen: visuele boomveiligheidscontrole en desgevallend ingrijpen (één keer om de 5 jaar).
Omschrijving:
Dit speelbos bestaat grotendeels uit een nieuwe aanplant maar bevat ook een reeks bestaande bomen. Het is de bedoeling dat er in dit bos open en gesloten plekken ontstaan waarbij ook spontane vegetatie een kans kan krijgen.
Functie/situering:
Het speelbos situeert zich in het meest noordelijke deel van de deelzone. Het is de bedoeling dat kinderen de bomen kunnen gebruiken als speelelement en dat ze individueel een herkenningspunt vormen in het speelbos zelf.
Streefbeeld:
Een speelbos met open en gesloten plekken die voor een speelse ervaring zorgen van de ruimte. Daarnaast tevens een overzicht bieden aan ouders.
Verwachte ontwikkeling:
Een snelle en vlotte ontwikkeling, de reeds bestaande bomen zullen nauwlettend in de gaten moeten worden gehouden om eventuele ziektes op te merken.
Soorten:
• Acer platanoides
• Alnus glutinosa
• Betula pubescens
• Tilia cordata
• Pseudotsuga menziesii
• Betula pendula
• Quercus palustris
• Fraxinus excelsior
• Platanus × acerifolia
• Populus × canescens
• Liquidambar styraciflua
AAB - Aanlegbeheer:
• Nazicht op het goed functioneren van de aanplanttechnieken, desgevallend herstellen (boompalen).
• Boompalen verwijderen.
ONB - Ontwikkelingsbeheer:
• Algemeen nazicht van aantastingen, desgevallend ingrijpen.
INB - Instandhoudingsbeheer:
• Wanneer de boom 20 à 25 jaar is: visuele boomveiligheidscontrole en desgevallend ingrijpen (één keer om de 5 jaar).
• Bestaande bomen: visuele boomveiligheidscontrole en desgevallend ingrijpen (één keer om de 5 jaar).
Omschrijving:
Deze meerstammigen staan verspreid in het gebied. Ze komen voornamelijk voor aan de waterrijke speelzone en in het speelbos. Door deze spreiding zullen de functies en eigenschappen van deze meerstammigen duidelijker zichtbaar worden.
Functie/situering:
Een deel van deze meerstammigen bevindt zich aan de waterrijke speelzone, het andere deel bevindt zich in het speelbos. Meerstammigen met feeërieke karaktereigenschappen in de waterrijke speelzone terwijl de meerstammigen in het speelbos voor open en gesloten plekken zorgen.
Streefbeeld:
Volgroeide meerstammigen waarbij de sierwaarde aan de waterrijke speelzone hoger is dan die in het speelbos.
Verwachte ontwikkeling:
Vlotte ontwikkeling waarbij er extra aandacht besteed zal moeten worden aan eventuele zonnebrand van de bladeren, maar ook aan eventuele uitdrogingsverschijnselen van de plant. Om een zo natuurlijk mogelijk beeld te bekomen, zal een extensief beheer van toepassing zijn bij deze groenvorm.
Soorten:
• Amelanchier lamarckii
• Cercis siliquastrum
• Syringa vulgaris
• Betula pendula
• Corylus avellana
AAB - Aanlegbeheer:
Nazicht op het goed functioneren van de aanplanttechnieken, desgevallend herstellen (boompalen en boomput). Nazicht en desgevallend inboet afgestorven planten. Nazicht op uitdroging en eventuele zonnebrand (eerste 3 jaar na aanplant).
ONB - Ontwikkelingsbeheer:
Algemeen nazicht van aantastingen, desgevallend ingrijpen.
INB - Instandhoudingsbeheer:
Vanaf dat de meerstammigen volgroeid zijn: visuele veiligheidscontrole en desgevallend ingrijpen (1x om de 5 jaar).
Omschrijving:
Deze wijmen, of ook wel wilgentenen genoemd, zijn een verloren landschapselement. Ze worden in het ontwerp niet enkel als architecturaal element gezien maar ook als een ecologisch element. In de winterperiode vallen ze op met hun uitgespoken twijgenverkleuring terwijl ze in de zomer een dicht bladerendek vormen.
Functie/situering:
De wijmen bevinden zich vlak voor het speelbos. Ze helpen mee de gebruiker te begeleiden doorheen de minigolf en dragen zo mee bij aan de beleving van open en gesloten zichten.
Streefbeeld:
Dichte structuur waarbij elk massief een andere hoogte kan hebben door het beheer.
Verwachte ontwikkeling:
Een vlotte ontwikkeling waarbij de wilgen snel aan volume zullen winnen. Er zal grondig uitgekeken moeten worden dat de individuele planten elkaar niet wegconconcurreren.
Soorten:
• Salix purpurea
• Salix viminalis
• Salix fragilis
• Salix triandra
AAB - Aanlegbeheer:
Aanplant in het vroege voorjaar (maart-april) of in de herfst (oktober-november). Nazicht op het goed functioneren van de aanplanttechnieken, desgevallend herstellen. Nazicht en desgevallend inboet afgestorven planten. Nazicht op uitdroging en eventuele zonnebrand (eerste 3 jaar na aanplant).
ONB - Ontwikkelingsbeheer:
Algemeen nazicht van aantastingen, desgevallend ingrijpen.
INB - Instandhoudingsbeheer:
Jaarlijkse snoei, bevordert de groei van nieuwe takken. Terugsnoeien tot 40 cm, om de 2 à maximaal 4 jaar: het ene massief 2 jaar, het andere na 3 jaar en tot slot nog een ander na 4 jaar. Dit zorgt voor hoogteverschil onderling.
Voorbereiding:
Vooraleer men aan de aanplant begon, ging men in de loop van het najaar de grond diep omspitten of omploegen. In de vaktaal worden dit ‘gebroken gronden genoemd’. Deze gronden bleven onaangeroerd liggen tot de aanplant.
Voorjaar aanplant:
Eénmaal het voorjaar aanbrak, ging men over tot het aanplanten van de wilgen. Dit gebeurde rond februari-maart. De wijmen, afkomstig van oude struiken, werden met behulp van een kapmes in stukjes gekapt van ongeveer 10 á 12 cm en vervolgens in lange rijen op 40 á 60 cm van elkaar, met de botjes naar boven gericht, volledig in de grond gestopt.
Eerste groeijaar:
Tijdens het eerste jaar na aanplanting ontwikkelden de jonge wilgen snel wortels en groeiden ze opmerkelijk snel. Het nieuwe wilgenveld moest regelmatig worden gewied, waarbij ook de opschietende zijtakken van de scheuten werden verwijderd. In het najaar werd het pas aangelegde wilgenveld vervolgens gekapt. Dit hield in dat de opgeschoten wijmen tot tegen de grond werden afgesneden en daarne verzameld werden (deze wijmen noemde men maagden). Deze wijmen werden geplekt of ontschorst om grauwe manden van te maken.
Tweede groeijaar:
In het tweede groeijaar ging men over tot het kappen van de wijmenvelden. Dit gebeurde vanaf november tot april. De afgehakte wijmen werden dan samengebundeld tot schoven. Dit ambachtswerk werd uitgevoerd door een schovenbinder. Vervolgens werden deze schoven horizontaal op het veld gestapeld. Pas maanden later als de schoven waren uitgedroogd, werden ze naar het magazijn van de mandenmakerij gebracht.
Bron: David Herreman (www.free-css-templates.com). (z.d.). Polderblues. https://polderblues.be/nijverheid/ wijmenbewerking/wijmenbewerking.htm#
mand.
Omschrijving:
De gemengde borders hebben een grote sierwaarde. Hiervoor wordt dan ook een matrixbeplanting toegepast. De gemengde borders zullen een kleurrijk geheel vormen (wit, roze, blauw) en dit gedurende een heel jaar.
Functie/situering:
De gemengde borders, die een grote sierwaarde hebben, zijn terug te vinden aan de waterrijke speelzone in vrij grote oppervlakten. Door de sierwaarde zijn er veel bloemen aanwezig waardoor allerlei bestuivers aangetrokken zullen worden. Maar ook vogels zullen zich er kunnen in verstoppen. Tevens kunnen velen als snijbloem gebruikt worden.
Streefbeeld:
Een kleurijke beeld bestaande uit de combinatie van witte, roze en blauwe bloei. Het versterken van een speelomgeving.
Verwachte ontwikkeling:
De vaste planten zullen zich zonder een te grote concurrentie van de siergrassen voldoende kunnen ontwikkelen. Hierdoor kunnen de meerstammigen en bomen zich vrij ontwikkelen en krijgen de vaste planten voldoende zonlicht in de eerste jaren na de aanplant.
Soorten:
Zie details beplantingsplan.
Beheermaatregelen
AAB - Aanlegbeheer:
Controle van de ontwikkeling en afgestorven planten vervangen. Grassen terugknippen vóór het nieuwe groeiseizoen. Onkruidvrij houden. Bewateren.
ONB - Ontwikkelingsbeheer:
Onkruidvrij houden tot bodem bedekt is met de gewenste plantensoorten. Grassen terugknippen vóór het nieuwe groeiseizoen. Opschik na de winter.
INB - Instandhoudingsbeheer:
Onkruid verwijderen zodat het eindbeeld behouden wordt. Opschik na de winter, grassen terugknippen.
Omschrijving:
Dit is een graslandbegroeiing hoofdzakelijk bestaande uit grassen met daarin een groot aandeel niet-grasachtige, meerjarige kruidachtige planten met een sterke en diverse bloei. Er wordt gemaaid na de zaadvorming hierbij wordt het maaisel afgevoerd na enkele dagen zodat zaden en dieren een kans krijgen om te ontsnappen.
Functie/situering:
Een groot deel van het bloemrijk grasland wordt gebruikt als aanduiding van de brandweg rondom het zwembad. Terwijl het tweede bloemrijk grasland een fysieke barrière vormt tussen twee paden, hebben deze bloemrijke graslanden ook een ecologische waarde voor bestuivers.
Streefbeeld:
Kleurende en geurende vlaktes waar mens en dier kunnen van genieten.
Verwachte ontwikkeling:
De planten zullen ongestoord kunnen groeien zonder al te veel concurrentie van de verschillende grassoorten.
Soorten:
• Agrostemma githago
• Consolida regalis
• Glebionis segetum
• Matricaria chamomilla
• Misopates orontium
• Papaver dubium
• Papaver rhoeas
• Silene conica
• Silene gallica
• Silene noctiflora
• Tripleurospermum maritimum
AAB - Aanlegbeheer:
Controle van zaadkiemen en onbegroeide plaatsen opnieuw inzaaien. Bewateren.
ONB - Ontwikkelingsbeheer:
Algemeen nazicht van aantastingen, desgevallend ingrijpen.
Maaien van tijdelijk grasveld 1x per jaar eind augustus tot begin september.
INB - Instandhoudingsbeheer:
Maaien met een frequentie van gemiddeld 1x per jaar eind augusus tot begin september, na het uivallen van de zaden maaisel afvoeren.
Omschrijving:
Het grasveld bestaat uit dezelfde soorten als het extensief beheerd grasland. Deze soorten zijn bestendig tegen een intensievere betreding. Tijdens het groeiseizoen moet het grasveld met een gemiddelde frequentie gemaaid worden. Dit wil zeggen dat het om de 2 tot 3 weken gemaaid zou moeten worden. Het laten groeien van zaden uit de lokale zadenbank is toegestaan, maar wanneer het de aangeplante beplanting wegconcureert dient deze verwijderd te worden.
Functie/situering:
Het intensieve grasland is gelegen op plekken waar veel betreding wordt verwacht en waar het netjes moet zijn. Deze groenvorm zorgt er onder meer voor dat er verschillende activiteiten kunnen plaatsvinden zoals, spelen, workshops en minigolf.
Streefbeeld:
Een dicht grasland dat uitnodigt tot betreding.
Verwachte ontwikkeling:
De planten zullen ongestoord kunnen groeien zonder al te veel concurrentie van de verschillende grassoorten.
Soorten:
• Lolium perenne
• Poa pratensis
• Festuca rubra
AAB - Aanlegbeheer:
Bijzaaien van kale plekken. Bewateren.
ONB - Ontwikkelingsbeheer: Algemeen nazicht van aantastingen, desgevallend ingrijpen.
INB - Instandhoudingsbeheer:
Maaien en afvoeren als het gras ongeveer 10 cm hoog is, dient nooit korter gemaaid te worden dan 4 cm. Bladafval verwijderen.
Omschrijving:
Deze grasvelden worden slechts enkele keren gemaaid met een frequentie van 4 tot 6 keer per jaar. Het groter en hoger opgegroeide gras is niet vlot maaibaar en zal dus met een klepelmaaier gemaaid moeten worden. Andere beheermaatregelen kunnen achterwege gelaten worden. Het spontaan ontwikkelen van kruidachtigen kan binnen deze groenvorm gewenst zijn.
Functie/situering:
Het extensief grasland neemt een grote oppervlakte in van de deelzone. Het heeft als functie om bepaalde delen minder toegankelijk te maken en daarbij ook een open ruimte te creëren. Het geeft een natuurlijk beeld en zorgt voor minder onderhoud.
Streefbeeld:
Een natuurlijke grasbegroeiing die minder toegankelijk is en waar spontane kruidachtigen in kunnen voortkomen.
Verwachte ontwikkeling:
De planten zullen ongestoord kunnen groeien, en zaden in de lokale zadenbank krijgen een kans om mee te groeien.
Soorten:
• Lolium perenne
• Poa pratensis
• Festuca rubra
AAB - Aanlegbeheer: Bijzaaien van kale plekken. Bewateren.
ONB - Ontwikkelingsbeheer: Algemeen nazicht van aantastingen, desgevallend ingrijpen.
INB - Instandhoudingsbeheer:
Maaien en afvoeren als het gras ongeveer 40 cm hoog is, dient nooit korter gemaaid te worden dan 10 cm.
Omschrijving:
Deze onderbegroeiing is ideaal voor het speelbos. Het omvat verschillende soorten met zowel éénjarige als tweejarige en vaste planten. Door de grote verscheidenheid aan soorten zijn er dus verschillende bloeimomenten. Het beheer is extensief, namelijk 1 maal per jaar maaien tussen oktober en februari.
Functie/situering:
De boszoom bevindt zich onder de kruinen van de bomen in het speelbos. Het zorgt ervoor dat er een overzicht blijft in het bos en geeft door het extensieve beheer een kans aan spontane vegetatie.
Streefbeeld:
Een natuurlijk uitzicht dat het bos nog steeds toegangkelijk maakt en waar er ruimte is voor creativiteit.
Verwachte ontwikkeling:
De planten zullen ongestoord kunnen groeien, ze zijn aangepast aan leefomstandigheden van een bos.
Soorten: Zie beplatingsplan.
AAB - Aanlegbeheer:
Bijzaaien van kale plekken. Eventueel bewateren.
ONB - Ontwikkelingsbeheer:
Algemeen nazicht van aantastingen, desgevallend ingrijpen.
INB - Instandhoudingsbeheer:
Maaien en afvoeren éénmaal per jaar, tussen oktober en februari. Onkruiden eventueel verwijderen.
Omschrijving:
Deze begroeiing is ideaal voor vochtigere en nattere gronden. Door de verscheidenheid aan soorten zorgt het voor een lange bloeiperiode doorheen het jaar. Mits een goed beheer kan er zich op termijn een duurzame vegetatie ontstaan.
Functie/situering:
Dit bloemrijk grasland bevindt zich op plaatsen met een natte bodem, waar zelfs water voor een zekere tijd kan stil staan. Het heeft de functie om de anders kale oevers te laten begroeien zodat erosie vermeden wordt.
Streefbeeld:
Een natuurlijk beeld, waarin elke soort uiteindelijk op de juiste plek zal terecht komen.
Verwachte ontwikkeling:
De planten zullen ongestoord kunnen groeien, ze zijn aangepast aan leefomstandigheden in een natte omgeving.
Soorten:
Zie beplatingsplan.
AAB - Aanlegbeheer:
Bijzaaien van kale plekken.
ONB - Ontwikkelingsbeheer:
Algemeen nazicht van aantastingen, desgevallend ingrijpen.
INB - Instandhoudingsbeheer:
Maaien en afvoeren éénmaal per jaar, tussen juli en augustus. Onkruiden eventueel verwijderen.
BEPLANTINGSWERKEN Opdrachtgever Gemeente Bornem Jasper Van Puyenbroeck, Bachelorproef 2023-2024, HoGent KASK
TOTAAL HST 4 - Algemene administratieve voorschriften:
TOTAAL HST 9 - Algemene administratieve voorschriften:
BEPLANTINGSWERKEN
Opdrachtgever
Gemeente Bornem
Jasper Van Puyenbroeck, Bachelorproef 2023-2024, HoGent KASK
1 ALGEMEEN
De nummers van de artikelen waarnaar verwezen wordt, stemmen overeen met de nummers van de artikelen uit:
- de wet van 17.06.2016 inzake overheidsopdrachten, zoals gewijzigd door de wet van 07.04.2019, BS 14.07.2016 (Wet 2016);
- het koninklijk besluit van 18.04.2017 plaatsing overheidsopdrachten in de klassieke sectoren, zoals gewijzigd door het KB van 15.04.2019, BS 09.05.2017 (KB Plaatsing);
- het koninklijk besluit van 14.01.2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten, zoals gewijzigd door het KB van 22.06.2017, BS 27.06.2017 (KB Uitvoering).
Verwijzingen naar bepalingen in Hoofdstuk 21 tot 40 zijn verwijzingen naar het “Standaardbestek 260 voor Kunstwerken en Waterbouw”, versie 2.0. Verwijzingen naar bepalingen in Hoofdstuk 40 tot 60 zijn verwijzingen naar het “Standaardbestek 270”, versie 4.0.
Dit Standaardbestek bevat een afwijking van de volgende artikelen van het KB Uitvoering:
- artikel 50 §3 (Teruggave vertragingsboetes en straffen);
- artikel 76 (Uitvoeringstermijnen);
- artikel 82 §2 (Tegenproeven);
- artikel 95 (Betalingen).
Indien in het kader van de uitvoering van onderhavige opdracht door de opdrachtnemer persoonsgegevens worden verwerkt, dan dient dit op aantoonbare wijze te gebeuren conform aan de bepalingen van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (Vo. 2016/679) en aan de bepalingen van de Wet betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens van 30.07.2018.
4 ADMINISTRATIEVE VOORSCHRIFTEN BIJ TOEPASSING VAN HET KONINKLIJK BESLUIT VAN 14.01.2013 TOT BEPALING VAN DE ALGEMENE UITVOERINGSREGELS VAN DE OVERHEIDSOPDRACHTEN, ZOALS GEWIJZIGD DOOR HET KONINKLIJK BESLUIT VAN 22.06.2017 (KB UITVOERING) (BS 27.06.2017)
Art. 24 §1 Verzekeringen
Onverminderd de aansprakelijkheden van de opdrachtnemer, zoals bepaald in art. 84 KB Uitvoering, verbindt de opdrachtnemer zich ertoe de hierna genoemde verzekeringspolissen af te sluiten. Wanneer in de samenvattende opmeting een afzonderlijke post/afzonderlijke posten voorzien is/zijn voor het afsluiten van verzekeringspolissen “alle bouwplaatsrisico’s” en “tienjarige aansprakelijkheid”, dan zullen deze polissen beantwoorden aan de hiernavolgende bepalingen in punt 2.4 en 2.5. Bij ontstentenis van deze afzonderlijke post/posten beperkt de verplichting van de opdrachtnemer zich tot de voorzieningen van art. 24 §1 KB Uitvoering, met inbegrip van de verplichtingen onder 2.1, 2.2 en 2.3.
De polissen moeten voldoen aan de bepalingen van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen. De polissen moeten een clausule bevatten, die bepaalt dat elke schorsing, verbreking, opzegging of vervallenverklaring van het verzekeringscontract door de verzekeraar onmiddellijk per aangetekende zending of per elektronische zending die op vergelijkbare wijze de exacte datum van de verzending waarborgt ter kennis wordt gebracht van de aanbesteder. De schorsing kan ten vroegste 5 werkdagen na kennisgeving ingaan.
De polissen moeten een clausule bevatten die bepaalt dat de verzekeringsmaatschappij zich, na uitkering, in geen enkel geval tot de aanbesteder kan richten om de gedane uitkering te verhalen. De vermelde te verzekeren kapitalen houden geen beperking van verantwoordelijkheid in. Alle hiernavermelde uitgesloten risico’s, bedragen van de vrijstellingen en schadevergoedingen die de verzekerde kapitalen overtreffen (zelfs indien gebaseerd op artikel 3.101 van het Burgerlijk Wetboek),
blijven ten laste van de betrokken opdrachtnemers en kunnen onder geen enkel beding gerecupereerd of verhaald worden bij de aanbesteder.
De opdrachtnemer legt voor de aanvang van de werken, (via een attest) het bewijs voor dat de polissen vermeld onder 2. afgesloten zijn conform de onderstaande bepalingen. Dit bewijs wordt geleverd aan de hand van het modeldocument dat kan worden teruggevonden op http://wegenenverkeer.be (in te vullen door de verzekeraar/ingeschreven verzekeringstussenpersoon). Voor elke dag vertraging wordt een dagelijkse straf toegepast zoals bepaald in artikel 45 §2 van het KB Uitvoering.
Op eenvoudig verzoek van de aanbesteder levert de opdrachtnemer het bewijs van premiebetaling. De opdrachtnemer dient zelf te bepalen van welke bouwkundige constructies gelegen langs het tracé der werken hij vóór de werken een tegensprekelijke plaatsbeschrijving wil laten opmaken. Deze beschrijvingen vormen een aannemingslast.
2.4 Verzekering “Alle bouwplaatsrisico’s”
Verzekerden:
- de aanbesteder, inclusief haar aangestelden en personeel - de opdrachtnemer en zijn onderaannemers
- de architect, het studiebureau, de raadgevend ingenieur - de veiligheidscoördinator
- alle andere partijen waarvan de aanwezigheid op de werf gewenst of nodig is met het oog op de vooruitgang van de werken
Duurtijd: vanaf de aanvang van de werken tot 12 maanden na de voorlopige oplevering, afhankelijk van de duur van de waarborgperiode van de opdracht.
2.4.A Zakenverzekering
2.4.A.1 De verzekerde goederen:
Deze verzekering zal dekking verlenen voor elke beschadiging aan en elk verlies van:
- de definitief opgetrokken werken die het voorwerp van de aannemingscontracten vormen, daarin begrepen: de materialen, bouwelementen en uitrustingen (d.w.z. machines, toestellen en installaties) bestemd om erin te worden verwerkt; - de (eventuele) voorlopige werken bepaald in de aannemingscontracten of nodig voor de uitvoering ervan;
- het bestaand goed, d.w.z. de eigendommen toebehorende aan de aanbesteder of waarvoor deze verantwoordelijk is.
2.4.A.2 De waarborgen:
- tijdens de bouw-, montage- en testtermijn:
1. elke beschadiging en elk verlies van de verzekerde goederen; 2. elke beschadiging en elk verlies te wijten aan een fout, een gebrek of een leemte in het ontwerp, in de berekeningen of in de plannen alsook aan het eigen gebrek van de materialen, aan een defect, aan een mechanische of elektrische storing of breuk (foutief gedeelte);
3. De waarborg bestaand goed omvat alle materiële beschadigingen veroorzaakt door de uitvoering van de werken en mag niet beperkt zijn tot gehele of gedeeltelijke instorting.
- tijdens de periode van 12 maanden vanaf de voorlopige oplevering:
1. beschadiging van de blijvend opgerichte verzekerde goederen (bouwwerken, gedeelten ervan en uitrustingen die het voorwerp van de aanneming uitmaken) die zich voordoet tijdens de uitvoering van de werken door de verzekerden, waartoe zij na de voorlopige oplevering krachtens hun aannemingscontract verplicht zijn; 2. beschadiging aan de blijvend opgerichte verzekerde goederen (bouwwerken, gedeelten ervan en uitrustingen die het voorwerp van de aanneming uitmaken) die tijdens deze periode vastgesteld wordt en te wijten is aan een schadeverwekkend feit op de bouwplaats tijdens de bouw-, montage- en proeftermijn.
2.4.A.3 Verzekerde waarden: De verzekerde waarde is gelijk aan de aannemingssom, incl. de studiekosten en toezichtskosten, excl. btw in de mate dat deze voor de aanbesteder aftrekbaar is. Het geraamde bedrag van de studie- en toezichtskosten wordt in de opdrachtdocumenten bepaald. Het verzekerde kapitaal voor het bestaand goed wordt vastgesteld op 20 % van de verzekerde waarden met een minimum van 125.000,00 EUR en een maximum van 1.250.000,00 EUR en dit in eerste risico.Opruimings- en afbraakkosten die moeten gemaakt worden ten gevolge van een gedekt schadegeval worden vergoed tot maximum 10 % van de verzekerde waarde.
2.4.A.4 Vrijstelling:
Het bedrag van de vrijstelling per schadegeval wordt vastgesteld op maximum 10.000,00 EUR.
2.4.A.5 Algemeenheden:
De herstelling van een beschadigd goed dient, op eenvoudig verzoek van de aanbesteder wiens goed beschadigd is, door de opdrachtnemer, te worden uitgevoerd.
1. Keuringskosten
De laboratoriumkosten betreffende de monstername, de voorbereiding van de monsters en/of de te bereiden monsters, zijn voor rekening van de aanbesteder.
De aanbesteder draagt ook de kosten van het transport van de monsters naar de laboratoria en van het nazicht in deze laboratoria.
2. Keuringstermijnen
Art. 43 §2 KB Uitvoering wordt vervangen door de navolgende bepalingen.
Voor de uitvoering van de controles en de proeven, die na voltooiing van de gezamenlijke werken niet meer uitgevoerd kunnen worden, beschikt de aanbesteder over een termijn van maximum vijf werkdagen ingaande de dag na het ontvangen van het verzoek van de opdrachtnemer tot controles en de proeven over te gaan.
Voor de uitvoering van andere controles en proeven en de kennisgeving van de goedkeuring of afkeuring streeft de aanbesteder ernaar om dit uit te voeren binnen de zestig kalenderdagen, ingaande de dag na de voltooiing van het geheel van de werken.
Deze termijn wordt vermeerderd met dertig kalenderdagen indien de keuringsverrichtingen een onderzoek in een laboratorium met zich brengen.
Bovendien moeten de te keuren producten of werken dertig kalenderdagen voor het verstrijken van de termijn waarbinnen de aanbesteder tot keuring moet overgaan, voldoende ouderdom hebben om het onderzoek in het laboratorium te kunnen verrichten. Zo niet wordt de termijn overeenkomstig aangepast.
12 DOCUMENTEN OPGEMAAKT DOOR DE AANNEMER
12.3 As-builtdossier
Na de uitvoering van de werken wordt een as-builtdossier opgemaakt dat de nieuwe toestand na uitvoering der werken weergeeft. Het as-builtdossier wordt binnen de 14 kalenderdagen na de voorlopige oplevering overgemaakt aan de aanbesteder.
Voor de opmaak van het as-builtdossier wordt een post voorzien. Bij ontstentenis van deze post wordt geen as-builtdossier opgemaakt.
De gerealiseerde toestand van de infrastructuur en het terrein binnen de opdrachtzone wordt topografisch opgemeten (XY-coördinaten in Lambert 72-coördinaten (BEREF2003), Z-coördinaat op TAW-niveau) volgens de specificaties van de opdrachtdocumenten. De opdrachtzone omvat de gehele gewijzigde wegbaan, inclusief wegaanhorigheden en de aanpalende kruispunten. Ter hoogte van een kruispunt wordt de wegbaan van aanpalende wegen opgenomen tot een afstand van 20 m. De opdrachtzone wordt hoe dan ook afgesloten waar de nieuwe toestand overgaat in de bestaande, ongewijzigde toestand. Het is niet nodig om de gebouwen te karteren.
Tenzij anders vermeld in de opdrachtdocumenten, bevat het as-builtdossier minimaal de volgende plannen:
- grondplan wegenis;
- grondplan riolering;
- type dwarsprofielen;
- Aqua-datafiches;
- een volledige topografische opmeting volgens de GRB-skeletbestekken van Informatie Vlaanderen, de opmeting omvat enkel de layers opgenomen in de GRB-skeletcomponent GRB-basis, m.u.z. van de layers GVLx, GBAx en HNR (zie https://overheid.vlaanderen.be/GRB-GRB-basis-skeletnieuwe-specs); deze opmeting wordt als DXFv2000bestand opgeladen via het webformulier dat te vinden is op https://overheid.vlaanderen.be/GRB-Opladen-as-builtplan; - de ondergrondse kabels en leidingen en hun bovengrondse aansluitpunten conform de KLIP Digitaal-specificaties;
- voor geluidsschermen wordt de bovenkant van het scherm minstens om de 10 m opgemeten, evenals elk niveauverschil.
Elk plan is voorzien van een titelblad en een liggingsplan op een schaal 1/10000 volgens de specificaties in de opdrachtdocumenten. Het volledige as-builtdossier wordt overgedragen aan de aanbesteder, inclusief de volledige topografische opmeting en het rapport van goedkeuring door Informatie Vlaanderen.
13.1 Lokalen ter beschikking gesteld van de aanbesteder
De opdrachtdocumenten beschrijven de kenmerken van het lokaal of de directiekeet die ter beschikking gesteld wordt van de aanbesteder, evenals het meubilair en de kantooruitrusting die voorzien moet worden tot het einde der werken.
Bij ontstentenis van deze beschrijving worden geen lokalen ter beschikking gesteld van de aanbesteder.
Tenzij een post voorzien wordt, is dit ten laste van de aannemer.
13.4 Uitzetten tracé van de werken en afpalingen Alvorens met de uitvoering te beginnen, zet de aannemer het werk uit en brengt hij een voldoende aantal hoogtemerken aan, ten opzichte waarvan de relatieve hoogte van de verschillende delen van de werken nauwkeurig moet worden bepaald. Overal waar de aanbesteder dit nodig acht, plaatst de aannemer ondermeer piketten, bakens en profiellatten.
Het uitzetten van de grens van de werkzone langs het tracé van de werken geschiedt bij de aanvang van de werken. Deze grens wordt afgepaald met houten palen (diameter 80 à 100 mm, lengte 1,5 m) met een tussenafstand van maximum 20 m, ze steken ca. 1 m uit boven het maaiveld. Indien privaatgronden ingenomen worden voor het gebruik als werkzone, dan zijn de bepalingen van 14.6 van toepassing.
Bij het uitzetten van het werk worden de volgende toleranties gerespecteerd: - as van een weg, waterloop, collector, rioleringsleiding, persleiding e.d.: ± 0,5 cm in hoogte en ± 5 cm in grondplan;
- inplanting van toegangs- en verbindingsputten binnen de voorziene grondverwervingszone en t.o.v. de voorziene x, y-coördinaten: ± 1 m;
- inplanting van grote kunstwerken binnen de voorziene grondverwervingszone en t.o.v. de voorziene x, y-coördinaten: ± 1 m;
- afpaling van perceelsgrenzen: ± 5 cm;
- afpaling tijdelijke werkzones: ± 10 cm;
- plaatsing van nieuwe afsluitingen t.o.v. perceelgrens: ± 5 cm;
- peil overstortdrempel: ± 1 cm;
- vlakheid overstortdrempel : ± 1 mm/m;
- vloerpeilen van bergingsbekken: ± 2 cm t.o.v. de voorziene vloerpeilen
- vlakheid van bergingsbekken in langs- en dwarszin: ± 2 mm/m.
Van zodra bovenvermelde verrichtingen uitgevoerd zijn, stelt de aannemer de aanbesteder hiervan schriftelijk in kennis. Indien de aanbesteder bij controle vaststelt dat bepaalde verrichtingen buiten de opgegeven toleranties vallen, voert de aannemer zo spoedig mogelijk de nodige correcties uit, in aanwezigheid van de aanbesteder.
De aannemer zorgt er voor dat de hoogtemerken in de aldus bepaalde stand en op de aldus bepaalde hoogte behouden worden; hij is in ieder geval verantwoordelijk voor al de gevolgen die uit hun plaatsof standverandering voortspruiten.
De aannemer laat op zijn kosten de aanbesteder naar behoefte beschikken over de piketten, meetsnoeren, bordjes, baken, landmeterskruisen, profiellatten, flesjeswaterpassen en luchtbelwaterpassen, waterpasbaken, kettingen alsmede over alle voorwerpen welke nodig zijn om er zich van te vergewissen dat de werken overeenkomstig de goedgekeurde tekeningen en de voorwaarden van de aanneming worden uitgevoerd.
De aanbesteder mag onder het personeel van de aannemer de bekwaamste arbeiders uitkiezen om bij die verrichtingen behulpzaam te zijn. Het loon van die arbeiders komt voor rekening van de aannemer
1.1 Beschrijving
De voorbereidende werken omvatten o.a.:
- verwijderen van houtachtige gewassen;
- werken voor de bescherming van beplanting bestaande uit:
- tijdelijke omheining;
- werken voor groenaanleg bestaande uit:
- afpalingswerken;
- bouwrijp maken van de werfzone
1.1.1 Verwijderen van houtachtige gewassen
1.1.1.1 Algemeen
De specifieke maatregelen ter bestrijding van iepeziekte (olmen), sparreschorskever, populierkanker, bacterievuur en andere schadelijke organismen vermeld in het KB van 19.11.1987 (B.S. van 08.01.1988) en de latere wijzigingen en aanvullingen moeten geëerbiedigd worden. De aannemer schikt zich naar de richtlijnen van de bevoegde diensten. De kosten hiervoor zijn ten laste van de aannemer.
In het rooien van alle beplantingen is steeds begrepen: het afvoeren van het hout en afval buiten het openbaar domein, het in de ontstane putten spreiden en verdichten – in de mate dat het nodig is voor de uitvoering van de opdracht – van aanvullingsmateriaal volgens 3-5, evenals de levering van het aanvullingsmateriaal indien het niet beschikbaar is op de bouwplaats. Behoudens uitdrukkelijke en voorafgaandelijke toestemming van de leidend ambtenaar is het verboden om bomen, struiken en plantengroei gelegen binnen en buiten de bedding van waterlopen (inclusief de werkzone) te verwijderen of te beschadigen.
1.1.1.2 Beschrijving
1.1.1.2.A ROOIEN VAN HAGEN
Het rooien van hagen omvat het verwijderen van de planten met het volledig wortelgestel, inclusief de palen, draden en afsluitingen die zich in de haag bevinden.
1.1.1.2.C VELLEN VAN BOMEN
Het vellen van bomen bestaat uit het vakkundig afhakken of afzagen van het bovengrondse deel van bomen met een stamomtrek van meer dan 50 cm, gemeten op 1,30 m boven het maaiveld. Het vellen gebeurt zo dicht mogelijk tegen het maaiveld (maximaal 5 cm boven het maaiveld), behalve indien heropslag van de boom nagestreefd wordt. Om veiligheidsredenen mogen geen uitstekende splinters blijven staan op het zaagvlak.
Bij het vellen van bomen op taluds wordt na het vellen met een horizontale velsnede, het bovengrondse deel van de boom op maximaal 5 cm evenwijdig afgezaagd met het talud. Alle delen van de gevelde bomen worden onmiddellijk verwijderd van de verhardingen en uit alle waterafvoersystemen. Binnen de 5 kalenderdagen worden alle delen van de gevelde bomen weggebracht buiten het openbaar domein, tenzij anders vermeld in de opdrachtdocumenten. Indien stammen en takken voorlopig of definitief moeten gestapeld worden, bepalen de opdrachtdocumenten waar dit moet gebeuren. Indien dit niet zo is, wordt de beslissing door de leidend ambtenaar genomen. In elk geval moet het gestapelde hout minimum één meter van de verhardingen verwijderd zijn. Onderbegroeiing van kruidachtige en/of houtachtige gewassen moet gespaard worden. Beschadigde houtachtige gewassen moeten bijgesnoeid worden.
De aannemer treft de nodige maatregelen om te vermijden dat tijdens het afzagen schade veroorzaakt wordt aan onder meer nevenstaande bomen, beplantingen, verhardingen, gebouwen en leidingen. Het vellen moet zo gebeuren dat er geen onderbreking of gevaar voor het verkeer ontstaat en alle werkzaamheden moeten behoorlijk gesignaleerd worden. Beperkingen en/of onderbrekingen van het verkeer moeten tot een strikt minimum beperkt blijven, zowel in ruimte als in tijd, en de goedkeuring van de aanbestedende overheid krijgen.
De aannemer houdt rekening met alle wettelijke bepalingen inzake het vrijwaren van nutsleidingen, telecommunicatie-inrichtingen en elektrische energielijnen.
1.1.1.2.E VOLLEDIG ONTSTRONKEN VAN BOMEN
Het volledig ontstronken van bomen omvat: - het uitgraven en verwijderen van de stronken en het wortelgestel tot op een diepte van minimaal 1 m onder het maaiveld met de nodige omzichtigheid zodat de stronkgaten tot het strikte minimum beperkt blijven en, in voorkomend geval, de taluds en oevers zo weinig mogelijk beschadigd worden. Bij taluds wordt de voormelde minimumdiepte onder het maaiveld beperkt tot 0,40 m. Het uitfrezen van de stronken is toegelaten. Binnen de 5 kalenderdagen worden alle delen van de uitgegraven stronken weggebracht buiten het openbaar domein; - het doorhakken van de wortels; - bij waterlopen kan in bepaalde gevallen (uitvoeringsmodaliteiten, bereikbaarheid, enz.) en mits voorafgaandelijke toestemming van de leidend ambtenaar het wegruimen van stronken die zich bevinden binnen de bedding van de waterloop gebeuren door het plaatselijk ondergraven ervan. De werken worden uitgevoerd volgens de richtlijnen van de leidend ambtenaar. Het ondergraven gebeurt steeds ter hoogte van de oorspronkelijke standplaats van de stronk en derwijze dat geen verschuiving van de stronk naar de as van de waterloop kan optreden; - in de ontstane kuilen wordt aanvullingsmateriaal volgens 3-5.1.2 gespreid en verdicht; in bermen of plantvakken wordt de bovenste 30 cm aangevuld met teelaarde (inclusief leveren indien geen of onvoldoende teelaarde op het openbaar domein aanwezig is), tenzij anders vermeld in de opdrachtdocumenten. Alle ontstane kuilen moeten de dag van het ontstronken zelf gevuld worden met teelaarde. In afwachting van het vullen worden ze behoorlijk afgeschermd en gesignaleerd. Het vullen van de stronkputten met freesafval is niet toegestaan; - het behoorlijk verdichten en profileren van de aangevulde teelaarde, zodat helling en hoogte aansluiten bij het aanpalende maaiveld. De verdichting wordt mechanisch uitgevoerd in lagen van maximaal 20 cm dikte. Indien zich verzakkingen voordoen moeten deze aangevuld en opnieuw aangedamd worden.
1.1.3
1.1.3.1.A BESCHRIJVING
De tijdelijke omheining beschermt een bestaande of toekomstige groeiplaats tegen verwijdering, beschadiging, verstoring en verontreiniging. De tijdelijke omheining kan ook dienen om zones invasieve duizendknoop af te zetten om verspreiding tegen te gaan.
De tijdelijke omheining behelst: - de plaatsing; - de instandhouding en het onderhoud tijdens de duur vermeld in de opdrachtdocumenten; het eventueel tussentijds wegnemen en terugplaatsen op vraag van de leidend ambtenaar; - het verwijderen.
1.1.3.1.B MATERIALEN
Het betreft een mobiele afsluiting volgens 3-78.
De panelen zijn voorzien van passende signalisatie.
1.1.3.1.C UITVOERING
De tijdelijke omheining wordt geplaatst volgens de aanduidingen van de opdrachtdocumenten en bij ontbreken daarvan volgens de aanduidingen van de leidend ambtenaar.
De plaatsing is zodanig dat de te beschermen groeiplaats doelmatig afgesloten wordt, zoals aangeduid in de opdrachtdocumenten. De omheining zal voldoende stabiel zijn zodat te verwachten dynamische krachten kunnen opgevangen worden zonder schade.
Binnen de omheining is iedere verwijdering, verstoring en verontreiniging van de groeiplaats en beschadiging van de vegetatie verboden. Verboden zijn dus o.m. verkeer en opslag van materiaal en materieel.
Instandhouding gebeurt tijdens de duur vermeld in de opdrachtdocumenten.
Op bevel van de leidend ambtenaar, naar gelang van de omstandigheden en van de organisatie en de voortgang van de werken wordt de tijdelijke omheining in één keer of gefaseerd verwijderd, waarbij alles opgeruimd wordt, zonder schade aan de te beschermen groeiplaatsen. Bij de plaatsing en verwijdering worden alle andere opgelegde beschermingsmaatregelen gerespecteerd.
1.1.3.1.D MEETMETHODE VOOR HOEVEELHEDEN
De tijdelijke omheining wordt opgemeten in m.
1.1.3.6 Bescherming van groeiplaatsen met rijplaten tegen
1.1.3.6.A BESCHRIJVING
De rijplaten beschermen de groeiplaats tegen ongewenste bodemverdichting. Ze zorgen ervoor dat het draagvlak van de machines zoveel mogelijk wordt verruimd.
De bescherming met rijplaten behelst: - de plaatsing; - de instandhouding en het onderhoud tijdens de de duur vermeld in de opdrachtdocumenten; - het eventueel tussentijds wegnemen en terugplaatsen; - het verwijderen.
1.1.3.6.B MATERIALEN
Het betreft rijplaten van kunststof of staal. Ze hebben een draagkracht van minimaal 45 ton en een voldoende dikte (15 tot 20 mm voor kunststof en 10 tot 15 mm voor staal) om de krachten van kranen en voertuigen te verdelen.
De rijplaat is minimaal 1 m breed en voldoende lang.
1.1.3.6.C UITVOERING
De rijplaten worden geplaatst volgens de aanduidingen van de opdrachtdocumenten en bij ontbreken daarvan op de plaats aangeduid door de leidend ambtenaar.
De rijplaten worden gelegd van zodra de te beschermen groeiplaats bloot komt te liggen. De plaatsing is zodanig dat de te beschermen groeiplaats doelmatig afgedekt is. De rijplaten zijn voldoende stabiel, zodat ze de krachten erop voldoende verdelen. De rijplaten worden zo gelegd, dat ze geen gevaar vormen voor welk verkeer dan ook (van vrachtwagen tot voetganger).
Op de rijplaten wordt geen opslag van materiaal of materieel toegestaan. Instandhouding gebeurt tijdens de duur vermeld in de opdrachtdocumenten.
Op bevel van de leidend ambtenaar, naar gelang van de omstandigheden en van de organisatie en de voortgang van de werken worden de rijplaten in één keer of gefaseerd verwijderd, waarbij alles wordt opgeruimd, zonder schade en/of bijkomende verdichting van de groeiplaats. Bij de plaatsing en verwijdering worden alle andere opgelegde beschermingsmaatregelen gerespecteerd.
1.1.3.6.D MEETMETHODE VOOR HOEVEELHEDEN
De rijplaten worden per m² te beschermen groeiplaats opgemeten.
Beschrijving bodemverdichting
Het droog grondverzet heeft tot doel het baanbed, de wegbermen, de steunbermen, de taluds en de sloten te verwezenlijken. Het droog grondverzet omvat: - de afgraving; - de uitgraving;de ophoging; - de afdekking; - de werken en de leveringen die afhangen van, of samenhangen met bovengenoemde werken, zoals: - het drooghouden; - het ruimen van te dempen sloten en vijvers; - het geschikt maken van bodem, voortkomend van uitgraving van deze aanneming, indien deze wordt gebruikt als ophogingsmateriaal ter vervanging van aan te voeren ophogingsmateriaal; - de ongeschonden bewaring, verlegging en terugplaatsing van kabels en leidingen die niet door toedoen van de aanbestedende overheid dienen verplaatst.
2.1.1 Materialen
De materialen zijn: - rots volgens 3-1; - uitgegraven bodem volgens 3-3;afdekkingsmaterialen voor bermen en taluds volgens 3-4; - ophogings- en aanvullingsmaterialen volgens 3-5; - cement en hydraulische bindmiddelen volgens 3-8; - kalk voor het geschikt maken van bodem als ophogings- en aanvullingsmateriaal volgens 3-9.1;kalkrijke papiervliegas voor het geschikt maken van bodem als ophogings- en aanvullingsmateriaal volgens 3-9.6. De uitgegraven bodem, de afdekkingsmaterialen voor bermen en taluds en de ophogings- en de aanvullingsmaterialen moeten niet alleen voldoen aan de grondmechanische eisen volgens 3-3, 3-4 en 3-5, maar ook aan de milieu-hygiënische kwaliteitseisen volgens het Vlarebo (Vlaams reglement betreffende de bodemsanering).
2.1.2 Uitvoering
Het grondverzet dient te gebeuren volgens de bepalingen van hoofdstuk XIII van Vlarebo. In de mate van het mogelijke dient de op de werf uitgegraven bodem gebruikt te worden binnen de aanneming, hetzij als bodem hetzij als bouwstof. De aannemer moet een afschrift van de documenten die door een erkende bodembeheerorganisatie, een erkende tussentijdse opslagplaats of een erkend grondreinigingscentrum opgelegd worden, bezorgen aan de leidend ambtenaar. Vóór de aanvang van het grondverzet maakt de aannemer, in overleg met de aanbestedende overheid, op basis van de opmetingstabel en het zoneringsplan uit het conform verklaard technisch verslag, een uitvoeringsplan voor het grondverzet op
2.1.2.2 Uitgraving
De uitgegraven bodem die niet of niet volledig gebruikt kan worden binnen de werfzone wordt eigendom van de aannemer.
De uitgraving van bodem en rots omvat ook: - het vooraf selectief uitgraven van de zones invasieve duizendknoop; - het selectief uitgraven; - het profileren van de oppervlakken; - het aan de oppervlakte verdichten; - het laden van de uitgegraven bodem, het vervoeren naar de plaats van gebruik binnen de werfzone en het lossen; - het laden van de uitgegraven bodem per soort, het vervoeren naar de tijdelijke opslagplaats binnen de werfzone, het lossen en het stapelen per soort; - het laden, afvoeren, eventueel reinigen en/of storten van de uitgegraven bodem naar één of meerdere bestemmingen buiten de bouwplaats (een TOP, een reinigingsbedrijf, een vergunde stortplaats of voor gebruik buiten de werf).
2.1.2.2.A UITGRAVEN VAN ROTS EN/OF BODEM
Rots en/of bodem worden uitgegraven in die mate dat het nodig is om het baanbed en de wegbermen, de steunbermen, de taluds en de sloten te verwezenlijken volgens de opgelegde profielen.
2.1.2.2.B PROFILEREN VAN DE OPPERVLAKKEN
De oppervlakken verkregen door het uitgraven van rots en/of bodem en in voorkomende gevallen door het grondwerk voor bouwputten volgens 3, het geschikt maken van de bodem volgens 5, worden geprofileerd in die mate dat het nodig is om het baanbed en de wegbermen, de steunbermen en de taluds vóór het afdekken te verwezenlijken.
Wanneer te diep werd uitgegraven dient geprofileerd met een geschikt aanvullingsmateriaal.
De toleranties in min en in meer op de peilen van een willekeurig profiel van het baanbed en van de wegbermen (sloten uitgezonderd) en de steunbermen (sloten uitgezonderd) vóór het afdekken, afgeleid van de profielen op de plans, zijn:
- voor het baanbed in bodem: 2 cm;
- voor het baanbed in rots: 5 cm;
- voor de wegbermen en de steunbermen in bodem: 5 cm;
- voor de wegbermen en de steunbermen in rots: de helft van de voorgeschreven dikte van de afdekkingslaag.
De toleranties in min en in meer op de meetkundige kenmerken van een willekeurig profiel van de sloten vóór het afdekken, afgeleid van de profielen op de plans, zijn:
- voor het bodempeil: 2 cm;
- voor de bodemhelling: 1 mm/m;
- voor de dwarsafmetingen in bodem: 10 %;
- voor de dwarsafmetingen in rots: 15 %.
De oneffenheden van het baanbed en van de wegbermen (sloten uitgezonderd), de steunbermen (sloten uitgezonderd) en de taluds vóór het afdekken, zijn:
- voor het baanbed in bodem: hoogstens 2 cm;
- voor het baanbed in rots: hoogstens 5 cm;
- voor de wegbermen en de steunbermen in bodem: hoogstens 5 cm;
- voor de wegbermen en de steunbermen in rots: hoogstens de helft van de voorgeschreven dikte van de afdekkingslaag;
- voor de taluds in bodem: hoogstens 10 cm; - voor de taluds in rots: hoogstens 20 cm.
2.1.2.4 Afdekking
De afdekking is begrepen in de ophoging en mag er samen mee uitgevoerd met materialen die voldoen voor ophoging, tenzij de opdrachtdocumenten voor de afdekking een afzonderlijke post voorzien. De afdekking omvat het spreiden, het profileren en het licht verdichten (met banden, rupskettingen of stampers) van afdekkingsmateriaal volgens 3-4 – met inbegrip van het wegnemen van alle stenen met een afmeting groter dan 50 mm, van alle afval en van alle grove plantaardige resten uiterlijk vóór het profileren – op de volgens 2.1.2.2 en 2.1.2.3 afgewerkte wegbermen (sloten uitgezonderd), steunbermen (sloten uitgezonderd) en taluds.
Het laden, het vervoeren en het lossen van het aan te voeren afdekkingsmateriaal, geleverd door de aannemer of afkomstig uit een ander project aangeduid door de aanbestedende overheid is eveneens inbegrepen in de eenheidsprijs.
Om een te grote verdichting te voorkomen, is het afdekken bij aanzienlijke neerslag, alsook het rijden met zware machines of voertuigen over het afdekmateriaal verboden.
De nominale dikte van de afdekking bedraagt 20 cm.
De tolerantie in min op de nominale dikte van de afdekkingslaag is 5 cm voor de individuele dikten en 0 cm voor de gemiddelde dikten.
De oneffenheden van de wegbermen (sloten uitgezonderd), de steunbermen (sloten uitgezonderd) en de taluds na het afdekken, zijn:
- voor de wegbermen en de steunbermen: hoogstens 5 cm; - voor de taluds: hoogstens 10 cm.
De uitgegraven bodem die niet of niet volledig gebruikt kan worden binnen de werfzone wordt eigendom van de aannemer. De uitgraving van bodem en rots omvat ook: - het vooraf selectief uitgraven van de zones invasieve duizendknoop; - het selectief uitgraven; - het profileren van de oppervlakken; - het aan de oppervlakte verdichten; - het laden van de uitgegraven bodem, het vervoeren naar de plaats van gebruik binnen de werfzone en het lossen; - het laden van de uitgegraven bodem per soort, het vervoeren naar de tijdelijke opslagplaats binnen de werfzone, het lossen en het stapelen per soort; - het laden, afvoeren, eventueel reinigen en/of storten van de uitgegraven bodem naar één of meerdere bestemmingen buiten de bouwplaats (een TOP, een reinigingsbedrijf, een vergunde stortplaats of voor gebruik buiten de werf).
10.1 Beschrijving
Het verwerken van teelaarde omvat het spreiden, het profileren en het licht verdichten ervan. De maximale indringingsweerstand na de werken, gemeten met de penetrometer, bedraagt maximaal 1,5 MPa doorheen het hele profiel tot minstens 80cm onder maaiveld.
10.2 Materiaal
Het materiaal is teelaarde volgens 3-4.2.
10.3 Uitvoering
De teelaarde wordt verwerkt overeenkomstig de desbetreffende wets- en reglementsbepalingen en de aanduidingen in de opdrachtdocumenten. De teelaarde wordt 5 cm onder de aangrenzende verharding verwerkt.
10.4 Meetmethode voor hoeveelheden
De teelaarde wordt in m³ opgemeten. Het verwerken van teelaarde omvat het leveren en verwerken van teelaarde.
10.5 Controles
De controles omvatten: - de voorafgaande technische keuring van de materialen, - de a posteriori uitgevoerde technische keuringen. Deze a posteriori uitgevoerde technische keuringen omvatten steekproefsgewijze of stelselmatige controles om na te gaan of de uitvoering overeenkomstig de beschrijving is.
Hoofdstuk 9 - Allerhande werken
Hoofdstuk 11 - Groenaanleg en groenbeheer
2 GRONDBEWERKINGEN
2.2 Beschrijving
Voorafgaand aan de grondbewerkingen en tijdens de bewerkingen moeten de nodige zuiveringswerken uitgevoerd worden volgens 4-1.1.4.2. De grondbewerkingen mogen niet uitgevoerd worden bij neerslag of natte bodem. Op machinaal niet bereikbare plaatsen wordt met de hand bijgewerkt. In totale boombeschermingszone van bomen en de wortelzone van struiken wordt er niet gewerkt zodat de wortels niet beschadigd worden. In de opdrachtdocumenten kunnen zones worden aangeduid die worden ontzien omdat de beworteling zich dicht onder het maaiveld bevindt of zichtbaar is. Na de respectievelijke grondbewerkingen mogen de percelen niet meer worden bereden met machines die spoorvorming of bodemverdichting kunnen veroorzaken.
2.2.3 Diepscheuren
Het breken van de ondergrond met een machine met scheurtanden waarvan de tussenafstand maximaal 0,60 m bedraagt. Het breken gebeurt tot op een diepte van 0,60 m, tenzij anders vermeld in de opdrachtdocumenten. De bewerking wordt kruiselings uitgevoerd, dus zowel in de langs- als in de breedterichting van het te bewerken perceel.
2.2.7 Frezen
Het met een roterende frees breken en mengen van de ondergrond tot op een diepte van 0,20m
2.2.10 Egaliseren of effenen
Het egaliseren of effenen van de grond met een egalisatiemachine tot een vlak grondoppervlak verkregen wordt. De bewerking wordt indien nodig in alle richtingen herhaald om een vlak grondoppervlak te verkrijgen.
3.1 Verwerken van eigenlijke bodemverbeteringsmiddelen
3.1.1 Beschrijving
Het verwerken van bodemverbeteringsmiddelen omvat het gelijkmatig spreiden ervan op bepaalde grondoppervlakken en /of het verwerken in plantputten.
3.1.1.1Materialen
3.1.1.2 Uitvoering
De uitvoering gebeurt overeenkomstig de desbetreffende wets- en reglementsbepalingen en de aanduidingen in de opdrachtdocumenten. In elk geval worden in de opdrachtdocumenten de gebruiksdosis in m³/are, kg/m² of kg/plantput vermeld. Bij ontstentenis van verdere aanduidingen worden de bodemverbeteringsmiddelen aangebracht na het diepspitten of spitfrezen van de grond.
3.1.1.2.A OPPERVLAKKIG INWERKEN
Het middel wordt uitgespreid en oppervlakkig ingewerkt in de bovenste 10-20 cm, tenzij anders aangegeven in de opdrachtdocumenten.
3.1.1.2.B BIJMENGEN IN DE PLANTPUTTEN
Het bodemverbeteringsmiddel wordt in de uitgegraven bodem van de plantput bijgemengd. Deze bijmenging dient te gebeuren buiten de plantput.
3.1.2 Meetmethode voor hoeveelheden
De met een bodemverbeteringsmiddel verbeterde gronden worden verrekend per m³ of per kg.
3.1.3 Controles
De controles omvatten: - de voorafgaande technische keuring van de materialen, - de a posteriori uitgevoerde technische keuringen. De a posteriori uitgevoerde technische keuringen omvatten steekproefsgewijze of stelselmatige controles om na te gaan of de uitvoering overeenkomstig de beschrijving is.
4.1 Algemeen
Het verwerken van meststoffen kan zowel gebeuren bij aanleg als bij beheer. Bij aanleg worden de meststoffen verwerkt bij de grondbewerkingen en /of in de plantputten, bij beheer worden ze verwerkt over de volledige oppervlakte en /of in de boomspiegels, zoals gespecificeerd in de opdrachtdocumenten.
4.2 Beschrijving
Het aanlegwerken kan het verwerken van meststoffen omvatten: - het gelijkmatig openspreiden over de volledige oppervlakte van korrel en/of poedermeststoffen – eventueel bij de grondbewerkingen – op de in de opdrachtdocumenten voorziene grondoppervlakten;het verwerken van meststoffen in korrel, poeder, en tabletvorm in de plantputputten. Bij beheerwerken worden korrel- en poedermeststoffen over de volledige oppervlakte en /of in de boomspiegels gespreid.
4.2.1 Materialen
De materialen zijn meststoffen volgens 3-61. Hogere gehaltes dan voorzien in de opdrachtdocumenten geven geen recht op bijkomende vergoedingen, noch op een kwantitatieve vermindering van het product. De toe te passen samengestelde meststoffen mogen niet vervangen worden door enkelvoudige meststoffen en omgekeerd. De toe te passen verschillende enkelvoudige meststoffen mogen onder verantwoordelijkheid van de aannemer en via afzonderlijk nazicht van de hoeveelheden door de leidend ambtenaar onder toezicht gemengd worden voor het uitstrooien. De menging moet zodanig gebeuren dat een homogene samenstelling bekomen wordt.
4.2.2 Uitvoering
De uitvoering gebeurt overeenkomstig de desbetreffende wets- en reglementsbepalingen en de aanduidingen in de opdrachtdocumenten en/of op de verpakking. In elk geval wordt in de opdrachtdocumenten de gebruiksdosis in kg/are vermeld of het aantal tabletten per plantput. Voor stikstof ( N ) dient de bemestingsnorm van 1,3 kg/are/jaar werkzame stikstof aangehouden. Voor fosfaat (P2O5) dient de norm van 0,45 kg/are/jaar aangehouden. Het strooien van meststoffen is verboden bij ongunstige weersomstandigheden zoals bij zeer droog en zeer warm weer. Het strooien van niet-korrelige meststoffen is ook verboden bij een windkracht van meer dan 4 beaufort (20-28 km/h). De aannemer verschaft de aanbestedende overheid vóór uitvoering volgende inlichtingen: - de naam van het handelsproduct; - de aard en de concentratie van de voedende bestanddelen; - de gebruiksdosis per oppervlakte-eenheid; - de toepassingsmodaliteiten; - eventuele andere informatie vereist volgens desbetreffende wets- en reglementsbepalingen.
4.3 Meetmethode voor hoeveelheden
De meststoffen worden verrekend per kg of per stuk.
4.4 Controles
De controles omvatten: - de voorafgaande technische keuring van de materialen; - de a
6.1 Aanleg van graslanden en wegbermen door bezaaiing
6.1.1 Beschrijving
De aanleg van graslanden en wegbermen door bezaaiing omvat: inzaaien van het zaadmengsel; herstellen van plekken met slechte of geen opkomst. Standaard worden graslanden en wegbermen aangelegd volgens de principes van Harmonisch park- en groenbeheer uitgewerkt in het Technisch Vademecum Grasland. Hierbij is het gebruik van meststoffen of bodemverbeteringsmiddelen niet toegestaan.
6.1.1.1 Materiaal
De materialen zijn: - zaden volgens 3-63; - zand volgens 3-62.4.
6.1.1.2 Kenmerken van de uitvoering
De graslanden en wegbermen - vertonen het voorgeschreven terreinprofiel; - vertonen 30 kalenderdagen na het zaaien een normale en regelmatige opkomst, d.w.z. de aanwezige kiemplanten hebben ten minste 1 blad gevormd en per oppervlakte-eenheid is een zelfde aantal kiemplanten (orde van grootte) aanwezig, gelijkmatig verdeeld over de betrokken oppervlakte; vertonen bij de voorlopige oplevering een gezond groene kleur; per bezaaide oppervlakte van 1 are komen er geen plekken van meer dan 0,1 m² voor die kaal zijn gebleven; - vertonen ten laatste bij de definitieve oplevering een gesloten begroeiing.
6.1.1.3 Wijze van uitvoering
De bewerkingen bij het zaaien worden uitgevoerd tijdens het eerste gunstige zaaiseizoen binnen de uitvoeringstermijn. Het zaaiseizoen loopt van 16 maart tot en met 15 juni en van 1 september tot en met 15 oktober. Hierbij moet men rekening houden dat deze bewerkingen niet toegestaan zijn bij temperaturen beneden 5 °C, wanneer de grond niet geheel vorstvrij of niet normaal bewerkbaar is en wanneer het winderig of nat weer is. Uiterlijk twee werkdagen vóór het zaaien deelt de aannemer de aanvangsdatum ter goedkeuring mee aan de leidend ambtenaar. Achtereenvolgens worden de volgende bewerkingen uitgevoerd: - het oppervlakkig losmaken van de grond tot op een diepte van 2 cm in de aangedrukte grond;het gelijkmatig verdelen van het zaad, met inachtneming van de voorgeschreven dosis per m² in de opdrachtdocumenten; zo in de opdrachtdocumenten geen dosis aangegeven wordt, zal ze 2 g/m² (200 g/are) bedragen op vlakke in te zaaien stukken en 5 g/m² (500 g/are) op hellende in te zaaien stukken. Om een gelijkmatige bedekking te verzekeren mag er zand toegevoegd worden. Het zand en het zaad moeten homogeen gemengd worden; - op de dag van het zaaien wordt het zaad in de grond gewerkt tot op een maximum diepte van 2 cm. De
aanleg gebeurt maximaal 7 dagen na het uitvoeren van de grondwerken, tenzij de grondwerken uitgevoerd zijn buiten een gunstig zaaiseizoen of de weersomstandigheden de aanleg niet toelaten.
6.1.2 Meetmethode voor hoeveelheden
De aanleg van graslanden en wegbermen door bezaaiing wordt opgemeten in m².
6.1.3 Controles
De controles omvatten: - de voorafgaande technische keuring van de materialen; - de a posteriori uitgevoerde technische keuringen. De a posteriori uitgevoerde technische keuringen omvatten: - steekproefsgewijze of stelselmatige controles om na te gaan of de uitvoering overeenkomstig de beschrijving is; - de controle na 30 dagen, bij de voorlopige en bij de definitieve oplevering overeenkomstig de kenmerken van de uitvoering volgens 6.1.1.2.
6.1.4 Specifieke kortingen
De opdrachtdocumenten kunnen specifieke kortingen wegens minderwaarde opnemen, wanneer zoals beschreven in 6.1.1.2, in de graslanden en wegbermen kale plekken voorkomen.
6.1.5 Herstellingswerken
Om te voldoen aan de kenmerken van de uitvoering volgens 6.1.1.2 moet de aannemer de plekken waar 30 dagen na het zaaien geen normale opkomst merkbaar is, opnieuw inzaaien met hetzelfde zaadmengsel. Daarenboven herstelt de aannemer voor de voorlopige oplevering de kale plekken. De opkomst van de herstelde plekken moet duidelijk zichtbaar zijn, zoals omschreven in 6.1.1.2.
6.3.1 Beschrijving
De aanleg van grasmatten door bezaaiing omvat: - het verdelen van het graszaad en het inwerken ervan; - nazicht na 30 kalenderdagen; - bijzaaien van plekken met slechte opkomst;herstel van kale plekken; - het uitvoeren van de eerste twee maaibeurten en het afranden van de grasmat.
6.3.1.1 Materialen
De materialen zijn: - zaden volgens 3-63.
6.3.1.2 Kenmerken van de uitvoering
De grasmatten: - vertonen het voorgeschreven terreinprofiel; - vertonen dertig kalenderdagen na het zaaien een normale en regelmatige opkomst, d.w.z. de aanwezige kiemplanten hebben ten minste 1 blad gevormd en per oppervlakte-eenheid is een zelfde aantal kiemplanten (orde van grootte) aanwezig, gelijkmatig verdeeld over de hele grasmat;vertonen na de tweede maaibeurt een uniforme hoogte en kleur; per bezaaide oppervlakte van 100 m² komen er geen plekken van meer dan 0,1 m² voor die kaal zijn gebleven of waar enkel ongewenste gewassen zijn opgekomen; - vertonen ten laatste bij de definitieve oplevering een gesloten begroeiing.
6.3.1.3 Wijze van uitvoering
6.3.1.3.A BEWERKINGEN BIJ HET ZAAIEN
De bewerkingen bij het zaaien worden uitgevoerd tijdens het eerste gunstige zaaiseizoen binnen de uitvoeringstermijn, namelijk van 16 maart tot en met 15 juni en van 1 augustus tot en met 15 oktober. De bewerkingen zijn niet toegestaan bij temperaturen beneden 5 °C, wanneer de grond niet geheel vorstvrij of niet normaal bewerkbaar is en wanneer het winderig of nat weer is. Bovendien moet redelijkerwijs verwacht worden dat de temperatuur in de daaropvolgende periode van twee weken boven de 5 °C zal blijven. Uiterlijk twee werkdagen vóór het zaaien deelt de aannemer de aanvangsdatum ter goedkeuring mee aan de leidend ambtenaar. Achtereenvolgens worden de volgende bewerkingen uitgevoerd: - het oppervlakkig losmaken van de grond tot op een diepte van 2 cm in de aangedrukte grond;het gelijkmatig verdelen en inwerken van het zaad met inachtneming van de voorgeschreven dosis per oppervlakte-eenheid in de opdrachtdocumenten; - de dag van het zaaien wordt de bezaaide oppervlakte zo gerold dat bij het betreden geen abnormaal diepe sporen worden nagelaten. Alle bewerkingen worden zo spoedig mogelijk na elkaar uitgevoerd. Het verdelen van het zaad, het inwerken van het zaad en het rollen van de grond worden op dezelfde dag verricht. De aanleg gebeurt maximaal 7 dagen na het uitvoeren van de grondwerken, tenzij de grondwerken uitgevoerd zijn buiten een gunstig zaaiseizoen of de weersomstandigheden de aanleg niet toelaten.
6.3.1.3.B BEWERKINGEN NA HET ZAAIEN
De bewerkingen na het zaaien omvatten de eerste twee maaibeurten en het afranden van de grasmatten volgens 11.5 bij de tweede maaibeurt. Tenzij anders bepaald in de opdrachtdocumenten omvatten beide maaibeurten in volgorde: - het slechten van molshopen; - het verzamelen en verwijderen buiten het terrein van alle aangetroffen stenen met een afmeting van meer dan 30 mm, afval en grove plantaardige resten; - het inkorten van het gras met grasmaaimachines die het gras met een mes afsnijden, zodanig dat over de hele grasmat een gelijkmatige hoogte van 3 tot 6 cm verkregen wordt zonder dat de grasmat en de erin voorkomende bomen, heesters, palen, enz. beschadigd worden; - het verzamelen en het verwijderen buiten het terrein van het maaisel onmiddellijk na het inkorten van het gras. Het gras wordt in beide gevallen gemaaid wanneer het 10 tot 15 cm hoog is. De aannemer deelt minstens twee werkdagen op voorhand de aanvangsdatum van iedere maaibeurt mee.
6.3.2 Meetmethode voor hoeveelheden
De aangelegde grasmatten worden opgemeten in m².
6.3.3 Controles
De controles omvatten: - de voorafgaande technische keuring van de materialen; - de a posteriori uitgevoerde technische keuringen. Deze a posteriori uitgevoerde technische keuringen omvatten: - steekproefsgewijze of stelselmatige controles om na te gaan of de uitvoering overeenkomstig de beschrijving is; - de controle na 30 dagen, na de tweede maaibeurt en bij de definitieve oplevering overeenkomstig de kenmerken van de uitvoering volgens 6.3.1.2.
6.3.4 Specifieke kortingen wegens minderwaarde
De opdrachtdocumenten kunnen voorzien in specifieke kortingen wegens minderwaarde, wanneer zoals beschreven in 6.3.1.2, in de grasmat kale plekken en/of plekken met ongewenste gewassen voorkomen.
6.3.5 Herstellingswerken
Om te voldoen aan de kenmerken van de uitvoering volgens 6.3.1.2 moet de aannemer de plekken waar 30 dagen na het zaaien geen normale opkomst merkbaar is, opnieuw inzaaien met hetzelfde zaadmengsel. Daarenboven herstelt de aannemer vóór de voorlopige oplevering de kale plekken en de plekken met enkel ongewenste gewassen. De opkomst van de herstelde plekken moet duidelijk zichtbaar zijn, zoals omschreven in 6.3.1.2.
7.1 Aanleg door bezaaiing
De aanleg van kruidachtige vegetaties door bezaaiing gebeurt volgens 6.1, uitgenomen de uit te voeren bewerkingen, die vervangen worden door onderstaande bepalingen.
7.1.1 Wijze van uitvoering
Achtereenvolgens worden de volgende bewerkingen uitgevoerd: - het oppervlakkig losmaken van de grond tot op een diepte van 2 cm in de aangedrukte grond; - het gelijkmatig verdelen van het zaad, met inachtneming van de voorgeschreven dosis per are in de opdrachtdocumenten; voor bloemenakkers is de dosis 1 g/m² (100 g /are) voor kleine oppervlakten en 0,1 tot 0,5 g/m² (10 tot 50 g/are) voor grotere oppervlakten; voor een inzaai met enkel vaste planten is de dosis gelegen tussen 0,5 en 3 g/m² (50 tot 300 g/ are); - om te vermijden dat zware en lichtere zaden te veel gescheiden worden en het inzaaien van kleine hoeveelheden makkelijker te maken, kan in de opdrachtdocumenten het mengen van zand door het zaadmengsel opgenomen worden. In dat geval wordt licht vochtig rijnzand aan het mengsel toegevoegd. De dosis bedraagt 500 g/m² of 50 kg/are; - bij handmatig zaaien zal in twee keer worden gezaaid (kruiselings), zodat het zaad zo gelijkmatig mogelijk wordt verdeeld; - het zaad wordt in de grond gewerkt tot op een maximum diepte van 1 cm. In de opdrachtdocumenten kan worden opgenomen dat het zaad niet moet worden ingewerkt, bv. wanneer het mengsel lichtkiemers of zeer kleine zaden bevat.
7.2 Aanleg door aanplanting met uitzondering van helm
7.2.1 Beschrijving
Het aanplanten van kruidachtige vegetaties omvat: - het graven van de plantputten; - het planten; - het begieten.
7.2.1.1 Materialen
De materialen zijn: - kruidachtige planten volgens 3-67; - begietingswater.
7.2.1.2
7.2.1.2.A GRAVEN VAN PLANTPUTTEN
Binnen de plantvakken worden de planten oordeelkundig gespreid volgens de gegevens van de opdrachtdocumenten. De plantputten worden gegraven met afmetingen die minstens 10 % groter zijn dan de afmetingen van de wortelstok, de container of de pot. Als er ongewenste kruidachtige soorten in de kluit aanwezig zijn, moeten die verwijderd worden voor de plant in het plantgat wordt geplaatst. De wortelkluit wordt voor het aanplanten overvloedig natgemaakt. Sterk doorwortelde kluiten worden door zijdelingse insnijdingen losser gemaakt.
7.2.1.2.B PLANTEN
Kruidachtige planten worden aangeplant tijdens het gunstige plantseizoen, namelijk van 15 september tot en met 15 mei, eventueel nader gespecificeerd in de opdrachtdocumenten. Het planten is niet toegestaan wanneer het vriest, als de grond niet geheel vorstvrij is of indien er water in de plantput staat. Eventueel specifiek vereiste weers- en terreinomstandigheden worden aangegeven in de opdrachtdocumenten. De geleverde kruidachtige planten worden beschermd tegen nadelige weersomstandigheden. Indien de kruidachtige planten op het werk worden opgeslagen in transportcontainers, moet broei en andere schade voorkomen worden. Na het verwijderen van de container of de pot wordt de kruidachtige plant zó in de plantput geplaatst dat de groeipunten zich op het niveau van het maaiveld bevinden. Biodegradeerbare containers of potten worden niet verwijderd. Vervolgens wordt de plantput gevuld met grond voortkomende van het uitgraven ervan. Na het vullen van de plantput wordt de grond rond de aangeplante plant goed aangedrukt.
7.2.1.2.C
Telkens een droogteperiode tijdens de uitvoerings- en waarborgtermijn de normale groei van de kruidachtige vegetaties in het gedrang brengt, worden ze voldoende begoten met geschikt water.
7.2.2 Meetmethode voor hoeveelheden
De kruidachtige gewassen worden opgemeten per stuk.
7.2.3 Controles
De controles omvatten: - de voorafgaande technische keuring van de kruidachtige gewassen, waarvoor een keuringsaanvraag wordt ingediend; - de a posteriori uitgevoerde technische keuringen. De a posteriori uitgevoerde technische keuringen omvatten: - steekproefsgewijze of stelselmatige controles om na te gaan of de uitvoering overeenkomstig de beschrijving is; - de jaarlijkse keuring van de gewassen aan het einde van elk groeiseizoen (d.i. van 16 augustus tot en met 30 september) en/of op een ander tijdstip aangegeven in de opdrachtdocumenten binnen de waarborgtermijn. Bij de jaarlijkse keuring wordt gecontroleerd of er kruidachtige gewassen dood, slecht opgekomen of niet-echt zijn.
7.2.4 Specifieke kortingen wegens minderwaarde
De opdrachtdocumenten kunnen voorzien in specifieke kortingen wegens minderwaarde, wanneer aan het einde van het laatste groeiseizoen binnen de waarborgtermijn overblijvende kruidachtige gewassen dood, slecht opgekomen of niet-echt zijn.
7.2.5 Herstellingswerken of vervangingen
De aannemer plant binnen de waarborgtermijn telkens tijdens ieder plantseizoen vóór 31 december volgend op de jaarlijkse keuring, zoals vermeld in 7.2.3, nieuwe passende gewassen aan ter vervanging van de gewassen die dood zijn, slecht opgekomen zijn of niet echt zijn. De vervangingen gebeuren op basis van het PV van vaststelling dat opgemaakt wordt door de leidend ambtenaar bij de jaarlijkse keuring. Alle voorwaarden en eisen inzake het aanplanten van kruidachtige gewassen zijn ook bij de vervangingen van toepassing. De voor de vervangingen te leveren materialen zijn onderworpen aan de voorafgaandelijke technische keuring, waarvoor een keuringsaanvraag wordt ingediend. Vóór de aanvang van de vervangingswerken deelt de aannemer schriftelijk zijn werkplanning mee aan de leidend ambtenaar. Binnen de drie dagen na het beëindigen van de vervangingswerken deelt de aannemer schriftelijk deze beëindiging mee aan de leidend ambtenaar.
7.3 Aanleg door aanplanting van bol- en knolgewassen
7.3.1 Beschrijving
7.3.1.1 Manuele aanleg
Het manueel aanplanten van bol- en knolgewassen omvat: - het maken van plantgaten; - het plaatsen van de bollen of knollen; - het sluiten van de plantgaten.
7.3.1.2 Machinale aanleg
Het machinaal aanplanten van bol- en knolgewassen omvat: - het oplichten van de graszode; - het machinaal uitstrooien van de bolgewassen; - het terugleggen van de graszode; - het manueel controleren van de teruggelegde graszode en het eventueel goed leggen; - het toerollen van de graszode; - herstellen van aangebrachte schade aan de graszode.
7.3.2 Materialen
De materialen zijn: - bollen en knolgewassen volgens 3-67.
7.3.3 Uitvoering
Bol- en knolgewassen worden aangeplant wanneer de bol in rust is. In de opdrachtdocumenten wordt het aantal bollen of knollen per m² gespecificeerd samen met de manier van aanplanten, handmatig of machinaal. De plantdiepte wordt bepaald door de grootte van de bol of knol. De laag aarde boven de bol of knol moet tweemaal zo dik zijn als de bol of knol groot is, tenzij anders aangegeven in de opdrachtdocumenten. De plantperiode varieert naargelang de bloeiperiode, voor: - lentebloeiers is deze vanaf 15 augustus tot en met 30 november; - zomerbloeiers is deze vanaf 1 april tot en met 31 mei; - herfstbloeiers is deze vanaf 1 augustus tot en met 31 september. De bol- en knolgewassen mogen niet natgemaakt worden voor ze aangeplant worden en mogen evenmin beregend worden na de aanplant. De handmatige aanplant omvat volgende stappen: - met een (gemotoriseerde) grondboor wordt een plantgat gemaakt; - de bol of knol wordt met de vlakke onderzijde naar onder geplaatst (met de groeipunt naar boven); - het plantgat wordt weer gesloten en de aarde wordt licht aangedrukt. De machinale aanplant omvat volgende stappen: - met de plantmachine wordt de graszode opgetild; - de bol- en knolgewassen worden volgens de opdrachtdocumenten al dan niet apart of gemengd machinaal uitgestrooid op de voorgeschreven breedtes; - er wordt door tractor geen sporen nagelaten worden op het gras;de machine moet van het type ‘ondergrasplanter’ zijn met een plantbreedte van 1 meter (2 ⨉ 50 cm); - de snelheid van de aanvoerbanden van de bloembollen moeten aangedreven worden door een elektromotor en de snelheid moet elektronisch regelbaar zijn en niet aangedreven via de wielen met riem, dit om een betere en egale spreiding van de bollen te bekomen; - de graszode wordt door de machine teruggelegd waarna de zode gecontroleerd wordt en desnoods goed gelegd wordt zodat ze perfect aaneensluit; - de graszode wordt aangerold.
7.3.4 Meetmethode voor hoeveelheden
Het aanplanten van bol-en knolgewassen wordt opgemeten per stuk.
7.3.5 Controles
De controles omvatten: - de voorafgaande technische keuring van de bol- en knolgewassen, waarvoor een keuringsaanvraag wordt ingediend; - de a posteriori uitgevoerde technische keuring. De voorafgaande technische keuring omvat: - het nagaan van de voorschriften van de aanbestedingsdocumenten; - de kwaliteitscontrole van de bollen en knollen: - de bollen/knollen moeten vast van structuur zijn, mogen geen zachte, induwbare plekken hebben; - de bollen/knollen mogen geen uitwendige schimmelvorming vertonen; - de bollen/knollen moeten droog zijn; - per soort wordt een bol doormidden gesneden om te zien of het vruchtvlees een egale witte kleur heeft en om te zien of er een zichtbare kiem is. De a posteriori uitgevoerde technische keuring omvat: - de controle tijden de bloeiperiode of er bol- en knolgewassen slecht opgekomen of niet-echt zijn.
7.3.6 Specifieke kortingen wegens minderwaarde
De opdrachtdocumenten kunnen voorzien in specifieke kortingen wegens minderwaarde wanneer aan het einde van de bloeiperiode binnen de waarborgtermijn de aangeplante zone kale plekken groter dan een 0,5 m² vertoont en/of de bol- en knolgewassen niet-echt zijn
8.2 Aanplanten van heesters en klimplanten
8.2.1 Beschrijving
Het aanplanten van heesters omvat: - de inkuiling; - het graven van plantputten; - de tak- en wortelsnoei; - het planten; - het begieten.
8.2.1.1 Materialen
De materialen zijn: - heesters volgens 3-66.2; - teelaarde volgens 3-4.2;bodemverbeteringsmiddel volgens 3-62; - begietingswater.
8.2.1.2 Uitvoering
8.2.1.2.A INKUILING
Heesters die niet op de dag van levering geplant worden, worden direct na aankomst ingekuild. Niet ingekuild plantmateriaal wordt beschermd tegen nadelige weersinvloeden. Het plantmateriaal dat op een werkdag niet verwerkt is, wordt ingekuild. De plaats van
inkuilen moet gelegen zijn op, of in de nabijheid van, de bouwplaats. Zij moet aanvaard zijn door de leidend ambtenaar. Die plaats wordt na het verwijderen van de heesters in haar oorspronkelijke staat hersteld. In ruime sleuven worden de planten tot en met de wortelhals met voldoende verkruimelde aarde of met zand afgedekt. Alle planten van eenzelfde soort worden samen ingekuild. Ze zijn voorzien van een duurzaam en leesbaar etiket. Er mag geen stagnerend water in de sleuven staan. Bij vorst treft de aannemer alle nodige maatregelen aan bijkomende bescherming zodat er geen vorstschade kan optreden. Voor containerplanten is enkel de bescherming tegen nadelige weersomstandigheden van toepassing. Indien containerplanten op het werk worden opgeslagen in transportcontainers, dan moet broei en andere schade voorkomen worden.
8.2.1.2.B GRAVEN VAN PLANTPUTTEN
De algemene regel is dat de plantputten vierkant of rond zijn en met verticale wanden worden gegraven of geboord. De wanden van de plantput mogen niet volledig glad zijn. Zo dit wel het geval is zullen ze ruwer gemaakt worden. Bij geboorde putten met een diameter vanaf 30 cm worden de randen met een spade afgestoken. De afmetingen van de plantputten zijn gelijk aan de afmetingen van de grootste diameter van het gespreide wortelgestel of de kluit vermeerderd met 10 cm, met een minimum van Ø 30 cm of 30 × 30 cm en een minimum diepte van 30 cm.
8.2.1.2.C TAK- EN WORTELSNOEI
Het snoeien van heesters mag slechts aangevat worden na de voorafgaande technische keuring van de gewassen. De aannemer mag geen snoei uitvoeren zonder specifieke opdracht. Het snoeien wordt uitgevoerd volgens de aanduidingen in de opdrachtdocumenten of, bij het ontbreken daarvan, volgens de richtlijnen die door de leidend ambtenaar worden verstrekt. De tak en wortelsnoei omvatten: - het inkorten of wegnemen van beschadigde takken op een zodanige manier dat de snoeiwonden glad en zuiver zijn; - het zodanig inkorten van beschadigde wortels dat wondovergroeiing kan plaatsvinden en de wortels bij het planten op het snijvlak komen te rusten; - de verzameling binnen de uitgestrektheid van de desbetreffende werken, het vervoer en het wegbrengen buiten het openbaar domein van alle snoeisel.
8.2.1.2.D PLANTEN
Heesters worden aangeplant tijdens het plantseizoen. Volgende plantperioden komen in aanmerking: - planten met naakt wortelgestel: van 1 november tot en met 15 april;alle kluiten containerplanten: van 15 september tot en met 15 mei. De tijd tussen het graven van de plantputten en het planten is zo kort mogelijk. De aanbestedende overheid wordt minstens twee werkdagen op voorhand van elke levering verwittigd. Het planten is niet toegestaan wanneer het vriest, als de grond niet geheel vorstvrij is of indien er water in de plantput of plantsleuf staat. Eventueel specifiek vereiste weers- en terreinomstandigheden worden aangegeven in de opdrachtdocumenten. De heester wordt zo in de plantput of de plantsleuf geplaatst dat de wortelhals zich in het midden ervan bevindt en enigszins boven het maaiveld uitsteekt. Van de heesters met kluit wordt het materiaal tot behoud van de kluit losgemaakt, nadat de kluit in de plantput of de plantsleuf is geplaatst. Niet verteerbaar materiaal wordt verwijderd. Bij containerplanten wordt de container of de pot net voor het planten verwijderd. Biodegradeerbare containers of potten worden mee aangeplant. Bij het planten wordt de plantput of de plantsleuf stelselmatig aangevuld met teelaarde (indien voorgeschreven in de opdrachtdocumenten) of met grond voortkomende van het uitgraven en eventueel verbeterd met een bodemverbeteringsmiddel (indien voorgeschreven in de opdrachtdocumenten). De teelaarde of de grond wordt tijdens het aanvullen gelijkmatig aangedrukt. De heester wordt lichtjes opgeschud om het vullen van de plantput zonder holten te verkrijgen. Indien voor de klimplanten op de (geluidswerende) constructie een hechtsysteem is voorzien dan worden de planten er aan vastgemaakt.
8.2.1.2.E BEGIETEN
Telkens een droogteperiode tijdens de uitvoerings- en waarborgtermijn de normale groei van de heesters in het gedrang brengt, worden ze voldoende begoten met geschikt water.
8.2.2 Meetmethode voor hoeveelheden
De heesters worden opgemeten per stuk. Er zijn aparte posten voorzien voor het leveren van teelaarde en bodemverbeteringsmiddelen, zo het gebruik ervan is voorgeschreven in de opdrachtdocumenten.
8.2.3 Controles
De controles omvatten: - de voorafgaande technische keuring van de heesters, waarvoor een keuringsaanvraag wordt ingediend; - de a posteriori uitgevoerde technische keuringen. De a posteriori uitgevoerde technische keuringen omvatten: - steekproefsgewijze of stelselmatige controles om na te gaan of de uitvoering overeenkomstig de beschrijving is, voornamelijk de afmetingen van de plantputten en de plantdiepte worden gecontroleerd; - de jaarlijkse keuring van de gewassen aan het einde van elk groeiseizoen (d.i. van 16 augustus tot en met 30 september) en/of op een ander tijdstip aangegeven in de opdrachtdocumenten binnen de
waarborgtermijn. Bij de jaarlijkse keuring wordt gecontroleerd of er heesters dood, slecht opgekomen of van de verkeerde soort, variëteit of cultivar zijn.
8.2.4 Specifieke kortingen wegens minderwaarde
Aan het einde van het laatste groeiseizoen binnen de waarborgtermijn kan de definitieve oplevering toegestaan worden zonder korting, indien het aantal heesters dat dood, slecht opgekomen of van de verkeerde soort, variëteit of cultivar is kleiner of gelijk is aan vijf procent per plantensoort (nul procent in het geval van alleenstaande planten). Indien aan het einde van het laatste groeiseizoen binnen de waarborgtermijn het aantal heesters dat dood, slecht opgekomen of van de verkeerde soort, variëteit of cultivar is groter is dan vijf procent per plantensoort (nul procent in het geval van alleenstaande planten), kan de opdrachtgever de eindoplevering aanvaarden, mits afhouding van een specifieke korting. Het bedrag van deze korting bedraagt: het aantal planten, per soort, hoger dan voormelde percentages vermenigvuldigd met de dubbele waarde van de eenheidsprijzen (zonder BTW) van het leveren en aanplanten van de verschillende plantensoorten in de samenvattende opmeting gevoegd bij het offerteformulier.
8.2.5 Herstellingswerken of vervangingen
De aannemer plant binnen de waarborgtermijn telkens tijdens ieder plantseizoen vóór 31 december volgend op de jaarlijkse keuring, zoals vermeld in 8.2.3, nieuwe heesters aan ter vervanging van de heesters die dood, slecht opgekomen of van de verkeerde soort, variëteit of cultivar zijn. De vervangingen gebeuren op basis van het PV van vaststelling dat opgemaakt wordt door de leidend ambtenaar bij de jaarlijkse keuring. Alle voorwaarden en eisen inzake het aanplanten van heesters zijn ook bij de vervangingen van toepassing, uitgenomen het vullen van de plantput. Dit gebeurt met grond voortkomende van het uitgraven ervan. Alle scheefgewaaide planten worden vóór eind april terug recht gezet, stevig aangedrukt en de putten worden desnoods bijgevuld. Deze werken zijn inbegrepen in de betreffende post(en). De voor de vervanging te leveren materialen zijn onderworpen aan de voorafgaande technische keuring, waarvoor een keuringsaanvraag wordt ingediend. Vóór de aanvang van de vervangingswerken deelt de aannemer schriftelijk zijn werkplanning mee aan de leidend ambtenaar. Binnen de drie dagen na het beëindigen van de vervangingswerken deelt de aannemer schriftelijk deze beëindiging mee aan de leidend ambtenaar
8.3 Aanplanten van bosgoed
8.3.1 Beschrijving
Het aanplanten van bosgoed omvat: - de inkuiling; - het graven van plantputten; - de tak- en wortelsnoei; - het planten.
8.3.1.1 Materialen
De materialen zijn: - bosgoed volgens 3-66.1; - teelaarde volgens 3-4.2; - bodemverbeteringsmiddelen volgens 3-62.
8.3.1.2 Uitvoering
8.3.1.2.A INKUILING
Bosgoed dat niet op de dag van levering geplant wordt, wordt direct na aankomst ingekuild. Niet ingekuild plantmateriaal wordt beschermd tegen nadelige weersinvloeden. Het plantmateriaal dat op een werkdag niet verwerkt is, wordt ingekuild. De plaats van inkuilen moet gelegen zijn op, of in de nabijheid van de bouwplaats. Zij moet aanvaard zijn door de leidend ambtenaar. Die plaats wordt na het verwijderen van het bosgoed in haar oorspronkelijke staat hersteld.
In ruime sleuven worden de planten tot en met de wortelhals met voldoende verkruimelde aarde of met zand afgedekt. Alle planten van eenzelfde soort worden samen ingekuild.
Ze zijn voorzien van een duurzaam en leesbaar etiket. Er mag geen stagnerend water in de sleuven staan.
Bij vorst treft de aannemer alle nodige maatregelen aan bijkomende bescherming zodat er geen vorstschade kan optreden
8.3.1.2.B GRAVEN VAN PLANTPUTTEN
De algemene regel is dat de plantputten vierkant of rond zijn en met verticale wanden worden gegraven of geboord. De wanden van de plantput mogen niet volledig glad zijn. Zo dit wel het geval is, zullen ze ruwer gemaakt worden.
Bij geboorde putten met een diameter vanaf 30 cm worden de randen met een spade afgestoken. De afmetingen van de plantputten zijn gelijk aan de afmetingen van de grootste diameter van het gespreide wortelgestel vermeerderd met 10 cm, met een minimum van Ø 30 cm of 30 × 30 cm en een diepte van minimum 30 cm.
8.3.1.2.C TAK- EN WORTELSNOEI
Het snoeien van bosgoed mag slechts aangevat worden na de voorafgaande technische keuring van de gewassen. De aannemer mag geen snoei uitvoeren zonder specifieke opdracht. Het snoeien wordt uitgevoerd volgens de aanduidingen in de opdrachtdocumenten of, bij het ontbreken daarvan, volgens de richtlijnen die door de leidend ambtenaar worden verstrekt.
De tak en wortelsnoei omvatten:
- het inkorten of wegnemen van beschadigde takken op een zodanige manier dat de snoeiwonden glad en zuiver zijn;
- het zodanig inkorten van beschadigde wortels dat wondovergroeiing kan plaatsvinden en de wortels bij het planten op het snijvlak komen te rusten;
- de verzameling binnen de uitgestrektheid van de desbetreffende werken, het vervoer en het wegbrengen buiten het openbaar domein van alle snoeisel.
LANGS WATERLOPEN
Bosgoed wordt aangeplant tijdens het plantseizoen, dit is van 1 november tot en met 15 april.
De tijd tussen het graven van de plantputten en het planten is zo kort mogelijk. Het planten is niet toegestaan wanneer het vriest, als de grond niet geheel vorstvrij is of indien er water in de plantput of plantsleuf staat. Eventueel specifiek vereiste weers- en terreinomstandigheden worden aangegeven in de opdrachtdocumenten.
Het bosgoed wordt zo in de plantput geplaatst dat de wortelhals zich in het midden ervan bevindt en enigszins boven het maaiveld uitsteekt.
Bij het planten wordt de plantput stelselmatig aangevuld met grond voortkomende van het uitgraven. In de opdrachtdocumenten kan opgenomen worden dat de grond verbeterd wordt met een bodemverbeteringsmiddel of kan het gebruik van teelaarde voorgeschreven worden. De teelaarde of de grond worden tijdens het aanvullen gelijkmatig aangedrukt.
Het bosgoed wordt lichtjes opgeschud om het vullen van de plantput zonder holten te verkrijgen.
Na het planten worden de overtollige gronden voortkomende van het graven van de plantputten verzameld en verwerkt of buiten het openbaar domein gebracht volgens de voorschriften van de opdrachtdocumenten. Vervolgens wordt de grond tussen het bosgoed geëffend, zonder de planten te beschadigen.
8.3.1.2.E PLANTEN VAN ELS EN WILG OP TALUDS LANGS WATERLOPEN Volgende soorten komen in aanmerking:
- Alnus glutinosa (zwarte els);
- Salix alba (schietwilg);
- Salix viminalis (katwilg).
De planten worden geleverd als éénjarige of tweejarige zaailing, volgens de voorschriften van de opdrachtdocumenten.
Bij het planten van els worden de volgende richtlijnen in acht genomen:
- er wordt geplant in de periode tussen 1 november en 15 april, tenzij anders voorgeschreven in de opdrachtdocumenten;
- aanplant 0,10 tot 0,50 m boven de gemiddelde zomerwaterstand en zo kort mogelijk bij het water;
- aanplant in driehoeksverband hart op hart 0,80 tot 1,50 m of in twee rijen in driehoeksverband, waarbij de afstand hart op hart 2,0 m bedraagt en de afstand tussen de rijen 0,50 m; de keuze wordt gemaakt in de opdrachtdocumenten.
Bij het planten van wilg gelden de volgende bepalingen:
- er wordt geplant in de periode tussen 1 november en 15 april, tenzij anders voorgeschreven in de opdrachtdocumenten; bij zware gronden, hetgeen bepaald wordt in de opdrachtdocumenten, wordt wilg geplant tussen 1 maart en 15 april;
- aanplant net boven de gemiddelde zomerwaterstand;
- afstand aanplant hart op hart 1,50 m, tenzij anders voorgeschreven in de opdrachtdocumenten.
8.3.1.2.F BEGIETEN
Telkens een droogteperiode tijdens de uitvoerings- en waarborgtermijn de normale groei van het bosgoed in het gedrang brengt, worden ze voldoende begoten met geschikt water.
8.3.2 Meetmethode voor hoeveelheden
De onderscheiden planten worden opgemeten per stuk. Er zijn aparte posten voorzien voor het leveren van teelaarde en bodemverbeteringsmiddelen, zo het gebruik ervan is voorgeschreven in de opdrachtdocumenten.
8.3.3 Controles
De controles omvatten: - de voorafgaande technische keuring van het bosgoed, waarvoor een keuringsaanvraag wordt ingediend; - de a posteriori uitgevoerde technische keuringen. De a posteriori uitgevoerde technische keuringen omvatten: - steekproefsgewijze of stelselmatige controles om na te gaan of de uitvoering overeenkomstig de beschrijving is, voornamelijk de afmetingen van de plantputten worden gecontroleerd; - de jaarlijkse keuring van de gewassen aan het einde van elk groeiseizoen (d.i. van 16 augustus tot en met 30 september) en/of op een ander tijdstip aangegeven in de opdrachtdocumenten binnen de waarborgtermijn. Bij de jaarlijkse keuring wordt gecontroleerd of er planten dood zijn, slecht opgekomen zijn of van de verkeerde soort, variëteit of cultivar zijn.
8.3.4 Specifieke kortingen wegens minderwaarde
Aan het einde van het laatste groeiseizoen binnen de waarborgtermijn kan de definitieve oplevering toegestaan worden zonder korting, indien het aantal planten dat dood, slecht opgekomen of van de verkeerde soort, variëteit of cultivar is kleiner of gelijk is aan vijf procent per plantensoort. Indien aan het einde van het laatste groeiseizoen binnen de waarborgtermijn het aantal planten dat dood, slecht opgekomen of van de verkeerde soort, variëteit of cultivar is groter is dan vijf procent per plantensoort, kan de opdrachtgever de eindoplevering aanvaarden, mits afhouding van een specifieke korting. Het bedrag van deze korting bedraagt: het aantal planten, per soort, hoger dan voormeld percentage vermenigvuldigd met de dubbele waarde van de eenheidsprijzen (zonder BTW) van het leveren en planten van de verschillende plantensoorten in de samenvattende opmeting gevoegd bij het offerteformulier.
8.3.5 Herstellingswerken of vervangingen
De aannemer plant binnen de waarborgtermijn telkens tijdens ieder plantseizoen vóór 31 december volgend op de jaarlijkse keuring, zoals vermeld in 8.3.3, nieuw bosgoed aan ter vervanging van de planten die dood, slecht opgekomen of van de verkeerde soort, variëteit of cultivar zijn. De vervangingen gebeuren op basis van het PV van vaststelling dat opgemaakt wordt door de leidend ambtenaar bij de jaarlijkse keuring. Alle voorwaarden en eisen inzake het aanplanten van bosplanten zijn ook bij de vervangingen van toepassing, uitgenomen het vullen van de plantput. Dit gebeurt met grond voortkomende van het uitgraven ervan. Alle scheefgewaaide planten worden vóór eind april terug recht gezet, stevig aangedrukt en de putten worden desnoods bijgevuld. Deze werken zijn inbegrepen in de betreffende post(en). De voor de vervanging te leveren materialen zijn onderworpen aan de voorafgaande technische keuring, waarvoor een keuringsaanvraag wordt ingediend. Vóór de aanvang van de vervangingswerken deelt de aannemer schriftelijk zijn werkplanning mee aan de leidend ambtenaar. Binnen de drie dagen na het beëindigen van de vervangingswerken deelt de aannemer schriftelijk deze beëindiging mee aan de leidend ambtenaar.
8.6 Aanplanten van bomen en veren
8.6.1 Beschrijving
Het aanplanten van bomen en veren omvat: - de inkuiling; - het graven van plantputten; - de tak- en wortelsnoei; - het planten; - het begieten.
8.6.1.1 Materialen
De materialen zijn: - bomen en veren volgens 3-66;- teelaarde volgens 3-4.2;bodemverbeteringsmiddelen volgens 3-62; - begietingswater; - kluitheffer, hijsband of gelijkwaardig.
8.6.1.2 Uitvoering
8.6.1.2.A INKUILING
Bomen en veren die niet op de dag van levering geplant worden, worden direct na aankomst ingekuild. Niet ingekuild plantmateriaal wordt beschermd tegen nadelige weersinvloeden. Het plantmateriaal dat op een werkdag niet verwerkt is, wordt ingekuild. De plaats van inkuilen moet gelegen zijn op, of in de nabijheid van, de bouwplaats. Zij moet aanvaard zijn door de leidend ambtenaar. Die plaats wordt na het verwijderen van de bomen en veren in haar oorspronkelijke staat hersteld. In ruime sleuven worden de bomen en veren tot en met de wortelhals met voldoende verkruimelde aarde of met zand afgedekt. Alle bomen en veren van eenzelfde soort worden samen ingekuild. Ze zijn voorzien van een duurzaam en leesbaar etiket. Er mag geen stagnerend water in de sleuven staan. Bij vorst treft de aannemer alle nodige maatregelen aan bijkomende bescherming zodat er geen vorstschade kan optreden.
8.6.1.2.B GRAVEN VAN PLANTPUTTEN
De algemene regel is dat de plantputten vierkant of rond zijn en met verticale wanden worden gegraven of geboord. De wanden van de plantput mogen niet volledig glad zijn. Zo dit wel het geval is zullen ze ruwer gemaakt worden. Bij geboorde putten worden de randen met een spade afgestoken. De afmetingen van de plantputten in grondvlak zijn gelijk aan de afmetingen van de grootste diameter en diepte van het gespreide wortelgestel , vermeerderd met 30 cm of 2 keer de kluitbreedte. De plantputten zijn minstens 80 cm diep. De bodem
wordt steeds 10 cm diep gespit. Bij bodems met een duidelijke profielopbouw wordt de donkere, humusrijke toplaag (A-horizont) gescheiden gehouden van de ondergrond.
8.6.1.2.C TAK- EN WORTELSNOEI
Het snoeien van bomen en veren mag slechts aangevat worden na de voorafgaande technische keuring van de gewassen. De aannemer mag geen snoei uitvoeren zonder specifieke opdracht. Het snoeien wordt uitgevoerd volgens de aanduidingen in de opdrachtdocumenten of, bij het ontbreken daarvan, volgens de richtlijnen die door de leidend ambtenaar worden verstrekt. De tak en wortelsnoei omvatten: - het wegnemen van beschadigde takken op een zodanige manier dat de snoeiwonden glad en zuiver zijn; - het zodanig inkorten van beschadigde wortels dat wondovergroeiing kan plaatsvinden en de wortels bij het planten op het snijvlak komen te rusten; - de verzameling binnen de uitgestrektheid van de desbetreffende werken, het vervoer en het wegbrengen buiten het openbaar domein van alle snoeisel.
8.6.1.2.D PLANTEN
Bomen en veren worden aangeplant tijdens het plantseizoen. Volgende plantperioden komen in aanmerking: - bomen en veren met naakt wortelgestel: van 1 november tot en met 15 april; - bomen en veren met kluit en in container: van 15 september tot en met 15 mei. De tijd tussen het graven van de plantputten en het planten is zo kort mogelijk. Het planten is niet toegestaan wanneer het vriest, als de grond niet geheel vorstvrij is of indien er water in de plantput staat. Eventueel specifiek vereiste weers- en terreinomstandigheden worden aangegeven in de opdrachtdocumenten. Bomen en veren met draadkluit moeten altijd gemanipuleerd te worden met een kluitheffer of maatregelen die het gewicht van de volledige boom inclusief kluit op de kluit leggen. Bomen met draadkluit manipuleren met middelen die de stam afknellen (enkel strop of hijsband) is niet toegelaten. De boom of veer wordt zo in de plantput geplaatst dat de wortelhals zich in het midden ervan bevindt en enigszins boven het maaiveld uitsteekt. Van de bomen of veren met draadkluit wordt de trekdraad van de draadkorf losgemaakt. Alle nietverteerbaar materiaal wordt uit de plantput verwijderd. Bij containerplanten wordt de container of de pot net voor het planten verwijderd. Bij het planten wordt de plantput stelselmatig aangevuld met teelaarde (indien voorgeschreven in de opdrachtdocumenten of indien de uitgegraven grond niet bruikbaar zou zijn) of met grond voortkomende van het uitgraven en eventueel verbeterd met een bodemverbeteringsmiddel (indien voorgeschreven in de opdrachtdocumenten). Bij bodems met een duidelijke profielopbouw wordt de apart gehouden humusrijke toplaag (A-horizont) opnieuw bovenaan in de plantput aangebracht. De teelaarde of de grond worden tijdens het aanvullen gelijkmatig aangedrukt. Bomen of veren met naakt wortelgestel worden lichtjes opgeschud om het vullen van de plantput zonder holten te verkrijgen. Na het planten wordt de overtollige grond voortkomende van het graven van de plantputten verzameld en verwerkt of buiten het openbaar domein gebracht. Vervolgens wordt de grond geëffend, zonder de bomen of veren te beschadigen.
8.6.1.2.E BEGIETEN
Telkens een droogteperiode tijdens de uitvoerings- en waarborgtermijn de normale groei van de bomen of veren in het gedrang brengt, worden ze voldoende begoten met geschikt water d.w.z. minimum 80 liter per boom per beurt indien in de opdrachtdocumenten geen hoeveelheid is weergegeven. Bij het watergeven wordt het debiet zodanig geregeld dat al het water aan de voet van de boom of veer kan infiltreren in de bodem en niet buiten de eventuele gietrand bij de boom of veer terecht komt. De opdrachtnemer zal het water geven van bomen en veren uitvoeren vanaf 1 april tot 30 september van elk jaar. Gemiddeld voorziet de aanbesteder 9 gietbeurten per boom of veer per jaar er vanuit gaande dat het aantal gietbeurten het eerste jaar het hoogst is en het derde jaar het laagst. Aangezien het aantal gietbeurten ook afhankelijk is van de weersomstandigheden en boomsoort kan de opdrachtnemer afwijken van de voorziene hoeveelheden. Hij kan zowel minder als meer gietbeurten uitvoeren. De opdrachtnemer bepaalt de noodzaak, frequentie en de aanvang van elke gietbeurt en draagt de volledige verantwoordelijkheid. De opdrachtnemer dient voor elke watergift de aanbesteder minimum 24 uren vooraf per mail te verwittigen. Het voertuig waarmee de watergift wordt uitgevoerd moet uitgerust zijn met een waterreservoir met een meetsysteem dat de hoeveelheid water doseert zodat de aanbesteder het waterverbruik kan controleren. Het voertuig is uitgerust met een digitaal volgsysteem volgens 2-13.4.4. Bijkomend moet het volgsysteem zijn frequentie van het doorsturen van gegevens aanpassen zodat duidelijk is dat op elke locatie (bij elke boom of veer) halt is gehouden. Na elke gietbeurt bezorgt de opdrachtnemer de aanbesteder een rapport met wanneer en hoeveel elke boom of veer water heeft gekregen. Het water dat gebruikt wordt voor de watergift moet geschikt zijn voor het begieten van bomen of veren, zowel wat betreft chemische als biologische samenstelling als wat betreft de temperatuur. Er mag geen water gebruikt worden met een te hoog zoutgehalte of water met een te hoge of lage pH. Het water mag niet besmet zijn met organismen die de bomen of veren kunnen aantasten. De opdrachtnemer staat zelf in voor de waterbevoorrading. Hij zal hiervoor de nodige schikkingen treffen en eventueel de nodige vergunningen aanvragen. Het verdient de voorkeur om geen drinkwater te gebruiken maar hemelwater of oppervlaktewater.
8.6.2 Meetmethode voor hoeveelheden
De bomen en/of veren worden opgemeten per stuk. Het begieten van de bomen en/of veren wordt opgemeten per stuk (aantal bomen en/of veren × aantal gietbeurten). Er zijn aparte posten voorzien voor het leveren van teelaarde en bodemverbeteringsmiddelen, zo het gebruik ervan in de opdrachtdocumenten voorgeschreven wordt.
8.6.3 Controles
De controles omvatten: - de voorafgaande technische keuring van de bomen, waarvoor een keuringsaanvraag wordt ingediend; - de a posteriori uitgevoerde technische keuringen. De a posteriori uitgevoerde technische keuringen omvatten: - steekproefsgewijze of stelselmatige controles, om na te gaan of de uitvoering overeenkomstig de beschrijving is, voornamelijk de afmetingen van de plantputten en de plantdiepte worden gecontroleerd; - de jaarlijkse keuring van de gewassen aan het einde van elk groeiseizoen (d.i. van 16 augustus tot en met 30 september) en/of op een ander tijdstip aangegeven in de opdrachtdocumenten binnen de waarborgtermijn. Bij de jaarlijkse keuring wordt gecontroleerd of er bomen en/of veren dood, slecht opgekomen of van de verkeerde soort, variëteit of cultivar zijn.
8.6.4 Specifieke kortingen wegens minderwaarde
Indien aan het einde van het laatste groeiseizoen binnen de waarborgtermijn bomen en/of veren voorkomen die dood, slecht opgekomen of van de verkeerde soort, variëteit of cultivar zijn, kan de opdrachtgever de eindoplevering aanvaarden, mits afhouding van een specifieke korting. Het bedrag van deze korting bedraagt: het aantal planten, per soort, vermenigvuldigd met de dubbele waarde van de eenheidsprijzen (zonder BTW) van het leveren en planten van de verschillende plantensoorten in de samenvattende opmeting gevoegd bij het offerteformulier.
8.6.5 Herstellingswerken of vervangingen
De aannemer plant binnen de waarborgtermijn telkens tijdens ieder plantseizoen vóór 31 december volgend op de jaarlijkse keuring, zoals vermeld in 8.6.3, nieuwe bomen en/of veren aan ter vervanging van de bomen die dood, slecht opgekomen of van de verkeerde soort, variëteit of cultivar zijn. De vervangingen gebeuren op basis van het PV van vaststelling dat opgemaakt wordt door de leidend ambtenaar bij de jaarlijkse keuring. Alle voorwaarden en eisen inzake het aanplanten van bomen en veren zijn ook bij de vervangingen van toepassing, uitgenomen het aanvullen van de plantput. Dit gebeurt met grond voortkomende van het uitgraven. De voor de vervanging te leveren materialen zijn onderworpen aan de voorafgaande technische keuring, waarvoor een keuringsaanvraag wordt ingediend. Vóór de aanvang van de vervangingswerken deelt de aannemer schriftelijk zijn werkplanning mee aan de leidend ambtenaar. Binnen de drie dagen na het beëindigen van de vervangingswerken deelt de aannemer schriftelijk deze beëindiging mee aan de leidend ambtenaar
10.1 Boompaalconstructies
10.1.1 Beschrijving
Het aanbrengen van boompaalconstructies omvat: - het plaatsen van boompalen en het aanbinden van bomen.
10.1.1.1 Materialen
De materialen zijn: - materialen voor boomsteunen volgens 3-65.
10.1.1.2 Uitvoering
De boompalen worden aangebracht voordat de boom in de plantput geplaatst wordt. Bij bomen met kluit of in container wordt één paal aangebracht voordat de boom in de plantput gebracht wordt en worden de volgende palen vlak naast de kluit geplaatst. Het is verboden de palen door de kluit te slaan. Alle boompalen worden minimum tot 30 cm in de vaste grond onder de gespitte grond onder de kluit gedreven en hebben een lengte van 70 cm boven het maaiveld. De kop mag hierbij niet beschadigd worden. Bij twee boompalen per boom worden de palen – indien het gaat om een bomenrij – op één lijn met de bomenrij geplaatst. De boompalen worden zodanig aangebracht dat na het bevestigen van de boom de palen verticaal staan. De boompalen staan minimaal 10 cm verwijderd van de stam en moeten onder de onderste gesteltak van de boom blijven. De boom wordt onmiddellijk na het plaatsen met boomband(en) vastgebonden in achtvorm en in lusvorm bij jute boombanden. De boom wordt stevig vastgemaakt, maar niet afgesnoerd. De boomband wordt op maximaal 5 cm van de kop van de boompaal aangebracht. Per boomband wordt minstens één roestvrije nagel of kram gebruikt. Kokos boombanden worden geknoopt rond de boompaal en met twee krammen vastgemaakt. Bij drie boompalen worden de palen in een gelijkzijdige driehoek geplaatst rond de boom waarvan twee palen aan de ZW-zijde. De palen worden 10 cm onder het uiteinde verbonden met halfrondhout van dezelfde diameter als de palen.
10.1.2 Meetmethode voor hoeveelheden
De boompaalconstructies worden in rekening gebracht per boom. Alle bijbehorende kosten zoals onderhoudskosten zijn inbegrepen.
10.1.3 Herstellingswerken
Iedere beschadiging van de boompaalconstructie wordt zonder verwijl hersteld, wat ook de oorzaak is
10.6.1 Beschrijving
Het verbeteren van de groeiplaats van een boom heeft tot doel de levensverwachting en de conditie van de boom te verbeteren. Al naargelang de werkwijze kan deze verbetering duurzaam of eerder van tijdelijke aard zijn.
Wat ook de oorzaak, de reden of de middelen zijn van en voor een groeiplaatsverbetering, er mogen onder geen beding wortels beschadigd worden. Alle richtlijnen conform 2-14.4 zijn van toepassing.
10.6.1.1 Materialen
De materialen zijn:
- biologisch afbreekbare draineerbuizen en hulpstukken volgens 3-26.3; - PVC-buizen en hulpstukken volgens 3-24.4.2; - zand voor draineringen volgens 3-6.2.1; - geotextiel volgens 3-13.2.1.2; - kunstmatige gietranden volgens 3-85.
10.6.1.2 Uitvoering
10.6.1.2.A HORIZONTALE DRAINAGE
Een draineerbuis DN 80 mm wordt ongeveer 20 cm onder het wortelgestel of de kluit van de boom geplaatst, bij voorkeur in cirkelvorm, met beide uiteinden onderling verbonden zodanig dat geen grond of teelaarde in de draineerbuis kan dringen.
Per boom wordt één afvoer voorzien. Indien er in dezelfde zone meerdere bomen van een drainage voorzien worden, dan worden de draineerbuizen in de verschillende plantputten met elkaar verbonden en wordt in de opdrachtdocumenten het aantal afvoerpunten bepaald. Bij ontstentenis hiervan volstaat één afvoerpunt.
De wijze van aansluiting van de afvoer (regenwaterafvoerstelsel, waterloop, wadi, bezinkput, …) wordt in de opdrachtdocumenten bepaald.
10.6.1.2.I BELUCHTINGSSYSTEEM
Een draineerbuis DN 80 mm wordt ongeveer 80 cm onder het wortelgestel of de kluit van de boom geplaatst.
Bij toepassing in de plantput van een individuele boom wordt de beluchtingsbuis in cirkelvorm geplaatst, met beide uiteinden onderling verbonden zodanig dat geen grond of teelaarde in de draineerbuis kan dringen. Er wordt één bovengronds uiteinde voorzien.
Bij toepassing onder verharding (in bomengranulaat) wordt de hele zone onder verharding voorzien van beluchtingsbuizen, a rato van 1 lopende meter buis per m² wortelzone.
Bij toepassing bij een bomenrij wordt de beluchtingsbuis lineair geplaatst en worden alle plantputten verbonden, zodanig dat geen grond of teelaarde in de beluchtingsbuis kan dringen. Per plantvak wordt één bovengronds uiteinde voorzien
10.11 Bodemafdekking
10.11.1 Beschrijving
De bodemafdekkende middelen worden toegepast na aanplant van bomen, bosgoed, heesters, hagen, kruidachtigen, … om concurrentie van ongewenste vegetatie en verdamping tegen te gaan.
10.11.1.1 Materialen
De materialen kunnen bestaan uit: - groencompost 0/20 mm volgens 3-62; - houtsnippers volgens 3-88.1; - boomschors volgens 3-88.2; - 100 % biologisch afbreekbaar vlies op basis van polymelkzuur (PLA) volgens 3-69.3.1; - 100 % biologisch afbreekbare doek op basis van jute en PLA folie volgens 3-69.3.1.2; - houten pennen volgens 3-76.2.3.1; - stalen pennen volgens 3-76.2.3.2.
10.11.1.2 Uitvoering
Vooraleer het bodemafdekkend product wordt aangebracht, moet de bodem steeds onkruidvrij worden gemaakt en het maaiveld effen zijn.
10.11.1.2.A GROENCOMPOST
Groencompost moet gelijkmatig worden aangebracht op de aangeduide plantstroken op een dikte van 5 cm.
11.1 Algemene Bepalingen
Alle maaibeurten hebben gedurende eenzelfde groeiseizoen eenzelfde parcours, met als beginpunt steeds dezelfde plaats.
Alle maaiwerken worden uitgevoerd met ruiming van alle maaisel, tenzij anders is vermeld in de opdrachtdocumenten.
Bij het uitvoeren van alle maaiwerken, door machines met zijarm die opereren vanop de wegverharding, is de onmiddellijke ruiming van het maaisel verplicht. Deze onmiddellijke ruiming is steeds begrepen in de eenheidsprijs van de betreffende post voor het maaien.
Maaisel dat zich op roosters, greppels, schelpelementen, stootbanden, verharding of voetpaden bevindt, wordt altijd de dag van het maaien verwijderd.
Indien het maaisel gevaar kan opleveren voor het verkeer of de waterafvoer, dan moet het onmiddellijk verwijderd worden.
Het met de hand maaien rond alle plaatselijke hindernissen, onder meer bomen, palen, meubilair, enz. gebeurt vóór het machinaal maaien.
Rond de stam van bomen geldt dat minstens tot 30 cm en maximaal tot 10cm afstand van de stam wordt gemaaid zodat geen maaischade optreedt.
Het handmaaien is steeds begrepen in de eenheidsprijs van de betreffende post voor het maaien. Dit geldt zowel voor het handmaaien rond en tegen plaatselijke hindernissen (bomen, palen, meubilair, enz.) als op grotere oppervlaktedelen die eventueel niet bereikbaar zijn met maaimachines.
De gebruikte machines moeten aangepast zijn aan het uit te voeren werk. Op moeilijk bereikbare plaatsen en nabij hindernissen, beplanting, meubilair, enz. wordt enkel klein materiaal toegelaten. Spoorvorming dient ten allen tijde te worden vermeden.
Er worden steeds machines gebruikt die het gras zo weinig mogelijk versnipperen om het ruimen te verbeteren. De machines mogen de ondergrondse plantendelen niet beschadigen.
11.2 Maaien van graslanden
11.2.1 Beschrijving
Graslanden worden 2 × per jaar (tussen 15 juni en 15 juli en na 15 september), 1 × per jaar (na 1 augustus) of slechts éénmaal om de twee of drie jaar gemaaid.
Deze zones worden apart aangeduid en kunnen eventueel ter plaatse worden afgebakend met palen of piketten.
Indien in de te maaien zone spontaan opkomend jong bosgoed (jonger dan 3 jaar) voorkomt, is het tot tegen de grond afzagen en verwijderen ervan vóór het maaien, begrepen in de uitvoering van deze post.
Om ecologische redenen kan het gebruik van de klepelmaaier verboden worden. Dit wordt gespecificeerd in de opdrachtdocumenten.
In zones waar het gebruik van een klepelmaaier niet toegestaan is, wordt na het maaien het maaisel op zwad gelegd om het goed te kunnen ruimen. De gebruikte machines plaatsen het maaisel op duidelijke zwaden van maximum 1m breedte. Hiervoor is het gebruik van een afschermkap op de harkmachine verplicht. Het maaisel dient op zwaden te worden gelegd binnen de 3 werkdagen na het maaien en opgeruimd binnen de 10 dagen na het maaien.
11.2.2 Uitvoering
Tenzij anders vermeld in de opdrachtdocumenten omvat het maaien van graslanden in volgorde:
- het vooraf verzamelen/ruimen binnen de uitgestrektheid van de desbetreffende werken, het vervoer en het wegbrengen buiten het openbaar domein van alle afval en vreemde voorwerpen die zouden hinderen bij het maaien;
- het met de hand maaien rond alle hindernissen, onder meer bomen, palen en meubilair. Rond de stam van bomen geldt dat minstens tot 30 cm en maximaal tot 10 cm afstand van de stam niet gemaaid wordt;
- het inkorten van de vegetatie met grasmaaimachines, zodanig dat over de volledige gemaaide oppervlakte een gelijkmatige hoogte van 10 à 12 cm verkregen wordt, tenzij anders bepaald in de opdrachtdocumenten. De vegetatie en de erin / erop voorkomende bomen, heesters, palen, meubilair, enz. mogen in geen geval beschadigd worden; - het verzamelen/ruimen binnen de uitgestrektheid van de desbetreffende werken, het vervoer en het wegbrengen buiten het openbaar domein van alle afgemaaide plantendelen samen met het erin voorkomende afval.
11.2.2.1 Maaien van taluds
Tenzij anders vermeld in de opdrachtdocumenten, worden de taluds 1× per jaar gemaaid, na 1 augustus. De taluds kunnen ook slechts éénmaal om de twee of drie jaar gemaaid worden. Deze zones worden apart aangeduid en kunnen eventueel ter plaatse worden afgebakend door palen
11.4.1 Beschrijving
De jaarlijkse maaifrequentie wordt ter inlichting opgegeven in de opdrachtdocumenten. Alle maaiwerken worden uitgevoerd met ruiming van alle maaisel, uiterlijk de dag van het inkorten van het gras, tenzij uitdrukkelijk anders is vermeld in de opdrachtdocumenten.
Na het maaien wordt het overgebleven gras rond de stam van bomen met behulp van een grasschaar geknipt.
11.4.2 Uitvoering
Tenzij anders vermeld in de opdrachtdocumenten omvat het maaien van grasmatten:
- het slechten van molshopen;
- het verzamelen binnen de uitgestrektheid van de desbetreffende werken, het vervoer en het wegbrengen buiten het openbaar domein van alle oppervlakkig liggende stenen met een afmeting van meer dan 20 mm, afval en grove plantaardige resten;
- het met de hand maaien rond alle hindernissen, onder meer bomen, palen, meubilair.
- het inkorten van het gras met grasmaaimachines, zodanig dat over de hele grasmat een gelijkmatige hoogte van 3 à 6 cm wordt verkregen, zonder dat de grasmat en de erin voorkomende bomen, heesters, palen, meubilair, enz. beschadigd worden;
- het verzamelen/ruimen binnen de uitgestrektheid van de werken, het vervoer en het wegbrengen buiten het openbaar domein van alle afgemaaide plantendelen.
11.4.3 Meetmethode voor hoeveelheden
De gemaaide grasmatten worden opgemeten in m².
11.4.4 Controles
Naarmate de werken vorderen, worden regelmatige controles verricht om na te gaan of de werken overeenkomstig de beschrijving zijn.
11.4.5 Specifieke kortingen wegens minderwaarde
Voor eventueel onvolledig en slecht uitgevoerd handwerk rond bomen, signalisatiepalen, ed. bedraagt de rafactie op de maaiwerken 50 % van de maaiprijs van de beschouwde vakken. Deze bepaling geldt ook indien het handmaaien niet vóór het machinaal maaien werd uitgevoerd.
12.1 Maaien van kruidachtige vegetaties
12.1.1 Beschrijving
Het maaisel wordt afgevoerd.
De maaifrequentie en eventuele andere bijzonderheden worden gespecificeerd in de opdrachtdocumenten.
De gebruikte machines moeten aangepast zijn aan het uit te voeren werk. Indien het maaisel gevaar kan opleveren voor het verkeer of de waterafvoer, dan moet het onmiddellijk verwijderd worden.
12.1.2 Uitvoering
Tenzij anders vermeld in de opdrachtdocumenten omvat het maaien van kruidachtige vegetaties in volgorde:
- het vooraf verzamelen/ruimen binnen de uitgestrektheid van de desbetreffende werken, het vervoer en het wegbrengen buiten het openbaar domein van alle afval en vreemde voorwerpen die zouden hinderen bij het maaien;
- het inkorten van de vegetatie met maaimachines volgens de specificaties in de opdrachtdocumenten. De vegetatie en de erin voorkomende bomen, heesters, palen, enz... mogen in geen geval beschadigd worden;
- het verzamelen/ruimen binnen de uitgestrektheid van de desbetreffende werken, het vervoer en het wegbrengen buiten het openbaar domein van alle afgemaaide plantendelen samen met de erin voorkomende afval, uiterlijk de tiende dag na het maaien.
12.1.3 Meetmethode voor hoeveelheden
De gemaaide vegetaties worden opgemeten in m².
12.1.4 Controles
Naarmate de werken vorderen, worden geregelde controles verricht om na te gaan of de werken overeenkomstig de beschrijving zijn.
12.2 Wieden van de grond tussen kruidachtige vegetaties
12.2.1 Beschrijving
Het wieden van de grond tussen kruidachtige vegetaties omvat het uittrekken van ongewenste gewassen uit de grond, met inbegrip van het onmiddellijk verzamelen binnen de uitgestrektheid van de desbetreffende werken, het vervoer en het wegbrengen buiten het openbaar domein van alle aangetroffen stenen met een afmeting van meer dan 50 mm, afval en plantaardige resten. Het wieden van de grond in de onmiddellijke omgeving van de kruidachtige gewassen moet omzichtig uitgevoerd worden om beschadiging van de kruidachtige gewassen te voorkomen.
De jaarlijkse wiedfrequentie en eventuele andere bijzonderheden worden gespecificeerd in de opdrachtdocumenten.
12.2.2 Meetmethode voor hoeveelheden
De behandelde oppervlakte wordt opgemeten in m².
12.2.3 Controles
Naarmate de werken vorderen, worden geregelde controles verricht om na te gaan of de werken overeenkomstig de beschrijving zijn.
13.1 Wieden aan de voet van bomen
13.1.1 Beschrijving
Het wieden van de grond aan de voet van bomen wordt uitgevoerd volgens 14.2. De oppervlakte van de boomspiegel wordt gespecificeerd in de opdrachtdocumenten. Bij ontstentenis hiervan bedraagt de te wieden oppervlakte 0,5 m² per boom.
13.1.2 Meetmethode voor hoeveelheden
De boomspiegels die gewied zijn worden opgemeten per stuk.
13.1.3 Controles
Naarmate de werken vorderen, worden geregelde controles verricht om na te gaan of de werken overeenkomstig de beschrijving zijn.
13.2 Snoeien van bomen
13.2.1 Algemene beschrijving
13.2.1.1 Snoeitechniek
Bij levende takken wordt gesnoeid net buiten de takkraag, de (vaak verdikte) overgangszone tussen tak en stam, gesteltak of wortel. De takkraag en de takschorsrichel mogen niet beschadigd worden, een tak mag dus nooit vlak langs de stam, gesteltak of wortel afgezaagd worden. Doorgaans leidt dit tot een zaagsnede haaks op de lengterichting van de tak. Zware takken worden eerst op stomp gezet om uitscheuren te voorkomen. Na de snoei mogen geen takstompen overblijven.
Figuur 11-13-1: er wordt altijd buiten de takkraag gesnoeid, nooit vlak langs de stam (bron: Technisch Vademecum Bomen ANB)
Bij dode takken wordt de tak zodanig afgezaagd dat de overgroeiende takkraag niet beschadigd of verwijderd wordt. Er mag dus enkel door dood hout gezaagd worden, nooit door levend hout, zelfs als dit inhoudt dat een takstomp behouden blijft.
Figuur 11-13-2: bij dode takken wordt nooit door het levende overgroeiingsweefsel gesnoeid, zelfs als dit inhoudt dat een takstomp behouden bijft (bron: Technisch Vademecum Bomen ANB)
Als takken in de blijvende kroon teruggesnoeid worden, dan moet dit gebeuren tot op een vitale, omhoog gerichte zijtak met een diameter van minstens 1/3 van de snoeiwonde.
Figuur 11-13-3: levende takken worden teruggesnoeid tot op een vitale zijtak, met een diameter van minstens 1/3 van de snoeiwonde (bron: Technisch Vademecum Bomen ANB)
De maximale takdikte die mag weggesnoeid worden is 8 cm. Enkel bij sterk afgrendelende boomsoorten (eik, beuk, esdoorn, haagbeuk, linde, plataan, …) mogen takken tot 10 cm dik afgezaagd worden.
Er worden geen wondafdekmiddelen gebruikt. Het snoeien gebeurt met aangepast materieel in functie van de dikte van de gesnoeide tak.
13.2.1.2 Snoeitijdstip
Bij snoei van minder dan 20 % van het bladvolume worden bomen bij voorkeur gesnoeid als ze in blad staan. Er mag niet gesnoeid worden tussen het tijdstip waarop de knoppen beginnen te zwellen tot de volledige ontplooiing van het blad, in de periode van herfstverkleuring en bladval of bij meer dan 5 °C vorst. Bloedende boomsoorten (berk, esdoorn, haagbeuk, notelaar, …) worden altijd gesnoeid als ze in blad staan. Wegnemen van waterlot gebeurt altijd in de zomer.
Bij snoei van meer dan 20 % van het bladvolume (knotten, kandelaren, leibomen of hakhoutbeheer) wordt bij voorkeur in de winter gesnoeid (na de bladval en voor het uitlopen van de knoppen). Dit type snoei moet bij bloedende boomsoorten (berk, esdoorn, haagbeuk, notelaar, …) gebeuren tussen 1 november en 31 december.
13.2.1.3 Model
Op vraag van de opdrachtgever wordt er bij aanvang van de werkzaamheden een model gezet. Deze boom dient als typevoorbeeld voor de snoei van de andere bomen. De opdrachtdocumenten specificeren de modaliteiten.
13.2.3 Onderhoudsssnoei
13.2.3.1 Beschrijving
Doel van de onderhoudssnoei is het veilig houden van de blijvende kroon (takken boven de gewenste takvrije stamlengte).
13.2.3.2 Wijze van uitvoering
In de blijvende kroon (takken boven de gewenste takvrije stamlengte) worden volgende onveilige takken gesnoeid, met respect voor de natuurlijke groeivorm van de boom: 1. alle dood hout dikker dan 4 cm wordt volledig weggehaald; 2. zieke en beschadigde takken; 3. breukgevoelige takken worden teruggesnoeid (topzware takken, plakoksels, …); 4. het vrijhouden van de doorrijhoogte (4,5 m boven het wegoppervlak).
Het snoeien gebeurt volgens de snoeitechniek gespecificeerd in 13.2.1.1. Als takken teruggesnoeid worden, dan moet dit gebeuren tot op een vitale, omhoog gerichte zijtak met een diameter van minstens 1/3 van de snoeiwonde.
Er wordt in één snoeibeurt maximaal 20 % van de levende bladmassa weggehaald, tenzij anders gespecificeerd in de opdrachtdocumenten.
Naast het snoeien heeft de opdrachtnemer een meldingsplicht voor vruchtlichamen van schimmels in de kroon en voor breukgevoelige (te verankeren) takken.
De werken mogen enkel uitgevoerd worden door gecertificeerde boomverzorgers (European Tree Worker/ISA Certified Arborist).
13.2.3.3 Meetmethode voor hoeveelheden
De onderhoudssnoei van de bomen in de blijvende kroon wordt opgemeten per stuk.
13.2.3.4 Controles
Naarmate de werken vorderen, worden geregelde controles verricht, ten einde na te gaan of de werken overeenkomstig de beschrijving en het model zijn.
14.2 Hakken van de grond
14.2.1 Beschrijving
Het hakken van de grond omvat het met een hak weghakken van ongewenste gewassen (met wortel) juist onder het grondoppervlak en het oppervlakkig losmaken van de grond over de volledige oppervlakte, zelfs bij afwezigheid van ongewenste gewassen.
Het onmiddellijk verzamelen binnen de uitgestrektheid van de desbetreffende werken, het vervoer en het wegbrengen buiten het openbaar domein van alle aangetroffen stenen met een afmeting van meer dan 50 mm, onkruid, afval en grove plantaardige resten is inbegrepen.
Het hakken van de grond in de onmiddellijke omgeving van hagen, bosgoed of heesters moet omzichtig uitgevoerd worden om beschadiging van de planten te voorkomen.
Het gebruik van machines is verboden. Klein motorisch aangedreven materieel mag wel worden gebruikt voor zover de gewassen daardoor niet beschadigd worden.
Het afsteken van de rand van de aanplantingszone tot op een diepte van 7 cm is inbegrepen.
De jaarlijkse hakfrequentie wordt opgegeven in de opdrachtdocumenten.
14.2.2 Meetmethode voor hoeveelheden
De gehakte gronden worden opgemeten in m².
14.2.3 Controles
Naarmate de werken vorderen, worden geregelde controles verricht om na te gaan of de werken overeenkomstig de beschrijving zijn.
14.3 Wieden van de grond
14.3.1 Beschrijving
Het wieden van de grond omvat het manueel uittrekken of uitsteken van ongewenste gewassen met inbegrip van het verwijderen van de ondergrondse plantendelen.
In het wieden is begrepen het onmiddellijk verzamelen binnen de uitgestrektheid van de desbetreffende werken, het vervoer en het wegbrengen buiten het openbaar domein van alle aangetroffen stenen met een afmeting van meer dan 50 mm, onkruid, afval en plantaardige resten. Het wieden van de grond in de onmiddellijke omgeving van hagen, bosgoed of heesters moet omzichtig uitgevoerd worden om beschadiging van de planten te voorkomen.
Het gebruik van machines is verboden.
De jaarlijkse wiedfrequentie wordt opgegeven in de opdrachtdocumenten.
14.3.2 Meetmethode voor hoeveelheden
De gewiede gronden worden opgemeten in m².
14.3.3 Controles
Naarmate de werken vorderen, worden geregelde controles verricht om na te gaan of de werken
overeenkomstig de beschrijving zijn.
15.1 Maaien van sloten
15.1.1 Beschrijving
Dit betreft het uitmaaien van de droge afwateringsgrachten. Er zijn afzonderlijke posten voor de gewone bermsloten in het wegplatform enerzijds en voor kruin- en teensloten in de onder- of bovenbermen anderzijds.
De posten voor het maaien van de sloten omvatten zowel de niet-versterkte sloten als de sloten die gedeeltelijk zijn versterkt met beton, breuksteen, enz.
Het uitmaaien geschiedt in droge toestand, volgens 11.2. Tijdelijke waterafloop door droge sloten, tijdens of na regenperiodes geeft geen aanleiding tot meerprijzen, maar wel uitstel van het maaitijdstip. Het maaien omvat steeds de totale oppervlakte van de sloten, van kruin tot kruin, d.w.z. flanken en bodem.
Indien in de te maaien zone spontaan opkomend jong bosgoed (jonger dan 3 jaar) voorkomt, is het tot tegen de grond afzagen en verwijderen ervan vóór het maaien, begrepen in de uitvoering van deze post.
Op plaatsen waar gestelwortels van laanbomen gedeeltelijk in de sloot groeien, kan worden opgelegd om handmatig te maaien of niet te maaien (volgens bepalingen in de opdrachtdocumenten). In functie van de verzekering van de waterafvoer is de onmiddellijke ruiming van alle maaisel steeds vereist. Het gebruik van een klepelmaaier is toegelaten, met verplicht gebruik van een maaizuigcombinatie.
Voor het maaien van de teen- en kruinsloten (d.w.z. sloten die gesitueerd zijn in de onder- of bovenbermen, aan de buitenzijde van de taluds), wordt een meerprijs voorzien indien de inzet van maai- en ruimmachines niet mogelijk is vanaf de taluds (beboste of beplante taluds e.d.) of vanaf de eventueel aanwezige langswegen. In dit geval dienen de werken volledig handmatig te worden uitgevoerd, inclusief de ruiming.
De sloten worden 1 × per jaar gemaaid, na 1 augustus.
Indien in functie van de noodwendigheden van de waterafvoer 2 × per jaar gemaaid wordt, gebeurt dit een eerste keer na 15 juni en een tweede keer na 15 oktober.
15.1.2 Meetmethode voor hoeveelheden
De gemaaide sloten worden opgemeten in m.
15.1.3 Controles
Naarmate de werken vorderen, worden geregelde controles verricht om na te gaan of de werken overeenkomstig de beschrijving zijn.
0 ALGEMEEN
Voor onderhouds- en beschermingswerken van en langs een waterloop gelden algemeen volgende bepalingen. De kosten zijn inbegrepen in de werken tenzij anders aangegeven in de opdrachtdocumenten.
De aannemer is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de visreddingen. De nodige maatregelen moeten genomen worden om abnormale vissterfte te voorkomen. Onder abnormale vissterfte wordt verstaan ‘meer dan 20 kg/ha wateroppervlakte’ aan dode vis, binnen een tijdsperiode van 36 uur. Hogere sterftecijfers wijzen op onvoldoende zorgvuldigheid bij het werken. 20 kg/ha komt ongeveer overeen met 200 dode vissen per ha of 2 dode visssen per vak van 10 meter op 10 meter. De kosten ten gevolge van abnormale vissterfte worden ten laste gelegd van de aannemer. Deze kosten omvatten:
1. Kosten ingevolge het onmiddellijk ingrijpen van de brandweer of civiele bescherming voor het opruimen van dode vissen. Deze kosten kunnen door de aannemer beperkt worden door zelf de dode vissen op te ruimen en af te voeren naar het vilbeluik.
2. Kosten ter compensatie van de abnormale schade aan het visbestand.
3. Kosten ter voorkoming van verdere schade, bv. het plaatsen van beluchters, het overzetten van vis. Deze kosten kunnen door de aannemer beperkt worden door eigen initiatieven. Indien vakken van de waterloop worden drooggelegd of het waterpeil er sterk verlaagd wordt, moeten visreddingen door de aannemer uitgevoerd worden volgens de hierna vermelde bepalingen. De aannemer draagt hierbij de volledige verantwoordelijkheid in verband met eventuele abnormale vissterfte.
- ter hoogte van de meest stroomafwaartse afdamming wordt een voldoende grote en voldoende diepe verzamelput gegraven, die eveneens als pompput dient om het waterloopgedeelte droog te zetten;
- over het volledige afgedamde tracé wordt centraal en in lengterichting een middengeul uitgegraven en dit van het meest stroomopwaartse punt naar het meest stroomafwaartse punt. De middengeul is voldoende diep (minstens 30 cm water). In het bijzonder wanneer veel slib aanwezig is, moet een overdiepte uitgegraven worden om dichtslibben te vermijden;
- ter hoogte van de stroomafwaartse verzamelput wordt het water weggepompt. De aanzuigopening van de pomp wordt afgeschermd met gaasdraad om te beletten dat vissen worden meegezogen. Bij voorkeur wordt gewerkt met een centrifugaal pomptype. Bij het droogzuigen van het tracé zullen vissen zich via de middengeul verzamelen in de stroomafwaartse put. Het vervolgens overzetten van de vissen gebeurt steeds naar een tracé van dezelfde waterloop waar waterdiepte is;
- in vlakke gebieden zonder noemenswaardige verhanglijn volgt men in eerste instantie bovenstaande procedure, waarbij evenwel het water weggepompt wordt tot er nog ongeveer 40 cm waterdiepte staat tussen de stroomopwaartse en de stroomafwaartse afdamming. Dan wordt de pomp stilgelegd;
- vervolgens wordt een kleinere tussendam opgeworpen ongeveer 400 meter stroomopwaarts van de stroomafwaartse hoofddam en wordt dit eerste waterloopgedeelte geruimd met inachtname van de visredding;
- dan wordt een tweede tussendam 400 meter stroomopwaarts van de eerste tussendam geplaatst, waarna de eerste tussendam wordt weggenomen. Hierdoor komt het water en de overblijvende vis van het tweede tracé in het reeds geruimde waterloopgedeelte terecht. Om te beletten dat slib afvloeit naar het geruimde gedeelte wordt de eerste tussendam terug opgeworpen. Nu kan het tweede tracé geruimd worden. Deze procedure wordt herhaald tot de volledige waterloop geruimd is;
- het is verboden om droogleggingen ongecontroleerd te laten plaatsvinden. In het bijzonder kunnen geen droogleggingen plaatsvinden tijdens weekends, tenzij na overleg en mits uitdrukkelijke goedkeuring van de aanbestedende overheid en het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB). Twee dagen voor de geplande drooglegging moet de aannemer ANB hiervan tijdens de kantooruren op de hoogte brengen.
Bij onderhoudswerken zonder droogleggingen of verlaagde waterpeilen, dient de aannemer de nodige assistentie te voorzien om vissen die toch nog (levend) op de oever belanden, terug in het water te zetten.
0.2 Afbreken en herplaatsen van afsluitingen
Het afbreken en herplaatsen van afsluitingen gebeurt volgens 2-14.5 en 4-1.1.2.7.
0.3 Drooghouden en instandhouden van de waterhuishouding
Het drooghouden en instandhouden van de waterhuishouding gebeurt volgens 4-4.1.2.5 met inbegrip van het tijdelijk plaatsen van krooshekkens, opvangnetten, enz. om te beletten dat afgemaaide plantendelen of andere materialen mee afgevoerd worden met de waterstroming.
0.4 Algemene zorgplicht
Het werken aan waterlopen is onderworpen aan de bepalingen van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu en bijhorende uitvoeringsbesluiten. Bij de uitvoering moeten de bepalingen betreffende de zorgplicht (artikel 14 van het decreet) en de regels van de code van goede natuurpraktijk voor het beheer van waterlopen van 10 juli 2015 nageleefd worden. De maatregelen in het kader van de algemene zorgplicht en de code van goede natuurpraktijk betreffen in het bijzonder:
- het onderhoud wordt steeds met de nodige omzichtigheid uitgevoerd, zodat geen schade toegebracht wordt aan de natuurlijke structuur (meanders, holle oevers, stroomkuilenpatroon, begroeiing, …) van de waterloop en zijn omgeving. De vaste bodem van de waterloop mag niet vergraven worden. Ook ter hoogte van plas- en drasbermen, paaiplaatsen, rietzones gebeurt het onderhoud omzichtig om de water- en oeverplanten niet te beschadigen tenzij het verwijderen van de planten beoogd wordt;
- de uitvoering gebeurt enkel met aangepast materieel zodat bodemverdichting of spoorvorming geminimaliseerd wordt. Waar nodig moeten rijplaten gelegd worden. De onvermijdbare spoorvormingen worden weggewerkt om het terrein terug in de oorspronkelijke toestand te brengen. In kwetsbare gebieden (bv. EU-habitatrichtlijn, VEN, …) wordt bodemverdichting te allen tijde voorkomen;
- het afgraven en/of effenen van taluds (al dan niet begroeid) is verboden, tenzij voorgeschreven in de opdrachtdocumenten of op uitdrukkelijk bevel van de aanbestedende overheid; - het is verboden het houtgewas langsheen de waterlopen te verwijderen of te beschadigen. Alle houtgewas waarvan het onvermijdelijk is dat beschadiging van het takkengestel optreedt, moet voorafgaandelijk vakkundig opgesnoeid worden volgens 4-1.1.1.2.F; - tenzij anders bepaald in de opdrachtdocumenten worden de waterlopen van stroomafwaarts naar stroomopwaarts geruimd. De waterloop wordt daartoe ingedeeld in vakken. Er wordt begonnen in het meest stroomopwaartse vak. In elk vak wordt van stroomafwaarts naar stroomopwaarts geruimd. De uitvoering gebeurt enkel tijdens perioden met normale waterstand en bij voldoende (normale) helderheidsgraad van het beekwater;
- het bestrijden van exotische waterplanten in de waterloop gebeurt echter van stroomop- naar stroomafwaarts;
- het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden kan onderworpen zijn aan beperkende uitvoeringstermijnen en randvoorwaarden.
Het onderhoud van en langs een waterloop omvat het uitvoeren van één of meerdere van volgende onderhoudswerken:
- het maaien van een rietzone;
1.1.1 Materialen
De materialen zijn:
- aanvullings- en ophogingsmateriaal: consistente grond volgens 3-3.2.1.1 t.e.m. 3-3.2.1.9;
- zaden volgens 3-63.
1.1.2 Uitvoering
1.1.2.1 Algemeenheden
In de opdrachtdocumenten wordt gespecificeerd:
- welke werkzaamheden per waterloop of gedeelte van een waterloop uitgevoerd worden, de volgorde, de uitvoeringsperioden en/of -frequentie;
- welke werkzaamheden per waterloop of gedeelte van een waterloop verplicht in handkracht uitgevoerd worden;
- welke werkzaamheden in den droge uitgevoerd worden;
- of de ruimingsproducten ter plaatse gedeponeerd of afgevoerd moeten worden;
- welke waterlopen een goede structuurkwaliteit hebben en welke bijzondere uitvoeringsmethoden van toepassing zijn;
- welke waterlopen gelegen zijn in kwetsbare en/of beschermde gebieden (VEN, EUhabitatrichtlijngebied, natuurgebied op het gewestplan, …);
- welke waterlopen visrijk zijn;
- zones waar invasieve exoten voorkomen;
- de voorgeschreven uitvoeringswijze indien deze verplicht is;
- de werken waarvoor een gedeeltelijke uitvoeringstermijn dwingend opgelegd wordt.
Het onderhoud van waterlopen gebeurt met de nodige omzichtigheid, zodat de binnen de uitgestrektheid van de werken voorkomende te behouden heesters, bomen, palen, afsluitingen, kunstwerken, bodem- en/of taludbekledingen, afvoer- en/of drainageleidingen, enz. niet beschadigd worden.
Alle gebruikte machines moeten van dien aard zijn dat de beschadiging van oevers, taluds,…. wordt voorkomen. De aanbestedende overheid heeft het recht niet-aangepast materieel te verbieden, zonder dat de aannemer aanspraak kan maken op een schadevergoeding.
Bij de uitvoering van de werken houdt de aannemer rekening met de aard van de aanpalende percelen zodat de schade tot het strikte minimum beperkt blijft. Minimaal wordt specifieke aandacht besteed aan het landbouwgebruik (aanwezigheid van gewassen, ingezaaide percelen, …), de natuurwaarde (aanwezigheid van waardevolle vegetatie), de bebouwing, …
De afzettingen die ten gevolge van de uitvoering der werken optreden in de waterloop en/of in andere waterlopen, worden door de aannemer op zijn kosten verwijderd.
Het onderhoud wordt per waterloop en/of gedeelte van een waterloop stelselmatig en op continue wijze uitgevoerd volgens het goedgekeurde werkprogramma waarin de volgorde der werken en de inzet van personeel en materieel vastgelegd wordt. De aannemer legt daartoe op voorhand, voor het geheel van de werken of per deelopdracht, een uitvoeringsplan voor ter goedkeuring, waarin behoudens de timing ook de werkplanning wordt voorgesteld en voorstellen worden gedaan nopens de in te zetten machines (ingeval er geen opgelegd worden in de opdrachtdocumenten). Bij twijfel dient de aannemer op zijn kosten proefbewerkingen met de voorgestelde machines uit te voeren.
1.1.2.6 Maaien van een rietzone Het maaien van een rietzone omvat:
- het wegnemen van alle ongewenste materialen en voorwerpen (ongeacht hun volume) zoals afval, vuil, afbraakmaterialen, schroot in de rietzone ;
- het inkorten van het riet tot ongeveer 10 cm boven het wateroppervlak tenzij anders aangegeven in de opdrachtdocumenten
- supplementair bij zomermaaiingen, het maaien en wegnemen van drijvend, ondergedompeld of boven water uitstekend riet over de breedte van de bodem en de onderwatertaluds tot aan het normale laagwaterpeil;het ter plaatse deponeren of het afvoeren van maaisel en ruimingsproducten volgens 1.1.2.15.
De werken gebeuren met behulp van machines of werktuigen die het riet afsnijden door middel van messen. De maaimachines moeten de vegetatie zuiver afsnijden en zeker niet uitrukken.
Als men als doel heeft het riet in te perken, maait men als volgt, waarbij het maaien wordt gespreid in ruimte en tijd:
1° Binnen SBZ, VEN en bijzondere oeverinrichtingen: een eerste maaibeurt wordt als normaal onderhoud beschouwd wanneer die plaatsvindt vanaf 1 augustus tot en met 15 maart.
2° Buiten SBZ en VEN: een eerste maaibeurt kan vanaf 15 juni, een tweede vanaf 15 september. Als men als doel heeft om het riet te ontwikkelen, wordt gemaaid in de winterperiode tussen 1 november en 14 maart.
De plaats en periode wanneer de rietzone dient gemaaid te worden, worden bepaald in de opdrachtdocumenten.
Ambitie: Een knooppunt dat meer is dan een knooppunt alleen.
Want beleven doet je leven.
Lezing van het landschap:
Lezing van de site:
Stedelijke
sylvestris, Anthriscus sylvestris, Arctium lappa, Arctium minus, Campanula trachelium, Chaerophyllum temulum, Chamaenerion angustifolium, Chelidonium majus, Crepis capillaris, Digitalis purpurea, Eupatorium cannabinum, Filipendula ulmaria, Geranium robertianum, Geum urbanum, Lapsana communis, Myosotis sylvatica, Prunella vulgaris, Scrophularia nodosa, Silene dioica, Stachys sylvatica, Tanacetum vulgare, Teucrium scorodonia, Torilis japonica, Valeriana officinalis, Vicia cracca
Totaal: 8,7kg, zaaidichtheid 1,5g/m² 1% Cytisus scoparius, 0,09kg 1,5g/m² 1% Betula pendula, 0,09kg 1,5g/m² 1% Salix alba, 0,09kg 1,5g/m² 1%