Circumplaudo nr. 49 januari 2011

Page 1

Literair internettijdschrift

C-I-R-C-U-M-P-L-A-U-D-O

nummer 49 | januari/februari 2011 | 5e jaargang


CIRCUMPLAUDO nummer 49 januari/februari 2011 5e jaargang

-tweemaandelijks verschijnend literair platformAd van der Zwart Marijke Scholten Eric Peterse Redactie

www.circumplaudo.nl Webadres

adzwart@circumplaudo.nl E-mail

Kopij kan worden ingezonden naar het bovenstaande e-mailadres. Kopij

Ad van der Zwart Vormgeving website

Eric Peterse Omslagfoto Vormgeving omslag en binnenwerk

Š 2011 Copyright berust bij de betreffende auteurs. Copyright

Deze uitgave is zonder subsidie tot stand gekomen.

2

CIRCUMPLAUDO


Inhoud

Argibald - Cartoons 4, 10, 19, 22 en 28

C.P. Vincentius - Een beroeps 5,

Dirk Wolters - Twee gedichten 8

Oscar J. de Vries - Eens een groot leider 11

Frans Weiland - Twee gedichten 20

Gurkje van Dam - Gurkje ontmoet een pindaman 23

Marijke W.I. Scholten - Flexibiliteit, een wrange zegen 25

Gerard Scharn - Drie gedichten 29

Rob den Boer - De banneling 33

CIRCUMPLAUDO

3


Argibald

4

CIRCUMPLAUDO


C.P. Vincentius

Een beroeps Emiel? Emiel de schlemiel zal je bedoelen! Die is afgelopen maand afgepeigerd. Ik stond in de gang te wachten, want Leo was met de vrouw van Emiel een half uurtje naar boven. Toen kwam Emiel uit de keuken. Hij liep of hij heel hoge nood had. Met de deurklink van de plee in zijn hand was het in één keer met hem afgelopen. Zijn vette, rode kop leek ineens spierwit, spits en mager te worden en hij zakte met kleine schokjes loodrecht in elkaar. Dood, daar was weinig meer aan te monteren. Later hoorden we het van de dokter. Zware beroerte, in één keer weg. Maar hij stonk wel, toen hij daar zo opgevouwen lag. Wél nog even in zijn broek gekakt. Toen ik het alarmnummer had gebeld, zag ik een bundeltje bankbiljetten uit zijn achterzak steken. Keurig opgevouwen, elastiekje eromheen. De oogst van driekwart dag pooieren. Mandy, zijn vrouw, heeft er nooit naar gevraagd. Leo en ik bleven komen, want ze gaf waar voor haar geld en was best gezellig in de omgang. Leo heeft in de maanden erna nog geprobeerd de plaats van Emiel over te nemen, maar daar was Mandy niet van gediend. Even goede vrienden, Leo zeurde niet door en ik evenmin. En Emiel? Dat slappe stuk ellende dat zijn vrouw tien jaar lang de hoer liet spelen, omdat hij het verdomde om te werken? Nooit hoorden we nog wat van die vent. Vrienden had hij niet en zijn familie had hem heel lang geleden al uitgekotst. Mandy had het nooit over hem. Emiel was al blij wanneer je als klant van zijn wijf nog even een praatje met hem maakte, voor je afrekende. Maar hij heeft zich mooi en rustig naar de kloten gezopen. Zijn hersens en hart begaven het net iets eerder dan zijn lever. En nu ligt er een brief met een geschreven adres op de deurmat, een lichtgele enveloppe met een zwaar parfum. Van een liefje? Er staat geen afzender op, alleen een postcode en een huisnummer. Ik bekijk hem en leg hem terug op de mat. Mandy komt met Leo de CIRCUMPLAUDO

5


trap af, kijkt naar de brief op de deurmat, pakt ‘m op, ruikt. Leo kijkt mij vragend aan en loopt naar buiten. Hij moet op tijd op zijn werk zijn. Mandy loopt naar de keuken en sluit nadrukkelijk de deur. Vrijwel meteen daarop klinkt een kreet en een reeks vloeken. Mandy trekt de keukendeur wild open. Ze klemt de brief in haar linkervuist. Haar gezicht toont verbijstering. ‘Hij heeft een kind!’ Ze kijkt me doordringend aan. Alsof ik er weet van heb. Niks van dat alles. Ik weet alleen dat Emiel pooierde en dat Mandy al jarenlang datgene doet waar kerels haar voor betalen. Dus reageer ik met: ‘Zo?’ Want wat moet ik meer zeggen? Ik ken Mandy alleen van de kamer met de donkerrode gordijnen en het donkerrode behang, de fles en het glas op de nachtkast, de wastafel en een vlek waarvan ik hoop dat het plafond die aan mij te danken heeft. ‘Hij heeft een dochter. Een griet van achttien jaar! Wist jij dat?’ Mandy is totaal over haar toeren en daar verandert mijn neeschudden niets aan. Dan valt ze naar voren, tegen me aan. Ze klemt zich eerst vast aan mijn schouders, hamert dan woest op mijn borst en vloekt met een hartgrondigheid die ik niet eerder van haar heb gehoord. Ik laat haar razen en kijk. Zo wild en prachtig heb ik haar nog nooit meegemaakt. Ik klem haar tegen me aan en voel hoe diep de snikken in haar lichaam schokken. Bij het zien van de dode Emiel was ze ijzig kalm gebleven en had ze de situatie op zakelijk toon en manier afgewerkt. Altijd een glimlach, van de voordeur tot in de slaapkamer en vice versa. Langzaam komt ze tot bedaren en maakt ze zich los, terwijl ze nasnikt. Ze loopt de keuken in en sluit de deur. Ik hoor de kraan lopen en daarna de koelkast open en dicht gaan. Dan staat ze voor me, in vol ornaat. Opgemaakt, de blouse tot aan de navel open, klaar voor de volgende. ‘Zullen we?’ 6

CIRCUMPLAUDO


Ze knikt richting trap en als ik langs haar strijk om haar voor te gaan, ruik ik de whisky in haar adem.

CIRCUMPLAUDO

7


Dirk Wolters

Twee gedichten Droom Ik droomde dat ik schreef met inkt in kleuren die tot dan toe niemand eerder had gezien op een papier zo delicaat geschept dat het al bij de eerste aanblik door een mens zou kunnen scheuren zo schreef ik in een onbekende taal z贸 onwaarschijnlijk treffend en verfijnd dat bij de juiste uitspraak woord en stilte niet te onderscheiden zijn.

8

CIRCUMPLAUDO


Visioen Ik zag de goden zich met tomeloos plezier verbazen om hun eigen onvermogen ik zag ze spelen, uit verveling zomaar iets proberen eerst geschrokken, daarna vol verrukking kijken naar de eerste zonnestralen ik zag de tijd beginnen en ik zag het universum eeuwig lachen om een zelfbedachte, wonderlijke grap.

CIRCUMPLAUDO

9


Argibald

10

CIRCUMPLAUDO


Oscar J. de Vries

Eens een groot leider Beneden troepen ze samen. Ze zijn met duizenden, als het er geen tienduizenden zijn. De avond valt, ze verdwijnen in het donker, maar ik zie hun fakkels en hoor de trommels, en niets anders. Op bevel zwijgen ze allemaal. Vraag een hele stad om zijn mond te houden, al was het maar voor even, het lukt je niet, hoe hard je ook dreigt. Maar zij wel. Alsof ze op me wachten, alsof ik mij aan hen zal tonen. Nooit. De deuren zijn gebarricadeerd, al mijn aanhangers zijn vertrokken, ratten zijn het, en ik het schip dat maar niet wil zinken. Nooit. Ik niet. Mijn rijk is nu nog een tien meter breed en zeven meter in lengte. De kaarten die mijn immense rijk toonden, en mijn geheugen opfristen, zijn weg, meegenomen door mijn gevluchte laatste aanhanger. Hij zal alles bewaren, waar het veilig is, mijn rijk wat ooit was, zal ergens opgeslagen liggen. Stof voor boeken zal ik worden, de geschiedenis zal er een grote naam bij krijgen. Ik ben niet verloren en hier voor eeuwig. Dat zei mijn laatste vertrouweling. Dat waren zijn afscheidswoorden, zijn hand raakte al de deur. Hij grijnsde. De beulen waren de dag ervoor vertrokken, ik kon niets meer doen. Straten hebben ze aangelegd, met de hoofden, hekken gebouwd met de botten. In een kerk aan de voet van het kasteel hebben ze een schrijn gebouwd van zij die mij niet volgden. Ik zie de vlammen uit de toren komen, een rookpluim die ze mijn misdaad zullen noemen. Maar opgeven? Nooit. Ik twijfel.

CIRCUMPLAUDO

11


Als het nacht is, stoppen de trommels. Alles is helemaal stil, de fakkels doven uit, de troepen gaan slapen. De tienduizenden liggen daar beneden in het donker. Morgen is hun dag, het begin van een nieuwe tijd, het einde van mijn rijk. Mijn proces zal kort zijn, als lafaard en wreedaard zullen ze mij schilderen, geboeid aan handen en voeten, kaalgeschoren, mijn blik zal angst uitschreeuwen op hun doeken, en waanzin. Gek als verteerde pestlijder zal ik worden in de geschiedenis. Maar dat plezier zal ik hen niet gunnen. De deur is goed gebarricadeerd, dikke muren van planken geven mij de tijd om mijn rijk tot de laatste minuut uit te zitten. Dan rest mij nog ĂŠĂŠn vriend, mijn oude zwaard. Want zo hoort iemand in mijn positie te gaan. Ik twijfel. Ik voorvoelde al dat mijn tijd op was. Niet dat ik me bewust was van de grote troepenvorming achterin het land. Ik voelde het zelf, van binnen. Ik had het niet meer. De interesse was weg, de passie om te leiden, de noodzaak om met geweld mijn gezag af te dwingen. Het werd een job als een andere. Ik ging al jaren niet meer naar buiten. Ik wou wel, maar zij lieten het niet toe. Een waar leider zit hoog en laat zich nooit zien, enkel van in de verte, en op doeken. Niets liever zou ik gedaan hebben dan, verscholen onder een lang gewaad, de benen nemen. Weg uit dit rijk dat als pek aan mij begon te kleven. Als leider wordt van je verwacht dat je de rit tot aan het eind uitzit. Ik dacht daar anders over, maar wou niet onder doen voor mijn voorgangers. Waar zou ik naartoe gaan? Zonder de baard en al de praal om mijn lijf, zou geen mens mij herkennen, ik zou gaan zo ver mijn paard rijden kan, naar warmere streken, weg van regen, wind en barre tijden. Alleen zou ik zijn, eindelijk alleen. Misschien open ik een bar op het strand, woon ik in een klein huis niet ver van zee, doe 12

CIRCUMPLAUDO


ik klusjes bij de buren als ze daar om vragen. ’s Morgens sta ik op, alleen maar om mijn krant te lezen en een tas koffie te drinken. Ik zou uit het raam kijken naar de lucht; is het weer goed genoeg om de bar te openen vandaag? Dat zou ik me afvragen. Als het slecht weer is, dan is dat niet erg. Ik overleef wel met een dag minder. Ik lees een boek, of wandel over de kade. En niemand komt mij zeggen dat alles goed gaat, dat het volk tevreden is en in mij hun alwetende vader ziet, dat de tegenstand verslagen en kreupel is, dat het antwoord op elke vraag “Ja” is. Hier ben ik niemand, misschien en eindelijk, ben ik mezelf. Als de nacht vordert, hoor ik het eerste geroezemoes daar beneden, sommige van de troepen kunnen niet meer slapen, neen, ze kunnen haast niet meer wachten. Ze zullen me hebben, ik zal vallen. De eerste fakkels branden weer, de kerk ligt in as. Nog enkele uren tot de dageraad. Ze zullen er vroeg aan beginnen, waarom tijd verliezen als je enkel nog kan winnen? Als ik mezelf bekijk in mijn grote spiegel, zie ik een eenvoudige man. Een oude man ook. De grijze stoppels op mijn gezicht, het uitdunnende lange haar, geen kroon op mijn hoofd of zilveren cape om mijn schouders. Ik draag de kleren van een gewone man, op een zondag. Wil ik dat ze me zo vangen? Moet ik echt in mijn vrijetijdskledij naar het schavot? Zullen ze mijn ongeschoren, ongewassen oude mannenhoofd tentoonspreiden? Zij zullen zeggen: “Zie je wel, hij heeft zich laten gaan! Geen ongewassen, ongeschoren man kan een volk leiden, hij nam enkel nog zielen om zijn wegen en hekken mee te bouwen, een bloeddorstige bruut van een schertsfiguur!” En zo ben ik zelfs in mijn laatste uur nog bezig met hoe de mensen over me denken. Vermoeiend, dat is het allemaal.

CIRCUMPLAUDO

13


Zonder knechten duurt het enige tijd voor ik het nodige bij elkaar heb gekregen. Een kom met warm water, een scherp mes, zeep, een handdoek, enkele doekjes voor het bloeden. Ik sluit mijn ogen, en probeer me te herinneren hoe ze het deden. Eerst warm water op het gezicht, inzepen, de eerste snee aan de zijkanten, werken naar binnen toe, de plukjes onder neus en kin, afdrogen en naar het resultaat kijken. Niet slecht voor een eerste keer, maar hier en daar zie ik nog haartjes die aan het mes ontsnapt zijn. Ik bekijk mezelf, zet een paar stappen naar achteren, de spiegel vult de hele muur. Achter me ligt het laatste van mijn rijk. Ik laat mijn ongewassen, eenvoudige gewaad van mij af vallen, haal de ringen van mijn vingers en strijk mijn grijze haren naar achteraan met een natte hand. Zo mogen ze mij hebben, en zo zet ik mij op mijn troon, en wacht op de ochtendzon terwijl de trommels hun eentonige gedreun hervatten, de voorbode van de aanval. Waar moet een gevallen leider zoal aan denken, als hij naakt en geschoren in zijn troon zit en wacht? Gek genoeg aan wonderlijk dingen. Ik ben hier helemaal niet, ik ben jaren ver weg, het gras is pas gemaaid, vader draagt me op zijn schouder, moeder zit in een tuinstoel, de buren zingen. Wat zingen ze? Ik neurie, in het wilde weg, ik zoek de melodie, maar ik hoor hem niet meer, plots, ik ben dichterbij nu, maar nog steeds jaren ver van hier. Een brutale jonge snaak, ik hield me sterk tegenover de anderen, liet me niet in een hoek drummen, het leger maakt een man van je, zeggen ze, ik speelde hun spel mee, ik overleefde, maar velen van hen niet. De grenzen van mijn rijk werden gelegd, met bloed en lijken, ik had maar over te nemen, jong als ik was. Ik neurie, maar kan het lied niet vinden.

14

CIRCUMPLAUDO


Zij was daar plots, op een dansfeest ter ere van mijn voorganger. Haar kleed, haar juwelen, haar kroon, alles ligt in een kist in haar vroegere vertrekken; daar achter mijn gebarricadeerde deur. Zonder haar was de lol eraf, wist ik, toen ik haar hand vasthield, voor haar zong, vals en met een snik, terwijl mijn ministers achter mij beraadslaagden, in gefluister en met gebaren, om de toekomst van het rijk te redden, als zijn leider verloren is in verdriet. Neen. Ik ga terug. Verder weg. Ik ben naakt, ik zit op mijn troon, en wil geen traan op mijn huid voelen. Niet deze nacht. Ik ben hier niet. Op een nacht zijn we eens samen gevlucht, te paard, elk verscholen onder een donker gewaad, zo reden we naar een plek in de bossen waar niemand ons nog zou vinden. Mijn gevolg was in alle staten, een oorlog werd ei zo na vermeden, mijn troepen verzamelden zich aan de poorten, wachtend op het teken om de vijand aan te vallen en mij terug te vinden. Wij lagen in het gras, te slapen, in alle rust, ver weg van mijn rijk en mijn sleur. Jaren heb ik haar deze dag beloofd, nooit kreeg ik de vrijheid, altijd hielden ze ons gevangen. Toen die dag er eindelijk was, en we daar in het gras lagen, wij twee alleen, glipte de tijd ons zo door de vingers. Ik schetste ons een huis, een tuin, kinderen, een hond en weekends zonder drukte. Zij is niet altijd de vrouw van een machtig leider geweest, ook zij wist dat er een ander leven bestond dan dit. We konden niet wachten. Naakt op mijn troon, trommels en fakkels, luid scanderen de troepen: “Zijn hoofd! Zijn hoofd! Zijn hoofd!” Ik sta recht, spreid mijn armen, en roep: “Hier ben ik!” alsof ik terug voor mijn troepen sta, zij de wapens in de lucht steken, ze juichen, we hebben al gewonnen, enkel vreugdebloed zal nog vloeien en straten en hekken aangelegd. Het rijk is groot en zijn leider staat hoog en weet alles. Zolang ze dat geloven, zit je goed, wist ik, maar geloofde het zelf al lang niet meer.

CIRCUMPLAUDO

15


“Moet ik iets achterlaten?” zeg ik plots, luidop. Snel kijk ik opzij, naar de spiegel, ik knik. “Maar wat?” Geen antwoord. De vragende blik van een oude, naakte maar gewone man in de spiegel. “Dat is het!” roep ik, en sta recht. Ik trek enkele schuiven open van mijn bureau. Ik zet me neer, zoek een pen. Niets vind ik hier terug, het voelt onwennig om aan een bureau te zitten. Zeker als je naakt bent. Het beeld klopt niet. Pen in de inkt gedoopt, het lege blad voor me, pen in de linkerbovenhoek. Eerst schrijf ik de datum neer. Welke dag zijn we ook weer vandaag? Het jaartal en de maand zullen wel volstaan. Laat de details aan de geschiedschrijvers over. Ik verheug me op hun vondst. Hun hoofd zullen ze hier over breken. Een groot leider? Hij? Ik begin met schrijven, het kost me geen enkele moeite, de woorden komen zodra ik ze oproep. Beneden aan de poorten beukt de stormram zich door het hout, het binnenplein vult zich met oververhitte lichamen en zwaarden, de trappen liggen voor hen, de weg toont zichzelf, rond en rond gaan de trappen naar boven, tot aan de laatste vierkante meters van mijn rijk, ze rennen, ze schreeuwen moord en wraak, de deur zal hen niet lang ophouden, de planken trekken ze los met hun vereende krachten. Ik wacht niet meer, geen twijfel meer, ze zijn te laat, ik ben niet langer wie zij zoeken. Ik ben niemand. Ik ben verdwenen. Omstreeks acht uur gaat de wekker. Het is te vroeg, zo voelt het toch. Het kussen is doordrenkt van het zweet, ik herinner me iets, 16

CIRCUMPLAUDO


ik tast. Mijn hoofd staat nog op mijn romp, ik was het met koud water van de kraan. Ik eet een beschuit met hagelslag en drink koffie. De ochtendkrant neem ik mee voor op de bus. Niemand kijkt elkaar aan deze ochtend. De controleur bekijkt mijn kaartje, knipt er in. Hij doet ook maar zijn werk. Aan mijn halte stap ik uit, ik strek mijn benen, ze worden ouder met de dag. Toch brengen ze mij naar binnen. De eerste dag van een nieuwe werkweek en de kuisvrouw werkt haar ronde af, haar knieën zijn gezwollen, haar rug is krom, haar blik is verbeten. Als ik haar voorbij wandel, kijkt ze me aan en maakt een diepe buiging, ik leg mijn hand op haar hoofd, voor even, en wandel naar mijn eerste stoel van de dag. Ik zet mij neer. Nog even en de eerste bezoekers zullen er zijn. Ik geniet van die momenten, als alles nog leeg is, en muisstil. De doeken aan de muren zijn er enkel voor mijn ogen, ik heb het rijk voor mij alleen. Rond de middag, en het is een rustige dag. Slechts enkele bezoekers schuifelen in stilte voorbij de werken, af en toe fluisteren ze iets tegen elkaar. Een dame die hier elke dag komt zit op haar vaste plaats, voor haar vaste schilderij, een grasperk in een bos, twee geliefden, in rust, in elkaars armen, ze beloven de wereld aan elkaar, het moment is van hen en is vereeuwigd zonder dat ze het wisten. En nu hangen ze hier, en komt dezelfde dame elke dag naar hen kijken, en ik kijk naar haar. Samen zijn we een eeuwige ketting, denk ik even, maar wordt al snel afgeleid door een collega die me wenkt. Mijn boterhammen eet ik buiten op, als het weer het toelaat. Ik heb een bankje aan de achterkant, ommuurd door struiken. Hier rook ik ook mijn sigaartje. Het laatste uur van de dag zit ik steeds in dezelfde zaal. Daar kies ik zelf voor. Mijn stoel kijkt uit op één groot doek. Daar zit ik te wachten tot de laatste bezoeker naar huis is. Ik staar onafgebroCIRCUMPLAUDO

17


ken naar het doek. Elke avond sluit ik af en ga als laatste naar huis. Dat is mijn taak. Ik zou het niet anders willen. Het museum is leeg. We zijn eindelijk alleen. Het grote doek hangt over me heen, ik kan er haast instappen. Zo ver je kan zien, een panorama van troepen, een land dat brandt, een eenzaam kasteel in het midden, een toren met één raam, een blik naar binnen. Ik kijk door het raam naar binnen, waar de naakte keizer staat voor zijn troon, armen gespreid, “Hier ben ik”, lijkt hij te zeggen, zijn hoofd een ietsje naar achteren, zijn grijze haren in zijn nek. Ik wil door het doek, langs de toren omhoog en door het raam naar binnen en hem de hand reiken. “Ga mee,” zeg ik hem. “Graag! Maar naar waar?” vraagt de naakte keizer. “Naar huis. Waar anders?”

18

CIRCUMPLAUDO


Argibald

CIRCUMPLAUDO

19


Frans Weiland

Twee gedichten De zee die ik zocht Herinneringen Zoeken een vloed Maar het ogenblik Is de houding van de liefde Niet het verleden dat je krijgt van een mensenhand Of de toekomst die lichtjes en bevallig knikt Weerstand roeide Door je hart En in de kinkhoornen Van onze uren Verzandde Je lach Toch waren je woorden, je blikken Als golven In de zee die ik zocht

20

CIRCUMPLAUDO


Wat ik vergeet De ochtendzon belicht De textuur van je gezicht Van wie je bent Neem ik: Passiekreten die gronden zoeken De opwaaiende sneeuw van je woorden Of je blik die flikkert Boven de toornende bronnen in je lach Ik koester De pasgeboren kussen die nog niet weetgierig zijn De betovering die als een slinger wolven Komt slapen rond je vuur De vloeibare citers van je fluisteringen Wat ik echter vergeet: Een geest die een geheime steilte vreest Propellers van kilte, tollend door je hart Uren waarin het donker je zoekt

CIRCUMPLAUDO

21


Argibal

22

CIRCUMPLAUDO


Gurkje van Dam

Gurkje ontmoet een pindaman Het was in de winter van 1937, Gurkje was nog klein en had geen weet van de dreiging die door Europa waarde, of de donkere wolken die boven de Stille Oceaan samenpakten; dat hij voor het eerst bij hen aan de deur kwam. Hij was lang in de ogen van het kleine meisje dat later mijn moeder zou worden, en mager. Voor zijn buik hield hij een soort platte kist die met een touw om zijn nek hing; daarin stonden zakjes met pinda’s. Toen Gurkje de deur opendeed, begon hij gelijk te praten, maar ze kon hem niet verstaan. Tot dan toe had Gurkje alleen mensen gezien die ze kende; buren, ooms, tantes; mensen die net zo praatten als moe en vader. Deze man zag er ongewoon uit en Gurkje wist helemaal nog niet dat er mensen bestonden die anders praatten. Daar schrok ze toen zo van dat ze naar de keuken holde en om moe riep, die daar stond te koken. Moe liep naar de voordeur die nog aan stond, ze veegde haar handen af aan haar schort. Gurkje verschool zich een beetje achter moe’s rok. De man begon weer te praten en moe zei gewoon wat terug. De man lachte vriendelijk en liet de zakjes met pinda’s zien. Moe schudde haar hoofd en zei dat ze geen geld had. Maar een bord met warm eten kon hij wel krijgen. In de jaren daarna kwam de pindaman vaker aan de deur, zo één keer per maand en altijd als moe stond te koken. Hij kreeg dan een bord eten en at dat buiten op, op de stoep. Na die eerste keer was Gurkje niet bang meer van hem. Ze wist inmiddels dat hij een Chinees was, al zag hij er niet zo uit als op de prent op school. Hij had geen lange staart en ook geen gekke hoed of dun snorretje. Wel had hij zwart haar, maar bij Brouwer liepen er ook een paar met gitzwart haar rond, dus dat was niet zo heel bijzonder. En na een paar keer kon ze hem ook beter verstaan dan die eerste keer. Op een keer vroeg ze moe waarom die meneer steeds buiten moest eten, zo in z’n eentje. Zij wou best wel met háár bordje naast hem gaan zitten op de stoep, dan was hij niet zo allenig. Moe streek CIRCUMPLAUDO

23


Gurkje over het haar en schudde haar hoofd. Ze was bang dat de man misschien luizen had, of vlooien, zo’n man die almaar langs de weg moest lopen. En dat die luizen dan op Gurkje zouden overspringen. Gurkje was een braaf kind en zeurde niet verder. Maar terwijl ze aan tafel met moe en vader en alle broers en zusjes zat en haar bordje leeg at, dwaalde haar gedachten soms af naar de man die buiten zat. Ze vond het sneu voor hem, wou toch even naar buiten, even met hem praten. Maar ze deed het niet, zelfs zijn naam heeft ze hem nooit gevraagd. Als de pindaman zijn bord leeg had, zette hij het netjes op stoep, met een zakje pinda’s ernaast. Ergens in 1942 of ’43 hield de pindaman op met komen. Niemand sprak nog over hem, er waren andere zorgen die de mensen bezighielden. Ook Gurkje stopt er na een tijdje mee zich af te vragen waar of hij gebleven was. Tot de Hongerwinter kwam en Gurkje soms hevig kon verlangen naar een paar pinda’s. Maar veel verder dan dat kwamen haar gedachten dan ook weer niet. Jaren later, ze had al drie kinderen, van wie ik op dat moment de jongste was, deed Gurkje op een dag een hoofddoek over haar krulspelden. Die avond zouden haar zwagers komen kaarten en ze moest nog één en ander in huis halen. Met mij in de kinderwagen en aan iedere kant van de wagen een van mijn broers, liep ze naar de markt om nog wat inkopen te doen. Bij een van de kraampjes kocht ze een half pond gebrande pinda’s. Er vloog een vliegtuig over, dat had je de laatste tijd steeds vaker. De man achter de kraam was een Chinees, zijn manier van praten deed Gurkje denken aan dagen van weleer. Ze wist toen al lang en breed wat er in de oorlog was gebeurd met zigeuners en met Joodse mensen en kreeg een vermoeden van wat er met de pindaman gebeurd kon zijn. Gurkje huiverde even. De marktkoopman gaf haar het wisselgeld, de kinderen vroegen haar aandacht, ze moest nog wat dingen regelen voor het kaartavondje. En de pindaman, ze kende zijn naam niet eens. Toch had hij wel een naam gehad, dat wist ze zeker. En ooit had iemand hem bij die naam genoemd. 24

CIRCUMPLAUDO


Marijke W.I. Scholten

Flexibiliteit, een wrange zegen Essay Lopend langs een dichtgevroren Rijn met besneeuwde oevers probeerde ik een en ander eens op een rijtje te zetten. Afgelopen maart heeft mijn man me gedumpt; dat leverde een hoop slapeloze nachten op, die ik vulde met piekeren. Dat is natuurlijk zinloos maar wat moet je ten slotte anders. Na het piekeren volgde het nadenken, dat is al wat zinniger. Ik vroeg me af wat ik van mijn leven had gemaakt, of het eigenlijk wel het soort leven was geworden dat ik, al was het maar bij benadering, zou hebben willen leiden. Was ik het soort persoon geworden waar ik als tienjarige trots op zou hebben kunnen wezen? Mijn huwelijk heeft nog geen twaalf-en-een-half jaar standgehouden. In 31 jaar heb ik drie verschillende vakken uitgeoefend, verdeeld over tien verschillende banen – en dan veeg ik alle uitzendbaantjes op een hoop. Dus dat is gemiddeld 3,1 jaar per baan. Vaak werd ik ontslagen; omdat de afdeling werd opgeheven, omdat mijn tijdelijk contract afliep, omdat ik ziek was. Een baas dumpt je makkelijker dan een echtgenoot, daar staat tegenover dat het van een echtgenoot harder aankomt. Een enkele keer stapte ik zelf op, bijvoorbeeld omdat ik elders anderhalf keer zo veel kon verdienen. Ook ben ik weleens ergens weggetreiterd. Maar hoe dan ook, als ik in dit tempo doorga, heb ik tot mijn pensioen nog zo’n vijf of zes banen te gaan. Soms kreeg ik een uitkering als ik zonder werk zat, soms ook niet. Daar viel eigenlijk geen peil op te trekken. Eén keer heb ik er bewust op aangestuurd om niet voor een uitkering in aanmerking te komen, onder het motto: ‘UWV is een eufemisme voor GAK en met het GAK wil ik nooit meer iets te maken hebben.’ In die 31 jaar heb ik op zeven verschillende adressen in drie verschillende plaatsen gewoond, binnenkort verhuis ik naar het achtste. CIRCUMPLAUDO

25


Al met al een nogal onrustig leven. Vergelijk dat eens met het leven van mijn vader. Hij en mijn moeder zijn binnenkort 54 jaar getrouwd, ze wonen al 48 jaar in hetzelfde huis. Mijn vader is zijn hele leven onderwijzer geweest, op niet meer dan twee verschillende scholen. Je kunt dus moeilijk beweren dat die onrust bij ons in de familie zit. En ik ben zo’n onrustig bestaan ook nooit van plan geweest. Wat heeft dat met mij gedaan, al die veranderingen, die onrust? Met de constatering dat je ook wel eens een jubileum zou willen vieren, van het één of ander, geef je natuurlijk geen echt antwoord op die vraag. Wat ik echt wil weten, ben ik er een ander, beter of gelukkiger mens door geworden? Dat is moeilijk te zeggen. Je leert je door al dat switchen misschien wat makkelijker aan te passen aan verschillende situaties, verschillende verwachtingen, zo in de loop der tijd. Het heet dan dat je flexibel bent en volgens sommigen is dat goed. En van wie veel verschillende dingen heeft gedaan, kun je misschien beweren dat die heel veelzijdig is. Breed inzetbaar, zeg maar. Ook al zo’n prijzenswaardige eigenschap in deze moderne tijden. Dat als iedereen flexibel en breed inzetbaar wordt, van alle markten thuis, de maatschappij wel een beetje ongedurig wordt, een beetje ADHD, dat nemen we dan blijkbaar voor lief. Want die flexibiliteit en die brede inzetbaarheid hebben een keerzijde. Wie steeds van baan moet veranderen, regelmatig verhuizen gaat en om niks wordt gedumpt, die gaat zich op den duur misschien minder bekommeren om bazen, buren en echtgenoten. Ze maken maar zo kort deel uit van je leven, wat zou je er nog naar omkijken? En ze kijken toch ook niet zo heel erg naar jou om. Je leert om je niet te veel te hechten aan collega’s en schoonfamilie, ze verdwijnen toch weer zo uit zicht, onherroepelijk. Je bent inwisselbaar geworden voor hen, zij worden inwisselbaar voor jou. Er is zelfs een periode in mijn leven geweest dat ik niet meer de moeite nam om de namen van collega’s te leren met wie ik niet dagelijks te maken had. Dat was wel raar om mee te maken. Je 26

CIRCUMPLAUDO


gaat jezelf erop betrappen dat begrippen als trouw en loyaliteit weinig meer voor je betekenen. Je gaat beweren dat zoiets van twee kanten moet komen en anders komt het helemaal niet. Er komt iets grilligs en wispelturigs over je heen, je wordt rusteloos. En die brede inzetbaarheid stelt niet zo heel veel voor als je je in geen van de dingen die je gedaan hebt ooit echt hebt kunnen bekwamen. Nooit ben je ergens lang genoeg om iets op te kunnen bouwen dat men ervaring zou kunnen noemen. Je langdurig ergens in verdiepen lijkt nutteloos want je volgende baan stelt weer heel andere eisen. En zo blijf je altijd aan de oppervlakte, want daar kun je ten minste nog alle kanten op. Het wordt ook moeilijker om plichtsgetrouw te blijven. Wat zou je je nog in allerlei bochten wringen voor een werkgever of een echtgenoot als die je na een tijdje toch niet meer goed genoeg vinden. Na trouw en loyaliteit worden ook begrippen als verdieping en plichtsbesef inhoudsloos. Je zet in op middelmatigheid omdat extra je best doen niks extra’s oplevert maar wel extra kost. En op een dag besef je: ik ben een calculerende burger geworden. En dat was nou niet direct de persoon die ik als tienjarige hoopte te worden. Nee, toen ik tien was droomde ik niet van een flexibel, ongedurig en oppervlakkig bestaan, ik dacht toen nog dat plichtsbesef en opofferingsgezindheid; verdieping, trouw en loyaliteit positieve eigenschappen waren. Daar moest je toch eigenlijk wel naar streven in dit leven. Zo beschouwd ben ik nogal mislukt. Of misschien zelfs volkomen mislukt. Moet ik, om nog een beetje vrede met mezelf te kunnen hebben, mezelf dan maar wijs maken dat ik vroeger in sprookjes geloofde en dat het echte leven nu een keer anders in elkaar zit? Of moet ik toch maar proberen er nog wat van te maken en het goede waar ik vroeger zeker wel in geloofde, die trouw en verdieping, dat plichtsbesef, na te streven in de jaren die mij nog resten? Opdat ik dan tenminste trouw aan mezelf zal blijven als er dan niks anders is om trouw aan te zijn.

CIRCUMPLAUDO

27


Argibal

28

CIRCUMPLAUDO


Gerard Scharn

Drie gedichten overpeinzing van een hongerkunstenaar beleg uw oud brood bij de voedselbank met wat ranzig spek of een korstje oude kaas zonder kleur of geur of smaak resultaten gesmaakt in het verleden geven de garantie dat in het heden die ervaring naadloos overloopt dat een uiterste houdbaarheidsdatum probleemloos overschreden wordt, aldus schraalhans

CIRCUMPLAUDO

29


het einde van een jutter vijftien man aan een sterfbed en een flesje chanel, de vinken des doods drinken en slempen stompen de maat naar goed oud gebruik verdelen zijn lompen zijn pet en zijn klompen van hout de weduwe in de bedstee bevalt van een tweeling in eiken en brons de ringen verguld in de oren

30

CIRCUMPLAUDO


voor W toren met uitzicht op een verlaten openluchttheater rondom donkere duinen mannen in laarzen gekleed als jagers met een zweem van vislucht die de hond uitlaten en ergens waar nu nog nevel hangt zal de as van W verstuiven

CIRCUMPLAUDO

31


Rob den Boer, 'Wolkenkind', 2009, pasteltekening, 45 x 60 cm

32

CIRCUMPLAUDO


Rob den Boer

De banneling Vanuit het keukenraam zag Sijmen Wenthold hoe de vishandelaar met een uitgekiende beweging zijn terreinauto met aanhangwagen de brug over stuurde. Door de scherpe bochten en het smalle brugdek was dat een gecompliceerde manoeuvre. Maar de man deed het al jaren en had nog nooit iets geraakt. ‘Doe het slim, eet vis van Pim’ stond er op de wagen. De tekst werd geflankeerd door een tekening van een haring. De vishandelaar was de enige regelmatige bezoeker in het dorp, waar de laatste winkel al enige jaren geleden gesloten was. Verder reden er vrijwel alleen boeren met hun tractoren doorheen. Het café werd bevolkt door een paar oude stamgasten die de tijd doorkwamen met drinken en het vertellen van sterke verhalen. Verder gebeurde er nooit iets en dat zou ongetwijfeld vandaag weer zo zijn. Sijmen ging door met zijn werk. Alle borden en kopjes waste hij zorgvuldig af in hetzelfde teiltje dat zijn moeder ook gebruikte toen ze nog leefde. De theedoeken waarmee hij ze afdroogde, kwamen nog uit de uitzet die zij voor haar bruiloft bij elkaar had gespaard. Toen hij alles in de keukenkasten had gezet, ging hij het meubilair in de huiskamer afstoffen. Eigenlijk stond de kamer veel te vol. Het arbeidershuisje was klein en de wand tussen de voor- en achterkamer was, in tegenstelling tot die van de meeste buren in het rijtje, niet weggebroken. “Zou je geen nieuwe meubels willen hebben?” vroegen buurvrouwen weleens aan hem. “Het is nu toch jouw huis?” Maar Sijmen had er geen behoefte aan. Hij had alleen, voor het eerst van zijn leven, een nieuwe fiets gekocht. Een Gazelle, met drie versnellingen. “Voor dat geld moest vader vroeger heel hard werken,” zou zijn moeder met opgeheven vinger hebben gezegd, als ze ervan geweten had. Ze bedoelde het goed. Dus hij had met de aanschaf gewacht tot zij CIRCUMPLAUDO

33


er niet meer was, ook al had hij hem van zijn eigen geld betaald dat hij had gespaard in de zevenenveertig jaar die hij had gewerkt. Daarvan had hij met gemak ook een mooie auto kunnen kopen en nog veel meer. Maar in huis bleef alles hetzelfde. Ook al kon zijn moeder niets meer zeggen, in zijn hoofd hoorde hij haar vermanende stem duidelijk en krachtig, zelfs als hij alleen maar aan verandering dacht. Wellicht zouden de tijd of de omstandigheden hem nog eens in een situatie brengen dat ook zij had kunnen begrijpen dat hij opnieuw moest beginnen, als ze vanuit de hemel naar beneden had kunnen kijken. Hij droomde weleens dat een grote windhoos het huis verzwolg en alleen de fundamenten er nog stonden. Zijn zes jaar jongere zus Theodora woonde in de stad met haar man, een notaris. Hoewel ze alleen de huishoudschool had doorlopen en verkoopster in een schoenenzaak was geweest, had ze een rechtenstudent in haar liefdesnetten weten te verstrikken. Niet alleen had ze een bijzondere gave om op het juiste moment in een gezelschap met een leuke opmerking te komen, maar ze wist ook wanneer ze zich afzijdig moest houden. Daarnaast was ze erg hulpvaardig en maakte ze het mensen graag naar de zin. Dat vond haar geliefde ook en toen hij afgestudeerd was en een baan had gevonden, had hij haar ten huwelijk gevraagd. Moeder was daar altijd erg trots op geweest en sprak tegen iedereen die het maar horen wilde over haar ‘schoonzoon-de-notaris’, zelfs toen hij nog kandidaat was. De kinderen van Theodora hadden heel veel speelgoed, ze hoefden maar ergens om te vragen en dan kregen ze het. Sijmen werkte tot zijn pensioen in de melkfabriek, net buiten het dorp en was nooit gehuwd. Na de lagere school moest hij meteen gaan werken omdat zijn vader om het leven was gekomen toen hij als lid van de vrijwillige brandweer een kind uit een brandende woning probeerde te redden. Het kind overleefde maar de vader van Sijmen overleed in het ziekenhuis aan zijn verwondingen. Moeder Wenthold bleef met twee kinderen achter en kreeg een schoonmaakbaantje in de melkfabriek waar haar man werkte tot34

CIRCUMPLAUDO


dat haar zoon oud genoeg was om de kost te verdienen. Iedere werkdag had Sijmen trouw de flessenspoelmachine bediend. Hij bleef bij zijn moeder wonen voor wie hij nu zowel de man in huis was als nog steeds haar kind. Vanaf het moment dat zijn vader was overleden mocht in huis niets worden veranderd. Twintig jaar lang bleef de stoel aan het hoofdeinde van de eettafel onbezet. Ook sinds moeder vijf jaar geleden was gestorven had Sijmen er nog niet op gezeten. Als kind had hij het weleens stiekem willen proberen, maar hij trok iedere keer net voor het moment dat hij de rugleuning zou vastpakken zijn hand terug. Er lag altijd wat stof op het houtwerk en zijn moeder zou de vingerafdrukken onmiddellijk gezien hebben. Zeker omdat de rest van het meubilair altijd kraakschoon was. Maar met het stoffen van vaders stoel had zij altijd moeite. Toen hij nog leefde sprak hij nooit veel aan tafel, maar de woonkamer was volkomen gevuld als hij er was. Toen Sijmen een paar jaar na zijn dood onverwacht een keer vroeger thuis kwam, trof hij zijn moeder huilend aan met de stofdoek in de hand. Hij wilde haar troosten, maar ze stuurde hem direct weg, naar het postkantoor. Theodora had vanuit de stad gebeld dat ze geld nodig had en er moest een postwissel worden verzonden. Sijmen werd, tot hij meerderjarig was, verplicht zijn loon iedere maand direct bij zijn moeder in te leveren en kreeg dan wat geld voor tabak en kleine uitgaven. Maar als Theodora om een nieuwe jurk vroeg werd dat meteen geregeld. Als meisje moest zij immers trouwen met de best mogelijke partij. Dat was moeders levensdoel geworden en zij hield haar schoonmaakbaantje daarom aan totdat haar dochter getrouwd was. Na haar begrafenis had Sijmen zijn zus trouwens niet meer gezien. Zijn moeder had bepaald dat hij in het huisje mocht blijven wonen met alles wat daarin was, verrassend genoeg zonder de voorwaarde om alles in originele staat te houden. Zelfs toen moeder doodziek op bed lag en ging sterven had Theodora haar nog gevraagd of ze de antieke hangklok mee mocht nemen. Haar man had haar gelukkig teruggetrokken. Sijmen was klaar met het huishouden. Hij ging de krant lezen en CIRCUMPLAUDO

35


rookte zijn pijpje. Daarna zette hij altijd de televisie aan. Het zes uurjournaal, gevolgd door de vroege actualiteiten. 's Avonds kookte hij een eenvoudig maal, aardappelen, vlees en groenten. Als hij dat op had, ging hij een stuk wandelen. Negenenvijftig was veel te jong om bij de pakken neer te zitten vond hij eigenlijk. Maar hij kwam er niet toe om daar wat aan te veranderen. Leeftijdgenoten die talentvol en ambitieus waren, hadden het dorp al in hun twintiger jaren verlaten. Nu was hij achtergebleven met een zich gestaag uitdunnende groep mensen, van wie de meesten nog een stuk ouder waren dan hij. Op vrijdagmiddag ging Sijmen altijd een visje eten bij de viskar van Pim. Vandaag was het weer zover. De pan met stoofperen met port, kaneelstokje en vanillesuiker, die een buurvrouw iedere vrijdag bracht sinds zijn moeder overleden was, stond rustig te sudderen en zou pas over twee uur weer aandacht nodig hebben. Hij liep naar het plein tussen de kerk en het oude gemeentehuis. De andere mannen stonden er al. Willem, een oud-collega van de melkfabriek, die al jaren met pensioen was. Bertus, die hij al vanaf de lagere school kende. En Lodi, een beeldhouwer, die met een vrouw uit het dorp was getrouwd. “Zo, jongeman!” zei Willem, die tien jaar ouder was. “Mannen!” zei Sijmen. Bertus liep naar de viskar. “Vier maal ons dieet,” grapte hij tegen Pim. “Ben je al afgevallen?” repliceerde deze. Zij wisselden dit lolligheidje iedere keer. Tien minuten later zaten ze alle vier met een broodje haring met uitjes naast elkaar op een bankje aan de haven, waar alleen nog wat oude pleziervaartuigjes van mensen uit het dorp in het water lagen te schommelen. Toen de vis op was haalde Lodi een flesje jenever uit zijn binnenzak en om de beurt namen de mannen een teug. Ze deden dit iedere week sinds Lodi tien jaar geleden in het dorp 36

CIRCUMPLAUDO


was komen wonen. Als zijn dienst in de melkfabriek erop zat, ging Sijmen naar de viskar waar de anderen op hem wachtten. Nu hij ook gestopt was met werken konden ze eerder naar hun stek aan de haven. Zijn moeder had geëist dat hij meteen thuiskwam. En toen had hij ‘nee’ gezegd en er ook nooit meer over willen praten. Dat was de enige keer geweest dat hij haar iets geweigerd had. Theodora ging als kind gewoon haar eigen gang en was altijd liefdevol ontzien. Maar van hem kon moeder dat niet verkroppen. Iedere vrijdag, als hij een uurtje later thuiskwam, zat ze in haar leunstoel met een strak gezicht voor zich uit te kijken. Voor Sijmen was het visje op het bankje aan de haven het enige moment van de week dat hij verlost was van alle dagelijkse verplichtingen. Vrijelijk speelden zijn gedachten over de waterspiegel en door de lucht, totdat ze elkaar liefdevol aanraakten bij de horizon. Eigenlijk had hij iets heel anders willen gaan doen dan het bedienen van een flessenspoelmachine. Hij wist alleen nooit wat. Zijn leeftijdgenoten uit het dorp waren ook in een fabriek gaan werken of hadden de winkel of de boerderij van hun vader overgenomen. Slechts een paar jongens waren naar de stad gegaan om te studeren. Die waren niet meer teruggekomen, dus hij had ze ook niets kunnen vragen. Sijmen kwam graag bij Lodi op het atelier. Het was er altijd gezellig. Niets lag op zijn plaats en er stond vaak vrolijke jazzmuziek aan. Heel anders dan de psalmen op zondag of een krakende plaat met een cantate van Bach die zijn vader vroeger draaide. Zo'n plek zou hij ook wel willen creëren. Een beetje rommelen, veel schetsen maken en op een dag zou er vast iets moois ontstaan. Tekenen had hij altijd goed gekund, maar hij was er sinds de dood van zijn vader nooit meer toe gekomen. Hij ging meestal op zaterdag naar Lodi, want dan moest hij appels of eieren halen voor zijn moeder bij een boer, een eind fietsen buiten het dorp. Dan zou ze niet merken dat hij ook nog ergens anders heenging, hoopte hij. Met kunstenaars had moeder niets CIRCUMPLAUDO

37


op. Waarom gingen ze geen baas zoeken? Lodi mocht ze al helemaal niet omdat hij openlijk zei dat hij niet in God geloofde. Uiteindelijk ging zijn vrouw ook niet meer naar de kerk en dat nam moeder hem nog het meeste kwalijk. Hun kinderen zouden voor galg en rad opgroeien. Sijmen ging iedere week naar de kerk. Samen met zijn moeder zat hij altijd op de eerste rij van het tweede blok stoelen aan de linkerkant van het middenschip. Hij was het met Lodi eens dat er een hoop ellende was in de wereld, maar daar kon je God toch niet de schuld van geven? Als kind al had hij het prachtig gevonden als de meester op school vertelde over een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waar de wolf naast het lam graasde en alles volmaakt zou zijn. Hij dacht aan de woorden van Ps.33:22: ‘Uw goedertierenheid, Here, zij over ons, gelijk wij op U hopen.’ Het leven op deze aarde beschouwde Sijmen als een verbanning. De regelmaat, de stilte en het gewone, dat tot ultiem levensdoel was verheven. Nee, dan liever een aarde waar alles nieuw was, dicht bij God. Een zwarte rookpluim kwam boven de daken uit en dwarrelde langzaam naar boven, oplossend in de lucht. De vier mannen op het bankje zagen het niet. Nagenietend van de haring en de jenever haalden ze herinneringen op aan vroeger. Pas toen de rook echter de lucht in spoot en de wind de geur van brand in hun neusgaten blies, keken ze op. “Dat komt uit jouw richting, Sijmen!” zei Willem. Sijmen keek naar de rook, maar zei niets en bleef zitten. De drie mannen keken hem verbaasd aan. “Sijmen! Het is bij jou in de buurt!” herhaalde Bertus. “Ik zie het straks wel,” merkte Sijmen op en zakte nog eens onderuit op de bank. “Sta nou op!” zei Bertus nogmaals. “Als het jouw huis is kunnen we misschien nog iets redden.” Inmiddels klonken sirenes. De brandweer kwam eraan. 38

CIRCUMPLAUDO


“Kom op, we gaan kijken,” zei Lodi en hij liep met Willem en Bertus in de richting van de brand. Nu stond Sijmen op en ging met de anderen mee. Maar hij haastte zich niet. Toen ze aankwamen sloegen de vlammen aan alle kanten uit zijn woning. “Geen redden meer aan,” zei een brandweerman. “Gelukkig waait het niet hard, dan kunnen we de huizen ernaast behouden.” Sijmen keek toe met zijn handen ontspannen in zijn zakken. Zijn huis stond in brand en alles dat erin was, was volmaakt verloren. “Arme jongen,” zei een buurvrouw medelijdend. “Nee hoor!” riep Sijmen uitbundig. “Ik ben rijk!” En hij maakte een rondedansje. “Kijk maar, steenrijk!” Zijn vrienden en buren keken elkaar verbaasd aan. Sijmen pakte een stuk hout en slingerde dat met alle macht in het vuur. En hij schaterde het uit. “Als je moeder je zo zag,” zei een van de buurvrouwen scherp. “Mijn moeder had het prachtig gevonden,” zei Sijmen. “Hij is in de war,” zei een andere buurvrouw. “Hij mist zijn moeder!” En ze namen Sijmen mee naar het dorpshuis waar alle omwonenden werden opgevangen. Willem haalde nog een fles jenever en liet Sijmen snel een paar glaasjes na elkaar achteroverslaan. “Alles is verbrand,” stamelde hij en pakte de fles en dronk eruit alsof het water was. Lodi rukte hem de fles uit de hand. Weer begon Sijmen te schaterlachen. “Het huis is verbrand,” riep hij uit en viel op de grond omdat hij zijn evenwicht verloor toen hij wilde gaan verzitten. “Met alles wat er in is!” joelde hij, kronkelend op zijn rug. Zijn vrienden keken elkaar niet begrijpend aan. Sijmen deed een greep en had de fles weer terug. Hij nam een paar flinke teugen en liet zich hem niet meer ontnemen. Hij was erg sterk. CIRCUMPLAUDO

39


“M-oe-d-er…” stamelde hij tenslotte en viel achterover. Zijn vrienden legden hem op een matras en Sijmen viel in slaap. De volgende ochtend werd hij wakker door het licht van de zonnestralen die door de ramen naar binnen kwamen. “Eindelijk is hij wakker,” hoorde hij iemand zeggen. Het was Willem, die samen met Lodi naar het dorpshuis was gekomen om te kijken hoe het ging. Iemand boog zich over hem heen. Zijn zus Theodora. “Dag Sijmen,” zei ze. “Je ziet er beroerd uit.” En ze streek hem even door zijn haar. Sijmen lachte flauw, maar hij was toch wel blij dat zijn zus was gekomen om hem te troosten. Dacht hij. “Maak je niet druk om die oude spullen,” vervolgde Theodora. “Als jij er niet was geweest, was het allemaal allang afgevoerd.” En ze knikte haar broer bemoedigend toe. Sijmen bekeek zijn zus, die gehurkt naast hem zat. Drieënvijftig jaar was ze nu en zo zag ze er ook uit, ondanks haar geverfde haar en make-up. “Ben je gelukkig?” vroeg hij haar. Theodora keek even weg, ze onderdrukte een kleine snik. Met een geforceerde glimlach zei ze: “Ja, ik ben gelukkig.” Een buurman kwam binnen. “Ik heb de klok ingepakt en op de achterbank van uw auto gelegd,” zei hij tegen Theodora. Zij bedankte de man en gaf hem wat geld. “Hij heeft de klok uit de inboedel gered,” zei ze tegen Sijmen. “Ik zal hem voor je bewaren.” En opeens was ze vertrokken. Sijmen dommelde weer in, ondanks de drukte van de mensen die overlegden wat er gedaan moest worden. Het huisje van Sijmen was volledig afgebrand. De aanpalende woningen moesten worden gestut. Ze waren behouden, maar hadden flinke waterschade opgelopen. Omdat het dorp langzaam leeg liep was het maar de vraag of de woningbouwvereniging het nog de moeite zou vinden 40

CIRCUMPLAUDO


om de schade te herstellen of dat het hele rijtje huisjes gesloopt zou worden. Sijmen moest onderdak vinden. Hij belde Theodora, maar kreeg iedere keer te horen dat zij niet thuis was. Bij de buren kon hij wel een paar nachtjes blijven, maar niet voor lang. De volgende ochtend stond Lodi op de stoep bij de buurmensen waar Sijmen de nacht had doorgebracht. “Jij komt bij ons,” zei hij. “We hebben de zolderkamer voor je vrijgemaakt.” “Geweldig,” stamelde Sijmen. Even een aarzeling en hij omhelsde Lodi. Dat had hij nog nooit gedaan. Mannen deden niet aan dit soort intimiteiten bij hem thuis en in zijn vriendenkring. Op de zolder van Lodi stond allerlei meubilair in verschillende stijlen en kleuren. De enige overeenkomst was dat het allemaal oud was, want Lodi sleepte van alles mee naar zijn huis en gooide nooit iets weg. “Nu ben je onze gast,” zei Lodi. “Als je langer dan een paar weken wilt blijven moet je wel een kleine huur betalen.” Sijmen knikte, dat was redelijk. Nu hij onderdak was ging Sijmens leven langzaam aan weer zijn gewone gang. Hij was veel alleen, omdat Lodi zei dat hij voortdurend opdrachten had voor bronzen beelden die voor een bepaalde datum moesten worden afgeleverd. Maar Sijmen zag hem vrijwel altijd met dezelfde vrouwentorso bezig, omringd door stapels houtskoolschetsen, afvalmaterialen, boeken en zijn immense collectie jazzplaten. Helemaal teruggetrokken in zijn eigen wereld. Zijn vrouw Tina werkte in de stad op een boekhoudkantoor en betaalde zo te zien alle rekeningen. De gezelligheid van de vroegere zaterdagse bezoekjes was opgehouden te bestaan nu hij onderdeel van het huishouden was geworden en geen buitenstaander meer was. Na de brand was hij ook vaker dan eerst bij Willem en Bertus langs gegaan en bij zijn oude buurvrouwen. Maar op den duur merkte hij dat zijn komst niet meer zo enthousiast werd begroet. Zijn moeder stond in het hele dorp bekend als een hardwerCIRCUMPLAUDO

41


kende, lieve vrouw die haar man op een tragische manier had verloren. In dat beeld was geen plaats voor de worsteling van Sijmen om zich een eigen plaats in het leven te veroveren. “Ach, ze bedoelde het allemaal toch goed?” zeiden de buurvrouwen dan. En dan moest Sijmen blij zijn dat hij ondanks het verlies van zijn vader nog zo goed terecht was gekomen. Het gezamenlijke vis eten verwaterde ook. “Onze vrouwen willen het niet meer,” zeiden Willem en Bertus dan. Ze waren zogenaamd te lang van huis weg. Sijmen kwam zijn dagen door met zwerven door het dorp. Iedereen stak zijn hand naar hem op, maar naarmate hij vaker langs kwam werd dat minder. Ook bij zijn oude werkgever, waar hij iedere dag een praatje ging maken met zijn oude collega's. Totdat een van hen op een dag zei: “Ha Sijmen, kom je meehelpen?” En de anderen begonnen te lachen. “Is je huis al af?” vroeg een ander. “Kun je nog steeds niet zonder je moeder?” Verbijsterd draaide Sijmen zich om en vertrok. De bedrijfsleider, die voor zijn kantoor op de eerste verdieping het tafereel gade had geslagen knikte goedkeurend naar de pestkoppen. In shock liep hij terug naar het dorp. Waaraan had hij dit verdiend? “Heb je niks te doen?” krijste een vrouw door de hele straat, terwijl ze een kleed uitklopte vanuit het raam op de eerste verdieping van haar huis. Sijmen dook nog verder in de kraag van zijn jas en liep snel verder. Na die dag liep hij via de kortste weg meteen de velden in. Daar kwam hij niemand tegen. “Ga eens naar de stad,” zei Lodi op een ochtend toen ze aan de koffie zaten. “Van het dorp heb je niets meer te verwachten.” “Dat is goed,” zei Sijmen. “Ik zal Theodora op gaan zoeken.” “Het is te hopen dat ze tijd voor je heeft,” zei Lodi langs de neus weg. “Maar je kunt met Tina meerijden als ze naar haar werk gaat.” 42

CIRCUMPLAUDO


“Iets anders,” vervolgde hij, “Het is prima dat je hier blijft, maar je moet wel een reële huur gaan betalen.” En hij noemde een bedrag. Sijmen schrok ervan. Zoveel geld kon hij niet missen want op termijn zou hij terugkeren naar zijn oude huis of, als dat niet herbouwd zou worden, een andere woning. Hij leefde van een bescheiden pensioen en de verzekering had maar heel weinig vergoed voor het meubilair dat in rook was opgegaan. Zijn spaargeld had hij nodig om zijn nieuwe onderkomen in te richten. “Er komt hier bijna nooit wat leeg,” zei Lodi. “En ik kan het voor meer geld aan een jong stel verhuren dat in het dorp wil blijven. Maar dan moet ik het opknappen.” Sijmen kende geen enkel jong stel dat in het dorp wilde wonen. Maar de boodschap was duidelijk. Betalen of vertrekken. Hij ging maar akkoord. De volgende ochtend reed hij met Tina mee naar de stad. “Wat gebeurt er nu met je oude huis?” vroeg zij, toen ze er langs kwamen. “Geen idee,” zei Sijmen. “Ik hoor niets van de woningbouwvereniging.” “De buren willen renoveren,” vertelde Tina. “Tante Lee gaat naar een bejaardenhuis in de stad en dan willen ze van vijf woningen drie maken en gelijk de kozijnen en het dak vernieuwen. Wist je dat niet?” “Nee,” zei Sijmen. “Dus je keert niet meer terug?” vroeg Tina. “Blijkbaar niet,” stamelde Sijmen. Toen hij weer een beetje bijgekomen was, waren ze al in de stad. Sijmen kwam er zeer zelden. Hij kocht pas nieuwe kleren als de oude echt versleten waren en boodschappen nam Tina altijd mee. Ofschoon hij er jaren niet was geweest liep hij rechtstreeks naar het huis van zijn zus. Zij woonde in een mooi oud patriciërshuis aan de gracht, waar ook het notariskantoor van haar man in was gevestigd. Een secretaresse deed CIRCUMPLAUDO

43


open. Na een tijdje kwam ze terug. “Mevrouw is op reis en de notaris is op dit moment in bespreking. Probeert u het later nog eens.” “Dank u,” zei Sijmen. Buiten keek hij omhoog naar de ramen op de derde verdieping. Hij zag nog net een gordijntje bewegen. Hij besloot niet meer terug te komen. De mantel die hem tot vandaag had beschermd gleed in steeds hoger tempo van zijn schouders af. Er was geen liefdevolle omgeving meer die hem als vanzelfsprekend beschermde. Mensen met wie hij zijn hele leven lang alles had gedeeld lieten hem vallen alsof hij paar oude sokken was die hun gebruikswaarde hadden verloren. De stad werd doorkruist door dezelfde vaart als die langs het dorp liep. Bij de haven zou vast een viskraam zijn. Toen hij op een bankje op de kade zijn broodje haring zat te eten, kwam er een man naast hem zitten. Hoewel hij hem totaal niet kende voelde hij onmiddellijk iets vertrouwds. Alsof een oude vriend, die weggezakt was in zijn geheugen, hem plotseling weer op kwam zoeken. Ze raakten in gesprek en Sijmen vertelde over zijn moeilijkheden. “De mensen begrijpen mijn problemen niet,” merkte hij op. “Ze kijken alleen maar naar de buitenkant.” “O ja, ze begrijpen het wel,” zei de man. “Ze zien een lafaard die wegvlucht voor zijn problemen omdat hij niemand meer denkt te kunnen vinden om ze voor hem op te lossen.” Dat was duidelijke taal, maar toch was Sijmen niet beledigd. “Zolang alles goed ging is het dorp een veilige haven voor je geweest,” vervolgde de man. “Maar bij tegenslag moet je vechten voor je plek.” “Ik had al het gevoel dat ze me uit het dorp weg willen hebben,” zei Sijmen. “O nee! Ze willen dat je blijft. Het zijn immers je vrienden,” legde de man uit. “Wees nuttig voor ze, dan zullen ze je koesteren!” “Nou, dan komt het wel goed met mij,” zei Sijmen. “Ik ga iedere 44

CIRCUMPLAUDO


zondag naar de kerk en ben hulpkoster. Zonder betaling!” “Dat is heel mooi,” zei de man, “maar daarmee los je de problemen waar je tot nu toe omheen loopt niet op. Breng je misère niet voortdurend bij andere mensen, zorg dat zij jou gaan helpen om het zelf op te lossen. Vecht voor je plek! Wees geen banneling.” Sijmen wist niet meer wat hij moest zeggen. Een moment stopte hij zelfs met kauwen, maar at vervolgens haast mechanisch weer verder. Hij vroeg zich niet eens af hoe de man van zijn problemen wist. “Je moet vechten voor je plek,” echode het door zijn hoofd. Hij keek opzij. De man was weg. Eigenlijk was het best koud. Hij moest rillen. Toen kreeg hij een zware niesbui. Proestend snoot hij zijn neus terwijl hij het laatste stukje haring in zijn mond stopte en snel doorslikte. Hij trok zich terug in een cafeetje. “Met wie zat jij te praten?” vroeg de barman. “Met die man naast mij,” antwoordde Sijmen. De barman fronste zijn wenkbrauwen. “Welke man? Jij zat in jezelf te praten.” Nu wist Sijmen het helemaal niet meer. “Borrel en bier,” bestelde hij. Toen hij het kreeg dronk hij de borrel meteen op en bestelde de volgende. Hij probeerde zich de man te herinneren die naast hem zat op het bankje, maar hij zag alleen maar een waas van licht, maar toch met een heel erg helder schijnsel zoals hij nog nooit had gezien. Hij kon zich absoluut geen gezicht herinneren en ook geen stem. Hij wist alleen zeker dat het een man was, maar kon niet beschrijven waarom. Eigenlijk kon hij zich ook het gesprek niet meer herinneren, behalve dan de woorden: “Vecht voor je plek.” Hij had geen enkele angst gehad. Achteraf gezien had hij het gevoel een kort uitstapje naar een betere plek, buiten deze aarde, te hebben gemaakt, zonder problemen, stress of andere druk. Zelfs de haring had er malser door gesmaakt! Hij bestelde nog een jenever en dronk zijn glas bier in een teug half leeg. Het begon te schemeren en het werd drukker in het café. CIRCUMPLAUDO

45


De barman bleef hem bijschenken zodat Sijmen doorging met drinken. Hij zakte weg en viel zittend op zijn kruk tegen een pilaar in slaap. Op een gegeven moment werd er aan zijn arm geschud. Steeds harder. Er stond ook iemand tegen hem te roepen. Langzaam brak hij door de cocon van een diepe slaap heen en keek verdwaasd om zich heen. “Eindelijk is hij wakker,” hoorde hij een bekende stem zeggen. Hij werd ondersteund en buiten in een auto op de achterbank gelegd en viel onmiddellijk weer in slaap. Toen hij de volgende ochtend wakker werd kon hij zich er niets meer van herinneren. Ondanks alle drank van de vorige avond voelde hij zich uitstekend. Hij deed de ramen open van de dakkapel en wierp drie dames die voorbij liepen een hartelijk goedemorgen toe. Ze groetten hem vriendelijk terug en liepen giechelend verder. Aan het ontbijt babbelde hij honderduit over alle leuke dingen die hij vroeger met zijn kornuiten in dorp had meegemaakt na schooltijd en op de kermis. Hij moest ze nodig weer eens op gaan zoeken. “Je zou bijna denken dat de drank nu pas is gaan werken,” merkte Lodi op. “Het is lang geleden dat ik je zo heb horen praten.” “Dat komt....” begon Sijmen, hij wilde gaan vertellen over de man die gisteren naast hem op het bankje had gezeten maar iets in hem blokkeerde dat, “vanwege de stad, dat bezoek heeft mij nieuwe energie gegeven.” “Tina gaat zo naar haar werk, dus je kunt weer meerijden als je wilt,” zei Lodi. “Straks wil hij niet meer terug,” lachte Tina. “Nee, ik blijf hier,” zei Sijmen. Hij dronk zijn koffie op en liep de deur uit, het dorp in. Willem en Bertus zaten samen op een bankje op het dorpsplein een shagje te roken. “Daar gaat Sijmen,” wees Willem. “Stevige tred,” merkte Bertus op. De huurwoningen in het dorp waren in het bezit van een zelfstan46

CIRCUMPLAUDO


dige woningbouwvereniging die werd bestuurd vanuit het woonhuis van de voorzitter. Sijmen belde bij hem aan en mocht binnen komen. “We hebben helaas op dit moment geen huis voor je,” zei de voorzitter. “Je weet dat er niet wordt gebouwd en er zijn nog vijf urgentiegevallen voor je. Maar je staat uiteraard wel op de lijst.” “En mijn oude huis?” vroeg Sijmen. “Dat wordt binnenkort dichtgetimmerd en onbewoonbaar verklaard,” sprak de voorzitter. “Wordt het hele rijtje gerenoveerd of gesloopt?” Daar wilde de voorzitter geen antwoord op geven. Sijmen drong aan, maar de voorzitter wist steeds weer nieuwe woorden te vinden om uit te leggen dat hij daar niet op in wilde gaan. “Ik heb recht op een woning, want ik heb hem niet vrijwillig verlaten,” bracht Sijmen er tegenin. “Je woning is afgebrand omdat je een pan op het vuur liet staan terwijl je niet thuis was,” zei de voorzitter. “Natuurlijk dekt onze verzekering dat wel, maar je was wel nalatig.” Hij knikte er nadrukkelijk bij. “Dat deden we ons hele leven al, mijn moeder en ik,” zei Sijmen. “Veel dingen gaan gelukkig op het randje goed,” zei de voorzitter. “Maar ik heb vijf mensen die volkomen buiten hun schuld in een hele moeilijke persoonlijke situatie zitten en als er een huis vrij komt, gaan die voor.” Sijmen vroeg zich af wie die vijf urgentiegevallen waren. De jongeren trokken vanuit hun ouderlijk huis naar de stad en wie achterbleef had al een huis en woonde daarin meestal tot de dood. Hij ging naar de dominee. “Je woont nu bij Lodi en zijn vrouw, nietwaar?” vroeg deze. “Ik zie je de laatste maanden ook steeds minder in de kerk. Je werk als hulpkoster heb je verwaarloosd. Uit respect voor je moeder hebben we daar nog niet met je over gesproken. Maar we hebben besloten dat we Bertus van Manen als hulpkoster aan gaan stellen in jouw plaats.” CIRCUMPLAUDO

47


Sijmen schokte even. Zijn vriend Bertus had zijn baantje overgenomen zonder hem daarover in te lichten. “Waarom is er nooit met mij gebeld of een brief gestuurd?” vroeg Sijmen aan de dominee. “Je hebt geen telefoon en geen postadres,” antwoordde de dominee. “Maar Lodi wel!” “Ik neem aan dat dit zo is,” antwoordde de dominee. “Maar wij zoeken de oplossingen liever binnen onze gemeente. Dat zou jij ook moeten doen.” Sijmen had nu op dit moment de neiging om te zeggen: “Dan maar uit de gemeente.” Lodi en Tina hadden hem geholpen. De andere bewoners, van wie de meeste naar de kerk gingen, hadden zich van hem afgekeerd. “Misschien heeft de woningbouwvereniging een oplossing,” zei de dominee nog. Teleurgesteld ging Sijmen terug naar huis. De drank begon nu alsnog te werken en hij bracht de middag grotendeels in bed door. De volgende ochtend was hij vastbesloten om nogmaals met de voorzitter van de woningbouwvereniging te gaan praten. Zo nodig iedere dag. Hij voelde zich aan zijn lot overgelaten. “Eindelijk ben je boos,” zei Lodi aan de ontbijttafel en hij knikte goedkeurend. Toen Sijmen het dorpsplein overstak kwam hij zijn oude buurvrouwen tegen. “Je bent wel veranderd,” zei er een. “Dit is mijn dorp, ik hoor hier!” zei Sijmen. En hij vertelde de vrouwen dat hij op weg was naar de woningbouwvereniging en dat de voorzitter hem niet had willen vertellen wat er met zijn oude huis ging gebeuren. “Wij horen ook niets,” zei een van de vrouwen. “En als we bellen voor reparaties komen ze niet meer of het duurt vreselijk lang. Het straatje verloedert gewoon.” 48

CIRCUMPLAUDO


“Misschien willen ze dat wel,” opperde Sijmen. “Renoveren kost een heleboel geld. Niet rendabel voor een dorp dat geen nieuwe bewoners aantrekt die een hogere huur kunnen betalen.” De vrouwen gingen meteen druk met elkaar in gesprek toen ze dat hoorden. Sijmens idee bevestigde eigenlijk wat ze al dachten. Hij werd op zijn schouder geslagen. Het was Willem. Bertus stond wat verderop. Een ferme handdruk. “Kom,” zei hij. “We lopen mee.” En de drie vrienden gingen naar het huis van de voorzitter. Die verwachtte hen kennelijk al, want hij liet ze zonder introductie binnen. Willem stak zonder omhaal van wal. “Deze man,” wees hij op Sijmen, “moet een huis hebben. Op die zolder waar hij nu zit wordt hij gek en de verhuurders worden tureluurs van hem. Hij heeft de vrijheid van een eigen huisje nodig.” “Wij weten wel,” vervolgde hij, ”dat hij dat pannetje heeft laten aanbranden terwijl hij niet thuis was, maar dat heeft de verzekering netjes opgelost en dat overkomt hem nooit weer. Dus nu tante Lee naar het verzorgingshuis gaat lijkt het ons een goede oplossing dat Sijmen in dat huisje mag. Dan staat het niet leeg en hoeft er ook niet gerenoveerd te worden volgens het oorspronkelijke plan, want van vijf huisjes waarvan er vier bewoond worden kun je er geen drie maken.” De voorzitter vertrok geen spier. “Waarom zou ik Sijmen daar moeten huisvesten en niet een van de vijf urgente woningzoekenden die ik in mijn bestand heb?” vroeg hij. “Sijmen is hier geboren,” zei Bertus. “Zijn familie woont hier al generaties lang. Op jonge leeftijd heeft hij zijn vader verloren toen hij mensen probeerde te redden uit een brandend huis. Ik weet niet wie die andere vijf zijn, maar als ik nadenk dan kom ik uit bij mensen die soms minder dan tien jaar geleden van buiten zijn gekomen.” “Die hebben net zoveel recht op een huis en misschien wel meer,” CIRCUMPLAUDO

49


zei de voorzitter koel. Toen ze weer buiten liepen zei Willem: “Sijmen, jij trekt gewoon in die woning zodra tante Lee weg is. Zij weet ervan en staat er volkomen achter.” Op het dorpsplein stond Lodi te wachten. De viskar van Pim was gearriveerd. “Het is vrijdag,” riep Sijmen blij verrast. De vier vrienden bestelden een flinke portie haring en aten dat in de haven op het bankje op zoals ze dat jarenlang hadden gedaan. Lodi had een volle fles jenever meegebracht. Ondertussen bespraken ze de herhuisvesting van Sijmen. “Je kunt de meeste meubels overnemen van tante Lee,” zei Willem. “Het is belangrijk dat het er bewoond en netjes ingericht uitziet.” “Als ze je proberen eruit te zetten bel je ons en dan komen we,” vulde Bertus aan. Tante Lee vertrok de week daarna en Sijmen verhuisde tegelijkertijd met de weinige spulletjes die hij had naar haar huisje. De eerste weken hoorde hij niets. De buurvrouw kwam weer net als vroeger vragen of hij een pannetje stoofperen wilde. “Nee, dank u,” weerde Sijmen af. “Dat is erg aardig, maar dat waag ik er liever niet weer op.” De inrichting van tante Lee deed hem erg denken aan die van zijn moeder. Veel teakhout, kleedjes, kandelaars, schemerlampjes, kussentjes. Hij miste slechts een ding. Het slaan van de antieke hangklok die Theodora zo geniepig had meegenomen toen hij lag bij te komen in het dorpshuis. Op een ochtend stapte hij heel vroeg op zijn fiets en reed langs de vaart naar een brug vier kilometer verderop waar een streekbus stopte die naar de stad ging. Hij had een grote weekendtas bij zich. Om kwart voor negen stond hij bij zijn zus voor de deur. De secretaresse van zijn zwager deed open met haar jas nog aan. “We zijn nog niet geopend,” zei ze afgemeten, toen ze zag wie hij was. 50

CIRCUMPLAUDO


Sijmen ging vlak voor haar staan. “Dat komt goed uit, want ik kom voor een persoonlijk gesprek met de notaris!” De secretaresse week terug en Sijmen liep door, rechtstreeks naar de kamer van zijn zwager, die aan het bellen was. Hij sloot de deur achter zich en legde de weekendtas open op het bureau. De notaris belde af en keek hem verbaasd aan. “Sijmen…” Sijmen had zich in een stoel genesteld met zijn benen over elkaar. “Ik heb een nieuw huis,” zei hij. “O,O…ja,ja…er was brand geweest had ik gehoord,” zei de notaris. “Ja, brand, ja,” zei Sijmen. “En nu kom ik iets terug halen wat jullie hebben meegenomen uit mijn uitgebrande huis.” “Meegenomen? Wat dan?” “De klok van moeder.” “De klok? Heeft Theodora die…” “...toch meegenomen,” vulde Sijmen aan. “Die klok is van mij want mijn moeder heeft mij…” “...het hele huis nagelaten met alles wat daarin is,” onderbrak zijn zwager hem, met een ongeduldig handgebaar. Hij pakte de telefoon en even later stond Theodora in de kamer in badjas en onopgemaakt. Stampvoetend en met een betraand gezicht gaf ze de klok terug. “Ik haat je!” zei ze tegen haar man. Sijmen pakte de klok zorgvuldig in zijn tas en verliet het kantoor meteen. Op weg naar de bushalte stopte er een Peugeot Cabriolet naast hem. Het was Theodora. “Stap in, dan breng ik je thuis,” zei ze. Haar gezicht was nu een en al glimlach. Sijmen stapte in. “Je bent helemaal aangekleed en opgemaakt,” zei hij verbaasd. “Ja, dat kan ik heel snel,” glimlachte Theodora en gaf vol gas toen ze de stad uit waren. Broer en zus zeiden niets tegen elkaar totdat CIRCUMPLAUDO

51


ze bij het nieuwe huisje van Sijmen waren aangekomen. Binnen pakte Theodora de tas uit Sijmens handen en hing de klok eigenhandig op aan het haakje waar een soortgelijke klok van Tante Lee had gehangen. Ze dronken koffie. “Vanmiddag moet ik naar de kapper,” zei Theodora. “Wassen, verven en kleuren. Wekelijks laat ik het bijwerken. Andere dames zitten dan ook te wachten en dan praten we over van alles. Zij gaan met hun man mee op reis naar Dubai, Sjanghai en Singapore en krijgen mooie kleren en dure sieraden. Maar ik zit thuis want mijn man reist niet. In zijn vrije tijd leest hij boeken of gaat hij tennissen. Niet bij een club, maar ergens op een baan met een houten kleedhokje erbij.” En zo passeerden ook verhalen over de pedicure, het bijna dagelijkse theedrinken met andere dames, getrouwd met advocaten en doktoren, tassenwinkels en schoenenboutiques het gehoor van Sijmen. Geen woord over moeder, geen enkele belangstelling voor de moeilijke tijd die Sijmen aan het overwinnen was of voor zijn nieuwe huis. Theodora was uitgepraat. Ze stond op, gaf haar broer een kus en zei: “Met jou kan ik altijd zo fijn praten!” en trippelde weg op haar hoge hakken, die ze met een elegante armzwaai uitdeed en achterin haar auto gooide voordat ze instapte en met licht-gierende banden wegreed. Na de lunch waste hij alles af en toen hij bijna klaar was zag hij de viskar van Pim over de brug heen zwenken. Willem, Bertus en Lodi keken nu thuis op de klok omdat ze over tien minuten naar het dorpsplein moesten. Dat wist Sijmen zeker! Toen hij thuis kwam na het vis eten belde een buurvrouw aan met een schotel warme stoofperen. “Ik heb ze zelf maar laten sudderen, dan kun je ze meteen opeten.” Zondag ging hij weer trouw naar de kerk. Mensen knikten hem vriendelijk toe. Sommigen kwamen op hem af en schudden hem de hand of sloegen hem op de schouder. Of fluisterden: “We zijn 52

CIRCUMPLAUDO


zo blij dat je er weer bent, jongen!” “Waar was je toen ik je zo nodig had?” dacht Sijmen vaak bij zichzelf. “Zolang het goed gaat is het dorp een veilige haven,” had de man op het bankje gezegd. Maar bij tegenslag kun je alles verliezen, besefte Sijmen nu. “Heeft de Here wel een Playstation 3?” had een jongetje van acht jaar laatst aan de dominee gevraagd toen hij met de andere kinderen terugkwam uit de nevendienst en voor de gemeente moest vertellen wat ze daar gehoord hadden. Sijmen lachte erom, net als alle andere kerkgangers. Hij had vroeger nooit zulk speelgoed gehad en hij maalde er ook niet meer om. Alleen zijn fiets zou hij wel mee naar de hemel willen nemen.

Het verhaal De banneling werd al eerder in het meinummer van 2008 gepubliceerd. Bovenstaande is een herziene en aanzienlijk uitgebreide versie van dat verhaal.

CIRCUMPLAUDO

53


Kortgeleden verschenen

Titel: Lover’s lane en andere verhalen over liefde, reizen en eenzaamheid

Auteur: Anthonie van de Wardt Aantal pagina’s: 212 Uitgever: Elikser ISBN: 9789089542564 Prijs: € 16,50 54

CIRCUMPLAUDO


Kortgeleden verschenen

Titel: In alles eenzaam Auteur: Patricia Vlasman Aantal pagina’s: 224 Uitgever: Artemis & Co ISBN: 9789047201571 Prijs: € 18,95

CIRCUMPLAUDO

55


Kortgeleden verschenen

Titel: Ik vond de site beter… Auteur: Argibald Aantal pagina’s: 106 Uitgever: Xtra Bestel bij de webshop van Zone 5300 Prijs: € 9,90

56

CIRCUMPLAUDO


Alle jaarboeken zijn verkrijgbaar bij www.unibook.com

CIRCUMPLAUDO

57


58

CIRCUMPLAUDO


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.