4 minute read

JULIUS STIBBE Zinspeling

De zoekend-tastende, maar trefzekere kunst van Julius Stibbe ‘Ik wil het allemaal gaan uitproberen’

Kunst en levensbeschouwing, esthetiek en spiritualiteit: ze willen allebei iets anders. De een wil de zinnen strelen, de ander de vraag naar zin openhouden. Maar beide spreken ze tot de ziel. En wie goed luistert, hoort dat ook de kunst – spelenderwijze en meestal onbedoeld – een uitzicht op zin opent. Dit fenomeen verkennen we in deze rubriek. Dat doen we aan de hand van jonge kunstenaars die nu al klassiek zijn. Deze keer aandacht voor schilder Julius Stibbe.

TEKST ERIC CORSIUS BEELD JONATHAN DE WAART

“Zolang ik maar kan schilderen...” Zo drukt de jonge schilder Julius Stibbe (1995) zijn passie uit voor zijn vak. Hij zegt met deze woorden niet alleen, dat de kunst zijn element is. Hij wil ook zijn voorkeur onderstrepen voor de discipline van het schilderen. Het is ook een conservatieve stellingname, aangezien de schilderkunst in de loop van de twintigste eeuw haar positie als koningin der beeldende kunsten heeft moeten prijsgeven – door de opkomst van de fotografie, maar vooral door de concurrentie van nieuwe kunstvormen, zoals de installatiekunst, de performance en de conceptuele kunst.

Die behoudende stellingname blijkt vooral uit Stibbes werk zelf, dat duidelijk staat in de traditie van de schilderkunst uit het begin van de twintigste eeuw.

Zich bedienend van traditionele technieken schept hij doeken, die herinneren aan expressionisme, fauvisme en hier en daar zelfs aan magisch realisme.

Zijn werk is innemend door de organische vormtaal en de kleurenpracht. Het is kunst zonder pretenties en statements, waaraan is af te zien dat de kunstenaar heeft genoten van het maakproces. Kunst omwille van de kunst, niet meer en niet minder.

ASSOCIATIEF EN SPEELS

Dat pretentieloze blijkt ook uit de titels die zijn werken hebben en die verwijzen naar heel dagelijkse, herkenbare verschijnselen en ervaringen: Maandagochtend, De Knie, Jij en Ik, Aan het strand, Zonsopgang, Blokje Om. Ironisch bedoeld is het niet, wel associatief en speels. De intensiteit is er niet minder om, zoals in Jij, dat een tedere liefdesverklaring lijkt te zijn. Lijkt... Want het is hachelijk om Stibbes werken te willen interpreteren. Zelf zegt hij dat hij de toeschouwer graag alle ruimte laat om zelf zijn werken te interpreteren. Het pretentieloze van zijn werk hangt ook samen met dit vermijden van opdringerigheid. Het ontstaansproces heeft bij hem een associatief karakter. De schilder gaat intuïtief te werk, tegelijk spontaan en geconcentreerd, bijna contemplatief. Hij grijpt de momenten van ingeving aan, maar gunt zichzelf ook alle tijd. Hij laat als het ware de tijd zelf haar werk doen. Hij geeft zich over aan zijn inspiratie, maar durft ook te twijfelen en te aarzelen. Zo laat hij een schilderij soms voor een langere periode rusten, om na een zekere tijd de draad weer op te pakken. Tot het einde blijft onbeslist, of het werk nu af is of niet. Gedurende het maakproces kan de kunstenaar nog van richting veranderen. Hij laat zich leiden door voortschrijdend inzicht en schrikt niet terug voor een voortdurende staat van voorlopigheid.

OVERDADIG KARAKTER

Des te opvallender is dat het eindresultaat op het doek desondanks een harmonisch en sereen geheel is, waarin alle puzzelstukjes in elkaar vallen. Stibbe lijkt het bewust ‘onaffe’ van tijdgenoten te vermijden. De ruimte die Stibbe aan zijn kijkers geeft, om zijn werk te duiden en ‘in te vullen’, komt, anders dan bij sommige collega’s, niet tot stand door het opgeven van raadsels of door het onthouden van informatie. Hij schept geen brokstukken of torso’s. Het is in tegendeel de rijkdom en het overdadige karakter van zijn werk, die ons als kijker laat associëren, wegdromen en nadenken:

de rijkdom en overdaad van vormen en kleuren, de rijkdom en overdaad aan mogelijke betekenissen. Anders gezegd: terwijl sommige hedendaagse schilders ons ontregelen en provoceren door uiterste abstractie of een mystieke leegte, brengt Stibbe ons juist van slag door ons overvloed voor te schotelen. Voor zover de ogenschijnlijke pretentieloze Stibbe in de media iets over zichzelf loslaat, laat hij blijken dat hij ook zichzelf als kunstenaar beschouwt als work in progress en dat hij zich ook bewust overlevert aan een ontwikkelings- en leerproces. Hoe succesvol hij ook is, ja: gevierd en gelauwerd, hij is allesbehalve ‘gevestigd’. Enkele jaren geleden nam hij bijvoorbeeld deel aan het project De Torenkamer van Vondel CS en Radio 4. Hierbij kreeg elke week een andere kunstenaar de ruimte en de tijd, om zich artistiek uit te leven in een kleine ruimte op de bovenste verdieping van het culturele centrum in het Vondelpark in Amsterdam. Stibbe nam de uitnodiging tot deze retraite aan. Hij zag het als een uitdaging om een kant van zichzelf te ontdekken en te ontwikkelen, die hij lang bewust had laten liggen: het tekenen. Zijn motto daarbij: “Potlood, stift, verf, krijt, ik wil het allemaal gaan uitproberen!”

OPEN EN NIEUWSGIERIG

Een belijdenis van openheid en nieuwsgierigheid, die een mooie aanvulling is op de ogenschijnlijk monomane uitspraak, waarmee ik dit artikel begon. Een ‘statement’ van een jonge kunstenaar die zichzelf, zijn vak en de wereld wil ontdekken. Des te tragischer is het, dat Stibbe met veel collega’s en leeftijdsgenoten in het bijzonder te kampen heeft met de gevolgen van de huidige pandemie en de ermee gepaard gaande beperkingen. Ontwikkeling en creativiteit, in de kunst en daarbuiten, vragen om ruimte: ruimte om netwerken aan te knopen, om je vleugels uit te slaan, om onbekend terrein te verkennen. Dat is de generatie van Stibbe momenteel niet gegund. Er dreigt voor ons allemaal daardoor een waardevolle bron op te drogen.

This article is from: