

A Bekijk de plaatjes. Weet je hoe deze vervoermiddelen heten? En hoe wordt de bestuurder eigenlijk genoemd?
B Schrijf ook op waaraan je deze vormen van openbaar vervoer herkent. Rijdt het voertuig bijvoorbeeld op rails? Kunnen er veel mensen mee? Stopt het vaak?
C Vergelijk de plaatjes. Bespreek met elkaar de overkomsten en verschillen tussen de vervoermiddelen.
Vervoermiddel:
Bestuurder:
Dit voertuig herken je aan:
Er zijn verschillende soorten vervoerbewijzen. Vaak wordt de OV-chipkaart gebruikt. Met een OV-chipkaart kun je door heel Nederland reizen met bijna alle vervoermiddelen. Houd je kaart bij je als je met de bus of trein reist.
Met deze papieren kaart gaan we de volgende les oefenen.
In de volgende les vertellen we je hoe je je OV-chipkaart kunt gebruiken. Hoe werkt dat eigenlijk, reizen met de bus?
Let op: Dit is niet je echte kaart!