Bol& Teelt

Emissiebeperking: belangrijker dan ooit
SOIL-SET® verbetert het wortelstelsel
Teler mag lelies niet beschermen
SOIL-SET® verbetert het wortelstelsel
Teler mag lelies niet beschermen
Met aangescherpte richtlijnen voor bijvoorbeeld stikstof en het beperken van toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen wordt de bollenteelt complexer. En ook rechtszaken die door omwonenden worden aangespannen om de lelieteelt te weren, maken het er niet makkelijker op.
Binnen dat veld is het aan ons, om samen met u als teler, de juiste antwoorden te vinden. Het goede nieuws is dat we daar al langere tijd vol op inzetten. In deze Bol&Teelt leest u er over. Bijvoorbeeld hoe we kunnen bemesten met slimme meststoffen, hoe we met biostimulant SOIL-SET® de plant weerbaarder maken en over mogelijkheden om onkruiden te beheersen met houtvezels. U ziet, wij nemen onze verantwoordelijkheid hierin.
Emissiebeperking staat hoog op onze agenda. En als we de handen ineenslaan kunnen we succesvol zijn. In het artikel over emissiebeperking zetten we een aantal zaken op een rij. Met wat mij betreft een mooie conclusie: minder emissie is onze gezamenlijke missie.
Dennis Meijaard Directeur Business Unit Bloembollen
Loonbedrijf Van Dun Koplopers in loonwerk
Houtvezel in strijd tegen onkruid 4 8 12
SOIL-SET® verbetert het wortelstelsel
06 Samen in de coöperatie In gesprek met Bram Mulder en Dennis Meijaard
07 Fabrikant aan het woord DCM
10 Teeltuitdaging Limburgse rechtszaak lelieteelt
11 Product, veiligheid en innovatie
Op pad met Thijs Wester
16
14 Techniek en toekomst Emissiebeperking: belangrijker dan ooit
18 Een team van specialisten Maak kennis met Lieke Busschops en Paul Vennik
19 Product, veiligheid en innovatie
: Bol&Teelt is een uitgave van Agrifirm-GMN Redactie Joyce de Vries, Agrifirm-GMN Tekstbijdragen Peter van den Boomen, Henk Ritter, Arjo van den Heuvel, Gerbrant Schilder, Jan Ties Malda, Floris van Beek, Stendert Schilder, Bram Mulder, Allan Visser, Thomas Verburg, Paul Andela, Siebe Seepma, Interviews en tekstredactie Douwe Soepboer, Tim van Boxtel, Joyce de Vries Ontwerp en opmaak Menno Verheij, Reach Brand Storytellers Fotografie Lieke van Grinsven, Joyce de Vries, Istockphoto Drukwerk Damen Drukkers.
Loonbedrijf van Dun, Rutten, Espel en Dronten
Loonbedrijf van Dun bestaat sinds 1985 en heeft de afgelopen veertig jaar een sterke naam en reputatie opgebouwd in de Noordoostpolder, maar ook daarbuiten. Wat betreft de teelt van bloembollen is er de afgelopen jaren een hechte samenwerking ontstaan met Agrifirm-GMN. Frank van Dun (Loonbedrijf van Dun) en John Vriend (Agrifirm-GMN) vertellen over wat deze samenwerking bijzonder maakt en vooral over hoe de teler hiervan de voordelen plukt.
V‘Van een professioneel loonbedrijf mag u wat verwachten. Uiteraard qua materiaal en medewerkers, maar ook op het gebied van nieuwe loonwerkdiensten…’. Zo begint de tekst op de website van het loonbedrijf. Ruim veertig jaar geleden was dat nog toekomstmuziek. Kees van Dun die niet boer kon worden op het bedrijf van zijn ouders, besloot daarom zijn eigen loonbedrijf te starten. Met een oude tractor van zijn vader en een drainspuit legt hij zich toe op het doorspuiten van drains. De rest is min of meer geschiedenis.
Misschien wel de belangrijkste kracht van Van Dun is dat het bedrijf de kansen grijpt die er zijn. Voorop willen lopen. Frank daarover: “Vanaf eind vorige eeuw nam de mechanisatie enorm toe. Machines werden almaar groter en geavanceerder. Die machines vragen om een zekere schaalgrootte. Dat biedt kansen die wij graag benutten.”
Teler, Van Dun en Agrifirm-GMN
Loonbedrijf Van Dun richt zich niet specifiek op de bollentelers. Het is een allround loonbedrijf dat zowel grondverzet als loonwerk voor de akkerbouwer, veehouder en bollenteler doet.
Het maakt dat het bedrijf een jaar rond werk kan bieden aan 35 vaste medewerkers. Maar bloembollen nemen wel een speciale plek in. John Vriend daarover: “De bollenteelt heeft zich de afgelopen decennia over grote delen van Nederland verspreid. Telers uit de oorspronkelijke bollengebieden gingen verder kijken naar grond en mogelijkheden. Voor de dagelijkse verzorging van de teelt is externe hulp van groot belang. Voor het planten en oogsten, en natuurlijk voor de gewasverzorging. En juist bij dit laatste vinden de teler, Agrifirm-GMN en Van Dun elkaar.” John vervolgt: “Samen met de telers stellen de adviseurs van Agrifirm-GMN de adviezen op. Een-op-een worden die adviezen gecommuniceerd richting Van Dun die de uitvoering verzorgt.” Frank: “Deze aanpak heeft grote voordelen. Het stelt ons in staat te investeren in capaciteit en door de grotere volumes zijn er nauwelijks nog restanten van middelen. Dat levert voordelen op in zowel kosten als middelengebruik. Het is echt een winwinsituatie.”
Zevenmaal Agrifac Combo
Het volume aan hectares maakt dat Van
Dun qua spuitcapaciteit flinke pieken aankan. Inmiddels beschikt het bedrijf over zeven zelfrijdende Agrifac Combo’s elk met 46 meter werkbreedte. Voor een nog beter en veiliger spuitresultaat is Van Dun een paar jaar terug gaan werken met een verlaagde spuitboom met een dopafstand van 25 centimeter waarbij standaard 400 liter water wordt gebruikt. John daarover: “In de praktijk zien we dat we het soms met minder goede middelen en/of lagere doseringen moeten zien te redden. Juist dan is het nog belangrijker om middelenkeuze, spuitmoment en spuittechniek optimaal op elkaar af te stemmen. Door het intensieve contact in de driehoek teler, adviseur en loonwerker lukt dit heel goed.” Frank sluit aan: “Bijkomend voordeel is dat mijn broers Rick en Niels regelmatig op de spuit zijn te vinden. Niels verzorgt bovendien de planning. Hij kent alle percelen. Dat helpt om de spuitmomenten te optimaliseren.”
Buiten de regio
Het ondernemende karakter van Van Dun is ook in andere delen van Nederland zichtbaar. Met de opkomst van de lelieteelt in Oost-Nederland werd hen gevraagd
naar mogelijkheden om daar het rooien te verzorgen. Kees van Dun pakte toentertijd de handschoen op. En tot op de dag van vandaag is Van Dun op meerdere plaatsen in Oost-Nederland aan het werk, vaak voor een periode van een week of
zes. Materiaal blijft tijdens die periode op locatie terwijl personeel dagelijks heen en weer pendelt. Een ander voorbeeld van een ontwikkeling waarbij AgrifirmGMN Van Dun wist te vinden, was met de Ecorobotix precisiespuiten. Frank van
Loonbedrijf van Dun BV Loonbedrijf van Dun is een familiebedrijf opgericht door Kees van Dun. Tegenwoordig staat er een toonaangevend allround loonbedrijf met vestigingen in Espel, Rutten en Dronten en 35 vaste medewerkers. “We doen het met ons zevenen”, stelt Frank van Dun. “Mijn ouders zijn nog volop actief en daarnaast bouwen we met vier broers en een zus verder aan het bedrijf. Elk met eigen taken en verantwoordelijkheden. Dat gaat perfect.”
Dun hierover: “Agrifirm-GMN was door de producent benaderd. Aan ons vroegen ze of wij de Ecorobotix in de praktijk wilden testen.” John sluit aan: “Dan merk je dat Van Dun altijd openstaat voor innovaties en dat ze net als wij koploper willen zijn. Dat daarna tientallen Ecorobotix zijn aangeschaft door telers in de polder is natuurlijk prachtig.”
Dat doen waar je goed in bent De vraag naar loonwerk blijft toenemen. Frank daarover: “De bollenteler die op meerdere plekken actief is, heeft natuurlijk behoefte aan een loonwerker die op locatie het werk kan doen. Die trend zien we ook bij akkerbouwers. De technologie ontwikkelt zich in hoog tempo waarop bij de teler de vraag zich aandient: “Blijf ik bepaalde zaken zelf doen, of besteed ik ze uit?” Ook John ziet die trend, zeker op het terrein van spuitwerk. “Kwekers met wat oudere spuiten, denken er nu echt over na. Blijf ik het zelf doen? Of moet ik binnen mijn bedrijf iemand opleiden? En wil ik überhaupt nog zo’n investering doen? Ikzelf denk dat de constructie zoals we die met Van Dun hebben een ideaal antwoord kan zijn op de actuele ontwikkelingen. Waarbij iedereen doet waar hij goed in is.” Of zoals Van Dun schrijft op de eigen website: “Van een professioneel loonbedrijf mag u wat verwachten. Uiteraard qua materiaal en medewerkers, maar ook op het gebied van nieuwe loonwerkdiensten”.
Op de foto: Frank van Dun
Bram Mulder en Dennis Meijaard
In de Duin- en Bollenstreek is afgelopen jaar de pilot regiocertificering opgestart. Dit initiatief, aangedragen door Simon Pennings (bollenteler en voorzitter van de KAVB kring Bloembollenstreek), wordt ondersteund door een vijftiental collega bollenkwekers in deze regio. Een belangrijk instrument voor de betrokken telers is benchmarking waarbij data voor bemesting en gewasbescherming met elkaar worden gedeeld en vergeleken. Maar er is meer nodig vonden Delphy, Greenport Duin- en Bollenstreek, KAVB en Agrifirm-GMN. Zij gingen in gesprek met elkaar met als uitkomst een gezamenlijk convenant gericht op het verminderen van de milieu-impact.
Dennis Meijaard en Bram Mulder zijn hierbij vanuit Agrifirm-GMN nauw betrokken.
H“Het project regiocertificering, dat door telers is geïnitieerd, is een goed voorbeeld van de bereidheid van onze sector om emissie van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen naar het grond- en oppervlaktewater te beperken” vertelt Dennis. “Dat we een dergelijk initiatief met Agrifirm-GMN ondersteunen, dat spreekt voor zich. Want net als bij de telers zijn onze doelen gericht op een economische én ecologische duurzame teelt. Ook geloven we in een regionale aanpak. Immers waar bepaalde teelten zich concentreren, is er een grotere kans op pieken in gebruik en dus emissie van stoffen. En natuurlijk hebben we onze eigen verantwoordelijkheid. Met dit convenant geven we daar invulling aan.”
Bram sluit daarbij aan: “Dit convenant is voor mij als adviseur en voor mijn collega’s, een belangrijk handvat voor de gesprekken
aan de keukentafel. Effectiviteit, zowel teelttechnisch als economisch, is en blijft de basis. Maar daarnaast moet er in het advies ruimte zijn om het te hebben over stoffen die als kritisch worden gezien voor de waterkwaliteit en voor de milieu-impact. Dit convenant helpt hierin. Ik wil daarbij aantekenen dat er altijd sprake zal zijn van maatwerk op basis van bedrijfsspecifieke omstandigheden.”
Intentieverklaring
Het getekende convenant is allereerst een intentieverklaring van vier partijen actief binnen de sector. Ondanks dat er geen harde doelen in worden genoemd, is het zeker niet vrijblijvend. Dennis licht toe: “Daarbij past ons wel enige bescheidenheid. De kweker staat aan het roer en bepaalt uiteindelijk. Wij stellen ons dienend op, wij moeten ervoor zorgen dat we de teler die informatie en alternatieven
aan kunnen bieden die bijdragen aan minder milieu-impact. Bram vervolgt: “Het is belangrijk dat wij als adviseurs goed zijn geïnformeerd over nieuwe middelen maar ook over mogelijkheden om bijvoorbeeld met nieuwe spuittechnieken en aanvullende maatregelen emissie van middelen te voorkomen. Dankzij ons eigen Expertisecentrum Bloembollenteelt, zijn we steeds beter in staat om gericht onderzoek te doen. Dat helpt ons enorm.”
Initiatief van de telers
Dennis tot slot: “Ik zie dit convenant als een logische stap op een weg die we al waren ingeslagen. Wat ik heel mooi vind, is dat het voortkomt uit een initiatief van telers. Want we kunnen met elkaar nog zoveel willen. Uiteindelijk moeten veranderingen altijd vanuit het veld worden gedragen. En dat gebeurt hier.”
In NV-gebieden krijgen telers het steeds moeilijker. De stikstofregels zijn streng, terwijl de behoefte aan een vitaal en weerbaar gewas blijft. Zeker op zandgrond –waar voeding snel uitspoelt – is dat een uitdaging. “Toch is het mogelijk om ook daar bollen van topkwaliteit te telen,” zegt André de Ridder van DCM. Zijn advies: stuur aan de voorkant van de teelt. Een sterke bol begint bij de basis.
“Zand houdt geen voeding of water vast,” legt André uit. “Het is net als steenwol. Geef je niet gericht voeding, dan red je het niet. Maar het kán wel, zeker als je het slim aanpakt.”
Stikstof bij planten: wel of niet?
Steeds vaker overwegen telers om stikstof bij het planten weg te laten. “Dat lijkt de makkelijkste weg vanwege de eisen rond stikstof. Maar uit meerjarige proeven blijkt: geef je 30 kilo stikstof aan de voorkant, dan krijg je méér opbrengst én een betere bolinhoud. En die inhoud is bepalend voor vitaliteit, nu én later.” Volgens André willen telers ook op zand bollen van topkwaliteit telen. “En dat kan, maar dan moet je gericht sturen. Vergelijk het met tomaten op steenwol: zonder de juiste voeding krijg je ‘wasserbommen’. Bij bollen werkt het net zo. De timing van voeding is cruciaal.”
Organische mest en mineraal organische producten van DCM
Organische producten leveren meer dan alleen NPK: ook calcium en sporenelementen. Die komen juist in de
winter vrij, precies wanneer de bol zich ondergronds ontwikkelt. DCM speelt daarop in. “Deze granulaten bevatten onder andere snel werkende mineralen en deels organische voedingsstoffen voor de pas geplante bollen. Ideaal voor november tot januari, de periode waarin het naleverend vermogen van zandgrond laag is, terwijl de bol zich juist ontwikkelt. Doordat het uit reststromen bestaat, is het bovendien duurzaam. De samenstelling van de organische grondstoffen zorgt voor een redelijk constante vrijgave tot in het vroege voorjaar.”
DCM Mix 5 en de fosfaatvrije variant NK zijn beide verkrijgbaar in minigran-korrelvorm en daardoor breedwerpig én op bed toepasbaar. “Omdat een deel van de stikstof uit organische reststoffen komt, is de bijtelling geen 100% maar 78%,” licht André toe.
Meeropbrengst en rust in de teelt
Telers zien met deze aanpak 3 tot 7 procent meer opbrengst, sterkere wortels en een betere bolinhoud. Uit droge-stofanalyse blijkt dat elementen als ijzer, mangaan en calcium in hogere mate aanwezig zijn. “Stuur aan de voorkant,” besluit André. “Dan hoeft er tijdens de teelt minder te gebeuren en houd je een vitaal gewas over.”
Om 10.00 uur ’s ochtends meld ik mij bij het Expertisecentrum Bloembollenteelt in Breezand, waar ik word verwelkomd door Thijs Wester, projectleider bij het Expertisecentrum Bloembollenteelt. Thijs is hier verantwoordelijk voor het opzetten van de proeven en de bijbehorende schema’s. Zijn werkdag begon al uren eerder; nu neemt hij even een korte koffiepauze. Daarna gaan we samen op pad voor een rondje langs de werkzaamheden die op dat moment plaatsvinden.
IIn het Expertisecentrum zien we een collega bezig met het tellen van narcissenbollen. “Deze bollen zijn bestemd voor warmwaterbehandelingsproeven in het komende seizoen,” legt Thijs uit. “Tegenwoordig gebeurt dat niet meer met de hand, maar via weegschalen die direct gekoppeld zijn aan laptops. Zo worden de gegevens meteen verwerkt en ontstaat er een betrouwbaar overzicht.”
We lopen door naar het proefveld met calla’s. “De afgelopen weken hebben we
flink last gehad van onkruid, dus zijn we druk bezig geweest met wieden,” vertelt Thijs. “Dit is een grotere proef gericht op bladvitaliteit en biostimulanten. We kijken hier nauwkeurig naar verschillen in groei en ontwikkeling na diverse behandelingen.”
Het werk van het Expertisecentrum speelt zich af op meerdere locaties. Terwijl Thijs wat documenten aflevert, laat hij mij gelijk het nieuwe galmijt-lab zien dat op 22
augustus werd geopend. “Hier kunnen we nog meer en beter onderzoek doen naar galmijt,” zegt hij.Veel tijd om stil te staan is er niet, dus stappen we weer in de auto richting het proefveld aan de Balgweg in Breezand. Op de locatie aan de Balgweg staan onder andere virus-, vuur-, biostimulanten- en onkruidproeven, maar ook diverse bemestingsproeven. Daarnaast ligt er een lelie-demo van WUR. In totaal gaat het om 22 proeven, goed voor 623 kleine proefveldjes.
Proefvelden onderhouden
Het is een warme dag – 25 graden in de volle zon – en dat maakt het onderhouden van een proefveld een uitdaging. “Bij bespuitingen dragen we altijd een volledig pak met masker en hoofdkap. Daarom moeten we goed plannen, zodat het optimale moment voor het gewas én de uitvoerder wordt gekozen,” legt Thijs uit. Op het veld graaft hij met een schep een rij lelies uit. “Ik bekijk de beworteling en eventuele opvallende kenmerken aan
bol en wortels, maak foto’s en noteer mijn bevindingen. Terug op het Expertisecentrum koppel ik dit terug aan WUR.”
Kennis en resultaten
Op de terugweg naar de auto lopen we een laatste rondje langs de WUR-demo om nog eens goed alles te bekijken en daarna sluiten we deze dag af. Vandaag heeft goed laten zien hoeveel aspecten het werk op het Expertisecentrum Bloembollenteelt heeft en hoeveel er achter de
schermen gebeurt om kennis en resultaten richting praktijk te brengen.
Wat zijn de gevolgen
lelieteelt?
Een belangrijke gerechtelijke uitspraak voor de lelieteelt: een teler uit het Limburgse Maasbree mag tot en met 2028 geen gewasbeschermingsmiddelen meer gebruiken op zijn perceel. De korte afstand tussen de akker en de omwonenden en de mogelijke gezondheidsrisico’s van de middelen gaven de doorslag.
Een groep omwonenden stapte naar de rechtbank Limburg voor een kort geding. Ze vroegen om een verbod op het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen voor de teler vanwege de gezondheidsrisico’s voor henzelf en hun kinderen. De rechter legde de teler dat verbod op. De teler ging in beroep, waarna het gerechtshof ’s-Hertogenbosch eind juli uitspraak deed. Wederom kreeg de teler een verbod opgelegd, geldend tot en met 2028. De teler gebruikt toegestane gewasbeschermingsmiddelen op zijn perceel van 6 hectare. Het probleem zit hem echter in de procedure die bepaalt of de middelen zijn toegestaan. De risico’s op neurodegeneratieve ziekten, zoals Parkinson en Alzheimer, en ontwikkelingsstoornissen bij kinderen worden daarin niet meegenomen. De te
gebruiken middelen leveren volgens de in de zaak geraadpleegde deskundigen wel een potentieel gevaar op voor deze aandoeningen. De rechter liet dit zwaar wegen, in combinatie met de de kleine afstand tussen het akker en de omwonenden. Sommige woonhuizen liggen op 10 tot 30 meter van de lelies.
Impact van de zaak
Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak voor andere lelietelers? Lambert Polinder, omgevingsjurist bij Agrifirm Exlan, legt uit dat deze zaak specifiek is, maar toch impact heeft. “Specifieke factoren zoals de afstand tot de omwonenden zijn heel belangrijk voor deze uitspraak, maar deze zaak zal anderen toch inspireren. Het is de vraag wat in een andere situatie en met andere omstandigheden het oordeel wordt.”
De rechter legde de teler een verbod tot en met 2028 op, met het idee dat een bodemprocedure of nauwkeurige onderzoeken in de tussentijd wetenschappelijk uitsluitsel kunnen geven over de gezondheidsrisico’s van de gewasbeschermingsmiddelen.
In gesprek met de buren
De teler heeft veel gedaan om de omwonenden tegemoet te komen.
Hij wilde onder meer een buffer aanleggen tussen zijn perceel en de buren. Die sloegen dat aanbod echter af. Lambert adviseert desalniettemin om altijd in gesprek te gaan met de bezwaarmakers. “Je moet als teler daarnaast blijven zoeken naar verbetermogelijkheden en als sector blijven communiceren over hoeveel je al doet en hoeveel minder middelen je gebruikt. We zijn namelijk echt op de goede weg, maar moeten ons ook blijven ontwikkelen in kennis en techniek om gewasbeschermingsmiddelen nog efficiënter in te zetten. Het is voor ons als sector tevens belangrijk om af te wegen: moeten we zo dicht op een woonwijk willen telen?”
Of de teler tegen de uitspraak in cassatie gaat en of er een bodemprocedure wordt gestart, is op het moment van schrijven nog onbekend.
Agrifirm-GMN onderzoekt de bestrijding van galmijt met een laag zuurstofgehalte, beter bekend als ULO. De focus ligt daarbij op effectiviteit én gewasveiligheid. Tot voor kort was niet duidelijk of ULO-toepassingen tijdens de bloemaanleg in de bol risico’s konden geven in de broeierij of op de groeikracht van partijen op langere termijn.
Om dit goed te toetsen zijn in januari extra proeven uitgevoerd met bollen van het Zuidelijk Halfrond. Zo konden verschillende tulpen in bloemaanleg, van stadium P1 tot G, worden behandeld. Zowel één als twee behandelingen zijn toegepast, in samenwerking met Besseling Group (Blokker) en B&L Tulips (Ursem).
De resultaten zijn positief. In geen van de behandelingen zijn afwijkingen in de bloemontwikkeling waargenomen. Ook liet het behandelde plantgoed in mei geen verschillen zien in de ontwikkeling van de groeipunten. Dit bevestigt de mogelijkheden van ULO als veilige en duurzame oplossing. In de praktijk kiezen veel bedrijven met ULO-faciliteiten er nu nog voor om pas vanaf stadium G te behandelen. Toch zijn er al vroege toepassingen gedaan die de onderzoeksresultaten onderstrepen. Daarmee groeit het vertrouwen dat ULO in 2026 breed inzetbaar is.
Vanaf 1 juli 2026 wordt het gebruik van een gesloten vulsysteem (Closed Transfer System, CTS) verplicht bij het vullen van spuitapparatuur (ook bolbehandeling) met gewasbeschermingsmiddelen in verpakkingen van 1 tot 20 liter.
Met een CTS sluit u de verpakking direct aan op de spuit, waardoor morsen en spatten worden voorkomen en de verpakking automatisch wordt uitgespoeld. Dit zorgt voor meer veiligheid voor de gebruiker en minder belasting van het milieu. Daarnaast maakt de uniforme easyconnect-dop het systeem
eenvoudig in gebruik en geschikt voor een brede range aan middelen.
Hoewel de verplichting pas in 2026 ingaat, wordt telers en loonwerkers aangeraden om in 2025 al te starten met de overstap. Zo kunt u wennen aan de nieuwe werkwijze en zeker zijn dat uw apparatuur tijdig is aangepast. Voor meer informatie en vragen kunt u contact opnemen met uw adviseur.
Vrijwel elke lelieteler is inmiddels bekend met het product SOIL-SET®. Het wordt breed toegepast om de vitaliteit van de bodem te versterken met impact op de groei en weerbaarheid van de plant. Daarnaast worden nu ook de eerste ervaringen met SOIL-SET® opgedaan in zomer- en voorjaarsbloeiers. Jan Ties Malda (Cebeco Agro) vertelt er in dit artikel meer over.
SSOIL-SET® is ontwikkeld door het Amerikaanse bedrijf Alltech. Dit familiebedrijf, opgericht in 1980, begon toen als bierbrouwer. En zoals bekend zijn bij het brouwen van bier fermentatieprocessen van belang. Die kennis van fermentatie* wilde het bedrijf op zeker moment breder in gaan zetten. Uiteindelijk heeft dit geleid tot producten voor zowel de veehouderij gericht op een verbeterde opname en omzetting van veevoer, als tot producten voor de land- en tuinbouw. Één van die producten is SOIL-SET®. Het bedrijf is nog altijd een familiebedrijf met een breed productportfolio. Kijk voor meer informatie op de website www.alltech.com.
Om de werking van SOIL-SET® goed te kunnen begrijpen, is het allereerst nodig om wat meer te weten over het bodemleven. Jan Ties legt uit: “In de bodem is een breed spectrum van bacteriën, schimmels en andere levende organismen actief, ieder met een eigen functie. Deze organismen kunnen zowel positief als negatief impact hebben op de teelt. Een bacterie waarvan bekend is dat deze een positief effect heeft op de gewenste samenstelling en kwaliteit van het bodemleven is de Lactobacillus. Alltech wist een methode te ontwikkelen om Lactobacillus bacteriën onder gecontroleerde omstandigheden te fermenteren waardoor er een groot aantal reststoffen ontstaat waaronder vitamines, mineralen, enzymen nicotinamiden, aminozuren en metabolieten. De combinatie van die stoffen beïnvloedt de rhizosfeer van de plant op verschillende manieren. In SOIL-SET® zit dus niet de
(levende) bacterie, maar de reststoffen die ontstaan na fermentatie*.”
De rhizosfeer
Rhizo is het Griekse woord voor wortel. Rhizosfeer is daarom het best te vertalen als de omgeving rondom het wortelstelsel. Daarbij is altijd sprake van interactie tussen het wortelgestel en de bodem. De rhizosfeer is hierdoor altijd aan verandering onderhevig en verandert ook van teelt tot teelt. De laatste jaren komt hier steeds meer aandacht voor.
”Een gezonde bodem heeft een uitgebalanceerd profiel, met onder andere een sterke populatie van nuttige micro-organismen, een evenwichtige pH en direct beschikbare vocht en voedingsstoffen.”
Door middel van organisch materiaal wordt de microbiologie in de bodem gestimuleerd, het is zelfs de voeding voor het bodemleven. Hierover is al veel bekend. Maar dat dit verder kan worden geoptimaliseerd, daarmee wordt pas de laatste jaren meer ervaring opgedaan. Jan Ties: “Telers zijn inmiddels bekend met producten als Vivisol en Terra Fertiel die het bodemleven op basis van bijvoorbeeld bacteriën, gisten en schimmels verbeteren en de rhizosfeer versterken. SOIL-SET® kan worden gezien als een
aanvulling hierop. Belangrijk om vast te stellen is dat er sprake moet zijn van een goede balans in de bodem. Het kan zelfs zo zijn dat verschillende producten die je toevoegt aan de bodem elkaars werking verminderen of zelfs neutraliseren. Kortom, de rhizosfeer vraagt om balans.”
Inzet in lelies door dompeling
Al in 2018 werd Agrifirm benaderd door Alltech met hun product SOIL-SET® Natuurlijk kan een dergelijk product op papier goed werken. Maar de praktijk is weerbarstig. Daarom was aanvullend praktijkonderzoek noodzakelijk. Veel kansen voor het product werden in eerste instantie toegedacht aan de pootgoedteelt, bijvoorbeeld om de schilkwaliteit te verbeteren. Maar de beste resultaten werden in de eerste proeven gevonden in suikerbieten en bloembollen (lelies). De jaren daarna is er door het Expertisecentrum Bloembollenteelt veel aanvullend onderzoek gedaan. Één van de belangrijkste uitkomsten was dat het inwerken van de combinatie Terra Fertiel (op basis van schimmels, bacteriën en gisten) met SOILSET® (gefermenteerd bacteriepreparaat)
niet of nauwelijks meerwaarde gaf. Een gecombineerde bodemtoepassing van SOIL-SET® en bodemleven bleek te leiden tot ongewenste concurrentie. Vanaf dat moment, vanaf 2021, is besloten om SOIL-SET® te gaan testen in het dompelbad. Uiteindelijk hebben die proeven voor een doorbraak gezorgd. Deze gescheiden toepassing van SOIL-SET® en Terra Fertiel liet een significant hogere opbrengst zien. SOIL-SET® kan zich goed handhaven op de bol en het bodemleven kan zich hierdoor extra goed ontwikkelen. SOIL-SET® dient zo, ook na verloop van tijd, als belangrijke voedingsbodem voor het bodemleven. Ook in de jaren daarna toonden de proeven opnieuw de meerwaarde van deze toepassing. Op basis hiervan past het merendeel van de lelietelers SOIL-SET® standaard toe in het dompelbad.
Fungiciden nog altijd nodig
Een middel als SOIL-SET® mag niet worden gezien als een vervanging van fungiciden. Die blijven vooralsnog hard nodig om schimmelziekten als Pythium, Rhizoctonia en Botrytis afdoende te
“Het kan zelfs zo zijn dat verschillende producten die je toevoegt aan de bodem elkaars werking verminderen of zelfs neutraliseren.”
Jan Ties Malda, Cebeco Agro
Hyacint en tulp
Naast toepassing van SOIL-SET® in lelies wordt het ook in toenemende mate in de praktijk gebruikt in de teelt van hyacinten. En verder wordt het product momenteel in de tulpenteelt getest.
beheersen. Het belang van SOIL-SET® en andere biostimulanten is te zorgen voor een bodemomgeving waarin de plant zich sterk en weerbaar kan ontwikkelen.
Jan Ties Malda tot slot: “Een gezonde en weerbare plant is minder gevoelig voor stress. Alleen al om die reden is het belangrijk dat we als sector openstaan voor nieuwe producten en middelen om de plant beter te voeden en te versterken. Vanuit Cebeco Agro zijn we daar dagelijks mee bezig. Gericht onderzoek in de bollenteelt is tijdrovend. Dat een product als SOIL-SET® toch relatief snel de weg naar de teler wist te vinden, komt omdat Agrifirm-GMN met het Expertisecentrum Bloembollenteelt een eigen onderzoekscentrum heeft.
Dat is echt een enorm voordeel.”
* Fermentatie is, in de biochemie, het afbreken van biologische materialen tot eenvoudigere stoffen, in afwezigheid van zuurstof. Micro-organismen zoals bacteriën en schimmels staan bekend om hun vermogen organische stoffen te fermenteren, al vindt het ook in sommige dierlijke cellen plaats
Niet alleen in de Bol&Teelt gaat het vaak over het beperken van emissie. Ook bij adviesgesprekken aan de keukentafel is het vaak onderwerp van gesprek. En dat is belangrijk. Want, als we als collectief niet in staat zijn om te voldoen aan de normen en richtlijnen (denk aan de Kaderrichtlijn Water 2027), dan is de kans dat het beschikbare middelenaanbod nog verder wordt beperkt. En daarmee snijden we onszelf in de vingers. Alle reden om te blijven innoveren en nieuwe initiatieven te ontwikkelen.
Drift, afspoeling en uitspoeling
Emissie kan zich op meerdere manieren manifesteren. Tijdens een bespuiting kan door drift werkzame stof terechtkomen buiten het perceel; in de naastgelegen sloot of op het perceel ernaast. De laatste jaren wordt duidelijk dat omwonenden van met name bollenpercelen hiervoor steeds minder begrip kunnen opbrengen. Vooral lelietelers ervaren in toenemende mate weerstand tegen hun teelt. Ze krijgen te maken met bezwaren van bewoners en ook met kostbare en tijdrovende rechtszaken. Naast drift is emissie mogelijk door afspoeling en uitspoeling naar het grondwater en oppervlaktewater. De verschillende vormen van emissie via lucht en bodem leiden er gezamenlijk toe dat er (tijdelijk) normen, zoals de Kaderichtlijn Water, overschreden kunnen worden. Alle reden dus om elke vorm van emissie zoveel mogelijk te beperken.
Onderzoek naar pendimethalin in Duin- en Bollenstreek
2027 is een cruciaal jaar voor de Kaderrichtlijn Water (KRW), zie ook tekstkader, bron Informatiepunt Leefomgeving. Voor telers in Nederland is de uitdaging groot door de veelal intensieve en geconcentreerde manier van landbouw. Zoals ook in de Duinen Bollenstreek waar voornamelijk tulpen worden geteeld met mogelijke pieken in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Om daar meer inzicht in te krijgen, is in 2023 gestart met de meerjarige pilot emissie pendimethalin, opgezet door Delphy en het Hoogheemraadschap Rijnland. (Eerder in de Bol&Teelt en via onze website is hieraan aandacht besteed.)
De verhoogde concentraties van pendimethalin (Stomp® en Wing® P) kort na toepassingen, gemeten door het waterschap, waren de directe aanleiding voor deze pilot. Kern van het onderzoek is om vast te stellen of het mogelijk is om de (piek)emissie richting het oppervlaktewater te beperken tot een niveau binnen de KRW. Dit onderzoek heeft de afgelopen jaren veel opgeleverd. We weten inmiddels dat emissie grotendeels is te voorkomen door te kiezen voor een teeltvrije zone en met toevoeging van een hulpstof die drift helpt voorkomen. Als aanvulling daarop is recent ervaring opgedaan met een grove spuitdop. Dat blijkt effectief. Al die inspanningen hebben ertoe geleid dat we ruim binnen de toelatingsnorm blijven (zoals die geregeld is voor het etiket). Maar er vindt nog altijd een (beperkte) tijdelijke over-
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn die op 22 december 2000 van kracht werd. De doelstellingen van de KRW ondersteunen het realiseren en behouden van schoon en gezond oppervlaktewater en grondwater. De Europese lidstaten hebben gezamenlijk afgesproken dat uiterlijk in 2027 een goede toestand bereikt moet zijn.
schrijding plaats die mogelijk tot problemen kan leiden met de strenge KRW.
Verder beperken emissie
Waar liggen kansen en mogelijkheden? Onderstaand zetten we de belangrijkste op een rij:
Kritische stoffen
Europees wordt water gemonitord op de mogelijke aanwezigheid van schadelijke stoffen voor mens, dier en milieu. Waar overschrijdingen plaatsvinden, bestaat de kans op vergaande maatregelen en zelfs het intrekken van toelatingen. Voor Agrifirm-GMN reden om elk middel en elke stof duidelijk te labelen inzake milieubelasting en mogelijke kans op overschrijding van normen. Waar voorheen vooral gekeken werd naar effectiviteit van het middel (het is immers toegelaten en dus veilig) is het nu vooral ook een overweging om te kiezen voor een middel dat veiliger is met minder of geen risico’s of overschrijdingen richting omgeving. Steeds vaker zullen de adviseurs van Agrifirm-GMN deze overwegingen in de adviezen laten doorklinken.
Investeren in spuittechniek
In de februari-editie van Bol&Teelt kwamen Jarno van der Wereld van Worldflower BV en Mark Teeuwen van Teeuwen & Zn. BV uit Breezand uitgebreid aan het woord met hun verhaal om emissie te beperken door te investeren in spuittechniek. Jarno met een kappenspuit en Mark met een nieuwe zelfrijdende spuit met BB leap techniek (pulserende doppen). Het zijn voorbeelden van telers die alles op alles willen zetten om drift te voorkomen. Het zijn soms forse investeringen, maar ontzettend belangrijk voor een gezonde toekomst. Bedenk daarbij dat qua wetgeving de normen, vooral na 2020, almaar stringenter worden. Steeds meer
middelen vallen in hoge driftreductieklassen van 95 procent en zelfs nog hoger. Het is belangrijk daar goed op voorbereid te zijn. Laat u zich daarover goed informeren, zeker als u twijfelt aan de mogelijkheden (of beperkingen) van uw huidige spuit.
Investeren in kennis
Spuiten is vakwerk met tal van randvoorwaarden die het succes van een bespuiting en de kansen op emissie bepalen. Denk aan nieuwe spuittechnieken, doppenkeuze, spuitdruk en vooral ook de weersomstandigheden en natuurlijk kennis van de middelen die worden ingezet. Dit alles is een gezamenlijke verantwoordelijkheid waarbij telers op het terrein van teelttechniek en de inzet van (nieuwe) middelen op Agrifirm-GMN kunnen en mogen rekenen.
Bufferzone van drie meter
De teeltvrije zone leidt regelmatig tot discussies. Wanneer een meter en wanneer drie meter en vanaf welk punt dan te meten?
Daar zijn richtlijnen voor. Bedenk echter te allen tijde dat hoe dichter langs de sloot wordt gespoten, des te groter de kans is op emissie en dus ook op overschrijding van gestelde normen. Overweeg daarom om altijd drie meter aan te houden, zelfs al is dat niet wettelijk verplicht. En besef dat er ook buiten die afstand nog emissie kan plaatsvinden als gevolg van wind, een te fijne dop en/of een te hoge spuitdruk.
Samenvattend
De Kaderrichtlijn 2027 zal (wederom) impact hebben op de landen tuinbouw, en zeker ook op de bollenteelt die al flink onder een vergrootglas ligt. Het is belangrijk dat telers zich bewust zijn van een eigen verantwoordelijkheid. Overschrijdingen van normen in het oppervlaktewater kunnen grote gevolgen hebben voor de sector als geheel. Het is daarom belangrijk om te blijven innoveren en elke mogelijkheid aan te grijpen om emissie te minimaliseren. De juiste spuittechniek, de inzet van wellicht andere middelen en het hanteren van een bufferzone helpen daarbij. Minstens zo belangrijk is het om kennis met elkaar te delen, bijvoorbeeld door via benchmarking keuzes en volumes van middelen te vergelijken. En elkaar te wijzen op een gezamenlijke verantwoordelijkheid om al het mogelijke te doen. Het is geen gemakkelijke opgave, maar wel een opgave waar we als Agrifirm-GMN samen met de telers voor willen gaan. Want minder emissie is een gezamenlijke missie.
Welke rol kan houtvezel spelen als duurzame toepassing in de strijd tegen onkruid?
Gewasbeschermingsmiddelen liggen steeds heviger onder vuur. Het houtvezelproduct Greenfibre® vormt een veelbelovend duurzaam alternatief. Maar hoe werkt dit in de praktijk? Agrifirm-GMN-adviseurs Bram Mulder en Jan Warmerdam testen de innovatie met verschillende kwekers en delen de eerste bevindingen.
Agrifirm-GMN is doorlopend op zoek naar alternatieven om de verduurzaming in de bollenteelt verder te helpen. We testen de verschillende beschikbare opties uit om te kijken of ze in de praktijk daadwerkelijk goed hun werk doen, waarbij we ook rekening houden met de gevraagde investering. Onze kennis neemt door deze ervaringen toe, waarna we gerichtere adviezen kunnen geven aan onze klanten. Zo is het mechanisch wieden van onkruid een mogelijkheid die we onderzoeken. Een ander interessante optie is om het duurzame Greenfibre® toe te passen als mulchlaag.
Veelbelovende resultaten
In veel teeltsectoren wordt het al volop gebruikt, maar in de bollenteelt is het nog relatief nieuw. Greenfibre®
is een biologisch gecertificeerd houtvezelproduct, afkomstig uit verantwoord beheerde bossen. Door dit product gelijkmatig over geplante bedden te verdelen ontstaat een onkruidwerende laag. De laag verhardt tot een koek, die het onkruid verstikt zonder de ontwikkeling van het gewas te belemmeren.
Uit de onderzoeken die de studiegroep Duurzame Bollenteelt eerder al deed met kennisinstellingen Vertify en Delphy kwamen veelbelovende resultaten naar voren. De onkruidonderdrukking lag op hetzelfde niveau als bij de inzet van herbiciden. Agrifirm-GMN is benieuwd naar de toepassing in de praktijk, wat daarbij komt kijken en welke invloed het heeft op de kwaliteit.
Adviseur Bram Mulder is samen met kwekers van onder andere tulpen, narcissen en hyacinten aan het testen. Hij ziet Greenfibre® tot nu toe als een interessant alternatief voor kwekers die geen (bodem)herbiciden willen of kunnen gebruiken. “We hebben een aantal proeven gedaan en het lijkt mogelijk om met Greenfibre® onkruid even effectief te bestrijden en de opbrengst vergelijkbaar te houden.”
Bram leert samen met de kwekers diverse lessen die van waarde zijn voor wie Greenfibre® wil gebruiken. “Je moet Greenfibre® bijvoorbeeld zo snel mogelijk opbrengen om te voorkomen dat het onkruid kans krijgt om te ontkiemen. Ook de timing bij het strooien van kunstmest is van groot belang om de
meststoffen goed door de houtvezellaag heen te spoelen.” In het pad wordt geen houtvezel toegepast, maar met behulp van een rolschoffel kunnen ook de paden onkruidvrij gehouden worden.
Combinatie met bodemherbiciden
Een andere optie is de combinatie tussen de traditionele beschermingsmiddelen en het innovatieve houtvezelproduct. Agrifirm-GMN-adviseur Jan Warmerdam onderzoekt dat alternatief in de praktijk. Hij neemt de proef op de som met een kweker in Julianadorp. “Op een halve hectare Zantedeschia. Doordat het zomerteelt is, ontkiemen de onkruiden gedurende de hele zomer. Dat is heel vervelend en zorgt voor hoge wiedkosten. Greenfibre® kan in combinatie met
bodemherbiciden een interessante oplossing zijn.” De tussenmeting is veelbelovend. “We zien tot nu toe een veel lagere onkruiddruk. Die is zelfs bijna nihil.”
Wat doet de kwaliteit?
Het is de vraag wat het eindresultaat is van de test. Hoe goed is de broeikwaliteit?
“We hebben temperatuurloggers geïnstalleerd in gebieden zonder en met Greenfibre®. Daardoor kunnen we de verschillen goed aantonen. We zien dat de temperatuur bij de delen met Greenfibre® iets lager is. We moeten afwachten tot volgend voorjaar voordat we conclusies kunnen trekken over de uiteindelijke opbrengst”, vertelt Jan. De kwaliteit staat natuurlijk voorop. “De kweker hoeft nu minder te wieden op
die halve hectare en dat is heel mooi, maar de kwaliteit van het product is het belangrijkst.”
Afgelopen jaren heeft de sector ook al gewerkt aan ontwikkelingen om het materiaal mechanisch op te brengen: Agro Techniek maakte in opdracht van JUB Holland een machine om het houtvezelproduct over de bedden te verdelen, wat nu voor kwekers kan worden uitgevoerd door Loonbedrijf Gebr. de Groot.
Advies en begeleiding is in de eerste plaats mensenwerk. Met gepassioneerde medewerkers werken we voortdurend aan onze dienstverlening. Lieke Busschops is commercieel medewerker binnendienst en Paul Vennik is adviseur bloembollen bij Agrifirm-GMN.
Lieke Busschops Geen dag is hetzelfde
Sinds kort versterkt Lieke Busschop het team van Agrifirm-GMN als commercieel medewerker binnendienst (COBI). Ze woont in Enkhuizen en is moeder van twee kinderen. Een achtergrond in de bloembollen heeft ze niet, maar dat ziet ze juist als een voordeel. “Starten in een sector die nieuw voor je is, blijft een uitdaging, maar daar hou ik van,” vertelt Lieke. Na haar studie Vrijetijdsmanagement in Leiden werkte ze in het toerisme. “Ik begon bij een kaasmakerij, waar ik rondleidingen gaf in meerdere talen en evenementen organiseerde. Daarna werd ik operationsmanager bij een vliegschool en later werkte ik in de buitendienst bij een zakelijk reisbureau.” Die ervaring komt nu goed van pas. “Wat ik als operationsmanager leuk vond – het regelen en organiseren – kan ik hier combineren met klantcontact. Dat maakt mijn werk heel afwisselend.” Bij Agrifirm-GMN houdt Lieke zich bezig met uiteenlopende taken: van het organiseren van licentiebijeenkomsten en het recyclen van bloembollennetten tot het verwerken van monsters en het ondersteunen van klanten met GMN Crop. “Het is fijn dat ik mijn ervaring kan inzetten en tegelijk veel kan leren over de sector. Geen dag is hetzelfde en dat maakt dit werk zo leuk.”
Paul Vennik Het voelt goed om weer terug te zijn
Sinds 1 mei is Paul Vennik gestart als adviseur bloembollen bij Agrifirm-GMN in Voorhout. “Ik ben geboren in Heiloo, opgegroeid in Egmond en via mijn oom al jong in de bollen gerold,” vertelt hij. “Ik deed daar gewasbescherming en bemesting en volgde de opleiding bloembollenteelt in Hoorn.”
Zijn carrière bracht hem de hele wereld over: Australië, Amerika, Engeland en Peru. “Ik heb van alles gedaan, van teler tot general manager. Het was een prachtige ervaring om in zoveel landen te werken en van dichtbij te zien hoe verschillend telers met hun gewassen omgaan.” Toch koos Paul later voor een verrassende wending. “Ik wilde geen spijt hebben van dingen die ik niet geprobeerd had, dus ben ik naar de toneelschool in Londen gegaan. Acteren is nog steeds mijn passie.”
Tijdens de pandemie keerde hij terug naar Nederland, waar hij acteerwerk deed in films, series en reclames. “Maar de bollen bleven trekken. Toen ik deze vacature bij Agrifirm-GMN zag, wist ik meteen: dit is wat ik wil. Het is fijn dat ik mijn passie kan combineren met werk dat ik zó leuk vind. En het voelt goed om weer terug te zijn in de sector waar het ooit begon.”
Agrifirm-GMN is de specialist in de bloembollenteelt met een groot aantal teeltadviseurs en (gewas)specialisten. Op de website www.agrifirmgmn.nl/over-ons/onze-adviseurs/ maakt u kennis met hen.
De galmijt veroorzaakt steeds meer schade in de bloembollenteelt, met name in tulpen. Om dit probleem beter te begrijpen én te bestrijden, is bij het Expertisecentrum Bloembollenteelt een nieuw galmijt-lab geopend.
De afgelopen jaren is al veel kennis opgebouwd. Zo weten we dat de gevoeligheid van galmijt verschilt per ontwikkelingsstadium en afhankelijk is van de omstandigheden. Daarnaast is uitgebreid onderzoek gedaan naar de gevoeligheid van de galmijt voor verschillende stoffen. Voor enkele stoffen zijn goede resultaten behaald en ook de gewasveiligheid is daarbij onderzocht. Ook de bestrijding met laag zuurstof (ULO) is verder uitgediept. Daarbij gaat het zowel om het optimaliseren van het regime als om onderzoek naar de veiligheid van toepassing in verschillende ontwikkelingsstadia van de bol.
Het nieuwe lab maakt het mogelijk om deze inzichten verder te verdiepen en gericht te testen onder gecontroleerde omstandigheden. Het doel: een duurzame en betrouwbare aanpak die telers toekomstperspectief biedt.
Meer weten? Scan de QR-code en lees het volledige artikel.
Onze bloembollenklanten hebben in korte tijd een indrukwekkende prestatie geleverd: de milieubelastingspunten zijn sinds 2022 met ruim 58% gedaald. Een halvering die laat zien dat telers samen echt verschil maken. Dankzij slimme keuzes in middelengebruik, het toepassen van innovatieve technieken en het delen van kennis in de praktijk is de impact op het milieu aanzienlijk teruggebracht. Dit resultaat onderstreept niet alleen de kracht van samenwerking, maar ook de wil van onze sector om te verduurzamen.
Een prestatie om trots op te zijn en een stevige basis om de komende jaren nog verdere stappen te zetten richting een toekomstbestendige teelt.
Meer weten? Scan de QR-code en lees het volledige artikel.
Botanische naam: Freesia
Familie: Iridaceae (lissenfamilie)
Oorspronkelijke afkomst: Zuid-Afrika
Freesia is een knolgewas uit de lissenfamilie dat oorspronkelijk voorkomt in ZuidAfrika, vooral in de Kaapregio. De plant is vernoemd naar de Duitse botanicus Friedrich Heinrich Theodor Freese, een vriend van de ontdekker Christian Ecklon. Freesia’s zijn verwant aan onder meer Crocosmia en Gladiolus. De bloemen staan bekend om hun elegante trechtervorm en sterke geur. Ze bloeien in trossen die meestal aan één kant van de gebogen bloeistengel verschijnen. Afhankelijk van de cultivar zijn er bloemen in wit, geel, oranje, roze, rood, paars en blauw, vaak met contrasterende tinten in de keel. Het grasachtige blad is smal en rechtopstaand. Freesia’s groeien uit knolachtige structuren (cormen) die elk seizoen nieuwe broedknolletjes vormen. Hierdoor kan de plant zich relatief snel vermeerderen. Sinds de 19e eeuw is freesia in Europa populair als sierbloem en later ook als snijbloem. Tegenwoordig behoort zij tot de belangrijkste handelsgewassen binnen de bloembollensector. Dankzij de rijke geur en lange houdbaarheid in de vaas is freesia nog steeds geliefd in boeketten en wordt zij vaak geassocieerd met vriendschap en onschuld.