Ruimte en Wonen #3 2018

Page 1


Inhoud De kunst van het loslaten

Onderzoek naar nieuwe partnerschappen

THEMA  INCLUSIEVE STAD

Van gebouw naar gebied

Inclusief ontwikkelen

28

48

Reportage over inclusieve wijken en dorpen

38

Reportage over woonvorm 50 plussers

ARTIKELEN

INTERVIEWS

EN VERDER

6

Inclusieve stad revisited Maurits de Hoog

18

Interview met Hilde Blank Directeur AM concepts

2 Hoofdredactioneel Leo Pols en Evamarije Smit

80

Doorgeschoten focus Over kwetsbare welvaart

Hester van Buren Voorzitter raad van bestuur Rochdale

68

Hoe woont Nederland? Stadsklooster: samen voor de wijk

90

Recensie De kracht van het ontwerp

100 Winnaars en verliezers van de energietransitie Koen Straver en Michiel Hulshof 118 Lokaal loyaal aan Groningse grond Hieke T. van der Kloet

Marja Appelman Directeur woningmarkt min. BZK Hassan Najja Directeur-bestuurder SOR 110 Interview met Joop Mulder

1

126 Column Annemiek Rijckenberg


De inclusieve stad Meer mensen moeten in Nederland gaan merken dat het goed gaat. Dat zei koning Willem-Alexander tijdens zijn troonrede afgelopen september in de Ridderzaal. Per saldo gaan huishoudens in Nederland er volgens de koning wel op vooruit, maar hij benadrukte wel een paar keer dat iedereen dat ook daadwerkelijk moet gaan merken. In dat laatste zit de crux. Met de welvaart in algemene zin zit het wel goed in ­Nederland. Maar ‘voelt’ iedereen dat wel. Hoe wordt die welvaart verdeeld en hoe zit het met welzijn?

Meer mensen moeten in Nederland gaan merken dat het goed gaat” 2

Met steden in Nederland gaat het goed. De afgelopen decennia is de stad populair geworden bij alle leeftijdsgroepen. De binnensteden zijn verbouwd en de openbare ruimte opgeknapt. Het stadstoerisme neemt toe. Het zelfvertrouwen van stadsbesturen groeit. De nieuwe uitleg stagneert en voor nieuwe woningen worden nu locaties gezocht in de stad. Alle voorspellingen gaan ervan uit dat de stad voorlopig populair blijft. Maar merkt iedereen wel dat het zo goed gaat? Een inclusieve stad is een stedelijke gemeenschap waarin iedereen meedoet en ook mee kan doen. Dat ontstaat niet vanzelf. Er zijn problemen met kwetsbare inwoners en inwoners die niet zozeer zelf kwetsbaar zijn, maar bij anderen broosheid blootleggen. In een bepaalde mate is de stad altijd al (selectief) inclusief geweest en in alle steden en alle tijden tref je groepen die niet kunnen


HOOFDREDACTIONEEL

meekomen. Maurits de Hoog schrijft een beeldend verhaal langs een paar lange lijnen in de Hollandse stadsgeschiedenis en kijkt vooruit. Wordt de stad exclusiever? De stad wordt zeker dichter en de bevolking verandert. Ruimtelijke afwegingen bij nieuwbouw en bestaande bouw veranderen omdat we ouder worden, de babyboomgeneratie verdwijnt en de energievoorziening verandert. De ruimtelijke afweging wordt complexer wanneer de stad voller en multicultureler wordt. Hoe verdeel je bij die afweging de lusten en lasten? Wat daarbij helpt is het goed in beeld brengen van dat verdelingsvraagstuk zoals Harry Lintsen betoogt. Meten is weten. Hij legt uit hoe de monitor brede welvaart nuttig is voor stedenbouwkundigen, planners en beleidsmakers. De inclusieve stad komt ook van onderop. Wendy Tan onderzoekt de energieke samenleving in de stad. Welke burgers bouwen mee

aan hun leefomgeving? Tan onderzoekt burgerinitiatieven en vraagt zich af hoe de geactiveerde burger kan bijdragen aan democratie en stadsontwikkeling. Ook Netty van Triest en DaniÍlle Harkes onderzoeken dit met voorbeelden en experimenten in wijken. Wat is de beste omgeving om oud te worden? Wat kunnen we leren van gebiedsgerichte aanpakken en welke nieuwe varianten zie je ontstaan? En de toekomst? De stad komt zonder gas. De energietransitie is door de discussie over het Groningse gas wel versneld, maar met de klimaattafels blijft het een erg technisch en abstract verhaal. Dat moet veranderen volgens Koen Straver en Michiel Hulshof: het sociale aspect van de energietransitie moet meer aandacht krijgen, anders betalen straks kwetsbare groepen de prijs van de energietransitie. Inclusiviteit raakt ook de sociale huursector. Joeri

3

Zandvliet, Paul Doevendans en Dave Havermans laten zien dat huurdersparticipatie bijdraagt aan een inclusieve leefomgeving. Het faciliteren van huurdersorganisaties heeft echter ook een keerzijde: zijn nemen de ambtelijke taal over van de corporatie waardoor bewoners zich niet vertegenwoordigd voelen. De afstand en verwijdering tussen commissies van huurders en de echte bewoners neemt toe. Des te interessanter het gesprek tussen ontwikkelaar AM, twee corporaties en het Rijk te lezen: voor eerst maken ze kennis en delen hun visie op de inclusieve stad waarbij ze elkaar hard nodig hebben.

Leo Pols Gasthoofdredacteur Planbureau voor de Leefomgeving Evamarije Smit Conceptmanager Ruimte en Wonen


Auteurs Aan dit nummer werkten mee:

Like Bijlsma, Planbureau voor de Leefomgeving

Paul Doevedans, Atrivé

John Grin, Universiteit van Amsterdam

Daniëlle Harkes, Aedes-Actiz Kenniscentrum

Dave Havermans, Atrivé

Maurits de Hoog, Gemeente Amsterdam

Michiel Hulshof, Tertium

Hieke van der Kloet, Hanzehogeschool Groningen

Harry Lintsen, TU/e

4


RUIMTE + WONEN NETWERK

Floor Olijve, Gemeente Groningen

Leo Pols, Planbureau voor de Leefomgeving

Annemiek Rijckenberg, Zelfstandig adviseur stedelijke ontwikkeling

Jan Pieter Smits, TU/e en CBS

Evamarije Smit, Aeneas Media

Koen Straver, ECN

Wendy Tan, WUR en Høgskulen på Vestlandet

Netty van Triest, Platform 31

Frank Veraart, TU/e

Joeri Zandvliet, Atrivé

David van Zelm van Eldik, Ministerie van BZK

Joost Zonneveld, Journalist onderzoeker

5


Stadsontwikkeling op Kanaleneiland, Utrecht. FOTO: EVAMARIJE SMIT

Collectieve krachtinspan­ ning nodig om dreigende uitsluitings- en verdringingsprocessen om te buigen 6


In Theater CarrÊ speelde deze zomer Het Pauperparadijs, naar de gelijknamige bestseller van Suzanna Jansen. Jansen reconstrueerde haar familiegeschiedenis en stuitte daarbij op weeshuizen en gevangenissen in de grote steden, gestichten in Veenhuizen, psychiatrische ziekenhuizen in de binnenduinrand, om uiteindelijk terecht te komen in de tuindorpen in Amsterdam-Noord. Het is een geschiedenis vol goed bedoelde, maar vaak mislukte beschavings- en heropvoedingsexperimenten, gericht op groepen mensen in de steden, die niet zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien en niet in staat zijn om die situatie te veranderen. Tekst Maurits de Hoog

7


INCLUSIEVE STAD

I

n alle steden – en vooral de snel groeiende – tref je die groepen aan. Hoe daarmee om te gaan? Hoe een inclusieve stad vorm te geven? De grote trends van liberalisering en globalisering trekken sinds de jaren ’90 een zware wissel op de kwaliteit van de stad. Veel steden worden juist exclusiever. Het debat kan aan scherpte winnen door een paar lange lijnen in de Hollandse stadsgeschiedenis in kaart te brengen. Ik focus daarbij op ­A msterdam. Blader je de befaamde Atlas van Fouquet uit 1774 door met de ‘voornaamste gebouwen en gezigten der stad Amsterdam’ dan tref je behalve stadhuis, beurs, poorten, torens en kerken een onwaarschijnlijke reeks weeshuizen, ouderencomplexen, gasthuizen en werkinrichtingen aan. Iedere gezindte kende zijn eigen instellingen voor de opvang van wezen en ouderen, of het nu ging om de gereformeerde, lutherse, joodse, Waalse of katholieke gemeenschap in de stad. Veel vermogende burgers bestemden een deel van hun nalatenschap voor deze instellingen of voor het stichten van hofjes voor ouderen. De stedelijke overheid exploiteerde daarnaast een reeks algemene zorginstellingen, zoals de twee Huiszittenhuizen (voedselbanken avant la lettre) en vier ‘ziekenhuizen’ (gasthuis, dolhuis, pesthuis en leprozenhuis).

woordige Academie van Bouwkunst, het Amsterdammuseum, het Paleis van Justitie, Maison Descartes en de Hermitage hadden vergelijkbare functies. Op het eerste gezicht lijkt het 17de eeuwse Amsterdam zo een bij uitstek inclusieve stad. Lang niet iedereen had echter zomaar toegang tot deze instellingen. Van belang hierbij is het onderscheid tussen de burgers van de stad, de overige inwoners en de omvangrijke groep migranten. Burger of poorter werd je door geboorte of huwelijk of door je in te kopen. Een ruwe schatting is dat circa 25 % van de bevolking in de 17de eeuw daadwerkelijk poorter was. Het poorterschap gaf het recht op aansluiting bij een gilde, op het uitoefenen van publieke ambten én op gebruik van de stedelijke instellingen. Eind 16de eeuw werden die rechten verder aangescherpt. Het Burgerweeshuis werd bijvoorbeeld alleen toegankelijk voor kinderen, van wie de ouders minstens zeven jaar poorter waren geweest. Vondelingen en wezen van niet-poorters konden terecht in het in 1660 gebouwde Aalmoezeniersweeshuis. In 1680 verbleven daar maar liefst 1300 kinderen. Voor de toelating tot kerkelijke zorginstellingen en voor ondersteuning in de vorm van bedeling golden vergelijkbare regels. Voor voedsel en turf kon je bijvoorbeeld alleen terecht bij één van de stedelijke Huiszittenhuizen als je minimaal drie jaar poorter was. Simon Schama duidt dit fenomeen – doorbordurend op Norbert Elias – in zijn analyse van de Nederlandse cultuur in de Gouden Eeuw aan met de begrippen ‘insiders’ en ‘outsiders’. Veel van de outsiders hadden in feite geen toegang tot de zorginstellingen. Daarbij ging het om grote aantallen mensen. Amsterdam groeide sterk; van circa 30.000 inwoners in 1585, 60.000

De instellingen zijn inderdaad voorname, grote gebouwen. De meeste zijn gebouwd in het begin van de 17de eeuw. Sommige functioneren nog steeds als ouderencomplex, maar de meeste hebben andere functies gekregen. Het Maagdenhuis aan het Spui en de gebouwen rond de Oudemanhuispoort worden nu gebruikt door de Universiteit van Amsterdam, maar werden gebouwd als weeshuis en ouderencomplex. De tegen-

8


THEMA HIER INVULLEN

“Dat zal schuren, niet in het minst in cultureel opzicht’’ MAURITS DE HOOG 9


in 1600 en 175.000 in 1650 naar zo’n 230.000 in 1700. Vanuit Vlaanderen, Spanje en Frankrijk kwamen veel politieke en religieuze vluchtelingen naar de stad, maar de groei werd vooral veroorzaakt door binnenlandse migratie en door migratie vanuit de landen rond de Noordzee en de Oostzee en vanuit de Duitse staten. Rond 1650 bestond de Amsterdamse bevolking voor 39% uit autochtonen, voor 23% uit binnenlandse immigranten en voor 38% uit buitenlandse immigranten. Voor de hele zeventiende eeuw berekende Erika Kuijpers op basis van de beschikbare registers een immigratiestroom van minstens 330.000 tot mogelijk 425.000 personen. Veel van deze vaak jonge immigranten verbleven maar tijdelijk in Amsterdam. Na verloop van tijd keerden ze terug, namen dienst op de vloot of trokken verder naar andere steden. Vanwege de hoge prijs kon slechts een klein deel van de immigranten het poorterschap kopen. Een veel groter deel vormde een stedelijke onderklasse van dienstmeiden, varensgezellen en losse arbeiders, die op de golven van groei en stagnatie meer of minder succesvol waren op de arbeidsmarkt. Een sterke ruimtelijke uitsplitsing hoorde daar bij. De nieuwe grachtengordel was het domein van de nieuwe stedelijke elite. De Jordaan kende een gemengde opbouw met veel ambachtelijke bedrijvigheid en die typische opbouw van het bouwblok met een hiërarchie van openbare ruimten en welstandsklassen: grachten, dwarsstraten, parallelstraten, stegen en hofjes. De haveneilanden aan de oostzijde van de stad vormden werelden op zichzelf. Hier was het aandeel migranten het hoogst. Buiten de muren ontwikkelden zich eind 16de, begin 17de eeuw uitgestrekte voorsteden, die later opgeslokt werden in de stadsuitbreiding. Dit waren vast geen idyllische tuinengebieden

met theehuizen en boomgaarden, zoals je die in latere periodes buiten de vestingwal aantreft, maar geïmproviseerde bidonvilles; toevluchtsoorden voor al die outsiders, die in de stad niet aan de bak kwamen.

Beschavingsexperimenten Bijzondere fenomenen in het 17de eeuwse Amsterdam waren het Rasphuis en het Spinhuis. Onder invloed van het pamflet van Coornhert ‘Boeventucht ofte middelen tot mindering der schadelijke ledighgangers’ uit 1587 werden eind 16de eeuw lijfstraffen voor kleine criminelen, zwervers, bedelaars en prostitués afgeschaft en werd er voor gekozen om hen orde en regelmaat bij te brengen door ze aan het werk te zetten. Hoewel Rasphuis en Spinhuis internationale aandacht trokken, verdwenen de ideële motieven in de loop van de tijd naar de achtergrond. Twee eeuwen later werden deze idealen echter nieuw leven ingeblazen door Generaal Johannes van den Bosch. Onder de titel ‘Maatschappij van Weldadigheid’ startte hij in 1818 een ambitieus project waarin hij de bestrijding van de armoede in de grote steden in Nederland koppelde aan de ontginning van woeste grond in de periferie van het land. Meer dan 20.000 ‘crowdfunders’ steunden hem financieel bij de aanleg van de nieuwe kolonie Frederiksoord in Drenthe. Later volgden Wilhelminaoord en Willemsoord. Bedeelden uit de grote steden konden hier een woning en een stuk land krijgen. Door rust, regelmaat en werkervaring zouden zij een zelfstandig leven op kunnen bouwen. Maaltijden, kerkbezoek, leerplicht voor de kinderen en een ziekenfonds hoorden bij het arrangement. Aanvankelijk lukte het maar moeilijk om voldoende kolonisten te vinden. In een

10


INCLUSIEVE STAD

overeenkomst met de regering werd daarom in 1823 vastgelegd dat de steden ook vondelingen en wezen ‘op mogen zenden’ naar de Maatschappij. Alleen al in 1824 en 1825 bereikten 750 kinderen uit het Amsterdamse Aalmoezeniersweeshuis de kolonie. Nadat alle wezen vertrokken waren sloot het uiteindelijk in 1829 zijn deuren. In de opzet van de koloniën werd een strikte hiërarchie gehanteerd. Naast de ‘vrije’ dorpen werden gestichten gebouwd in Veenhuizen en Ommerschans. Na dronkenschap, onzedelijk gedrag of werkweigering volgde overplaatsing naar deze strafkolonies. Bij goed gedrag kon de omgekeerde route gevolgd worden. Geschat wordt dat in de periode 18181921 in totaal circa 80.000 mensen in de koloniën in Drenthe verbleven. Er is een opmerkelijke parallel met de manier waarop in de loop van de 19de eeuw met psychiatrische patiënten werd omgegaan. In 1849 werd in Santpoort ver buiten de stad het eerste ‘psychiatrische gesticht’ in Nederland gebouwd. Het telde aanvankelijk 250 bedden, maar eind 19e eeuw was het aantal patiënten al opgelopen tot 1300. Het gros van hen kwam uit Amsterdam. De behandeling bestond uit ‘rust, reinheid en regelmaat’. Werken op het land rond het gesticht maakte daar een belangrijk onderdeel van uit. Deze succesformule werd in het hele land gekopieerd. Rond 1900 leefden 25.000 patiënten in psychiatrische klinieken buiten de steden. De steden zelf werden zo een stuk exclusiever.

groeispurt. De nieuwe industriële economie is sterker gespreid dan de 17de eeuwse haveneconomie. De groei is ook minder explosief in vergelijking met Engelse of Duitse steden. Desondanks groeit ook Amsterdam snel; van 224.000 inwoners in 1850 naar 510.000 inwoners in 1900. De groei wordt vooral veroorzaakt door binnenlandse migratie, van het platteland naar de steden. Nieuwe woongebieden voor de snel groeiende arbeidersbevolking worden gebouwd buiten de vestingwal. Tegelijkertijd neemt

“Uitgestrekte voorsteden waren toevluchtsoorden voor al die outsiders’’ de bevolkingsdichtheid in de bestaande stad enorm toe. In 1900 worden 5000 kelderwoningen geteld, bewoond door 21.000 personen, vooral in de Jordaan en op de oude haveneilanden. Met uitzondering van enkele filantropische woningbouwexperimenten en het dempen van de meest vervuilde grachten bleef de stad lang het antwoord schuldig op de groei van de nieuwe stedelijke onderklasse. De overheid stelde zich lang faciliterend op. Vanaf eind 19de eeuw kwam onder leiding van de ‘sociaal-liberalen’ de nieuwe basisinfrastructuur van de stad in overheidshanden (waterleiding, energie, riolering, abattoir, parken, openbaar vervoer). Hygiënische en efficiencyoverwegingen speelden hierbij een grote rol.

Nieuwe groei Pas laat in de negentiende eeuw belandt de Nederlandse economie opnieuw in een

11


Inkijkje Asterdorp.

TEKENING BERNARD VAN LAMMEREN ‘ASTERDORP, EEN GESCHIEDENIS VAN VERHEFFING EN VERNEDERING’, 2016

Pas de Woningwet van 1901 markeert een sterkere regulering van de woningmarkt. Zo werd het verplicht voor de steden om uitbreidingsplannen op te stellen en mogelijk om slechte woningen onbewoonbaar te verklaren en te onteigenen. Ook konden woningbouwverenigingen en – later – steden een beroep doen op goedkope leningen voor de bouw van arbeiderswoningen. Het duurde echter nog tot 1920 voor het alge-

meen kiesrecht voor mannen én vrouwen vanaf 25 jaar werd ingevoerd en alle stadsbewoners invloed uit konden oefenen op het stedelijk beleid.

Stadsuitbreidingen versus tuindorpen De sterke groei van de stad in de periode 1900-1960 – van 510.000 naar 870.000 inwoners – gaat anders dan je op het eerste ge-

12


INCLUSIEVE STAD

“Hulp voor probleemgezinnen om nieuwe routines op te bouwen’’ lieren en 27.000 door woningbouwverenigingen en de gemeente. De Spaarndammerbuurt, Zuid, West en de Indische Buurt zijn stoere stedelijke uitbreidingen voor industriearbeiders en voor de nieuwe stedelijke middenklasse. Hier wordt geëxperimenteerd met nieuwe woningplattegronden, blokvormen, openbare ruimte en voorzieningen. De expressieve architectuur van de Amsterdamse School geeft de buurten een sterke identiteit. Sterk afwijkend is de bouw van een reeks tuindorpen, geïnspireerd op ideeën van de Engelse journalist en planner Ebenezer Howard. Zijn voorstel behelst de radicale deconcentratie van snel groeiende metropolen zoals Londen. Nieuwe, zelfvoorzienende ‘Garden Cities’ op een flinke afstand van de centrale stad verenigen de voordelen van stad en platteland: kansen op de arbeidsmarkt, coöperaties, vrijheid, schone lucht, nabijheid van de natuur.

zicht zou verwachten niet gepaard met een nieuwe migratiegolf. De groei wordt vooral veroorzaakt door natuurlijke aanwas. Voor zover sprake is van migratie, dan betreft dit de verhuizing van welgestelden naar nieuwe suburbs in het Gooi en de binnenduinrand en repatriëring vanuit Indonesië. In de stad wordt flink gebouwd. Alleen al tussen 1918 en 1940 zijn 92.000 woningen gerealiseerd, waarvan 65.000 door particu-

Een Tuinstadcommissie onder voorzitterschap van de Amsterdamse SDAP-wethouder De Miranda presenteerde in 1929 een voorstel voor een grote tuinstad in het Gooi. De invloed van Howard bleef echter vooralsnog beperkt tot de bouw van enkele kleine ‘tuindorpen’ op fietsafstand van de stad. In hun opzet refereren ze eerder aan een dorpse

13


in plaats van aan een stedelijke manier van samenleven: woningen in twee tot drie lagen in een groene lay-out met voorzieningen zoals winkels, het verenigingsgebouw en bibliotheek rond een centrale ‘brink’. Juist deze bijzondere woonbuurten worden gebouwd door de gemeente zelf. Realisering van de tuindorpen is bovendien gekoppeld aan de onbewoonbaarverklaring en sloop van de meest verkrotte woningen op de oude haveneilanden. Tussen 1925 en 1940 worden bijna 7.000 woningen onbewoonbaar verklaard en 6.000 gesloopt. Veel probleemgezinnen uit die woningen krijgen een

Tegelijkertijd voeden de sterke groei van de grote steden en pittige bevolkingsprognoses de angst voor het ontstaan van miljoenensteden in het Westen van het land. In het verlengde daarvan wordt in het begin van de jaren ’60 op nationaal niveau een radicaal anti-stedelijk beleid voorbereid. Vooral geïnspireerd door Engelse New Town-experimenten wordt de groei van Amsterdam, maar ook van Rotterdam, Den Haag en Utrecht, afgeleid naar zogenaamde groeikernen, middelgrote steden van 50100.000 inwoners op 20 tot 40 kilometer afstand van de grote steden. De uitbreidingen van Purmerend en Hoorn en de bouw van Lelystad leiden tot een ware exodus uit Amsterdam. Alleen al in 1973 vertrekken 45.000 Amsterdammers naar de omringende kernen. De bevolking van Amsterdam krimpt; uiteindelijk tot 700.000 inwoners in 1984. Dat aantal was ongetwijfeld nog veel lager geweest als zich tegelijkertijd niet veel immigranten in de stad hadden gevestigd. In 1975 was bijvoorbeeld sprake van 20.000 vestigers, waaronder 10.000 Surinamers. In feite was zo sprake van een nieuwe uitsortering: na het vertrek van de welgestelden naar het Gooi en de binnenduinrand in het begin van de eeuw, vertrokken nu de middenklasse en de geschoolde arbeiders naar de groeikernen. De stad werd een goedkoopte-eiland voor laagbetaalden, studenten en immigranten met zeer uiteenlopende culturele achtergronden. 1984 is ook het jaar dat de NDSM, de laatste grote scheepsnieuwbouwwerf, definitief sloot. Daarmee werd in feite afscheid genomen van de industriële stad. Het aantal werkzoekenden steeg in dat jaar tot 70.000, ongeveer 25 % van de beroepsbevolking.

“De steden zelf werden zo een stuk exclusiever’’ nieuwe woning toegewezen in de tuindorpen. Woningopzichteressen helpen hen nieuwe routines op te bouwen. Voor ‘asociale’ of ‘ontoelaatbare’ gezinnen worden bovendien in de jaren ’20 enkele woonscholen gebouwd, zoals het Asterdorp, ook in Amsterdam-Noord. Insluiting en uitsluiting gaan hierin op een merkwaardige manier samen.

Verzorgingsstaat en anti-stedelijk beleid De regeringsdeelname van de SDAP vanaf 1939 en later van de PvdA resulteert in 1947 in de eerste Noodwet Ouderdomsvoorziening. De Algemene Bijstandwet uit 1965 vormt vervolgens het sluitstuk van het bouwwerk van zorgverzekeringen, waar iedereen recht op heeft. Vanaf 1970 maakt huursubsidie een goede woning voor iedereen bereikbaar.

14


INCLUSIEVE STAD Stadsvernieuwing en herwaardering van de stad

ëxperimenteerd met nieuwe vormen van stedelijke vernieuwing. In de ‘wijkaanpak’ wordt ingezet op het benutten van talent, gerichte schuldhulpverlening, investeringen in onderwijs en ondersteuning van burgerinitiatieven. Fysieke ingrepen zijn secundair. Het beeld van een opnieuw inclusieve stad wordt gecompleteerd door grote beleidswijzigingen in de zorg, aangeduid als ‘extramuralisering’. In plaats van psychiatrische patiënten, gehandicapten en ouderen te huisvesten in aparte complexen wordt nu ingezet op een zo groot mogelijke zelfstandigheid; meer of minder intensief begeleid en als onderdeel van het stedelijk leven.

In de jaren ’70 en ’80 lukte het vervolgens door een onvoorstelbare krachtsinspanning om de oude buurten in de binnenstad en de 19de eeuwse gordel grondig te vernieuwen. De slechtste panden maakten tussen 1977 en 1986 plaats voor zo’n 15.000 nieuwbouwwoningen in de sociale sector. Herinrichting van de openbare ruimte, renovatie en nieuwbouw van scholen, winkels en sportvoorzieningen maakten de buurten aantrekkelijk; niet alleen voor de oorspronkelijke bewoners of als startersmilieu, maar ook voor ‘doorstarters’ en ‘blijvers’. Vanaf 1984 nam de bevolkingsomvang weer gestaag toe, tot 730.000 inwoners in 1999. De nieuwe diensteneconomie bood bovendien velen werk. Het werkloosheidspercentage zakte naar 6,8. Tegelijkertijd ontwikkelde de Bijlmer – in de jaren ‘60 bedoeld als het trotse Amsterdamse antwoord op de suburbanisatie en de vraag naar wonen in het groen – zich tot een buurt waar de sociale problemen zich opstapelden. Van een publiek domein was door achterstallig onderhoud, drugscriminaliteit en leegstand nauwelijks meer sprake. Het is in feite miraculeus hoe de Bijlmer door een volgende collectieve krachtsinspanning in de jaren ’90 ‘genormaliseerd’ is. Van de 10.000 woningen in de hoogbouwcomplexen heeft driekwart plaats gemaakt voor nieuwbouw in meer gedifferentieerde woonvormen en prijscategorieën. Ongeveer de helft van de nieuwbouwwoningen wordt bewoond door ‘oorspronkelijke’ Bijlmer-bewoners. Degenen die zich dat niet konden veroorloven, verhuisden naar bestaande woningen in de Indische buurt, Venserpolder of Nieuwendam. Onder andere in deze buurten is in de afgelopen jaren ge-

Internationalisering en exclusiviteit Sinds het begin van deze eeuw is Amsterdam opnieuw sterk gaan groeien. Al een flink aantal jaren komen er jaarlijks 10.000 Amsterdammers bij. Op 1 januari 2018 telde de stad 855.000 inwoners. In de crisis leverden natuurlijke aanwas en binnenlandse migratie de grootste bijdrage aan de groei; de laatste jaren is dat eerder buitenlandse migratie van studenten, expats en vluchtelingen. Alleen al in 2017 vestigden zich 40.000 buitenlanders, terwijl 25.000 inwoners juist naar het buitenland vertrokken. Als dit zo doorzet zal de stad rond 2030 alsnog één miljoen inwoners tellen. De schaarste op de woningmarkt en de koopkrachtige vraag van nieuwe, succesvolle bevolkingsgroepen stuwt de huizenprijzen en de huren in de particuliere sector omhoog. Van een goedkoopte-eiland is al lang geen sprake meer. Jaren geleden constateerde Saskia Sassen dat de internationalisering van de economie in grote wereldsteden leidt tot een scherpe tweedeling op de arbeidsmarkt tussen een welvarende elite en een snel groeiende groep van laagbetaalde werk-

15


Vogelvlucht Frederiksoord en Wilhelminaoord TRESLING EN CO, 1870, DRENTS ARCHIEF.

16


INCLUSIEVE STAD

nemers met tijdelijke contracten en slechte vooruitzichten. Dat gaat in veel steden gepaard met verdringing op de woningmarkt en scherpe tegenstellingen. Dat gebeurt nu ook in Amsterdam en veel andere Nederlandse steden. De recente overheidsbezuinigingen op de zorg voor ouderen, psychiatrische patiënten en de bijstand maken een zelfstandig leven in de stad voor kwetsbare groepen er niet gemakkelijker op. Eenduidige cijfers over het aantal dak- en thuislozen, uitgeprocedeerde asielzoekers en illegalen zijn er vanzelfsprekend niet. Een indicatie vormen de 3750 cliënten, die gebruik maken van de voorzieningen van HVO-Querido, één van de instellingen, die zich op de opvang van deze groepen richt.

Inclusieve steden?

mogelijk moeten maken om te experimenteren met nieuwe formules voor ouderenhuisvesting, zorg en onderwijs, voor tijdelijke woonvormen en dagopvang, voor nieuwe werkgelegenheid en uitbreiding van het voorzieningenpakket en voor een openbare ruimte die betekenis heeft en toegankelijk is voor verschillende groepen. Daarbij doemen meteen allerlei vraagstukken op. Zou je moeten mengen of juist scheiden? Op welke schaal is dat effectief? Op blok-, straat- of buurtniveau? Wat voor rol

“Internationalisering van de economie leidt tot een scherpe tweedeling’’

Zijn er mogelijkheden om tegen deze stroom in te roeien? Als er ergens een kans is om een inclusieve stad vorm te geven is dat in Amsterdam-Noord. In Oud-Noord met de tuindorpen en het IJplein wonen nu zo’n 20.000 mensen. Deze buurten horen tot de armste van de stad. Door de druk op de woningmarkt zullen veel bedrijventerreinen op de Noordelijke IJ-oever er direct omheen van kleur verschieten. Een nieuwe metrolijn en bruggen verbinden Oud-Noord straks met de stad. Over 15 jaar zullen hier in totaal misschien wel 50.000 mensen wonen. Dat zal schuren, niet in het minst in cultureel opzicht.

kunnen organisaties van bewoners, instellingen en bedrijven spelen? Hoe loopt financiering? Wat valt er te leren van Het Pact op Zuid en het vervolg in het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid? En van buitenlandse voorbeelden? Duidelijk is dat opnieuw een collectieve krachtsinspanning nodig is om dreigende uitsluitings- en verdringingsprocessen om te buigen. Hier ligt een uitdagende opgave voor het nieuwe gemeentebestuur. En niet alleen in Amsterdam.

De woningen in de tuindorpen zijn echter voor 90 % in bezit van corporaties en de grond is in erfpacht uitgegeven. De gemeente kan ook eisen stellen aan projectontwikkelaars over de programmering van de nieuwe buurten. Dat zou het juist hier

LEES MEER Lees dit artikel ook online.

17


 INCLUSIEVE STAD

Ontmoeten essentie inclusieve stad Kennisnetwerk Ruimte en Wonen brengt professionals bij elkaar. We vroegen Hilde Blank, directeur Concepts bij AM en initiatiefnemer van de prijsvraag AM I included? met wie ze in gesprek zou willen over de inclusieve stad. Uit ons netwerk diende zich rap interessante gesprekspartners aan, mensen die elkaar ook in de praktijk hard nodig blijken te hebben. Tekst Evamarije Smit

18


Vlnr. Hilde Blank, Hassan Najja, Marja Appelman, Hester van Buren FOTO: MARIEKE WIJNTJES

19


INCLUSIEVE STAD Ieder mens van betekenis

Het gesprek maakt duidelijk dat er in de stad twee tegenovergestelde bewegingen gaande zijn. Enerzijds - en dat is positief!lijken beleidsmakers en bestuurders eindelijk een begin gemaakt te hebben met het integraal benaderen van maatschappelijke opgaven. Zelfs op het hoogste ambtelijke niveau, het Rijk, wordt doelbewust gepraat met mensen die ze eerder nooit spraken. Zowel intern als extern worden muren beslecht. Ook op gemeentelijk niveau wordt hard gewerkt aan nieuwe coalities waarin ook marktpartijen omarmd worden. Aan de voorkant wordt hen gevraagd mede te formuleren wat de opgave is in een bepaalde buurt, wijk of gebied. Op hun beurt komen marktpartijen ook in beweging en zoeken naar nieuwe werk- en financieringsvormen om die inclusieve stad die we graag willen, ook te kunnen bouwen. Ze realiseren zich zelfs dat een nieuwe manier van werken consequenties heeft voor hun bedrijfsvoering en medewerkers. Deze nieuwe dynamiek van integraal denken en aanpakken stemt tot voorzichtige vrolijkheid en leidt in elk geval tot opluchting van de vier gesprekspartners. Anderzijds is de beweging richting segregatie van diverse groepen van de stad nog volop van kracht. Vooral het effect van de Woningwet (2015) wordt in kwetsbare wijken zichtbaar: (volks)buurten die eerder niet te beroerd waren om mensen met een rugzakje als buur op te nemen, raken “verzadigd”. Mensen lijken zich eerder terug te trekken in hun eigen leefwereld met het risico op verdere vereenzaming. De vraag dient zich aan of deze twee bewegingen in de stad van gelijke sterkte zijn, of de eerste genoemde beweging op tijd op gang gekomen is? Kunnen de twee tegenovergestelde krachten -op tijd- met elkaar in balans worden gebracht?

Over wat wordt verstaan onder een inclusieve stad is iedereen het eens: het is een stad met een diversiteit aan bevolkingsgroepen, achtergronden en inkomens. Een plek waar voor iedereen gelijke kansen zijn, met toegang tot scholing en de arbeidsmarkt. De inclusieve stad biedt voorzieningen en activiteiten waarvan bewoners het gevoel hebben dat zij er onderdeel van uitmaken. Gemengde wijken worden gezien als een sleutel om deze inclusie te bewerkstelligen. Hester van Buren, voorzitter van de raad van bestuur van Rochdale is net terug van haar zomervakantie in Latijns Amerika: “Die gemengde buurten moeten we koesteren. Ik ben daar zo trots op; wij hebben de beste slechtste wijken van de wereld”. Directeur-bestuurder van SOR, een Rotterdamse corporatie die ouderen huisvest, Hassan Najja, nuanceert enigszins door aan te dragen niet in maakbare samenlevingen te geloven: “Een inclusieve stad is niet iets is waaraan je mee moet doen. Ik houd niet van maakbare samenlevingen maar ik vind wel dat iedereen mag en mee moet kunnen doen. Dat moet je faciliteren want naar mijn idee heeft ieder mens, man, vrouw, kind of van welke gender dan ook het recht om van betekenis te zijn en vandaaruit in verbinding te staan met anderen”. Hilde Blank is binnen AM bezig om te verkennen wat een ontwikkelaar kan betekenen voor de inclusieve stad. Dit was één van de door AM ingebrachte thema’s bij de herontwikkeling van de Bijlmerbajes naar Bajeskwartier, een nieuw stadsdeel van Amsterdam. Vanuit de sociale betekenis, is er veel bekend over de inclusieve stad, maar wat het fysiek betekent dat is nog onbekend. Veel research en brainstormsessies volgden: “Het woord ontmoeten komt het

20


“Wij hebben de beste slechtste wijken van de wereld’’

HESTER VAN BUREN 21


INCLUSIEVE STAD

vaakst terug in de gesprekken over de inclusieve stad. Dat zijn we gaandeweg een beetje kwijtgeraakt. Intussen hebben we alles zo geregeld met wet - en regelgeving dat veel dingen niet kunnen of mogen. Een van de genomineerden van onze prijsvraag kwam met een simpel en sterk idee, op buurt – en gebouwniveau: maak de trappen breder. Als de trappen breder zijn, kun je blijven staan en even een praatje maken met elkaar. Vanwege het bouwbesluit zijn alle trappen nu veel te smal. Dat zou je anders willen”. Hilde pleit voor een verre-

bindingen tot stand moeten komen maar zeker ook bij overheden en tussen organisaties. Marja Appelman is deze zomer als directeur Woningmarkt gestart en heeft nadrukkelijk de opdracht gekregen om muren tussen afdelingen binnen het ministerie (BZK) te beslechten, evenals het contact te zoeken met andere relevante ministeries. Ze zegt: “Dat betekent dat jullie veel meer met één overheid te maken krijgen. En dat wij het woningvraagstuk, waar ik voor sta, niet alleen vanuit het wonen bekijk maar ook vanuit het ruimtelijk - en sociale domein. Het overleg met infrastructuur is al langer gaande maar nu praten we veel met zorg maar bijvoorbeeld ook met de financiële mensen die gaan over het geld dat naar gemeenten gaat. We willen dat mensen langer zelfstandig deel uitmaken van de samenleving en dat betekent dat er ook op Rijksniveau vragen doordringen als: hoe huisvest je ouderen en kwetsbaren?” Hester reageert haast opgelucht, net als Hassan: “Ik ben hier heel blij mee. Als je ergens de verkokering herkent is het bij de ouderen huisvesting: wonen, zorg en welzijn. Drie eilanden. Maar als je achter de voordeur komt is het een integraal thema ; mensen hebben een wonen-zorg-welzijn vraagstuk. Ik ben blij dat de overheid dit integraal oppakt want dan zal het op gemeentelijk en maatschappelijk niveau doorsijpelen”. Terwijl bestuurders en beleidsmakers uit hun eigen cocon lijken te komen, observeert Hester in Amsterdam juist een terugtrekkende beweging van mensen in kwetsbare buurten. Mensen die voorheen klaar stonden voor een nieuwkomer, iemand met een rugzakje; zo moeilijk werd er niet over gedaan maar dat verandert: “Wij huisvesten

“Als de trappen breder zijn, kun je een praatje maken met elkaar’’ gaande vermenging van woonmilieus en het mixen van functies. Met name door technologische ontwikkelingen zijn functies steeds meer te mixen. “Vroeger”, zo licht ze toe, “had alles zijn eigen tijd en plaats. Tegenwoordig is dat niet meer zo lineair: in Rotterdam bijvoorbeeld, hebben we een parkeerplaats dat in de zomer een terras is. We moeten dus anders leren programmeren; de functies die je nodig hebt op een andere manier ordenen. Waarom moet iedereen bijvoorbeeld een eigen wasmachine hebben als je maar een keer in de week een was draait? De menging van plaats, tijd en activiteit geeft een dynamiek die bij steden hoort en het sfeervol maakt”. Muren worden beslecht Niet alleen op straat, in de buurt en op wijkniveau zouden meer ontmoetingen en ver-

22


Centrum Schiedam FOTO: EVAMARIJE SMIT

23


FOTO: MARIEKE WIJNTJES

24


INCLUSIEVE STAD Blauwe mensen

kwetsbare groepen en dat is prima; daar zijn wij van. Maar wat ik nu zie gebeuren in buurten met veel corporatiewoningen is dat de buurt verzadigd raakt: de weerbaarheid van de mensen die er al wonen is op, de rek is eruit. Daarom trekken mensen zich juist weer terug in hun eigen leefwereld en vereenzamen. Die omslag heeft nu plaats en ik vraag me af hoe we dat een halt kunnen toeroepen? Hassan, licht geagiteerd: “Studenten, allochtonen, autochtonen, ouderen, mensen met een rugzakje…het lijkt erop dat niemand deze mensen meer als buren wil. Dan denk ik, wie houden we dan nog over?! Wij zijn er wel voor om deze mensen te huisvesten. Ik kom zojuist van een woongebouw voor ouderen waar jongeren stage gaan lopen. Ik krijg daar letterlijk de vraag gesteld waarom wij dit faciliteren. Dit is niet jullie taak, wordt gezegd. Terwijl de grootste winst die we kunnen behalen is om buiten de stenen synergie en verbinding te brengen. Onze samenleving is zo ontzuild, is zo sterk geïndividualiseerd dat mensen nergens meer bij horen. Op beleidsterrein zie je juist nog een sterke verkokering: wie is allemaal verantwoordelijk voor die wijk die we zo graag inclusief willen maken? Dat zijn een heleboel mensen, in de ogen van Hilde. Het is juist een gezamenlijke taak om aan de inclusieve stad te werken. “De inclusieve stad is er voor iedereen, niet alleen voor de zwakkeren en kwetsbaren. Het gaat om de balans en daarmee zou je elkaar moeten helpen. Iedereen moet in de huid van de ander kruipen om gezamenlijk te kijken naar een gebied en de vraag te stellen; wat is hier nu eigenlijk de opgave?”.

Ook binnen AM is een beweging gaande. Steeds vaker worden Hilde en haar team aan de voorkant betrokken bij het formuleren van de opgave. Er worden teams gevormd met daarin diverse mensen van verschillende partijen. Wat voor een gebied (wijk, buurt) is dit? Wie wonen er nu? Welke sfeer moet het krijgen? Wat past bij het DNA van de stad? Weet de stad wie ze wil zijn? Dat soort vragen worden beantwoord.

“De praktijk is inmiddels weer zo veranderd dat je nu moet zeggen, laten we die marge gewoon weer gebruiken” Om te voorkomen dat het een grote babbelbox wordt, is de werkwijze gekozen van een brede kick-off en het in kaart brengen van wie heb je echt nodig hebt. Vervolgens pakt een klein team de ontwikkeling zelf op. Ook daarin zou Hilde graag vernieuwingen doorvoeren: “Je kan bij sommige ontwikkelingen niet voorspellen wat het aan revenuen oplevert. Kunnen we daar niet gefaseerd en in termijnen afspraken over maken? Nu is het nog steeds heel klassiek: je wint een tender, je wordt betaald en dan moet je het waar zien te maken. We willen dat graag veel creatiever. In plaats van dit lineaire proces kun je een veel interactiever proces organiseren waarbij je op momenten van evaluatie ook kunt zeggen dat als het

25


met iedereen beter gaat, iedereen profijt heeft maar ook andersom”. De liefhebbers van cijfers en excel sheets, de blauwe mensen, bij AM lopen niet voorop in de door Hilde gekoesterde creativiteit maar ze staan toch langzaam open voor verandering. Als organisatie heeft iedereen nog een lange weg te gaan. Hester deelt haar zorgen over Rochdale als “te blauwe” organisatie: “Als organisatie zien wij onszelf toch vooral als gebiedsontwikkelaar en waar we nu tegen aanlopen is dat onze medewerkers krampachtig vasthouden aan regels. Door de Woningwet en de fraude die bij ons heeft plaatsgevonden, zijn we een enorm blauwe organisatie geworden waar alles is vastgelegd in processen en protocollen. Sinds 2016 zijn we weer toegekomen aan de vraag wat ook weer de bedoeling is, waar we het eigenlijk voor doen. We werken nu vanuit het gevoel trots te zijn op onze buurten. We zijn minder vastgoed gedreven en kijken nu naar wat een ingreep onze buurten brengt. Soms neem je een ander besluit over buurt A dan voor buurt C maar dat is moeilijk uit te leggen aan bewoners maar ook aan medewerkers!”. Hilde herkent het euvel en voegt eraan toe: “Wil je de beweging in gang brengen, breder kijken naar vastgoedontwikkeling, dan moet je andere mensen aannemen, anders omgaan met je bonussen enzovoort. Dat heb ik hier in dit huis ook gezegd”.

mee en dan vraag ik me af, heb je er werkelijk moeite mee of komt dat door de nieuwe wetgeving. Wat ik probeer te zeggen is, laten we alsjeblieft met zijn allen het gezonde verstand blijven gebruiken en nadenken over de bedoeling”. Als wetgever onderschrijft Marja dit van harte: “Er zijn in de woningwet natuurlijk belangrijke zaken geregeld waarvan iedereen zegt dat het daar tijd voor was. Maar inderdaad, soms gaan partijen wel erg in de veilige hoek zitten. Ter geruststelling, zo een reactie na een wetswijziging, gebeurt in andere sectoren ook! Maar daarom vind ik het wel belangrijk om weer te kijken naar de bedoeling van die wet en het gesprek aan te gaan met het Rijk en bijvoorbeeld toezichthouders. Het is goed mogelijk dat de bedoeling van de wet en hoe het is opgeschreven overeenkomt maar dat de praktijk inmiddels weer zo is veranderd, dat iedereen teveel marge genomen heeft en dat je nu moet zeggen, laten we die marge gewoon weer gebruiken.” Hilde wil nog een stapje verder gaan en is nieuwsgierig naar nieuwe vormen van financieringen: “Wij zitten altijd alles te berekenen binnen de vastgoedkolom maar als wij iets doen waardoor er minder aanspraak hoeft worden gemaakt op de Wmo of op de zorgverzekering omdat je gezonder woont, zijn er dan andere financieringsmogelijkheden om die ideale wijken die we willen bouwen ook te kunnen financieren? Welke andere partners zijn daarvoor nodig? Hester: “Het verschilt heel erg per stad en buurt en het heeft vooral te maken met mensen die je wel of niet kent”. Ook Hassan heeft ervaren dat hij nieuwe partijen nodig had: “Ik kwam drie jaar geleden in Rotterdam en ik keek naar de stakeholderslijst. Die bestond eigenlijk alleen uit projectontwikkelaars en aannemers en voor mij als corporatie voor

Moraalridders Hassan ziet het breder en neemt een actueel voorbeeld om zijn punt te maken. Hij zegt: “Waar we allemaal tegenaan lopen is dat we moraalridders worden, in negatieve zin. Een voorbeeld: we maakten altijd van iedereen en van elkaar foto’s. Dat was nooit een probleem. Op 25 mei deed de AVG haar intrede en op 26 mei had iedereen er moeite

26


INCLUSIEVE STAD

ouderen was het duidelijk dat ik heel andere partijen nodig had. Dat zijn de zorg - en welzijn organisaties maar iedereen zat in zijn eigen koker. Ik heb kort geleden 25 bestuurders aangeschreven om bij mij een “Ongemakkelijk Diner” te komen nuttigen. Ze zijn bijna allemaal gekomen en het was heel ongemakkelijk waarover ik niet teveel wil verklappen. Maar de essentie is, dat je elkaar aankijkt en je realiseert dat wat hier gebeurt een afspiegeling is van de werkelijkheid. Dat heeft veel losgemaakt en de vraag om dit te veranderen heeft me veel opgeleverd aan warme contacten om nu echt samen zaken op te pakken”. Terug naar de prangende vragen of de twee tegenovergestelde bewegingen in balans te brengen zijn en hoe? Hassan en Hester, beiden volkshuisvesters, vinden dat het integraal benaderen van maatschappelijke vragen veel te laat op gang is gekomen en bovendien nog heel kwetsbaar is. Hassan: “Ik ben blij dat nu een eerste stap gezet wordt” waaraan Hester toevoegt dat “het nu de tijd is om het tij te keren”. Marja bekijkt de twee bewegingen op een abstracter niveau en constateert tamelijk feitelijk dat ze elkaar beïnvloeden omdat maatschappelijke ontwikkelingen de wijze waarop we ons organiseren weer beïnvloeden. Ze is positief over de toekomst en ziet graag talrijke concrete actie, groot en klein, zodat de daad bij het woord gevoegd wordt. Hilde gelooft ook in een kansrijke periode waarin publiek, privaat en het maatschappelijk domein elkaar versterken. Naar haar idee helpt het ook wanneer opgaven of ambities niet te veel gestapeld worden per project maar dat er meer naar het hele gebied gekeken wordt. Er zullen zich kansrijke com-

binaties kunnen aandienen met investeringen die toch al moeten gebeuren of gepland staan. Een andere mindset maakt daarbij het verschil: belanghebbenden zullen meer vanuit wederkerigheid moeten werken en zich de vraag moeten stellen wat een ontwikkeling of partij kan bijdragen aan het collectieve belang of aanjager zijn voor een grotere kwaliteitsverbetering en andersom, wat kan de omgeving bijdragen aan de ontwikkeling van een locatie? Zoveel is duidelijk: voor een inclusieve stad moet je coalities smeden. Per gemeen-

‘’Ieder mens heeft het recht om van betekenis te zijn’’ te ziet dat er anders uit, zo weet zij. De inclusieve stad is een kans waaraan je samen werkt, de juiste opgave formuleert en waar ruimte is voor het experiment. Stiekem hopen ze ook dat de energietransitie een impuls geeft aan de “slechtere wijken”. Hilde: “Vanwege hoge kosten om bestaande gebouwen energieneutraal te maken, zou nieuwbouw een beter alternatief zijn. De winst is dat nieuwbouw de sociale huurwoning minder zichtbaar maakt, wat inclusie bevordert”. Meer informatie over het Ongemakkelijk Diner, mail e.smit@aeneas.nl

LEES MEER Lees dit artikel ook online.

27


Van gebouw naar gebied Aan de slag met inclusieve wijken en dorpen

Wat is de beste omgeving om oud te worden? Was Nederland altijd de Europese koploper intramurale zorg en kende ieder dorp of wijk zijn eigen verzorgingshuis, nu is ‘langer thuis’ het uitgangspunt in een ‘Inclusieve wijk of dorp’. Maar wat maakt een wijk of dorp inclusief? Wat kunnen we leren van eerdere gebiedsgerichte aanpakken en welke nieuwe varianten zie je ontstaan? Tekst Netty van Triest, Daniëlle Harkes

28


ALEX SCHRÖDER

29


INCLUSIEVE STAD

B

ij het binnenrijden van Austerlitz kun je er niet omheen. Sinds 2017 hangt onder het plaatsnaambord de aanduiding Zorgzaam Dorp. Ter ere van het eerste jubileum van Austerlitz Zorgt heeft de gemeente het dorp deze eretitel verleend. ‘Zo kan iedereen die het dorp inrijdt, zien dat wij een zorgzaam dorp zijn’, aldus de trotse coöperatie. Austerlitz (1500 inwoners) was een dorp met weinig voorzieningen voor de oudere inwoners. Als hun zorgvraag toenam moesten ouderen het dorp verlaten naar zorgvoorzieningen elders in de gemeente. Uit onderzoek onder de bewoners bleek er behoefte te zijn aan vervoer, maaltijden, gemaksdiensten en Wmo loket. Actieve bewoners van het dorp richtte een zorgcoöperatie op en binnen de kortste keren bruiste het dorp van de activiteiten; Austerlitz Rijdt, Austerlitz Klust, Austerlitz Beweegt, Austerlitz Eet, Austerlitz Online en Austerlitz Gaat Uit. Er is ook een aantal vrijwilligers die mee gaan fietsen, wandelen of als buddy optreden. Met meer dan 400 leden en ruim 80 vrijwilligers is de coöperatie sterk verankerd in de lokale samenleving.

is vervolgens aan welke eisen moet zo’n gebied dan voldoen om mensen met lichamelijke, verstandelijke en psychische beperkingen zelfstandig te laten wonen? De zoektocht naar het antwoord op deze vraag is niet nieuw. Afgelopen decennia zijn allerlei woonvormen gebouwd als alternatief voor het verzorgings-, verpleeghuis of andere intramurale voorziening voor verstandelijke beperkte of GGZ-doelgroepen. De zorgunit veranderde vaak in een twee- of driekamerwoning en het standaard-zorgpakket werd ‘zorg op maat’. Deze vorm van extramuralisering naar woonzorgprojecten had grote voordelen: door de clustering van woningen kon voldoende schaalgrootte worden bereikt voor de 24-uursaanwezigheid van personeel en voor diensten als een restaurant. Ook vormen de bewoners met elkaar een woongemeenschap met ondersteunend personeel in een beschermde woonomgeving. Niet iedereen kon of wilde verhuizen naar zo’n gebouw en daarom richtten initiatiefnemers zich vervolgens op de gebiedsgerichte aanpak. Kon in plaats van een clustering van wonen, welzijn en zorg in één pand, dezelfde voorzieningen in een gebied worden geboden?

Geschikt voor iedereen ​ usterlitz lijkt een mooi staaltje te zijn van A wat we een ‘inclusief dorp’ zouden kunnen noemen. Het mooiste plaatje over wat ‘inclusief’ betekent, presenteert de commissie Toekomst Beschermd Wonen in 2017. Volgens de commissie betekent inclusief dat je het recht van mensen erkent om, ondanks beperkingen zoals psychiatrische aandoeningen, in een eigen huis onderdeel uit te blijven maken van het normale leven. De rijksbouwmeester Floris Alkemade definieert inclusieve wijken simpelweg als woongebieden geschikt voor iedereen. De vraag

Figuur 1 Inclusief (commissie Toekomst Beschermd Wonen)

30


THEMA HIER INVULLEN

“Opvallend zijn de grote verschillen zijn tussen de (grote) steden en dorpen” NETTY VAN TRIEST, DANIËLLE HARKES 31


(LANGER) ZELFSTANDIG THUISWONEN

WIJKEN & MENSEN

Leeftijd

WIJK 1

WIJK 2

WONINGEN

WIJK etc.

APOTHEEK SUPERMARKT

SAMEN REDZAAM

KERK

OPENBARE RUIMTE

CAFE

WINKEL BIEB BANK

STADHUIS

VOORZIENINGEN

Infographic over de visie op de levensloopgeschikte toekomst van de wijk van de gemeente Arnhem

Oerscenario

worden gebracht door de aanbieder en functies die intern worden geleverd. Voorbeelden van ‘haalfuncties’ zijn boodschappen doen, recreatieve activiteiten, revalidatie en het onderhouden van sociale contacten. ‘Brengfuncties’ omvatten zorgverlening, woningonderhoud, klussen in en om de woning, maaltijdservice, alarmering en boodschappendiensten. Bij ‘interne levering’ bevinden aanbieder en klant zich op dezelfde plek, omdat de intensiteit en de frequentie van de te leveren dienst dat vereist. Een coördinatiepunt fungeert als centraal loket, waar mensen informatie en advies kunnen krijgen en van waaruit de zorg wordt gecoördineerd. Zoveel mogelijk woningen in de woonzorgzone moeten aanpasbaar zijn voor mensen met een handicap. Voor de woonomgeving is van belang dat het openbaar vervoer goed bereikbaar

Al in 1995 buigt een groep architecten zich over de die vraag en ontwikkelt een ruimtelijk scenario. In het rapport ‘Verblijven of wonen; zorg voor ouderen’ van de Stichting Architectenonderzoek Gebouwen Gezondheidzorg (STAGG), wordt op basis van ruimtelijke begrippen een scenario geschetst voor de ouderenzorg in 2015, op dat moment 20 jaar in de toekomst. In 2000 verschijnt een geactualiseerde versie. Daarin is het model verbreed van alleen ouderen naar alle doelgroepen van de zorg, dus ook mensen met een handicap en cliënten van de psychiatrie en maatschappelijke opvang. Het ‘oerscenario’ van gebiedsgericht organiseren van wonen, welzijn en zorg gaat uit van zogenoemde woonzorgzone. Het model maakt onderscheid in functies die worden gehaald door de gebruiker, functies die

32


INCLUSIEVE STAD

en toegankelijk is; voorzieningen zoals winkels, huisarts en ontmoetingspunt moeten lopend of per openbaar vervoer goed bereikbaar zijn. (Uitgewerkt STAGG schema te vinden in longread van dit artikel op website Ruimte en Wonen). Het concept woonzorgzone neemt tussen 2001 en 2010 een grote vlucht. In veel gemeenten worden de woonzorgzones op de kaart gezet. Bekende voorlopers zijn Breda, Middelburg, Den Haag (Moerwijk)en Leeuwarden. De naamgeving evolueert van woonzorgzone naar woonservicegebied of gebiedsgerichte aanpak wonen, welzijn, zorg. Hoe een woonservicegebied er precies uitziet verschilt per locatie. Een aantal onderdelen blijft echter cruciaal. Dat zijn onder andere: voldoende geschikte of aangepaste woningen voor ouderen met beperkingen, een 24-uurs zorgpost, goede communicatie tussen verschillende professionals, adviseurs en ondersteuners, de nabijheid van de “triple A”: apotheek, arts en AH of Aldi, sociale veiligheid en ontmoetingsplekken.

al om het versterken van netwerken voor zorg en ondersteuning. Het onderzoek liet zien dat woonservicegebieden aansluiten bij de wensen van veel ouderen en bijdragen aan langer zelfstandig wonen. Maar de belangrijkste opbrengst van het woonservicegebied heeft betrekking op de kwaliteit van leven bij zelfstandig wonen. In een woonservicegebied lukt het ouderen beter, bij een toenemende kwetsbaarheid, hun welbevinden op peil te houden. Op grond

“Dankzij een onafhankelijk procesregisseur is ‘jouw’ probleem veranderd naar ‘ons’ probleem”. van dit onderzoek stelt onderzoeksleider George de Kam, inmiddels honorair hoogleraar Volkshuisvesting en Grondmarkt aan de Rijksuniversiteit Groningen, zijn de volgende randvoorwaarden noodzakelijk om zelfstandig oud te worden: “… geschikte woningen met essentiële voorzieningen in de buurt, advies, ondersteuning en faciliteiten om de eigen oplossingen te realiseren en een netwerk van formele en informele zorg.” Woonservicegebieden sluiten aan bij wensen van ouderen die eigen regie willen over het eigen leven, die onderdeel willen blijven uitmaken van de samenleving maar de veiligheid van nabije zorg willen. In Austerlitz, het dorp in de groene heuvelrug van Utrecht, lijkt dit goed te lukken.

Het welbevinden van kwetsbaren Van 2011 tot 2013 werden 10 woonservicegebieden als experiment gevolgd en de werkzame bestanddelen onderzocht. De onderzoekers beschrijven de ‘hard- en software’ van het woonservicegebied en onderzoeken welk effect deze hebben op het zelfstandig wonen van ouderen. Er blijkt een aanzienlijke variatie te bestaan in de manier waarop woonservicegebieden zijn opgezet; soms lag het accent sterk op nieuw vastgoed voor wonen en diensten, in andere gebieden ging het voor-

33


Nabije voorzieningen en toegang tot openbaar vervoer zijn belangrijk FOTO: ALEX SCHRÖDER

Hier is het dorpsteam van Austerlitz Zorgt ook uitvoerder van de Wmo zorg in het dorp. Het sociaal team bestaat uit een zorgcoördinator, de praktijkondersteuner van de huisarts en een dorpsondersteuner. De plaatselijke fysiotherapeut is daarnaast werkzaam als dorpsondersteuner. Ze was dus al een bekend gezicht voor de inwoners uit het dorp. Zij voert keukentafelgesprekken met mensen, doet de indicatiestelling voor de Wmo (de gemeente fiatteert), ze bezoekt alle 70-plussers en koppelt vraag en aanbod. Zij is dé centrale ingang voor de inwoners. Niet alleen ouderen maar ook jongeren met een hulpvraag, gezinnen en mensen met een beperking doen een beroep op haar. Austerlitz Zorgt heeft een actieve rol bij het realiseren van zorgwonin-

gen in het dorp. Vanaf het prille begin was Austerlitz Zorgt voorzitter van de stuurgroep. Midden in het dorp wordt het Hart van Austerlitz gerealiseerd. Het bestaat uit een nieuwe school en peuterspeelzaal, een gerenoveerd dorpshuis en daarboven en daarachter starterswoningen en woningen geschikt voor zorgverlening. Starters- en zorgwoningen worden door elkaar heen gebouwd en vormen een meergeneratiegebouw. Bewoners van het dorp zijn intensief betrokken bij het bestemmingsplan, de architectenkeuze en het ontwerp. Nu het project in de realisatiefase komt heeft Austerlitz Zorgt het voorzitterschap van de stuurgroep aan de wethouder overgedragen. Een deel van de zorgwoningen zal als sociale huurwoning verhuurd worden door

34


INCLUSIEVE STAD

“Feit is dat veel gemeenten opnieuw de integrale aanpak van wonen, welzijn en zorg agenderen’’

de lokale woningcorporatie. Acht woningen worden eigendom van de speciaal hiervoor door Austerlitz Zorgt opgerichte woonstichting Nu voor Straks. Deze stichting gaat de woningen verhuren aan bewoners met een zorgbehoefte die vanwege hun iets te hoge inkomen niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning. Zo worden er huurwoningen gecreëerd in de sociale sfeer via de woningcorporatie én huurwoningen aan de onderkant van de vrije sector. Ouderen hoeven dan niet meer vanwege hun zorgbehoefte het dorp te verlaten. Het sociale team van Austerlitz Zorgt zal straks voorstellen doen voor de toewijzing van deze zorgwoningen, waarbij Austerlitzers met een zorgindicatie voorrang hebben. De woningen staan gepland voor 2019.

tussen lokale partijen. Deze intensieve samenwerking zakt in veel gebieden in. Grote wijzigingen in Woningwet, Omgevingswet en Langdurige Zorg vragen veel organisatorische capaciteit van woningcorporatie, zorgondernemers en gemeenten. Bij de koplopers als gemeente Breda en Tilburg blijven principes van het woonservicegebied vooral zichtbaar in hun beleid voor de domeinen ruimte en wonen. Bij de toetsing van woningbouwprogrammering en nieuwe functies in een wijk, gebruiken deze gemeenten en hun samenwerkingspartners een normatief kader met kwaliteitseisen voor de aanpassingen van woningen en de gewenste ruimtelijke samenhang met bijvoorbeeld een winkel of een woonzorglocatie in het hart van wijken. De grote ambitie van het woonservicegebied als sturend principe voor beleid in het sociale en het wonen domein verdwijnt een tijd van de agenda’s van gemeenten, woningcorporaties en zorgaanbieders. De gemeente Arnhem heeft afgelopen jaar in samenwerking met professionele partijen en bewoners een toekomstbeeld ontwikkeld van de invulling van een inclusieve wijk. Aanleiding was de ontwikkeling van een woonvisie waarvoor in de interne

Eigenaarschap De casus Austerlitz laat onder andere zien dat de essentie van een woonservicegebied is dat het gehele pakket dat voorheen in een verzorgingshuis werd geboden, door verschillende aanbieders gecoördineerd bij elkaar wordt gebracht. Eén loket of aanspreekpunt zorgt ervoor dat een kwetsbare senior niet allerlei organisaties af moet om én een goede woning én activiteiten én hulp in huis enzovoorts bij elkaar te sprokkelen, maar dit aanbod gecoördineerd aangeboden krijgt. De afgelopen jaren blijkt in veel gemeenten de afstemming tussen organisaties – gemeente, corporatie en zorginstelling- in de praktijk lastig te zijn. De vraag is wie verantwoordelijk is voor de samenhang van wonen, welzijn en zorg in een gebied. De achilleshiel van de woonservicegebieden blijkt de integrale organisatie ervan. Er bestaat geen gebiedsgerichte financiering en door de ‘ schotten’ in financiering van wonen, zorg en welzijn is een intensieve en structurele samenwerking nodig

35


Door het toenemend aantal 80-plussers, naar ruim 2 miljoen in 2040 is de urgentie groot om te werken aan een goed aanbod in wijken en dorpen. JASPER MOL

gemeentelijke organisatie andere domeinen werden betrokken. Dit resulteerde in 14 beleidsuitgangspunten die de wijk inclusief maken en geschikt om langer zelfstandig te wonen. Deze beleidsuitgangspunten zijn sturend voor het gemeentelijke beleid in het sociale en het fysieke-ruimtelijke beleid. Met een integraal programma Zorg Dichterbij wordt een integraal plan per wijk uitgewerkt. “Het belangrijkste in de samenwerking”, zegt beleidsmedewerker Marion Schoenmaker, “is dat dankzij de inzet van een onafhankelijk procesregisseur we de opgave van langer zelfstandig wonen hebben verandert van ‘jouw’ probleem naar ‘ ons’ probleem”.

van zorgcoöperaties, eind 2017 uitvoerde, leverde rond de vijfhonderd initiatieven op. Deze initiatieven zijn gericht op ontmoeting en welzijnsdiensten, leveren zorg of exploiteren zelf zorgwoningen voor ouderen in hun dorp (of hebben de wens om dat te doen). Opvallend is dat er verschillen zijn tussen de (grote) steden en dorpen. In steden zijn veel partijen die zorg en welzijn aanbieden. Inwoners nemen dan de taak van afstemming en coördinatie op zich. In steden richten burgerinitiatieven zich ook op het organiseren van ontmoetingen, zodat mensen elkaar leren kennen. Ook vervullen sociaal ondernemers vaker een rol in bewonersinitiatieven in steden. In dorpen ontstaan initiatieven juist vanwege het verdwijnen van voorzieningen, of de zorg daarover. Dat speelt in steden veel minder. Verreweg het grootste deel van de groeiende groep wijkbewoners, die problemen ervaren met zelfstandig wonen, zal bestaan uit kwetsbare ouderen. Naarmate de leef-

Urgentie Inclusieve wijk groeit Zoals in Austerlitz gebeurt, springen de laatste jaren burgerinitiatieven in het gat dat formele partijen achterlaten van een afgestemde aanpak van wonen, zorg en ruimte. De inventarisatie die Nederland Zorgt Voor Elkaar, een samenwerkingsverband

36


INCLUSIEVE STAD

tijd stijgt, neemt ook het aantal kwetsbaren onder hen toe: van de 65-plussers is dat 27 procent, van de 75-plussers 38 procent en van de 80-plussers 50 procent. Door het toenemend aantal 80-plussers, naar ruim 2 miljoen in 2040 is de urgentie groot om te werken aan een goed aanbod in wijken en dorpen. Ouderdom komt met gebreken, maar deze beperkingen maken iemand niet meteen kwetsbaar. Wat helpt bij het behouden van zelfstandigheid is een krachtig sociaal netwerk (doe je mee en heb je nog betekenis voor anderen), een ervaren zelfregie en de aanwezigheid van andere hulpbronnen. Onderzoek van afgelopen jaren laat zien dat een samenhangende set van maatregelen kwetsbaarheid kan ondersteunen of uitstellen zoals: en goede, aangepaste woning, een veilige woonomgeving en nabijheid van arts, apotheek en supermarkt, een sociaal netwerk, toegang tot betaalbare dienstverlening en een 24/7 bereikbaarheid van hulp. In feite hebben we daarmee de opgave voor een Inclusieve Wijk of Dorp te pakken. Dat wil niet zeggen dat opnieuw in elke wijk een standaard aanbod moet worden ontwikkeld zoals het voormalige verzorgingshuis. Elke wijk of dorp kent een eigen uitgangssituatie door demografie, bestaand aanbod en burgerkracht. Dat levert ook andere oplossingen zoals de burgerinitiatieven laten zien of de aanpak voor de woonservicegebieden in het verleden. Daarbij zijn er voor de toekomst een paar nieuwe uitdagingen te nemen: de vergrijzing zal plaatsvinden in grote steden waar de woonomgeving vaak goed is, maar kwetsbare senioren vaak in een portiek-etage woning

wonen. Voorts is sprake van een toenemend aantal alleenstaanden met een klein netwerk. Het Planbureau voor de Leefomgeving berekende onlangs een forse afname van het aantal mantelzorgers in de krimpgebieden van Nederland. Tot slot is er sprake van een groeiende groep oudere eigenaar-bewoners, hoe verleid je deze na te denken over een mogelijke kwetsbare toekomst in de eigen woning? De transformatie van het sociaal domein

“De plaatselijke fysiotherapeut was dus al een bekend gezicht voor de inwoners uit het dorp’’ verlegde de aandacht van de gemeente als kartrekker van woonservicegebieden naar het goed ´inregelen´ van onder meer de uitgebreide Wet Maatschappelijke Ondersteuning. De transformatie van het sociaal domein leidt bij sommige gemeenten uiteindelijk opnieuw tot een pleidooi voor een programmatische wijkaanpak en afstemming tussen financiers. Of dit pleidooi wordt opgepakt zal komende jaren blijken. Feit is dat veel gemeenten opnieuw de integrale aanpak van wonen, welzijn en zorg agenderen.

LEES MEER Lees dit artikel ook online.

37


INCLUSIEVE STAD

De kunst van het loslaten Onderzoek naar nieuwe partnerschap tussen overheid, markt en burgers

Met de participatiesamenleving krijgt de burger een hoofdrol in het bepalen van zijn leefomgeving. De democratie wordt bevorderd, de geactiveerde burger mag zijn wensen voor de leefomgeving uiten en de overheid kan kosten besparen. Het klinkt ideaal, maar ook idealistisch. Waar liggen de grenzen en welke aannames zitten hierin? Een onderzoeksconsortium van kennisinstellingen, professionals en burgerinitiatieven, genaamd R-LINK, stelt kritische vragen en zoekt antwoorden. Tekst Wendy Tan

38


R-LINK rondleiding op het Marine-terrein, Amsterdam R-LINK/ TERTIUM

39


INCLUSIEVE STAD

D

Vertrouwde dans is niet meer

e individualisering van de maatschappij heeft geleid tot een groeiende vraag naar meer keuzes en tegelijkertijd keuzevrijheid in leefstijlen en een passende leefomgeving. De standaard keuze voor een klant-en-klaar rijtjeshuis in een VINEX-wijk buiten de stad met voor – en achtertuinen en twee auto’s voor de deur past niet meer in dit beeld. Burgers eisen zeggenschap op en willen meedenken en meedoen in hun directe leefomgeving. Ze zijn niet enkel consumenten meer, maar co-createurs. Gecombineerd met de tegenslag van de financiële crisis en de oproep voor een participatiesamenleving zien steden steeds meer projecten in de trant van doe-het-zelf ruimtelijke ontwikkelingen. De blauwdruk aanpak is niet meer van deze tijd en niet traditionele actoren zoals de actieve burger willen hun leefomgeving invullen op incrementele wijze. Ze krijgen ook steeds meer ruimte van de overheid en nemen steeds vaker het voortouw in het ontwikkelingsproces. De zoektocht naar nieuwe vormen van partnerschap en andere rollen levert strijd op tussen de overheid, de markt en de burger (Verdaas, 2018). De ene burger vraagt om flexibiliteit en maatwerk, terwijl de andere juist behoefte heeft aan stabiliteit en heldere regels. Als alles om maatwerk en flexibiliteit vraagt is er natuurlijk niet slechts één antwoord mogelijk. Hoe behandelt de ambtenaar alle gevallen op gelijke voet? En als iedereen er iets van mag vinden, wat blijft er dan over voor de strategische vraagstukken en de ruimtelijke professionals? In dit artikel bespreek ik de discussies en voorlopige bevindingen van het R-LINK onderzoeksproject.

Met de democratisering van het planproces is er een wirwar van bottom-up initiatieven en projecten opgebloeid in de afgelopen decennia. Het is belangrijk om het ontstaan en de aard van deze nieuwe vorm van gebiedsontwikkelingen te begrijpen. Van ‘urban farming’, tot mobiliteits- en energiecorporatie, tot grootschalige stedelijke transformatie projecten zijn de burger, de markt en de overheid hun rolverdelingen aan het herschrijven. Ondanks de variatie in grootte, vorm of aanpak, staat dezelfde discussie centraal. De vertrouwde dans tussen de overheid en de markt met de burger als consument is abrupt onderbroken en er wordt volop geëxperimenteerd. De uitdaging is om ervoor te zorgen dat er voldoende basisvoorzieningen en leefbaarheid blijven, zoals de belastingbetaler gewend was. Deze spanningen zijn ook zichtbaar rondom de komende Omgevingswet en in het regeerakkoord. Deze trend is niet uniek voor Nederland. R-LINK volgt 14 casussen in Nederland en 18 casussen in Brazilië, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, het VK en de VS (SURF, 2017). De beweging hierachter is ook te vinden in Europees beleid waarin burgerparticipatie werd omarmd, zoals de Social Innovation Agenda en de New Urban Agenda (COTER, 2018; Soto et al., 2012) en in internationale afspraken zoals de ‘Sustainable Development Goals’ (VN, 2012). Deze initiateven en projecten organische gebiedsontwikkeling noemen dekt niet de volle lading van de veranderende rolverdeling tussen de actoren en de variatie van projecten. Daarom heeft R-LINK de term ‘community-linked incremental urban developments’ ofwel CLIUDs bedacht. Dit sluit aan bij internationale debatten en theorieën zoals ‘community-led developments’

40


“Moeten de overheden de regie ­uitoefenen of juist loslaten?’’ WENDY TAN 41


en het activeren van sociaal kapitaal van actieve burgers en het maatschappelijke middenveld. CLIUDs draaien op ‘nieuwe’ samenwerkingsvormen, herkenbaar als “‘co-productie’, ‘co-creatie’ en ‘co-actorschap’” tussen nieuwe coalities van actoren (Janssen-Jansen, 2017). Maar is co-creatie altijd beter? Ruimtelijke ordening is niet voor niets strakker georganiseerd en gestructureerd sinds de 19e eeuw om problemen in volks-

kritische vragen te stellen over deze aannames. De vragen lopen uiteen van de verhouding van CLIUDs met strategische vraagstukken tot en met de rol van democratie en legitimiteit.

Strategische planning à la ­minute Zijn ad hoc CLIUDs ontwikkelingen voldoende om dringende vraagstukken zoals klimaatverandering en sociale veiligheid op te lossen? Strategische planning bevat vaker moeilijke keuzes met winnaars en verliezers. De verschillende actoren moeten coherent en gezamenlijk optreden, ook wanneer het pijnlijk is voor hun politieke achterban of hun portemonnee. Het institutionele systeem is nu eenmaal traag en zoekt stabiliteit. Korte termijn wensen botsen vaak met lange termijn doelen voor duurzaamheid en leefbaarheid. Binnen een gebied met meerdere eigenaren, bewoners en gebruikers heeft de activering van collectieve actie juist extra aandacht nodig. Dat CLIUDs als tegengif voor blauwdruk planning werken en adaptief en flexibel zijn is helaas ook niet waar, aldus R-LINK promovenda Lilian van Karnenbeek van de WUR. Zij vond programmatische en praktische spanningen in haar actieonderzoek naar grootschalige stedelijke transformatiegebieden zoals het Marineterrein in Amsterdam. Plannen die eerder afgesproken zijn met een bepaalde samenstelling van actoren kunnen gevoelig zijn voor de veranderende omstandigheden en druk van externen. Het Marineterrein verkeert na jaren inzet voor organische gebiedsontwikkeling in onzekerheid door het nieuws dat Defen-

“Het nieuwe partnerschap tussen de overheid, de markt en de burgers is ineens een last’’ gezondheid en overbevolking te adresseren. Dit is de eerste van vele aannames die de onderzoekers van R-LINK zijn tegengekomen. De gedachte dat alle co-creaties tussen burgers en overheden tot sociale innovatie en positieve uitkomsten leiden zit sterk achter de beleidsmotivatie en voorbeelden in Nederland. Hieraan is ook de tweede aanname gekoppeld namelijk dat iedereen wil en kan meedoen om hun eigen leefomgeving te verbeteren. De huidige beleidskaders en protocollen veronderstellen, dat de lokale overheden en de burgers altijd en overal voldoende capaciteit hebben om alles aan te passen en ideeën te verwezenlijken. Binnen R-LINK hebben de onderzoekers en praktijkpartners ervoor gekozen om

42


INCLUSIEVE STAD

Burgers: van consument tot co-creator. Impressie van R-LINK kick-off meeting in 2016. SUUS VAN DE AKKER VOOR R-LINK

sie misschien toch het terrein wil behouden (Keultjes & Kruyswijk, 2018). Naast de oproep voor meer woningprogramma’s van de lokale politiek leidt dit tot onzekerheden van investeerders en eindgebruikers. Vele CLIUDs hebben beleids - en fysieke ruimte gekregen in de nasleep van de financiële crisis en voelen nu ongekende druk van de herstellende vastgoedmarkt. Dit geldt voor steden zoals Amsterdam en Groningen in Nederland, maar ook Londen, Portland(OR) en New York.

schap beginnen met ontwikkelaars of lokale overheden. Een goedlopend partnerschap betekent naast heldere communicatie ook heldere rechten en plichten. Compleet loslaten is dus geen van beide. Vele CLIUDs vragen om maatwerk en vallen daarbij buiten de bekende wet –en regelgeving. De ambtenaar en de burger moeten in naam van het experiment steeds opnieuw het wiel uitvinden qua verplichtingen en regels. Een groot deel van de inzet en energie van de initiatiefnemers gaat op aan het grenzen verkennen, rechten en plichten onderzoeken en daarna de moed verzamelen om gezamenlijk verplichtingen aan te gaan. Dit leidt tot veel verspilling. De gemiddelde burger heeft weinig begrip voor ‘kafka-achtige’ beleidsprocessen. De bewoners die een buurtgroententuin willen hebben weinig geduld voor weer een nieuwe gemeentelijke vergadering of weer een rond-

Naar een werkend partnerschap ​ oeten de overheden de regie uitoefenen of M juist loslaten? CLIUDs ontstaan soms uit marktfalen en gebrek aan regie van overheden. Bijvoorbeeld in Londen, waar betaalbare woningen voor starters in de stad ontbreken. De burger moet dan uit noodzaak (maar soms ook uit vrije wil) een partner-

43


je subsidieaanvragen. Deze negatieve gevoelens ziet R-LINK ook bij de plannen voor de K-Buurt in Amsterdam in de vorm van een ‘participatiestaking’. Promovendus Michiel Stapper van de UvA volgt daar de ontwikkelingen en is op zoek hoe afspraken in de vorm van contracten als een onderhandelingsvorm zulke processen en frustraties kunnen verminderen. Heldere kaders en ba-

sisafspraken kunnen ervoor zorgen dat beleidsmakers efficiënter kunnen reageren in een speelveld dat zodanig open en onvoorspelbaar is. Helderheid onder welke budgetten en programma’s de CLIUDs vallen biedt ook zekerheid voor de markt.

Wie mag meedoen? Is de samenleving altijd goed vertegen​

44


INCLUSIEVE STAD

ze participatiemoeheid ervaren in de ‘doe-democratie’ (SURF, 2017). Heel herkenbaar als je van links en rechts wordt gevraagd om te participeren. Bovendien, deze projecten worden door “voornamelijk hoogopgeleide autochtone burgers” geleid, aldus kenniscentrum Movisie (2017). Alleen een beperkt segment van de bevolking kan hun vrijwillige (en vaak onbetaalde) tijd inzetten voor de projecten. Ze kunnen het zich veroorloven en hoeven zich geen zorgen te maken over werk, kinderen en het betalen van hun onderdak (Janssen-Jansen, 2017). Dit is een proces van zelfselectie dat een inclusieve samenleving juist niet bevordert. Een andere dwaling is, dat als iedereen samen actief is en samen leert, dit altijd tot positieve uitkomsten leidt en dat dit een teken van sociale innovatie is. Promovenda Kim von Schönfeld (WUR) ontdekte, dat er juist minder leereffecten kunnen opgetreden, en dat soms sociaal leren juist tot minder optimale uitkomsten leidt. Zij vergeleek twee burgerinitiatieven voor aanvullende mobiliteit in Groningen en merkte dat de uitkomsten gevoelig zijn voor groepsdynamiek en individuele eigenschappen van de actoren. Zij pleit voor een kritische kijk op ‘sociale innovatie’ in CLIUDs. Dat er enthousiasme is om een initiatief te starten betekent niet dat de juiste capaciteiten aanwezig zijn om tot uitvoering te leiden. De burgers (zowel actief als non-actief) zijn niet altijd klaar voor hun nieuwe rollen.

Tijdelijke initiatieven op het Ebbingekwartier Groningen die nu vervangen zijn door woningbouw. WENDY TAN

woordigd? Het idee van participatiesamenleving staat en valt bij één grote aanname - dat iedereen kan en wil participeren. Binnen de R-LINK casussen merken de onderzoekers dat dit lang niet altijd het geval is. Het ene initiatief heeft moeite om de bureaucratie te begrijpen en het andere heeft simpelweg geen middelen en kennis om mee te doen. Sommigen geven aan dat

Juiste instrumenten bieden De lokale overheden en haar ambtenaren hebben een zware taak gekregen met de devolutie van verantwoordelijkheden. Zij nemen nu veel taken over van boven-lokale overheden. R-LINK merkt dat in succes-

45


Bewoners van Vinkhuizen nemen deel aan de R-LINK workshop voor Vinkmobiel in Groningen. WENDY TAN

volle CLIUDs de meedenkende en creatieve ambtenaren onmisbaar zijn als patroon. De besten daarvan weten met stijl hun weg te vinden in de beleidswirwar om de initiatiefnemers een weg te bieden. Dit kan in de vorm zijn van budgetten of aansluiting bij de juiste beleidsmakers. Dat vraagt om passie en inzet buiten de bestaande kaders. Als maatwerk en flexibiliteit gewenst is, dan moet het planproces juist meer ruimte en flexibiliteit bieden. De beleidsmakers en ambtenaren moeten gefaciliteerd worden in de vorm van werkbare kaders en budgetten. Veel initiatieven zijn mogelijk gemaakt

als tijdelijke experimenten. Dit label biedt voordelen, zoals vrijstelling van bepaalde wet –en regelgeving of een soepelere behandeling tijdens het bestaande beleidsproces. Helaas zijn er ook nadelen, zoals een vaak kort en onzeker bestaan. Vele CLIUDs zijn door de ontwikkelingsdrukte gestopt of verplaatst. Dit is omdat de locatie waar ze zijn gevestigd ineens te aantrekkelijk is voor de markt. Het nieuwe partnerschap tussen de overheid, de markt en de burgers is ineens een last. Met het stoppen of verplaatsen is de toegevoegde waarde van het initiatief voor de wijk ook verloren. Dit lijkt een verspilling van vrijwillige energie en

46


INCLUSIEVE STAD

creatieve oplossingen. Heldere rollen en taken, wederzijds begrip en communicatie en zelfs een verhuis -of verplaatsingstraject lijken in deze gevallen essentieel. De tijdelijkheid kan juist energie bieden, maar maak het dan ook bespreekbaar en hanteerbaar. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat de burgers vooral risico’s nemen en energie leveren aan de voorkant van gebiedsontwikkeling om later zonder dank weggezet te worden? . Het is ook wel zo eerlijk tegenover burgers die werden gevraagd om “samen te betalen” voor wat voorheen publieke zaken waren om goede afspraken te maken en die zelfs in contracten vast te leggen. (Janssen –Jansen 2017)

De kunst van het ­loslaten

zijn bewaart en deelt. De diversiteit binnen initiatieven gaat niet vanzelf. Om de inclusieve samenleving te waarborgen moeten er institutionele instrumenten komen. De burger is niet een vaag, abstract concept, wees je ervan bewust dat verschillende groeperingen verschillende hulp- en kennisbronnen hebben en maatwerk nodig hebben. Lokale overheden mogen juist kritischer zijn over wie er in een initiatief meedoen en waarom. Zijn het alleen burgers of eigenlijk een commercieel bedrijf?

“Strategische planning bevat vaker moeilijke keuzes met winnaars en verliezers’’

​ urgerparticipatie is niks nieuws B voor het vakgebied van planning. Ideeën over collaboratieve en communicatieve planning zwerven sinds de jaren ‘70 rond in het vakgebied. Wat er nu op het spel staat is de onzekere en nieuwe rolverdeling tussen de overheden, de markt en de burger. Wie moet wat, wanneer en hoe? Het R-LINK onderzoek biedt de volgende lessen uit onze voorlopige resultaten. Beleidsmakers moeten zich ervan bewust zijn dat samen doen niet altijd de oplossing is. Iemand moet verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke leefomgeving en de impact van ontwikkelingen dragen. Co-creatie is niet altijd efficiënter of beter of meer duurzaam. Er zijn grenzen hiervoor, zoals het realiseren van basisinfrastructuur en het bewaken van volksgezondheid in de leefomgeving. Begin alvast met een landelijk orgaan dat de kennis van initiatieven die gestart, gesneuveld en doorgegroeid

Hiernaast hebben een kenniscentrum en onafhankelijke consultants een belangrijke rol, want zij kunnen de kennis over verschillende CLIUDs delen. Tot slot: laat de experimentele houding hier los en omarm CLIUDs. Dit geeft mogelijkheden om landelijke afspraken te maken en een nieuwe vanzelfsprekende vorm van ruimtelijke ontwikkeling aan het nu wel erg beperkte marktrepertoire toe te voegen.

LEES MEER Lees dit artikel ook online

47


Inclusief ontwikkelen als toekomstperspectief

48


ParkEntree in Schiedam is een buurt in aanbouw met twee hofjes voor senioren. Projectontwikkelaar Blauwhoed, conceptontwikkelaar Beyond Now en Inbo bouwen in de voormalige aandachtswijk Nieuwland aan een moderne seniorengemeenschap. Inclusief ontwikkelen blijkt niet zozeer om de stenen te draaien, des te meer om de kunst van community building en moeite doen om over grenzen heen te kijken. Tekst Joost Zonneveld

Kijkdag op de bouwplaats ALEX SIEVERS

49


INCLUSIEVE STAD

W

e zijn allebei rond de zestig jaar en onze kinderen zijn het huis uit. In een deel van het huis, de vroegere slaapkamers van onze kinderen, komen we niet meer. We wilden daarom kleiner gaan wonen en toen las mijn vrouw Jane over het nieuwbouwproject ParkEntree met het concept Senior Smart Living in de krant. En dat leek ideaal voor ons te zijn,” zegt Gerard van Kreuningen. “We wilden namelijk wel in Schiedam blijven. Een van onze kinderen woont hier, we hebben vrienden in de buurt en zijn lid van verschillende verenigingen. Ons sociale leven wilden we niet kwijt.” Tegelijkertijd hopen Gerard en Jane dat hun nieuwe omgeving daar straks nog iets aan toevoegt. Gerard: “Mijn vrouw Jane vindt het leuk en belangrijk om met andere mensen dingen te ondernemen en die mogelijkheid is er straks ook. Ik kan soms genoeg hebben aan het lezen van de krant, maar ook ik vind het een prettig idee dat als we straks ouder zijn nog lang in goede gezondheid in onze woning kunnen blijven wonen en dat de bewoners van ParkEntree elkaar dan ook kunnen bijstaan.” Marian en Vincent de Graaff hebben ook een woning gekocht in ParkEntree. “Wij zijn echt voor de plus gegaan, voor de toegevoegde waarde van een gemeenschappelijke ruimte waar we met andere bewoners leuke dingen kunnen organiseren,” zegt Vincent de Graaff, “wij zijn niet zo van de geraniums. En van zappen houden we ook niet.” Marian en Vincent de Graaff zijn beide de zeventig gepasseerd en staan volop in het leven. “We werken allebei nog omdat we niet willen stoppen, maar dat zal ooit toch een keer ophouden. Het is dan heel prettig om andere mensen om je heen te hebben. Om uitstapjes te maken, kookcur-

sussen te organiseren of naar een muziek­ uitvoering te gaan.”

Gemeenschap Het nieuwbouwproject ParkEntree in Schiedam is momenteel in aanbouw en bestaat straks uit 79 gelijkvloerse koopwoningen en tien vrije sector huurwoningen, verdeeld over twee hoven met daarbinnen een gemeenschappelijke tuin. De woningen variëren in grootte van 60 tot 140 vierkante meter en de appartementen, bungalows en twee penthouses kostten tussen de 150 en 350 duizend euro. Ze zijn inmiddels allemaal verkocht en de eerste woningen worden naar verwachting nog dit jaar opgeleverd. Het verbaast Tineke Groenewegen van projectontwikkelaar Blauwhoed niet dat de woningen populair zijn. “Er wordt wel eens beweerd dat senioren niet snel verhuizen, maar dat ligt meer aan de beperkte keuze die er over het algemeen is. Als je voor en met de doelgroep ontwikkelt, dan blijkt het tegendeel het geval.” ParkEntree richt zich op de groeiende groep actieve senioren in Nederland, iets waar Alex Sievers met zijn bedrijf Beyond Now zich al langere tijd mee bezighoudt. Sievers ontwikkelt niet de stenen, maar de gemeenschap die de bewoners na hun intrek in de woningen gaan vormen. “Er is straks een gastvrouw die de bewoners faciliteert om in de lounge, de gemeenschappelijke binnenruimte, activiteiten te organiseren.” Voor die service en het gebruik van de lounge betalen de bewoners straks een maandelijkse bijdrage van zo'n zestig euro per huishouden.

Seniorensteden Het concept van een seniorengemeenschap waar de bewoners ondersteund worden om van alles gezamenlijk te organiseren, komt uit de Verenigde Staten. Alex Sievers

50


THEMA HIER INVULLEN

“Wij zijn niet van de geraniums en van zappen houden we ook niet” MARIAN EN VINCENT DE GRAAFF 51


probeert Nederland al zo'n vijftien jaar rijp te maken voor het idee van een seniorencommunity, iets waaraan op de website van ParkEntree ook gerefereerd wordt. In de Verenigde Staten, met name in het immer zonnige Florida, is het al decennia lang heel gewoon dat gepensioneerden in plekken als Sun City op een actieve manier genieten van hun oude dag. “Daar gaat het om seniorensteden van duizenden mensen waar zij kunnen sporten, waar TED talks gehouden worden, noem maar op. In Nederland past een kleinere schaal beter,” zegt Sievers, “maar het idee is hetzelfde. Steeds meer senioren zijn heel vitaal en willen samen leuke dingen doen en zich ook bijvoorbeeld in kunst en cultuur blijven verdiepen.” De eerste bewoners van ParkEntree hebben een leeftijd die varieert van 47 tot 84 jaar. “De leeftijdsgrens van 50 jaar is niet heel strak, maar we hebben ook enkele mensen afgewezen die te jong waren. Het idee is namelijk wel dat hier straks mensen wonen die ook tijd hebben om met elkaar iets te doen. Daar blijft weinig van over als iedereen overdag werkt.”

'zo wil ik wel 150 jaar worden woonsfeer-spel' gespeeld om woonwensen van onze doelgroep naar boven te krijgen. En we praten met bewoners over de vormgeving van de tuin, over een veilige woonomgeving en over de inrichting van de gemeenschappelijke lounge.” Soms gaat het om kleine dingen, zegt Groenewegen: “Omdat bewoners van ParkEntree niet alleen toegang hebben tot hun eigen woning, maar ook tot de gemeenschappelijke lounge, is het idee geopperd om een sleutelkaart te gaan gebruiken. Dat scheelt een heleboel sleutels. “Doordat bewoners vooraf over grote en kleine dingen mee denken, wordt deze buurt hun plek, nog voordat zij er wonen.” En dat is niet het enige. Sievers: “Vlakbij is een middelbare school. In eerste instantie misschien niet een logische plek om eens te gaan praten, maar daar staan 's avonds ruimtes leeg die onze bewoners zouden kunnen gebruiken. En op sociaal vlak zijn er ook al contacten gelegd. Om ParkEntree staan eengezinswoningen, de eerste ideeën om voor senioren boodschappen te doen en andersom op kleine kinderen te passen, zijn al geopperd. We proberen die verbindingen met de omgeving nadrukkelijk te leggen.”

Netwerken Seniorensteden in Amerika zijn niet alleen veel groter, het zijn ook gemeenschappen op privaat terrein die zich afsluiten van de omgeving. In ParkEntree is dat juist niet het geval. Nog voordat één van de bewoners de sleutel van de toekomstige woning in handen heeft, wordt stevig geïnvesteerd in het bouwen van netwerken. “Dat is wat wij onder inclusief ontwikkelen verstaan,” zegt Groenewegen, “we hebben veel tijd geïnvesteerd in het bouwen van een gemeenschap van toekomstige bewoners. Alex brengt de groep bewoners nu al bij elkaar, bijvoorbeeld door een rondleiding door Schiedam te organiseren. We hebben het

Geen eiland ParkEntree mag geen afgesloten eiland worden, wel moet het een veilige en prettige omgeving zijn voor de bewoners. Toch stond het gebied waar ParkEntree gerealiseerd wordt lange tijd niet zo bekend. ParkEntree is onderdeel van de grootscheepse vernieuwing van voormalige aandachtswijk Nieuwland. De naoorlogse woonwijk met goedkope huurwoningen stond lange tijd als slechte wijk te boek, een gebied waar allerlei soorten sociale problemen samen kwamen. Nog voor de crisis is besloten om

52


INCLUSIEVE STAD

750 woningen, een aanzienlijk deel van de wijk, te slopen en er een meer gemengde wijk van te maken. Het stratenpatroon en de grote platanen zijn gebleven maar het soort woningen dat in Nieuwland verschijnt is geheel anders. Portieketageflats maken plaats voor eengezinswoningen en nieuwe woonvormen zoals ParkEntree. Een deel van het oude Nieuwland, tussen ParkEntree en het oude centrum van Schiedam staat nog overeind. Hoewel toekomstig bewoonster Marian de Graaff heel erg enthousiast is over ParkEntree was nu juist het stukje Schiedam tussen het centrum en haar nieuwe woning een reden om nog even te twijfelen. Het is voor haar het enige minpuntje. “Verder is het heel prettig dat het oude centrum van Schiedam dichtbij is en dat zowel het Beatrixpark als tram en metro om de hoek zijn.” Dat het oude stuk Nieuwland als minder prettig wordt ervaren is voor Groenewegen en Sievers reden om met de gemeente te bespreken of daar iets aan te doen is. “We hebben bijvoorbeeld aangekaart dat het goed zou zijn als de looproutes bijvoorbeeld meer verlichting krijgen en gevraagd of de gemeente meer kan doen tegen hangjongeren op straat.” Aandacht vragen voor dergelijke kwesties, past in het concept om een prettige woonomgeving te creëren, die niet ophoudt bij de erfgrens.

vijftig jaar of ouder. Het is daarom van belang dat er woonvormen komen die beter bij hun wensen aansluiten. De meeste senioren verhuizen pas als zij fysieke ongemakken hebben, maar dan is het sociaal vaak lastig om nog ergens te aarden. Dat proberen wij met een project als dit voor te zijn. En dat slaat aan want bewoners van ParkEntree komen uit Schiedam, maar ook uit de regio en één stel zelfs uit Enschede.” Volgens Groenewegen is het eveneens van belang meer in te

“Door bewoners mee te laten denken, wordt deze buurt hun plek, nog voordat zij er wonen” spelen op de woonwensen van senioren, want: “Of het nu gaat om senioren of anderen, we willen woningen en plekken ontwikkelen waar een specifieke groep behoefte aan heeft.” Hoewel de woningen zelf niet, zoals bijvoorbeeld in CPO-projecten, met of door de bewoners zelf zijn ontwikkeld, gaat het hier vooral om de manier van samenleven. “Door de bewoners al in een vroeg stadium mee te nemen in het proces en dat te blijven doen, ontstaat iets waar echt behoefte aan bestaat. In de crisis was dat heel normaal, maar wij blijven dat doen. Wij willen alleen leefomgevingen creëren die betekenisvol zijn. In dit geval gaat het om senioren, maar co-creatie doen we ook met andere doelgroepen.” Daarmee maakt Blauwhoed

Geloof in concept Groenewegen en Sievers denken dat er een markt is voor senioren die op vergelijkbare wijze willen wonen, een manier van wonen waarbij veel ruimte bestaat voor eigen initiatief en contact met leeftijdgenoten. Sievers: “De helft van de Nederlanders is inmiddels

53


Marian en Vincent de Graaff EVAMARIJE SMIT

het zich niet altijd gemakkelijk. Om de business case sluitend te krijgen, onder meer om de gemeenschappelijke ruimte te financieren, was een investeerder nodig. Die haakte echter op het allerlaatste moment af. Uiteindelijk is besloten om meer woningen aan toekomstige bewoners te verkopen en slechts tien woningen te verhuren die straks door D&S Vastgoed worden verhuurd. “Dat de

aanvankelijke investeerder afhaakte had niets met het concept te maken,” zegt Groenewegen, “er is daar uiteindelijk besloten om niet in Schiedam te investeren.” Groenewegen is tevreden dat met D&S Vastgoed toch een andere investeerder is ingestapt, overigens een financier die betrokken is bij Schiedam en bovendien in het nieuwe concept gelooft. John van Doorn laat weten dat hij

54


INCLUSIEVE STAD

“Wie even geen zin heeft in contact, kan ook via de achterdeur naar binnen’’ een woongemeenschap van senioren omdat zij op termijn vrezen voor meer aanspraak op hun WMO budget. Dat is zuur omdat juist dit soort gemeenschappen ertoe bijdraagt dat senioren niet eenzaam worden, maar actief blijven. Dat verbetert de kwaliteit van leven en uiteindelijk levert dat de maatschappij geld op omdat mensen langer gezond blijven. Daar ben ik van overtuigd, ook al kan ik dat niet met cijfers staven.”

Gewillig oor De gemeente Schiedam had wel een gewillig oor voor het concept Senior Smart Living. “In de plannen voor de vernieuwing van Nieuwland hadden we ook seniorenhuisvesting opgenomen omdat dat past in de gemengde wijk die wij willen creëren en omdat we de groep senioren in onze gemeente ook zien toenemen. Nadat Blauwhoed met dit concept kwam, zijn het geen traditionele ouderenwoningen geworden, maar een gemeenschap waar moderne senioren graag willen wonen,” zegt Fahid Minhas, wethouder Wonen in Schiedam. Daarbij speelt de sociale kant een belangrijke rol, vult wethouder Patricia van Aaken, die verantwoordelijk is voor zorg en welzijn, aan. “Het idee om eenzaamheid onder senioren te voorkomen sprak ons daarbij erg aan. En niet onbelangrijk is dat we den-

nieuwsgierig is wat het nieuwe concept op gaat leveren. “Als het aanslaat, dan zijn wij geïnteresseerd om ook elders in het land dit soort projecten te financieren.” Groenewegen en Sievers hopen nu al ook elders voet aan de grond te krijgen, maar lopen daarbij geregeld tegen onwil aan bij verschillende gemeenten in het land. Groenewegen: “We hebben verschillende keren te horen gekregen dat gemeenten niet zitten te wachten op

55


De nieuwe bewoners voor hun huis in ParkEntree EVAMARIJE SMIT

56


INCLUSIEVE STAD

ken dat deze vorm er voor zal zorgen dat mensen langer gezond zelfstandig thuis kunnen blijven wonen en doordat mensen makkelijk elkaar kunnen en zullen helpen, ze de weg naar professionele zorg minder snel en minder lang nodig hebben. Dat is vooral voor de bewoners zelf prettig.” Groenewegen is ook positief over de opstelling van de gemeente Schiedam. “Bij kleinere gemeentes lukt het vaak beter om dergelijke projecten van de grond te krijgen, grotere steden staan tegenwoordig minder open voor co-creatie en gaan voor snelle projectontwikkeling en de hoogste bieder om schaarse bouwgrond te ontwikkelen.” De gemeente Schiedam had derhalve ook andere keuzes kunnen maken. Minhas: “We hebben niet voor snelle opbrengsten gekozen door op de bewuste locatie eengezinskoopwoningen te realiseren. We hebben de tijd genomen om een project in co-creatie met de doelgroep tot stand te laten komen. Daarbij is uiteindelijk een marktconforme residuele grondwaarde betaald die weliswaar lager is dan bij een plan met eengezinswoningen maar prima paste binnen de kaders die door de raad waren meegegeven voor dit plan.”

gemeenschappelijke lounge wordt denk ik heel erg leuk.” Hetzelfde geldt voor Gerard van Kreuningen en zijn vrouw Jane. Zij hebben ParkEntree al benoemd tot een eigentijdse vorm van het klassieke hofje. “Wij zien het als een hofje 2.0. We zijn erg benieuwd wat er gaat ontstaan met de andere bewoners in ParkEntree.” Daarbij is het wel zo prettig dat veel gezamenlijk kan, maar niks moet. Van Kreuningen: “Wij hebben nu een hoekhuis, maar gaan straks expres midden in het blok wo-

“We hebben veel tijd geïnvesteerd in het bouwen van een gemeenschap’’ nen. We hebben ons eigen terras, maar we kunnen ook gebruik maken van de lounge, van de gemeenschappelijke ruimte. We hebben dus privacy maar kunnen anderen opzoeken als we dat willen.” En dat is precies het idee, zegt ook Sievers: “er is straks veel mogelijk om samen te doen. Maar niks moet, laat dat duidelijk zijn. Wie het gebouw binnenkomt, komt vanzelf langs de lounge. Dat hebben we zo gedaan om het gemeenschappelijke deel zo laagdrempelig mogelijk te maken. Maar wie daar geen zin in heeft, kan ook via de achterdeur naar binnen.”

Hofje 2.0 De toekomstige bewoners kunnen niet wachten totdat zij hun woningen kunnen betrekken. Vincent de Graaff en zijn vrouw Marian huren nu een groot appartement in het Rotterdamse Prinsenland. “We hebben een mooi huis en een prachtig uitzicht, maar onze buren spreken we nauwelijks. In de lift is iedereen beleefd, maar we kennen eigenlijk niemand, iedereen is erg op zichzelf. Straks gaat dat zeker veranderen, de

LEES MEER Lees dit artikel ook online.

57


INCLUSIEVE STAD

Meedoen is erbij horen Professionalisering van huurdersparticipatie is een goede zaak maar heeft ook een keerzijde, juist voor sociale inclusie van huurders: huurders ervaren een drempel om zelf actief te participeren én voelen zich bovendien niet goed vertegenwoordigd. Leden en besturen van huurdersorganisaties worden insiders, huurders en woningzoekenden outsiders. Zo kan professionalisering van huurdersparticipatie de potentiële meerwaarden voor een inclusieve samenleving teniet doen. samen bouwen aan een veelzijdig participatiemodel zorgt voor inclusie, signaleert Atrivé. Tekst Joeri Zandvliet, Paul Doevendans en Dave Havermans

58


59


INCLUSIEVE STAD

D

e zoektocht naar sociale inclusiviteit kan ook in de sociale huursector toenemend op belangstelling rekenen. Huurdersparticipatie is een vehikel voor de realisatie van een sociale inclusieve stad. Hoewel het betrekken van huurders bij het beleid van corporaties niet nieuw is, heeft dit met de herziening van de Woningwet in 2015 een sterkere verankering gekregen en een professionaliseringsimpuls aan de participatiepraktijk gegeven. De realisatie van sociale inclusie middels deze formeel-georganiseerde vorm van huurdersparticipatie kent echter ook de nodige haken en ogen en een heus dilemma, juist vanwege die professionalisering.

op het eerste oog niet het meest sexy type participatie – formeel en systeem is uit -, maar bij betere beschouwing een gebied met in potentie een grote toegevoegde waarde voor de inclusieve stad; en bovendien sterk in ontwikkeling, want tussen ideaal en praktische realisatie kan een wereld van verschil zitten. Formele participatie betreft participatie waartoe de huurder, via vertegenwoordiging in formele organen (zoals huurdersverenigingen) en formele (beleids)trajecten (zoals prestatieafspraken), door de wetgever in de gelegenheid wordt gesteld en waartoe de corporatie wordt verplicht. Woningwet en Overlegwet zijn belangrijke bases voor deze formele participatie. Er bestaat daarnaast ook ‘georganiseerde participatie’, daar waar corporatie en/of huurders uit eigen beweging vormen (structuren) vinden om participatie beleidsmatig te versterken; met invloed en medezeggenschap van huurders in het beleid van de corporatie. Er is daarbij sprake van een vorm van ‘indirecte/representatieve democratie’ door huurdersvertegenwoordigers als ‘benoemde belanghouders’ van de woningcorporatie.

Meedoen als voorwaarde “Wanneer mensen zelf vorm geven aan hun toekomst, voegen zij niet alleen waarde toe aan hun eigen leven, maar ook aan de samenleving als geheel. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving”. Twee zinnen uit de door Koning Willem-Alexander uitgesproken Troonrede in 2013. Het vormde toen de opmaat naar een publieke dialoog over de participatiesamenleving. De zinnen leggen ook een relatie tussen participatie en inclusiviteit: ‘meedoen’ is een belangrijk bestanddeel van ‘erbij horen’, een noodzakelijke voorwaarde zelfs. Dat die relatie bestaat is de ervaring uit de praktijk, net als dat er nogal wat haken en ogen zitten aan het effectief vormgeven van betekenisvolle huurdersparticipatie in de praktijk. Dat geldt in het bijzonder voor de ‘formeel-georganiseerde huurdersparticipatie’, die een belangrijke institutionele zet kreeg met de Woningwet in 2015. Het is in deze tijd van bedoeling en leefwereld

Steeds sterkere positie ​ ven een terugblik op de wettelijke veranE kering en bedoeling van huurdersparticipatie vanuit het Rijk, om deze vervolgens te kunnen spiegelen aan de praktijk en in relatie tot de inclusieve stad. De formele positie van huurdersorganisaties (en bewonerscommissies) vindt in 1998 haar oorsprong in de Wet op het Overleg Huurders Verhuurder (WOHV). De wet geeft de huurdersorganisatie recht op informatie, overleg, advies, instemming en financiële ondersteuning. In 2009 is de WOHV geactualiseerd, waarbij voor huur-

60


“Huurders en woningzoekenden worden outsiders”

61


dersorganisaties van corporaties met name het aantal onderwerpen waarop ze de corporatie van advies kan voorzien is uitgebreid. De wettelijke en beleidsmatige verankering van de positie van de huurdersorganisatie kreeg een sterke impuls via de Woningwet in 2015, een direct uitvloeisel van de parlementaire enquête woningcorporaties door de commissie Van Vliet. In haar rapport ‘Ver van huis’ stelde ze onder meer dat ernstige tekortkomingen in het sociale huurstelsel incidenten in de corporatiesector in de hand hadden gewerkt,

potentiële toegevoegde waarde van huurdersparticipatie voor een inclusieve stad waar te maken. Huurders kunnen mee vorm geven aan het gemeentelijk en corporatiebeleid, hebben de legitimatie om zich verder te organiseren en krijgen financiële en professionele ondersteuning om zich te ontwikkelen. De huurder krijgt zo mede het stuur in handen als het gaat om het vorm en inhoud geven aan het eigen wonen, aan participatie en aan de stad. Een mooie wettelijke basis om erbij te horen.

De praktijk Maar hoe zit het in de praktijk. De afgelopen jaren heeft huurdersparticipatie een verdere ontwikkeling doorgemaakt. Uit onderzoek van Atrivé in opdracht van Aedes bleek onder meer dat kort voor de invoering van de Woningwet in 2015 huurdersparticipatie nog weinig beleidsvormend was gebaseerd op co-creatie of meebeslissen. Het was eerder informerend-consulterend of (hooguit) adviserend van aard; en pas in de besluitvormingsfase van beleid. Een ruime meerderheid van de ondervraagde woningcorporaties wenste de huurdersparticipatie anders in te richten om de inbreng van de huurders te vergroten. Specifiek door het actiever betrekken van de huurdersorganisatie in het besluitvormingsproces, het bewust maken huurdersorganisatie van de verschillende afwegingskaders en consequenties van beleid en het betrekken van individuele huurders bij beleid (bijvoorbeeld door klantenpanels). Belangrijke ontwikkelpunten voor de huurdersorganisaties waren volgens de woningcorporaties het verhogen van het kennisniveau over diverse beleidsterreinen (o.a. vastgoed), de mate waarin de organisaties een representatieve

“Huurdersparticipatie lijkt voor de ‘happy few” waaronder de vervreemding van corporaties ten opzichte van ‘hun’ huurders en het gebrek aan tegenkracht van huurdersorganisaties. Eerder al had de VNG-commissie Dekker geadviseerd dat de gemeentelijke woonvisie de basis diende te vormen van lokaal volkshuisvestelijk beleid, te verankeren in niet-vrijblijvende prestatieafspraken tussen gemeente en corporatie en dat de positie van de huurdersorganisaties diende te worden versterkt via betrokkenheid bij het opstellen van de gemeentelijke woonvisie en bij de beleidsplannen van de corporatie. Nog geen sprake van een tripartite stelsel toen, zoals met de Woningwet nadrukkelijk wél het geval werd. Het Rijk heeft door huurdersorganisaties positie te geven in de prestatieafspraken en hen sowieso meer bevoegdheden te geven ook de randvoorwaarden geschapen om de

62


INCLUSIEVE STAD

Een goed participatiebouwwerk steunt op vier participatiepijlers

afspiegeling zijn van de achterban en de mate waarin zij in staat zijn om de achterban te bereiken. Uit een evaluatie van FRAEY, een jaar na de herziening van de Woningwet, blijkt dat huurdersorganisaties druk doende zijn om alle huurders naar vermogen mee te laten doen. Huurdersorganisaties maken zich hard voor de positie van de huurder en de betaalbaarheid en kwaliteit van het wonen en steken daar veel tijd en energie in. Het onderzoek laat zien dat er een opgave ligt voor zowel corporaties als gemeenten (professionals) om betrokkenheid en zeggenschap van huurders (vrijwilligers) te ondersteunen en hier een gedeeld gevoel van eigenaarschap en medeverantwoordelijkheid te realiseren. Betrokkenheid al vroeg in het proces organiseren, al bij het opstellen van gemeentelijk woonbeleid, helpt hierbij zo volgt uit het betreffende onderzoek.

De evaluatie laat ook zien dat een volwaardige positie aan tafel bij het maken van prestatieafspraken vaak erg complex is voor huurdersorganisaties en veel tijd, kennis en deskundigheid vraagt. Tegelijkertijd hebben bestuursleden van huurdersorganisatie te maken met een toename van kwetsbare groepen in het huurdersbestand en desinteresse bij een grote groep huurders om te participeren.

Hoofd en hart huurders Corporaties zijn mede door de verstevigende positie van de huurdersorganisatie in formele zin meer geworteld in de maatschappij. Huurdersorganisaties geven op verschillende thema’s advies en de corporatie investeert meer in het in positie brengen van de huurdersorganisatie. Tijdens de verschillende Participatielabs die Atrivé organiseert komt veelvuldig naar voren dat het goed invulling geven aan de verstevigde

63


positie voor de huurdersorganisatie nog steeds uitdagend is. Er wordt veel van een huurdersorganisatie gevraagd. Besturen van huurdersorganisaties hebben een drukke agenda. Het komen tot prestatieafspraken, de corporatie op verschillende onderwerpen inhoudelijk adviseren en contact onderhouden met de achterban kost veel tijd. Het vraagt veel van vrijwilligers (die in een deel van de gevallen een bescheiden vergoeding krijgen voor hun inspanningen). Huurdersparticipatie is daardoor meer voor de ‘happy few’: huurders die participeren beschikken overwegend over veel sociaal kapitaal. Veel ouderen op zoek naar betekenis participeren. Voor jongeren heeft

participeren in een huurdersorganisatie regelmatig een lerend effect (en leidt het tot doorstroming op de arbeidsmarkt). Bewoners die strategisch kunnen denken voelen zich beter thuis aan de beleidstafel dan praktisch ingestelde bewoners. De overgrote meerderheid van de huurders is tevreden met de dienstverlening van de corporatie. We constateren dat in de individualiserende maatschappij veel huurders geen tijd maken om te participeren en doordat ze prettig wonen hier ook niet de nut en noodzaak van inzien. De instroom van nieuwe bestuursleden wordt daardoor beperkt, de besturen van huurdersorgani-

64


INCLUSIEVE STAD

waardig deelnemer in plaats van als toeschouwer. Deze rol is nog sterk in ontwikkeling. De huurdersorganisatie toetst momenteel vooral of de gemeente en de corporatie passende afspraken maken en deze ook uitvoeren. Huurders geven mee vorm aan het wonen en (samen)leven in hun gemeente, maar gelijkwaardig gesprekspartnerschap is in veel gevallen niet aan de orde. Huurdersorganisaties, woningcorporaties en gemeenten zijn sinds de invoering van de Woningwet een interessante participatieweg ingeslagen. We zien dat er in de praktijk stapjes voorwaarts worden gezet, met nog de nodige uitdagingen. Voor een belangrijk deel is nog onduidelijk waar die participatieweg toe leidt. Huurdersorganisaties en corporaties benoemen het ontbreken van een duidelijk en wenkend participatieperspectief - wat is een wenselijk, realistisch en toekomstbestendig participatiemodel? – soms als een belemmering voor de verdere ontwikkeling ervan en stellen zich vragen als: wat heeft de wetgever bedoeld en wat zijn onze eigen participatieambities? En: welke ontwikkeling moeten we daartoe organiseren? In veel gevallen is het vooral een ‘muddling through’. We zien desondanks in de praktijk dat, vanuit wetgeving én eigen ambities, veel huurdersorganisaties en corporaties ontzettend hun best doen om er iets goeds van te maken. Er is sprake van professionalisering van participatie, veelal met inzet van externe deskundigheid. Partijen nemen elkaar (meer) serieus, er ontstaan gevarieerde aanpakken en werkvormen en, hoewel bescheiden nog, huurdersorganisaties boeken meer resultaten voor hun achterban. So far so good.

Bewoners en professionals samen aan het werk in Eindhoven, foto: Evamarije Smit

saties vergrijzen. De achterban betrekken kost veel tijd en energie en levert in veel gevallen beperkt resultaat op. Als gevolg van de drukte, veel verantwoordelijkheden, participanten met veel sociaal kapitaal en beperkt geïnteresseerde achterban institutionaliseren de besturen van huurdersorganisaties. Ze organiseren zich steeds professioneler. Daardoor bieden ze waardevolle adviezen en opereren en reageren steeds vaker formeel, wat hen in de praktijk onbedoeld op afstand zetten kan van de achterban. De bedoeling bij prestatieafspraken is de huurdersorganisatie in de rol als gelijk-

Participeren met plezier Tegelijkertijd zijn er, juist besloten in de

65


De bewoners denken mee, FOTO: EVAMARIJE SMIT

professionalisering van huurdersparticipatie, kwesties die het plezier en de (beoogde) werking van participatie beperken. En die, en daar willen we in dit verband de aandacht op vestigen, inclusiviteit in de weg kunnen staan. We zien namelijk dat de voortgaande professionalisering van (besturen van) huurdersorganisaties en huurdersparticipatie het grote risico heeft op vervreemding van de achterban. Dat, daar waar de relatie van bestuursleden van huurdersorganisaties met de corporatie intensiever en inniger wordt, deze leden steeds meer het vocabulaire van de corporatieprofessional hanteren en in toenemen-

de mate verzeilt raken in de beleidswereld van corporatie en gemeente. En dat, daar waar voorheen informele vormen van participatie de boventoon voerden, deze nu formaliseren en institutionaliseren en governanceprincipes hun intrede doen in het besturen van huurdersorganisaties. Daar ligt verlies van verbindingen met ‘gewone huurders’ en met hun perspectieven en belangen nadrukkelijk op de loer. Professionalisering is in beginsel een goede zaak, maar heeft ook een keerzijde, juist voor sociale inclusie van huurders: huurders ervaren in toenemende mate een drempel om zelf actief te participeren ĂŠn voelen zich bo-

66


INCLUSIEVE STAD

vendien vanuit hun perspectief niet goed vertegenwoordigd. Leden van (besturen van) huurdersorganisaties worden insiders, huurders en woningzoekenden outsiders. Zo kan professionalisering van huurdersparticipatie de drie eerder genoemde potentiële meerwaarden voor een inclusieve samenleving teniet doen. Exclusie in plaats van inclusie.

samenstelling en bemensing van besturen, variatie in werkvormen en veelvuldige contacten met de achterban beperken dit risico. Een tweede notie is dat de formele en georganiseerde huurdersparticipatie niet de enige vorm van participatie is. Een volwaardige en vruchtbare participatie behoeft ook andere typen en vormen, zoals een participatie die zich direct richt op het vormgeven van het (eigen) wonen en woonomgeving, waarin doen belangrijker is dan denken en praten en waarin het mogelijk is actief te participeren in (tijdelijke) werkgroepen en

Vruchtbaar model Verlies van verbindingen en exclusie zijn echter geen noodzakelijk gevolg van professionalisering van huurdersparticipatie. In de eerste plaats kan de aard en mate waarin professionalisering gestalte krijgt worden beïnvloed. Semi-professionaliteit van huurdersparticipatie – waarbij (bestuurs)leden van huurdersorganisaties in positie en in staat blijven om zich zowel met corporatieprofessionals als huurders te verbinden – lijkt een vruchtbaar model. Met andere woorden, een model waarin wordt gestuurd op vitale huurdersparticipatie: vitale relatie, vitaal werken en vitale resultaten. Maar, om dan een stevig partijtje te kunnen meeblazen aan de diverse beleidstafels is inzet van externe deskundigheid vereist. Daarbij is het ook een kwestie van acceptatie en erkenning dat georganiseerde huurdersparticipatie een eigen tak van sport is: mee inhoud en vorm geven aan prestatieafspraken en corporatiebeleid vereist nou eenmaal professionaliteit.

“Professionalisering zorgt voor inclusiviteitsdilemma’’ projecten en ‘uitvoeringsklussen’. Het is een participatiebouwwerk waarin iedereen naar eigen mogelijkheden kan meedoen. Een belangrijke voorwaarde voor een dergelijk werkend veelzijdig participatiebouwwerk is de actieve betrokkenheid van huurders bij de vormgeving ervan. Meedoen is erbij horen!

Uiteraard blijft ook dan voortdurende alertheid op het doorschieten van professionalisering en optredende perverse effecten van bureaucratisering en institutionalisering geboden. Een diverse en tijdig wisselende

LEES MEER Lees dit artikel ook online.

67


In beeld Hoe woont Nederland?

FOTO: © FRANK DE ROO

68


Stadsklooster: samen voor de wijk Dat een klooster geen stemmig oud gebouw met lange gangen en zacht gepraat hoeft te zijn blijkt in de wijk Carnisse (Rotterdam-Zuid). Het Stadsklooster biedt vijftien frisse appartementen. Sinds januari 2018 wordt het Stadsklooster in de wijk Carnisse, onderdeel van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NRPZ) bewoond door een gemeenschap. Dit op initiatief van de Laurenskerk en Woonbron, die ondanks de kleine omvang van het bezit in Carnisse expertise inbrengt om de kwaliteit en leefbaarheid in de wijk te verbeteren. Het Stadsklooster wil de leefbaarheid in de wijk verbeteren met een modern sociaal netwerk. Een voormalig winkelpand dient als gemeenschappelijke ruimte. “Hier eten we een paar keer per maand samen”, vertelt Maarten van Krimpen (30). Hij is één van de eerste bewoners van de nieuwe gemeenschap. Het idee voor een Stadsklooster kwam van dominee Bernard van Verschuer. In zijn werk komt hij veel eenzaamheid tegen. Met het Stadsklooster hoopt hij een stabiele en sociale factor aan de wijk toe te voegen. Je hoeft niet gelovig te zijn om in het Stadsklooster te

69

wonen: “Het gaat om aandacht voor anderen.” Maarten is het daarmee eens: “Je moet iets voor elkaar over hebben. Het is fijn om met iemand anders dan jezelf bezig te zijn.” Selectie van de 15 bewoners liep niet via Woonbron, maar via een commissie van initiatiefnemers. Die had twee wensen voor aspirant-bewoners: maatschappelijk betrokken én alleenstaand. Net als andere kloosterlingen. “Ik merk dat wij als groep steeds hechter worden”, vertelt Maarten. “Samen ondernemen we verschillende activiteiten waarmee we de wijk verder helpen. Vorige maand hadden we open huis met koffie, thee en een borrel. Daar heb ik een paar interessante gesprekken gehad.” Het contact met de wijk is goed, maar er is ruimte is voor meer. “Wij kunnen als Stadsklooster niet bedenken wat Carnisse nodig heeft. We staan altijd open voor een gesprek met buurtbewoners. Kom langs!”

WOONBRON IS LID VAN BRANCHEVERENIGING AEDES, PARTNER VAN RUIMTE EN WONEN. AEDES BEHARTIGT BELANGEN VAN WONINGCORPORATIES, ONDERSTEUNT HAAR LEDEN BIJ HET UITVOEREN VAN HUN TAKEN EN BIEDT HEN EEN PLATFORM VOOR KENNISUITWISSELING EN ONTMOETING


Kritisch en zonder angst Groningse Wijkvernieuwing anno 2018

70


Doorzonwoningen in Selwerd als inspiratie wijkvernieuwingsplan ‘Sunny Selwerd’. HENK TAMMENS

De ongedeelde stad is in Groningen historisch sterk verankerd. In de wijkvernieuwing zijn fysieke ingrepen gedaan om te voorkomen dat wijken afglijden en segregatie tegen te gaan. Maar zoals ook landelijk bleek, is ingrijpen 'via de stenen' niet voldoende om de gewenste sociale effecten te hebben. De effectiviteit van wijkvernieuwing is daarnaast lastig vast te stellen. In Groningen pakken we deze uitdagingen op met de Wijkvernieuwing 3.0. Tekst Floor Olijve

71


INCLUSIEVE STAD

D

at fysieke ingrepen alleen niet voldoende zijn voor het maken van een ongedeelde stad, komt ook naar voren in het recente interview in Rijnboutt Magazine met Ellen van Bueren (hoogleraar Management Stedelijke Ontwikkeling, TU Delft) en Wouter van Gent (universitair docent sociale geografie UvA). Als schoolvoorbeeld noemen zij de opzet en ontwikkeling van de Bijlmer. Volgens beide wetenschappers leidde niet alleen de fysieke opzet van de wijk tot teleurstellende resultaten, maar ook bleken effecten van fysieke ingrepen op de sociale structuren in de wijk onvoldoende meegenomen. De collectieve teleurstelling over de resultaten in de Bijlmer zijn treffend verwoord door een betrokken beleidsmedewerker van de corporaties. “Nou hebben die mensen mooie woningen, maar zitten ze nog steeds in de problemen”. De visie op de ongedeelde stad is sterk verankerd in Groningen. Nieuw is hoe we deze visie naar de praktijk vertalen. Door de jaren heen is Groningen erin geslaagd om huisvesting, werk en scholing te bieden aan de vele instromers, in een compacte stad met veel voorzieningen. Maar deze sterke instroom is niet eenvoudig bij te houden. We zien dat er door marktwerking een groeiende tweedeling tussen arm en rijk ontstaat. Om deze ontwikkelingen een halt toe te roepen hebben gemeente en corporaties de handen ineen geslagen. Zij willen de diversiteit in de wijken versterken. De Groningse aanpak is ambitieus en vindt haar vertaling in concrete uitvoeringsprogramma’s en acties. Fysieke ingrepen zijn het vliegwiel voor sociale opgaven, waarbij gezondheid en welbevinden centraal staat. Brede coalities van gemeen-

te, woningcorporaties en wetenschap werken integraal en gebiedsgericht samen met bewoners. Zo wil Groningen de vitaliteit en draagkracht van wijken stimuleren en de wendbaarheid en weerbaarheid van bewoners verstevigen. De beste manier om te laten zien hoe dat in de praktijk uitpakt, is dit te laten zien aan de hand van de Groningse wijk Selwerd

Verbinding sociaal en fysiek Wat zijn de elementen van de Groningse aanpak? In de Groningse wijkvernieuwing 3.0 is de verbinding tussen fysiek, economie en sociaal cruciaal. De Groningse aanpak stelt dat fysieke ingrepen in de wijk worden ingezet als vliegwiel om beweging op het sociale vlak in gang te zetten. Dit vereist integraal en interdisciplinair werken. Vitale wijken en betaalbare en duurzame woningen staan niet los van elkaar. Hoe fysieke ingrepen van invloed zijn op het verbeteren van de wijken is goed te zien in Selwerd, waar de wijkvernieuwing inmiddels in volle gang is. Selwerd is een typische jaren ‘60 wijk, met veel rij- en portiekwoningen die snel en goedkoop zijn gebouwd. De helft van de woningen is van de corporaties. Veel woningen zijn sleets qua uitstraling, kwaliteit en energiezuinigheid. Er is een grote groep minimumhuishoudens met weinig perspectief. Kansrijke huishoudens zijn geneigd te verhuizen. Ook is er sprake van weinig sociale samenhang en binding. Tegelijkertijd is Selwerd de meest multiculturele wijk in Groningen: ruim 38% van haar inwoners heeft een migratieachtergrond. Deze kenmerken zorgen voor grote gezondheidsvraagstukken. Zo is 1 op de 7 inwoners eenzaam en heeft 1 op de 10 inwoners psychische klachten. Het bevorderen van gezondheid en welbevinden is het

72


THEMA HIER INVULLEN

“Gemeente en corporaties willen de diversiteit in de wijken versterken’’

73


Brede coalities

ankerpunt voor de Groningse wijkvernieuwing in Selwerd. Gezondheid en welbevinden gaat over meer dan het ontbreken van ziekte. Welbevinden is ook het vermogen om zoveel mogelijk regie te voeren over je eigen leven, lichaam, zorg, thuis, straat, wijk en over je eigen toekomst. Dit komt tot uiting in de doelen van het Healthy Ageing-programma, de G6: Actief Burgerschap, Bereikbaar Groen, Actief Ontspannen, Gezond Verplaatsen, Gezond Bouwen en Gezonde Voeding. Dit is de basis voor concrete maatregelen in Selwerd. De gezondheidsproblemen in Selwerd moeten de komende 10 jaar zijn teruggebracht tot op het stedelijk niveau. Om dit te bereiken is meer nodig dan het inzetten van de ‘klassieke’ sociale programma’s. Ook het verduurzamen en toekomstbestendig maken van woningen sluit hierop aan. De corporaties gaan in Selwerd tot 2028 bijna 2600 woningen verduurzamen, bouwen of vervangen. Door woningen aan te sluiten op het warmtenet, aardbevingsbestendig en aardgasloos te bouwen blijven woningen betaalbaar en gezond. In Selwerd is deze aanpak goed te zien bij de vernieuwing van de Duindoornflat. Dit is een versleten jaren 60 studentenflat met meer dan 300 woonruimten. In 2018 is woningcorporatie Lefier gestart met de transformatie van flat naar toekomstbestendig complex. Door ruimtes slim in te delen blijft het aantal woonruimtes gelijk en komt op de begane grond ruimte voor horeca en ontmoeting voor en door bewoners, Selwerders en bezoekers. Deze aanpak laat zien hoe de verbinding en leefbaarheid van de wijk verbetert door slim gebruik te maken van kansen bij fysieke ingrepen. De Duindoornflat zal begin 2019 klaar zijn om nieuwe bewoners en bezoekers te ontvangen.

Vele partijen actief in de wijken zetten zich in voor het buurtgevoel en nieuw perspectief voor haar bewoners. Langs elkaar werken behoort tot het verleden. De Groningse aanpak bundelt de krachten in een stevig netwerk. In de wijkvernieuwing staat de vorming van brede coalities en nieuwe organisatievormen voorop. Naast de talloze samenwerkingsverbanden met wetenschappers, bewoners en andere partijen is ook de samenwerking met woningcorporaties vernieuwd. Samen met de woningcorporaties en bewoners zijn koersdocumenten opgesteld voor de vier wijkvernieuwingswijken, met ambitieuze doelen voor de komende tien jaar. De woningcorporaties en gemeente stemmen op die manier investeringen op elkaar af. De gedeelde opdracht klinkt ook door in de projectorganisatie, bijvoorbeeld door projectleiders gezamenlijk in te huren. Ook is er een gezamenlijk investeringsprogramma opgesteld van tientallen miljoenen voor de komende jaren. Dit draagt bij aan de totale stedelijke opgave van 20.000 nieuwe woningen. Met zoveel partners en samenwerkingsverbanden is het soms lastig het overzicht te bewaren. Het gaat er dan ook voor een grote organisatie zoals de gemeente Groningen om hier binnen de eigen organisatie zoveel mogelijk op aan te sluiten en flexibiliteit en innovativiteit te bevorderen. Een belangrijk aandeel hierin is ook de samenwerking met de wetenschap, in Groningen als universiteitsstad een logische stap. Al een aantal jaren werken gemeente en de Rijksuniversiteit samen in het Urban Gro Lab, waar de verschillende wetenschapsdisciplines worden gebundeld en maatschappelijke en gemeentelijke vraagstukken gedeeld.

74


INCLUSIEVE STAD Samen met bewoners

platform - overleg tussen bewoners, instanties en gemeente - een belangrijke rol. Niet alleen de wijkvernieuwing in Selwerd bouwt voort op de democratische experimenten die in Groningen in verschillende wijken volop gaande zijn. Er zijn ook andere experimenten, zoals de coöperatieve wijkraad in de Oosterparkwijk, waar een door loting gekozen wijkraad taken overneemt van de Groninge gemeenteraad. En zoals de Wijkdeal in de Wijert, waar bewoners het beheer over hun eigen wijkbudget

Dat bewoners zelf de regie kunnen pakken – eerder lastig te bereiken – begint erbij dat bewoners vroeg in de wijkvernieuwing zijn betrokken en in hun kracht worden gezet. De vernieuwing en verduurzaming biedt koppelkansen. Bijvoorbeeld door samen met bewoners de openbare ruimten te verbeteren en initiatieven de ruimte te geven die sociaal-maatschappelijke doelen dienen. Maar ook door verduurzaming en woningvernieuwing aan te grijpen om huiskamergesprekken te voeren met bewoners en hun behoeften en zorgen in kaart te brengen. Dit sluit aan op de al in de wijk aanwezige structuren en democratische vormen. Zo heeft het Wijkbedrijf Selwerd aan de Bottelroosstraat haar deuren in 2014 geopend. Dit wijklokaal in een oude school daagt wijkbewoners uit om mee te doen. Het is inmiddels uitgegroeid tot een belangrijke wijkorganisatie voor en door bewoners, waar iedereen in zijn eigen tempo kan meedoen. Het steeds verder groeiende netwerk van het Wijkbedrijf biedt mensen bijvoorbeeld kansen om op een laagdrempelige manier de stap te zetten richting betaald werk of ondernemerschap. Een goed voorbeeld van hoe het wijkbedrijf van betekenis kan zijn, is de mogelijkheid en ondersteuning die geboden wordt bij het zogeheten ‘Right to challenge’. Initiatieven die bijdragen aan de versterking van de sociale basis en die een gemeentelijke (ingekochte) taak zouden kunnen vervangen worden hierbij verwelkomd. Wijkbewoners krijgen zo de ruimte en de kans om actief mee te doen en zich verder te ontwikkelen. In de wijkvernieuwing 3.0 speelt zowel het Wijkbedrijf zoals het Wijk-

“1 op de 7 inwoners is eenzaam; 1 op de 10 inwoners heeft ­psychische klachten’’ in handen krijgen en keuzes maken op wat zij voor de eigen wijk belangrijk vinden. Deze benadering laat zien dat maatwerk wordt ingezet op basis van de specifieke omstandigheden en opgaven in de wijken en de specifieke behoeften van haar inwoners. Loslaten waar mogelijk en ondersteunen waar nodig. Zo vertaalt Groningen het principe van de ongedeelde stad, en haar vitale en weerbare wijken en bewoners naar de praktijk.

Weten wat werkt: onderzoek en monitoring Een andere belangrijke les uit de wijkvernieuwing uit het verleden is dat het landelijk lastig is om vast te stellen of ingrepen nou werkelijk effectief zijn, en welke de

75


De Duindoornflat in Selwerd, waar fysieke ingrepen worden ingezet als vliegwiel voor sociale verbetering. GEMEENTE GRONINGEN

meest kansrijk. Is wijkvernieuwing Ăźberhaupt wel effectief? Onze ingrepen in de wijkvernieuwing 3.0 worden daarom in nauwe samenwerking met de wetenschap

op de proef gesteld. Vanuit verschillende wetenschappelijke specialisaties, die in Groningen als universiteitsstad immers goed vertegenwoordigd zijn, wordt er mee

76


INCLUSIEVE STAD

“Met zoveel partners is het soms lastig het overzicht te bewaren’’ scherpt het beleid en de evaluatie. Weten wat werkt, is geen eenvoudige opgave, en tot nu toe wetenschappelijk erg lastig gebleken om vast te stellen. Maar met nieuw betrokken wetenschapsgebieden en methoden zijn de voortekenen goed. De structurele samenwerking met de faculteit Ruimtelijke Wetenschappen van de RuG wordt uitgebreid. Wanneer het gaat om sociale ongelijkheid, leefbaarheid en de woningmarkt liggen er veel raakvlakken tussen al bestaande collegereeksen aan de RuG en de stedelijke opgaven. Ook thema’s als de groeiende tweedeling, druk op de woningmarkt en de grote nieuwbouwopgave zijn binnen wetenschapsgebieden zoals bijvoorbeeld sociale planologie actueel en relevant. Steunde de eerdere wijkvernieuwing vaak op inschattingen of niet verbonden meetgegevens, nu zijn er methoden om de resultaten van de wijkvernieuwing 3.0 integraal te monitoren, hiervan te leren en bij te kunnen sturen als dat nodig blijkt. In samenwerking met dr. Barend Wind, gespecialiseerd in planologie en sociale vraagstukken, worden indicatoren ontwikkeld om trends op de woningmarkt helder te krijgen. September dit jaar start een woningmarktonderzoek dat de basis kan vormen voor de nieuwe Woonvisie die in 2019/2020 door de nieuwe gemeenteraad

gekeken en gedacht bij het opstellen en evalueren van beleidsinterventies. Gemeentelijke data bieden voor de universiteit waardevol studiemateriaal. Tegelijkertijd denken wetenschappers aan de voorkant met de gemeente mee. Dat

77


Sunny Selwerd festival 2018. Dit festival wordt jaarlijks door bewoners bij het Wijkbedrijf georganiseerd WIJKBEDRIJF SELWERD

78


INCLUSIEVE STAD

vastgesteld wordt. Monitoren en evalueren van de uitvoering van de wijkvernieuwingsplannen vindt gezamenlijk plaats. Het zijn precies de vragen die aan het begin van dit artikel werden opgeworpen, die op deze manier een antwoord krijgen. Wat zorgt voor ongelijkheid op de woningmarkt en hoe uit dit zich? Welke elementen spelen een rol en wat ligt binnen de mogelijkheden van de gemeente om deze ongelijkheid tegen te gaan? Opvallend is dat Barend Wind vanuit zijn interesse in de ontwikkelingen op het gebied van sociale planologie signaleert dat de bronnen van sociaal-economische ongelijkheid zich steeds minder beperken tot het inkomen. Deze ongelijkheid is sterk afhankelijk van de socio-economische positie van familie of de woongeschiedenis. Dit laat zien dat een breed palet aan factoren een rol speelt bij de ongelijkheid op de woningmarkt. Voor Selwerd werkt de gemeente samen met het expertisecentrum Healthwise van de faculteit Economie en Bedrijfskunde. Dit grote onderzoek, dat wordt gesubsidieerd door ZonMw, kijkt over een periode van tien jaar naar het voorkomen en verkleinen van sociaal-economische gezondheidsverschillen in Selwerd. Samen met prof. dr. Manda Broekhuis wordt een monitoringsmethode ontwikkeld die meet hoe effectief maatregelen zijn bij het versterken van de gezondheid en het welbevinden van inwoners van Selwerd. Door profielen van bewoners te maken met vergelijkbare behoeften kan voor hen een vraaggericht en effectief aanbod worden opgesteld. In verschillende wijken in de stad blijkt uit een vergelijkende analyse welke ingrepen effectief zijn. Gewoon maar hopen dat be-

leid effectief is, is niet meer van deze tijd. Het ontwikkelen van methoden om dit daadwerkelijk te kunnen laten zien is in de Groningse aanpak daarom van essentieel belang. In Groningen moet iedereen tot haar of zijn recht kunnen komen en op een gelijkwaardige manier aan de samenleving kunnen deelnemen. De nieuwe gemeente Groningen kiest voor gezonde en veerkrachtige wijken en dorpen, waar minder armoede

“Door loting gekozen wijkraad neemt taken over van de Groningse gemeenteraad’’ heerst en bewoners meedoen, waar wijken duurzaam en aantrekkelijk zijn en vol bedrijvigheid. Zo vertalen de gemeente en haar partners de historisch zo stevig verankerde visie op een ongedeelde stad naar de Wijkvernieuwing 3.0. Met een kritische blik naar het verleden en zonder angst voor nieuwe methoden. Zodat Groningers niet alleen maar nieuwe mooie huizen krijgen, maar ook hun welzijn op een fundamentele manier vooruit zien gaan.

LEES MEER Lees dit artikel ook online.

79


Door­ geschoten focus Economische groei draagt steeds minder bij aan sociale welvaart Steden zijn aantrekkelijke locaties om te wonen. Woonde rond 1900 circa 15% van de wereldbevolking in steden, 100 jaar later was dat circa 50%. Over enkele decennia zal het overgrote deel van de mensheid in steden wonen, die werkgelegenheid, consumptieve rijkdom, culturele verscheidenheid en anonimiteit bieden. De schaduwzijde is verpaupering, luchtverontreiniging, criminaliteit, eenzaamheid. Hoe brengen we de lusten en lasten van de stad in beeld? En vooral ook, hoe hangen beide kanten samen? Tekst Harry Lintsen met bijdragen van Jan Pieter Smits, Frank Veraart en John Grin

80


Pernis vanuit de lucht gefotografeerd. PERNIS

81


INCLUSIEVE STAD

O

p 27 september j.l. werd de Heineken Prijs (de Nederlandse Nobel Prijs) voor geschiedenis uitgereikt aan John R. McNeill, hoogleraar geschiedenis aan Georgetown University in Washington. In een van zijn bekendste boeken Something new under the sun (New York 2000) geeft hij een indrukwekkend overzicht van het ontstaan van de milieuproblemen in de wereld. De focus ligt op de twintigste eeuw, maar ook de negentiende eeuw en zelfs verder weg liggende perioden komen aan bod. In zijn conclusies ziet hij urbanisatie en de opkomst van de grote stad als een van de belangrijkste bronnen van de huidige milieuproblematiek. De problemen reiken veel verder dan de grenzen van de stad. Steden kunnen hun ‘footprints’ duizenden kilometers verder veroorzaken. Steden absorberen grote hoeveelheden water, energie en materialen uit de directe omgeving en van ver weg. Zij spugen zowel goederen en diensten uit als verontreinigingen (water, lucht, vaste stoffen). Bovendien veroorzaken zij problemen met landgebruik (verdwijnen van bossen, vermindering bodemkwaliteit, verwoesting van landschap et cetera). Hoe indrukwekkend het overzicht van McNeill ook is, zijn studie heeft een ernstig nadeel: hij gaat niet of nauwelijks in op zogenaamde ‘afruilprocessen’. Veel studies naar (de geschiedenis van) milieuproblemen lijden hieraan. Milieuproblemen vormen de ‘lasten’ van de moderne maatschappij, maar zij hangen nauw samen met de ‘lusten’ van onze huidige levenswijze. Recentelijk zijn methodes ontwikkeld die dergelijke afruilprocessen in beeld brengen en een uitgangspunt vormen voor verdere analyses. Een daarvan is de duurzaamheidsmonitor ofwel de monitor brede wel-

vaart van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De methodiek is omarmd door het Nederlandse parlement. Ook heeft de internationale statistisch gemeenschap de methodiek erkend als belangwekkend instrument. Verder heeft een team van historici van de universiteiten van Eindhoven, Groningen, Amsterdam en van het CBS de methodiek voor het eerst toegepast in historisch onderzoek. De resultaten zijn onlangs gepubliceerd in het boek De kwetsbare welvaart van Nederland 1850-2050. Naar een circulaire economie (Amsterdam 2018) en in een Engelse versie (Springer 2018).

Brede Welvaart In de CBS-monitor staat de vraag centraal of een goede kwaliteit van leven in een samenleving in het ‘hier en nu’ gepaard gaat met het interen op vitale hulpbronnen, hetzij voor volgende generaties (‘later’) dan wel in de rest van de wereld (‘elders’). Kwaliteit van leven bestrijkt een veel breder terrein dan alleen de materiële welvaart, die met economische indicatoren wordt gemeten. Ook onze levensvoldoening, gezondheid en huisvesting, alsmede de kwaliteit van leven van de natuurlijke en sociale leefomgeving zijn belangrijk. De hulpbronnen of kapitalen die nodig zijn om welvaart op te bouwen zijn eveneens breed gedefinieerd. Het gaat hierbij nadrukkelijk niet slechts om economisch kapitaal in termen van machine en werktuigen, maar ook om menselijk kapitaal (gezondheid, kennis en vaardigheden), sociaal kapitaal (de kwaliteit van sociale netwerken en instituties) en het natuurlijk kapitaal (bodem, lucht en water). Het natuurlijk kapitaal heeft daarin een bijzondere positie, omdat het als de basis voor brede welvaart wordt beschouwd. De monitor is ook nuttig om de grensoverschrijdende effecten van brede wel-

82


THEMA HIER INVULLEN

“Moet de toenemende welvaart ten koste gaan van het natuurlijk kapitaal?’’ HARRY LINTSEN, JAN PIETER SMITS, FRANK VERAART EN JOHN GRIN 83


vaart te bestuderen, dat wil zeggen de mate waarin landen invloed op elkaar hebben voor de opbouw van hun kwaliteit van leven. Voor de opbouw van de levenskwaliteit kan een land de eigen nationale hulpbronnen gebruiken, maar kan er ook voor kiezen om deze te importeren. Daarmee heeft het land invloed op de hulpbronnen en kwaliteit van leven ‘elders’. Hierbij besteedt de monitor bijzondere aandacht aan de allerarmste ontwikkelingslanden. De ‘elders’-di-

met meer dan 170 indicatoren in beeld gebracht. Dat is met historisch onderzoek dat terug gaat tot de negentiende eeuw, niet haalbaar. Daarom is ervoor gekozen met een kleine lijst van indicatoren te werken. Bij de samenstelling van de lijst is gebruik gemaakt van de zogenaamde CES Recommendations for Sustainable Development. Deze internationale richtlijnen geven voor landen met een gebrek aan bronnenmateriaal aan hoe het grote indicatorensysteem teruggebracht kan worden tot een lijst van 24 indicatoren. Hierbij wordt de thema’s van de drie dimensies zoals gezondheid, arbeid, energie en niet-fossiele grondstoffen afgedekt met slechts één indicator, een soort gidsindicator. Zo kan het thema gezondheid met een groot aantal indicatoren in beeld worden gebracht, maar levensverwachting kan worden gezien als een overkoepelende indicator, die een goed overzicht geeft van de algemene trends van veranderingen in de gezondheid. Wat levert de toepassing van het CBS-instrumentarium op? De studie start met een vergelijking van de situatie in Nederland in 1850 met de hedendaagse situatie op basis van de indicatorenlijst van de monitor. Geheel in de lijn van de verwachtingen is de kwaliteit van het leven onvoorstelbaar verbeterd ten koste van de natuurlijke omgeving en het natuurlijk kapitaal. Zo waren in 1850 zo’n 650.000 Nederlanders extreem arm (circa 21% van de bevolking leefde onder de absolute armoedegrens), was hun gemiddelde levensverwachting 37 jaar en woonden zij in krotten en hutten. Inmiddels is de extreme armoede verdwenen, de ge-

“De afruil tussen economisch en sociaal kapitaal is doorgeschoten naar een focus op ­economische groei’’ mensie vormt het sluitstuk van de analyse van brede welvaart en duurzaamheid.

Kwetsbare welvaart De CBS-monitor onderzoekt de veranderingen in de kwaliteit van leven in de voorafgaande acht jaren, dat wil zeggen op de middellange termijn. Met hetzelfde instrumentarium is tien jaar geleden een historisch onderzoek gestart naar de ontwikkeling van brede welvaart op de lange termijn. Het betreft Nederland vanaf ongeveer 1850, het begin van de industrialisatie. Een dergelijk onderzoek vereist wel aanpassing van de monitor. In de monitor worden de drie dimensies van brede welvaart - de kwaliteit van leven ‘hier en nu’, ‘later’ en ‘elders’-

84


INCLUSIEVE STAD

middelde levensverwachting 81 jaar en zijn er nauwelijks nog sloppen te bekennen. Daarentegen is de biodiversiteit vergeleken met 1850 sterk gedaald, zijn de broeikasgasemissies gestegen van 1,2 ton CO2 per Nederlander in 1850 naar 10,6 nu, is het bruto binnenlands verbruik van niet-fossiele grondstoffen gestegen van 2,1 ton per Nederlander naar 9,8 en importeren we per Nederlander meer dan 30 keer zoveel grondstoffen uit het buitenland met name uit de ontwikkelingslanden. Hiermee is het belangrijkste, generieke afruilproces in de afgelopen anderhalve eeuw gegeven: de welvaart als ‘lusten’, het natuurlijk kapitaal en de natuurlijke omgeving als ‘lasten’. Het is echter van belang op te merken, dat de cijfers niet het eindpunt, maar het beginpunt van verhalen en analyses over gezondheid, milieu, veiligheid, democratie et cetera vormen. In die verhalen en analyses moet veel ruimte zijn voor de historische context en specifieke afruilprocessen. Neem bijvoorbeeld een cruciale vraag of de toenemende welvaart absoluut ten koste moet gaat van de natuurlijke omgeving en het natuurlijk kapitaal.

om de achterstand ten gevolge van de oorlog en de bevolkingsgroei in te halen. Dat alles was gepaard gegaan met een toenemend gebruik van grondstoffen, maar het niveau was rond 1960 nog niet zodanig dat van uitputting sprake was. De druk op de natuurlijke ecosystemen was weliswaar toegenomen, maar de inschatting is, dat die naar hedendaagse maatstaven nog niet buitensporig was. Zo lagen de CO2 emissies onder de norm, die heden ten dage als doelstelling voor 2030 geldt. Het boek De kwetsbare welvaart van Nederland 1850-2050 beschrijft gedetailleerd de afruilprocessen die met het toenemend gebruik van fossiele grondstoffen (turf, steenkool, olie en gas), biomassa (aardappelen, granen, vis, hout et cetera) en minerale grondstoffen (zand, grind, klei, ertsen et cetera). Het laat zien hoe recent een van de grootste problemen uit de geschiedenis de extreme armoede - is verdwenen en hoe niet alleen een elite, maar een bevolking als geheel boven het bestaansminimum wordt opgetild. Het laat echter ook zien hoe het grondstoffengebruik in de jaren zestig plotseling een sprong maakte en extreme armoede werd vervangen door - historisch gezien- extreme welvaart met de uitputting van grondstoffen tot gevolg, de verslechtering van het milieu, het verlies aan biodiversiteit, de energiecrisis en de andere problemen van duurzaamheid. De belangrijkste vraag voor de toekomst is: Hoe brengen we een acceptabel evenwicht tot stand tussen onze welvaart, de natuurlijke omgeving en het natuurlijk kapitaal? Hoe kunnen we een acceptabele welvaart tot in lengte van dagen volhouden?

Uitputting In het verleden was extreme armoede vanuit hedendaags én toenmalig perspectief het belangrijkste maatschappelijke vraagstuk. Rond 1960 waren de vraagstukken van de volkswelvaart, volksgezondheid en volkshuisvesting opgelost. Het leven van de bevolking was weliswaar sober, maar de voedselvoorziening was op een acceptabel kwantitatief en kwalitatief niveau gekomen. Het grootste deel van de bevolking had toegang tot de gezondheidszorg. De volkshuisvesting zorgde voor een kwalitatief acceptabel woonniveau. Weliswaar was er woningnood, maar Nederland was bezig

Kwetsbare stad De CBS-methodiek is in bovenstaande analyses toegepast op Nederland als eenheid.

85


Stella Lux, de auto op zonne-energie van de TU/E in 2015.

De monitor kan ook voor andere landen of met enige aanpassing – andere analytische eenheden worden gebruikt, bijvoorbeeld een regio of een bedrijf. Zo is het mogelijk om met het instrumentarium de brede welvaart van een stad te analyseren en haar afruilprocessen zichtbaar te maken. De stad komt in het boek De kwetsbare welvaart van Nederland 1850-2050 regelmatig ter sprake, maar wordt niet systematisch met

de CBS-methodiek geanalyseerd. Toch worden de afruilprocessen van de stad in het verleden deels zichtbaar. Nederland had rond het midden van de negentiende eeuw de hoogste urbanisatiegraad van de wereld. De hoge productiviteit van de landbouw met name van de veehouderij had dat mogelijk gemaakt. Hierdoor kon een belangrijk deel van de beroepsbevolking uit de landbouw worden vrij ge-

86


INCLUSIEVE STAD

“Hergebruik van rioolwater en - slib passen in circulaire economie’’ strijden. Verder was de stad de plaats, die met het grootste milieuprobleem uit het verleden werd geconfronteerd, namelijk het organisch afval. Alle steden waren naar hedendaagse begrippen smerig. Bacteriën, virussen en ratten vonden hier hun ideale habitat. Infectieziektes zoals diarree, paratyfus en cholera gedijden uitstekend in deze omstandigheden en drukten een zeer negatief stempel op de gezondheid en de levensverwachting. De voordelen van het stedelijk leven werden afgeruild tegen een slecht milieu en een slechte hygiëne. Een afruilproces is vervolgens waarneembaar in de oplossingsstrategie voor deze problemen. Na 1850 is een eeuw lang door opeenvolgende generaties gebouwd aan de hygiënische stad. Gemeentebestuurders hadden hierin een grote rol. Zo ontstonden een efficiënt systeem voor het ophalen van vuilnis, de aanleg van riolering, de bouw van drinkwaterleidingen. Woningvoorschriften introduceerden huishoudelijke voorzieningen zoals spoelbakken, wc’s en douches, en opzichters disciplineerden de bewoners en introduceerden een hygiënische cultuur.

maakt en werk vinden in handel, transport en dienstverlening. De economische mogelijkheden van de steden in de sterk gecommercialiseerde kustprovincies oefenden lange tijd een grote aantrekkingskracht uit op ondernemers, ambachtslieden en arbeiders. Daartegenover stond dat de steden een omvangrijke populatie armen kenden, die de burgerij met liefdadigheid trachtte te be-

Onverwachte effecten Maar die ontwikkeling had onverwachte effecten. Weliswaar waren toentertijd naar hedendaagse begrippen de steden smerig, toch werd veel afval hergebruikt. De uit-

87


Een demonstratie van scholieren uit Vlaardingen in 1970.

werpselen van dieren en mensen werden verzameld. Beerputten werden eens per drie of vier jaar geleegd. Huisvuil en haardas werden opgehaald. Ondernemers met een vergunning van het stadsbestuur namen al dit afval in, verwerkten het tot compost en verkochten het aan boeren en tuinders in de omgeving, die op hun beurt landbouw- en zuivelproducten aan de steden leverden. De mestverzameling paste in een tijd, waarin veel materiaal hergebruikt werd en de economie circulair was. De komst van hygiënische voorzieningen was daarmee ook een van de factoren die de circulariteit doorbrak. Menselijke fecaliën verdwenen in het riool. Varkens, koeien en kippen verdwenen uit het straatbeeld. Huishoudelijk afval kwam op de vuilnisbelt te-

recht of verdween in de verbrandingsoven. Boeren kregen met de komst van kunstmest een alternatief voor menselijke en dierlijke mest. De hygiënische revolutie leverde een belangrijke bijdrage aan de opkomst van een niet-duurzame, lineaire voedselketen. Tegenwoordig behoort het hergebruik van stedelijk, organisch afval waaronder rioolwater en rioolslib tot de centrale thema’s van het streven naar een duurzame, circulaire economie.

Lusten en lasten van de stad ​ e CBS-monitor brede welvaart brengt de D kwaliteit van leven in het ‘hier en nu’, voor toekomstige generaties ‘later’ en volkeren ‘elders’ in beeld. Zij is met enige aanpassingen ook geschikt voor toepassing op duur-

88


INCLUSIEVE STAD

zaamheidsanalyses van steden. Dan kunnen de afruilprocessen van een stad zichtbaar gemaakt worden. Dat afruilprocessen een belangrijk aspect van een stad vormen laat de Nationale monitor gemeentelijke duurzaamheid 2014 (Tilburg 2014) goed zien. De publicatie is van het Tilburgse onderzoeksinstituut TELOS, dat een eigen duurzaamheidsmonitor heeft ontwikkeld. De monitor vertoont gelijkenis met die van het CBS, maar is minder breed opgezet en mist de systematiek van de drie dimensies ‘hier en nu’, ‘later’ en ‘elders’. Uit de studie blijkt onder andere dat de grootste steden in Nederland (> 200.000 inwoners) de laagste duurzaamheidsscore hebben in termen van economisch, ecologisch en sociaal-cultureel kapitaal. Hun score op het economisch kapitaal is het hoogst, maar op die van de andere twee kapitalen het laagst. De studie laat echter ook zien, dat een afruil met omliggende gemeenten heeft plaatsgevonden. Een stad als Houten behoort tot de gemeenten met de hoogste duurzaamheidsscore. Dat komt mede, omdat zij een instroom van burgers kent met hoge inkomens, terwijl de sociale problemen die hier vaak ook mee samengaan achterblijven in de grote steden. De TELOS studie pleit daarom voor analyses op regionaal niveau. De CBS-monitor pleit voor een nog verdere opschaling van stedenstudies naar een nationaal en internationaal niveau. De TELOS studie onderschrijft de welvaart-paradox van de laatste decennia, die we in De kwetsbare welvaart van Nederland 1850 - 2050 analyseren. De afruil tussen economisch kapitaal en sociaal (en natuurlijk) kapitaal is doorgeschoten naar een focus op economische groei. De toegenomen economische groei draagt steeds min-

der bij aan de sociale welvaart. Een nieuwe, meer duurzame balans moet worden gezocht tussen economische activiteiten, sociale aspecten en natuurlijke omgeving. Onderzoekers als Harriet Bulkeley, Philip Späth, Vanesa Castan Broto, Lars Coenen en Michael Hodson hebben er op gewezen dat juist steden en stedelijke regio’s hier een sleutelrol kunnen spelen en dat vaak al doen. Ze kunnen dat, omdat steden knooppunten zijn in infrastructuren waardoor financieel en natuurlijk kapitaal worden uitgewisseld en ook knooppunten van sociale netwerken en kennisinfrastructuren. Ze

“Hoe is een acceptabele welvaart vol te houden?’’ herbergen zowel problemen (en dus gevoel van urgentie) als veel sociaal kapitaal. En omdat de infrastructuren en netwerken waarin steden knooppunt zijn, wezenlijk transnationaal zijn, kunnen ze zowel profiteren van kapitaal en ontwikkelingen elders in de wereld, als daarop invloed hebben. Stedelijke spelers zoeken elkaar ook op in transnationale netwerken – van de (‘onderop’) ‘citymakers’ beweging tot de door Benjamin Barber opgerichte ‘ Global Parliament of Mayors’ – die in toenemende mate hun stempel drukken op de verdere ontwikkeling van steden.

LEES MEER Lees dit artikel ook online.

89


Recensie Besproken door Leo Pols

Kracht van regionaal ontwerp 25 jaar vormgeven aan Zuid-Holland Francisco Colombo, Jeroen van Schaick. Uitgeverij de Nieuwe Haagsche B.V. ISBN 9789460100765

Eindelijk, een boek over regionaal ontwerp. In een tijd waarin na alle dereguleringen de regio zo centraal is komen te staan, is dat welkom. Is dit boek daarbij een aanwinst? Ja, dit boek is een aanrader. ‘Stedenbaan’ is de naam voor vervoersconcept voor het metropolitaan vervoerssysteem met “de charme van de eenvoud”, dat nog steeds niet af is; een overlever dus. De concepten voor de ‘Kustzone’ maakten in diezelfde periode een draai van 180 graden. Het begon met plannen voor eilanden voor de kust met 40.000 woningen, die werden getorpedeerd door Wamla le Brinno; de kust moest

met rust worden gelaten. De eilanden maakten plaats voor zandsuppleties à la Zandmotor, waar geen mens woonde. De ‘A4 corridor’ van Amsterdam naar Antwerpen leidde tot routeontwerp voor het geheel, maar bleek slecht bestand tegen de bestuurlijke realiteit. De schrijvers geven een compleet overzicht van alle plannen, concepten, prijsvragen, successen en mislukkingen. Een voorbeeld van dat laatste: San Verschuuren, regionaal ontwerper bij de provincie ontwikkelde een totaalambitie voor het gebied tussen den Haag en Rotterdam, waarin verstedelijking en parkaanleg hand in hand moesten gaan. Dat mislukte. Met de Vinex verschoof de lead van de provincie naar de afzonderlijke steden die dit op eigen wijze invulden met uniforme suburbane wijken. Een gemiste kans. Dit boek

90

is geen promotie van een provincie of van regionaal ontwerp. Het is een (h) eerlijk overzicht van het denkwerk over ontwerpen aan de ruimte in deze provincie. De nieuwe omgevingswet en een nationale omgevingsvisie komen eraan. Provincies en gemeenten maken plannen om gebieden integraal aan te pakken. Het regionaal ontwerp leeft. Van dit leer je dat heldere concepten, bestuurlijk draagvlak, daadkracht en consequent volhouden cruciaal zijn voor het slagen van gebiedsontwikkeling.


VAKINFORMATIE EEN BELANGRIJKE SECUNDAIRE ARBEIDSVOORWAARDE?

Sluit bij ons een licentie af voor toegang tot de content van Ruimte en Wonen voor iedere medewerker.

Uw medewerkers zijn met deze licentie welkom op onze bijeenkomsten, genieten korting bij betaalde masterclasses en hebben te allen tijde online toegang tot alle content op de website, waaronder het bijna 100 jaar oude en unieke archief (van SRO en TVV). Interesse? Bel onze collega Stefan op 070-2051023 of mail naar S.Terpstra@aeneas.nl

RUIMTEENWONEN.NL


Dynamische stadsbeelden in Rotterdam Tekst Like Bijlsma

Cryptic Duality van Horoiwa OERENDHARD

92


ROTTERDAM IS AL sinds de jaren tachtig actief in het stimuleren van straatkunst. Naast tijdelijke graffiti op afbraakpanden en schuttingen, zijn ook steeds vaker grotere werken te zien, op de huizenhoge blinde gevels van de wederopbouwstad. Deze traditie is opgestart tijdens de grote streetart manifestatie van 2009, toen Braziliaanse kunstenaars de Rotterdamse gevels opsierden met indrukwekkende murals. Streetart is een dynamische kunstvorm, waarbij kunstwerken verdwijnen en verschijnen, en waarbij de openbare ruimte gebruikt wordt als expositieruimte. Street artists werken vaak autonoom: zij kiezen zelf hun muren uit en hebben een kenmerkende en vaak eigenzinnige stijl, waarin een eigen handschrift te herkennen is. Op stedelijk niveau telt dit op tot een kleurrijke verzameling van murals, met gebouw en stedelijke ruimte als achtergrond van het kunstwerk. Straatkunst kan ook op een andere manier functioneren. In een aantal gevallen is de Rotterdamse streetart onderdeel van een vernieuwingsstrategie of gebiedstransformatie, en krijgt de architectuur en stedelijke ruimte een meer actieve rol. Het kunstwerk gaat een relatie aan met haar omgeving, op verschillende manieren. Hierdoor openen zich nieuwe perspectieven op de stad, de wijk, de architectuur. Dit katern laat een aantal projecten zien, waarin nieuwe stadsbeelden ontstaan. De murals zijn een inspiratiebron voor het transformatieproces: ze geven ze richting aan een nieuwe stedelijke identiteit.

93


Op muur waar Horoiwa ‘Cryptic Duality’ afbladderde is overschildert met Ozon, Bokelweg. FOTO LUUK HOEVENAARS

94


BEELDESSAY

Speto, Delftsehof FOTO LUUK HOEVENAARS

HET WERK VAN Speto (2009), Ozon (2014) en Onio & OX-Alien (2012) nabij de Delftsestraat resulteert, door de schaal en plaatsing van het werk, in een stedelijke collage, die het krakers-achtige karakter van het gebied versterkt. Architectonische elementen komen los van het gebouw en krijgen een zelfstandige functie in een nieuwe stedelijke compositie. Het werk van Speto maakt van een muur een kamer, waar het licht aangaat, en maakt een interieur van de parkeerplaats. Deze parkeerplaats is sinds een aantal jaren in gebruik als populaire uitgaansbestemming. De enorme schaal van het werk van Ozon maakt de bestaande deur in de gevel van het schoolgebouw piepklein, en markeert de entrĂŠe naar de Hofbogen. Ook de andere kunstwerken in dit gebied reageren door plaatsing, schaal en kleurgebruik op de bestaande architectuur. Zij geven een esthetische blik op verval en tijdelijkheid, met het kunstwerk als bindend element in de gefragmenteerde stedelijke ruimte.

Ox-Alien van de Braziliaanse artiest Onio, nabij Delftsestraat FOTO LUUK HOEVENAARS

95


96


BEELDESSAY

Repeterende grafische beelden in cijfers en letters in de Hofbogen, de bogen onder de oude spoorlijn PROARTSDESIGN GERARD HADDERS

HET WERK VAN Gerard Hadders (2008) gaat op een andere manier een relatie aan met het gebouw. De combinatie van een typografie, patroon en kleur is als repetitief element speciaal ontwikkeld voor het langste gebouw van Nederland: De Hofbogen. Door de nummering en belettering met teksten, die refereren naar de gebruiksgeschiedenis, wordt aandacht gevraagd voor de aankomende transformatie van het bijna twee kilometer lange gebouw en wordt het lineaire karakter van het monumentale viaduct versterkt.

97


HET PROJECT COPY garden (2011) van Monique Bentin en Rick Messemaker in het Oude Westen maakt van een blinde wand een virtueel park. Door een foto van een nabijgelegen park op de wand te plaatsen, ontstaat een trompe l’oeil effect. Voor de foto is een plantsoen aangelegd met dezelfde bomen en planten als in de foto. Om het visuele effect nog sterker te maken is een pad aangelegd dat het denkbeeldige park inloopt. Het kunstwerk speelt in op de vraag van bewoners naar meer groene ruimte in deze stenige stadswijk. (Recentelijk is in Rotterdam een street art route uitgezet door rewriters Rotterdam, een platform dat ruimte biedt aan zowel buitenlandse als rotterdamse straatkunstenaars. De streetartroute is ook verkrijgbaar als app.)

98


BEELDESSAY

Copy Garden, Gaffelstraat MONIQUE BENTHIN

99


Winnaars en verliezers van de energietransitie

100


De energietransitie heeft helaas ook een keerzijde. Het ziet er bijvoorbeeld naar uit dat kwetsbare groepen mogelijk procentueel fors meer moeten betalen voor de energietransitie. Het sociale aspect van de energietransitie moet daarom meer aandacht krijgen. Slimme maatregelen nu kunnen problemen op een later tijdstip voorkomen blijkt uit het onderzoek ‘Winnaars en verliezers van de energietransitie’ van ECN, Tertium, Alliander en Milieudefensie. Tekst Koen Straver en Michiel Hulshof

Windmolens bij een vissersdorp

101


INCLUSIEVE STAD

D

e energietransitie wordt vaak gepresenteerd als technologisch project dat goed is voor de 3 P’s: people, planet en profit. Maar de positieve drieklapper heeft ook een keerzijde. Uit de geschiedenis weten we maar al te goed dat de overgang naar een nieuw energiesysteem ook verliezers kent. Van het verdwijnen van de Friese turfstekers tot de sluiting van de Limburgse mijnen, en van de landschapsvervuilende hoogspanningsmasten tot de aardbevingen in Zeerijp. Tot nu toe gaan de discussies meestal over de vraag of het technisch en organisatorisch haalbaar is over te schakelen op duurzame energie. De sociale gevolgen van de transitie blijven nog onderbelicht. Maar de situatie van de fictieve Jan uit Dulder toont hoe ingrijpend de gevolgen zouden kunnen zijn. Die constatering vormde voor ECN, Tertium, Milieudefensie en Alliander aanleiding om verkennend onderzoek te doen naar de winnaars en verliezers van de energietransitie. Door middel van expertsessies, interviews en literatuuronderzoek brachten de partijen in kaart op welke terreinen problemen kunnen ontstaan. Het werd een agenderende studie, die er hopelijk toe leidt dat beleidsmakers de ergste vormen van ‘energieongelijkheid’ de komende jaren kunnen voorkomen.

Herverdeling De Amerikaanse duurzaamheidswetenschapper Clark Miller beschrijft hoe parallel aan energietransities veranderingen optreden in waarden, beslissingen en gedrag binnen een samenleving. ‘Eerdere transities leren ons wat de belangrijkste aspecten van een grote energietransitie zijn: de sociale, economische en politieke omwentelingen waarmee ze gepaard gaan.’ Dergelijke

omwentelingen leiden onherroepelijk tot een herverdeling van geld, macht en onderlinge verhoudingen. Je kan talloze manieren verzinnen waarop de energietransitie zou kunnen leiden tot nieuwe vormen van ongelijkheid. Denk bijvoorbeeld aan bereikbaarheid: nu al mag de eigenaar van een Volkswagen Golf 1.9 TDI Trendline uit 2001 op diesel niet meer met zijn auto in de binnenstad van Utrecht komen, terwijl Tesla-rijders hun bolide rustig kunnen inpluggen bij een laadpaal aan de Oude Gracht en zo nog gratis kunnen parkeren ook. Trek deze trend door en je ziet de tweedeling ontstaan: terwijl gefortuneerden vrijelijk met hun auto door de straten zoeven, staan minder gefortuneerden te wachten op de bus. Wijlen Margaret Thatcher zou eens hebben opgemerkt dat: ‘A man who, beyond the age of 26, finds himself on a bus can count himself as a failure.’ Maar is dat ook echt de samenleving die we willen?

Eigen groene stroom Een ander probleem gloort aan de horizon als gevolg van de onstuimige groei van het aantal lokale energiecoöperaties waarin enthousiaste burgers en ondernemers zich verenigen voor het opwekken van hun eigen groene stroom. De vraag is wie zich daarbij aansluiten. Het zelforganiserend vermogen is immers niet gelijkmatig over het land verdeeld. De ene groep Nederlanders zal door hun sociale netwerk, opleiding of woonplaats eerder kunnen participeren in een lokaal zonneveld dan de andere groep, die vaak niet eens wéét dat je daar voor kan kiezen. Het streven van steeds meer gemeenten naar aardgasvrije woonwijken kan eveneens leiden tot een nieuwe kloof. Hoe meer huishoudens zich laten afkoppelen van het

102


THEMA HIER INVULLEN

“Woningeigenaren met een krappe beurs zijn dubbel de klos’’

103


gasnetwerk, hoe minder huishoudens overblijven om de onderhoudskosten van dat netwerk te betalen. Woningeigenaren met een krappe beurs zouden wel eens dubbel de klos kunnen zijn. Ze kunnen niet investeren in een warmtepomp en betalen daardoor noodgedwongen de steeds hogere gasrekening. Het aantal potentiële problemen is groot. Daarbij komt dat lang niet alle langetermijngevolgen nu al goed te voorspellen zijn. Welke beleidsmaker in de jaren zestig had kunnen voorzien dat de vondst van de aardgasbel bij Slochteren er vijftig jaar later toe zou leiden dat Groningers bovenmatig gebukt gaan onder depressies en angststoornissen?

Maatschappelijke effecten Op basis van uitgebreide gesprekken met experts lijken drie thema’s op dit moment het meest urgent: werkgelegenheid, de strijd om de ruimte en inkomensongelijkheid. Op deze terreinen vallen op dit moment de grootste maatschappelijke effecten te verwachten. Uit de Nationale Energieverkenning van ECN blijkt dat het aantal arbeidsplaatsen in de fossiele energiesector afneemt van 73.000 voltijdsbanen nu, naar 62.000 in 2020. Tegelijkertijd stijgt het aantal mensen dat zijn geld verdiend in de duurzame energiesector: van 52 duizend voltijdsbanen nu naar 64 duizend in 2020. Nog groter kunnen de mogelijke gevolgen zijn voor het aantal indirecte banen in de fossiele sector: onderhoudsmonteurs van gasketels, toeleveringsbedrijven voor gasleidingen. En wat te denken van de schoonmakers in de fabriekshallen van die bedrijven? Jan, onze fictieve gasturbinemonteur uit Dulder, is slechts een van de duizenden werknemers uit de fossiele sector die waar-

schijnlijk maar moeilijk aan nieuw werk komt. Op dit moment ontbreekt gericht arbeidsmarktbeleid voor de verwachte banenkrimp in de fossiele energiesector. Vakbond FNV pleitte vorig jaar voor een kolenfonds van niet minder dan 800 miljoen euro voor de werknemers van de vijf kolencentrales die binnenkort sluiten. Met het geld zouden de werknemers kunnen worden omgeschoold of eerder met pensioen mogen. Of, zoals vakbondsbestuurder Cees Bos het verwoordt: “Het kan niet zo zijn dat mensen schone lucht krijgen ten koste van 3000 gezinnen.”

Werkgelegenheid ​ et als bij de sluiting van de mijnen, zal ook N het verdwijnen van de fossiele energiesector in sommige regio’s harder aankomen dan in andere. De haven van Rotterdam en de provincie Groningen lijken op het eerste gezicht het kwetsbaarst. Een te late omslag kan grote gevolgen hebben voor de lokale economische ontwikkeling, de aantrekkelijkheid van de regio, de huizenprijzen en uiteindelijk de sociale structuur. Aan de andere kant biedt de groene revolutie ook nieuwe kansen op werk. Als de overheid doorpakt met het aardgasvrij maken van woonwijken, rekent onderzoeksbureau CE Delft op ruim 11.000 extra banen per jaar tot 2035. Dat enorme aantal is nodig voor het installeren van zonnepanelen, warmtepompen en laadpalen, het afkoppelen van gasleidingen, het opengraven en weer bestraten van hele steden en het aanleggen van warmtenetten. Ook hier ontstaan nu al de eerste problemen. De bouwsector is op dit moment al overvraagd en nieuwe krachten zijn moeilijk te vinden. Bovendien blijkt het vooral op MBO-niveau lastig om jongeren te interesseren voor een carrière in de installatie-

104


INCLUSIEVE STAD

techniek. De Sociaal Economische Raad (SER) wees daar recent ook al op in een advies. Juist onder mbo’ers bevindt zich een groep potentiële winnaars van de energietransitie, maar dat wordt nog te weinig gezien of benut. De genoemde werkgelegenheidseffecten vragen om een coherente visie op de toekomst die rekening houden met zowel de ongewenste effecten als kansen.

Ruimtelijke ordening

schap (zonnevelden) en de woonomgeving (panelen op het dak). Het centrale probleem van deze strijd om de ruimte is dat lusten en lasten niet bij dezelfde groepen terecht komen. Dat geldt op nationaal niveau; de plekken waar windenergie wordt opgewekt, zijn meestal niet de plekken waar die energie wordt gebruikt. Op lokaal niveau geldt dat voor-

Het Mattheus-effect “Want wie heeft, zal nog meer krijgen, en wel in overvloed, maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij heeft nog worden ontnomen”

Het tweede thema waarop nieuwe vormen van ongelijkheid kunnen optreden, is de ruimtelijke ordening. De energietransitie kan grote gevolgen hebben voor de inrichting van het landschap. Laten we om te beginnen eens kijken naar de hoeveelheid nieuwe windmolens die gebouwd moeten worden. In 2013 hebben provincies en rijk afgesproken dat in 2020 voor 6000 megawatt aan windenergie op land wordt opgewekt. De teller staat nu op 3300. Het betekent dus bijna een verdubbeling in de komende twee jaar. Maar dat is nog niet alles. In 2050 heeft Nederland naar schatting 800 petajoule aan hernieuwbare elektriciteit nodig. Zo’n 500 petajoule moet komen van windmolenparken op de Noordzee. Voor de resterende 300 PJ aan energie moet ongeveer een derde komen van windmolens op land. Al met al betekent het dat we in 2050 ongeveer vier keer zoveel windenergie op land nodig hebben als nu. Een deel daarvan komt van het vervangen van bestaande windmolens door efficiëntere modellen, maar een ander deel zal nieuw moeten worden geplaatst. Ook het opwekken van zonne-energie heeft gevolgen voor het land-

al dat de eigenaars van een windturbine profiteren, terwijl de omgeving overlast ervaart. Met de grote opgave voor het realiseren van nieuwe windturbines en zonnevelden in het verschiet, zou het goed zijn ook op dit vlak een visie te ontwikkelen. Als meer windmolens worden geplaatst op plekken waar de energievraag het grootst is, is dat niet alleen eerlijker maar kan dat ook voordelen hebben voor de belastbaarheid van het elektriciteitsnetwerk. Daarnaast zou het kunnen dat meerdere kleine windmolens of kleine zonneparken minder overlast veroorzaken dan grotere, ook al zijn ze min-

105


Een huis in Nijmegen wordt geĂŻsoleerd, foto: Martine van Harten

der kosteneffectief. Een ander alternatief komt straks in het gebied aan de A16. Een kwart van de windmolens die daar verrijzen komt in eigendom van de lokale ge-

meenschap. Per gemeente wordt een stichting opgericht die in overleg met de inwoners de opbrengsten van deze dorpsmolens zo goed mogelijk besteedt.

106


INCLUSIEVE STAD

“Nu al hebben 750.000 gezinnen moeite met het betalen van hun energierekening’’ teren in groene energie profiteert het meest. Wie niet kan investeren, gaat er op termijn op achteruit. Dat leidt tot het zogenoemde Mattheüs-effect, vernoemd naar de beroemde bijbelpassage: “Want wie heeft, zal nog meer krijgen, en wel in overvloed, maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij heeft nog worden ontnomen”.

Inkomensverdeling Het derde terrein waarop de energietransitie zorgt voor maatschappelijke problemen is de inkomensverdeling. Wie nu kan inves-

De kosten van de energietransitie treffen Nederlanders met een laag inkomen onevenredig zwaar, zo bleek uit onderzoek van CE Delft in opdracht van Milieudefensie, FNV, de Woonbond en Tax Justice. Mensen met een bruto-inkomen van maximaal 17.646 euro betalen in 2021 ongeveer 6% van hun inkomen aan energie. Bij ongewijzigd beleid kan dat oplopen tot 17% in 2050. Dit komt met name omdat huishoudens via hun energierekening de kosten dragen voor de energietransitie. Het bedrijfsleven, dat een veel lager energietarief betaalt, ontvangt ruim 80% van de subsidies en belastingkortingen. Nu al hebben 750.000 gezinnen in Nederland moeite met het betalen van hun energierekening. Het is duidelijk dat deze trend alleen al om die reden problematisch is. De verschillen kunnen in korte tijd snel oplopen als steeds meer kapitaalkrachtige woningeigenaren en woningcorporaties

107


Parkeerplekken alleen voor elektrische auto's MARTINE VAN HARTEN

108


INCLUSIEVE STAD

maatregelen nemen om energie te besparen of zelf stroom op te wekken. Hoe minder energie zij gebruiken, hoe minder ze meebetalen aan de Opslag Duurzame Energie (ODE) – bedoeld voor het subsidiëren van duurzame energieprojecten. Het betekent dat het grootste deel van die heffing zal moeten worden opgebracht door een steeds minder mensen.

Ook verliezers De energietransitie vereist duurzaam beleid op zowel economisch, ecologisch als sociaal vlak. Dat is geen eenvoudige opgave. In de eerste plaats moet worden onderkend dat de energietransitie, net zoals alle omwentelingen, ook verliezers kent. Wie die verliezers zullen zijn, is nog niet precies duidelijk. Net zomin als de Groningers in de jaren zestig beseften dat hun kinderen en kleinkinderen zouden protesteren voor een redelijke vergoeding voor aardbevingsschade, weten we nu hoe het huidige energie- en klimaatbeleid over veertig jaar zal uitpakken. Er moet meer aandacht zijn voor het begrip energie-rechtvaardigheid als toetsingskader bij nieuw beleid. Dat uitgangspunt dwingt beleidsmakers ertoe de sociale gevolgen van energiemaatregelen mee te nemen in het afwegingsproces. Dit kan ervoor zorgen dat minder Nederlanders als verliezer uit de transitie komen, maar ook dat de overgang soepeler en sneller verloopt. Het is daarnaast van groot belang om nu al concrete lokale oplossingen te genereren. Op dit moment maken gemeenten de plannen voor aardgasvrije wijken en doen particulieren en landeigenaren investeringen in duurzame energie. Door nu slimme maatregelen te

nemen, kunnen op termijn lokale problemen worden voorkomen. Daarnaast moeten meer studies gedaan worden naar de gevolgen van de energietransitie op verschillende terreinen. Milieudefensie heeft met onderzoek proberen aan te tonen dat het huidige beleid ertoe zal leiden dat de zwakste schouders de zwaarste lasten moeten dragen voor de kosten van de energietransitie. Deze informatie is van cruciaal belang bij het nemen van de juiste beslissingen. Dergelijke studies moeten

“Aan de andere kant biedt de groene revolutie ook nieuwe kansen op werk’’ worden uitgebreid naar de gevolgen van de energietransitie voor andere zaken zoals werkgelegenheid en de ruimtelijke kwaliteit. Pas als duidelijk is hoe de lasten en lusten precies worden verdeeld, kunnen ethisch onderbouwde keuzes worden gemaakt.

LEES MEER Lees dit artikel ook online.

109


Persoonlijkheid ook succesfactor Landmaker Joop Mulder creĂŤert een Sence of Place in Noord nederland

110


INLCUSIEVE STAD

D

e participatiemaatschappij legt de bal bij de mensen. Zij krijgen de ruimte om initiatieven te ontwikkelen, hun projecten in de buurt uit te zetten om hun leefomgeving er beter op te maken. Het woord dat veel rond gaat is dat vooral de hoger opgeleiden hier de kennis en kunde voor hebben, en dat deze groep meteen het meeste profiteert van de ‘burgerparticipatie’.

Joop Mulder BOERSEMA BEELDTAAL

Vergelijkbaar met de startups is het aantal burgerinitiatieven heel hoog, en het percentage dat na 1 jaar nog actief is zeer laag. Naast de vraag welke condities ervoor zorgen dat een project slaagt en na geruime tijd ook stand houdt, lijken persoonlijke kenmerken van de initiatiefnemers onderbelicht. Wie lukt het wel? Tekst David van Zelm van Eldik, Peter Heerema, Philine Krosse

De tentoonstelling Places of Hope, samengesteld door curatoren Maarten Hajer en Michiel van Iersel, toont bijzondere plekken van tientallen inspirerende Landmakers: mensen die met hun projecten vormgeven aan onze leefomgeving en hoop en inspiratie bieden voor een duurzame toekomst. Hier komt Joop Mulder naar voren als initiatiefnemer van Sense of Place. Hij ontwikkelde in 35 jaar het Oerol Festival op Terschelling. Vanaf 2018 ontwikkelt hij projecten langs de Waddenkust, van Den Helder tot en met de Dollard. De verschillende locaties vertellen door wisselende interventies in het landschap elk een eigen verhaal en geven de ‘plek’ extra aantrekkingskracht en betekenis: ‘a sense of place’. De innoverende kunstwerken, ruimtelijke concepten, en bijzondere ontwerpen zijn altijd gebaseerd op de bouwstenen die natuur, cultuur (-historie) en landschap ons bieden.

De ziel van de plek Joop Mulder is de bedenker en stamvader van Oerol. Tijdens dit jaarlijkse culturele festival op Terschelling is ‘de ziel van de plek´ de basis voor elk locatietheater. Na 35 jaar begint hij nu met kunst tegen de krimp op het vaste land. Het wordt één van de dragers van Leeuwarden Culturele Hoofdstad 2018. Hoe kan het dat alles wat hij vastpakt

111


INLCUSIEVE STAD

vleugels krijgt en grote groepen in de samenleving inspireert? Wat doet hij anders en waarom? Joop Mulder neemt ons mee in zijn passie voor de ziel van de plek. Op de HBS was Joop Mulder goed in wiskunde, maar zijn passie lag elders. Van zijn vader Johan, actief lid van de KVP, mocht hij niet naar kunstacademie. Hij begon daarom maar in een kroeg op Terschelling. Joop leerde als kroegbaas te denken in economische modellen. “De kroeg liep goed, maar ik had nou eenmaal meer interesse in cultuur dan in bier. Hoe kunnen mensen dit eiland anders gaan ervaren dan aan de bar?” Joop investeerde al snel het geld van de kroeg in zijn passie, Oerol. Voor hem was het festival een manier om de plekken op het eiland ook cultureel tot de verbeelding te laten spreken. “Ik was altijd heel streng, de plek stond centraal, elke voorstelling moest daar vanuit gaan. Zo ontstond het landschapstheater. Het eiland als podium moest meer diepgang krijgen. Het stuk moest altijd alleen op die plek kunnen worden uitgevoerd, theater aan de plek ontleend.” Zo werd Oerol een aansprekende mix van cultuur en economie, stevig geworteld in de plek. “Cultuur economie zorgt dat mensen hier willen blijven en de economie volhoudbaar wordt. Hou het lokaal en blijf dichtbij de integriteit die de kunst teweeg brengt. Overspoel de inwoners niet, zorg dat ze het festival blijven koesteren. Betrek de bevolking bij alles wat je doet!” Op Terschelling bedacht hij daarom voor de eilanders onder andere een rock ´n roll festival. Een gezamenlijke beloning na het seizoen van drukte en moderne kunst.

Trots op ons landschap De gedachtegang achter Oerol heeft Joop nu meegenomen naar de kust van Friesland en Groningen. Door aandacht voor de omgeving

gaan mensen zich meer betrokken en verantwoordelijk voelen voor de kwaliteiten. “Dat is het Sense of Place gevoel. Eigenlijk moeten we veel trotser zijn op ons landschap. De eerste dijken, de eerste deltawerken, de eerste polders en sluisjes waren allemaal hier! Wij waren hier de eerste landmakers. We hebben de Middelzee drooggelegd.” Sense of Place gaat over mapping de landscape en het zichtbaar maken van de schoonheid. “Zorg dat mensen niet meer alleen van A naar B fietsen met de kop naar de beneden. De culturele accenten in het landschap moeten mensen verleiden om zich heen te gaan kijken.” Een mooi project is het landschapskunstproject Dijk van een Wijf van Nienke Brokke. Een 100 meter lange en bij de schouders 20 meter hoge dame van gras en klei, die bevallig op de dijk bij Holwerd moet komen te liggen. “We zijn onze dijken enorm aan het innoveren. Ze worden steeds zachter en toch sterker. We maken tegenwoordig met flauwere taluds de dijken overslagbestendig. Stenen eraf maar toch beter bestand tegen een doorbraak. Dijk van een Wijf wordt een internationaal icoon waarmee we het verhaal van de zachtere dijken kunnen vertellen. Het zou toch belachelijk zijn om een paar miljard zeer innovatief te investeren, zonder te vertellen waarom. Nergens in de wereld hebben ze zo´n innovatieve dijk van 180 km lang.” Joop wordt vaak gevraagd of hij met Sense of Place niet eigenlijk de klok stil wil zetten. “Nee ik zet mensen een bril op. Daardoor gaan ze beter kijken. Ik geef mensen een handreiking om een binding met het landschap te krijgen.” Sense of Place is in vier jaar tijd een drager geworden voor Leeuwarden Culturele Hoofdstad 2018. “Maar veel deuren zijn ook dicht gegaan hoor, niet alles lukt, je moet teleurstellingen kunnen verdragen.”

112


THEMA HIER INVULLEN

“Hoe ­kunnen mensen dit ­eiland anders gaan ­ervaren dan aan de bar?” JOOP MULDER 113


Boven: Terp van de Toekomst Onder: Dijk van een Wijf, Holwerd

114


ARTIKEL Weerstand en tegenargumenten In het krimpdorp Wierum wilde men weer iets te doen hebben. Men dacht aan een klein strandje achter de dijk in de Waddenzee. De kwelder kenmerkt zich hier echter door blubberwater, niet echt iets waar badgasten warm van worden. Joop stelde daarom een wandelpier voor langs de oude pier. Die pier mocht niet, maar wel als hij de oude kwelder zou beschermen tegen het wassende water. Hij wilde een bouwsel als uitzichtplatform aan het eind. Ook dat mocht niet, daar in de buurt van de Grote Slenk. Alleen waddenwachtposten mogen op het wad, dus dat werd formeel de nieuwe bestemming van het bouwsel! Het hele dorp is nu gelukkig. Ook Rijkswaterstaat en het Wetterskip zijn blij, want de pier heeft een aantal openingen en beschermt nu zowel de kwelder als de kwetsbare natuur. “De kunst is om te leren ontwerpen met de weerstand en de tegenargumenten!”

men. Maar ja, wat wil je? Gunnen we elkaar het leven of gunnen we elkaar de rust?” Financiering van de projecten moet volgens Joop vooral gaan via fondsen. Het Franse Nantes vindt hij in dat verband een mooi voorbeeld. De stad kreeg destijds €6 miljoen voor kunst. Een aantal jaar later is er veel minder werkeloosheid en krijgt de stad €8 miljoen inkomen per jaar uit toerisme. “Cultuur is volgens mij geen hobby-economie zoals de VVD wil doen geloven, maar een echte economie die leefbaarheid en perspectief biedt voor te toekomst”, betoogt Joop. “Ook de ministeries van EZ en BZK moeten over de

“Ik geef mensen een handreiking om een binding met het landschap te krijgen.”

Lange termijneconomie Volgens Joop zijn deze projecten veel effectiever tegen de krimp dan 1,2 miljard euro aan krimpbestrijding door de overheid. “Zet in op slow tourism. Denk niet aan rijen met bussen en souvenirshops. Doe het samen met B&B´s in de streek, met de fietsverhuurders, de lokale restaurantjes. Dan krijg je werk voor de LTS’ ers van hier, in plaats van voor de hoger opgeleiden die voornamelijk in het westen wonen.” Het bewijs ziet hij in de houding van de inwoners. “Iedereen hier is blij met de initiatieven, want er gaat hier weer wat gebeuren. Alleen ‘Miep Typ’ uit Wassenaar hoor je klagen, want die was hier voor haar rust geko-

brug komen. Geen geld naar de adviesbureaus, maar naar de projecten! Durf in te zetten op een economie voor de lange termijn en zwicht niet voor korte termijn winsten. De economie van Nederland is nu voor 80% gekoppeld aan scoren binnen vier jaar.”

Leer omdenken! De Randstad wordt steeds meer één grote stad. Daarom is er ook één groot park nodig. Zorg dat je in dat park investeert. Maak het makkelijk om vanuit de Randstad de verschillende windstreken op te zoeken. “Naar het noorden ga je voor rust, om te fietsen in het landschap, voor de cultuurhistorie. Wij leven hier in Nederland al eeuwen op de zee-

115


Wachten op hoog water, Jan Ketelaar, Holwerd HENK VEENSTRA

116


ARTIKEL

bodem en dat verhaal kun je hier komen beleven!” Hij wordt fel als het gaat over de nieuwe agendapunten van provinciebestuurders. “Nu komt toch weer dat oude plan op tafel van een hogesnelheidslijn naar het noorden en het binnenhalen van meer datacenters. Dat soort ideeën gaan helemaal niet uit van de kracht van onze regio´s. Bestuurders moeten omdenken. Wees trots dat je een buitengebied bent, in plaats van jaloers te zijn op het westen.” Volgens Joop is het van groot belang niet te blijven hangen in verongelijktheid dat het westen er met het geld van het noorden vandoor zou gaan. Het is van belang minder de hand op te houden in Den Haag, dat is volgens hem oud denken. Probeer van het infuus van Den Haag af te komen. Provincies en bedrijven kunnen ook prima investeren in de regionale economie. Maak heldere businesscases en laat zien hoe de geldstromen lopen. Oerol is ook in dat verband een mooi voorbeeld. Het festival kreeg ieder jaar een half miljoen van de benodigde 4 miljoen euro uit Den Haag. “Maar dat geld betaalde Den Haag eigenlijk helemaal niet. Oerol levert €30 miljoen omzet op per jaar, waarvan via de BTW 20% naar Den Haag vloeit. Dat gaat dus om €6 miljoen in totaal, waardoor Oerol per jaar €5,5 miljoen aan Den Haag betaalt!” Leer omdenken, daar gaat het om volgens Joop. Een mooi voorbeeld hiervan is een van zijn meest recente projecten. Hij wil een iconische locatie maken in de duinen van Terschelling voor een filmfestival. Staatsbosbeer heeft daar een probleem omdat de heide vergrast en het afplaggen te duur is. Joop stelt voor om met de heideplaggen een groot kunstwerk te maken op locatie. Dit kan volgens hem voor de helft van de kosten, die het afvoeren van heideplaggen naar de verwerkingsinstallatie in Steenwijk met zich mee zou brengen. Nu kan dat nog niet, want de gelden zitten in ver-

schillende potjes. Toch weet hij zeker dat het gaat lukken. In gesprek met de gemeente en Sylvo Thijssen van Staatsbosbeheer weet hij dat ze alle problemen in één keer op gaan lossen. Vergrassing van een waardevol heidegebied, geldgebrek voor afplaggen, geen goede locatie voor het filmfestival. “Als je alle afzonderlijke problemen samenbrengt en omdenkt is de oplossing eigenlijk heel simpel.” Recycling the landscape, hoe kun je urgenties voor verandering in het landschap met elkaar verbinden? Het heeft alleen tijd nodig voordat mensen mee gaan helpen het systeem te laten transformeren. Joop Mulder, 35 jaar Oerol is zijn wetenschap. Kunst en cultuur benut hij als economische motor voor het noorden. Door steeds doelen van partijen te verbinden. Beginnend bij de noden en wensen van de lokale bevolking creëert hij gedeeld eigenaarschap en energie. Zijn vader heeft het helaas allemaal niet meer meegemaakt. Die overleed al in 1990. Wat zou hij vinden van de werken van zijn zoon? “Hij was nu wellicht toch ook wel trots op me geweest, ook al vond hij vroeger mijn liefde voor kunst en cultuur maar niets. Mijn moeder zou hem in elk geval hebben gezegd: Ja Johan, zie je nou wel!” Het interview met Joop Mulder is al eerder uitgebracht door Places of Hope.

LEES MEER Lees dit artikel ook online.

117


Lokaal loyaal aan de Groningse bodem 118


INCLUSIEVE STAD De regionale huizenmarkt in ­Groningen is weliswaar gesloten maar niet minder actief. In het recente verleden kochten vooral de Imca´s Marina´s de Groningse huizen; nu zijn het de Groningers zelf die hun grond trouw blijven. Door aardbevingen beschadigde woningen lijken onaantrekkelijk voor potentiële kopers maar worden toch verkocht. De ‘Regeling Waardedaling’ van de NAM voor verkopers om waardeverlies gecompenseerd te krijgen moet daarom beter. Tekst: Hieke T. van der Kloet

De voormalige borg Luinga aan de gracht in Bierum, gemeente Delfzijl HENK BINNENDIJK

D

e aardgaswinning in de Groningse regio is al ruim 50 jaar van belang voor de Nederlandse welvaart. Aardbevingen door gaswinning hebben echter impact op de woningmarkt. Veiligheidsrisico’s, angst, imagoschade en de ervaren leefbaarheid hebben gevolgen voor het perspectief van het gebied. Om het eventuele waardeverlies bij verkoop van woningen te compenseren is er sinds april 2014 de ‘Regeling Waardedaling’ van de NAM. Deze compensatie wordt uitgekeerd als een woning zich bevindt in de aardbevingsregio, daadwerkelijk is verkocht én geleverd na 25 januari 2013. In eerste instantie is de Regeling Waardedaling van toepassing op woningen

119


INCLUSIEVE STAD

in de acht aardbevingsgemeenten Appingedam, Bedum, Delfzijl, Eemsmond, Loppersum, Slochteren, Ten Boer en Winsum. Later is gemeente De Marne toegevoegd en recent de gemeenten Menterwolde en Hoogezand-Sappemeer. ​ Aanvankelijk loopt het aantal aanvragen voor de waardecompensatieregeling achter op de daadwerkelijke woningverkopen. Meer dan driekwart van de verkopers heeft in twee jaar tijd geen gebruik willen of kunnen maken van de regeling (gegevens Jansen en Boelhouwer, 2016). Huizenverkopers gaan niet voor de Regeling Waardedaling omdat ze opzien tegen de complexiteit van de regeling, de ondoorzichtige waardebepalingsmethode en de verwachte lange controleperiode nadien. Woningeigenaren willen een goede compensatie en duidelijke regelgeving (Smit er al, 2016). Bij een vergoeding van waardevermindering bij woningverkoop wil men snel zekerheid en duidelijkheid over de keuzemogelijkheden: vertrekken of opknappen. Het liefst wil men vooraf weten wat de compensatie is. “Als je nu je woning verkoopt, weet je pas achteraf hoe hoog de claim is voor waardevermindering”.

Regel is blackbox Een familie (april 2018) die wél een aanvraag voor compensatie heeft ingediend -nadat de woning zeven jaar te koop heeft gestaan- zegt: ‘Wij hebben wel een compensatievoorstel gekregen en hebben begrepen dat veel aanvragers nul op het rekest kregen. De berekening van de compensatie was een boekwerk met bijlagen waar wij niets van begrepen. We hebben het voorgestelde compensatiebedrag maar geaccepteerd’. Het Groninger Gasberaad (juni 2018) noemt de bepaling van de waarde-

compensatie letterlijk een ‘black box’. Bewoners vinden dat de regie over de waardecompensatieregeling uitgevoerd zou moeten worden door een onafhankelijke partij. De NAM bepaalt nu de schadeafhandeling en wil dit zo goedkoop mogelijk doen. De gehanteerde normen zijn onvoldoende duidelijk. Men heeft twijfels over de objectiviteit en voelt zich onder druk gezet om in te stemmen met compensatievoorstellen (Smit et al, 2016). Dat de gebruikte NAM-methode voor bepaling van het waardeverlies bij verkoop, de DeltaW methode van Momentum Technologies, door bewoners als complex wordt gezien en ze bezwaar aantekenen tegen de methode lijkt logisch. DeltaW geeft het verschil weer tussen de geschatte marktwaarde van de woning in het risicogebied op het moment van de verkoop én de geschatte marktwaarde van dezelfde woning in een referentiegebied. Vervolgens wordt het geschatte compensatievoorstel voorgelegd aan taxateurs (Jansen et al, 2016). Er zijn meerdere bezwaren tegen deze DeltaW-methode. Ten eerste is het lastig een referentiewoning te vinden vanwege het bijzondere woningbestand in het aardbevingsgebied. Het aandeel grondgebonden eengezinswoningen is 20% hoger dan het gemiddelde in Nederland. De woningen zijn over het algemeen iets groter en iets ouder (CBS, 2015). Ten tweede is het moment van vaststelling van de compensatie van de waardedaling pas op of na het moment van levering en dus niet op moment van de verkoop. De eerder genoemde verkopende familie vond het ‘ongemakkelijk om -geruime tijd na verkoop- buiten te moeten wachten terwijl de NAM-taxateur de voormalige woning inspecteert en taxeert op waardeverlies’.

120


THEMA HIER INVULLEN

“NAMRegeling Waardedaling werd nauwelijks aangevraagd’’ HIEKE T. VAN DER KLOET 121


Boven: De woningkopers in het aardbevingsgebied naar eerdere woonplaats over de periode 2013-2015 verdeeld naar natuurlijke en niet-natuurlijke personen. Kadaster bewerking H. vd. Kloet Onder: Vóór 2012 kwam de kopers van de Groningse woningboerderijen vanwege de lage prijzen vooral uit de Randstad, nu moeten de verkopers het van de lokale markt hebben.

122


INCLUSIEVE STAD Stijging ondanks wantrouwen J​ ansen et al (2016) merken over het DeltaW model op dat ‘doordat het hele proces geautomatiseerd verloopt niet goed inzichtelijk is hoe gebruikte regressiemodellen tot stand zijn gekomen’. De vraag is nu wat deze onzekerheden voor effect hebben op het uiteindelijke compensatiebedrag en de betrouwbaarheid daarvan. Ook wordt de objectiviteit van taxateurs in twijfel getrokken. Zo blijkt dat bij vergelijking van de vastgestelde onderhoudsklasse op het moment van afmelding door de makelaar bij verkoop en naderhand bij de opname na levering van de woning er in 30% van de taxatiebeoordelingen sprake is van een verschil van inzicht, meestal in het nadeel van de verkoper. De Stichting WAG (Waardevermindering door Aardbevingen Groningen) meldt dan ook dat woningverkopers bereid zijn om een rechtzaak tegen de NAM te beginnen vanwege de aangeboden lage vergoeding volgens de Waardecompensatieregeling. Inmiddels is het beeld van het aantal aanvragers wel gekanteld. Bekend is dat tot en met 1 juli 2018 uiteindelijk 64% mét compensatie door de NAM zijn toegekend én door de aanvrager zijn geaccepteerd. Ruim 35% van de indieners van een aanvraag voor compensatie trekt aan het langste eind of is niet akkoord met het voorgestelde compensatiebedrag. Uit onderzoek van De Kam en Mey (2017) onder woningeigenaren waarvan het huis te koop staat, blijkt dat 44% niet van plan is een beroep te doen op de Regeling Waardedaling. Ze hebben geen vertrouwen in de regeling, vooral in de manier van waardebepaling door taxateurs en noemen de regeling onrechtvaardig. Het Groninger Gasberaad (juni 2018) verneemt dat ‘bewoners door alle spannin-

gen die er zijn vanwege de vele verschillende regelingen, maar ook hoe het nu verder moet met je thuis, mensen ziek maakt. Door al die regelingen en formulieren ziet men door de bomen het bos niet meer’.

Lokale woningkopers Uit data-analyse van een Kadaster transactiebestand blijkt dat vanaf de startdatum van de Waardecompensatieregeling tot 1 november 2015 er in de eerste negen aardbevingsgemeenten toch 2.548 woningen zijn verkocht. Grotendeels door particulie-

“Objectiviteit van taxateurs in twijfel getrokken’’ ren en dan met name in de gemeenten Delfzijl en Slochteren. Particuliere woningkopers zijn voor 96% afkomstig uit de provincie Groningen en dan eigenlijk vooral uit het aardbevingsgebied (zie Figuur 1). Uit cijfers over migratiestromen in Noordoost Groningen van Bouwmeester en Lamain (2016) is te herleiden dat 14,4% van de kopers en huurders die in de periode 20092012 naar het aardbevingsgebied zijn verhuisd, dit een verhuisafstand van meer dan 100 km betreft. Over de periode 2013-2014 is dit aandeel gedaald naar 11%. Ze concluderen dat Noordoost Groningen ‘een behoorlijk regionaal georiënteerd’ woningmarktgebied is: ca. driekwart van de interregionale verhuizingen vindt plaats over maximaal 25 kilometer. Volgens de Groningse makelaars

123


Door 50 jaar aardgaswinning in het Groningse gebied zijn woningen verzakt en ontwricht geraakt.

124


INCLUSIEVE STAD

John Schokker (april 2018) en Harm Smit van Ing. H. H. Smit Makelaardij (mei 2018) kwamen vóór 2012 de kopers van de Groningse woningboerderijen vanwege de lage prijzen vooral uit de Randstad, nu moeten de verkopers het van de lokale markt hebben. De Kam en Mey (2017) concluderen eveneens dat er als gevolg van de aardbevingen sprake is van een gesloten regionale woningmarkt. Het imago van het aard­ bevingsgebied zou er voor zorgen dat kopers buiten de regio wegblijven en het hele gebied mijden. Imago-schade is in geen enkel woningmarktmodel meegenomen, terwijl volgens het Groninger Gasberaad dit beeld over mogelijke veiligheidsrisico’s nog jaren gaat duren en in feite ‘onbetaalbaar’ is.

Aardbevingsgebied toch aantrekkelijk

heid heeft voor lokale kopers, juist uit ­datzelfde aardbevingsgebied. De NAM-Regeling Waardedaling bereikt echter nog onvoldoende verkopers en de compensatiebepaling is een black box. Aanbevolen wordt een breed gedragen, simpele, transparante en individueel toe te passen methodiek te hanteren. Wellicht kan de recent ontwikkelde methode Dúran/Elhorst (2018) -waarbij de woningwaarde wordt vastgesteld aan de hand van de coördinaten van de woning en eerdere WOZ-waarde(n)- hier aan voldoen. Om de aantrekke-

“Kopers zijn voor 96% afkomstig uit de provincie Groningen’’

​ e Groningse makelaar Jan PalD land noemt de ruimte en de relatief lage prijzen pluspunten van de provincie Groningen (Harms, 2015). Hij betitelt het jaar 2013 echt als een dieptepunt. “We hadden drie negatieve factoren tegelijk: de crisis, de bevingen en Groningen is natuurlijk een krimpgebied. Gelukkig gaat het steeds beter. Een groot deel van de huizen verkopen we aan mensen die binnen een straal van twintig kilometer wonen”. Woningeigenaren ervaren het wonen in Groningen nog steeds als prettig, ze hebben hier hun sociale contacten en willen -ondanks de bezorgdheid- graag in het gebied blijven wonen (Smit et al, 2016).

lijkheid van het gebied te (blijven) verbeteren is het advies aan de overheid en NAM op zijn plaats om de bewoners in het aardbevingsgebied ruimhartig te compenseren, of hun huizen nu wel of niet zijn beschadigd, of ze nu wel of niet zijn verkocht. Het is van belang om meer te weten te komen waarom bewoners er willen blijven wonen, wat ze zelf als oplossingen zien en wat mensen naar de regio trekt. Er is behoefte aan nieuwe, ruimtelijke oplossingen op lokaal niveau. Hiervoor is kennis over innovatiever, aardbevingsbestendiger bouwen en versterken nodig.

Ruimhartig compenseren We concluderen dat de Groningse aardbevingsregio nog steeds zijn aantrekkelijk-

LEES MEER Lees dit artikel ook online.

125


COLUMN

D-woorden De algemene beschouwingen dit jaar lieten zien, hoe een regering bereid is de volledige oppositie te schofferen, wetenschappelijke adviezen naast zich neer te leggen en opiniepeilingen te negeren, wanneer de premier ergens in gelooft. Met deze zin kun je over de meest uiteenlopende onderwerpen beginnen, wanneer je het niet eens bent met deze coalitie. Maar toch niet over het Klimaatakkoord; dat gingen ze toch ook doen! Nu zien we dat door dezelfde regeringspartijen het beroep op maatschappelijk draagvlak en hoge kosten wordt ingezet om de transitie naar duurzame energie te vertragen. We zijn een jaar zoet gehouden met een beroep op decentrale initiatieven en polderen aan

Voor de kosten van duurzaamheid is de gewone man de pineut’’ 126

Annemiek Rijckenberg zelfstandig adviseur stedelijke ontwikkeling

energietafels. De voortekenen waren achteraf pas zichtbaar, de uitspraken van Dijkhoff en Buma over bakken met geld respectievelijk afwentelen van de kosten van groene hobby’s op de gewone man. Bij de presentatie van de zeer leesbare en als altijd informatieve Balans van de leefomgeving werd het thema draagvlak ook als probleem gepresenteerd. Daarvoor mocht Bas Heijne schoorvoetend bekennen, dat hij vindt, dat Sybrand Buma een punt heeft met zijn gepolariseer tussen groene grachtengordeltypes en de gewone mensen, die heel andere problemen hebben dan het klimaat. “Idealen worden gezien als accessoires van de elite. Voor de kosten van de duurzaamheid is de gewone man weer de pineut.” Dit was koren op de molen voor de op het thema innovatie en duurzaamheid (Echt waar) uitgenodigde Marco Pastors, die mocht betogen, dat zijn Nationale Programma Rotter-


COLUMN

dam-Zuid de echte problemen aanpakt: onderwijs, werk en integratie van de (verkeerde) mensen op Zuid. De door het Planbureau zo helder bepleite koppeling tussen duurzaamheid en betaalbaarheid, het bieden van perspectief aan de verwaarloosde groepen in de samenleving, werd niet gelegd. De oproep van Bas Heijne om aan echte betrokkenheid te werken in plaats van het verdelen van lusten en lasten was te abstract om veel impact te hebben. Eind september kwamen de planbureaus met doorrekeningen van de resultaten van de tafels. En wat bleek na de vaststelling van de begroting: CO2 reductie kost geld, tussen de drie en 4 miljard per jaar, en vraagt om politieke keuzes voor vooral de landbouw en verkeer en vervoer. Precies de VVD- en CDA dossiers, waar de groeimantra nog niet is verlaten. Het woord is dus weer aan de samenleving. Zelfs

Buma en Dijkhoff kunnen Parijs niet wegpoetsen. Maar wat zou het heerlijk zijn als ook over duurzaamheid eens een oekaze werd uitgevaardigd. Bijvoorbeeld om de energie- én klimaatdoelstellingen juist te versnellen, en burgerpanels laten stemmen over de regionale plannen om die doelen te bereiken. Geen 85 energie-initiatieven Drenthe (veelal gestrand door gebrek aan steun en kennis), maar rechtvaardige

127

en praktische plannen, die passen in Drenthe en bij de regio’s waar ze worden gemaakt. Geen zonnepanelen op goede landbouwgrond zolang er nog ongebruikte daken liggen, maar juist wel op de onbenutte veelal particuliere grond onder hoogspanningsleidingen. Enzovoort. Er zijn zó veel concrete maatregelen te nemen, die helpen. Met zachte drang en harde dwang, anders halen we die doelen nooit!


Colofon Ruimte en Wonen 99e jaargang, nummer 3, oktober 2018. Ruimte en Wonen is een vakblad en kennisnetwerk voor ruimtelijke professionals en woningmarktexperts, ontstaan uit de vakbladen S+RO en TVV. Het vakblad verschijnt 4x per jaar en zijn gekoppeld aan kennissessies. Lees ook mee op Twitter: @ruimteenwonen. Uitgave Aeneas Media bv, Veemarktkade 8, ruimte 4121, 5222 AE ‘s-Hertogenbosch, 073- 2051010, www.aeneas.nl, ruimteenwonen@aeneas.nl Conceptmanager Evamarije Smit, e.smit@aeneas.nl, T 06-16192662 Redactie Marrietta Haffner, Anne-Jo Visser, Like Bijlsma, Leo Pols. Kernredactie Martijn Eskinasi, Paul Gerretsen, Evamarije Smit, Annemiek Rijckenberg Kennispartner Organisaties, bedrijven en instellingen kunnen partner

worden van Ruimte en Wonen. Neem contact op met Evamarije Smit, 06-16192662 of mail naar e.smit@aeneas.nl. Bureauredactie Martine van Harten, m.vanharten@aeneas.nl, T 073-2051012 Richtlijnen voor auteurs De redactie ontvangt graag kopij, de richtlijnen voor auteurs zijn te downloaden via www.ruimteenwonen.nl Advertentieverkoop s.terpstra@aeneas.nl, T 073-2051015 Contact lezersservice@aeneas.nl, T 073-2051010 Lidmaatschappen 2018 Jaarlidmaatschap: €132,- (print en online), €100,- (online-only), Losse artikelen via www.ruimteenwonen.nl, print €25,- Meer weten over lidmaatschappen? Kijk op: shop.aeneas.nl. Alle prijzen ex. 6% btw. Buiten Nederland geldt een toeslag voor extra porto. Lidmaatschappen lopen voor één jaar en kunnen elk gewenst moment ingaan. Opzeggen kan tot twee maanden voor

128

vervaldatum telefonisch bij lezersservice, 073-2051010. Ontwerp en vormgeving Sanne Heuker Twin Media bv Voorwaarden Ruimte en Wonen wordt tevens elektronisch opgeslagen en geëxploiteerd. Alle auteurs van tekstbijdragen in de vorm van artikelen of ingezonden brieven en/of makers van beeldmateriaal worden geacht daarvan op de hoogte te zijn en daarmee in te stemmen, e.e.a. overeenkomstig de publicatie- en/of inkoop­ voorwaarden. Deze liggen bij de redactie ter inzage en zijn op te vragen. Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen zonder toestemming van de uitgever. Hoewel de grootst mogelijke zorg wordt besteed aan de inhoud van het blad, zijn redactie en uitgever van Ruimte en Wonen niet aansprakelijk voor de gevolgen, van welke aard ook, van handelingen en/of beslissingen gebaseerd op de informatie in deze uitgave. Niet altijd kunnen rechthebbenden van gebruikt beeldmateriaal worden achterhaald. Belanghebbenden kunnen contact opnemen met de uitgever.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.